KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.4 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten
4.1 Geluid
4.2 Luchtkwaliteit
4.3 Bodemkwaliteit
4.4 Natuurwaarden
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuzonering
4.7 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8 Waterparagraaf
4.9 Parkeren En Ontsluiting
4.10 Duurzaamheid
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemene Juridische Opzet
5.2 Bestemmingsregels
5.3 Dubbelbestemming
5.4 Overige Regeling
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Gebiedsvisie Dreef - Oude Dreef
Bijlage 2 Kavelpaspoort Nieuwe Coenecoop College
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Coenecoop
Bijlage 4 Aerius Berekening
Bijlage 5 Aerius Berekening Polder Stein
Bijlage 6 Watertoets Coenecoop College
Bijlage 7 Adviesrapport Veiligheidsregio

Coenecoop College

Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 21-04-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Coenecoop College' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologische waarde

De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage

De verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.8 bestaande situatie

  1. 1. Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. 2. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.9 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.12 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.14 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.15 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.17 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.20 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van voorzieningen ten dienste van onderwijs, alsmede ondersteunende horeca.

1.24 ondersteunende horeca

Ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.25 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.27 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.28 peil

  1. 1. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. 2. Voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. 3. In alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.29 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.30 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.33 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.34 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemmingen 'Verkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ondersteunende horeca;
  3. c. speelterreinen;
  4. d. tijdelijk wonen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'tijdelijk wonen toegestaan';
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - tijdelijk verbod op gebruik en betreden' mag zolang de tijdelijke bewoning duurt geen gebruik worden gemaakt van de buitenruimte aan de zuidzijde van het schoolgebouw en zal deze niet toegankelijk zijn voor scholieren;

met daarbij behorende bebouwing, wegen en paden, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het gebruik van gronden en gebouwen voor zelfstandige horeca;
  2. b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden en/of opstallen binnen deze bestemming ten behoeve van:
    1. 1. bedrijfsmatige buitenpandige opslag.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn,

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Water'' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.

5.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

5.3 Bouwregels

Op de in 5.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale hoogte van 3 m¹.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding -Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

  1. a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  2. b. voor aanpassing, mits:
    1. 1. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
  3. c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
    1. 1. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    2. 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  4. d. de bij recht in de regels gegeven maximale bouwhoogte tot niet meer dan 10% van dat maximum, mits voldaan wordt aan de parkeernormen, het parkeren opgelost wordt op eigen terrein en de overschrijding stedebouwkundig aanvaardbaar is;

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregeling

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Coenecoop College'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Het Coenecoop College en de gemeente wensen een nieuw schoolgebouw te realiseren aan de Oude Dreef naast 4. De nieuwbouw is onderdeel van een kwaliteitsimpuls voor het omliggende gebied, ook bekend als 'Dreef - Oude Dreef'.
De herhuisvesting van het Coenecoop College en de huisvesting van Sporthal 'De Dreef' spelen hierbij een zeer belangrijke rol. De geformuleerde opgave is het vormen van een efficiënte, duurzame en toekomstbestendige inrichting van het plangebied.

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan ' Coenecoop College' is om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied

Het plangebied Coenecoop College (zoals weergegeven in figuur 1.2) is gelegen op het perceel Oude Dreef naast 4. Dit is het noord-oostelijk deel van de percelen die zijn ingeklemd tussen de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn in het westen, de (Oude) Dreef met het Gouweplein in het noorden, de Kanaaldijk in het oosten en de N454 (Dreef) in het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0001.png"
Figuur 1.2 Ligging plangebied

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Op de percelen is het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop ' van kracht, zoals vastgesteld op 10 april 2013. De betreffende gronden hebben de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen' en 'Groen' zoals afgebeeld in figuur 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0002.png"Figuur 1.3 Geldend bestemmingsplan

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Coenecoop College' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • in hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving

Plangebied:
Het plangebied (Oude Dreef naast 4) is gelegen op de hoek van de 'Kanaaldijk' en de 'Oude Dreef'. Op dit moment is het plangebied grotendeels onbebouwd (zie figuur 2.1.1). Tot 2012 is hier een schoolgebouw van het Coenecoop College aanwezig geweest. De sloop van dit gebouw was de eerste stap naar een ontwikkeling van het hele plangebied. In het zuidelijkste deel van het plangebied is een twee-onder-een-kap woning aanwezig (zie figuur 2.1.2). Het plangebied ligt bijna 3 meter lager dan de spoor- en Kanaaldijk.

Omgeving:
Het gebied 'Dreef- Oude Dreef' is inmiddels in transformatie van groene en maatschappelijke functies naar stedelijke functies. Ten noorden van het plangebied is, aan de overkant van de 'Oude Dreef', het winkelcentrum 'Gouwplein gelegen. De 'Oude Dreef' is qua verkeersfunctie afgeschaald en er is een nieuwe verbinding via de Maximatunnel gerealiseerd.
Ten oosten van het plangebied loopt de Kanaaldijk (N454). Op de percelen zuidelijk van het plangebied zijn het het Gemaal en het clubgebouw, de velden en het parkeerterrein van de Tennisvereniging 'De Gouwe Smash' gelegen. Het Gemaal functioneert nu als clubgebouw voor een vereniging. Het meest zuidelijk perceel van het gebied 'De Dreef' is reeds bestemd voor de nieuwbouw van het Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Gouwe (in het vervolg afgekort als SPB). Hier is ook reeds de nieuwe randweg aangelegd die de N453 en de N454 verbind: de Verlengde Dreef. Ten slotte liggen ten westen, op de naastgelegen percelen, de Sporthal 'De Dreef' (zie figuur 2.1.3) en een nog bestaand gebouw van het Coenecoop College (zie figuur 2.1.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0003.png"Figuur 2.1.1

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0004.png"Figuur 2.1.2

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0005.png"Figuur 2.1.3

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0006.png"Figuur 2.1.4

2.2 Nieuwe Situatie

Voor het hele gebied is de gebiedsvisie 'Dreef- Oude Dreef' (zie Bijlage 1) opgesteld.
Binnen de planlocatie wordt in een nieuw schoolgebouw voor het Coenecoop College voorzien. Hiervoor is een kavelpaspoort 'Nieuwe Coenecoop College' (zie Bijlage 2) opgsteld. Het Coenecoop College ligt op dit moment westelijk van het plangebied . In 2012 hebben zij een van hun twee gebouwen laten slopen. Het overgebleven schoolgebouw is verouderd. De vervanging hiervan is gepland in 2022. Voor het nieuwe gebouw zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • bouwperceel is ca. 7400 m2;
  • bouwvlak school is ca. 4375 m2;
  • voorkeur vanuit de openbare ruimte ligt bij gebouwd en gestapeld;
  • drie gymzalen;
  • goede zichtbaarheid vanaf het centrum en kanaaldijk;
  • goed bereikbaar voor hulpdiensten;
  • faseerbare ontwikkeling (geen tijdelijke huisvesting).


De gronden hebben in het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Het grootste deel heeft de bestemming 'Maatschappelijk' en is daarmee geschikt voor het realiseren van een schoolgebouw. Binnen het bouwvlak geldt een maximaal toegestane bouwhoogte van 10 meter. Dit is niet toereikend om het nieuwe schoolgebouw te kunnen realiseren. Tevens dienen de gronden met de bestemming 'Wonen' te worden omgezet naar de bestemming 'Maatschappelijk'.

Het Gemaal dat zuidelijk van het plangebied is gelegen dient vanuit cultuurhistorisch oogpunt te worden behouden. De twee rijwoningen nabij het gemaal zullen volgens de 'Gebiedsvisie Dreef- Oude Dreef', d.d. 10 september 2019 (zie Bijlage 1) niet behouden blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0007.png"Figuur 2.2 Mogelijke nieuwe situatie conform kavelpaspoort

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als uitgangspunt 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'.

De SVIR omvat drie hoofddoelen, die als volgt zijn geformuleerd:

  1. 1. concurrerend
    Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. bereikbaar
    Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. leefbaar en veilig
    Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. De nationale belangen hebben onder andere betrekking op ruimte voor waterveiligheid, behoud van nationale unieke cultuurhistorische kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur.

Conclusie
De juridische borging van de nationale belangen is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2) .

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel de AMvB Ruimte genoemd, is op 22 augustus 2011 vastgesteld en in oktober 2012 aangevuld. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan ruimtelijke besluiten op provinciaal en gemeentelijk niveau moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

Conclusie
Het plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro): 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:

  1. 1. er moet worden nagegaan of het bij de nieuwe ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling;
  2. 2. als het gaat om een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden beschreven dat er daadwerkelijk voldoende vraag bestaat naar deze ontwikkeling;
  3. 3. als er voldoende vraag naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling bestaat, moet de vraag worden beantwoord of bestaand stedelijk gebied (of bestaande bebouwing) de ruimte voor deze ontwikkeling niet kan bieden.


Het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop' maakt al bebouwing ter plaatse mogelijk. Tot 2012 is er ook bebouwin op de locatie aanwezig geweest
Het nu voorliggend plan voorziet in een nieuwbouw van een schoolgebouw waarvan het bouwvlak en bouwhoogte afwijken van het vigerend plan. De vorm van het nieuwe bouwvlak wijkt af van het vigerende bouwvlak dat op de ontwikkellocatie aanwezig is, maar de omvang vermindert van circa 4950m2 naar ongeveer 4500m2.
Omdat er sprake is van vervangende nieuwebouw van een schoolgebouw met een kleiner oppervlak kan worden gesteld dat er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en derhalve hoeft de Ladder voor duurzame verstedelijking niet te worden doorlopen.

In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Het plan is niet in strijd met enig nationaal belang uit het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.4 Wet Voortgang Energietransitie (aardgasloos bouwen)

Sinds 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet, hierna: Wet Vet) van kracht. Bij deze wet is bepaald dat de aardgasaansluitplicht voor nieuwbouw vervalt.
Dit betekent dat vanaf 1 juli 2018 projectontwikkelaars, aannemers en gemeenten rekening moeten houden met het feit dat nieuw te bouwen bouwwerken niet meer mogen worden aangesloten op het gasnet. Een uitzondering op aardgasloos bouwen is mogelijk, maar is aan voorwaarden onderhevig.

3.1.5 Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2019 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. naar een klimaatbestendige delta;
  2. 2. naar een nieuwe economie: the next level;
  3. 3. naar een levendige meerkernige metropool;
  4. 4. energievernieuwing;
  5. 5. best bereikbare provincie;
  6. 6. gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. Op de Kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als “steden en dorpen” en "stads- en dorpsrand", terwijl het plangebied op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' is aangeduid binnen het bestaand stads- en dorpgebied. Op de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' (kaart 20) van de Omgevingsvisie is het plangebied eveneens aangeduid als "steden en dorpe" en "stads- en dorpsrand". In figuur 3.2.1 is een uitsnede van de Kwaliteitskaart en Kaart 20 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0008.png"Figuur 3.2.1 Uitsnede Kwaliteitskaart (links) en 'Laag van de stedelijke occupatie' (rechts)
Het plangebied is rood omlijnd.

Conclusie
De realisatie van een nieuw schoolcomplex is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat deze als vervanging dient van een reeds gesloopt pand. Tevens worden de gebouwen binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke matregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toelichting Verordening ruimte op kwaliteitsbeleid
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp;
  • een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.

Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De nieuwbouw van een schoolgebouw is ruimtelijk goed inpasbaar op dit perceel, omdat in het bestemmingsplan al bebouwing van een vergelijkbare omvang mogelijk is en de functie aansluit bij de zuidelijk gelegen SPB Gouwe. Tevens is de nieuwebouw een vervanging van een reeds gesloopt gebouw en is er dus sprake van herstructurering.
Deze planontwikkeling past derhalve binnen de bestaande gebiedsidentiteit en qua aard en schaal bij wat er al is in de directe omgeving met een cluster met voorzieningen. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
Het plangebied ligt binnen het bestaand stads- en dorpgebied en in overeenstemming met de provinciale belangen. Het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit).

3.2.3 Provinciaal Milieubelang

Wet- en regelgeving
De Provincie toetst of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.
In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.
Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen

Onderzoek
Getoetst wordt of bij het voorgenomen bestemmingsplan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang. Er zijn voor dit plan geen provinciale belangen in het geding. Wel gaat speciale aandacht uit met de omgang met risicobronnen (externe veiligheid) conform omschreven in hoofdstuk 4 paragraaf 4.7.

Conclusie
Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

3.2.4 Waterschap Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012

De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

  1. 1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
  2. 2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
  3. 3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak


Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:

  • peilgebieden samen te voegen: de veerkracht van het watersysteem vergroten en het laten ontstaan van betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder.
  • een andere vorm van peilbeheer: vervangen huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte.

In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. Er is gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

Wonen en voorzieningen
Wanneer het gaat om voorzieningen zijn drie gradaties van voorzieningen aan de orde. De gemeente zet in behoud en versterken van het algemeen voorzieningenniveau. Dit betekent dat de gemeente inzet op voldoende mogelijkheden voor ontmoeting, het behoud van de bibliotheekfunctie, faciliteren van sport en bewegen, een gunstig vestigingsklimaat voor horeca en detailhandel. In relatie tot het woningaanbod streeft de gemeente naar een gevarieerd woningaanbod in de wijken hetgeen met zich meebrengt dat er een gunstig vestigingsklimaat is voor scholen, kinderopvang, peuterspeelzalen e.d. Het oprichten van een school voor middelbaar beroepsonderwijs past binnen deze uitgangspunten. De gemeente wil aan deze marktontwikkeling een positieve bijdrage leveren.

Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied in een overgangsgebied tussen '(concentratie) bedrijven nieuw' en 'Scholen, sport, begraafplaats' (zie figuur 3.3.1). Hoewel deze herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda, omdat de kavel ten opzichte van het aan de overzijde van de Verlegde Dreef gelegen bedrijventerrein vrij solitair ligt, terwijl het gebied meer aansluiting heeft met scholen (Coenecoop College) en sport (tennisvereniging Gouwe Smash). Voorts ligt het schoolgebouw tussen twee haltes van het HOV-net Gouda - Alphen aan den Rijn. De ontwikkeling is hier vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar.

Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Vanuit planologisch oogpunt is het oprichten van een school op dit kavel goed inpasbaar nabij een scholencluster voor middelbaar onderwijs. Deze nieuwe onderwijsfunctie levert een positieve bijdrage aan het voorzieningenniveau. De nieuwbouw (gedeeltelijk buiten het bestaande bouwvlak) is in overeenstemming met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0009.png"Figuur 3.3.1: Integrale kaart Structuurvisie

3.3.2 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Conclusie
De Oude Dreef en Kanaaldijk kunnen worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen in de bebouwde kom. Op het perceel heeft tot 2012 een gebouw van het Coenecoop College gestaan en het vigerend bestemmingsplan biedt nog steeds een mogelijkheid tot het oprichten van een schoolgebouw. Hierop is de wegcapaciteit berekend. Daarbij vinden de verkeersbewegingen nagenoeg alleen plaats met personenauto's.
Hiermee voldoet het plan aan de ambities uit het Mobiliteitsplan.

3.3.3 Welstandsbeleid

Welstandsnota Waddinxveen 2015 (wijziging 2018)
In de door de gemeenteraad op 7 mei 2019 vastgestelde (gewijzigde) Welstandsnota 2015 is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes. Ten behoeve hiervan is een welstandskaart opgesteld, waarin is aangegeven welk welstandsregime van toepassing is. De keuze voor een gebiedsindeling is gemaakt om vooral op welstand te toetsen in gebieden die beeldbepalend zijn, van groot openbaar belang zijn of cultuurhistorisch waardevol zijn voor Waddinxveen. Op de welstandskaart is het gebied aangeduid met een regulier welstandsregime (zie figuur 3.3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0010.png"
Figuur 3.3.3 plangebied rood omkaderd

2. Regulier welstandsregime
Bij een regulier welstandsregime wordt het gebouw / bouwwerk niet alleen in haar omgeving maar ook als zelfstandig object getoetst, de architectonische benadering. Op dit niveau doet ook een beeldkwaliteitsplan uitspraken over de uitstraling en verschijningsvorm van de bebouwing, zonder de architectuur geheel vast te leggen. Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:

  • de geleding van het bouwvolume: verschillende bouwhoogten, accenten zoals torens of grote openingen;
  • de vormgeving en kleurgebruik van de gevel: verticale, horizontale, neutrale of onregelmatige geleding;
  • de keuze van de dakvorm: plat, hellend vlak of kap, zoals lessenaars-, zadel-, schilddak of mansardekap;
  • het gebruik van compositorische middelen: erkers, luifels, balkons, loggia’s
  • het gebruik van decoratieve middelen: (uitkragende) daklijsten, raamlijsten, gevelbanden.


Nieuwbouwprojecten binnen een specifiek welstandsregime moeten plaatsvinden binnen het kader van een stedenbouwkundig plan, een planologische herziening en een beeldkwaliteitsplan. Wanneer door de gemeenteraad tot zulke ingrepen in stad of landschap wordt besloten, wordt voor een dergelijk gebied beeldregie gevoerd. Dit gebeurt op basis van een beeldkwaliteitsplan bij grotere plannen of kan met een minder uitgebreide vorm bij kleine plannen. Bij kleine plannen kan bijvoorbeeld ook worden volstaan met het opstellen van randvoorwaarden, het maken van een kavelpaspoort of het vaststellen van nieuw welstandsregime voor de betreffende locatie. Daarnaast kan in plaats van de welstandscommissie een supervisor of kwaliteitsteam worden ingesteld. Het doel is hiermee de kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te borgen. Ook kan desgevraagd advies worden gegeven bij veranderingen of het vastlopen van een plan. Het enthousiasmeren van ontwikkelingen hoort daar ook bij. Een kwaliteitsteam bestaat uit diverse leden, deels werkzaam bij de gemeente, deels uit een aantal externen.
Voor het gebied is de gebiedsvisie 'Dreef - Oude Dreef' (zie Bijlage 1) opgesteld en voor het plangebied is specifiek het kavelpaspoort 'Ontwikkelkader Nieuwe Coenecoop College' (zie Bijlage 2) vervaardigd.

Gebiedsvisie Dreef - Oude Dreef
De gemeente Waddinxveen heeft in het 'Collegewerkprogramma 2014-2018' de wens uitgesproken om een ontwikkelvisie voor het gebied rondom het Coenecoop College, ook bekend als Dreef - Oude Dreef, op te stellen. De aanleiding hiervoor is de ontwikkeling van het naastgelegen Gouweplein, waardoor een kwaliteitsimpuls voor de plek wenselijk is. Daarnaast spelen herhuisvesting van het Coenecoop College en de huisvesting van Sporthal 'De Dreef' een belangrijke rol binnen de vraag naar een ontwikkelvisie. Het gebied ligt ingeklemd tussen het Gouweplein (Oude Dreef), de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn, de Kanaaldijk en de N454 (Dreef).
De opgave die de gemeente Waddinxveen geformuleerd heeft is het vormen van een efficiënte, duurzame en toekomstbestendige opzet en inrichting van het plangebied. Binnen deze gebiedsvisie moeten handvatten gegeven worden voor ruimtelijke en kwalitatieve ingrepen waarmee de toekomstige ontwikkelingen gestuurd kunnen worden.

Kavelpaspoort Ontwikkelkader Nieuwe Coenecoop College
Het programma van de school is verdeeld over maximaal vier bouwlagen. De school heeft een representatief karakter naar alle zijden. Er wordt een architectonisch accent gerealiseerd aan de zijde gericht naar de Kanaaldijk en het Gouweplein. Het hoekaccent is uitgelijnd op de bebouwing van het Gouweplein. Het schoolplein ligt aan de andere zijde van het gebouw.
Het bouwperceel is enerzijds begrensd op de dijkbeschermingszone met een kleine buffer en anderzijds op de afstand met de toekomstige woonbebouwing alsmede het hoogteverschil bij het Gemaal en het Gouweplein. Het bouwplan is in zijn geheel uitgelijnd en gepositioneerd in het stramien van de andere (toekomstige) bebouwing in het gebied.

  • bouwperceel is ca. 7400 vierkante meter;
  • bouwvlak school is ca. 4375 vierkante meter';

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0011.png"

Figuur 3.3.3 nieuwe situatie conform kavelpaspoort

Conclusie
Het nu voorliggend plan is gebaseerd op de gebiedsvisie en het kavelpaspoort.
De bouwregels van het bestemmingsplan zijn zodanig opgesteld dat deze planontwikkeling is toegestaan. De welstandscommissie toetst het plan zodra het ontwerp zich daarvoor leent.

3.3.4 Duurzaamheid

Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen
Het Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met GPR gebouw een verkenning op verschillende milieuthema's worden uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale kwaliteit. Binnen voornoemd beleidskader wordt projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2 per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid).

Energie
De prestatie op het gebied van energie wordt aangeduid met de Energie Prestatie op Locatie (EPL) en de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPL is een maat voor de CO2-emissie ten gevolge van energiegebruik op wijkniveau. De EPC geeft de mate van energie-efficiëntie per gebouw aan. Hoe lager de EPC, des te zuiniger het gebouw. In het Klimaatbeleid van de gemeente Waddinxveen is een aanscherping van 10% van de EPC op nieuwbouw opgenomen ten opzichte van het Bouwbesluit.

Conclusie
Er wordt naar gestreefd het gebouw energieneutraal te bouwen. Er worden pv-panelen geplaats op het gebouw om zoveel mogelijk in de eigen energiebehoefte te voorzien. Voor een goede waterhuishouding in de omgeving worden deels groene daken gerealiseerd en wordt een open bestrating aangelegd om het watervasthoudend vermogen van het gebouw en de omgeving te vergroten en in de toekomst wateroverlast te voorkomen. Het ambitieniveau is mede afhankelijk van de hoogte van de bouwkosten en terugverdientijd.

3.4 Conclusie

De planontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten. De afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan zijn ruimtelijk inpasbaar, terwijl het voorzieningenniveau hierdoor in stand kan worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Planologische En Milieutechnische Aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat beperkingen worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

4.1 Geluid

4.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen (wegen, spoorwegen en industrieterreinen). Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):

  • woningen;
  • onderwijsgebouwen;
  • zekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • geluidsgevoelige terreinen;
  • kinderdagverblijven.

Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen en/of nieuwe wegen langs nieuwe en bestaande geluidsgevoelige functies mag de geluidsbelasting in beginsel ten hoogste de voorkeursgrenswaarde (48 dB) te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld.

4.1.2 Akoestisch onderzoek

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke zone van de Kanaaldijk / Kanaalstraat en de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient tevens aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ten gevolge van het niet gezoneerde 30 km/h wegen. Naast het plangebied is de Oude Dreef, een 30 km/h weg, gelegen.
Voor het uitgevoerde akoestisch onderzoek zie Bijlage 3.

Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de Kanaaldijk/Kanaalstraat op enkele gevels (oost en deels zuid en noord) van het nieuwe schoolgebouw hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, nl. 56dB.
De maximale ontheffingswaarde wordt nergens overschreden. Uit het onderzoek blijkt dat maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn.
Aan de voorwaarden uit de gemeentelijke beleidsregel ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte wordt voldaan. Er moet een hogere waarde worden verleend van 56 dB.

4.2 Luchtkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0012.png"Figuur 4.3.1 Grenswaarden Wet Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. 1. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. 2. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. 3. een project "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  4. 4. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen).


Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Indien aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.

4.2.2 Onderzoek

Het plan maakt de realisatie van een nieuwe school mogelijk. Er kan redelijkerwijs worden gesteld dat deze ontwikkeling ruim onder de grens blijft van 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte. De ontwikkeling draagt dus niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm ("grondslag NSL") voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk.

PM2,5 en PM10
Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5. Er is van het plangebied een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In figuur 4.1 zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3. Deze luchtkwaliteit concentraties zijn lager dan de grenswaarden zoals in voorgaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0013.png"Figuur 4.3.2-1 Meetpunten ui de NSL-monitoringstool, het geselecteerde meetpunt is rood omcirkeld

In navolgende tabel is een rekenpunt langs de Kanaaldijk (Id 16008205) genomen aan de rand van het plangebied. Dit rekenpunt is rood omcirkeld op voorgaande afbeelding. De berekende concentraties liggen ruim onder de grenswaarden en hiermee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0014.png"Figuur 4.3.2-2 Tabel concentratie van NO2, PM10 en PM 2,5 in µg/m3.

De gemeenteraad heeft een onderzoek laten uitvoeren, waarin inzichtelijk is gemaakt wat de bijdrage is van wegverkeer, intensieve veehouderij, huishoudens, geplande biomassacentrales, tuinbouwbedrijven, industrie en scheepvaart op de luchtkwaliteit. Alle bronnen worden op afzonderlijke kaartlagen in beeld gebracht en ook de totale concentratie. In de raadsvergadering van 27 november 2019 zijn de onderzoeksresultaten van het rapport "Inzicht in de lokale luchtkwaliteit van Waddinxveen, Huidige situatie en doorkijk naar 2030 "projectnummer 1267924, TAUW d.d. 26 november 2019 met de gemeenteraad gedeeld. De onderzoeksresultaten uit het rapport komen overeen met de resultaten uit het NSL.

Conclusie
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

4.3 Bodemkwaliteit

4.3.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren
    Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
  • Saneren
    Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geevalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd.
    Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiele consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Daarnaast dient te worden aangesloten aan de vigerende

wetgeving ten aanzien van PFAS.

4.3.2 bodeminformatie

Van het plangebied is aan de hand van een recent uitgevoerd historisch bodemonderzoek alle relevante bodeminformatie verzameld. In de volgende subparagraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. Omdat delen van het plangebied nog niet waren onderzocht is voor het gehele plangebied een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01-77878.04-SRI, d.d. 7 mei 2020).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0015.png"
Figuur 4.3.2 Bodeminformatiekaart

Toelichting op bodeminformatiekaart
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0016.png"

4.3.3 Resultaten

In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. De bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende bodeminformatie van het plangebied zal in een nog op te stellen informatiekaart worden opgenomen naar aanleiding van het nog uit te voeren historisch bodemonderzoek.

Tanks
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied een ondergrondse tank aan de Kanaaldijk 5 (gemaal) aanwezig is (geweest). Nadere gegevens over deze tank zijn onbekend. Bij de tank is geen bodemonderzoek uitgevoerd.

Voormalige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied een gemaal aan de Kanaaldijk 5 aanwezig was. Op deze locatie is een ondergrondse tank aanwezig (geweest).

Huidige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven maar wel maatschappelijke instellingen (scholen en sporthal) zijn gevestigd. Deze instellingen vallen veelal onder een melding voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over deze instellingen zie hoofdstuk 5 Bedrijven en milieuzonering.

Gedempte sloten
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied gedempte sloten aanwezig zijn. Uit vergelijking van historische kaarten blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten en een watergang aanwezig zijn geweest. De sloten zijn gedempt rond 1940 toen de westelijk gelegen spoorlijn (buiten het plangebied) is gerealiseerd. De watergang is in de jaren 80 van de vorige eeuw gedempt. De samenstelling van het dempingsmateriaal is deels onbekend.

Bodemonderzoekslocaties
Uit het onderzoek blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied meerdere bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. Samengevat blijken alle locaties voldoende te onderzocht en/of gesaneerd te zijn. Ter plaatse van Kanaaldijk 7 en Dreef 2 zijn geringe restverontreinigingen achtergebleven.

Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen het plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 7 (Recente uitbreidingen). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 . 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse Landbouw/natuur. Dit betekent dat vrijkomende grond van onverdachte locaties zonder keuring in de gehele regio Midden-Holland kan worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer Midden-Holland. Daarnaast dient te worden voldaan aan de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.

Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden. Raadpleeg hiervoor de Atlas Omgevingsdienst Midden-Holland. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). Voor nadere informatie over het keuren, het opslaan en het melden van grond(verzet) kan contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Midden-Holland of de website worden geraadpleegd: www.odmh.nl.

Overig
Uit het historisch onderzoek blijk dat tijdens het locatiebezoek ter plaatse van Kanaaldijk 5 en de aanwezige dienstwoningen ophooglagen zijn waargenomen. Dit deel van het plangebied ligt deels hoger dan de rest. De kwaliteit van deze ophogingen is momenteel onbekend. Deze ophogingen dienen als verdacht te worden beschouwd.

4.3.4 Conclusie en advies

Ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging en herinrichting is de bodem van de locatie momenteel voldoende onderzocht. Op basis van de huidige gegevens kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen grootschalige bodemverontreinigingen zijn te verwachten die een mogelijke belemmering zijn voor de herontwikkeling van het gebied.

Indien echter nieuwbouw plaats vindt (aanvraag van een omgevingsvergunning in kader van de bouw) dan is afhankelijk van de ligging van de nieuwbouw mogelijk meer bodemonderzoek noodzakelijk. Bij nieuwbouw dient bij de ondergrondse tank en de ophogingen ter plaatse van Kanaaldijk 5 een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 te worden uitgevoerd. Ter plaatse van de nog niet onderzochte delen van de gedempte sloten en watergang dient een indicatief bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente en de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.

4.4 Natuurwaarden

4.4.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Spoedwet Aanpak Stikstof (SAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2019); natuurbeheerplan 2020.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling. Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening, terwijl Omgevingsdienst
Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uitvoert voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De wet schrijft verder voor dat onder voorwaarden een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen van dat gebied. voor het voornemen noodzakelijk is (artikel 2.8). In een eventueel verkregen vergunning zijn aan handelingen die een negatief effect hebben op een Natura 2000-gebied voorwaarden verbonden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren. Het uitvoeren van een passende beoordeling kan ook leiden tot het opstellen van een planmer bij het doorlopen van een planologische procedure.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.

Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht", die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Stikstofregelgeving
Het wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de in december 2019 ingevoerde Spoedwet Aanpak Stikstof (SAS). De provincie Zuid-Holland heeft in december 2019 nieuwe beleidsregels vastgesteld. Bij een toename van stikstof worden niet langer vergunningen verleend. Een toename van stikstof kan allen worden vergund als intern of extern met een andere stikstofbron kan worden gesaldeerd. Voor extern salderen met veehouderijen worden later in 2020 nadere regels gesteld door het Rijk. Vooralsnog is extern salderen alleen met andere bedrijfscategorieën mogelijk.

4.4.2 Quickscan natuurwetgeving

Er is een quick scan uitgevoerd (literatuurstudie en veldbezoek 24 februari 2020). In de quick scan is ook gekeken naar een eerder in het gebied uitgevoerde quickscan 'Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en Verordening ruimte' door Ecoresult, met kenmerk ER20180517v02, d.d. 24 juli 2018.

Uit het onderzoek blijkt dat de afstand tot natuurgebieden groot is, zie Figuur 4.5.2. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein op
7 kilometer afstand. NNN gebied is gelegen op 1,2 kilometer en belangrijk weidevogelgebied is gelegen op ruim 600 meter. Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en het feit dat de uit te voeren activiteiten beperkt zijn, worden er geen effecten verwacht op Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland of belangrijk weidevogelgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0017.png"Figuur 4.5.2, Ligging plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, Natura 2000 (groen gearceerd, NNN (donkergroen, blauw en magenta) en belangrijke weidevogelgebieden (lichtgroen).

Stikstof
Bij nieuwe projecten en ontwikkelingen kan het noodzakelijk zijn om de stikstofuitstoot te bepalen. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied betreft 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' en is gelegen op 10 kilometer afstand.

Er is echter een actuele ontwikkeling dat de minister in mei 2019 'Polder Stein' heeft aangemeld bij de Europese Commissie om te worden opgenomen op de communautaire lijst van Habitatrichtlijngebieden voor de stikstofgevoelige habitat glanshaverhooilanden. Op het moment dat dit wordt verwerkt door de Europese Commissie geldt ook de vergunningplicht voor het dichterbij gelegen gebied 'Polder Stein' (op 7 kilometer afstand). Op dit moment is nog niet bekend hoe de nieuwbouw precies uitgevoerd gaat worden. Daarom is gekeken hoe hoog de stikstofuitstoot maximaal mag zijn voordat sprake is van een toename van stikstofdepositie (Zie Aerius berekeningen in Bijlage 4). Uit de berekeningen blijkt dat tijdens aanlegfase maximaal 663 kg stikstof/jaar mag worden uitgestoten. Bij deze emissie is er geen toename van stikstofdepositie op Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Voor Polder Stein, dat dichterbij gelegen is, mag de maximale stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase 582 kg stikstof/jaar zijn (Zie Aerius berekeningen in Bijlage 5). Uit ervaringen in andere bouwprojecten en het feit dat er vooraf geen sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn, kan worden afgeleid dat de bouwfase binnen de maximaal mogelijke emissie kan worden uitgevoerd.
Een vergunningplicht wordt niet verwacht.

Om zeker te zijn dat het project in de bouwfase geen toename aan stikstofdepositie veroorzaakt, moet de stikstofdepositie van de bouwfase worden doorgerekend zodra bekend is hoe deze er uit gaat zien. Hierdoor kan met zekerheid bepaald worden of voor deze ontwikkeling een vergunning voor stikstofeffecten noodzakelijk is of niet.Toename van stikstofdepositie in de gebruiksfase kan op voorhand worden uitgesloten. Veruit het grootste deel van de toename aan verkeer bestaat uit fietsers. Er worden 30 parkeerplaatsen gerealiseerd. De verkeersgeneratie is daardoor beperkt.

Soortenbescherming
Het plangebied bestaat uit grasland met een rook/hangplek en aan één zijde enkele bomen en struiken . Een deel van de bomen en struiken op de locatie zal verwijderd moeten worden. Er wordt vanuit gegaan dat de bomen langs het fietspad aan de Kanaaldijk behouden blijven. Uit de quickscan blijkt het volgende.


Vogels
Er zijn geen nesten of geschikte nestlocaties aangetroffen van vogels met jaarrond beschermde nesten. Alleen de bomen zouden hiervoor geschikt kunnen zijn. Daarin zijn geen nesten aangetroffen. Het kan niet uitgesloten worden dat binnen het plangebied algemeen voorkomende vogels broeden, met name in de bomen (die deels begroeid zijn met klimop) en struiken die aanwezig zijn aan de rand van het plangebied. Het is daarom van belang dat werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moet voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecoloog gecontroleerd worden of er broedende vogels aanwezig zijn.

Aanvullend is het van belang dat er tijdens de werkzaamheden voorkomen wordt dat vogels, zoals oeverzwaluwen en kleine plevieren, in partijen zand op de locatie tot broeden kunnen komen. Oeverzwaluwen komen al in de nabijheid tot broeden, in het gebied van Triangel. Om broedgevallen te voorkomen moeten partijen zand worden afgedekt of voorzien van een flauw talud. Eventueel kan er voor gekozen worden om op een andere locatie een partij zand neer te leggen om daar de soort naar toe te lokken. Dan kan er verderop zonder vertraging worden gebouwd.

Zoogdieren
Het plangebied is geschikt voor algemeen voorkomende zoogdieren. Voor deze algemene soorten is door de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verboden uit de Wet natuurbescherming verleend als er sprake is van ruimtelijke inrichting van het gebied. Voor deze soorten geldt alleen de zorgplicht.

Zoogdieren-Vleermuizen
Er zijn geen gebouwen in het plangebied aanwezig. Ook zijn er in de aanwezige bomen geen holtes, loszittend schors of scheuren aangetroffen, waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben. Het terrein is in beperkte mate geschikt als foerageergebied. Vooral de bomen op het terrein bieden geschikt foerageergebied. Foeragerende vleermuizen kunnen na de bouw van de school nog steeds terecht in het gebied. Zeker als de bomenrij aan de Kanaaldijk behouden blijft. Tijdens de bouw moet wel rekening gehouden worden met de aanwezigheid van foeragerende vleermuizen. Het moet voorkomen worden dat bouwplaatsverlichting uitstraalt naar de aanwezige bomen. Bij voorkeur wordt alleen gewerkt tijdens daglichtperiodes. Deze maatregel geldt niet in de periode november tot maart, wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn.

Amfibieën
Het plangebied is geschikt voor enkele algemeen voorkomende amfibieën. Voor deze algemene soorten is door de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van de verboden uit de Wet natuurbescherming verleend als er sprake is van ruimtelijke inrichting van het gebied. Voor deze soorten geldt alleen de zorgplicht. Gezien de ligging van het plangebied tussen het spoor en doorgaande weg wordt de kans klein geacht dat rugstreeppadden zich op het terrein zullen vestigen. Desondanks is het aan te raden rekening te houden met deze soort tijdens de werkzaamheden. Voorkom het ontstaan van ondiepe plassen waarin deze soort eieren kan afzetten in de periode april-september.

Overige soorten
Binnen het plangebied worden op basis van het ontbreken van geschikt habitat geen beschermde planten, vissen, reptielen en ongewervelden verwacht.

4.4.3 Conclusie en advies

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied, die door de Wro wordt beschermd, worden aangetast (planologische uitvoerbaarheid).

Gebiedsbescherming
Op basis van stikstofberekeningen wordt niet verwacht dat er een vergunningplicht onder de Wet natuurbescherming bestaat voor de stikstofdepositie die vrijkomt bij de bouw van het nieuwe pand. De details van de bouwfase zijn echter nog niet bekend. Zodra deze bekend zijn moet een stikstofberekening worden uitgevoerd. Deze berekening moet toegezonden worden als de omgevingsvergunning voor de bouw wordt aangevraagd.

Soortenbescherming
Een negatief effect op soorten is met het toepassen van onderstaande maatregelen uit te sluiten. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

  • schade aan algemene broedvogels dient te worden voorkomen door buiten het broedseizoen te werken of na controle op broedende vogels;
  • tref maatregelen om het vestigen van pionierssoorten zoals kleine plevier en oeverzwaluw tegen te gaan. Door bouwzand af te dekken tijdens de start van het broedseizoen, kunnen broedgevallen op de bouwplaats worden voorkomen. Door op een plek waar niet hoeft te worden gewerkt nog geschikte plekken voor de oeverzwaluw te creëren, kan overlast tijdens de bouw op de bouwplaats worden voorkomen;
  • Bouwplaatverlichting mag geen vleermuizen verstoren. De verlichting van de naastgelegen bomenrij aan de Kanaaldijk moet voorkomen worden. Door niet te werken onder kunstlichtomstandigheden wordt ook verstoring voorkomen;
  • Het vestigen van rugstreeppad moet voorkomen worden. Dit kan door in de actieve periode van de rugstreeppad (april-oktober), te voorkomen dat waterplassen ontstaan (bijvoorbeeld in rijsporen).

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

In de 'Beleidsnota externe veiligheid Waddinxveen' is aangegeven doormiddel van planologische kaders per soort risicobron hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen nabij risicobronnen.

Omgevingsveiligheid onder de Omgevingswet (anticiperen op)
Met de komst van de Omgevingswet (verwachting 01-01-2021) komt er ook een gemoderniseerde aanpak van het externe veiligheidsbeleid. Belangrijk element hierin is de introductie van zogenaamde aandachtsgebieden. Het uitgangspunt is dat mensen, zonder aanvullende maatregelen, binnen deze aandachtsgebieden onvoldoende zijn beschermd (ook binnen). Het is aan de gemeente om de kernvraag te beantwoorden: Is de veiligheid voldoende gewaarborgd en zijn milieu en gezondheid voldoende beschermd?

Om deze vraag te beantwoorden moet de gemeente de volgende punten overwegen:

  • afstand houden tot de risicobron;
  • risicocommunicatie;
  • beperken personendichtheden in de omgeving van de risicobron;
  • vlucht- en schuilmogelijkheden;
  • omgevingsmaatregelen;
  • aanvullende bouwmaatregelen (verplicht voor nieuwe 'zeer kwetsbare gebouwen', zoals basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen, enz.).


De kern is dat het bevoegd gezag veiligheid, veel meer dan nu het geval is, meeneemt als ontwerpvariabele in de planvorming.

4.5.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan om nieuwbouw Coenecoop College mogelijk te maken is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.

Inrichtingen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen.

Transport over de weg
Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante wegen gelegen.

Transport over het spoor
Ten westen van het plangebied, is het spoor Gouda - Alphen aan den Rijn gelegen. Deze spoorlijn valt niet onder het Basisnet Spoor en is dus niet relevant wat betreft transport van gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0018.png"Figuur 4.7.2 Ligging plangebied t.o.v. EV gasleidingen

Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Transport per buisleiding
Ten westen van het plangebied is de hogedruk aardgasleiding W5117-01 gelegen. De nieuwbouwlocatie Coenecoop College is buiten het brandaandachtsgebied gelegen (zie figuur 4.7.2).
Zie voor meer informatie het 'Handboek Omgevingsveiligheid', opgesteld door het RIVM:
https://omgevingsveiligheid.rivm.nl/handboek-omgevingsveiligheid

Conclusie en advies
De nieuwbouwlocatie Coenecoop College is niet binnen het aandachtsgebied van een risicobron gelegen.

4.6 Bedrijven En Milieuzonering

4.6.1 Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype "gemengd gebied" kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In tabel 4.8 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd
gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0019.png"Figuur 4.8 Richtafstanden volgens VNG richtlijn

4.6.2 Onderzoek

Een school is zowel milieubelastend als milieugevoelig. Er wordt daarom gekeken naar welke omliggende functies milieuhinder kunnen ondervinden door de school en welke omliggende functies een belemmering kunnen vormen voor de school. Op basis van de diverse aanwezige functies, zoals detailhandel, kantoren, sportzalen, bedrijven en woningen, kan de omgeving van het plangebied worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Dit betekent dat richtafstand volgens de brochure één stap kan worden verlaagd (zoals in figuur 4.8). Een school heeft in dit geval een richtafstand van 10 meter.

Aan de Kanaaldijk 6, op meer dan 50 meter afstand van het plangebied, ligt een woning.
De woningen aan de Kanaaldijk 1 en 3 liggen in het plangebied maar op een afstand van
15 meter van het bouwvlak van de school. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. In de regels van dit plan wordt geborgd dat een afstand van 10 meter wordt aangehouden tussen de woningen en de toekomstige bebouwing van de school. Er zijn verder geen gevoelige functies in de nabijheid van het plangebied.

De direct omliggende milieubelastende functies zijn het winkelcentrum en een sporthal. Deze functies zullen door de nieuwe school niet worden belemmerd. Er is ter plaatse van de school een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan mits in de regels wordt geborgd dat 10 meter afstand tot de woningen aan de Kanaaldijk 1 en 3 wordt aangehouden. Er is dan sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Archeologie En Cultuurhistorie

4.7.1 Algemeen

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting bij elk ruimtelijk plan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.

4.7.2 Archeologie

Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving. De gemeente Waddinxveen heeft een eigen archeologiebeleid. Aan de hand van de geactualiseerde archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. De geactualiseerde waardenkaart vormde de basis voor het Parapluplan Archeologie en Parkeren, vastgesteld op 19 september 2018.

Archeologisch onderzoek
In het kader van de gehele gebiedsontwikkeling van Oude Dreef Waddinxveen, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • het Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018);
  • het Archeologisch Informatie Systeem III (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • reeds uitgevoerde archeologische bureauonderzoeken ter hoogte van het plangebied.


Resultaten
In figuur 4.9.2-1 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen weergegeven. Volgens het parapluplan Archeologie en Parkeren geldt er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een oude ontginningsas waarlangs sporen vanaf middeleeuwse bewoning aanwezig kunnen zijn. Bij verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is in principe archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0020.png"
Figuur 4.9.2-1 uitsnede uit beleidsadvieskaart/parapluplan: rode contour: gebiedsontwikkeling Oude Dreef; geel: geen archeologisch onderzoeksplicht, rood gebied: Waarde Archeologie 2.
Volgens het landelijke archeologisch informatiesysteem zijn geen vondsten bekend binnen het plangebied. Net ten zuiden staat wel een vondstmelding van enkele scherven uit de Romeinse tijd, maar de exacte vondstlocatie is te algemeen en het betreffen zogenaamde 'losse' vondsten, vondsten zonder verdere context. Ter hoogte van het plangebied zijn twee archeologische bureauonderzoeken bekend. Uit deze onderzoeken (adviesbureau ADC, rapport 643 (2006) en rapport 1158 (2007)), aangevuld met gegevens uit historische en topografische kaarten blijkt dat binnen het plangebied geen archeologische resten meer te verwachten zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0021.png"
Figuur 4.9.2-2 :uitsnede uit de kadastrale kaart 1811-1832: het gebiedsontwikkeling Oude Dreef maakt deel uit van een meer.

Het plangebied maakte ooit deel uit van een enorm veengebied dat in de Middeleeuwen werd ontgonnen. Dit veengebied is vervolgens in de late Middeleeuwen grotendeels ontgraven waardoor de Zuidplas ontstond (zie figuur 4.9.2-2). Alle eventueel aanwezige archeologische resten zijn dus bij de veenwinning weggegraven. De Zuidplas is vervolgens in 1839 drooggelegd. Op de historische / topografische kaarten van na 1839 is te zien dat er geen bebouwing heeft plaatsgevonden tot circa 1970. Er worden binnen het plangebied dan ook geen resten van historische bebouwing verwacht.

Conclusie
Volgens het vigerende Parapluplan Archeologie en Parkeren geldt er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf de Middeleeuwen. Deze hoge verwachting is ten onrechte aan het gebied toegekend: door de grootschalige veenontgravingen in het verleden zijn eventuele middeleeuwse resten weggegraven en vanaf de inpoldering (1839) tot en met circa 1970 was het plangebied onbebouwd. De archeologische verwachting kan dus naar laag bijgesteld worden. Volgens het Parapluplan Archeologie en Parkeren geldt voor gebieden met een lage archeologische verwachting geen onderzoeksplicht voor archeologie. Voor de voorgenomen ontwikkeling van het Coenecoop college wordt dan ook geen archeologisch onderzoek aanbevolen.

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken, bij uitvoer van werkzaamheden, dat deze aanwezig zijn, moet het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld te worden en moet ze een beslissing nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

4.7.3 Cultuurhistorie

Op het terrein is nu geen bebouwing aanwezig, dus ook geen aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument.
Tevens zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied aanwezig te zijn die speciale regeling in het bestemmingsplan behoeven.

Conclusie
De onderdelen Archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.8 Waterparagraaf

4.8.1 Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

In de gebiedvisie (Bijlage 1) is opgenomen dat de huidige waterstructuren zoveel mogelijk worden behouden. Aan de westzijde van het plangebied is tussen het fietspad en de ontwikkelvelden sport/wonen een zoekgebied interactie groen en waterbuffering. Hier kan men denken aan een wadi om overtollig water af te vangen. Ook in het groene hart van het gebied, nabij het gemaal, is aanleiding om water toe te voegen. Dit voor de belevingswaarde van het groene gebied enerzijds en buffering anderzijds. Het ontwerpen met water en het zorg dragen voor een klimaatadaptief plan behoort tot de uitgangspunten.

4.8.2 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de voormalige gemeente Boskoop is opgesteld.

Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat indien het plangebied een water en/of beschermingszone hiervan raakt, op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening ruimte.

Ten oosten van het plangebied (aan de overzijde van de Kanaaldijk) ligt de Ringvaart. Deze waterkering heeft een kernzone en een beschermingszone. Het is in beginsel niet toegestaan bebouwing te realiseren binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang. Het plangebied ligt ruim buiten deze deze oostelijk gelegen waterkering. In figuur 4.8.1 is een uitsnede van de Legger Primaire waterkeringen opgenomen (vastgesteld op 30 maart 2016). Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0022.png"Figuur 4.8.1: Uitsnede legger Waterkeringen.

Beschrijving waterkwantiteit
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.

Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 5% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd.

Toetsing planinitiatief
De planlocatie maakt onderdeel uit van het bedrijvenpark Coenecoop III. Bij de totstandkoming hiervan is vervangend water in het plangebied van dit bestemmingsplan gegraven overeenkomstig de eisen van het Hoogheemraadschap. Voor de ontwikkeling van deze locatie is dan ook geen extra watercompensatie vereist.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de school zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor eventueel vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

4.8.3 De Watertoets

De watertoets is uitgevoerd voor het plan dit binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is gelegen. Op basis van de verstrekte gegevens concludeerd het Hoogheemraadschap dat er waterstaatkundige belangen zijn. Deze belangen zijn zodanig van aard en omvang dat overleg met het hoogheemraadschap gewenst is.

De relevante randvoorwaarden voor het plan Coenecoop College zijn in de Watertoets (zie Bijlage 6) gerangschikt onder 7 streefbeelden ingedeeld op basis van de drie waterthema's:

  • Veiligheid
  • Waterkwantiteit
  • Waterkwaliteit.


Van streefbeeld naar randvoorwaarde is de strategie, die erop gericht is het streefbeeld te verwezenlijken. Op deze manier ontstaat een goed overzicht van de randvoorwaarden en kan eveneens herleiden waarop deze gebaseerd zijn. De strategie en randvoorwaarden worden alleen vermeld als dit voor het plan relevant is. Deze dienen als goed uitgangspunt voor gesprek.
Het Hoogheemraadschap verzoekt om het ontwerp-bestemmingsplan toe gezonden te krijgen en de mogelijkheid te krijgen om hierop te kunnen reageren.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan vooralsnog geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

4.9 Parkeren En Ontsluiting

4.9.1 Parkeren

Parapluplan Archeologie en Parkeren
Op 9 juli 2014 heeft de gemeenteraad het parkeerbeleid vastgesteld en dit is in 2017 aangevuld. Dit parkeerbeleid geeft aan wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie en wat het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente is. Het parkeerbeleid is een uitwerking van het eerder door de gemeenteraad vastgestelde Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020. Met het parkeerbeleid werkt de gemeente aan het bereiken van de ambities uit het mobiliteitsplan.

Het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, Weg- en waterbouw en de verkeers-techniek (hierna: CROW) is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte en ontwikkelt praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Diverse richtlijnen voor parkeren zijn opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Deze publicatie is de basis voor veel van de uitgangspunten in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. In het parkeerbeleid staat dat voor de hele gemeente uit wordt gegaan van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Het CROW hanteert ook de bandbreedtes 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied'. De opties 'centrum'en 'schil centrum' hebben betrekking op binnensteden van grotere kernen in combinatie met gebieden waar betaald parkeren geldt. In Waddinxveen wordt daarom alleen de categorie 'rest bebouwde kom'of 'buitengebied'gebruikt. Voor overige parkeerzaken die niet in het parkeerbeleid worden genoemd wordt als uitgangspunt ook verwezen naar CROW publicatie 317.

Juridische toelichting
Op basis van het vigerende Parapluplan Archeologie en Parkeren zijn de geldende bestemmingsplannen aangevuld met parkeernormen.

Gebiedsvisie
In de gebiedvisie (Bijlage 1) is opgenomen dat parkeren plaatsvindt in ruime parkeerkoffers, ingepast in het gebied door middel van groen. Parkeren wordt opgelost dicht bij de sporthal, ongeacht waar deze uiteindelijk komt te staan. Hierbij wordt meervoudig gebruik van de parkeerplaatsen, zoals beschreven in het Parkeerbeleid Gemeente Waddinxveen (juli 2014), toegepast op het gebied. Functies zoals de school hebben overdag een bepaalde parkeerbehoefte; de behoefte van de sporthal ligt met name na schooltijden. Voor de woningen zijn de parkeerplekken bij voorkeur opgelost onder de woningen, onder een dek. Er wordt in de uitwerking gekeken op welke manier meervoudig gebruik van parkeerplaatsen specifiek voor deze locatie kan worden toegepast.

Conclusie
De ontwikkeling dient te voldoen aan de gestelde parkeernormen conform het vigerend Parapluplan Archeologie en Parkeren.

4.9.2 Ontsluiting

In de gebiedvisie (Bijlage 1) is opgenomen dat het karakter van een campus-landschap is dat het autoluw is en de dominante verkeerstromen zijn de voetgangeren de fietser. De (auto)ontsluiting wordt vooral aan de oost,- en westkant georganiseerd om het middengebied te ontlasten. Een hoofd langzaamverkeersroute door het gebied verbindt het noordelijke met het zuidelijke deel van het gebied.

4.10 Duurzaamheid

De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied te voorzien in een deel van de maatschappelijke doelstellingen. Hierdoor wordt voorkomen dat dit in het landelijk gebied moet worden gezocht. De ontwikkeling voorziet daarmee in duurzaam ruimtegebruik.
Ten aanzien van het nieuwe school gebouw geldt dat dit (bij voorkeur) gasloos (all-electric) moeten worden uitgevoerd.

4.11 Kabels En Leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
In het plangebied is een waterleiding gelegen. Deze is in het plan opgenomen conform de regels en bescherming van het bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop.

4.12 Milieueffectrapportage

4.12.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  1. 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk). Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  2. 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden. Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
  3. 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
    Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r..

4.12.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is kijk je of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. De ontwikkeling van het Coenecoop college valt onder onderdeel D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De ontwikkeling betreft het realiseren van een nieuw schoolgebouw voor het Coenecoop College.

Er is een m.e.r beoordeling uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In de m.e.r. beoordeling is getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG):

  • kenmerken van het project
  • plaats van het project
  • kenmerken van potentieel effect

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPOudeDreefnaast4-0401_0023.png"Figuur 4.14 Tabel 2.1 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Conclusie
Voor alle milieuaspecten wordt gemotiveerd aangegeven dat er geen nadelige gevolgen voor het milieu optreden ten gevolge van de ontwikkeling, er is geen MER noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen

5.1 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  1. 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  2. 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  3. 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  4. 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn schoolgebouwen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de regels en op de verbeelding is de toegestane bouwhoogte van hoofdgebouwen vastgelegd.


Artikel 4 Waarde - archeologie 2
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

5.3 Dubbelbestemming

Artikel 5 Leiding - Water

De gronden met de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’ zijn mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding. De dubbelbestemming bevat een bouwverbod met afwijkingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden. Een omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend na schriftelijk advies van de leidingbeheerder.

5.4 Overige Regeling

5.4.1 Algemene regels

Het gaat hier om algemene regels die betrekking hebben op alle bestemmingen (en ook dubbelbestemmingen) in het plan. In plaats van bij elke bestemming dezelfde regel te plaatsen, kan gebruik worden gemaakt van een algemene regel. Zo zijn er algemene bouwregels, gebruiksregels en afwijkingsregels.

Verder zijn in de regels van het bestemmingsplan de volgende aanduidingen opgenomen:
specifieke vorm van Maatschappelijk 'tijdelijk wonen toegestaan'
Binnen het plangebied zijn nu nog 2 huurwoningen aanwezig. Zolang de zittenden huurders in deze woning blijven wonen is dit toegestaan. Als de huurders de huurovereenkomst beeindigen zullen de woningen niet meer worden verhuurd maar gesloopt om zo plaats te maken voor de geplande ontwikkeling.

specifieke vorm van Maatschappelijk 'tijdelijk verbod op gebruik en betreden'
Hoewel er een richtafstand geldt van 10 meter afstand tussen de school en woningen, kan er hinder optreden in de vorm van geluidsoverlast, maar ook in de vorm van sociale onveiligheid.
Zolang deze woningen in gebruik zijn, zal de buitenruimte aan de zuidzijde van het schoolgebouw door deze functieaanduiding niet toegankelijk zijn voor scholieren.
In de regels van dit plan wordt geborgd dat een afstand van 10 meter wordt aangehouden tussen de woningen en de toekomstige bebouwing van de school.

De anti-dubbeltelbepaling is onder de algemene regels opgenomen. Hiermee blijven gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, buiten beschouwing bij de beoordeling van latere bouwplannen.

5.4.2 Overgangs- en slotregels

Hieronder zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze laatste regel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Coenecoop College' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Gemeente is economisch eigenaar van de grond. School is de juridisch eigenaar (in het onderwijs is het eigendom gesplitst omdat de gemeente de kosten draagt voor de onderwijshuisvesting, onderhoud etc. ligt dan bij de school).
Er is een sluitende begroting voor het plan vastgesteld door de gemeenteraad vastgesteld.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Er zijn reacties ingediend door:

Veiligheidsregio Hollands Midden
Het adviesrapport van de Veiligheidsregio is als Bijlage 7 bij deze Toelichting gevoegd.

6.2.2 Zienswijzen

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan BPOudeDreefnaast4 vanaf 3 december 2020 tot en met 13 januari 2021 voor een ieder zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen tegen het plan ingediend.


Bijlage 1 Gebiedsvisie Dreef - Oude Dreef

Bijlage 1 Gebiedsvisie Dreef - Oude Dreef

Bijlage 2 Kavelpaspoort Nieuwe Coenecoop College

Bijlage 2 Kavelpaspoort Nieuwe Coenecoop College

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Coenecoop

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek Coenecoop

Bijlage 4 Aerius Berekening

Bijlage 4 Aerius berekening

Bijlage 5 Aerius Berekening Polder Stein

Bijlage 5 Aerius berekening polder Stein

Bijlage 6 Watertoets Coenecoop College

Bijlage 6 Watertoets Coenecoop College

Bijlage 7 Adviesrapport Veiligheidsregio

Bijlage 7 Adviesrapport Veiligheidsregio