Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2
Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 23-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2 met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPPlasweg2424aen41-0401 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.6 achtergevel
De van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.
1.7 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in:
- a. grondgebonden akkerbouw: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. glastuinbouw: teelt van tuinbouw- en/of siergewassen en/of hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- d. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.
- e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
1.8 agrarisch deskundige
Een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van land- en tuinbouw.
1.9 agrarisch medegebruik
Éen agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan.
1.10 agrarisch nevenberoepsbedrijf
Een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten aan en het leveren goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan en verhandelen van producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven.
1.11 archeologische waarde
De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
1.12 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.14 bebouwingspercentage
Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.15 Bed & Breakfast
Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.16 bedrijf
Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.17 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.18 bedrijfswoning
Een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
1.19 bestaande situatie
- a. Bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.20 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.21 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.22 Bevi-inrichting
Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.23 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.24 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.25 bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.26 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.27 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.28 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.
1.29 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.30 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.31 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.32 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.33 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.
1.34 carport
Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.
1.35 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.36 dakopbouw
Het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.
1.37 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.
1.38 erker
Een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek.
1.39 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.40 geluidgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.41 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.42 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.43 huishouden
Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.44 inwoning
Het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.45 kelder
Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.
1.46 manege
Een bedrijf, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie in diverse disciplines aan derden met gebruik van paarden en/of pony's en het bieden van huisvesting aan die paarden en/of pony's. Het bedrijf kan voorzien in een ondergeschikte kantine of soortgelijke horeca.
1.47 ondergeschikte activiteit
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.48 overkapping
Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.
1.49 paardenbak (buitenrijbaan)
Een door middel van een onoverdekte voorziening afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond naar de uiterlijke verschijningsvorm ingericht en bedoeld voor het africhten en/of trainen van paarden, het uitoefenen van de paardensport dan wel het vrij los laten lopen van paarden.
1.50 paardenhouderij
Een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.51 parkeren
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.52 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
- c. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- d. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- e. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.53 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.54 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.55 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.56 recreatief medegebruik
Vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.
1.57 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.58 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.
1.59 stallen van voertuigen
Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.
1.60 verdieping
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.
1.61 voorgevel
Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.62 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.
1.63 wijziging
Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.64 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.65 zijgevel
Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.8 de ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 de verticale diepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden akkerbouwbedrijfsactiviteiten;
- b. agrarische grondgebonden veehouderijbedrijven casu quo de uitoefening van bestaande agrarische grondgebonden veehouderijbedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenhouderij annex -pension’ een paardenhouderij annex paardenpension met daaraan ondergeschikt het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden en/of pony's;
- d. ondergeschikte verkoop van bedrijfsgebonden producten;
- e. ondergeschikt recreatief medegebruik;
met de daarbij behorende:
- f. hoofdgebouwen, bijbehorende gebouwen bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
- g. erven en terreinen;
- h. wegen en paden;
- i. natuurlijke oevers en bermen;
- j. kunstwerken;
- k. water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten';
met de daarbij behorende:
- b. ondergeschikte bedrijfsgebonden kantoren;
- c. tuinen,
- d. erven en terreinen;
- e. ontsluitingswegen;
- f. fiets- en voetpaden;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. groenvoorzieningen;
- i. waterlopen en waterpartijen;
- j. kunstwerken;
- k. speeltoestellen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:
- a. een samenhangend stedenbouwkundig beeld;
- b. de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de bescherming van de groenstructuur;
- e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ontsluitingspaden;
- c. voetpaden;
- d. water;
- e. nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Tuin
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende:
- b. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water' met dien verstande dat:
- a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, oevers en waterpartijen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken, waaronder bruggen en duikers.
7.2 Bouwregels
7.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
met de daarbij behorende:
- c. bijbehorende bouwwerken, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
- d. tuinen en erven;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. water;
- g. speeltoestellen.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Specifieke gebruiksregels
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Algemeen
- a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
10.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende regels:
- a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
- b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
- c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
10.3 Ondergronds bouwen
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
- d. in het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
12.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- d. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- e. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 13 Overige Regels
13.1 Parkeerregeling
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 14.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 sub a met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht
Lid 14.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2 van de gemeente Waddinxveen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om realisatie van de Vredenburghlaan mogelijk te maken heeft de provincie Zuid-Holland de gronden met opstallen aan de Plasweg 18/18a aangekocht van Hoogendoorn Beheer B.V.. De loods was in gebruik als bedrijfsverzamelgebouw. In verband hiermee zijn de mogelijkheden onderzocht om de bestaande bedrijfsactiviteiten te verplaatsen. Hiervoor is een geschikte locatie gevonden op het perceel aan de Plasweg 41 en Polderweg 2, waar twee voormalige agrarische bedrijfswoningen staan. In noordwestelijke richting is voldoende ruimte voor twee vervangende bedrijfsverzamelgebouwen, welke qua oppervlakte overeenkomen met de oppervlakte van de bebouwing op de achterlaat locatie en de te slopen bebouwing op de deellocatie Polderweg 2. Deze bedrijfsbebouwing in een lichte milieucategorie ligt in een overgangsgebied naar het in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein (Glasparel+) waar bedrijven zijn toegestaan in hogere milieucategorieën. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
Gelijktijdig wordt een vergroting van het agrarisch bouwvlak van de paardenhouderij annex paardenpension aan de Plasweg 24/24a mogelijk gemaakt om een vergunde, doch niet gerealiseerde agrarische schuur achter het perceel Plasweg 18a buiten het huidige bouwvlak te kunnen realiseren. Hierdoor kan de agrarische bedrijfsvoering van de paardenhouderij worden verbeterd.
Dit bestemmingsplan maakt de bedrijfsverplaatsing naar de vervangende locatie aan de Plasweg 41 en Polderweg 2 (ook wel te noemen deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2) en een vergroting van het agrarisch bouwvlak aan de Plasweg 24/24a (verder ook als deelgebied Plasweg 24/24a aangeduid) juridisch planologisch mogelijk. Het bestaande bouwvlak wordt hierin meegenomen, waarbij de vergunde bedrijfsbebouwing tevens het maximum is aan toegestane bebouwing.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Dit deelgebied ligt op de hoek van de Plasweg en de Polderweg in het westelijk buitengebied van Waddinxveen. Het deelgebied ten noordwesten van de Plasweg maakt onderdeel uit van het bedrijvenlandschap Glasparel+ in de Zuidplaspolder. In noordoostelijke richting aan de overzijde van de Polderweg ligt aan de Polderweg 1 een pluimveehouderijbedrijf, dat in oktober 2016 door brand is verwoest. In oostelijke richting ligt de woonwijk Zuidplas 1990. Aan de overzijde van de Plasweg in zuidelijke richting ligt de Vredenburghzone.
Deelgebied Plasweg 24/24a
De paardenhouderij en het paardenpension liggen schuin aan de overzijde van de Plasweg 41 en Polderweg 2 in de Vredenburghzone. Ten noordoosten van het plangebied staat een woning met hiernaast een glastuinbouwbedrijf. In zuidwestelijke richting stonden twee woningen (nummer 18) met daarachter een bedrijfsloods (nummer 18a), welke inmiddels zijn gesloopt ten behoeve van aanleg van de Vredenburghlaan. Een situatietekening van beide deelgebieden is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering twee deelgebieden (rode rechthoek) en omgeving.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 26 juni 2013 | 9 juli 2014 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 | n.v.t. |
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De percelen Plasweg 41 en Polderweg 2 zijn in het bestemmingsplan Zuidplas Noord voorzien van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf (figuur 2) met twee bedrijfswoningen. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om vervolgfuncties naar 'Bedrijf' en 'Wonen' mogelijk te maken. Aan de hierin gestelde voorwaarden kan niet worden voldaan, omdat een nieuw (te verplaatsen) bedrijfsontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Mitsdien is de planontwikkeling hiermee in strijd.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Het perceel Plasweg 24/24a is bestemd voor 'Agrarisch' met de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - paardenhouderij annex -pension'. De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing vindt buiten het bouwvlak plaats, zodat vergroting van het bouwvlak nodig is. Om te vermijden dat het bestaande bouwvlak volledig wordt bebouwd - in de bouwregels is opgenomen dat het bouwvlak voor volledig mag worden bebouwd - wordt vastgelegd dat de bestaande vergunde situatie de maximum oppervlakte aan bebouwing is.
Om aan beide planinitiatieven medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zuidplas Noord (deelgebieden gearceerd met rode lijn).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Luchtfoto plangebied en omgeving.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Het plangebied is afgerond circa 1 hectare. Tot voor enkele jaren geleden maakte het perceel onderdeel uit van een akkerbouwbedrijf. Naast de leegstaande boerderij met aangebouwde stal op nummer 39 staat er een half open schuur. De boerderij genaamd "Geertruida hoeve" heeft een vloeroppervlakte van ca. 317 m². De naastgelegen werktuigenloods heeft een oppervlakte van circa 300 m². Deze was in gebruik voor opslag van agrarisch materieel. In het zuidwestelijke deel langs de Plasweg staat een tweede bedrijfswoning op nummer 41. Tussen beide woningen ligt een verhard erf. Het agrarisch bouwperceel wordt ontsloten vanaf de Polderweg. Via de inrit zijn beide woningen en de veldschuur toegankelijk. Langs de noordwestelijke grens van het plangebied staat een bomenrij.
Plangebied vanaf Plasweg. Links de woning op nr. 39 en rechts nr. 41.
Verhard erf met links de half open veldschuur. De bomenrij langs de noordwestelijke erfgrens.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Hier is een paardenhouderij annex paardenpension gevestigd met daaraan ondergeschikt het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden en/of pony's, welke wordt geëxploiteerd door P. Hoogendoorn. Naast de bedrijfswoning staan hier diverse stallen en schuren en buitenrijbak op een bouwvlak groot afgerond 5.670 m³. De oppervlakte aan vergunde bedrijfsbebouwing is 2.386 m². Ten zuidwesten van het bouwvlak staan een stapmolen en longeerbak. Voorts ligt hier een mestplaat. De paardenhouderij heeft maximaal 47 paarden op stal. De paardenhouderij wordt ten zuidwesten van het bouwvlak ontsloten via een eigen uitrit op de Plasweg.
Het plangebied Plasweg 24a. De uitrit vanaf de Plasweg.
Paardenbak op het agrarisch bouwperceel. De stapmolen en longeerbak in het plangebied.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Het gebied ten noordwesten hiervan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder dat wordt getransformeerd tot een bedrijvenlandschap (Glasparel+). Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen mogelijk wordt maakt. Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het plandeel met de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' van dit bestemmingsplan vernietigd, maar heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde raadsbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Glasparel+' voor zover daarbij het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - 1" is vastgesteld, in stand blijven.
Ten zuidwesten van het plangebied wordt de Vredenburghlaan aangelegd als onderdeel van de Corridorstudie N207. Deze wordt in eerste instantie doorgetrokken tot de Polderweg/ Zesde Tochtweg om het nieuwe bedrijventerrein 'Glasparel+' te kunnen ontsluiten. Het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan' heeft de gemeenteraad op 31 januari 2018 vastgesteld. Later wordt de Bentwoudlaan doorgetrokken richting Beethovensingel en Hogeveenseweg. Hiervoor loopt een M.E.R.-procedure. De bestemmingsplanprocedure zal later worden gestart. In figuur 3 is het (voorlopig) tracé opgenomen.
Figuur 3: Tracé Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan. Bestemmingsplangebied Vredenburghlaan.
3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
De gemeente heeft de navolgende uitgangspunten en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als basis voor de regeling geldt de ruimtelijke kwaliteitswinst als doelstelling.
Basisuitgangspunten
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
- Vervolgfuncties in de vorm van twee bedrijfsverzamelgebouwen zijn mogelijk in verband met sloop van de agrarische groothandel aan Plasweg 18a als gevolg van aanleg van bovenlokale infrastructuur (Vredenburghlaan).
- Het bebouwd oppervlak aan (agrarische) bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan a. de oppervlakte van de te slopen loods aan de Plasweg 18a (1.500 m²) en b. de oppervlakte van de te slopen werktuigenschuur op het perceel Polderweg 2 (300 m²).
- De invloed op de omgeving dient bij inpassing de twee bedrijfsverzamelgebouwen gewaarborgd te zijn. Hierbij is vooral het milieutechnische aspect van belang, de inpassing, inclusief verkeersafwikkeling, mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid en woningen.
- Uitbreiding van het agrarisch bouwvlak met een overkapping aan de Plasweg 24/24a is mogelijk in plaats van de vergunde, niet gerealiseerde agrarische schuur achter de Plasweg 18a. Per saldo mag niet meer bebouwing plaatsvinden, dan is vergund, te weten 770 m². De uitbreiding ten zuidwesten van het bouwvlak mag pas plaatsvinden vanaf de achterzijde van de bestaande woonboerderij op nummer 16a.
- De bestaande en vergunde bebouwing op het huidige bouwvlak aan de Plasweg 24/24a mag niet verder worden uitgebreid.
Inpassingskaders
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Voor de inpassing van twee bedrijfsverzamelgebouwen aan de Plasweg 41 en Polderweg 2 gelden de volgende uitgangspunten:
- De bestaande watergangen en zichtlijnen dienen behouden te blijven.
- Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
- De bouwvolumes dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij sprake is van groenverbetering.
- De 2 bedrijfsverzamelgebouwen mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 1.800 m² met een bouwhoogte van maximaal 7 m. (De 1.800 m² is als volgt tot stand gekomen: 1.500 m² te slopen loods op Plasweg 18a, 300 m² te slopen schuur op Polderweg 2).
- Voor de twee bestaande woningen zijn de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan Zuidplas Noord onverminderd van toepassing.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Voor het vergroten van het bouwvlak van het agrarisch bouwperceel aan de Plasweg 24/24a gelden de volgende uitgangspunten.
- De agrarische bedrijfsbebouwing mag worden vergroot met een overkapping voor opslag en het overdekken van de bestaande longeerbak en stapmolen (totaal maximaal 770 m², zijnde de vergunde, doch niet gerealiseerde agrarische bebouwing achter Plasweg 18a).
- Binnen het bestaande agrarische bouwvlak is de oppervlakte aan bedrijfswoning en vergunde bedrijfsgebouwen 2.386 m². In de bouwregels dient te worden vastgelegd dat de bedrijfsbebouwing in het bestaande bouwvlak niet meer mag bedragen dan afgerond 2.400 m².
3.3 Nieuwe Situatie
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Op basis van genoemde beleidskaders is een plan ontwikkeld voor het oprichten van 2 bedrijfsverzamelgebouwen van ieder 900 m². De bouwhoogte van de gebouwen is bepaald op 7 meter. Ten zuidwesten van het plangebied is een 5 meter groene strook opgenomen om het plangebied landschappelijk in te passen. Hier wordt ook een waterpartij gegraven. Tussen de woningen en de bedrijfsbestemming wordt minimaal een afstand van 15 m aangehouden. Achter de bedrijfsbebouwing wordt beplanting aangelegd, zodat een 'groene wand' ontstaat. De bouwregels van het geldende bestemmingsplan Zuidplas Noord zijn van toepassing voor de twee bestaande woningen. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen van de nieuwe toestand.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Een uitbreiding (verbreding) van het bouwvlak is nodig om de bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken, zoals een stro- en hooischuur, overkapping over een bestaande stapmolen en longeerbak te kunnen realiseren, zodat de bedrijfsvoering op het terrein kan worden geoptimaliseerd. Ten behoeve hiervan wordt een uitbreiding van het bouwvlak voorgestaan van afgerond 2.700 m². In deze vergroting van het bouwvlak wordt maximaal 770 m² toegestaan voor een overkapping waar nu al een stapmolen en longeerbak staan. Deze uitbreiding is passend, nu er al een paardenhouderij is gevestigd en het gebied aan de randzone van het dorp ligt. Daarbij komt dat de maximum oppervlakte van het totale bouwvlak na vergroting ruim onder de 1 ha blijft (afgerond 5.670 m² + 2.700 m² = 8.370 m²).
De overkapping wordt op minimaal 55 m uit de rand van de Plasweg gerealiseerd naast bestaande bedrijfsbebouwing. De maat van de bebouwing is passend, omdat er in de nabijheid meer grotere gebouwen staan en er op deze kavel voldoende ruimte is. De voorgenomen aanpassing heeft geen consequenties voor het aantal bezoekers dat gelijk blijft, omdat het aantal te houden paarden niet toeneemt. Een nieuwe terreinsituatie is opgenomen in figuur 4.
Om te vermijden dat er nog meer bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd dan thans mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan Zuidplas wordt in de regels en op de verbeelding vastgelegd dat de vergunde bedrijfsbebouwing van 2.386 m² niet meer mag toenemen op het huidige bouwvlak. In de regels en op de verbeelding wordt daarom vastgelegd dat de bedrijfsbebouwing maximaal 2.400 m² mag bedragen. Het toegestane bebouwingspercentage in het bestaande bouwvlak van 5.670 m² neemt hierdoor ten opzichte van het geldende bestemmingsplan af van 100% naar 42%.
Figuur 4: Verkavelingstekening plangebied (indicatief).
3.4 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De twee bedrijfsverzamelgebouwen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen uitrit op de Polderweg. De weg is ter plaatse een 60 km uur zone. De Polderweg wordt in noordelijke richting via de nieuwe rotonde ontsloten op de regionale infrastructuur van waaruit ook het bedrijvenpark Glasparel+ bereikbaar is. Via deze nieuwe bovenlokale weg zijn de A12 en A20 aan te rijden. De Zesde Tochtweg zelf heeft voldoende capaciteit om deze functiewijziging op te vangen, temeer daar de verkeersintensiteit van de Zesde Tochtweg zeer laag is.
De woning Plasweg 41 wordt via een uitrit ontsloten op de Plasweg. De woonboerderij aan de Polderweg 2 behoudt haar uitrit op de Polderweg. Vanaf deze wegen is de woonkern van Waddinxveen uitstekend bereikbaar.
De gesloopte loods en woning aan Plasweg 18a. De Plasweg.
De Polderweg. Huidige inrit naar Polderweg 2.
Deelgebied Plasweg 24/24a
De paardenhouderij annex -pension wordt ontsloten via de bestaande uitrit op de Plasweg. In de nieuwe situatie is dat niet anders.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake isWatw van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld, zoals dat later is opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2012 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 317). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 13.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. Bij uitwerking van nieuwe bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeernormen
Functies | Norm buitengebied, matig stedelijk | Aandeel bezoekers | |
Woning, vrijstaand | 2,8 per woning | waarvan 0,3 per woning | |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief | min. 0,8 pp per 100 m² max. 1,3 pp per 100 m² | 5% | |
Bedrijfsverzamelgebouw | min. 1,7 pp per 100 m² max. 2,2 pp per 100 m² | - |
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De twee bedrijfsverzamelgebouwen hebben een oppervlakte van totaal 1.800 m². Hiervoor kan de minimum norm worden aangehouden, omdat dit segment vergelijkbaar is met arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven. Dit betekent bij een minimum norm dat er (1,7 x 18 =) 30,6 pp dienen te worden gerealiseerd. Op het open terrein zullen 35 parkeerplaatsen worden aangelegd. Voor de twee bestaande woningen zijn op eigen terrein minimaal drie parkeerplaatsen per woning aanwezig, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Voor een paardenhouderij annex paardenpension zijn er geen richtlijnen van het CROW. Het CROW benoemt alleen een parkeernorm voor een manege (0,3 pp per box bij een bezoekersaandeel van 90%). Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt dan bepaald aan de hand van praktijkcijfers (tellingen). Met behulp van praktijkcijfers en de normen is bepaald dat er maximaal 10 parkeerplaatsen (voor 2 personeelsleden en bezoekers) nodig zijn. Dit komt overeen met het huidige aantal verkeersbewegingen dat door het huidige bedrijf wordt gegenereerd. De parkeerplaatsen zijn nabij de bestaande paardenstallen al aanwezig.
Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm. In artikel 13.1 (parkeerregels) van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
3.5 Beeldkwaliteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Verordening ruimte een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het plangebied grenst aan Glasparel+ in de Zuidplaspolder. In dit gebied wordt een combinatie van wonen, glastuinbouw en bedrijven mogelijk gemaakt. Het is als het ware de proeftuin van de Zuidvleugel, waarin duidelijk wordt wat er mogelijk is binnen moderne gebiedsontwikkeling. De verschillende onderdelen in dat plan hebben op meerdere manieren een onderlinge relatie. Dit betekent dat wonen, werken en recreëren in dit plan hand in hand gaan. De herontwikkeling van het plangebied aan de Plasweg 41 en Polderweg 2 levert hieraan een bijdrage met een kleinschalige bedrijvenontwikkeling achter het bebouwingslint.
De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Bredeweg en de Plasweg als (echte) polderlinten, de Vijfde en Zesde Tocht als tocht en de Beijerincklaan als de ‘oprijlaan’ van Waddinxveen. De Plasweg is te typeren als de ruimtelijke ‘ruggengraat’ van het gebied. Het is een karaktervolle polderweg, waar veelvuldig recreatief gebruik van wordt gemaakt. Langs de linten wordt gewoond en gewerkt. Kenmerkend voor deze linten zijn de veelal grote kavelstructuur op de aanliggende percelen. De inrichting van deze kavels bestaat uit een combinatie van woningen en schuren op het achtererf. Naarmate de linten dichter bij de bebouwde omgeving van Waddinxveen komen, wordt de bebouwing intensiever. Doordat de lanen en linten een beplantingstructuur hebben, vaak in de vorm van laanbeplantingen en kavelbeplantingen, vormen deze ‘lijnen in het landschap’ de kenmerkende grootschalige blokstructuur die ook op de kaart goed leesbaar is.
Belangrijke ruimtelijke consequenties voor het naastgelegen plangebied van de Glasparel+ is de aanleg van een nieuwe provinciale weg aan de zuid- en westkant van Waddinxveen. Aan de zuidkant heet deze weg de Vredenburghlaan en gaat hij over in de Bentwoudlaan aan de westzijde van Waddinxveen. Deze weg komt ten zuidwesten en noordwesten van het plangebied aan de Plasweg 41 en Polderweg 2 te liggen (zie figuur 3 van deze plantoelichting). In de visie van de provincie is er aan de zuidzijde van Waddinxveen ruimte voor een ecologische en recreatieve verbindingszone, de zogenaamde Vredenburghzone. Deze ecologische verbindingszone moet het Bentwoud verbinden met het Moordrechtse Veld en het toekomstige Ringvaartpark.
Inpassing bedrijfsverzamelgebouw
Het is van belang hierbij het samenspel tussen beplanting, al dan niet structuur dragend, en architectuur op esthetisch verantwoorde wijze uit te voeren, zodat de gewenste beeldkwaliteit gaat ontstaan. Hierbij is het van belang de juiste balans te creëren tussen groenbeleving en architectuur. Tevens is het van belang als ontwerpuitgangspunt dat zichtbaar en voelbaar wordt dat zodra je het gebied passeert je realiseert dat het gebied in een overgangszone ligt tussen het bedrijvenlandschap van Glasparel+ en de cultuurhistorische Plasweg. Om deze reden is gekozen voor een bebouwing met een maximum hoogte van 7 meter, een oriëntatie van het bedrijfsverzamelgebouw richting de nieuwe Bentwoudlaan en het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap met een ontsluiting vanaf de Polderweg.
De bestaande elzenrij zal verjongen, waarbij selectief een aantal waardevolle esdoorns blijven behouden. Langs de 6 meter brede ontsluitingsweg wordt voorzien in langsparkeren. met aan weerszijden van het gebouw nog twee parkeerstroken om te kunnen voldoen aan de parkeerbehoefte. In zuidwestelijke richting zal de bosschage worden verdicht, zodat het gebouw vanaf de nieuwe Bentwoudlaan nagenoeg niet zichtbaar is. Voorts zal hier de wateropgave worden gerealiseerd door de sloot te verbreden, zodat het perceel ook vanaf de Plasweg landschappelijk wordt ingepast. Bij de entree aan de Polderweg zullen de bestaande bomen zoveel mogelijk worden behouden, zodat de parkeerplaatsen en gebouw enigszins 'verdekt' worden opgesteld vanaf de Polderweg. Tenslotte zal tussen het bedrijfsgebouw en de woningen een 3,5 m brede plantstrook (boomsingel) worden aangebracht met onderbeplanting, bestaande uit streekeigen soorten ter afscherming van het bedrijfsverzamelgebouw. Aanleg hiervan is geborgd door het opnemen van een een voorwaardelijke verplichting in artikel 5.3.2 overeenkomstig het hierbij behorende inrichtingsplan. Het landschapsinrichtingsplan is opgenomen in figuur 5.
Figuur 5: Landschapsinrichtingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Natuurnetwerk Nederland;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In de derde tranche, vastgesteld op 1 februari 2014 zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Dit bestemmingsplan maakt een kleinschalige bedrijfsontwikkeling mogelijk van twee bedrijfsverzamelgebouwen met een bebouwd oppervlak van 1.800 m². Feitelijk is hier sprake van verplaatsing van een bestaande functie schuin aan de overzijde van het plangebied (Plasweg 18a), omdat voortzetting op laatstgenoemde locatie niet mogelijk is in verband met aanleg van de Vredenburghlaan. Per saldo vindt er geen uitbreiding plaats, zodat kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 augustus 2016, nr. 201506151). Samenvattend kan worden gesteld dat de gebruiksmogelijkheden van de twee bedrijfsverzamelgebouwen in milieucategorie 2 met een bebouwd oppervlakte van maximaal 1.800 m² te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Sprake is van een geringe uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van een paardenhouderij annex -pension. Deze uitbreiding betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat een laddertoets achterwege kan blijven. Overigens past deze ontwikkeling in een recreatiegebied in en rond de stad.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De functiewijziging betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 7 augustus 2021 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Deelgebieden Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2
In de Laag van de ondergrond maken beide deelgebieden onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Uit de Laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten.Voorts liggen beide deelgebieden aan een polderlint. De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend. Richtpunten zijn onder andere:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 in een rand van het glastuinbouwgebied. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Daarnaast is de in aanleg zijnde provincialeweg (Vredenburghlaan) als zodanig opgenomen. Op de Laag van de beleving ligt Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 ten zuidoosten van de ecologische hoofdstructuur van Natuurnetwerk Nederland. Het Deelgebied Plasweg 24/24a ligt in de aanduiding Recreatie.
Figuur 6: Links Laag van de cultuur en natuurlandschappen en rechts uitsnede Laag van de stedelijke occupatie en rechts uitsnede van Laag van de beleving.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Deze planontwikkeling maakt een herbestemming mogelijk van een (voormalig) agrarisch bedrijfscomplex. De bedrijfsbebouwing sluit aan op het noordwestelijk (in voorbereiding zijnde) bedrijvenlandschap, de aanleg van de Vredenburghlaan en de in het bestemmingsplan Glasparel+ mogelijk gemaakte woningen en werken/ wonen (bestemming Gemengd) in het lint van de Plasweg ten zuidwesten van het plangebied. In het bestemmingsplan Zuidplas Noord zelf is voorts al een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar Wonen en niet-agrarische functies (waaronder bedrijven in milieucategorie 1 en 2), waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, wordt niet aangetast, omdat deze zone in de Omgevingsverordening is verlegd ten noordwesten van het plangebied (figuur 7). Deze bestemmingswijziging geeft vanuit landschappelijk oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit lint dat onderdeel vormt van een heldere lijn tussen Zevenhuizen en Waddinxveen, terwijl hierdoor aanleg van bovenlokale infrastructuur mogelijk wordt gemaakt, omdat de aan de Plasweg 18a gelegen bebouwing wordt verplaatst naar onderhavig plangebied.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Dit deelgebied lig in een 'Recreatiegebied'. Recreatieterreinen liggen veelal op de overgang van de stedelijke dynamiek naar het luwe buiten. De kwaliteit van deze overgangen kan versterkt worden door het vergroten van de robuustheid, continuïteit, beleefbaarheid en aantrekkingskracht van zowel de recreatie- als de natuurgebieden. Een wezenlijk kenmerk van de recreatiegebieden is het openbaar parkkarakter. De inrichting van de gebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Zuid-Hollandse kwaliteiten. Als richtpunten worden o.a. gehanteerd:
- Ontwikkelingen vergroten de diversiteit in ruimtelijke inrichting en programma tussen de verschillende recreatie- en groengebieden.
- Ontwikkelingen dragen bij aan het verbeteren van de kwaliteit ter plaatse en de samenhang tussen het binnenstedelijk en buitenstedelijk groen.
- (Her)inrichting van recreatiegebieden is gebaseerd op de ligging ten opzichte van het stedelijk weefsel, de recreatievraag, de landschappelijke kenmerken ter plaatse en de ligging ten opzichte van andere stedelijk groen.
Sprake is van een bestaande paardenhouderij annnex -pension. Een geringe uitbreiding van het bouwvlak is in overeenstemming met de provinciale richtpunten, omdat deze recreatie-activiteit een bijdrage levert aan de verdere ontwikkeling van de Vredenburghzone. Een geringe uitbreiding van het bouwvlak, dat niet in totaal groter wordt dan 1 hectare, valt onder de noemer inpassing.
Conclusie
Beide ontwikkelingen vallen onder de noemer inpassing, omdat dit bestemmingsplan enerzijds een herontwikkeling binnen een bestaand bouwvlak mogelijk maakt van een agrarisch bedrijfscomplex naar twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen (Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2) en anderzijds een uitbreiding van een agrarisch bouwvlak voor een bestaande paardenhouderij (Deelgebied Plasweg 24/24a). Deze functiewijziging/ -uitbreiding valt onder de noemer gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van bestaande kenmerken van het gebied. De bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied veranderen hierdoor nauwelijks, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in stijd met de provinciale Omgevingsvisie.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikl 6.10 de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Dit bestemmingsplan maakt een kleinschalige bedrijfsontwikkeling mogelijk van twee bedrijfsverzamelgebouwen met een bebouwd oppervlak van 1.800 m². Feitelijk is hier sprake van verplaatsing van een bestaande functie schuin aan de overzijde van het plangebied (Plasweg 18a), omdat voortzetting op laatstgenoemde locatie niet mogelijk is in verband met aanleg van de Vredenburghlaan. Per saldo vindt er geen uitbreiding plaats, zodat kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 augustus 2016, nr. 201506151).
Samenvattend kan worden gesteld dat de gebruiksmogelijkheden van de twee bedrijfsverzamelgebouwen in milieucategorie 2 met een bebouwd oppervlakte van maximaal 1.800 m² te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Sprake is van een geringe uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel ten behoeve van een paardenhouderij annex -pension. Deze uitbreiding betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat een laddertoets achterwege kan blijven. Overigens past deze ontwikkeling in een recreatiegebied in en rond de stad.
Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De planontwikkeling ligt in de aanduiding glastuinbouwgebied. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Als richtpunt wordt onder meer aangehouden dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Sprake is van bestaande (voormalige) agrarische bebouwing, waarbij gezocht is naar een passende vervolgfunctie met behoud van de bestaande (boerderij)woningen. De bestaande woningen passen binnen de aanwezige lintstructuur.
De wijziging van een agrarisch bouwvlak naar twee bedrijfsverzamelgebouwen is landschappelijk inpasbaar, omdat hiermee een (nieuwe) zichtlocatie wordt opgewaardeerd. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de nabij gelegen te slopen bebouwing aan de Plasweg 18a is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Hierdoor kan tevens regionale infrastructuur worden aangelegd, omdat de locatie aan de Plasweg 18a wordt gesaneerd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, wordt evenmin aangetast, omdat de ecologische hoofdstructuur is verlegd op kaart 7 van de Omgevingsverordening (figuur 7).
De landschappelijke dynamiek achter de Plasweg verandert door aanleg van de Vredenburghlaan en het bedrijvenpark Glasparel+. De twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen worden landschappelijk ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit aan weerszijden van de nieuwe bovenlokale weg.
Voor linten zijn de volgende richtpunten relevant:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
De lintbebouwing wijzigt niet, omdat tussen de twee bestaande woningen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Dit betekent dat sprake is van ‘inpassing’, zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In artikel 6.24, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland’, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Het bouwen van de bedrijfsverzamelgebouwen ligt buiten het NNN-gebied op grond van de recentelijk aangepaste Omgevingsverordening (figuur 7). Hiervoor heeft de provincie eerder een landschapsplan opgesteld in verband met de effecten van de aan te leggen Vredenburghlaan op NNN-verbindingszones. Er worden nieuwe verbindingszones gerealiseerd, waardoor de verbindingszone in het plangebied is komen te vervallen. Het is daarom niet noodzakelijk een compensatieplan op te stellen specifiek voor dit bestemmingsplan. In het landschapsplan zijn de concrete inpassingsmaatregelen uitgewerkt. In paragraaf 6.4 wordt dit beschreven. Het Landschapsplan is ter informatie opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 7: Omgevingsverordening; Links uitsnede Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland en rechts Kaart 14, ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën.
Deelgebied Plasweg 24/24a
De planontwikkeling is op Kaart 14 (ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) van de Omgevingsverordening aangeduid als recreatiegebied met beschermingscategorie 2 (figuur 7). Op grond van artikel 6.9, lid 2 onder a is inpassing en aanpassing toegestaan. De vergroting van een agrarisch bouwvlak blijft ruim onder 1 ha. Deze uitbreiding past qua aard en schaal bij wat er al is in dit deelgebied, zodat sprake van inpassing en de richtpunten niet in het geding zijn.
Conclusie
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De (te verplaatsen) bedrijfsbebouwing in een lichte milieucategorie 1 en 2 is kleinschalig van opzet aan de rand van nieuwe bovenlokale infrastructuur waar een bedrijvenlandschap in ontwikkeling is (Glasparel+). Gesteld kan worden dat deze bestemmingswijziging qua aard en schaal en de maat van de bestaande kenmerken van het gebied past bij wat er al is in de directe omgeving zonder dat de bestaande structuur en kwaliteit van het gebied wijzigen. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Omgevingsvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van dit belangrijke lint krijgt een kwaliteitsimpuls.
Het Natuurnetwerk Nederland (de voormalige EHS) wordt door deze planontwikkeling niet aangetast, omdat de herontwikkeling buiten de nieuwe NNN ligt.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Op grond van artikel 6.18, lid 1 van de Omgevingsverordening dient agrarische bebouwing te worden geconcentreerd op een agrarisch bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 hectare. Na uitbreiding blijft het bouwvlak van de paardenhouderij onder 1 ha. De bestaande structuren en kwaliteiten veranderen niet tot nauwelijks. Eveneens wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart.
Resumé
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
- het plan niet strijdig is met artikel 6.24 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (NNN), omdat de ontwikkeling buiten de NNN ligt. Wezenlijke kenmerken en waarden van het plangebied worden niet significant beperkt, dan wel leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het plangebied.
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de in voorbereiding zijnde bovenlokale infrastructuur Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan. Het contrast tussen het nieuwe bedrijvenlandschap (Glasparel+) en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De twee bedrijfsverzamelgebouwen bieden een fraaie overgang richting het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap. De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak is eveneens inpasbaar, omdat de bestaande kwaliteiten hierdoor niet worden aangetast.
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
- Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
- De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
- Aantallen te bouwen woningen
- Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
- Een visie op de financiering
- Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
- Een fasering van het programma.
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
- Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
- Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.
Conclusie
De plankaart (figuur 8) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen het glastuinbouwlandschap' en het reservegebied glastuinbouw of nieuw wonen. Het plangebied is met een zwarte pijl aangeduid op de plankaart. Deelgebied Plasweg 24/24a ligt in een groene zone.
De functiewijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar een kleinschalige bedrijvenontwikkeling in een lichte milieucategorie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP. De uitbreiding van een paardenhouderij levert een bijdrage aan het stimuleren van recreatievoorzieningen in het groengebied. Figuur 8: Plankaart ISP. Plangebied met zwarte pijl aangeduid.
4.3.2 Handboek kwaliteit Zuidplaspolder
In het Handboek kwaliteit Zuidplaspolder (2008) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit Handboek is niet vastgesteld, maar dient wel als uitgangspunt bij toetsing van nieuwe aanvragen. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
- 1. duurzaamheid
- 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder
- 3. kwaliteit in de deelgebieden
Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn. De Plasweg maakt onderdeel uit van de hoofdplanstructuur. De Plaswegzone loopt van Oost naar West in het noordelijk deel van de polder. De huidige Plasweg vormt nu al een heldere lijn tussen Zevenhuizen en Waddinxveen. Door de aanleg van nieuwe tochten, regionale wegen met forse laanbeplanting en brede ecologische zones wordt de structurerende betekenis van de Plaswegzone in Oost-Westrichting versterkt.
Conclusie
De tochten en lanen zijn uitgewerkt in profielen. Voor de Plasweg is een zone van minimaal 50 m opgenomen voor wonen/ werken. In figuur 9 is dit weergegeven. De nieuwe Vredenburghlaan en Bentwoudlaan worden voorzien van laanbeplanting waarlangs de ecologische zone kan lopen. De planontwikkelingen voldoen aan de in het Handboek genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is van de planontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Figuur 9: Profiel Bentwoudlaan - Plasweg.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. Als één van de uitgangspunten is benoemd dat er behoefte is aan ruimte voor de glastuinbouw, niet alleen in Waddinxveen, maar ook in andere gemeenten in de regio. Grote toekomstopgave voor het landelijk gebied is het verbreden van de landbouw en het benutten van de potentie van recreatie. Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 ten zuidwesten van de aanduiding "Glastuinbouw/ bedrijvenlandschap nieuw". Dit deelgebied zelf ligt in een lintzone met de aanduiding “Versterken natuurwaarden Zuidplaspolder/ Polder Achterof”. Deelgebied Plasweg 24/24a ligt in de 'Versterken / faciliteren groen-blauwe zone Vredenburghzone' (zie figuur 10).
Conclusie
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Dit deelgebied ligt op de hoek Plasweg en Polderweg. De Plasweg vormt van oudsher de verbindingsroute tussen Waddinxveen en Zevenhuizen. De bedrijfsbebouwing is georiënteerd op het bedrijvenpark Glasparel+. Deze vervolgfunctie is inpasbaar zoals dat met een wijzigingsbevoegdheid al mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan Zuidplas-Noord, zonder dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten worden aangetast. Mitsdien kan worden gesteld dat het oprichten van 2 bedrijfsverzamelgebouwen in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Deelgebied Plasweg 24/24a
In de Structuurvisie is opgenomen dat groengebieden (al dan niet privaat) ontwikkeld kunnen worden. Ook agrarisch gebruik behoort tot de mogelijkheden. Verder moet in of langs deze strook rekening worden gehouden met de Bentwoudlaan en Vredenburghlaan. De uitbreiding van het bouwvlak ten behoeve van een bestaande paardenhouderij levert een positieve bijdrage aan de verdere ontwikkeling van de Vredenburghzone, zonder dat dit beperkingen oplegt voor de Vredenburghlaan.
Figuur 10: Integrale kaart Structuurvisie.
4.4.2 Gebiedsvisie Vredenburghzone
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft in zijn vergadering van 12 juni 2019 de gebiedsvisie Vredenburghzone vastgesteld. De visie heeft betrekking op de zuidrand van Waddinxveen tussen de woonwijken Zuidplas en Park Triangel enerzijds en de onlangs in gebruik genomen Vredenburghlaan anderzijds. De ontwikkeling van de zone is geagendeerd als een duurzame, recreatieve natuurontwikkeling van het gebied tussen de bestaande en nieuwe woonwijken en de Vredenburghlaan, opgespannen tussen de A12 en de Plasweg. Voor deze landschappelijke groene “bufferzone” die onderdeel kan worden van doorgaande ecologische hoofdstructuren, zijn de volgende doelstellingen meegegeven:
- Een toegankelijk recreatief gebied
- Het behoud en de versterking van de natuurfunctie en ecologische waarde in het gebied
- Een bijdrage leveren aan een gezonde leefomgeving
- Het optimaal benutten van groen
- De landschappelijke inpassing van de Vredenburglaan
Het is bewust niet de bedoeling de Vredenburghzone de komende jaren in één keer te realiseren. Voor de duurzame transformatie van dit gebied is gekozen voor een zorgvuldig meerjarig ontwikkelingsproces, waarin bewoners in het gebied en de directe omgeving, initiatiefnemers, grondeigenaren en de gemeente een open samenwerking en participatie aan gaan om toe te werken naar een organische ontwikkeling van alle meegegeven doelstellingen in het gebied van bijna 40 hectare.
Behoud van het karakter van de linten
De bebouwing langs het lint maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het landschap en de identiteit van de Vredenburghzone. Veel van de bestaande opstallen zijn (voormalige) boerderijwoningen langs de weg en met stallen of loodsen verder op het erf. Deze opstallen horen qua verschijningsvorm en schaal bij het oorspronkelijk agrarisch landschap en kunnen uitstekend worden ingepast in het toekomstig beeld van de Vredenburghzone als groene recreatieve bufferzone. Een uitzondering hierop vormt het kassencomplex aan de Plasweg 20a. De lintbebouwing is opgenomen in figuur 11.
Hierbij valt te denken aan kleinschalig agrarisch gebruik, landelijk (agrarisch) wonen, transformatie naar infopunt of activiteitencentrum of zelfs een kleine horecavoorziening. De koppeling van een woning op de kavel in combinatie met een andere functie sluit goed aan bij de wens om via de lintbebouwing betrokkenheid, verantwoordelijkheid en eigen initiatief te verbinden met de ontwikkelingen in de Vredenburghzone en het beheer daarvan. Het plangebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing.
Figuur 11: Uitsnede plangebied. Lintbebouwing langs Plasweg.
Ontwikkelingsstrategie
Over tien jaar ziet de Vredenburghzone er anders uit dan nu. Het is een half volgroeid coulissenlandschap met stukken ecologisch gebied met veel water waar veel wordt gevist en afwisselend rietlanden, weilanden, ruige gronden en blauwgraslanden. Door de afwisselende diversiteit aan natte en droge natuur is de biodiversiteit enorm toegenomen. Een gebied dat in samenwerking en participatie met gemeente en belanghebbenden is gerealiseerd.
De organische ontwikkeling van de Vredenburghzone kan worden gestart met het zogenaamde “laaghangend fruit”: het toegankelijk maken van het gebied vanuit de diverse routes in de wijk en de aanleg van de landschappelijke buffer langs de Vredenburghzone op het stuk tussen de IJsermanweg en de Plasweg. Dit geldt ook voor de waterkwaliteitverbetering in het gebied en de verbetering van de bestaande routes vanuit de woonwijken naar het gebied.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Dit deelgebied ligt in de lintbebouwing langs de Plasweg (figuur 11). Eerder is al in oktober 2016 besloten om in beginsel medewerking te verlenen aan het verplaatsen van een vergunde agrarische schuur achter de Plasweg 18a van 770 m², welke niet meer hier kon worden gerealiseerd in verband met aanleg van de Vredenburghlaan. Er is toen overeengekomen om een overkapping te plaatsen waar nu de stapmolen en longeerbak staan. Hierdoor worden doorzichten niet onevenredig aangetast. Voorts kan opslag van stro en materieel plaatsvinden. De overkapping krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 6 m. Aan de rand van het bouwvlak is inmiddels een bomenrij geplant, zodat de overkapping landschappelijk wordt ingepast. Tussen het plangebied en de Vredenburghlaan blijft een perceel beschikbaar om toekomstige ontwikkelingen niet onmogelijk te maken. Hierbij moet worden gedacht aan het toegankelijk maken van de Vredenburghzone vanaf de Plasweg ten noordoosten van de Vredenburghlaan.
Conclusie
De uitbreiding van het bouwvlak in het deelgebied Plasweg 24/24a is in overeenstemming met eerder gemaakte afspraken tussen gemeente en initiatiefnemer. De toegankelijkheid van de Vredenburghzone vanaf de Plasweg blijft mogelijk tussen het plangebied en de Vredenburghlaan.
4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Plasweg en Polderweg kunnen worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom. Een agrarische bedrijfsfunctie vervalt ten behoeve van kleinschalige bedrijfsontwikkeling en één woning. De verkeersintensiteit op deze wegen is laag. De ontsluiting van de twee bedrijfsverzamelgebouwen vindt plaats op de Polderweg. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling nagenoeg geen verkeersaantrekkende werking. Bovendien vindt het merendeel van de verkeersbewegingen plaats met personenauto's.
De uitbreiding van het agrarisch bouwvlak op Plasweg 24/24a brengt evenmin meer verkeersbewegingen met zich mee, omdat het aantal paarden niet wordt uitgebreid. De vergroting van het bouwvlak is met name bedoeld voor een meer efficiënte bedrijfsvoering.
4.4.4 Groenstructuur en Groenbeleid Waddinxveen
De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 het Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen vastgesteld. Hierin zijn beleidskader opgenomen voor het openbaar groen in de bebouwde omgeving. De Plasweg maakt onderdeel uit van lijnen in de hoofdgroenstructuur als ontginningsas in de Zuidplaspolder. De weg heeft een tweezijdige lineaire boomstructuur van essen. De boerderijen liggen op het niveau van de weg en landschap en hebben karakteristieke beplantingen.
Conclusie
Het plangebied beperkt zich tot twee bestaande bouwpercelen en heeft geen betrekking op het openbaar gebied. De bestaande groenstructuur langs de Plasweg en Polderweg wordt niet aangetast. Vanuit het Groenbeleidsplan zijn er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling.
4.4.5 Duurzaamheid
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Conclusie
De bedrijfsverzamelgebouwen worden zo energieneutraal mogelijk uitgevoerd. Deze worden niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Bij uitwerking van de bouwplannen zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.
4.5 Conclusie
Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft een passende vervolgfunctie c.q. uitbreiding van een agrarische functie in het buitengebied. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.
In de provinciale Omgevingsvisie ligt deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 in het glastuinbouwconcentratiegebied. Een agrarisch bouwperceel wordt gewijzigd in een passende vervolgfunctie naar bedrijven (twee kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in een lichte milieucategorie achter het lint van de Plasweg), zoals dat ook al met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk is gemaakt in het geldende bestemmingsplan.
Op grond van artikel 6.9, lid 2 onder a is inpassing toegestaan. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande bebouwing is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die nagenoeg geen ruimtelijke impact heeft op de gebiedskwaliteiten. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. Datzelfde geldt voor Deelgebied Plasweg 24/24a. Dit deelgebied is op de kwaliteitskaart aangeduid als recreatiegebied met beschermingscategorie 2. Er is alleen sprake van een geringe vergroting van een agrarisch bouwperceel tot niet meer dan 1 ha. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkelingen passen eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. De (agrarische) bedrijfsactiviteiten worden op landschappelijke wijze ingepast.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.2.2 Beleid provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Voortgangsnota KRW
In de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021, vastgesteld door PS op 14 oktober 2015, zijn de doelen en maatregelen voor waterkwaliteit van grond- en oppervlaktewater vastgelegd. Deze nota fungeert als een regionaal waterplan conform de Waterwet, voor het thema waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Zorgen voor mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
5.3 Beleid Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
5.4 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
- peilgebieden samen te voegen: de veerkracht van het watersysteem vergroten en het laten ontstaan van betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder.
- een andere vorm van peilbeheer: vervangen huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte.
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
5.5 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Plasweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Het waterpeil van deze watergangen ligt op -6.10 NAP. Dit water noemen we het 'hoogwater'. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld. In de nabijheid van het plangebied ligt geen waterkering.
Beschrijving waterkwantiteit Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 5% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd, wordt ingevuld in het plangebied.
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Dit deelgebied is als (voormalig) agrarisch bouwvlak in gebruik. Op grond van de door het hoogheemraadschap opgestelde berekeningsmethode komt het aanvullende wateroppervlak op 5% van de netto toename verhard oppervlak. In casu zal er circa 145 m² (zijnde 5% van 2.887 m²) vervangend water moeten worden gerealiseerd binnen het plangebied. De opgave is in tabel 5.1 weergegeven.
Tabel 5.1: Wateropgave Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
De planopzet is zodanig dat minimaal 160 m² extra water wordt gerealiseerd. Compensatie vindt plaats door middel van aanleg van een waterpartij, grenzend aan een bestaande watergang. In figuur 12 is hiervan een tekening opgenomen. Het compensatiewater is als zodanig bestemd op de verbeelding.
Figuur 12: De te graven waterberging.
Deelgebied Plasweg 24/24a
De uitbreiding van het bouwvlak gaat gepaard met een uitbreiding van het bebouwd oppervlak met afgerond 770 m² (de stapmolen, longeerbak en mestplaat zijn al aanwezig). Deze uitbreiding komt in de plaats van een vergunde, doch niet gerealiseerde stal van 770 m² achter Plasweg 18a, zodat per saldo het verhard oppervlak niet wijzigt. Watercompensatie is in dit deelgebied niet nodig.
Waterafvoer Het hemelwater van de daken van de woning en bedrijfsbebouwing zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat het deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar de omvang een oppervlakte heeft van minder dan 75 ha, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Deelgebied Plasweg 24/24a wordt eveneens genoemd in de D-lijst (categorie D 14, oprichten inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren). De omvang valt echter ruim onder de drempelwaarde van 100 paarden (waarbij het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld). Het bedrijf heeft maximaal 47 paarden, zodat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
In het onderhavige situatie is sprake van een bedrijventerrein met een oppervlakte van afgerond 3.600 m² (deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2) en een geringe uitbreiding van een agrarisch bouwvlak (deelgebied Plasweg 24/24a). In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 was tot voor kort een akkerbouwbedrijf gevestigd, terwijl in Deelgebied Plasweg 24/24a een paardenhouderij annex -pension aanwezig is. De planontwikkelingen zitten qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
- Kenmerken van het project
In Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 is sprake van een functiewijziging op een bestaand perceel, waarop de hoeveelheid bebouwing toeneemt met afgerond (1.800 - 300 =) 1.500 m². De paardenhouderij (Deelgebied Plasweg 24/24a) wordt in geringe mate uitgebreid met een overkapping, totaal 770 m². Een eerder vergunde, doch niet gerealiseerde bedrijfsbebouwing van 770 m², komt daarentegen te vervallen. Er is geen cumulatie met andere projecten. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan al bebouwing toegestaan. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde (agrarische) bedrijfsvergroting.
- Plaats van het project
Beide deelgebieden zijn niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Beide planontwikkelingen liggen voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. In paragraaf 6.4 wordt hierop ingegaan. De afwijkingen ten opzichte van de geldende regeling zijn gering, zodat een toets waaruit inzichtelijk wordt of de betreffende activiteiten een negatieve invloed hebben op de gestelde beheerdoelen achterwege is gelaten.
- Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Met m.e.r.-beoordellingsbesluit is opgenomen in Bijlage 2.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat het plangebied aan een gebiedsontsluitingsweg (Vredenburghlaan) komt te liggen. Voorts ligt tegenover het plangebied een glastuinbouwbedrijf en nabij het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap Glasparel+.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige activiteiten relevant kunnen zijn voor de twee geplande bedrijfsverzamelgebouwen achter de Plasweg 41 en Polderweg 2. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.
Woningen aan Plasweg 41 en Polderweg 2 versus bedrijfsverzamelgebouwen
De bedrijfsverzamelgebouwen vallen in milieucategorie 2. Hiervoor dient een richtafstand van 10 meter te worden aangehouden voor gemengd gebied. De afstand tussen de bestemming Bedrijf en de twee bouwvlakken van de woningen bedraagt minimaal 15 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand, zodat gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom geredeneerd geven de woningen geen beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten.
Pluimveehouderijbedrijf Polderweg 2 Op dit perceel is een pluimveehouderijbedrijf gevestigd met 60.000 kippen. Als gevolg van een brand in oktober 2016 is het bedrijf niet meer in gebruik. De betrokken agrariër wil gebruik maken van de ruimte voor ruimteregeling om een vervolgfunctie naar Wonen mogelijk te maken. De afstand tussen de bestemming 'Bedrijf' en de geplande woningen is minimaal 28 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen belemmeringen zijn. Bovendien zijn bestaande dichterbij gelegen woningen al maatgevend in de huidige planologische situatie.
Bedrijventerrein Glasparel+
In de nabijheid van het de plangebied wordt bedrijventerrein Glasparel+ aangelegd. In figuur 13 is een uitsnede van dit bedrijventerrein opgenomen. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven in de milieucategorieën 3.2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor gemengd gebied. De afstand tussen de bestaande woningen op nummers 39 en 41 is circa 80 meter, ruim meer dan vanuit milieuzonering wenselijk is. Deze afstand is al maatgevend voor de nieuw te vestigen bedrijven, zodat hier een aanvaardbare situatie kan ontstaan. Vanuit oogpunt van industrielawaai zijn er geen beperkingen.
Figuur 13: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Glasparel+ met in rood aangegeven de contouren van de nieuwe regionale infrastructuur (Vredenburghlaan).
Deelgebied Plasweg 24/24a
Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. paardenhouderijen waar niet meer dan 100 stuks paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 6.2: Minimale afstanden landbouwbedrijven.
Inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | Inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimumafstand binnen de bebouwde kom | 100 m | 50 m |
minimumafstand buiten de bebouwde kom | 50 m | 25 m |
Bij een uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt. De afstand kan met 25 meter worden verminderd, wanneer de gemeente een Geurverordening vaststelt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (afgekort Wgv).
Wet geurhinder en veehouderij
In de paardenhouderij worden overeenkomstig de eerder gedane milieumelding maximaal 47 paarden gehouden. In verband hiermede is de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen de veehouderij en woningen van derden. Voor een woning buiten de bebouwde kom tot een veehouderij geldt een afstand van 50 meter. De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Toetsing planontwikkeling aan Activiteitenbesluit
De afstand tussen de paardenstallen en dichtstbijzijnde woningen van derden (buiten de bebouwde kom) moet ten minste 50 meter bedragen. De afstand tussen het bestaande bouwvlak en dichtstbijzijnde woning is daarentegen 15 m. In de nieuwe situatie is dat niet anders, met dien verstande dat de volgende beperkingen worden vastgelegd.
In de huidige planologische situatie mag het agrarisch bouwvlak volledig worden bebouwd. Momenteel is de bestaande/ vergunde situatie aan bedrijfsgebouwen 2.400 m². Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt deze bebouwing als maximum oppervlakte vastgelegd in de regels en op de verbeelding, zodat er geen verslechtering optreedt van de huidige situatie.
Op grond van het Activiteitenbesluit dient vergunninghouder bij het plaatsen van toekomstige (vervangende) nieuwbouw de afstand van 50 meter in acht te nemen. Dit wordt voldoende geborgd in de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Met inachtneming hiervan worden er geen beperkingen gesteld aan de bedrijfsvoering van de agrarische activiteit. De paardenhouderij kan blijven voldoen aan de in het Besluit genoemde voorschriften.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven en/of milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.
6.1.3 Geluid
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is voor Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 een verkennend en nader milieukundig bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd. Een aanvullend onderzoek was noodzakelijk naar de aangetroffen verontreiniging met PAK (10 VROM). Als vervolg hierop heeft VanderHelm Milieubeheer B.V. te Berkel en Rodenrijs dit nader milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (rapport van 7 mei 2020, Bijlage 3). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende (overgenomen uit rapport):
Conclusies
Geconcludeerd wordt dat op basis van eerder uitgevoerd en onderhavig bodemonderzoek er geen sprake is van een "geval van ernstige bodemverontreiniging" zoals beschreven in de Wet Bodembescherming. Ter onderbouwing van bovenstaand wordt tevens geconcludeerd dat:
- de sterke verontreiniging met PAK (10 VROM) ter plaatse van boring 06-10 (101) en 102 in voldoende mate is afgeperkt, een omvang heeft van circa 14 m³ en geen "geval van ernstige bodemverontreiniging" betreft zoals beschreven in de Wet Bodembescherming;
- de omvang van de sterke verontreiniging met PAK (10 VROM) ter plaatse van boring 06 van het voorgaande onderzoek (kenmerk: CRAW161600) betreft circa 4 m³;
- de gezamenlijk omvang van de twee verontreinigingspots betreft circa 18 m³, derhalve is geen van een "geval van ernstige bodemverontreiniging" met technische, organisatorische en ruimtelijke samenhang.
Aanbevelingen
Aanbevolen wordt om tegelijkertijd met de aanvraag omgevingsvergunning een plan van aanpak in te dienen, waarin staat beschreven hoe tijdens de herontwikkeling van de locatie wordt omgegaan met de PAK-verontreinigingen.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De onderzoekslocatie is niet zondermeer geschikt voor het voorgenomen gebruik. Voorafgaand aan het bouwrijpmaken van het terrein en aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan of BUS-melding worden opgesteld. Het saneringsplan of de BUS-melding zal ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het bevoegd gezag. Initiatiefnemer zal voor de bodemsanering een budget reserveren. Met inachtneming hiervan is het aspect bodem in het kader van het bestemmingsplan voldoende onderzocht. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.
Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Zuidplas Noord is uit het rapport van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn. De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in dit deelgebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd en het aandeel vrachtverkeer, zijnde 240 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 30% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.
Tabel 6.4 Worst-case berekening
Deelgebied Plasweg 24/24a
De gevraagde uitbreiding is Niet in betekenende mate (NIBM), omdat de gevraagde uitbreiding grotendeels ter vervanging is van de vergunde, doch niet gerealiseerde bebouwing, zodat geen (actualisatie van het uitgevoerde) onderzoek nodig is.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt a. het oprichten van twee bedrijfsverzamelgebouwen (deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2) en b. een uitbreiding van een bouwvlak in deelgebied Plasweg 24/24a. Aanvullend is voor deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 met behulp van de NIBM-tool berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of provinciale wegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 14) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 14: Uitsnede Risicokaart (deelgebieden zwart aangeduid).
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden. In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied onverdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Verder onderzoek naar NGE is naar de mening van ODMH niet noodzakelijk. Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van NGE, kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als men bij graafwerk stuit op een verdacht object, zijn passende maatregelen nodig.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 15).
Figuur 15: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 16 heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde waarvoor geen archeologische vereisten gelden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 16: Uitsnede archeologische beleidskaart.
6.2.1 Cultuurhistorie/ monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bebouwing zelf heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komen de woningen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze functiewijziging.
6.3 Landschap
Het plangebied ligt aan de rand van Waddinxveen. De voorgestane planontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken heeft geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, (provincie Zuid-Holland) zijn de Plasweg en Polderweg/ Zesde Tochtweg aangeduid als een lint met redelijk hoge waarde (gele lijn in figuur 14).
Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.
6.4 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8,2 km ten oosten van het plangebied.
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2
Sprake is alleen van een functiewijziging om twee bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk te maken op een bestaand agrarisch bouwperceel, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt ten zuidoosten van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 17), te weten de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Deze wijziging heeft geen nadelige gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland (NNN), omdat de verbindingszone al is verstoord door het bestemmingsplan Glasparel+ (2014), waarin nagenoeg grenzend aan het plangebied, al woningen en bedrijven mogelijk zijn gemaakt. In het bestemmingsplan voor de Vredenburghlaan wordt realisatie van deze laan mogelijk gemaakt. In dat kader heeft de provincie een landschapsvisie laten opstellen als eerste fase van het opstellen van een landschapsplan. De landschapsvisie is voor de gehele randweg opgesteld en is in eerste instantie voor de Vredenburghlaan uitgewerkt in een landschapsplan. Doel van het opstellen van de landschapsvisie is bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit toe te voegen door uitgangspunten vast te leggen voor een zorgvuldige inpassing van de weg in haar omgeving, inclusief de bestaande EHS. In het landschapsplan worden de concrete inpassingsmaatregelen uitgewerkt. Dit betekent dat de EHS niet langer van toepassing is voor dit deelgebied. Kaart 7 (NNN) van de Omgevingsverordening is hierop inmiddels aangepast.
Deelgebied Plasweg 24/24a
Dit deelgebied ligt buiten NNN, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen zijn. Voor het overige is het hiervoor gestelde van overeenkomstige toepassing.
Figuur 17: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt). NNN is met paarse lijn aangegeven. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenpolder & Stein is het gearceerde gebied ten oosten van het plangebied.
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 8,2 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' is alleen een Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar wordt mogelijk binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op circa 11,5 km afstand.
In onderhavige situatie is er sprake van de nieuwbouw van een bedrijfsverzamelgebouw en een kleine uitbreiding van een agrarisch bouwvlak. Gelet op de grote afstand zijn significante effecten door bedrijfsbebouwing onwaarschijnlijk op een afstand van 10 km van het stikstofrelevante Natura2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het is daardoor aannemelijk dat dit in de aanlegfase en gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie over deze grote afstand. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering.
6.4.1 Ecologisch onderzoek
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Eco-effectscan uitgevoerd door Aqua-Terra Nova B.V. te Naaldwijk (rapport van 12 februari 2019, rapportnr. 216151, Bijlage 4). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Conclusies
Gebiedsbescherming
Het plangebied met beide deelglebieden ligt buiten de invloedssfeer van Natura-2000 gebieden. Vanwege de kleinschalige aard van de werkzaamheden, afstand, tussenliggende gebieden kunnen significante effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten worden en is een nadere toetsing aan de Wet Natuurbescherming niet noodzakelijk.
Het deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 ligt ten zuidoosten van de begrenzing van NNN-gebied. Hiervoor geldt niet langer een compensatieplicht. Het compensatieplan van de provincie Zuid-Holland in het kader van de planprocedure voor de aanleg van de Vredenburgh volstaat hier. Het deelgebied Plasweg 24/24a ligt buiten de invloedssfeer van een ecologische verbindingszone (NNN).
Soortbescherming
Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of de geplande activiteiten in strijd kunnen zijn met de Wet Natuurbescherming.
Maatregelen bij uitvoering werkzaamheden
Ecologische verbindingszone
Deelgebied Plasweg 41 en Polderweg 2 ligt in een ecologische verbindingszone (NNN). Zoals hiervoor gesteld heeft de provincie op basis van de landschapsvisie al een landschapsplan opgesteld in het kader van de nieuw aan te leggen Vredenburghlaan. Hiermede wordt aangetoond dat aan alle eisen van de EHS-spelregels wordt voldaan.
Onderzoeken naar het voorkomen van (strikt) beschermde soorten van categorie 1 en 2 dienen conform goedgekeurde protocollen uitgevoerd te worden. Deze onderzoeksperiodes zijn afhankelijk van de soort, potentiële functie van het plangebied en soms ook weersomstandigheden. Indien bij onderzoek afgeweken wordt van de betreffende protocollen kan dit tot gevolg hebben dat een eventuele latere ontheffingsaanvraag om deze reden afgewezen wordt.
Beschermde en bijzondere soorten
Op basis van soortgericht onderzoek naar steenuilen wordt de functie van de nestkasten en het plangebied voor de steenuil bepaald. Aan de hand van de resultaten wordt duidelijk of voorafgaand aan de geplande werkzaamheden maatregelen genomen moeten worden om de functionele leefomgeving van de steenuil te waarborgen en of het aanvragen van ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Aangeraden wordt om de werkzaamheden in de actieve periode van vleermuizen (maart t/m oktober) zoveel mogelijk bij daglicht uit te voeren, om zo onnodige verstoring te voorkomen. Indien verlichting noodzakelijk is, dient uitstraling van licht in de actieve periode naar omliggende groengebieden en watergangen zoveel mogelijk te worden voorkomen.
Tijdens de werkzaamheden kan het veranderende plangebied geschikt worden voor de rugstreeppad. Er wordt aanbevolen de volgende maatregelen te treffen ter voorkoming van vestiging van de rugstreeppad:
- Voorkom de vorming van plassen en poelen, want deze zijn geschikt als voortplantingswater in de periode van april tot en met juli;
- Dek aangevoerde vergraafbare grond af als het langer ligt dan drie dagen in de periode april tot en met oktober.
Algemene aanbevelingen
In alle plangebieden komen langs waterkanten, in struweel en in bomen algemene broedvogels voor. Alle in Nederland broedende vogels zijn strikt beschermd en mogen tijdens het broeden niet worden verstoord. De meeste vogels broeden in de periode maart tot en met juli. Werkzaamheden aan het groen worden in deze periode afgeraden. Indien werkzaamheden in de periode maart t/m juli moeten worden uitgevoerd, dient de aanwezigheid van vogelnesten voorafgaand aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd. Indien vogelnesten worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden nabij het nest te worden uitgesteld totdat de jongen zijn uitgevlogen of dient een verstoringsvrije zone rond het nest te worden opgesteld.
Voor het verwijderen van verblijfplaatsen en het verwonden van de potentieel aanwezige algemene soorten geldt een vrijstelling. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om een vluchtweg voor dieren te allen tijde te behouden bij het uitvoeren van de werkzaamheden.
Nader onderzoek steenuil
Gelet op het vorenstaande is op basis van de Eco-effectscan nader onderzoek naar de steenuil uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (notitie van 31 mei 2019, Bijlage 5). Uit de resultaten van het onderzoek is gebleken dat de steenuilenkast niet in gebruik is door een Steenuil. Ook in de directe omgeving van de schuur is geen Steenuil aangetroffen. De geplande werkzaamheden zullen geen schade veroorzaken aan jaarrond beschermde nesten van de Steenuil.
In de aanwezige houtwal aan de noordwestkant van het plangebied is het jaarrond beschermde nest van de Buizerd aanwezig. In de nieuwbouwplannen blijven deze bomen behouden. Hierdoor zal er geen schade ontstaan aan het jaarrond beschermde nest van de Buizerd. Om verstoring te voorkomen dienen verstorende werkzaamheden (sloop, heien) buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De Buizerd gebruikt zijn nest van februari t/m augustus. Van maart t/m juli zijn er eieren of jongen aanwezig. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient een Ecologisch Werkprotocol (EWP) te worden opgesteld. Hierin wordt beschreven wanneer en hoe de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd.
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in de twee uitgevoerde onderzoeken genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.
6.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.5.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch
De gronden in dit deelgebied heeft de bestemming 'Agrarisch', waarin een paardenhouderij -annex -pension met een aanduiding is toegestaan. Voor het agrarisch bedrijf is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Binnen het toegekende bouwvlak dienen de bedrijfsgebouwen en overkappingen te worden gesitueerd. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen is aan een maximum gekoppeld, zoals op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding is opgenomen voor het bestaande bouwvlak en de uitbreiding hiervan.
Artikel 4 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Bedrijfsverzamelgebouwen vallen hieronder ook. Aan de hand van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. De algemene toelaatbaarheid van bedrijvigheid bedraagt maximaal milieucategorie 2. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten van toegestane bedrijven is als bijlage opgenomen. Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de regels is onder meer de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. De oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 1.800 m².
Artikel 5 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voetpaden en water mogelijk. Door middel van het opnemen van een voorwaardelijke verplichting wordt geborgd dat beplanting in de groenstrook wordt aangelegd en onderhouden overeenkomstig het in de bijlage opgenomen beplantingsplan.
Artikel 6 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.
Artikel 7 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.
Artikel 8 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis- verbonden beroepen of bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan via afwijking. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is generiek geregeld.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een Bed & Breakfast toestaan.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 13 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 14 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 14.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 14.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 15 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
9.2 Communicatie
Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de aangrenzende bewoners/ eigenaren aan de Plasweg 22 en Polderweg 2. Betrokkenen hebben medegedeeld dat zij geen bezwaren hebben tegen de planontwikkelingen aan de Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2 in Waddinxveen.
9.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 15 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee schriftelijke zienswijzen ontvangen, waarvan er één later is ingetrokken. De overgebleven zienswijze is beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen, welke is opgenomen in Bijlage 6.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 1 Landschapsplan Vredenburghlaan Waddinxveen
Bijlage 1 Landschapsplan Vredenburghlaan Waddinxveen
Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 2 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 3 Verkennend En Nader Milieukundig Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend en nader milieukundig bodemonderzoek
Bijlage 4 Eco Effectscan
Bijlage 5 Notitie Onderzoek Steenuil
Bijlage 5 Notitie onderzoek steenuil