Deelgebied G1 en G2
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 12-12-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Deelgebied G1 en G2 met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPDeelplanG1enG2-0401 van de gemeente Waddinxveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.6 afvalinzamelpunt:
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;
1.7 baliefunctie:
een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw;
1.8 balkon:
open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed&breakfast:
Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.11 beeldende kunst:
uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde.
1.12 bestaande situatie:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.17 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.18 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 bruto-vloeroppervlakte (bvo):
bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;
1.24 carport:
een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;
1.25 coffeeshop:
een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;
1.28 dakopbouw:
het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.30 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt in ieder geval niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;
1.31 fietsenstalling:
een ruimte, vaak overdekt, welk is ingericht voor het plaatsen van fietsen;+
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;
1.34 geluidshinderlijke inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.35 geluidsluwe gevel:
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht met een maximale geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai van 48 dB;
1.36 gestapelde woning:
een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen;
1.37 grondgebonden woning:
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.38 hoofdgebouw:
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.39 horecabedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:
Horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):
vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
Horeca 2 (maaltijdverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;
Horeca 3 (spijsverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
Horeca 4 (drankverstrekkers):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;
Horeca 5 (zware horeca):
vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs;
1.40 huishouden:
een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.41 internetwinkel:
een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;
1.42 jongerenontmoetingsplek:
een openbare voorziening voor jongeren met een zitgelegenheid en een beschutting tegen regen en wind waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten en kunnen recreëren;
1.43 kantoor:
een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;
1.44 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.45 kelder:
een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;
1.46 kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.47 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.48 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van (sportieve) recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;
1.49 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.50 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 20% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2 als zodanig gebruikt mag worden;
1.51 ondersteunende horeca:
ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;
1.52 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;
1.53 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.54 parkeren:
het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;
1.55 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.56 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.57 recreatief medegebruik:
vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;
1.58 risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.59 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.60 stallen van voertuigen:
het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen;
1.61 straatmeubilair:
bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;
1.62 terras:
een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;
1.63 twee-aaneen gebouwde woning:
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;
1.64 verdieping:
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;
1.65 voorgevel:
het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.66 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.67 vrijstaande woning:
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
1.68 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
1.69 waterkering:
natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.70 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.71 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
2.2 bebouwingspercentage:
de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
2.4 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak;
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel het laagst gelegen peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemming 'Verkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
- b. dienstverlening;
- c. wonen in woningen;
- d. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
- e. erftoegangswegen, fietspaden en verblijfsvoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. (ondergrondse) afvalinzameling;
- j. (kleinschalige) speelvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de parkeercapaciteit;
- c. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
met de daarbij behorende:
- b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- c. fietsenstallingen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. tevens een jongerenontmoetingsplek ter plaatse van de aanduiding 'jongeren ontmoetingsplek';
- f. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
- g. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. kunstwerken;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. speeltoestellen en -voorzieningen;
- l. (ondergrondse) afvalinzameling;
- m. objecten van beeldende kunst;
- n. standplaatsen;
- o. geluidwerende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergnagen en waterpartijen;
- b. waterhuishouding, waterbeheersing en watergeleiding;
- c. bermen, taluds, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken;
- f. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.
Artikel 6 Woongebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. erftoegangswegen en verblijfsvoorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. (kleinschalige) speelvoorzieningen;
- j. (ondergrondse) afvalvoorzieningen;
- k. nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:
- a. de verkeersveiligheid;
- b. de parkeercapaciteit;
- c. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
- d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder b, in die zin dat de maximale goot- en bouwhoogte mag worden verhoogd met 1,5 meter indien een half verdiepte parkeergarage wordt toegepast en indien het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 onder c, en toestaan dat geen kap wordt toegepast, mits het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.
8.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:
- a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 met inachtneming van de volgende regels:
- a. afwijken is uitsluitend toegestaan voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
- b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend horen burgemeester en wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterloop schriftelijk.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
- a. Zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
- b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
- c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterloop wordt of kan worden aangetast.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Bouwen ten opzichte van N.A.P.
- d. Hoofdgebouwen mogen wat betreft de begane grondvloer uitsluitend als volgt worden gebouwd:
- 1. de bovenkant van de begane grondvloer mag niet dieper dan 5,05 m onder N.A.P. liggen.
10.2 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
- b. in afwijking van lid a mag tevens ondergronds worden gebouwd ten behoeve van parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- c. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
- d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 Milieuzone - slagschaduwzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone- slagschaduwzone' dient voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond te worden dat, eventueel na het nemen van maatregelen, voldaan kan worden aan de normen ten aanzien van slagschaduw zoals genoemd in het Activiteitenbesluit.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. daar waar detailhandel is toegestaan: de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan 10.000 kilo mag bedragen. Voordat afwijking wordt verleend, wordt mede advies ingewonnen van de regionale brandweer;
- f. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- g. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- h. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- i. het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidscherm, mits:
- 1. de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
- 2. de grotere hoogte noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.
13.2 Afwijken overige regels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
14.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
14.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:
- a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
- b. voor aanpassing, mits:
- 1. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
- c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
- 1. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
- 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 15 Overige Regels
15.1 Voorrangsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Deelgebied G1 en G2'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding/ Doel
In 2003 heeft de provincie Zuid-Holland middels een wijziging van het streekplan het gebied aan de zuidzijde van het bestaande dorpsgebied van Waddinxveen aangewezen als nieuwbouwlocatie. Het voornemen was om in dit gebied, globaal gelegen tussen Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Gouda/Alphen en de A12, circa 2.700 nieuwbouwwoningen te realiseren. Doel van deze nieuwbouwlocatie was het opheffen van het bestaande lokale tekort aan nieuwbouwwoningen, en voor een belangrijk deel van de woningbehoefte in de grotere regio te voorzien. De nieuwbouwlocatie kent de naam 'Park Triangel'.
Ten behoeve van de ontwikkeling van Park Triangel heeft de gemeente Waddinxveen een masterplan opgesteld, waarin de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van de wijk zijn verwoord. De gemeente Waddinxveen heeft op 24 september 2008 het uit te werken bestemmingsplan Triangel vastgesteld, om de ontwikkeling van Park Triangel in lijn met dit masterplan juridisch-planologisch te borgen. Via dit bestemmingsplan zijn door middel van meerdere uitwerkingsplannen ex artikel 3.6 Wro ontwikkelingen gefaseerd mogelijk gemaakt. Inmiddels zijn al diverse uitwerkingsplannen vastgesteld in het gebied en zijn woningen gebouwd.
Voor nu staat de ontwikkeling van deelplan G1-2 op het programma. Dit deelgebied ligt aan de zuidoostzijde van de nieuwe woonwijk. Volgens het moederplan liggen hier een uit te werken woon- en bedrijfsbestemming en is hier voor een noordelijk deel een aanduiding opgenomen voor het realiseren van het voorzieningencluster.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het plangebied Triangel is gelegen aan de zuidzijde van de bestaande bebouwing van Waddinxveen en is gelegen tussen de Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Alphen/Gouda en de Zuidelijke Rondweg. In een later stadium is hier een extra gebiedje toegevoegd ten zuiden van de Zuidelijke Rondweg, ter plaatse van de rotonde op de Beijerincklaan. In het uiterste zuiden raakt de punt van het plangebied de rijksweg A12. In de navolgende afbeelding zijn de ligging van Park Triangel en de contouren van het de nieuwe woonwijk weergegeven.
Afbeelding - Globale ligging Park Triangel
Afbeelding - Globale begrenzing Park Triangel
Park Triangel is onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die gefaseerd mogelijk worden gemaakt. Het plangebied van dit bestemmingsplan, deelgebied G1-2 (waar een deel van het voorzieningencluster onder valt), ligt aan de zuidoostzijde van Park Triangel.
Afbeelding - Deelgebieden Park Triangel
1.3 Vigerende Plannen
Het plangebied valt onder het regime van het bestemmingsplan 'Park Triangel', dat op 24 september 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen.
Afbeelding - Uitsnede plangebied op www.ruimtelijkeplannen.nl
In dit bestemmingsplan ligt ter plaatse van het plangebied een uit te werken woonbestemming en voor een klein deel aan de oostzijde een uit te werken bedrijfsbestemming. In de regels van het bestemmingsplan zijn allerlei uitwerkingsregels opgenomen. Deze dienen in acht te worden genomen bij het opstellen van het uitwerkingsplan. Zo is aan de zuidzijde van de uit te werken woonbestemming een beperking opgenomen ten aanzien van de bouwhoogte.
Afbeelding - Stedenbouwkundig plan en vigerend bestemmingsplan
Het stedenbouwkundig plan dat voor G1-2 is opgesteld gaat mede uit van de bouw van woningen aan de oostzijde van het plangebied, daar waar nu een uit werken bedrijvenbestemming geldt. Dit gebied is in voorgaande afbeelding in het rood ingetekend. Aangezien binnen de uit te werken bedrijfsbestemming geen woningbouw is toegestaan betreft onderhavig plan een bestemmingsplan in plaats van een uitwerkingsplan.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt kort ingegaan op bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven.
2.1 Historie
Waddinxveen is ontstaan als lintdorp op de kruising van wegen tussen Gouda, Alphen aan den Rijn, de poldergebieden aan de westzijde van Gouda en de brug over de Gouwe. Het plangebied, gelegen ten zuiden van de oude kern van Waddinxveen, is een diepgelegen polder waar in het verleden veen is gewonnen. Met de wegen als dragers, werden de omliggende polders via een typische slagenverkaveling drooggelegd. Deze slagen zijn ook vandaag nog terug te zien in het landschap. Door de deklaag van klei is inzijging van regenwater in de bodem moeilijk, hetgeen het noodzakelijk maakte een dicht stelsel van sloten en tochten aan te leggen om het gebied droog en bewerkbaar te houden.
Het plangebied maakt van oudsher onderdeel uit van de Zuidplaspolder. De ontginning van dit gedeelte vond plaats vanaf de Noordelijke Plasweg. Als grote afwatering werd de Zuidelijke Dwarstocht aangelegd. Typisch genoeg staan de slagen haaks ten opzichte van de slagen in de omliggende polders. De Zuidelijke Dwarstocht is ook nog aanwezig in het plangebied. Vanaf de tijd van drooglegging is het plangebied gebruikt als agrarisch gebied, waarbij voornamelijk sprake is van gebruik als weiland. Dit gebruik heeft zich tot voor kort doorgezet.
De Zuidplaspolder is thans doorsneden door grote infrastructurele elementen. De rijksweg A12 ligt aan de zuidzijde van het plangebied en de spoorlijn Gouda/Alphen aan de oostzijde van het plangebied. In de omgeving van het plangebied heeft daarnaast een zeer sterke verstedelijking plaatsgevonden, waarbij meest recentelijk de woonwijk Zuidplas aan de westzijde van het plangebied en het industrieterrein Coenecoop aan de oostzijde van het plangebied zijn opgeleverd.
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied Triangel vormt een (voormalig) agrarisch groene driehoek in een verstedelijkt landschap, ingeklemd door spoorwegen, stedelijke bebouwing (het bedrijventerrein Coenecoop en de woonwijk Zuidplas) en een agrarisch gebied. Het projectgebied ligt in de noordelijke punt van de droogmakerij Zuidplaspolder. Het verkavelingspatroon wordt gekenmerkt door een regelmatige verkaveling met smalle, langwerpige kavels gescheiden door smalle, ondiepe sloten.
Woningen
Er was, voordat het gebied als nieuwbouwlocatie werd aangewezen, sprake van veehouderij, akkerbouw en glasopstanden. Op dit moment wordt het gebied met name gekarakteriseerd door woningen, het centrale park en braakliggend terrein. De afgelopen jaren is het gebied in snel tempo ontwikkeld: er zijn vele woningen gebouwd, de hoofdinfrastructuur en het centrale park zijn aangelegd en het treinstation Waddinxveen Triangel is gerealiseerd.
Ontsluiting
Het plangebied wordt voor het autoverkeer via de N453 (Beijerincklaan) ontsloten vanaf de A12 (Den Haag-Utrecht) en via de N453 (Beijerincklaan) en de N456 (Bredeweg) vanaf de A20 (Gouda-Rotterdam). In oostelijke richting wordt Triangel via de Zuidelijke Rondweg, de N454 (Kanaaldijk), N207 (Coenecoopbrug) en N452 (Goudse Poort) eveneens ontsloten vanaf de A12. In noordelijke richting vindt de ontsluiting via de N454 (Kanaaldijk) en Kerkweg-oost plaats vanaf de N207.
Groen
De groenstructuur in het plangebied is sterk verweven met de waterstructuur. De brede taluds en groengebieden langs de verschillende waterpartijen dragen sterk bij aan het groene karakter van de wijk en de ecologische waarde van het gebied. Het brede, doorgaande groenelement dat tevens een belangrijke ecologische waarde heeft is de spoorzone. Park Triangel dankt haar naam aan het grote park dat het groene hart vormt van de wijk. Op 28 mei 2016 is dit park geopend met onder andere een junglebos, speelveldjes voor diverse sporten en een vis- en aanlegsteiger.
Water
In de huidige situatie is er een belangrijke hoofdwatergang, de Zuidelijke Dwarstocht, die het gebied doorkruist. In de nieuwe situatie wordt deze om het gebied heen gelegd, parallel aan de Zuidelijke Rondweg, omdat het water dat doorgevoerd wordt van relatief slechte kwaliteit is. Rondom het gebied lopen de bestaande watergangen langs het spoor en de Tweede Bloksweg. De verschillende waterlopen worden op verschillende plaatsen verbonden, waardoor een netwerk van water ontstaat en op bijna elk punt van de wijk het water ervaarbaar wordt. Deze dooradering met water legt een duidelijke relatie met het oorspronkelijke polderlandschap.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de gronden in het plangebied. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor het gebied en voor dit bestemmingsplan.
3.2 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Algemeen
Bij de start van de totale wijk Park Triangel is een Integraal Ontwikkelingsplan (zie ook bijlage 1) opgesteld, bestaande uit vijf onderdelen:
- 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
- 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
- 3. het globale Bestemmingsplan als het vigerende juridisch planologisch kader;
- 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en Bouwfonds Ontwikkeling op te richten GEM;
- 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en Bouwfonds Ontwikkeling, waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van park Triangel hebben vastgelegd.
Voor wat betreft de ruimtelijke kaders zijn het Stedenbouwkundig Plan en het Kwaliteitsinstrumentarium van belang. Het Stedenbouwkundig plan richt zich met name op het planontwerp van de totale wijk op hoofdlijnen.
Het Kwaliteitsinstrumentarium richt zich hoofdzakelijk op de plan- en beeldkwaliteit van de beoogde woongebieden, voorzieningen, bedrijvigheid en openbare ruimte in Park Triangel. Voor de woonbebouwing en de voorzieningen geldt dat de cottage-stijl, een Engelse landelijke stijl, het uitgangspunt is voor de beeldtaal van de bouwvolumes. Dat uit zich ook in de architectuur van de woningen die inmiddels opgeleverd, in aanbouw of in verkoop zijn.
Het belangrijkste uitgangspunt voor het plangebied is het behoud en de versterking van de ruimtelijke structuur en de herkenbaarheid van de verschillende woongebieden met hun eigen bebouwingskenmerken. Om dit te bereiken is de bebouwing, daar waar de woningen reeds zijn gerealiseerd, gedetailleerd bestemd. Ook de waterlopen, de belangrijkste groenelementen en de infrastructuur zijn volgens de huidige situatie bestemd.
Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit woongebied. De karakters van de verschillende woongebieden verschillen op basis van de eerder genoemde stedenbouwkundige uitgangspunten. Navolgend wordt ingegaan op de verschillende woonbestemmingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Deelgebied G1-2
Voor deelgebied G1-2 is een stedenbouwkundig plan opgesteld: "Park Triangel - Waddinxveen, deelplan G1-2". Het stedenbouwkundig plan is als bijlage 2 toegevoegd. In navolgende afbeelding is de toekomstige opzet van de buurt weergegeven.
Stedenbouwkundige opzet deelgebieden G1-2
Deelplan G1-2 is de meest zuidelijke wijk van de nieuwe wijk Triangel. Ten zuiden en westen van het gebied vormt de Zuidelijke Rondweg de grens, aan de west-/ noordzijde vormt de Zuidelijke Dwarstocht de grens en aan de noord-/oostzijde vormen de Parklaan en de spoorlijn de grenzen.
Het deelplan zal vanaf de Parklaan en de Zuidelijke Rondweg worden ontsloten. Langs de ontsluitingswegen Parklaan en Zuidelijke Rondeweg zullen voorkanten van woningen worden gesitueerd met hun representatieve zijde.
De ontwikkeling van deelplan G1-2 is onderdeel van de stedenbouwkundige visie op Park Triangel. De relatie met de hoofdinfrastructuur en de het water en groen rondom en in het verlengde van het parkeiland vormt belangrijke visueel-ruimtelijke en fysieke gebruikskwaliteit.
De opbouw van Park Triangel is gebaseerd op lange lijnen met water en groen en het parkeiland in het hart. Deze structuur is naar G1-2 doorgetrokken.
Het water wordt door de overwegend groene kavels van het voorzieningencluster begeleidt. Dat loopt daarmee, parallel aan de Parklaan, door naar het stationsplein.
Midden door het deelplan loopt een tweede belangrijke structuurlijn: de Groene Loper. In het aangrenzende deelgebied zal deze naar het westen worden voortgezet.
Op basis van de grondexploitatie zijn voor de deelgebieden woningbouwprogramma’s gedefinieerd. Inspelend op de markt en rekening houdend met de positie (zowel ruimtelijk als in tijd) is het programma voor G1-2 opgesteld.
De verkaveling sluit nauwgezet aan op de afmetingen van de kavel en het bijbehorende woningtype en parkeernorm. Het programma sluit goed aan op de huidige marktsituatie. In de buurt zal ruimte worden geboden aan maximaal 475 woningen, bestaande uit rijwoningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen. Qua maatvoering en opzet wordt aangesloten bij de overige woonbuurten in de wijk.
De informele, geborgen sfeer van het dorpse wonen is, ten behoeve van een efficiënte verkavelingswijze en parkeeroplossing, vertaald met het vocabulaire van de tuinwijk.
De tuinwijk is een passend thema, aangezien het de rationele omzetting is van het (Engelse) dorp. Dorps duidt op een overzichtelijke schaal van het woonmilieu, de buurt, de straat, het hof, het pleintje. De herkenbaarheid van het eigen huis wordt opgebouwd met een afwisselende korrel van groot en klein.
Losgestrooide, achteloze informaliteit is bij dit programma niet realistisch. Het gaat nu om een goed gecomponeerde afwisseling, precieze ruimte vorming en architectonische accenten; de stedenbouwkundige regels.
Het parkeren is zoveel mogelijk teruggedrongen in de koffers tussen de woningrijen en parkeerhoven in de bouwblokken. Daardoor hoeft er slechts aan één zijde van de straat te worden geparkeerd.
Het laat ruimte in de straten voor groen, spel en ontmoeting. Het plan vraagt ook om een verbondenheid met landschappelijke elementen, zoals hier de watergangen van de Hollandse droogmakerij en het Lint van tuinderswoningen. Het Centrale Park, de recreatieve ecologische Vredenburghzone, de watergangen, de groene lanen (hoofdinfrastructuur) en het Lint vormen een landschappelijke structuur waar de deelplannen zich tegen aan vlijen. De ruimtelijke opbouw en verkaveling van deelplan G1-2 benutten deze kwaliteit.
Voorzieningencluster
Het voorzieningencluster ligt aan de noordzijde van deelplan G1-2 langs de Parklaan en zal qua functies en vormgeving aansluiten bij de uitgangspunten voor het deel waarvoor al een uitwerkingsplan is vastgesteld. Er wordt in gestapelde vorm gebouwd waarbij de voorzieningen zich op de begane grond bevinden en met woningen er boven. In het deel dat onder onderhavig bestemmingsplan valt zullen maximaal 50 woningen worden gerealiseerd en 1.200 m2 aan maatschappelijke voorzieningen/ gezondheidscentrum. Er zijn geen detailhandel of commerciële voorzieningen (zoals kantoren, dienstverlening, bedrijven) toegestaan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Visie Ruimte en mobiliteit en Verordening Ruimte
Visie Ruimte en mobiliteit (VRM)
De Visie Ruimte en mobiliteit (in werking op 1 augustus 2014, laatste wijziging op 30 mei 2018) is de provinciale Structuurvisie van Zuid-Holland zoals in de Wet ruimtelijke ordening is voorgeschreven. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven.
In de Visie zijn vier rode draden genoemd die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
- beter benutten en opwaarderen van wat er is;
- vergroten van de agglomeratiekracht;
- verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
- bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Het 'Programma ruimte' is een uitwerking van de Visie. Het programma beschrijft de operationele doelen en geeft aan welke instrumenten (realisatiemix) worden ingezet om die doelen te bereiken. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Momenteel is een wijziging van de VRM in voorbereiding. Deze wijziging heeft geen inhoudelijke gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Verordening ruimte
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende instrumenten, waarvan een verordening er één is. De Verordening ruimte 2014 (versie 11 april 2018) stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen.
Niet alle onderwerpen zijn geschikt voor opname in een verordening. In het algemeen lenen vooral onderwerpen met heldere criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor. De provincie heeft in de Verordening ruimte 2014 daarom onder meer regels opgenomen over kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, ruimtelijke kwaliteit, agrarische bedrijven, waterkeringen, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen, windenergie, archeologie en molen - en landgoedbiotopen.
Daarnaast is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening van het Rijk van belang. Hierin zijn regels opgenomen waaraan provinciale verordeningen moeten voldoen. Een voor dit plangebied belangrijk onderwerp is de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Een belangrijk instrument dat de provincie hanteert, en die van belang is voor Park Triangel, is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is onderdeel van het aantonen van een goede ruimtelijke ordening.
De provincie Zuid-Holland heeft de ladder voor duurzame ontwikkeling opgenomen in haar Verordening ruimte als een instrument dat ingezet wordt voor zorgvuldig ruimtegebruik en om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie ook de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen het BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD, maar dit moet wel goed onderzocht en gemotiveerd worden.
Uit onderzoek van Fakton ten aanzien van de nieuwbouwwijk is gebleken dat de verkoop gestaag verloopt. Volgens opgave van de ontwikkelaar is ongeveer 35% afkomstig uit Waddinxveen, met daarnaast substantiële aantallen uit Den Haag, Zoetermeer en Rotterdam. De nieuwbouwwijk heeft kennelijk een bovenregionale functie, die verklaarbaar is vanwege de goede ligging langs de A12 en het onderscheidende dorpse aanbod.
Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Triangel (2008) worden geen nieuwe mogelijkheden geboden. In totaal is het woningbouwprogramma op sommige aspecten zelfs fors verkleind.
Ten aanzien van het gewijzigde woningbouwprogramma is voor geheel Triangel een laddertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.3.3 wordt verder ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
- versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieu's als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
- versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
- inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
- versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.
Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie. Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.
Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.
4.3.2 Woonvisie
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-20122 vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woningbouwprogramma.
Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.
Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor alle doelgroepen moeten voldoende woningen beschikbaar zijn.
Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.
Pijler 3: duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.
Pijler 4: leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden.
Woningbouwprogramma
Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en 't Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Voor Park Triangel hanteren we als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag.
4.3.3 Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Park Triangel
Vanwege deze actualisatie van het bestemmingsplan heeft de gemeente Waddinxveen een onderbouwing van het woningbouwprogramma aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Er dient aangetoond te zijn dat er een regionale behoefte is aan woningen, kantoren en bedrijvigheid. Het rapport 'Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Park Triangel' is bijgevoegd in bijlage 3. In onderstaande zijn de conclusies van het rapport opgenomen.
Woningen
Ten aanzien van de behoefte aan woningen zijn de volgende conclusies getrokken:
- Binnen de regio bestaat een kwalitatieve behoefte aan 2.710 sociale huurwoningen. De sociale huurwoningen die in Park Triangel zijn voorzien passen hier ruimschoots binnen.
- Door het grote tekort aan plancapaciteit in de zuidvleugel, is er tevens een grote behoefte aan grondgebonden woningen en appartementen.
- Rekening houdend met de bovenregionale vraag, is er een kwantitatieve behoefte aan 22.340 woningen.
- Tevens is er een kwalitatieve behoefte aan 6.090 grondgebonden woningen en 16.250 appartementen.
Bedrijventerrein
In Oost-Zuid-Holland is sprake van een actuele behoefte aan bedrijventerreinen. De ontwikkeling van een bedrijvenpark in Park Triangel van circa 4 hectare past ruim binnen dit tekort.
Kantoren
In Midden-Holland is sprake van een actuele behoefte aan kantoorlocaties van circa 10.800 m2. De ontwikkeling van 1 ha aan kantoren in Park Triangel past binnen deze behoefte. Bovendien sluit dit metrage optimaal aan op gemaakte afspraken binnen de regio.
Overige kleinschalige functies
Het huidige bestemmingsplan biedt binnen het woongebied ruimte aan 30.000 m² vloeroppervlak aan maatschappelijke voorzieningen, en in het bedrijvengebied maximaal 5.000 m² voor maatschappelijke voorzieningen. Op basis van de geplande woningbouwopgave in Park Triangel worden er, uitgaande van een gemiddelde huishoudensgrootte van 2,4 personen, 5.520 tot 7.440 extra inwoners in Waddinxveen verwacht. Een dergelijke groei van het aantal inwoners leidt tot additionele vraag naar verschillende maatschappelijke en commerciële voorzieningen.
Sectoren waarin extra vraag kan worden verwacht naar aanleiding van de huishoudensgroei, zijn zorg (huisartsen, fysiotherapeuten, tandartsen en verloskundigen), maatschappelijke voorzieningen (jongerencentra, kinderopvang, maatschappelijk werkers en (buiten)sportvoorzieningen) en daarnaast een beperkte vraag naar winkels voor dagelijkse goederen en horecagelegenheden ondergeschikt aan de woonwijk. Een supermarkt is niet in het plan voorzien en vanwege de nabijheid van winkelcentrum Gouweplein lijkt hier tevens geen behoefte aan te zijn.
4.3.4 Mobiliteitsplan
Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de voornoemde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
In het Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de nieuwe woonwijk Park Triangel.
4.3.5 Masterplan Triangel/IOP
In het Masterplan zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het Integraal OntwikkelingsPlan (IOP).
In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:
- 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
- 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
- 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
- 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en BPD (Voorheen Bouwfonds Ontwikkeling) op te richten GEM;
- 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.
Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd.
Ten behoeve van de stedenbouwkundige kaders zijn voor verschillende delen van Triangel stedenbouwkundige visies en plannen opgesteld:
- 1. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg
- 2. Kwaliteitsinstrumentarium, IOP Park Triangel
- 3. Park Triangel - Waddinxveen, Stedenbouwkundig plan fase 1a
- 4. Voorlopig ontwerp Centrale Park
- 5. Stedenbouwkundig plan Lint Tuinbouwweg
- 6. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg
4.3.6 Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen
De gemeente Waddinxveen heeft op 14 november 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Het beleid bestaat uit de Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen en de Toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingen en beleidskaart van Waddinxveen.
De Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen geeft een algemeen inzicht in de beleidsmatige, juridische en financiële aspecten van het beleid. De essentie van het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen bestaat uit het 'archeologieproof' maken van nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen en voldoet hiermee aan de eisen van de Monumentenwet 1988 (nu de Erfgoedwet). De nota is een relatief algemeen document en is niet zo snel aan een actualisatie toe.
De Toelichting op de archeologische waarden- en verwachtingen en beleidskaart Waddinxveen is in tegenstelling tot de nota wel aan veranderingen onderhevig. Door nieuwe inzichten, ontwikkelingen en nieuwe onderzoeken is de archeologische verwachtingenkaart en daarmee de beleidskaart verouderd. In opdracht van de gemeente Waddinxveen heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland de archeologische beleidskaart daarom geactualiseerd. In de afgelopen vier jaar zijn 17 archeologische onderzoeken uitgevoerd in Waddinxveen die de archeologische verwachting van een gebied hebben bijgesteld. Daarnaast is er een nieuwe kijk op de opbouw van de bodem waardoor eveneens de archeologische verwachting van gebieden verandert. De actualisatie moet gezien worden als aan aanvulling op de vastgestelde toelichting. Veel informatie in de toelichting is nog steeds actueel, de noodzakelijke veranderingen zijn weergegeven in de actualisatie.
In de beleidskaart wordt aangegeven in welke mate met archeologie in de ruimtelijke ordening rekening gehouden moet worden. Het archeologiebeleid van de gemeente Waddinxveen onderscheidt vijf categorieën van archeologische waarden (Waarde Archeologie 1 t/m 5). Per categorie is aangegeven welke bekende en verwachte waarden zijn onderscheiden en wat de vastgestelde vrijstellingsgrens is. Een vrijstellingsgrens bestaat uit een oppervlaktemaat en een dieptemaat. Wordt zowel het oppervlakte als de dieptemaat overschreden, dan dient de aanvrager volgens het huidige beleid een (archeologisch) rapport te overleggen waarin aangegeven is of er archeologische waarden aanwezig zijn. En zijn er archeologische waarden aanwezig, dan dient ook aangegeven te worden hoe er met deze waarden rekening wordt gehouden tijdens de voorgenomen ontwikkelingen.
Het nieuwe beleid betreft een versoepeling ten opzichte van het oude beleid. Het heeft als gevolg dat er minder onderzoek zal plaatsvinden. De mate van verwachting voor sommige zones is bijgesteld (van hoog naar middelhoog of laag), het aanpassen van de begrenzing van verwachtingswaarden en de vastgestelde diepteligging van de stroomgordelafzettingen leiden ertoe dat de vrijstellingsgrenzen op de beleidskaart ook in enkele gevallen aangepast zijn. De onderstaande tabel vat de wijzigingen samen:
Bij de geadviseerde vrijstellingsgrenzen blijft het proportioneel beleid gehandhaafd. Er is een evenwicht tussen een verantwoorde omgang van het bodemarchief enerzijds en een zoveel mogelijke onbelemmerde doorgang van economische ontwikkelingen anderzijds.
Een belangrijke aanvulling ten opzichte van de huidige toelichting is de mogelijkheid om van een onderzoeksverplichting af te zien wanneer de gemeente beschikt over aanvullende informatie waaruit blijkt dat een onderzoek niet meer nodig is.
Een uitgebreide beschrijving en onderbouwing van de verschillende archeologische verwachtingen/waarden op de verschillende locaties en de daarbijhorende vrijstellingsgrenzen staan beschreven in het eerder genoemde rapport Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente Waddinxveen.
Op onderstaande afbeeldingen is te zien op welke locaties een strengere (hogere) archeologische waarde is toegekend dan voorheen en waar een lichtere (lagere) archeologische waarde is toegekend. De afbeeldingen zijn indicatief, de gelegde dubbelbestemmingen zijn leidend.
Afbeelding: strengere archeologische waarde
Afbeelding: lichtere archeologische waarde
4.3.7 Beleidsnota externe veiligheid
De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
- routering gevaarlijke stoffen;
- aardgasleidingen.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 4.2.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP vervangt het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.
Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.
Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:
- de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
- de Beleidsnota Noordzee
- de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
- de Natuurvisie
- de Internationale Waterambitie
- de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.
5.1.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.
Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het HHSK kunnen verwachten.
Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.
Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners.
Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:
- veilig en bewoonbaar (waterveiligheid)
- voldoende, schoon en aantrekkelijk water (watersysteem)
- gezuiverd water (afvalwaterketen en emissies)
- veilige wegen
5.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
In het kader van het bestemmingsplan Park Triangel is uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken (zie paragraaf 5.2) wordt omgegaan.
5.2 Water In Park Triangel
In het kader van het bestemmingsplan Triangel is uitvoerig op het thema water ingegaan en zijn ook afspraken gemaakt met de waterbeheerders over de omgang met dit thema, zoals waterberging, veiligheid en waterkwaliteit. Tevens heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden.
In navolgende is de omgang met dit thema uit het bestemmingsplan Triangel overgenomen. Dit bestemmingsplan zal voor toetsing aan de relevante waterpartners worden voorgelegd. Op basis van voorgaande uitwerkingsplannen voor Triangel zijn aandachtspunten naar voren gebracht door het HHSK, die in de navolgende tekst zijn verwerkt.
Veiligheid en voorkomen van wateroverlast
Door de aanleg van Park Triangel treedt functieverandering op in de Zuidplaspolder. Daardoor neemt mogelijke schade bij een dijkdoorbraak toe. De vraag is dan of de schadeklasse van de boezemkades moet worden verhoogd. Maatgevend hierbij is een doorbraak van de waterkering langs de Gouwe. De boezemkade langs de Gouwe heeft als normering schadeklasse V. Dit is de zwaarste klasse. Het verzwaren van de boezemkades is dan ook voor Park Triangel niet relevant.
In december 2005 is in opdracht van de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van een overstroming voor de Zuidplaspolder. Onder andere voor plangebied Park Triangel zijn de maximaal optredende waterstanden berekend. Deze waterstand ligt 15 cm lager dan het beoogde vloerpeil van toekomstige woningen (dit was aanvankelijk NAP -5,05 m en voor nieuwe woningen recentelijk verhoogd naar NAP -4,85 m). Deze waterstand treedt op bij een dijkdoorbraak langs de Gouwe tussen Waddinxveen en de A12. Door provincie en HHSK is geconcludeerd dat gezien de geringe waterdiepte, de verwaarloosbare stroomsnelheden van het water en de beschikbare evacuatietijd geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het bruto oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 106 ha. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat 50% van het gebied verhard wordt dan moet voor 53 ha. waterberging gecompenseerd worden. Binnen het gebied is al 15 ha. verhard, waardoor de waterbergingsopgave geldt voor 53-15 = 38 ha. Voor dit oppervlak geldt dat conform de eisen van het HHSK waterberging gerealiseerd moet worden. De te realiseren waterberging bedraagt dan 19.400 m3 . Deze bergingshoeveelheid dient gevonden te worden tussen het peil van -5.92 m. NAP en -6.25 m. NAP (toetshoogte voor grasland). Het benodigde wateroppervlak voor waterberging bedraagt dan 5,9 ha. Wanneer de hoeveelheid vermeerderd wordt met de hoeveelheid bestaand open water dan bedraagt het te realiseren wateroppervlak in totaal 14,5 ha.
Waterkwantiteit
Het bestemmingsplan maakt (parkeer)kelders mogelijk. Om overlast te voorkomen moeten de (parkeer)kelders waterdicht zijn, zodat geen grondwater kan binnentreden. Daarnaast moet bij het ontwerp rekening worden gehouden met mogelijk peilstijgingen van het oppervlaktewater. Geadviseerd wordt de inrit, eventuele ramen en ventilatieopeningen van de parkeerkelders ruim boven het maximale waterpeil aan te leggen zodat geen wateroverlast optreedt bij forse peilstijgingen.
Voorkomen van grondwateroverlast
In het plangebied zullen de bestaande zomer- en winterpeilen gehandhaafd worden. Het toekomstige wegpeil in het plangebied wordt dusdanig gekozen dat de minimale drooglegging is gewaarborgd. De drooglegging, het verschil tussen het wegpeil en het waterpeil, voor het waterrijke plangebied met zettingsgevoelige bodem die is overeengekomen met HHSK en gemeente bedraagt 0,9 m. Hiermee wordt de nodige veiligheid geboden tegen grondwateroverlast.
Doordat de landbouw binnen de Zuidplaspolder in de toekomst minder belangrijk wordt, streeft het HHSK op termijn naar het realiseren van een flexibel peilbeheer waarbij de waterstand zich bevindt binnen een marge van NAP -6,15 m tot NAP -6,3 m.
Het watersysteem van Park Triangel zal zo worden ingericht dat het geen belemmering vormt voor het in de toekomst instellen van het genoemde peil in het gehele peilgebied waarbinnen Park Triangel valt. Dit betekent dat er bij het bepalen van de drooglegging en aanleghoogtes al rekening wordt gehouden met een peil van NAP -6,15 m. Vooralsnog zal echter worden aangesloten bij het huidige zomer- en winterpeil in het betreffende peilgebied, zijnde NAP -6,32/-6,42 m (peilbesluit Hoogheemraadschap Van Schieland en Krimpenerwaard, 4 december 2012).
NB: Op basis van de huidige inzichten wordt voor nieuw te bouwen woningen een bouwpeil/aanleghoogte voor de begane grondvloer gehanteerd van NAP -4,85 m. Voor de bestaande woningen die een lager vloerpeil hebben is bij verbouwing een bouwpeil/aanleghoogte NAP -5,05 m mogelijk. Bij vervangende nieuwbouw moet de aanleghoogte ook NAP -4,85 m worden. Dit wordt voor zo ver nodig opgenomen in de planregels.
Tegengaan bodemdaling veengebied
Voorafgaand aan de bouw en bewoning (gebruiksfase) zal het plangebied bouwrijp gemaakt worden. Hierbij zal gedurende 8 maanden tot 3 jaar de bodemdaling (zetting) kunstmatig worden versneld (door bijvoorbeeld de toepassing van verticale drainage, eventueel in combinatie met een extra bovenbelasting bestaande uit een grondlichaam en/of het afgraven van zettingsgevoelige bodemlagen zoals klei en veen en het terugbrengen van zand) teneinde gedurende de gebruiksfase de bodemdaling te beperken tot acceptabele waarden (norm). De norm die hiervoor gehanteerd wordt is dat een restzetting van 10 cm wordt geaccepteerd ter plaatse van wegen en riolering. Te rplaatse van tuinen wordt voorzien in een restzetting van 20 cm per 30 jaar.
De nadere uitwerking hiervan, zoals de systeemkeuze van de versnelde consolidatie, dient in overleg met het HHSK tot stand te komen. Het HHSK heeft wel de toename van kwel als aandachtspunt benoemd.
Riolering en waterkwaliteit
In het gebied wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd waarbij, waar mogelijk, afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het HHSK geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon zijn, zijn onder andere daken en verkeersluwe wegen. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterrioolzuiveringsinstallatie. Verder zal het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toegepast worden, alsmede niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing en betuining.
Hiermee wordt verontreiniging van het afstromende hemelwater beperkt. Omwille van de waterkwaliteit, worden in het plangebied geen doodlopende watergangen aangelegd, hetgeen de doorspoelbaarheid gunstig beïnvloedt.
Inrichting en ecologie
In het plangebied zullen de oevers ter plaatse van de openbare ruimte natuurvriendelijk worden ingericht. Het HHSK stelt dat minimaal 50% van de totale oeverlengte op deze wijze wordt ingericht. Een natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke oevers dragen bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.
Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en in onderhoud bij het HHSK. De gemeente is in principe verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer, alsmede de daarmee samenhangende kosten.
De gemeente en het HHSK hebben echter de intentie uitgesproken dat het dagelijks en buitengewoon onderhoud van alle watergangen bij wijze van pilot zal worden uitgevoerd door het HHSK. Voorwaarde hierbij is dat alle watergangen vanaf de kant bereikbaar dienen te zijn voor onderhoud en dat een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m) aanwezig is over de volle lengte van de watergangen. Daarnaast dienen de kruisingen met wegen doorvaarbaar te zijn voor varend onderhoudsmaterieel.
Tevens dienen de bewoners te worden ingelicht over de plichten, geboden en verboden met betrekking tot het onderhoud en activiteiten ter plaatse van het aangrenzende open water (de toepassing van geschikte bouwmaterialen, de eisen ten aanzien van bebouwing en steigers etc.). In dit opzicht is de aanwezigheid van bomen en grote struiken langs de oevers in algemene zin niet gewenst omdat dit leidt tot te veel beschaduwing en overmatige bladval in het water. Bouwen langs of in de hoofdwatergang is niet toegestaan omdat dan de bereikbaarheid voor het onderhoud wordt belemmerd. Daarnaast zal de benodigde transportcapaciteit van de hoofdwatergang ontoelaatbaar worden beperkt indien bebouwing plaatsvindt.
Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning dient te worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). In de keur is ook geregeld dat "beschermingszone" voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone vanaf de insteek van de watergang (bovenkant talud) enkele meters niets gebouwd en opgeslagen mag worden. De laatst genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.
Voor het afkoppelen en direct lozen op het oppervlaktewater dient bij het HHSK vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.
Advies HHSK
De waterparagraaf van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het HHSK.
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten van het bestemmingsplan. Achtereenvolgens komen de volgende aspecten aan de orde:
- 6.2: Milieueffectrapportage;
- 6.3: Geluid;
- 6.4: Luchtkwaliteit;
- 6.5: Bedrijven en milieuzonering;
- 6.6: Externe veiligheid;
- 6.7: Bodem;
- 6.8: Archeologie;
- 6.9: Ecologie.
Ten slotte wordt in paragraaf 6.10 ingegaan op het provinciaal milieubelang.
Ten behoeve van verschillende ruimtelijke plannen in Park Triangel is milieuonderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Voor een paar milieuaspecten kan op dit onderzoek terug gegrepen worden. Daarom is dit onderzoek bijgevoegd als bijlage 4 in deze toelichting.
Ten aanzien van deelgebied G1-2 is het bestaande milieuonderzoek destijds aangevuld, de voorzieningenstrook valt daarbij onder G1. De rapportage hiervan is nog bijgevoegd in bijlage 5. Uit deze rapportage bleek dat een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd moest worden. Dit aanvullend onderzoek is inmiddels herzien en als bijlage 6 in de toelichting bijgevoegd.
6.2 Milieueffectrapportage
6.2.1 Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.:
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
6.2.2 Onderzoek
In 2005 is voor Park Triangel een masterplan en een MER opgesteld. In het MER zijn 5 scenario's voor de stedenbouwkundige invulling van het plangebied beoordeeld op een hoog abstractieniveau op milieugevolgen. In het MER is een voorkeursalternatief geselecteerd voor de realisatie van circa 2.900 woningen. Dit voorkeursalternatief is vertaald in een voorontwerp bestemmingsplan. In 2008 is het (voor)ontwerp bestemmingsplan op enkele punten aangepast en op 24 september 2008 heeft dit geresulteerd in de vaststelling van een uit te werken bestemmingsplan Triangel'. Door middel van uitwerkingsplannen moest de ontwikkeling van Park Triangel gefaseerd mogelijk worden gemaakt.
Voor dit bestemmingsplan 'Triangel' (2008) is een aanvulling op het MER opgesteld, omdat de verkeerskundige ontsluiting van het masterplan nog onvoldoende was uitgewerkt. In de aanvulling op het MER van 2008 zijn drie varianten voor de verkeersontsluiting beoordeeld op de gevolgen voor onder andere geluid en luchtkwaliteit. Tevens zijn andere omgevingsaspecten (ecologie, bodem en water, externe veiligheid) beoordeeld. De aanvulling op het MER heeft geresulteerd in de keuze voor een ontsluitingsvariant waarbij de Zuidelijke Rondweg zou worden weggehaald en een doorgaande weg (50 km/uur) door Park Triangel zou worden aangelegd. De hoofdontsluiting van het plangebied bestond verder uit een zogenoemde slinger door het plangebied. De diverse wijken binnen Park Triangel zouden worden ingericht als 30 km-gebied.
Voor de gekozen verkeersontsluiting was het nodig om diverse hogere waarden te verlenen voor woningen binnen het gebied.
Inmiddels zijn voor diverse delen van het plangebied uitwerkingsplannen vastgesteld en zijn vele woningen in aanbouw en of gerealiseerd.
Voor de uitvoerbaarheid van het plandeel G1-2 is aanvullend milieuonderzoek nodig.
Motivering aanvulling op het MER
Sinds de vorige aanvulling op het MER (2008) hebben zich de volgende wijzigingen voorgedaan:
- wijzigingen in het bestemmingsplan en fysieke wijzigingen in de omgeving van het plangebied;
- nationale en provinciale beleidswijzigingen die relevant zijn voor Park Triangel;
- wijzigingen van de (milieu)wet- en regelgeving;
- wijzigingen in de uitgangspunten van verkeersberekeningen en gebruikte verkeers- en geluidsmodellen.
Door deze wijzigingen heeft de actualisatie van het bestemmingsplan mogelijk andere milieueffecten dan in het vigerende bestemmingsplan en in (de aanvulling op) het MER zijn beschreven.
Wijzigingen in het bestemmingsplan en in de omgeving van het plangebied
In de aanvulling op het MER (2008) was gekozen voor een ontsluitingsstructuur waarbij de barrièrevormende Zuidelijke Rondweg geheel of gedeeltelijk zou worden opgeheven. De Zuidelijke Rondweg zou kunnen blijven functioneren totdat de nieuwe verkeersstructuur, de zogenoemde "slinger door het plangebied" zou zijn gerealiseerd. Deze slinger zou de hoofdontsluiting worden van Park Triangel ter vervanging van de Zuidelijke Rondweg. Het deelgebied G1-2 die aan de Zuidelijke Rondweg ligt krijgt de bestemming "uit te werken woondoeleinden". In de aanvulling op het MER is deze verkeersontsluiting beoordeeld op de gevolgen voor geluid en luchtkwaliteit. Deze slinger door het plangebied is echter nooit gerealiseerd en de Zuidelijke Rondweg is ook niet geheel of gedeeltelijk opgeheven.
Handhaving van de Zuidelijke Rondweg heeft andere milieueffecten. Voor woningen in de deelgebied G1-2 zijn hierdoor hogere waarden nodig.
In de aanvulling op het MER (2008) was rekening gehouden met de realisatie van een geluidsscherm met een lengte van 500 meter en een hoogte van 2 meter langs de A12. Met dit geluidsscherm was het mogelijk om de grenswaarde van 53 dB bij te realiseren woningen in het plangebied niet te overschrijden. In het bestemmingsplan is de randvoorwaarde opgenomen dat het realiseren van woningen in het zuidelijk deel van het plangebied op een kortere afstand van de wegas dan de 53 dB-contour van de A12 niet was toegestaan. Voor de realisatie van de bouw van de circa 400 woningen in deelgebied G1-2 is het mogelijk om te kunnen voldoen aan het bovengenoemde uitgangspunt (zie aanvullend akoestisch rapport, bijlage 6).
Nationale en provinciale beleidswijzigingen
In het Streekplan Zuid-Holland Oost (2003) was het gebied aan de zuidzijde van Park Triangel (buiten het plangebied) aangewezen als provinciale ecologisch-recreatieve verbindingszone. Deze ecologische verbindingszone lag ten zuiden van de Zuidelijke Rondweg. Naar aanleiding van de herziening van het nationaal beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur is deze ecologische verbindingszone komen te vervallen.
Wijzigingen van de milieuwet- en regelgeving
Sinds 2008 is diverse (milieu)wet- en regelgeving gewijzigd. Dit betreft:
- De introductie van een grenswaarde voor PM2,5 in de Wet milieubeheer;
- Per 15 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof in werking getreden, waardoor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst op de bijdrage aan de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Op ruim 10 km van Park Triangel liggen diverse Natura 2000-gebieden die stikstofgevoelig zijn, waaronder de dichtstbijzijnde 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck'.
- Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden, waardoor er wijzigingen zijn in de beschermingsniveaus van wettelijk beschermde flora en fauna.
- Hierdoor kunnen soorten die voorheen onder een lager beschermingsniveau vielen een hoger beschermingsniveau hebben gekregen en omgekeerd.
- Per 1 juli 2012 zijn in de Wet milieubeheer zogenoemde geluidproductieplafonds geïntroduceerd voor de Rijksinfrastructuur (snelwegen en spoorwegen). Als gevolg hiervan is de geluidbelasting in deelgebied G1-2 anders dan ten tijde van de aanvulling op het MER in 2008.
De realisatie van de circa 525 woningen is getoetst aan de meest actuele wet- en regelgeving en bijbehorende normstelling.
Wijzigingen in de uitgangspunten van verkeersberekeningen en gebruikte verkeers- en geluidsmodellen
De uitgangspunten en prognoses voor de verkeersintensiteiten in de omgeving van het plangebied en de gehanteerde rekenmodellen voor wegverkeerslawaai zijn gewijzigd. Voor de berekening van wegverkeerslawaai is in de regio gebruik gemaakt van het Regionaal Verkeersmodel Midden-Holland (RVMH, versie 2.5). In de RVMH zitten eveneens de intensiteiten van Rijkswaterstaat voor de GPP's (het geluidregister). Voor railverkeerslawaai is gebruik gemaakt van het geluidregister spoor. Voor de A12 en het spoortracé Gouda-Alphen zijn geluidproductieplafonds (GPP's) vastgesteld, waardoor de berekende (cumulatieve) geluidbelasting in de deelgebied G1-2 anders is dan berekend in de aanvulling op het MER (2008).
Van belang is om te onderzoeken of er aanvullende mitigerende maatregelen nodig zijn of dat hogere waarden moeten worden vastgesteld voor woningen in deelgebied G1-2. Om die redenen dient op basis van de meest actuele gegevens een nieuwe berekening te worden gedaan naar de gevolgen voor geluid en luchtkwaliteit in deelgebied G1-2.
Milieugevolgen voor deelgebied G1-2
De aanvullende milieu informatie ten gevolge van de directe bestemming van G1-2 is opgenomen in de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk.
6.2.3 Conclusie en advies
De MER en aanvullingen op de MER geven voldoende informatie om te kunnen vaststellen dat op basis van aanwezige informatie er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht.
6.3 Geluid
Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.
6.3.1 Geluidszones
De Wet geluidhinder “werkt” met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones.
6.3.2 Onderzoeksverplichting
De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
- woningen;
- onderwijsgebouwen;
- ziekenhuizen en verpleeghuizen;
- verzorgingstehuizen;
- geluidsgevoelige terreinen;
- kinderdagverblijven.
In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van een 30 km/uur-wegen in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
6.3.3 Grenswaarden
Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden voor weg- en railverkeer (Wgh).
Tabel - Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg- en railverkeer
6.3.4 Gemeentelijke beleid t.a.v. Hogere waarden
Op 10 juli 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de Beleidsregel Hogere waarden Regio Midden-Holland van 16 april 2012 vastgesteld. In deze beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen.
In navolgende tabel is het toetsingskader van het gemeentelijk hogere waarden beleid opgenomen (voor weg- en railverkeer).
Tabel - Toetsingskader gemeentelijk Hogere waarden beleid (t.g.v. weg- en railverkeer)
6.3.5 Beoordeling goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens navolgende tabel.
Tabel - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
6.3.6 Reken- en meetvoorschrift geluid 2012
De berekeningen zijn uitgevoerd met Geomilieu versie 4.20. De gevolgde rekenmethode voor het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van weg- en railverkeerslawaai is conform de Standaard Rekenmethode 2 van bijlage III en IV van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
6.3.7 Uitgangspunten en onderzoeksopzet
Dit hoofdstuk behandelt de uitgangspunten en onderzoeksopzet voor de geluidberekeningen. Voor de uitgangspunten van het akoestisch rekenmodel wordt verwezen naar de ODMH rapportage, zoals opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.
6.3.8 Rekenresultaten en beoordeling
6.3.9 Conclusie
- Rijksweg A12
Een geluidsscherm langs de A12 (lengte 595 meter, hoogte 2,5 meter) geeft voldoende reductie van de geluidsbelasting om te kunnen voldoen aan de maximale grenswaarde van 53 dB ter plaatse van de woningen. Als gevolg van de plaatsing van het scherm zijn er geen zogenaamde dove gevels (zonder te openen delen) noodzakelijk en volgen er geen aanvullende eisen vanuit het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen. In verband met optredende reflectie in het geluidsscherm dient het scherm absorberend te worden uitgevoerd. - N451, Parallelstructuur A12
Een geluidsscherm langs de N451 (lengte 200 meter, hoogte 3,5 meter) geeft voldoende reductie van de geluidsbelasting om te kunnen voldoen aan de maximale grenswaarde van 53 dB ter plaatse van de woningen. Als gevolg van de plaatsing van het scherm zijn er geen zogenaamde dove gevels (zonder te openen delen) noodzakelijk en volgen er geen aanvullende eisen vanuit het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen. - Moordrechtboog
Als gevolg van de plaatsing van het geluidsscherm langs de rijksweg A12 wordt de Moordrechtboog eveneens afgeschermd waardoor er geen hogere waarden noodzakelijk zijn. - Zuidelijke Rondweg
Om de geluidsbelasting ten gevolge van de Zuidelijke Rondweg te reduceren zijn verschillende alternatieven onderzocht. Uiteindelijk is op basis van dit onderzoek besloten dat de Zuidelijke Rondweg zal worden voorzien van SMA NL 8 G+ (of gelijkwaardig). Na het toepassen van SMA NL 8 G+ komt de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen niet uit boven de 53 dB. Hierdoor volgen er geen aanvullende eisen vanuit het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen. - Spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn
Ten gevolge van de spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn wordt binnen een groot deel van de deelplannen G1 en G2 de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet overschreden. Ter plaatse van de woningen aan de oostzijde van G2 wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De hoogste geluidsbelasting bedraagt 60 dB. De maximale grenswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Vast te stellen hogere waarden
In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de vast te stellen hogere waarden Wet geluidhinder.
Tabel - Vast te stellen hogere waarden
De volgende voorwaarden zijn aan het besluit hogere waarden verbonden:
- Het plaatsen en in stand houden van een geluidsscherm langs de rijksweg A12 met een hoogte van 2,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld en een lengte van 595 meter conform kaart 5 in bijlage 2. Dit geluidscherm dient absorberend uitgevoerd te worden;
- Het plaatsen en in stand houden van een geluidsscherm langs de weg N451 met een hoogte van 3,5 meter ten opzichte van het plaatselijke maaiveld en een lengte van 200 meter conform kaart 6 in bijlage 2;
- Het aanbrengen en in stand houden van asfalttype SMA NL 8 G+ of gelijkwaardig op de Zuidelijke Rondweg.
De hogere waarden dienen vastgesteld te zijn voordat het bestemmingsplan is vastgesteld. Het bestemmingsplan en het besluit hogere waarden dienen vervolgens gezamenlijk ter inzage gelegd te worden.
Gecumuleerde geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidsbelasting binnen deelplannen G1 en G2 varieert van 48 dB of lager aan de noordwestzijde tot 63 dB ter plaatse van één woning aan de zuidoostzijde. Geadviseerd wordt om met de dimensionering van de benodigde gevelwering rekening te houden met de geluidsbelasting zoals weergegeven in bijlage 9 van de rapportage van de ODMH.
Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat binnen G1 en G2 is bepaald door middel van de methode Miedema. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat varieert van goed aan de noordwestzijde tot tamelijk slecht aan de zuidoostzijde.
De typering van het woon- en leefklimaat is passend voor een woonwijk in de Randstad gelegen op korte afstand van (spoor)wegen.
6.3.10 Trillingen ten gevolge van de spoorbaan
Om trillinghinder in de nog te realiseren woningen te voorkomen is onderzoek gestart naar de trillingsterkte als gevolg van de spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn. Met de resultaten van dit onderzoek zal, indien nodig, rekening gehouden worden in het ontwerp van de woning.
6.4 Luchtkwaliteit
6.4.1 Wet- en regelgeving
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel - Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen).
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
- Woningbouw:
= 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
= 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. - Kantoorlocaties:
= 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
= 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. - Woningbouw en kantoorlocaties:
0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en
0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Indien aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.
6.4.2 Onderzoek
Het plan maakt onderdeel van het IBM-project “Woonwijk Triangel” dat onder nummer 1489 in het NSL is opgenomen. De NSL-melding betreft de realisatie van in totaal 3000 woningen in de periode van nu tot 2030. In de Monitoringstool (de rekenkundige onderbouwing van het NSL) is in de voor de luchtkwaliteit berekeningen gebruikte verkeersgegevens eveneens rekening gehouden met de realisatie van deze woningen. Het betreft hierbij gegevens uit het Regionaal Verkeers- en Milieumodel Midden-Holland (RVMH), versie 2.0 voor de prognose over 2020 en 2030 en van versie 2.2 voor de concentratieberekening in 2015. Het onderhavige plan maakt onderdeel uit van het IBM-project en is ten opzichte van de NSL-melding niet gewijzigd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”) voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk.
PM2,5 en PM10
Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In het globale bestemmingsplan Triangel uit 2008 was onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit concentraties voor NO2 en PM10. Uit de luchtonderzoeken in het bestemmingsplan Triangel 2008 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Triangel voldoet aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5. Ondanks dat het rapport van 2008 is kan deze regel nog steeds worden gehanteerd. Er is van het plangebied een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool.
In onderstaande afbeelding zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ìg/m3 en de PM 2,5 < 20 ìg/m3.Deze luchtkwaliteitconcentraties zijn lager dan de grenswaarden zoals in bovengenoemde tabel.
Afbeelding - meetpunten uit de monitoringstool
In navolgende tabel is een rekenpunt nabij de A12 genomen aan de rand van het plangebied. De berekende concentraties liggen ruim onder de grenswaarden.
Tabel - Concentratie van N02 , PM10 en PM 2,5 in µg/m3.
Het gebied G1-2 krijgt een directe woonbestemming. Ter hoogte van dit gebied ligt een rekenpunt in de NSL-monitoringstool langs de Zuidelijke Rondweg. Bij rekenpunt met ID 15826811 zijn de volgende luchtkwaliteit concentraties berekend.
Uit bovenstaande concentraties blijkt dat, ter hoogte van G1-2, er voor luchtkwaliteit sprake is van een goed woon en leefklimaat.
6.4.3 Conclusie en advies
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt voor luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
6.5 Bedrijven En Milieuzonering
6.5.1 Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering. - Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan. - Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
In navolgende tabel zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.
Tabel - richtafstanden volgens VNG richtlijn
6.5.2 Onderzoek
In onderstaande onderzoek wordt zowel de bedrijvigheid in het plangebied onderzocht alsook de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.
Uit te werken bedrijfsbestemming
Naast de bedrijven in de omgeving heeft het bestemmingsplan Triangel 2008 een uit te werken bedrijfsbestemming aan de zuidzijde van G1 en G2 opgenomen, te weten deelgebied G3. Op de uit te werken bedrijfsbestemming worden maximaal bedrijven in de categorie 1 en 2 toegestaan. Bedrijven met maximaal categorie 2 zijn bedrijven met een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk.
De nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt in dit bestemmingsplan liggen op volgende grote afstand van de uit te werken bedrijfsbestemmingsplan in deelgebied G3. Er is aldus geen sprake van belemmeringen.
Coenecoop
In de uitwerkingsplannen voor het noordelijk deel van het plangebied is rekening gehouden met de richtafstanden van bedrijven en milieuzonering. De invloedssfeer van Coenecoop is in de uitwerkingsplannen van het noordelijk deel van het plangebied overgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden van de zone langs het spoor is de woonbestemming beoordeeld als gemengd gebied. Voor het zuidelijk deel zal bij de uit te werken woonbestemming rekening gehouden moeten worden met de invloedsfeer van de bedrijvigheid van Coenecoop, in navolgende afbeelding zijn de beperkingen ten gevolge van de richtafstanden overgenomen.
Distripark
Het Distripark ligt ten zuiden van de A12. Er is geen invloed van de bedrijvigheid van het Distripark op de woonbestemmingen binnen bestemmingplan Triangel. Op het Distripark staan vier windmolens. De invloed die de windmolens kunnen veroorzaken op ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt worden in paragraaf 6.5.3 Windmolens en de paragraaf 6.6 Externe Veiligheid beschreven.
Wagro
Bij de Wagro, Tweede Bloksweg 54 speelt het aspect geur een belangrijke rol. De omgevingsvergunning onderdeel milieu voor het bedrijf is actueel. Uit de vigerende omgevingsvergunning blijkt dat de geurcontour niet over het plangebied ligt.
Voor de Wagro is een vergunning verleend voor een biomassacentrale capaciteit 14,9 MW), deze vergunning is nog niet onherroepelijk.
Bij de aanvraag van de biomassacentrale (BMC) zijn berekeningen voor lucht en geur aangeleverd. Op grond van de vergunde situatie blijkt dat deze installatie geen invloed heeft op de woningen in G1 en G2. De afstand van de biomassacentrale tot de rand van G1 en G2 is 912 meter. Een biomassacentrale heeft een milieucategorie 3.2, de richtafstand van een dergelijke BMC is 100 meter.
De Wagro heeft een milieucategorie 4.1. Dit betekent dat op grond van de bedrijven en milieuzonering richtlijn de richtafstand 200 meter is tot een rustige woonwijk. De meest bepalende richtafstand is voor het aspect geur. De afstand van het terrein van de inrichting Wagro tot aan het plangebied G1/G2 is 570 meter. Deze afstand is groter dan de richtafstand van 200 meter die voor een rustige woonwijk van toepassing is.
Doordat aan de richtafstanden wordt voldaan kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied G1 en G2.
6.5.3 Windmolens
In het Distripark zijn windmolens gerealiseerd. Windmolens kunnen in de omgeving overlast veroorzaken zoals slagschaduw, geluid en gevaar. Ten aanzien van schaduw, geluid en gevaar zijn voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Om te kunnen waarborgen dat de bewoners van de woningen voor slagschaduw een acceptabel woon- en leefklimaat hebben is een onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat aan de zuidzijde van deelgebied G1-2 enkele woningen liggen waar de slagschaduw norm van 6 uur/ jaar per op een receptorpunt wordt overschreden.
Om te kunnen waarborgen dat de bewoners van deze woningen voor slagschaduw een acceptabel woon- en leefklimaat hebben zal bij de omgevingsvergunning een onderzoek naar slagschaduw moeten worden bijgevoegd. In het slagschaduwonderzoek moet worden aangetoond dat in de woningen geen overschrijding van de slagschaduw norm van het Activiteitenbesluit plaats vindt. Het halen van de normen voor slagschaduw wordt mogelijk door het nemen van maatregelen aan de woningen en in de omgeving van de woningen.
Om te kunnen borgen dat de bewoners niet geconfronteerd worden met een overschrijding van de norm voor slagschaduw uit het Activiteitenbesluit is in dit bestemmingsplan een planregel opgenomen die regelt dat bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen een onderzoek moet komen. Er dient te worden aangetoond dat door middel van maatregelen aan de woningen en afschermende elementen in de omgeving wordt voldaan aan de normen van het Activiteitenbesluit voor slagschaduw.
6.5.4 Conclusie en advies
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan met dien verstand dat ten behoeve van een aantal woningen in deelgebied G1-2 nader onderzoek plaats moet vinden ten aanzien van de slagschaduwwerking. Hiervoor is een planregel opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
6.6 Externe Veiligheid
6.6.1 Wet- en regelgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
6.6.2 Onderzoek
In 2011 is er voor het gehele plangebied Triangel een verantwoording groepsrisico opgesteld ('Verantwoording groepsrisico Triangel gemeente Waddinxveen, 23 december 2011', versie 8 juli 2014). Deze verantwoording is als basis gebruikt voor dit externe veiligheid advies.
Inrichtingen
Aan de Tuinbouwweg is een gasdrukmeet- en regelstation gelegen (zie navolgende figuur). Dit station valt niet onder het Bevi. Wel zijn de veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Voor dit gasdrukmeet- en regelstation geldt een veiligheidsafstand van 25 meter. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten zijn gelegen. In de huidige situatie wordt hieraan voldaan. Voor dit bestemmingsplan is geen sprake van beperkingen.
Aan de Tweede Bloksweg 54 is het bedrijf Vis Waddinxveen B.V. gelegen. Binnen deze inrichting is één propaantank met een maximale inhoud van 13 m3 toegestaan. Omdat de tank niet groter is dan 13 m3 valt deze inrichting niet onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Het invloedsgebied reikt ook niet tot het plangebied. Deze inrichting vormt dus geen belemmering voor het plangebied.
Ten zuiden van de A12 bevinden zich 4 windturbines. Gezien de afstand tot het plangebied (minimaal 520 meter) vormen deze met het oog op de externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied.
Afbeelding - Situatie externe veiligheid Triangel, inrichtingen
Transport over de weg
In de directe nabijheid van deelgebied G1-2 bevinden zich geen wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. De snelweg A12 ligt op een te grote afstand van het plangebied (meer dan 200 m).
Afbeelding - Situatie externe veiligheid Triangel buisleidingen en wegen
Transport over het spoor
Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn gelegen. Over deze spoorlijn worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn vormt dus geen belemmering voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Deze leiding brengt echter geen beperkingen met zich mee voor deelgebied G1-2.
Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.
6.6.3 Maatregelen externe veiligheid
In de verantwoording groepsrisico uit 2011 (herziene versie 8 juli 2014) is opgenomen dat de onderstaande maatregelen genomen moeten worden bij de uitwerking van verschillende delen van de woonwijk.
Alle deelgebieden
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het scenario dat zich voordoet. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van de gebouwen en de omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Het gaat om goede schuilmogelijkheden en vluchtmogelijkheden.
Schuilmogelijkheden -> uitschakelbare ventilatie
Voor alle gebieden geldt dat het toxisch scenario relevant is, gezien de grote invloedsgebieden die met een dergelijk scenario samenhangen. Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.
Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Deze maatregel zal in de omgevingsvergunningen (activiteit bouwen) worden opgenomen.
Vluchtmogelijkheden
Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af. Dit kan gerealiseerd worden door de infrastructuur loodrecht op de risicobronnen te projecteren en zorg te dragen voor meerdere vluchtwegen.
De extra kwetsbaarheid van de doelgroep
Voor het voorzieningencluster wenst men meerdere scenario's uit te werken; namelijk het realiseren van woningbouw, een combinatie van woningbouw en maatschappelijk doeleinden en de gehele locatie geschikt maken voor maatschappelijke doeleinden. Het gaat hier dus ook om kwetsbare groepen zoals basisschool, kinderdagverblijf, enz. Het voorzieningencluster ligt niet binnen het invloedsgebied van een risicobron. Wel is relevant dat ventilatie kan worden uitgeschakeld (zie hierboven). Extra aandachtspunt voor het gebied is dat niet wordt voldaan aan de wettelijk opkomsttijden van de brandweer (zie navolgend).
Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen moeten conform de eisen van de Veiligheidsregio worden aangelegd ('Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening', juli 2005).
Wat betreft bereikbaarheid zijn in het 'Besluit Veiligheidsregio's' opkomsttijden aangegeven voor verschillende functies. Voor de Triangel wordt niet voldaan aan deze wettelijke opkomsttijden. Hierbij moet extra aandacht zijn voor kwetsbare groepen die mogelijk in het voorzieningencluster zullen komen.
Het gemeentebestuur moet op het punt van het niet voldoen aan de opkomsttijden een afweging maken. Hierbij moeten ook eventueel te nemen maatregelen worden overwogen (bijvoorbeeld snellere toegang voor de hulpdiensten tot het plangebied, woningsprinklers, enz.). Het is uiteindelijk aan het bestuur van de Veiligheidsregio om voor bepaalde locaties afwijkende opkomsttijden vast te stellen (art. 3.2.1 lid 2, Besluit Veiligheidsregio's).
6.6.4 Conclusie
Deelgebied G1-2 ligt niet in de invloedsgebieden van een risicobron. Woningbouw op deze locaties heeft geen gevolgen voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid.
6.7 Bodem
6.7.1 Wet- en regelgeving
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden. - Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
6.7.2 Onderzoek
Van het plangebied Triangel te Waddinxveen is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
- Tanks
- Voormalige bedrijven (HBB)
- Huidige bedrijven
- Gedempte sloten (Bio-s)
- Bodemonderzoekslocaties
- Grondverzet
De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.
6.7.3 Resultaten
Op grond van het verkennend bodemonderzoek is er geen bodemverontreiniging te verwachten in deelgebied G1-2. Bodemonderzoeken zijn slechts vijf jaar rechtsgeldig. Indien een bouwvergunning wordt aangevraagd en het bodemonderzoek voor de betreffende locatie is ouder dan vijf jaar dan zal een nieuw bodemonderzoek ten behoeve van de bouw van woningen noodzakelijk zijn.
6.7.4 Conclusie en advies
Uit het onderzoek blijkt dat nog een vervolgactie op het gebied van bodem dient te worden uitgevoerd, namelijk het leveren van een 'schone grond' verklaring. Bovenstaande actie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente.
6.8 Archeologie
6.8.1 Wet- en regelgeving
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
6.8.2 Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Triangel is inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
- de geactualiseerde archeologische beleidskaart;
- reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het moederplan Triangel.
6.8.3 Resultaten
Binnen het plangebied Triangel zijn in de afgelopen jaren verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Ook is de ligging van oude rivierlopen (stroomgordels) binnen het Nederlandse rivierengebied opnieuw in kaart gebracht door de Universiteit van Utrecht. Hierdoor heeft de stroomgordel binnen het plangebied een aangepaste contour gekregen. Tijdens de actualisatie van de archeologische beleidskaart van gehele gemeente Waddinxveen zijn verschillende onderzoeken opnieuw bekeken en is nagegaan in hoeverre de archeologische verwachting, en de daarmee samenhangende beleidskeuzen, bijgesteld moeten worden. Voor het plangebied Triangel zijn de volgende veranderingen voorgesteld:
- Hoge archeologische verwachting: de tankgracht.
Aan de hand van archiefonderzoek en luchtfoto's uit de Tweede Wereldoorlog is een kaart gemaakt met mogelijke sporen die verband houden met de tankgracht (in: J.A.T. Wijnen, 2012: De Vordere Wasserstellung in Park Triangel. Gemeente Waddinxveen. Archeologisch bureauonderzoek naar Duitse versterkingen uit 1942-1945. RAAP-rapport 4330). Binnen het plangebied Triangel zijn verschillende sporen onderscheiden die verband houden met versperringen, bomkraters, paden, een loopgraaf en de tankgracht zelf. Aan het huidige oppervlak worden de sporen van versperringen en paden echter niet meer verwacht vanwege de jarenlange bewerking van de percelen, van een loopgraaf kunnen nog wel de dieper gelegen resten verwacht worden. De tankgracht zelf is nog watervoerend. Ingrijpende graafwerkzaamheden aan de gracht zijn niet toegestaan, gezien de ligging langs de spoorlijn. Uit de actualisatie van de archeologische beleidskaart volgt het advies de huidige zone met hoge archeologische verwachting te verkleinen tot uitsluitend de locatie van de loopgraaf (nr. 1 op figuur 7.2): een archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij plangebieden groter dan 100 m² en ingrepen dieper dan 30 cm. - Middelhoge archeologische verwachting: stroomgordel Waddinxveen.
In 2004 is het plangebied Triangel en omgeving onderzocht door middel van een inventariserend archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en grondboringen). Tijdens dit onderzoek zijn meer dan 140 boringen gezet. De afzettingen van de stroomgordel blijken dieper te liggen dan 2,8 m onder het maaiveld en er zijn vooralsnog geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten (bron: M.S. de Waal, 2004: Plangebied Waddinxveen Triangel; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 1031). Er zijn mogelijk aanwijzingen dat de afzettingen van de stroomgordel binnen het plangebied Triangel niet geschikt zijn geweest voor bewoning omdat ze nooit (langdurig) hoog en droog gelegen waren. Maar het is niet duidelijk of dat voor de gehele stroomgordel geldt of uitsluitend ter hoogte van het plangebied. Op het zuidelijke deel van de stroomgordel (buiten het plangebied Triangel) zijn verschillende intensieve archeologische booronderzoeken uitgevoerd die aantonen dat de afzettingen wel geschikt waren geweest voor bewoning. Ook is de ligging van de stroomgordel verder gereconstrueerd door een nieuwe studie van de Universiteit van Utrecht. De nieuwe reconstructie (nr. 2 op figuur 7.2) wordt integraal overgenomen op de nieuwe archeologische beleidskaart van de gemeente en archeologisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht voor plangebieden groter dan 1000 m² en ingrepen dieper dan 2,5 m onder het maaiveld. Heien wordt in principe als een diepe verstoring gezien.
Op basis van de actualisatie van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen geldt voor het plangebied Triangel de onderstaande beleidskaart.
Afbeelding - uitsnede uit de geactualiseerde beleidskaart (concept): zwarte contour: begrenzing plangebied Triangel:
1= hoge archeologische verwachting (loopgraaf WOII),
2= middelhoge archeologische verwachting (geactualiseerde ligging stroomgordel);
3= lage archeologische verwachting (geen onderzoeksverplichting).
6.8.4 Conclusie
Voor deelgebied G1-2 is sprake van een lage archeologische verwachting. Er hoeft geen aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
6.9 Ecologie
6.9.1 Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: Wet Natuurbescherming (Wnb) met daaraan gekoppeld de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening Ruimte en Milieu (2014, actualisatie 2016); natuurbeheerplan 2016 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013. De Wnb implementeert de Europese regelgeving vastgelegd in de Vogel- en Habitatrichtlijn. De meeste beschermde gebieden betreffen Natura 2000-gebieden.
Voor soortenbescherming is het bevoegd gezag voortaan ook de provincie. De provinciale verordening Wet natuurbescherming 2016 van de provincie Zuid-Holland regelt vrijstellingen van algemene soorten van de ontheffingsplicht onder de Wnb.
Gebiedsbescherming
De Wnb bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. De wet schrijft onder voorwaarden voor dat een voortoets en/of een passende beoordeling voor het voornemen noodzakelijk is. De vergunningen omvatten allerlei voorwaarden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren.
PAS
Een wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het instrument moet voorkomen dat beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten wordt met generieke nationale maatregelen gecompenseerd.
Soortenbescherming
De Wnb regelt de soortenbescherming in Nederland. De wet is opgezet als een wet die alle schade aan soorten verbiedt, behalve als er dwingende redenen van belang zijn om hiervan af te kunnen wijken, volgens het nee, tenzij principe. Dan wordt een ontheffing van de verbodsartikelen verleend. Er gelden drie beschermingsregimes. De wet geeft op basis van drie verschillende beschermingsregimes (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn en overige soorten) aan welke soorten met een ontheffingsplicht dan wel andere wettelijke instrumenten als ecologische werkprotocollen en goedgekeurde gedragscodes worden beschermd. De wet heeft in onderliggende besluiten tabellen met ingedeelde soorten vastgelegd die het beschermingsregime vaststellen, mede uitgewerkt in locale provinciale verordeningen.
Tot slot bevat de Wnb artikel 1.11: "de zorgplicht", dat stelt dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
6.9.2 Onderzoek
In een verkennend ecologisch onderzoek 'Quickscan ecologie bestemmingsplan de Triangel te Waddinxveen', opgesteld door Omgevingsdienst Midden-Holland, d.d. 12 december 2016, kenmerk 2016284410 is onderzocht welke wetten en regels van toepassing zijn voor het vast te stellen bestemmingsplan ten behoeve van het voornemen. In de natuurtoets is onderzocht of het voornemen in het kader van natuurwetgeving redelijkerwijs uitvoerbaar is.
6.9.3 Resultaten
Gebiedsbescherming
Gebiedsbescherming is niet van toepassing. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenpolder, Polder Stein' ligt op circa 5 kilometer afstand van het plangebied. De in dit gebied aanwezige smient en kleine zwaan foerageren in de wijdere omtrek. Effecten op deze soorten zijn reeds in detail onderzocht en effecten zijn uitgesloten. Hiertoe is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een GIS-analyse uitgevoerd (Milieu Dienst Midden-Holland, 2011).
Beschermde natuurmonumenten die buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden liggen bevinden zich op grotere afstand van het plangebied. Het meest nabijgelegen Belangrijk weidevogelgebied ligt op ongeveer 800 meter afstand van het plangebied. Tussen het plangebied en het Belangrijk weidevogelgebied ligt een treinspoor en bebouwing. Een negatief effect op Belangrijk Weidevogelgebied is uitgesloten. Het meest nabijgelegen onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) ligt op ongeveer 2 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand worden hierop geen effecten verwacht. Binnen de invloedsfeer van het plangebied liggen geen gebieden die zijn opgenomen in de Strategische reservering natuur.
PAS
Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Dit gebied ligt op een afstand van meer dan 10 kilometer. In het nieuwe bestemmingsplan worden geen aanvullende ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van het bestaande bestemmingsplan. Gelet op de afstand tot het natuurgebied en de geplande ontwikkelingen is er geen sprake van een toename van de stikstofemissie.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied mogelijk beschermde diersoorten aanwezig zijn:
- Vogels Jaarrond beschermde broedvogels
In deelgebied G1-2 worden geen woningen gesloopt en wordt ook geen vegetatie verwijderd die bij uitstek geschikt is om als schuilplek te dienen voor de huismus. De huidige bomenrijen langs de zuidgrens, de Zuidelijke Rondweg blijven behouden. Een nader onderzoek en/of een ontheffing is daarom voor deze soorten niet nodig. - Vleermuizen
In deelgebied G1-2 zijn geen bomenrijen of gebouwen aanwezig die worden aangetast. De huidige bomenrijen langs de zuidgrens, de Zuidelijke Rondweg blijven behouden. Foeragerende vleermuizen kunnen na de bouw van de woningen nog steeds terecht in het gebied. Met een actualiserend veldbezoek op 19 oktober 2017 is nagegaan of door de bebouwing van G1-2 de vliegroutes van vleermuizen worden verstoord. Deze check is in de quickscan uit 2016 (uitgevoerd door de ODMH) opgenomen. Het blijkt dat brede watergangen en landschapsstructuren als bomenrijen in het deelgebied G1-2 ontbreken. Vaste routes van vleermuizen worden hiermee niet getroffen en blijven behouden. - Rugstreeppad
In het najaar van 2017 zijn de werkzaamheden voor het bouwrijp maken van deelgebied G1-2 gestart. Bij deelgebied G1-2 is er een wal om G1 gelegd, die niet of moeilijk te passeren is voor rugstreeppadden. Er dient ook een scherm om de zuidgrens van G2 te worden aangebracht om vestiging van rugstreeppadden te voorkomen. Of er moet voor die tijd worden gezorgd dat G1-2 dan niet langer geschikt zijn voor rugstreeppadden.
Op basis van bovenstaande randvoorwaarden zijn er geen ecologische bezwaren om het bestemmingsplanplan vast te stellen. Nader onderzoek en/of een ontheffing is niet nodig.
6.9.4 Conclusie en advies
Het aspect ecologie staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg, op basis van onderstaande randvoorwaarden:
- Het vestigen van rugstreeppad moet voorkomen worden. Dit kan door het plaatsen van een amfibiënscherm aan de zuidzijde te plaatsen (langs de Zuidelijke Rondweg). Een andere maatregel die genomen kan worden, indien in de actieve periode van de rugstreeppad wordt gewerkt (april-oktober), is het voorkomen van het ontstaan van rijsporen en waterplassen. Er zijn geen onderzoeken of andere acties, naast het plaatsen van het amfibieënscherm, meer nodig voordat woningbouw plaats vindt op G1-2.
- Het kappen van bomen, slopen van gebouwen en werkzaamheden aan watergangen dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal gezien van 15 maart tot en met 15 juli. Ook buiten deze arbitraire periode zijn broedende vogels beschermd. Ter voorkoming van het vestigen van de oeverzwaluw binnen het plangebied wordt geadviseerd zandhopen altijd af te dekken in het broedseizoen. Nesten van deze soorten hebben geen bescherming wanneer ze geen functie meer hebben als broedlocatie.
6.10 Provinciaal Milieubelang
6.10.1 Wet- en regelgeving
Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.
In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.
Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:
- bescherming van stiltegebieden
- windenergie stimuleren
- beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
- beschermen van grote groepen mensen
6.10.2 Onderzoek
Getoetst wordt of bij het voorgenomen bestemmingsplan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang.
In de wijk Triangel vormt het belang "beschermen van grote groepen mensen" mogelijk strijdig met het provinciaal belang. In een paar gebieden dienen maatregelen genomen te worden waardoor het groepsrisico beperkt blijft. De woonbestemming voor de deelgebieden G1-2 verandert deze uitkomst niet.
6.10.3 Conclusie
Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Deelgebied G1 en G2’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het realiseren van woningbouw en een gebied met gemengde voorzieningen.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het recent vastgestelde bestemmingsplan voor de bebouwde kom van Waddinxveen.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De op de verbeelding opgenomen bestemmingsvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag worden gebouwd binnen het gehele bestemmingsvlak.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:
Gemengd
De bestemming 'Gemengd' geldt voor het toekomstige voorzieningencluster welke centraal n de wijk ligt en nabij het nieuwe treinstation. Voor deze bestemming is gekozen aangezien hier in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een mix aan maatschappelijke voorzieningen, een zorgcentrum en woningen.
Aan de voorzieningen is een maximale bruto vloeroppervlakte gekoppeld en de bebouwing is in bouwhoogte gemaximaliseerd. Er is voor gekozen het bouwvlak samen te laten vallen met het bestemmingsvlak. Dit is gedaan om een flexibele inrichting van het perceel mogelijk te maken.
Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Water
In het onderhavige plan heeft de Zuidelijke Dwarstocht de bestemming ‘Water’ gekregen. Binnen deze bestemming vallen watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. Ondergeschikte waterlopen maken deel uit van de betreffende bestemmingen als ‘Wonen’ of ‘Verkeer'. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd.
Woongebied
Het grootste deel van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied' gekregen.
Op de verbeelding is middels een bestemmingsvlak aangegeven binnen welke gebieden gebouwd mag worden. Binnen de bestemming zijn maximale bouwhoogtes opgenomen. Binnen deze bestemmingsregels kunnen de voorziene ontwikkelingen van deelplan G1-2 plaatsvinden.
Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In een woning en bijbehorende bouwwerken is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Daarbij is detailhandel expliciet uitgesloten. Internetwinkels, die wel detailhandel zijn, maar dan zonder de fysieke vorm of uitstraling van een winkel, zijn wél toegestaan. Van belang is dat geen sprake is van een afhaalfunctie en geen publieksfunctie. Deze functie levert een te grote belasting op voor de woonomgeving (parkeren, verkeersoverlast). Van het begrip 'internetwinkel' is een omschrijving opgenomen in artikel 1 van de regels.
Leiding - Water
De in het plangebied gelegen hoofdtransportleiding die een bescherming behoeft heeft een dubbelbestemming gekregen. Voor deze leidingen is er een belemmeringszone (vrijwaringszone) ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden.
Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Het betreft een waterleiding met een belemmeringenzone van 5 meter aan weerszijde.
Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 meter opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.
Milieuzone - slagschaduwzone
Ten aanzien van de mogelijke belemmeringen van de slagschaduw ten gevolge van windturbines is in een zone in deelgebied G1-2 een aanduiding opgenomen. Deze aanduiding regelt dat bij aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aangetoond moet wordan dat voldaan kan worden aan normen ten aanzien van slagschaduw zoals genoemd in het Activiteitenbesluit.
Overige regels - parkeren
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente heeft samen met BPD (voorheen Bouwfonds) een gemeenschappelijke exploitatie maatschappij (GEM) opgericht voor de ontwikkeling van Park Triangel. Voor deze ontwikkeling is een gezamenlijke grondexploitatie opgesteld conform de samenwerkingsovereenkomst van maart 2010 tussen de gemeente Waddinxveen en BPD. Daarnaast is een Exploitatieplan Park Triangel in procedure. Dit plan dient als achtervang voor eventueel in de toekomst te sluiten overeenkomsten.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
Het ontwerp van het bestemmingsplan Deelgebied G1 en G2 (NL.IMRO.0627.BPDeelplanG1enG2-0301) heeft van 9 augustus tot en met 19 september 2018 zes weken ter inzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan -met overige relevante stukken- is gedurende deze periode ook digitaal raadpleegbaar geweest op de gemeentelijke website www.waddinxveen.nl en op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpexploitatieplan Park Triangel - mondeling of schriftelijk - een zienswijze in te dienen.
Gedurende de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en het ontwerpexploitatieplan Park Triangel zijn vijf zienswijzen ontvangen:
- Gemeente Gouda;
- Provincie Zuid-Holland;
- ProRail;
- Veiligheidsregio Midden-Holland;
- Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.
De zienswijzen zijn tijdig ontvangen en als ontvankelijk aangemerkt .
De ingekomen zienswijzen zijn in de Nota beantwoording zienswijzen weergegeven en beantwoord. De Nota beantwoording zienswijzen is als bijlage 9 in de toelichting opgenomen. Aangegeven is of de zienswijze al dan niet gegrond is en of het ontwerpbestemmingsplan hierop is aangepast.
Tot slot is in de Nota beantwoording zienswijzen een lijst van wijzigingen opgenomen.
Bijlage 1 Integraal Ontwikkelingsplan Triangel
Bijlage 1 Integraal ontwikkelingsplan Triangel
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan Deelplan G1-2
Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan deelplan G1-2
Bijlage 3 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel
Bijlage 3 Onderbouwing Ladder voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel
Bijlage 4 Milieuparagraaf Bestemmingsplan Park Triangel
Bijlage 4 Milieuparagraaf Bestemmingsplan Park Triangel
Bijlage 5 Aanvullend Milieuadvies Deelgebied G1-2
Bijlage 5 Aanvullend milieuadvies deelgebied G1-2
Bijlage 6 Herzien Akoestisch Onderzoek G1-2
Bijlage 6 Herzien akoestisch onderzoek G1-2
Bijlage 7 Beoordeling Bestemmingsplan G1 En G2 Omzh
Bijlage 7 Beoordeling bestemmingsplan G1 en G2 OMZH
Bijlage 8 Besluit Hogere Waarden
Bijlage 8 Besluit hogere waarden