KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Water
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerende Plannen
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Voorgenomen Ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Nationaal Beleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
4.2 Water In Park Triangel
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Bedrijven En Milieuzonering
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Bodem
5.6 Archeologie
5.7 Ecologie
5.8 Niet Gesprongen Explosieven
5.9 Provinciaal Milieubelang
5.10 Parkeren
Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting
6.1 Algemene Juridische Opzet
6.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Tekening Explosieven
Bijlage 1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 M.e.r. Beoordelingsbesluit
Bijlage 3 Bodemgeschiktheidsverklaring Odmh
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Stikstofdepositie
Bijlage 6 Nader Onderzoek Rugstreeppad
Bijlage 7 Explosieven Onderzoek

Triangel bedrijvenpark Parkrand

Uitwerkingsplan - Gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 06-06-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Triangel bedrijvenpark Parkrand met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85209-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 Uitwerkingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding alshet een vlak betreft;

1.5 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;

1.6 afvalinzamelpunt:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfswoning

een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, waar de woning bij hoort;

1.9 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.10 bestaand bouwwerk

bouwwerk, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.11 bestaand gebruik

gebruik, zoals dat bestaat of rechtens mag bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;

1.12 bestaande situatie:

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.23 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 coffeeshop:

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.25 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.26 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, alsmeer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf;

1.31 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.32 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.33 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.34 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.35 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.36 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.37 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.38 peil:

  1. a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. alsop of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.39 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.42 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.43 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.45 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 zijdelingse perceelsgrens

1.47 zijerf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel;

1.48 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 bebouwingspercentage:

de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 de breedte van de voorgevel

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de zijgevels;

2.5 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: alsde goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak;

2.7 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel het laagst gelegen peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.9 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

Gronden met de bestemming Bedrijventerrein zijn bedoeld voor:

  1. a. bedrijven in maximaal milieucategorie 2 die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 bij deze regels;
  2. b. zelfstandige kantoren met een maximum oppervlakte van 750 m2;

met de bijbehorende:

  1. c. opslag en uitstalling;
  2. d. erven, terreinen, wegen, fiets- en voetpaden
  3. e. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen,
  6. h. speelvoorzieningen;
  7. i. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik wordt in aanvulling op artikel 11 in elk geval gerekend het gebruiken van gronden en/of bouwwerken als / voor:

  1. a. bedrijvigheid anders dan bepaald in artikel 3.1 onder a;
  2. b. een geluidszoneringsplichtig bedrijf;
  3. c. een risicovolle inrichting;
  4. d. opslag en (uit)stalling van goederen voor de voorgevellijn;

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder a en artikel 3.3 onder a om:

  1. a. bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan milieucategorie 2, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm en getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de bedrijven in milieucategorie 2 die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
  2. b. om bedrijven toe te laten die niet op de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën die wel voorkomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voetpaden, fietspaden en watergangen;
  3. c. in- en uitritten;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder bruggen;
  7. g. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  2. i. openbare nutsvoorzieningen;

met daarbij behorende:

  1. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:

  1. a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
  2. b. een goede woonsituatie;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de bescherming van de groenstructuur;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  7. g. de brandveiligheid bij maatschappelijke voorzieningen waarbij de eis voor veilig vluchten en het uitbreiden of beperken van brand uit het Bouwbesluit wordt verhoogd met 15 minuten.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. parkeervoorzieningen;
  2. c. fietsenstallingen;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
  5. f. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  6. g. waterlopen en waterpartijen;
  7. h. kunstwerken;
  8. i. nutsvoorzieningen;
  9. j. speeltoestellen en -voorzieningen;
  10. k. (ondergrondse) afvalinzameling;
  11. l. objecten van beeldende kunst;
  12. m. standplaatsen;
  13. n. geluidwerende voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (hoofd)watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterhuishouding, waterbeheersing en watergeleiding;
  3. c. bermen, taluds, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. bruggen en kunstwerken;
  6. f. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Leiding - Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  3. c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het beheer van de aanwezige waterstaatsdoeleinden.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 m bedragen;
  3. c. in afwijking van het bepaalde onder a. en b. mag op de gronden, waarmee de dubbelbestemming samenvalt, worden gebouwd conform de bij dit artikel horende regels;
  4. d. voordat een omgevingsvergunning voor het bepaalde onder c. wordt verleend, horen burgemeester en wethouders het Waterschap, Hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterloop schriftelijk.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  2. b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  3. c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterloop wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwen ten opzichte van N.A.P.

  1. a. De beganegrondvloer van hoofdgebouwen mag niet dieper dan 4,85 m onder N.A.P. liggen;

10.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
    sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt, in aanvulling op de specifieke planregels bij de verschillende bestemmingen, in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
  4. d. niet voor bewoning bestemde gebouwen of onderkomens, voor permanente bewoning.

11.2 Voorwaardelijke verplichting niet gesprongen explosieven

Het bebouwen of vergraven van gronden conform de in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen in het gebied dat niet is vrijgegeven of het bebouwen of vergraven van gronden dieper dan is vrijgegeven conform de tekening in bijlage 2 bij deze regels, is pas toegestaan nadat uit een onderzoek naar mogelijk nog aanwezige niet gesprongen explosieven in de bodem is gebleken dat dit mogelijk is zonder risico.

11.3 Voorwaardelijke verplichting veiligheid

Het gebruiken van gebouwen conform de in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen is pas toegestaan nadat in alle verblijfsruimen rookmelders zijn geïnstalleerd en in werking zijn en mechanische ventilatievoorzieningen zijn geïnstalleerd, die handmatig kunnen worden uitgeschakeld.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  6. f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, alsdit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. g. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidscherm, mits:
    1. 1. de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. de grotere hoogte noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.

12.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Parkeren

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, alsde omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat alsdeze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging .
  2. b. alsde bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachte behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. als het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. alshet gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Triangel bedrijvenpark Parkrand'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Aan de zuidzijde van Waddinxveen wordt de nieuwe woonwijk 'Park Triangel' gerealiseerd, waarvoor de gemeente op 24 september 2008 een uit te werken bestemmingsplan Triangel heeft vastgesteld. Op grond van diverse uitwerkingsplannen (ex artikel 3.6 Wro) wordt de ontwikkeling van de woonwijk gefaseerd mogelijk gemaakt. Inmiddels zijn al diverse uitwerkingsplannen vastgesteld in het gebied en zijn woningen gebouwd. In een klein deel van het Park is een bedrijventerrein van ca. 1,6 ha voorzien met bedrijven in een lage milieucategorie. In het moederplan is voor dit gebied een uit te werken bestemming Bedrijfsdoeleinden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0001.png"
Afbeelding 1-1 overzicht deelgebieden park Triangel

Dit plan gaat over het deelplan Bedrijventerrein Parkrand (G3). In dit deelgebied wordt ruimte voorzien voor bedrijven in maximaal milieucategorie 2.

Voor deze ontwikkeling wordt een uitwerkingsplan opgesteld, uitwerkingsplan 'Triangel bedrijvenpark Parkrand', waarmee de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.

In het plangebied wordt ook een deel van de Zuidelijke rondweg meegenomen, zodat de plangrenzen aansluiten op de plangrenzen van omliggende plannen, zoals die van 'Deelgebied G1 en G2' en 'Triangel Zuid - Oost' . Op deze manier blijven er geen gronden 'onuitgewerkt' en wordt een eenduidige plansystematiek gehanteerd.

1.2 Ligging En Begrenzing

Park Triangel is onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die gefaseerd mogelijk worden gemaakt. Het plangebied van dit uitwerkingsplan Triangel bedrijvenpark Parkrand, is gelegen in het zuidwestelijke deel van Park Triangel, in het gebied tussen de spoorweg en de Zuidelijke Randweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0002.png"

Afbeelding 1-2 LiggingBedrijvenpark Parkrand

1.3 Vigerende Plannen

Binnen het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Park Triangel', vastgesteld op 24 september 2008, met een uit te werken bedrijfsbestemming. In de regels van het bestemmingsplan zijn allerlei uitwerkingsregels opgenomen. Deze moeten in acht worden genomen bij het opstellen van het uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0003.png"
Afbeelding 1-3 fragment plangebied bestemmingsplan 'Park Triangel'
(www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het uitwerkingsplan 'Triangel bedrijvenpark Parkrand' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85209-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het uitwerkingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het uitwerkingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:
In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt kort ingegaan op bestaande situatie in het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. In Hoofdstuk 3 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 4 bevat de waterparagraaf. In Hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 betreft de juridische toelichting. In Hoofdstuk 7 en Hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In de bestaande situatie is sprake van agrarisch gebruik. De verschillende percelen worden van elkaar gescheiden door kavelsloten, die in warme zomers volledig droog vallen.

2.2 Voorgenomen Ontwikkeling

De ontwikkeling bestaat uit een bedrijvenpark met bedrijven in lage milieucategorieën die verenigbaar zijn met de woonomgeving ten noordwesten van het plangebied. Er zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 1 en 2 toegestaan, voor zo ver die voorkomen op de lijst van Bedrijfsactiviteiten in de bijlage bij de regels. Voor de vestiging van bedrijven in milieucategorie 1 en 2 die niet op de lijst voorkomen, dan wel bedrijven in milieucategorie 3.1, als deze naar aard/omvang/effecten gelijk te stellen zijn met wel toegelaten bedrijven, is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in de planregels.

2.2.1 Toets uitwerkingsregels

De uitwerkingsregels in het 'moederplan' Park Triangel zijn hieronder verwoord.

Gronden aangewezen voor "Uit te werken Bedrijfsgebied" (UB) zijn in dit specifieke plangebied bestemd voor:

  • bedrijven tot maximaal categorie 2 van de bij de bij deze voorschriften behorende Staat van Inrichtingen;
  • zelfstandige kantoren;
  • bijbehorende erven, wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, speel- en nutsvoorzieningen;

Bepaalde bedrijvigheid (groothandel consumentenvuurwerk, grote lawaaimakers en risicovolle inrichtingen) is uitgesloten.

De volgende uitwerkingsregels zijn, voor zover relevant, van toepassing:

  • het bruto-oppervlak bedrijven bedraagt ten hoogste 4 ha;
  • de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 15 m bedragen;
  • het bouwpeil bedraagt ten minste NAP -5,05 m;
  • bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • de oppervlakte per kantoor bedraagt ten hoogste 750 m² bvo;
  • het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost;
  • hoofdwatergangen dienen te worden bestemd tot water;
  • uit bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functie(s);
  • de "Energie Prestatie op Locatie" bedraagt op wijkniveau minimaal 8,0.

Verder is bepaald dat in het uitwerkingsplan een afwijkingsbepaling moet worden opgenomen om:

a. bedrijven toe te laten in één categorie hoger dan milieucategorie 2, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm en getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de bedrijven in milieucategorie 2 die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten.

b. om bedrijven toe te laten die niet op de Lijst van bedrijfsactiviteiten voorkomen, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën die wel voorkomen op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.

De uit te werken bestemming voldoet aan de hiervoor genoemde eisen, die zo nodig in de planregels zijn gespecificeerd. Hoofdwatergangen zijn overigens binnen het plangebied niet aanwezig. Er wordt wel ander water aangelegd, waarvoor de bestemming 'Water' is opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal Beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening


Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen geldt de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).

De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Als blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De voorliggende ontwikkeling is te beschouwen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De gemeente Waddinxveen heeft een onderbouwing van het totale woningbouwprogramma in Triangel aan de hand van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Ook de behoefte aan ruimte voor bedrijven in een lage milieucategorie is hierin onderbouwd. Het gehele gebied van Park Triangel wordt door Rijk als provincie beschouwd als bestaand stedelijk gebied.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is ook niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:

  • in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2);
  • wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Triangel (2008) worden geen nieuwe mogelijkheden geboden. In totaal is het woningbouwprogramma op sommige aspecten zelfs fors verkleind. Ook de ruimte voor bedrijven is kleiner dan in het oorspronkelijke plan; in een deel van het gebied waarin een uit te werken bedrijfsbestemming geldt, is namelijk een woningbouwontwikkeling mogelijk gemaakt.Dit is vastgelegd in het bestemmingsplan Triangeld Zuid-Oost, vastgesteld in 2021.

3.2.3 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke provinciale belangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is ook niet in strijd met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De omgevingsvisie is vastgesteld op 12 oktober 2022. Het centrale thema is'bruggen bouwen richting de toekomst'. Er komen grote ontwikkelingen aan, zoals energietransititie, klimaatadaptatie, die om ingrijpende keuzes vragen.

De brug heeft drie pijlers:

  • Veelzijdig polderlandschap;
  • Goed leven tussen stad en land;
  • Innovatieve knoop aan de Gouwe.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0004.png"

Afbeelding 3 -1 ambities Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie is een 'integrale visiekaart' opgenomen, waarop de belangrijkste ruimtelijke ingrepen staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0005.png"

Afbeelding 3 - 2 integrale visiekaart

In de woonkernen worden de groenstructuren versterkt. Zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur krijgen een kwaliteit- en kwantiteitsimpuls en gaan meer bijdragen aan biodiversiteit. Daarnaast komt er meer ruimte voor ontmoeting. Dit wordt gestimuleerd op logische plekken, zoals bij buurthuizen of andere voorzieningen die mensen trekken. Ook komt er in de openbare ruimte meer plek voor recreatie en speelmogelijkheden. Gebieden rond scholen en andere plekken waar veel kinderen komen, worden rookvrije omgevingen.

In het centrum is extra aandacht voor het creëren van een toegankelijke openbare ruimte voor een ieder. Ook is dit een mogelijk autoluwe omgeving in de toekomst. In het centrumgebied streeft de gemeente naar een versterking van de horeca en een betere verbinding met de horeca aan de kade. In het gehele woongebied wordt ingezet op het verbeteren van de fietsinfrastructuur en verbindingen met de fiets. Voor de auto komt er een dekkend laadpalennetwerk.

In de woonwijken wordt sterk ingezet op het stimuleren van zon op dak en op klimaatadaptie. Er is een aantal potentiële woningbouwlocaties aangegeven met een rode arcering. De meest opvallende is de transformatie van het bedrijventerrein Noordkade naar woningen. Met een gele arcering zijn gebieden gemarkeerd waar de planvorming al loopt. Aan de rand van het woongebied zoeken we de verbinding met het buitengebied op. Hier creëren we ruimte voor het maken van groene ommetjes.

In het buitengebied zetten we in brede zin in op het bevorderen van de biodiversiteit en natuurontwikkeling. Ook zorgen we dat hier voldoende ruimte is voor waterberging. Op zorgvuldig gekozen plekken verhogen we het waterpeil. Hier kunnen bijvoorbeeld natte teelten worden ontwikkeld. In polder Bloemendaal zien we hier op sommige plekken kansen voor. De grote groene pijlen geven aan waar er groene verbindingen met de regio worden versterkt.

In de recreatiegebieden en in het veenweidegebied breiden we recreatie en spelmogelijkheden verder uit. In de gehele gemeente verbeteren we de fietsverbindingen, ook tussen het woongebied en het buitengebied.

Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende ontwikkelingen te zien. We zetten in op een groene buffer tussen de bedrijvigheid en het woongebied.De Vredenburghzone is de eerste stap hierin. In de A12 driehoek wordt de focus gelegd op bedrijvigheid van de toekomst. In het geval dat dit gebied tot ontwikkeling komt, betekent dit dat naast bedrijfsvormen en productieprocessen ook dat dit natuurinclusieve en energieopwekkende gebouwen zijn in een groene omgeving.

Alle bedrijventerreinen worden ingezet voor de energietransitie, door grootschalig zon op dak aan te leggen en duurzame warmte te gebruiken. Ze worden ook flink vergroend en duurzaam bereikbaar gemaakt.

Het plangebied van Triangel is als 'woonkern' op de visiekaart aangeduid. De bedrijvigheid in dit deel van het gebied Triangel is echter onderdeel van voorheen geldende plannen en beleid. De aard en omvang van de bedrijvigheid past bij het karakter van de omliggende gebieden.

3.3.2 Mobiliteitsplan

Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de voornoemde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

In het Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de nieuwe woonwijk Park Triangel.

3.3.3 Masterplan Triangel / Integraal Ontwikkelingsplan (IOP)

In het Masterplan zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het IOP.

In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:

  1. 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
  2. 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
  3. 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
  4. 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en BPD (Voorheen Bouwfonds Ontwikkeling) op te richten GEM;
  5. 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.

Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd.

Ten behoeve van de stedenbouwkundige kaders zijn voor verschillende delen van Triangel stedenbouwkundige visies en plannen opgesteld:

  1. 1. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg;
  2. 2. Kwaliteitsinstrumentarium, IOP Park Triangel;
  3. 3. Park Triangel - Waddinxveen, Stedenbouwkundig plan fase 1a;
  4. 4. Voorlopig ontwerp Centrale Park;
  5. 5. Stedenbouwkundig plan Lint Tuinbouwweg;
  6. 6. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg.

3.3.4 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen.
Deze bestemming is in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen.

Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens vertaald in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.

3.3.5 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van dit uitwerkingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

3.3.6 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke gemeentelijke belangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is ook niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

4.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld.
Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:

  • de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
  • de Beleidsnota Noordzee
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
  • de Natuurvisie
  • de Internationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

4.1.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.

Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het HHSK kunnen verwachten.
Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.

Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners. Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:

  • veilig en bewoonbaar (waterveiligheid)
  • voldoende, schoon en aantrekkelijk water (watersysteem)
  • gezuiverd water (afvalwaterketen en emissies)
  • veilige wegen

4.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

In het kader van het bestemmingsplan Park Triangel is uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend uitwerkingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken (zie paragraaf 4.2) wordt omgegaan.

4.2 Water In Park Triangel

In het kader van het bestemmingsplan Triangel is uitvoerig op het thema water ingegaan en zijn ook afspraken gemaakt met de waterbeheerders over de omgang met dit thema, zoals waterberging, veiligheid en waterkwaliteit. Tevens heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden.

In navolgende is de omgang met dit thema uit het bestemmingsplan Triangel overgenomen. Dit uitwerkingsplan zal voor toetsing aan de relevante waterpartners worden voorgelegd. Op basis van voorgaande uitwerkingsplannen voor Triangel zijn aandachtspunten naar voren gebracht door het hoogheemraadschap, die in de navolgende tekst zijn verwerkt.

Veiligheid en voorkomen van wateroverlast
Door de aanleg van Park Triangel treedt functieverandering op in de Zuidplaspolder. Daardoor neemt mogelijke schade bij een dijkdoorbraak toe. De vraag is dan of de schadeklasse van de boezemkades moet worden verhoogd. Maatgevend hierbij is een doorbraak van de waterkering langs de Gouwe. De boezemkade langs de Gouwe heeft als normering schadeklasse V. Dit is de zwaarste klasse. Het verzwaren van de boezemkades is dan ook voor Park Triangel niet relevant.

In december 2005 is in opdracht van de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van een overstroming voor de Zuidplaspolder. Onder andere voor plangebied Park Triangel zijn de maximaal optredende waterstanden berekend. Deze waterstand ligt 15 cm lager dan het beoogde vloerpeil van toekomstige woningen (dit was aanvankelijk NAP -5,05 m en voor nieuwe woningen recentelijk verhoogd naar NAP -4,85 m). Deze waterstand treedt op bij een dijkdoorbraak langs de Gouwe tussen Waddinxveen en de A12. Door provincie en het Hoogheemraadschap is geconcludeerd dat gezien de geringe waterdiepte, de verwaarloosbare stroomsnelheden van het water en de beschikbare evacuatietijd geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Het bruto oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 106 ha. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat 50% van het gebied verhard wordt dan moet voor 53 ha. waterberging gecompenseerd worden. Binnen het gebied is al 15 ha. verhard, waardoor de waterbergingsopgave geldt voor 53-15 = 38 ha. Voor dit oppervlak geldt dat conform de eisen van het hoogheemraadschap waterberging gerealiseerd moet worden. De te realiseren waterberging bedraagt dan 19.400 m3.
Deze bergingshoeveelheid dient gevonden te worden tussen het peil van -5.92 m. NAP en -6.25 m. NAP (toetshoogte voor grasland). Het benodigde wateroppervlak voor waterberging bedraagt dan 5,9 ha. Wanneer de hoeveelheid vermeerderd wordt met de hoeveelheid bestaand open water dan bedraagt het te realiseren wateroppervlak in totaal 14,5 ha.

Voorkomen van grondwateroverlast
Het toekomstige wegpeil in het plangebied wordt dusdanig gekozen dat de minimale drooglegging is gewaarborgd. De drooglegging, het verschil tussen het wegpeil en het waterpeil, voor het waterrijke plangebied met zettingsgevoelige bodem die is overeengekomen met HHSK en gemeente bedraagt 0,9 meter. Hiermee wordt de nodige veiligheid geboden tegen grondwateroverlast.

Tegengaan bodemdaling veengebied
Voorafgaand aan de bouw en het gebruik zal het plangebied bouwrijp gemaakt worden. Hierbij zal gedurende 8 maanden tot 3 jaar de bodemdaling (zetting) kunstmatig worden versneld door middel van extra bovenbelasting teneinde gedurende de gebruiksfase de bodemdaling te beperken tot acceptabele waarden (norm). De norm die hiervoor gehanteerd wordt is dat een restzetting van 10 cm wordt geaccepteerd ter plaatse van wegen en riolering. Ter plaatse van tuinen wordt voorzien in een restzetting van 20 cm per 30 jaar. De nadere uitwerking hiervan, zoals de systeemkeuze van de versnelde consolidatie, dient in overleg met het HHSK tot stand te komen. Het HHSK heeft wel de toename van kwel als aandachtspunt benoemd.

Riolering en waterkwaliteit
In het gebied wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd waarbij, waar mogelijk, afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het Hoogheemraadschap geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon zijn, zijn onder andere daken en verkeersluwe wegen. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterrioolzuiveringsinstallatie. Verder zal het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toegepast worden, alsmede niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing en betuining.

Hiermee wordt verontreiniging van het afstromende hemelwater beperkt. Omwille van de waterkwaliteit, worden in het plangebied geen doodlopende watergangen aangelegd, hetgeen de doorspoelbaarheid gunstig beïnvloedt.

Inrichting en ecologie
In het plangebied zullen de oevers ter plaatse van de openbare ruimte natuurvriendelijk worden ingericht. Het hoogheemraadschap stelt dat minimaal 50% van de totale oeverlengte op deze wijze wordt ingericht. Een natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal
1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke oevers dragen bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.

Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK (met uitzondering van de hoofdwatergang langs de spoorlijn, die conform de Legger wordt onderhouden door Prorail). De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle watergangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden). Daartoe dienen de kruisingen met wegen doorvaarbaar te zijn voor varend onderhoudsmaterieel.

De bewoners en gebruikers van het gebied dienen op de hoogte te worden gesteld van de plichten, geboden en verboden met betrekking tot het onderhoud en activiteiten ter plaatse van het aangrenzende open water. Het gaat daarbij onder andere over het toepassen van geschikte bouwmaterialen, de eisen ten aanzien van bebouwing en steigers. De aanwezigheid van bomen en grote struiken langs de oevers is in algemene zin niet gewenst omdat dit leidt tot te veel beschaduwing en overmatige bladval in het water.

Bouwen langs of in de hoofdwatergang is niet toegestaan omdat dan de bereikbaarheid voor het onderhoud wordt belemmerd. Daarnaast zal de benodigde transportcapaciteit van de hoofdwatergang ontoelaatbaar worden beperkt alsbebouwing plaatsvindt. Deze bouwbepalingen zijn in de planregels van het voorliggende uitwerkingsplan vastgelegd .

Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Vooroverleg hierover is gestart.

In de keur is ook geregeld dat "beschermingszone" voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone vanaf de insteek van de watergang (bovenkant talud) enkele meters niets gebouwd en opgeslagen mag worden. De laatst genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De beschermingszone is door middel van een dubbelbestemming in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Voor het afkoppelen en direct lozen op het oppervlaktewater dient bij het HHSK vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.

Advies Hoogheemraadschap
De waterparagraaf van dit uitwerkingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap.

Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten

5.1 Milieueffectrapportage

5.1.1 Wet- en regelgeving

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn activiteiten met drempelwaarden opgenomen op basis waarvan de noodzaak van het wel of niet opstellen van een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) of meteen een milieueffectrapportage (onderdeel C) wordt bepaald. In onderdeel C is aangegeven bij welke activiteiten waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Hiervoor geldt een directe verplichting voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure (onderdeel C). Onderdeel D bevat activiteiten waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een m.e.r-procedure nodig. De opgenomen drempelwaarden zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden.

In dit geval wordt ruimte voor bedrijvigheid in een lage milieucategorie mogelijk gemaakt. Deze activiteit kan vallen onder elk van de volgende categorieën:

categorie D 11.2: 'aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Een stedelijke ontwikkelingsproject omvat onder meer de bouw van woningen, maar ook de aanleg of uitbreiding van een bedrijventerrein. De drempelwaarden zijn: een oppervlakte van 100 ha, de bouw van 2000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000m2 of meer.

categorie D11.3 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, als het gaat om een oppervlakte van 75 ha of meer.

De omvang van het nieuwe bedrijventerrein bedraagt 1,6 ha. Deze omvang blijft ruim onder de hiervoor genoemde drempelwaarden.

Ook voor ontwikkelingen onder de drempelwaarde is het desondanks verplicht om te beoordelen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, op grond waarvan een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Dit is de zogenaamde 'vormvrije' m.e.r.-beoordeling.

Voor dit uitwerkingsplan is een dergelijke beoordeling uitgevoerd op basis van een 'aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen en een milieueffectrapportage niet noodzakelijk is. Het bevoegd gezag heeft hierover een besluit genomen, zoals opgenomen in Bijlage 2.

5.1.2 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling heeft het bevoegd gezag besloten dat een milieueffectrapportage bij dit uitwerkingsplan niet noodzakelijk is. De ontwikkeling zorgt niet voor belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0006.jpg"Tabel 5 - 1 Grenswaarden voor luchtkwaliteit Wet milieubeheer

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden als:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. een project "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ug/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen).


Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen + 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.


De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. alsaan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.

5.2.2 Onderzoek

Het plan maakt onderdeel van het IBM-project “Woonwijk Triangel” dat onder nummer 1489 in het NSL is opgenomen. De NSL-melding betreft de realisatie van in totaal 3000 woningen in de periode van nu tot 2030. In de Monitoringstool (de rekenkundige onderbouwing van het NSL) is in de voor de luchtkwaliteit berekeningen gebruikte verkeersgegevens eveneens rekening gehouden met de realisatie van deze woningen. Het betreft hierbij gegevens uit het Regionaal Verkeers- en Milieumodel Midden-Holland (RVMH), versie 2.0 voor de prognose over 2020 en 2030 en van versie 2.2 voor de concentratieberekening in 2015. Het voorliggend plan maakt onderdeel uit van het IBM-project en is ten opzichte van de NSL-melding niet gewijzigd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”) voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit.

Voor de volledigheid is de voorgenomen ontwikkeling doorgerekend met de NIBM-tool. Hierbij zijn de verkeerscijfers, zoals die zijn gehanteerd in het stikstofonderzoek (bijlage 5)_als uitgangspunt genomen. Op basis van CROW-cijfers en de omvang van de uitgeefbare oppervlakte van het plangebied, ca. 1,6 ha, is de verkeersgeneratie bepaald op: 205 mvt/etmaal licht verkeer;

  • 205 mvt/etmaal licht verkeer;
  • 20 mvt/etmaal middelzwaar verkeer;
  • 28 mvt/etmaal zwaar verkeer.

In de NIBM-tool, die op zichzelf al een worst-case situatie weergeeft, geven deze cijfers geen aanleiding voor nader onderzoek. Zelfs als de omvang van de verkeersgeneratie nog eens wordt verdubbeld, blijft de conclusie dat de toename 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Zie onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0007.png"

Afbeelding 5-1 NIBM-tool, waarin rekening is gehouden met dubbel zo veel verkeer als is berekend op basis van CROW-cijfers en omvang uitgeefbaar terrein.

PM2,5 en PM10Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In het globale bestemmingsplan Triangel was onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit concentraties voor NO2 en PM10. Uit de luchtkwaliteitsonderzoeken in het bestemmingsplan Triangel 2008 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Triangel voldoet aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. alsvoldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5. Ondanks dat het rapport van 2008 is kan deze regel nog steeds worden gehanteerd.
Er is van het plangebied een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ug/m3 en de PM 2,5 < 20 ug/m3. Deze luchtkwaliteit concentraties zijn lager dan de grenswaarden zoals in voorgaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0009.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0010.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0011.png"

Afbeelding 5-2 met meetpunten uit de monitoringstool NSL

De gemeenteraad heeft een onderzoek laten uitvoeren waarin inzichtelijk is gemaakt wat de bijdrage is van wegverkeer, intensieve veehouderij, huishoudens, geplande biomassacentrales, tuinbouwbedrijven, industrie en scheepvaart op de luchtkwaliteit. Alle bronnen worden op afzonderlijke kaartlagen in beeld gebracht en ook de totale concentratie. In de raadsvergadering van 27 november 2019 zijn de onderzoeksresultaten van het rapport “Inzicht in de lokale luchtkwaliteit van Waddinxveen, Huidige situatie en doorkijk naar 2030 ”projectnummer 1267924, TAUW d.d. 26 november 2019 met de gemeenteraad gedeeld.
De onderzoeksresultaten uit het rapport komen overeen met de resultaten uit het NSL.

5.2.3 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt voor luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Bedrijven En Milieuzonering

5.3.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geven richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

In tabel 7 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0012.png"Tabel 5-2 richtafstanden volgens VNG richtlijn

5.3.2 Onderzoek


Nieuwe bedrijvigheid nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie wordt beoordeeld of hinder te verwachten is van de nieuwe bedrijven bij de in het plangebied bestaande en geprojecteerde/in aanbouw zijnde woningen. Deze beoordeling is met name gericht op de de richtafstanden van Bedrijven en Milieuzonering, in combinatie met de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. De bedrijven zelf zijn niet gevoelig voor omliggende bedrijvigheid.

De nieuwe bedrijven hebben maximaal milieucategorie 2. Dit betekent dat een richtafstand geldt van 30 meter tot de gevel van een gevoelige bestemming, zoals wonen. In dit geval is de omgeving niet te beschouwen als een 'rustige woonomgeving'. Het gebied ligt ingeklemd tussen het spoor (met daarachter het bedrijventerrein Coenecoop), de A12 en de zuidelijke Rondweg. In dat geval is sprake van 'gemengd gebied' en geldt een richtafstand van 10 meter.

De dichtstbijgelegen gevoelige functie zijn de gestapelde woningen die ten noordwesten van het plangebied mogelijk zijn gemaakt, door de bestemming 'Woongebied' in het bestemmingsplan Triangel Zuid-Oost (vastgesteld in juni 2021). Tussen deze woningen en de rand van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan ligt een verkeersbestemming met een breedte van ca 23 meter. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0013.png"

Afbeelding 5-3 uitsnede plangebied met de woonfunctie in het bestemmingsplan Triangel Zuid-Oost (www.ruimtelijkeplannen.nl)

De afstand van 20 meter komt ruim tegemoet aan de richtafstand die in dit specifieke geval moet worden aangehouden, zodat er in beginsel sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Van belang is verder nog dat de bedrijven op het nieuwe bedrijvenpark moeten voldoen aan de voor hen geldende eisen uit het Activiteitenbesluit Milieubeheer. Dat zorgt er ook voor dat de woningen geen, dan wel geen overwegende, hinder zullen ondervinden van de nieuwe bedrijven.

5.3.3 Conclusie en advies

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Externe Veiligheid

5.4.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

Omgevingsveiligheid onder de Omgevingswet (anticiperen op)
Met de komst van de Omgevingswet komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Belangrijk element hierin is de introductie van zogenaamde aandachtsgebieden. Het uitgangspunt is dat mensen, zonder aanvullende maatregelen, binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende zijn beschermd (ook binnen in huis). Het is aan de gemeente om de kernvraag te beantwoorden: Is de veiligheid voldoende gewaarborgd en zijn milieu en gezondheid voldoende beschermd?

Om deze vraag te beantwoorden moet de gemeente de volgende punten overwegen:

  • afstand houden tot de risicobron;
  • risicocommunicatie;
  • beperken personendichtheden in de omgeving van de risicobron;
  • vlucht- en schuilmogelijkheden;
  • omgevingsmaatregelen;
  • aanvullende bouwmaatregelen (verplicht voor nieuwe 'zeer kwetsbare gebouwen', zoals basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, enz.).

5.4.2 Onderzoek

In 2011 is er voor het gehele plangebied Triangel een verantwoording groepsrisico opgesteld ('Verantwoording groepsrisico Triangel gemeente Waddinxveen, 23 december 2011', versie
8 juli 2014). Verder is er in 2016 nog eens gekeken naar dit aspect. Deze informatie is als basis gebruikt voor dit externe veiligheid advies.

Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied liggen geen risicovolle (Bevi) inrichtingen.


Windturbines
Ten zuiden van de A12 bevinden zich 4 windmolens/-turbines.

Kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen een afstand van het maximum van:

  • Ashoogte plus een halve rotordiameter. In dit geval 75 + 45 = 120 meter.
  • De maximale werpafstand bij een nominaal toerental. In dit geval maximaal 198 meter (generieke waarde).

Beperkt kwetsbare objecten dienen minimaal een halve rotordiameter van de turbine af te liggen. In dit geval 45 meter.

Gezien de afstand tot het plangebied (minimaal 500 meter) vormen deze turbines met het oog op de externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied.

Transport over de weg
Ten zuiden van de Plan Triangel ligt de snelweg A12. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ter hoogte van dit deel van de A12 geldt geen PAG-indicatie (Plasbrandaandachtsgebied) en een plaatsgebonden risicocontour (10-6 contour) van 0 meter.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BP85209-0401_0014.png"

Afbeelding 5-4 Externe veiligheid

Het berekende groepsrisico (rekening houdend met volledige invulling plangebied Triangel) is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (143 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde).
Conform de 'Beleidsnota externe veiligheid Waddinxveen' moeten 'zeer kwetsbare objecten' (bijvoorbeeld basisscholen, kinderdagverblijven, enz.) worden uitgesloten binnen 80 meter van provinciale wegen. Dergelijke functies zijn in het uitwerkingsplan uitgesloten. Deze bron vormt daarmee geen belemmering voor het plan.

Transport over het spoor
Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn gelegen. Over deze spoorlijn, geen onderdeel van het Basisnet, worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
ten zuidoosten van het plangebied Park Triangel ligt een hogedruk aardgasleiding (W521-01). De specificaties van deze gasleiding zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Leiding Diameter (inch) druk (bar) belemmeringenstrook PR10-6 invloedsgebied GR
W 521-01 12 40 4 0 140

Tabel 5-3 specificaties hogedruk aardgasleiding W 521-01

De aardgasleiding heeft ter hoogte van het plangebied geen PR 10-6 contour, waarmee het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor het plangebied. Het invloedsgebied van deze aardgasleiding overlapt een gedeelte van het plangebied. In het kader van het provinciale inpassingsplan 'Gouweknoop' (2010), ten zuidwesten van het plangebiedvan het uitwerkingsplan, is een risicoberekening opgesteld voor gasleiding W 521-01. Uit deze berekeningen blijkt dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied Triangel nihil is (overschrijdingsfactor 0,02 ten opzichte van de oriëntatiewaarde). Voor gasleidingen geldt dat het groepsrisico vrijwel geheel wordt bepaald door de personendichtheden binnen de 100% letaliteitcontour van de gasleiding. Voor de gasleiding W 521-01 is deze afstand 70 meter vanaf de gasleiding. De oppervlakte binnen deze 100% letaliteitcontour is gering (0,3 hectare). Binnen deze oppervlakte zal de ontsluiting vanuit het plangebied op de Zuidelijk rondweg moeten plaatsvinden. Er is binnen de 100% letaliteitcontour van de gasleiding W 521-01 dus weinig ruimte voor ontwikkelingen. Uitgaande van het gebiedstype “Industriegebied, personeelsdichtheid hoog” (80 pers/ha) zou het dus gaan een toevoeging van 24 personen. Deze toevoeging van het aantal personen is dermate beperkt dat het groepsrisico niet significant zal toenemen.


Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

5.4.3 Maatregelen externe veiligheid

In de verantwoording van het groepsrisico uit 2011 (herziene versie 8 juli 2014) is opgenomen dat de onderstaande maatregelen genomen moeten worden bij de uitwerking van het bestemmingsplan Triangel en dus ook bij dit uitwerkingsplan.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het scenario dat zich voordoet. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van de gebouwen en de omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Het gaat om goede schuilmogelijkheden en vluchtmogelijkheden.

Op het bedrijventerrein zijn over het algemeen volwassen mensen aan het werk, die zich zelf kunnen redden. Er zijn voldoende mogelijkheden om in verschillende richtingen te vluchten, dan wel om te schuilen in de (nog op te richten) bedrijfsgebouwen.

Uitschakelbare ventilatie
Voor het gehele plangebied geldt dat het toxisch scenario relevant is, omdat bij een incident giftige stoffen zich over grote afstand kunnen verspreiden. Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.

Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Deze maatregel zal in de omgevingsvergunningen (activiteit bouwen) worden opgenomen. Deze maatregel is ook als verplichting opgenomen in het 'Besluit bouwwerken leefomgeving' onder de Omgevingswet (art. 4.124, lid 4).

Deze verplichting is in de planregels verwerkt en zal ook bij de verkoop/uitgifte van gronden als voorwaarde worden gesteld.

Vluchtmogelijkheden
Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af. Dit kan gerealiseerd worden door de infrastructuur loodrecht op de risicobronnen te projecteren en zorg te dragen voor meerdere vluchtwegen.

De gasleiding ten zuidoosten en het transport over de A12 zijn risicobronnen. Er is voldoende ruimte om daar van weg te vluchten.Datzelfde geldt bij een eventuel calamiteit bij één van de toekomstige bedrijven op het terrein.

Afweging ten aanzien van bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen moeten aangelegd worden conform de adviezen van de Veiligheidsregio. In het gehele gebied van Park Triangel is veel oppervlaktewater voorhanden, wat kan dienen als aanvullend bluswater.

Wat betreft bereikbaarheid zijn in het 'Besluit Veiligheidsregio's' opkomsttijden aangegeven voor verschillende functies. Voor de Triangel wordt niet voldaan aan deze wettelijke opkomsttijden. Het gemeentebestuur maakt op het punt van het niet voldoen aan de opkomsttijden de volgende afweging, waarbij ook mogelijke en haalbare maatregelen worden overwogen (bijvoorbeeld snellere toegang voor de hulpdiensten tot het plangebied, sprinklers, enz.).

Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in maximaal milieucategorie 2 toegelaten; risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. Bedrijven moeten voldoen aan de geldende milieu- en brandveiligheidseisen. Dit betekent dat het bedrijventerrein zelf in beginsel geen risicobron vormt.

Er is redelijkerwijs geen mogelijkheid om hulpdiensten sneller toegang te geven tot het plangebied.

Het realiseren van sprinklers is uit oogpunt van kosten en onderhoud, in relatie tot het soort bedrijven dat zich op het terrein kan vestigen, geen optie. In plaats daarvan moeten alle verschillende verblijfsruimten binnen de bedrijfsgebouwen worden voorzien van rookmelders, in aanvulling op de wettelijke verplichting hiervoor. Hierdoor worden aanwezige mensen in ieder geval tijdig gewaarschuwd voor brand binnen de bedrijfsgebouwen zelf en hebben ze voldoende tijd te vluchten of te schuilen. Dit is in een voorwaardelijke verplichting in de planregels verwerkt.

De gemeente vindt het in dit geval verantwoord om af te wijken van de wettelijke opkomsttijden.

Het is uiteindelijk aan het bestuur van de Veiligheidsregio om voor bepaalde locaties afwijkende opkomsttijden vast te stellen (art. 3.2.1 lid 2, Besluit Veiligheidsregio's). Dit besluit volgt nog.

5.4.4 Conclusie en verantwoording groepsrisico

Het plaatsgebonden risico en groepsrisico vormen geen belemmering. "Zeer kwetsbare gebouwen" zijn niet toegestaan in dit uitwerkingsplan.

Daarnaast worden gebouwen worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met een druk op de knop uit te schakelen.

De gemeente vindt het, op basis van de overwegingen in paragraaf 5.4.3 verantwoord om af te wijken van de wettelijke opkomsttijden. Dit wordt besproken met de Veiligheidsregio en vastgelegd (pm.).

5.5 Bodem

5.5.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Als bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Als de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Als de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend te worden bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vast-gesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).


Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen al in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Daarnaast dient te worden aangesloten aan de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.

Het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan is in het verleden al onderzocht op mogelijke verontreiniging. Voor het gebied is een zogenaamde 'bodemgeschiktheidsverklaring' afgegeven, deze is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Verder onderzoek is niet aan de orde.

5.5.2 Onderzoek

Het gebied is in de afgelopen tijd voldoende onderzocht en is geschikt bevonden voor de beoogde functie. Een verklaring van die strekking is toegevoegd in bijlage 3 bij deze toelichting. Verder onderzoek is niet noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie en advies

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Archeologie

5.6.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

In 2018 is de archeologische beleidsadvieskaart geactualiseerd en opgenomen in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie en Parkeren (vastgesteld op 19 september 2018). Op basis van archeologisch onderzoek en nieuwe informatie over de ondergrond zijn zones met een archeologische verwachting opnieuw vastgesteld.

5.6.2 Onderzoek en beoordeling

Het plangebied voor het uitwerkingsplan Bedrijvenpark Parkrand is geen onderdeel van het plangebied van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (september 2018). Dit betekent dat het geen relevante archeologische verwachtingswaarde heeft. Na afstemming met de Omgevingsdienst is daarom besloten geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren.

5.6.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming is het belangrijkste kader voor de bescherming van gebieden en soorten. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening uitvoering Wet natuurbescherming (2016) en Beleidsregel Wet natuurbescherming (2016), Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (202021); natuurbeheerplan 2021 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

Wet natuurbescherming (Wnb)
De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het “nee, tenzij-principe“. Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling. Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening, terwijl Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uitvoert voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De wet schrijft verder voor dat onder voorwaarden een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen van dat gebied, voor het voornemen noodzakelijk is (artikel 2.8). In een eventueel verkregen vergunning zijn aan handelingen die een negatief effect hebben op een Natura 2000-gebied voorwaarden verbonden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren. Het uitvoeren van een passende beoordeling kan ook leiden tot het opstellen van een milieueffectrapport bij het doorlopen van een planologische procedure.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.
Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (vastgesteld op 9 november 2016).

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de “zorgplicht”, die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

5.7.2 Soortenbescherming

Om te beoordelen of zich beschermde soorten binnen het plangebied bevinden, dan wel of hun aanwezigheid niet kan worden uitgesloten, is een quickscan uitgevoerd, zie bijlage 4. Hieruit blijkt het volgende:

Amfibieën

Op het moment van veldbezoek op 16 juni 2022 (onderdeel van de quick scan) kon niet met zekerheid worden uitgesloten dat de rugstreeppad voorkomt in de watergang die aan het zuidwesten van het plangebied grenst. Als de sloot wordt gedempt of vergraven zou dus leefgebied van deze soort kunnen worden vernietigd of (tijdelijk) aangetast. Ook zouden exemplaren kunnen worden gedood en/of verwond. Dit kan leiden tot overtredingen van verbodsbepalingen onder de Wet natuurbescherming. Er was een nader onderzoek nodig om de eventuele aanwezigheid concreet te kunnen vaststellen of uitsluiten.

Het terrein binnen het plangebied is na het uitvoeren van de quickscan geëgaliseerd met grond afkomstig uit een ander deelgebied binnen park Triangel. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met de Omgevingsdienst, voor wat betreft het onderwerp bodemkwaliteit. Op dat moment was het eventueel vóórkomen van de rugstreeppad formeel nog niet uitgesloten.

Op 11 augustus 2022 is het plangebied opnieuw bezocht door een ecoloog (zie bijlage 6). Tijdens dit veldbezoek is gebleken dat het voorkomen van de rugstreeppad in het plangebied kan worden uitgesloten, omdat de watergangen volledig droog waren gevallen. Daarbij is van belang dat er ook geen tekenen van (eerdere) aanwezigheid zijn geconstateerd. Er is echter een kans dat de grondwerkzaamheden hebben geleid tot verstoring/vernietiging van leefgebied en/of exemplaren van de rugstreeppad zelf. Dit is echter niet meer te achterhalen.

In het gebied 'Vredenburgzone', op ca. 100 meter van het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan, worden gronden ingericht voor natuur en recreatie; hier wordt ook specifiek ruimte ingericht en in stand gehouden voor de rugstreeppad. Het advies van de Omgevingsdienst om in/direct bij het plangebied voor het bedrijventerrein nog meer leefgebied voor de rugstreeppad te realiseren, wordt vanwege bovenstaande redenen niet gevolgd.

Algemeen voorkomende broedvogels

  • Als de werkzaamheden in de broedperiode uitgevoerd worden, dient het plangebied voorafgaand daaraan ongeschikt gemaakt te worden voor de meeste broedvogels door de ondergroei op de terreinen te verwijderen. Verder moet voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck worden uitgevoerd door een ecoloog;
  • De wijze van ongeschikt maken hangt mede af van de planning van de start binnen het broedseizoen.
  • Voor meer maatwerk is het advies om contact op te nemen met een ecoloog en de exacte strategie te bespreken aan de hand van de concrete planning.

Alle soorten

  • Voor alle soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.7.3 Gebiedsbescherming: stikstofdepositie

Het plangebied heeft geen status als beschermd gebied in de vorm van NNN, Belangrijke weidevogelgebieden of Natura 2000-gebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden waaronder:

  • Nieuwkoopse Plassen en De Haeck op circa 11 km afstand;
  • Meijendel & Berkheide op circa 21 km afstand;
  • Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein op circa 7,5 km afstand.

De afstand tussen deze gebieden en het plangebied zijn ruim. Vanwege deze afstand, zijn de enige mogelijke effecten op dit gebied die van stikstofdepositie.

In het gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' wordt in de rekenconfiguratie “Wnb-rekengrid” niet door AERIUS gerekend. Het gebied is namelijk nog niet formeel aangewezen als 'stikstofgevoelig' en maakt dus ook geen deel uit van het wettelijk voorgeschreven rekeninstrument AERIUS. Alleen de eerste twee gebieden uit de opsomming zijn in de berekening meegenomen.

De eventuele toename van de stikstofdepositie vanwege de gebruiksfase is berekend en beoordeeld (zie bijlage 5). Het in gebruik nemen van ca 1,6 ha bedrijventerrein zal leiden tot een permanente stikstofemissie. De bedrijfsgebouwen zelf worden 'gasloos', zodat deze in de toekomst geen relevante emissie van stikstof veroorzaken. De enige relevante bron van stikstofemissie wordt veroorzaakt door de verkeersgeneratie en mogelijke bedrijfsprocessen. De omvang van de verkeersaantrekkende werking is bepaald aan de hand van CROW-kentallen en de bedrijvigheid aan de hand van kengetallen van Arcadis. Als er geen toename wordt berekend, zijn significante gevolgen als gevolg van stikstofdepositie in de gebruiksfase op voorhand uit te sluiten. Uit de berekeningen blijkt dat de gebruiksfase van het bedrijventerrein niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie op relevante nabij gelegen Natura 2000-gebieden.
Voor de volledigheid is ook een zogenaamde gevoeligheidsanalyse uitgevoerd voor de gebruiksfase. Hieruit blijkt dat, zelfs als de verkeersaantrekkende werking met de helft toeneemt, nog steeds geen toename van de stikstofdepositie wordt berekend.

Sinds begin november 2022 moet ook worden beoordeeld of de activiteiten in de bouwfase leiden tot een toename van stikstofdepositie op relevante Natura 2000-gebieden. Op dit moment (ontwerp-uitwerkingsplan) zijn deze berekeningen nog niet uitgevoerd. De uitgangspunten voor de bouw zijn nu nog niet bekend (bouwwijze, duur, enz.). Gezien de gevoeligheidsanalyse, waaruit blijkt dat er nog ruimte is voor wat betreft stikstof, is de verwachting dat de bouwfase niet zorgt voor een relevante stikstofdepositie. Vóór de vaststelling van het uitwerkingsplan wordt alsnog een berekening uitgevoerd op basis van de meest actuele versie van Aerius (actualisatie verwacht eind januari 2023).

5.7.4 Conclusie en advies

De Wet natuurbesdcherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.8 Niet Gesprongen Explosieven

Op grond van Arbowetgeving moet in alle gevallen waarin gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers kan bestaan door de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een oriënterend onderzoek worden gedaan voordat werkzaamheden kunnen starten. Op basis hiervan kan vervolgens weer meer onderzoek nodig zijn.

Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied deels verdacht is op ontplofbare oorlogsresten (zie bijlage 7). Dit betekent dat er een risico aanwezig is. Uit oogpunt van efficiëntie en kostenbesparing wordt een verder onderzoek uitgevoerd, zodra duidelijk is hoe de bebouwing er uit zal zien (palenplan voor de bedrijfsbebouwing). Om te waarborgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt, is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie:

Onder dez genoemde voorwaarden vormt dit onderwerp geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Provinciaal Milieubelang

5.9.1 Wet- en regelgeving

Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.
In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.

Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen

5.9.2 Onderzoek

Getoetst wordt of bij het voorgenomen uitwerkingsplan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang.
Het voorliggend plan is voor wat betreft het "beschermen van grote groepen mensen" mogelijk strijdig met het provinciaal belang. In paragraaf 6.5 Externe veiligheid is dit onderbouwd.
Door het nemen van de voorgestelde maatregelen blijft het groepsrisico beperkt.

5.9.3 Conclusie

Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

5.10 Parkeren

De exacte parkeernorm voor de nieuwe bedrijven is nog niet bekend. Bij de aanvraag om een vergunning om een bedrijfsgebouw te mogen bouwen, wordt ook getoetst aan de parkeernormen die op dat moment gelden. Parkeren moet verder op eigen terrein worden opgelost, wat bij de ontwerp van gebouw en inrichting van het perceel kan worden meegenomen. Naar verwachting vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Juridische Toelichting

6.1 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk is, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het recent vastgestelde bestemmingsplan voor de bebouwde kom van Waddinxveen.

De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1Inleidende regels bevat de inleidende regels. In Artikel 1Begrippen zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels.Artikel 2Wijzevan meten bevat regels voor de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Toelichting
De toelichting van een uitwerkingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

6.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend uitwerkingsplan komt de volgende bestemming voor:

Artikel 3 Bedrijventerrein

Deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Alleen bedrijven in milieucategorie 1 en 2, die voorkomen op de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage bij de regels) zijn rechtstreeks toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid zijn, onder voorwaarden, ook andere bedrijven mogelijk.

Op een deel van de bestemming rust de functieaanduiding 'schouwpad'. Op gronden met deze aanduiding is geen bebouwing of opslag mogelijk, omdat het Waterschap onbeperkt toegang moet hebben en houden tot deze gronden, voor de inspectie van de naastgelegen watergang.

Artikel 4 Groen

Deze bestemming geldt voor een kleine strook tussen de bestemming 'Verkeer' (Zuidelijke rondweg) en het plangebied van het bestemmingsplan 'Triangel Zuid-Oost'.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming geldt voor de gronden waarop de Zuidelijke Rondweg ligt en een strook daarnaast. In het bestemmingsplan 'Deelgebied G1 en G2', ten noordwesten van het plangebied is deze bestemming al opgenomen en de begrenzing wordt voortgezet in het voorliggende plangebied.

Artikel 6 Water

In het plangebied wordt water aangelegd in het gebied grenzend aan de Zuidelijke rondweg en langs het spoor naar het noorden. Deze gronden krijgen de bestemming Water. De planregels zijn gelijk aan die in het plan 'Triangel Zuid-Oost'.

Artikel 7 Leiding - Water

Aan de zuidwestzijde van de Zuidelijke Rondweg ligt een waterleiding; voor het tracé van deze leiding geldt deze dubbelbestemming.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Om de beschermingszone rondom het water planologisch vast te leggen, zijn de gronden rondom de bestemming Water voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat -Waterstaatkundige functie.


In de algemene regels zijn regels opgenomen om de parkeerbehoefte te kunnen sturen, in de vorm van een verwijzing naar het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen.
Op deze wijze wordt een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van dit onderwerp in het kader van aanvragen om een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente heeft samen met BPD (voorheen Bouwfonds) een gemeenschappelijke exploitatiemaatschappij (GEM) opgericht voor de ontwikkeling van Park Triangel.
Voor deze ontwikkeling is een gezamenlijke grondexploitatie opgesteld conform de samenwerkingsovereenkomst van maart 2010 tussen de gemeente Waddinxveen en BPD.
Voor de gronden, waarvoor geen overeenstemming over de ontwikkeling wordt bereikt, wordt gebruik gemaakt van het bekostigingsbesluit.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid

Het ontwerp van het uitwerkingsplan 'Triangel bedrijvenpark Parkrand' heeft van xx tot en met xx ter inzage gelegen. Het ontwerpuitwerkingsplan -met overige relevante stukken- is gedurende deze periode ook digitaal raadpleegbaar geweest. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om -mondeling of schriftelijk- een zienswijze in te dienen.
Tijdens deze periode zijn wel/geen zienswijzen tegen het plan ingediend.

Gelijktijdig met de terinzagelegging is het uitwerkingsplan voor advies voorgelegd aan de wettelijk verplichte relevante overlegpartners.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Tekening Explosieven

Bijlage 2 Tekening explosieven

Bijlage 1 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Bijlage 1 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 2 M.e.r. Beoordelingsbesluit

Bijlage 2 m.e.r. beoordelingsbesluit

Bijlage 3 Bodemgeschiktheidsverklaring Odmh

Bijlage 3 Bodemgeschiktheidsverklaring ODMH

Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 4 Ecologisch onderzoek

Bijlage 5 Stikstofdepositie

Bijlage 5 Stikstofdepositie

Bijlage 6 Nader Onderzoek Rugstreeppad

Bijlage 6 Nader onderzoek rugstreeppad

Bijlage 7 Explosieven Onderzoek

Bijlage 7 Explosieven onderzoek