Vredenburghlaan
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 31-01-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Vredenburghlaan met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPVredenburghlaan-0401 van de gemeente Waddinxveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 agrarisch grondgebruik
grondgebonden agrarisch gebruik in de vorm van de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt, danwel het houden van dieren;
1.6 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.7 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.8 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.9 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.10 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.11 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.12 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een rotonde, een ovatonde dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.13 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.14 onderdoorgang:
is een kort, gesloten kunstwerk waarmee een weg of andere verkeersverbinding onder een weg of maaiveld wordt geleid;
1.15 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.16 peil:
- a. voor een bouwwerk op een kunstwerk: de hoogte van de kruin van het kunstwerk ter plaatse van het bouwwerk;
- b. voor geluidschermen: de hoogte van de weg ter plaatse van het geluidscherm;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld;
1.17 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.18 straatmeubilair:
bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;
1.19 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de begane grondvloer ter hoogte van het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, met dien verstande dat het aantal rijstroken, exclusief opstelstroken, niet meer mag bedragen dan 2;
met de daarbij behorende:
- b. geluidwerende en geluidafschermende voorzieningen en geluidswallen;
- c. kunstwerken;
- d. langzaamverkeersverbindingen met de daarbij behorende onderdoorgangen, zoals voet, bromfiets- en rijwielpaden en wegen ten behoeve van het landbouwverkeer;
- e. straatmeubilair;
- f. verkeersregelinstallatie;
- g. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
- h. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- i. waterlopen en waterpartijen, waaronder tevens wordt verstaan water ten behoeve van compenserende waterberging;
- j. nutsvoorzieningen;
- k. objecten van beeldende kunst.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangeduide gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en de instandhouding van ondergrondse hoogspanningsleidingen.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de hoogspanningsleiding worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
- c. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende, bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels - uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- b. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
- e. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
8.2 Afwijken overige regels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
9.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding/ Doel
De provincie Zuid-Holland wil de regionale verkeersstructuur rondom Waddinxveen verbeteren. Met betrekking tot de regionale hoofdstructuur is er op de N207 tussen Leimuiden en Gouda sprake van verkeersproblemen samenhangend met de structuur. In de Corridorstudie N207 (2006) is naar voren gekomen dat in het zuidelijk deel van de corridor tussen Alphen aan den Rijn en Gouda sprake is van een structuurvraagstuk wat betreft de verkeersontsluiting. De ontsluiting van de kernen Boskoop, Hazerswoude-Dorp, Waddinxveen en van de bedrijven aan beide zijden van de vaarweg Gouwe, verloopt over een wegenstructuur die daar niet meer op ingericht is en verloopt deels noodgedwongen over lokale wegen. Daarnaast vormt de Gouwe een barrière tussen de N207 aan de oostzijde en de woon- en bedrijf gerelateerde activiteiten aan de westzijde. Weggebruikers maken gebruik van de oostwestverbindingen via de (hef)bruggen die steeds vaker open zijn. De Corridorstudie N207 is afgerond met het tekenen van een intentieovereenkomst (6 maart 2008) door de betrokken gemeenten en de provincie. In de intentieovereenkomst zijn de belangrijkste bevindingen en afspraken tussen de betrokken partijen vastgelegd. Daaronder valt ook de nadere uitwerking van het zuidelijk deel van de westelijke randweg Boskoop en Waddinxveen.
Ook in de Intergemeentelijke Structuurvisie (2004) en het Intergemeentelijk Structuurplan (2006) is opnieuw de noodzaak aangegeven tot aanpassing van de regionale infrastructuur. Voor Waddinxveen kreeg dit vorm in een zogenaamde randweg aan de westzijde van de kern. In 2013 zijn in de herijkingsstudie Zuidplaspolder nieuwe modelberekeningen voor de infrastructuur uitgevoerd vanwege naar beneden bijgestelde economische verwachtingen. Hieruit kwam onder andere naar voren dat een randweg met een Vredenburghlaan-Bentwoudlaan noodzakelijk blijft.
De huidige structuur heeft ook tot gevolg dat vrachtverkeer vanuit de werkgebieden aan de randen van de kernen de bebouwde kom wordt ingetrokken wat onwenselijk is.
Lokale knelpunten leiden er op regionaal schaalniveau toe dat de doorstroom tussen Waddinxveen-Boskoop en het rijkswegennet (A12 en A20) onvoldoende is en de reistijd tussen Greenport Boskoop en het rijkswegennet (A12, A20, parallelstructuur A12) fors is.
Daarnaast zijn aan de westzijde van Waddinxveen en Boskoop ontwikkelingen in voorbereiding in de Zuidplaspolder die de verkeersdruk in de kernen en op de N207 nog meer zullen doen toenemen, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van het PCTterrein (Potplant-Containerteelt) aan de westzijde van de kern van Boskoop en woonwijk De Triangel en bedrijven- en woongebied Glasparel+ in Waddinxveen. De projecten De Triangel en Glasparel+ zorgen vooral voor een toename van verkeer in en om Waddinxveen.
De aanleg van de Vredenburghlaan-Bentwoudlaan-Verlengde Beethovenlaan (Randweg Waddinxveen) is daarmee de vervolgstap in de totstandkoming van een gedegen en robuuste infrastructuur in de Zuidplaspolder.
Overzichtstekening Vredenburghlaan-Bentwoudlaan-Verlengde Beethovenlaan (Randweg Waddinxveen)
De doelen van het project Randweg Waddinxveen zijn meerledig:
- a. De Randweg Waddinxveen zorgt voor een verbetering van de regionale weginfrastructuur, waardoor de ontsluiting van Waddinxveen op zowel de (parallelstructuur) A12 als de A20 verbetert. Daarmee is het project tevens een 1e stap in de verbetering van de ontsluiting regio Greenport regio west Boskoop.
- b. De Randweg Waddinxveen ontlast de kern van Waddinxveen van doorgaand verkeer. De nieuwe randweg vergroot daarmee de leefbaarheid in de kern en levert een bijdrage aan mobiliteitsknelpunten van de gemeente.
- c. De Randweg Waddinxveen ontsluit de nieuwe verstedelijkingslocatie Glasparel+ en voorziet woningbouwlocatie De Triangel van meerdere ontsluitingsmogelijkheden.
- d. De Randweg Waddinxveen ontlast de huidige N207 op de oostelijke Gouwe oever.
De Randweg Waddinxveen bestaat uit de Vredenburghlaan, Bentwoudlaan en Verlengde Beethovenlaan. Deze wegen zullen via een gefaseerde aanpak worden gerealiseerd. Als eerste wordt de Vredenburghlaan aangelegd, die tevens voorziet in de ontsluiting van de nieuwe verstedelijkingslocatie Glasparel+.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel de realisatie van de Vredenburghlaan mogelijk te maken. Binnen de geldende bestemmingsplannen 'Zuidplas Noord' en 'Glasparel+' is de realisering van de randweg niet mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het gebied van het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan' ligt tussen de aansluiting van de Moordrechtboog op de Parallelstructuur A12 en de nieuwe rotonde Businesspark Vredenburgh/Zesde Tochtweg. Het tracé is circa 2,2 km lang.
L
Ligging plangebied
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden nu het bestemmingsplan Zuidplas Noord, zoals vastgesteld op 26 juni 2013 en het bestemmingsplan Glasparel+, zoals vastgesteld op 17 juli 2014.
Binnen het bestemmingsplan Zuidplas Noord loopt het beoogde tracé over de bestemmingen Agrarisch, Verkeer, Water, Tuin en Wonen.
Binnen het bestemmingsplan Glasparel+ loopt het beoogde tracé over de bestemmingen Groen, Verkeer en Water.
Binnen de geldende bestemmingen is de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg niet toegestaan.
Ligging plangebied ten opzichte van vigerende bestemmingsplannen (enkel- en dubbelbestemmingen)
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarin het beoogde tracé inclusief de kruisingen wordt beschreven. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de respectievelijk financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Historie
Vanaf het eind van de middeleeuwen werd het landschap rond het huidige Waddinxveen gedomineerd door grote veenplassen, die waren ontstaan door de turfwinning. Door de drooglegging van deze plassen ontstonden de huidige polders. In de loop van de 18e eeuw is ook de Zuidplaspolder drooggelegd. De polder werd leeg gemalen naar een ringvaart die min of meer parallel aan de Gouwe loopt. De Zuidplaspolder kreeg een blokvormige verkaveling, die wordt gekenmerkt door zuidwest-noordoost gerichte lijnen en lijnen die haaks daarop staan.
In de periode tot 1900 blijft de ontwikkeling van Waddinxveen grotendeels beperkt tot bebouwing aan de Gouwe en ter hoogte van de huidige Dorpsstraat. Na 1900 ontwikkelt Waddinxveen zich in een sneller tempo. Rond 1930 worden de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn en de rijksweg A12 aangelegd en worden de eerste woonbuurten gerealiseerd. In de periode na de Tweede Wereldoorlog worden op grotere schaal woonwijken en bedrijventerreinen toegevoegd aan het stedelijk gebied van Waddinxveen. De gronden tussen de Gouwe en de Ringvaart worden daarbij in gebruik genomen als woongebied en bedrijventerrein.
Huidige situatie
Het tracé van de Vredenburghlaan ligt in het deel van de Zuidplaspolder ten noorden van de A12. Het gebied kenmerkt zich door tuinbouw- en akkerbouwgerelateerde bedrijven, de gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland.
Het plangebied kruist de Beijerinklaan (N453), met hieraan parallel de IJsermanweg en de Tweede Bloksweg. Meer naar het noorden toe wordt ook de Plasweg gekruist. Aan de Plasweg is het plangebied gelegen ter plaatse van twee woningen inclusief agrarische groothandel. De bebouwing aan de Plasweg 16b en 18 zullen worden gesloopt voor de aanleg van de Vredenburghlaan.
Het plangebied is hier op ongeveer 250 meter van de rand van het dorp gelegen.
Vervolgens sluit het plangebied aan op de Zesde Tocht.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
De Vredenburghlaan ligt tussen de aansluiting van de Moordrechtboog op de Parallelstructuur A12 en de nieuwe rotonde Businesspark Vredenburgh/Zesde Tochtweg. In het project Parallelstructuur A12 dat onlangs is gerealiseerd, is rekening gehouden met een toekomstige aansluiting van de Vredenburghlaan.
De Vredenburghlaan betreft een gebiedsontsluitingsweg met in totaal 2 rijstroken, 1 rijstrook per richting (2x1 rijstroken). De beide rijbanen worden gescheiden door een 4 m brede middenberm. De maximum toegestane snelheid wordt 80 km/uur.
De totale breedte van het principeprofiel op maaiveldligging, inclusief obstakelvrije zone van 6 m aan weerszijde, is circa 22,5 m. Aan de oostzijde is een watergang voorzien en aan de westzijde een greppel.
De volgende kruisingen/oversteken zijn voorzien in de Vredenburghlaan en worden hieronder besproken:
- Verkeersregelinstallatie (VRI) ten noorden van de A12 op de Parallelstructuur A12, gelijkvloerse landbouwoversteek. Deze valt formeel buiten de grenzen van het voorliggende bestemingsplan.
- Nieuwe fietstunnel direct naast de Parallelstructuur A12.
- Beijerincklaan en parallelwegen IJsermanweg en Tweede Bloksweg: gelijkvloers geregeld kruispunt met een doorsteek voor de parallelwegen.
- Plasweg: verdiepte fietsonderdoorgang en verhoogde Vredenburghlaan.
- Zesde Tochtweg: de infrastructuur van het te ontwikkelen gebied Glasparel+ en de Zesde Tochtweg sluit met de rotonde Businesspark Vredenburgh aan op de Vredenburghlaan.
De Vredenburghlaan sluit met een VRI ten noorden van de A12 aan op de Parallelstructuur A12. Direct naast deze aansluiting is een fietstunnel en een gelijkvloerse landbouwoversteek voorzien. Vervolgens loopt het tracé op maaiveldhoogte evenwijdig aan de verkavelingsgrenzen noordwestwaarts richting Beijerincklaan. Na circa 150 meter wordt de Zuidelijke Dwarstocht gekruist.
Het kruispunt met de Beijerincklaan wordt uitgevoerd met een VRI.
De parallelwegen, Tweede Bloksweg en IJsermanweg, worden voorzien van oversteken (ook in de VRI opgenomen) die met name zijn bedoeld voor landbouw- en bestemmingsverkeer (inclusief fietsverkeer). Uitwisseling van verkeer tussen de Vredenburghlaan en de beide parallelwegen is bij deze kruising niet mogelijk, dat kan alleen via de Beijerincklaan (het betreft zogenaamde ‘koude’ oversteken). De IJsermanweg en de Tweede Bloksweg blijven op de huidige locatie gehandhaafd.
De hoofdwatergang ten zuiden van de Tweede Bloksweg wordt gekruist met een duiker. Door de inpassing van het nieuwe geregelde kruispunt moet de hoofdwatergang tussen de IJsermanweg en de Beijerincklaan over een afstand van circa 200 m worden verlegd 3 m naar het noordwesten. De Vredenburghlaan kruist deze watergang met een brug.
De aanleg van het kruispunt met de Beijerincklaan maakt het noodzakelijk om over een afstand van circa 600 m de bomenrijen te verwijderen.
Vervolgens loopt het tracé van de Vredenburghlaan verder noordwestwaarts richting de Plasweg, welke ongelijkvloers wordt gekruist. Ter hoogte van de Plasweg is een verdiepte fietsonderdoorgang voorzien. De Vredenburghlaan gaat daarbij omhoog (circa 3,5 meter boven maaiveld), zodat de fietsonderdoorgang niet geheel verdiept ligt wat ten goede komt aan het doorzicht in het kader van sociale veiligheid. De Plasweg wordt ten opzichte van de bestaande Plasweg circa 1 m verdiept aangelegd. Voor het overige wegverkeer wordt de Plasweg ter plaatse onderbroken.
Het wegverkeer komend van en naar de Plasweg wordt via de nieuwe rotonde Businesspark Vredenburgh bij de Zesde Tochtweg afgewikkeld. De Vredenburghlaan kruist de hoofdwatergang ten noorden van de Plasweg met een duiker. De zuidelijke watergang bij de Plasweg wordt eveneens gekruisd met een duiker.
Ten noordwesten van de Plasweg buigt het tracé af, hier is de aansluiting met Glasparel+ voorzien met een enkelstrooks rotonde ‘Businesspark Vredenburgh’. De Zesde Tochtweg wordt ook aan twee zijden aangesloten op deze rotonde ter handhaving van de verbinding. Het landbouw- en bestemmingsverkeer dient via de rotonde te rijden. Het fietsverkeer wordt via een vrijliggend fietspad ten oosten van de rotonde afgewikkeld.
De Vredenburghlaan kan met een boog, die geschikt is voor 80 km/uur, aansluiten op de toekomstige Bentwoudlaan.
Globale weergave voorgenomen tracé inclusief kruisingen
Landschappelijke inpassing
De aanleg van de Vredenburghlaan, zoals bovenstaand beschreven, betekent een grote ingreep in de omgeving en het omliggende landschap. In de landschapsvisie die de provincie Zuid-Holland heeft laten opstellen zijn de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving nader bezien en is de visie hierop uitgewerkt. Dit is als volgt samen te vatten:
"Er liggen in het gebied krachtige structuren (lanen, linten en tochten) die door iedereen (in alle plannen) onderschreven worden en die behouden moeten blijven als ruimtelijke structuurdragers en recreatieve verbindingen tussen kern en buitengebied. Kruisingen van de Vredenburghlaan met deze structuren vragen om een zorgvuldige inpassing waarbij landschappelijke structuren herkenbaar blijven (Gebiedsprofiel en Structuurvisie) en de waarde ervan niet ondermijnd wordt (Landschapsplan Provinciale Infrastructuur). De ontwikkelingen in het gebied zijn op de langere termijn onzeker. De invloedssfeer van stedelijke ontwikkelingen is echter wel overal aanwezig. De Vredenburghlaan en Bentwoudlaan vormen de begrenzing van de stadsrandzone rond Waddinxveen (of deze nu agrarisch of meer recreatief van aard is of wordt) en daarmee de grens tussen stedelijk gebied (met vooral wonen) en grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen (kassen en bedrijven)."
De landschapsvisie is opgebouwd uit de volgende drie pijlers:
- 1. Een zorgvuldige inpassing van nieuwe structuren met behoud van bestaande;
- 2. De weg reageert op de omgeving;
- 3. Continuïteit in het wegbeeld.
Aan de hand van deze drie pijler is een landschapsplan uitgewerkt. In de memo Landschapsplan Randweg Waddinxveen, opgesteld door Arcadis (23 februari 2017), wordt toegelicht op welke punten deze drie pijler leiden tot concrete maatregelen voor de landschappelijke inpassing en hoe dit vorm wordt gegeven.
Een belangrijk element uit het landschapsplan is de keuze voor een asymmetrisch wegprofiel, met aan één zijde een bomenrij. Het wegprofiel past zich daarmee aan de omgeving en de (toekomstige) ontwikkeling van de omgeving aan: bomen aan de zijde waar ontwikkelingen plaatsvinden en open (en waterrijk) aan de zijde waar een landschappelijke, recreatieve zone is voorzien met ruimte voor waterbergingsopgaven. Daarbij wordt met de aanplant van de bomenrijen voorzien in compensatie van de bomen die voor de aanleg van de Vredenburghlaan verwijderd dienen te worden. Door de bomenrij ontstaat er ook een continue wegbeeld van rijbanen en wegbermen met eenzelfde breedte.
De memo inclusief een vergrote weergave van onderstaand landschapsplan is opgenomen in Bijlage 2.
Landschapsplan Randweg Waddinxveen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.
Het Nationaal beleid stelt geen beperkingen aan de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Inpassingsplan 'Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen'
In het zuiden van het plangebied sluit onderhavig bestemmingsplan aan op het inpassingsplan 'Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen', zoals vastgesteld op 10 november 2010 door provinciale staten en met de uitspraak van de Raad van State van 25 januari 2012 in werking getreden. Dit inpassingsplan maakt onder andere de realisering van de Moordrechtboog, als onderdeel van de verstedelijkingsopgave in de Zuidplaspolder, mogelijk. De Moordrechtboog vormt de nieuwe verbinding tussen de nieuwe op- en afritten op de rijksweg A20 en de parallelstructuur langs de rijksweg A12. De Moordrechtboog is een provinciale weg met twee keer twee rijstroken en functioneert als kortsluiting tussen twee nationale wegen, A12 en A20.
Bij het ontwerp van de aansluiting van de Moordrechtboog op de toerit A12 is reeds rekening gehouden met een aansluiting van de Vredenburghlaan en parallel A12 op deze kruising middels een VRI. In het inpassingsplan worden de Moordrechtboog en de toerit A12 bestemd. De aantakkingen op de parallelstructuur (Gouwekruising) en de Vredenburghlaan worden via afzonderlijke ruimtelijke procedures mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het bestemmen van de Vredenburghlaan.
Uitsnede situatietekening Moordrechtboog
4.2.2 Visie Ruimte en Mobiliteit
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Verder zet de provincie in op vier belangrijke hoofdthema’s:
- 1. beter benutten en opwaarderen;
- 2. versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht);
- 3. versterken ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Bij de VRM horen, naast de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
Op de bij de VRM opgenomen kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' is reeds een ruimtelijke reservering voor het wegennet neergelegd ter plaatse van het beoogde tracé van onder andere de Vredenburghlaan. Onderhavig bestemmingsplan past binnen het beleid van de VRM.
Uitsnede ´laag van de stedelijke occupatie´, Visie Ruimte en Mobiliteit
Programma Mobiliteit (VRM)
Het Programma Mobiliteit operationaliseert de strategische doelstellingen voor mobiliteit en beschrijft concrete maatregelen. Het Programma Ruimte operationaliseert parallel aan dit programma de strategische doelen voor ruimte. Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende drie strategische doelen:
- 1. Op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken.
- 2. Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit.
- 3. Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.
De provincie vindt het belangrijk om de ontbrekende schakels en capaciteitsverruimingen in het infrastructuurnetwerk ruimtelijk te reserveren. De Randweg Waddinxveen is als zodanig gemarkeerd in het Programma Mobiliteit. In de gebiedsgerichte uitwerkingen die in het Programma zijn benoemd en uitgewerkt, valt de Randweg binnen het gebied Midden Holland.
Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur 2016-2045
Om de kwaliteit van de bestaande infrastructuur op orde te houden is het belangrijk om tijdig onderhoud te plegen aan het netwerk. Dat gebeurt door het uitvoeren van dagelijks beheer en onderhoud en grootschalig beheer en onderhoud.
Om het netwerk compleet te maken en de verkeersveiligheid te verbeteren voert de provincie infrastructurele projecten uit. En daarnaast werkt zij samen met beheerders van aansluitende netwerken.
Met het integrale Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur (PZI) vertaalt de provincie het beleid programmatisch en financieel naar maatregelen, projecten en programma's op het gebied van wegen, vaarwegen, openbaar vervoer, verkeersveiligheid, goederenvervoer en fietsinfrastructuur.
De Randweg Waddinxveen, waaronder de Vredenburghlaan, is opgenomen in het programma. Het project is gepland en gefinancierd.
4.2.3 Verordening Ruimte 2014
In de Verordening Ruimte 2014 zijn, op basis van de provinciale belangen zoals benoemd in de structuurvisie, regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, bedrijventerreinen en infrastructuur.
In de Verordening Ruimte 2014 is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt hierbij het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Het bestemmingsplan ‘Vredenburghlaan’ voldoet aan de regels die in de Verordening Ruimte 2014 zijn opgenomen.
Ruimtelijke kwaliteit
De verordening ruimte stelt daarnaast eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. Voor het plangebied geldt de beschermingscategorie 2 (recreatiegebied) voor ruimtelijke kwaliteit. Hier geldt dat een bestemmingsplan niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling tenzij het gaat om onder andere de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur. Daar is in onderhavig bestemmingsplan sprake van.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Gemeenten zullen in de toelichting op het bestemmingsplan moeten motiveren welke maatregelen concreet worden getroffen en welk effect deze maatregelen (zullen) hebben op de ruimtelijke kwaliteit.
De provincie Zuid-Holland heeft een landschapsvisie laten opstellen. De landschapsvisie vormt de eerste fase van het opstellen van een landschapsplan. De landschapsvisie is voor de gehele randweg opgesteld en is in fase 2, eerst alleen voor de Vredenburghlaan uitgewerkt in een landschapsplan. De reden hiervan is de gefaseerde aanleg. Doel van het opstellen van de landschapsvisie is bestaande ruimtelijke kwaliteit te borgen en nieuwe kwaliteit toe te voegen door uitgangspunten vast te leggen voor een zorgvuldige inpassing van de weg in haar omgeving. Ruimtelijke kwaliteit gaat daarbij verder dan alleen belevingswaarde. Ook gebruikswaarde en toekomstwaarde worden hierin meegenomen. In het landschapsplan zijn de concrete inpassings- en compenserende maatregelen uitgewerkt. Het landschapsplan, alsmede de toelichting daarop zijn besproken in hoofdstuk 3 en opgenomen in de bijlage.
Uitsnede kaart 'Beschermingscategorieen ruimtelijke kwaliteit, Verordening Ruimte 2014
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
- versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
- versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
- inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
- versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het indicatieve tracé van de Vredenburghlaan opgenomen als 'Regionale en lokale hoofdwegen planologisch gereserveerd'.
Onderhavig bestemmingsplan past dus binnen de gemeentelijke structuurvisie.
Uitsnede Integrale kaart structuurvisie Waddinxveen 2030
4.3.2 Mobiliteitsplan
Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
De realisatie van de Vredenburghlaan wordt binnen het Mobiliteitsplan gezien als een ontwikkeling die gerealiseerd zal worden in de periode 2013-2020.
4.4 Relatie Met Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Vredenburghlaan’ maakt de realisatie van de Vredenburghlaan mogelijk. Zoals blijkt uit voorgaande paragrafen, heeft voorliggend bestemmingsplan geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en er wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte 2014.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan (NWP) 2016 – 2021 vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
- waarborgen van de waterveiligheid;
- realiseren van mooi en schoon water;
- ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
- realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.
Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.
5.1.3 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan 2016-2021 'met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Ook is de betrokkenheid van bewoners bij het waterbeheer een speerpunt in het beleid van Schieland en de Krmperwaard. Er moet worden ingezet op intensief overleg met bewoners, bedrijfven en overheden voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een doelmatig en duurzaam watersysteem.
In het waterbeheerplan 2016 -2021 'met mensen en water' is het beleid van het HHSK voor de komende periode opgenomen. Hierin is opgenomen hoe wordt omgegaan met de veranderende maatschappelijke en fysieke omstandigheden. Deze veranderen omstandigheden geven richting aan de accenten binnen het waterbeheer en vormen de rode draad voor het werk van het hoogheemraadschap in de komende planperiode. Het HHSK stelt: "We staan voor doelmatig en duurzaam waterbeheer en we staan directe verbinding met haar omgeving. Zo blijft het mogelijk bij het uitvoeren van de waterschapstaken soepel mee te bewegen met de klimatologische, technische en maatschappelijke ontwikkelingen. Duurzaam financieel beheer blijft de basis."
Naast de aangegeven koers zijn in de waterschapstaken onderstaande thema's uitgewerkt:
- waterveiligheid: veilig en bewoonbaar;
- watersysteem, voldoende, schoon en aantrekkelijk water;
- afvalwater: gezuiverd water;
- wegen: veilige wegen;
Het hoogheemraadschap houdt rekening met nieuwe uitdagingen waar zij zich voor gesteld ziet door ruimtelijke ontwikkelingen. In de stedelijk omgeving is er behoefte aan uitbreiding en herstructurering. Het hoogheemraadschap wil er met de gemeenten voor zorgen dat het watersysteem hier goed blijft functioneren. De aanleg van de randweg Waddinxveen is als toekomstige ontwikkeling in het beleid van het HHSK opgenomen.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:
- veiligheid en wateroverlast:
In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
- waterkwaliteit en ecologie:
Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.
- gebruik en beleving:
In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.
- beheer en onderhoud:
Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.
Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.
5.2 Het Plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de Zuidplaspolder en bestaat uit een diepe droogmakerij met een maaiveldhoogte van circa NAP -5,75 m. De randen van de polder en de oude (niet-verveende) bebouwde kernen langs deze randen steken met een hoogte van NAP -1,25 m boven de droogmakerij uit. De aanleg van de Vredenburghlaan zal geen effect hebben op de polder, aangezen effecten op het gebied van oppervlaktewater, waterkwaliteit en beïnvloeding van het grondwater zich vrijwel alleen beperken tot de peilvakken waarbinnen de weg komt te liggen. De invloed van de weg reikt verder ook niet tot aan de regionale of primaire keringen die de polders voorzien van waterveiligheid.
5.2.1 Oppervlaktewater
Het wegtracé ligt grotendeels in peilvak GP834, met een winterpeil van NAP -7,12 m.
Bij de Vredenburghlaan en de Beijerincklaan kruist het tracé enkele watergangen die tot de aanvoersystemen in de polder horen, met waterpeilen die op NAP -6,02 m en NAP -6,12 m liggen. Bij de aansluiting op de A12 ligt de weg in een peilvak met een winterpeil van NAP -6,42 m. Voor de instandhouding van het watersysteem is het van belang dat de hoofdwatergangen onbelemmerd kunnen afvoeren naar de gemalen in het gebied. Daarnaast dient het wateraanvoersysteem (voor doorspoeling, waterkwaliteitsbeheer en aanvulling van tekorten) in stand te blijven.
Bij de aanleg van de Vredenburghlaan zullen enkele watergangen worden gekruist. Een deel zal (beperkt) worden gedempt. Omdat deze dempingen binnen dezelfde peilvakken gecompenseerd kunnen worden, is er geen negatief effect op de waterhuishouding.
Afhankelijk van het peilvak moet 5% of 15% gecompenseerd worden. In onderstaande tabel zijn per peilvak de maatgevende waterstanden (hoogste of zomerpeil) en de relevante percentages voor de compensatie conform de huidige afspraken samengevat.
Peilvak | Zomer / hoogste peil | Winter / laagste peil | Compensatiefactor (%) | Omgeving | Weglengte (m) |
GPG-837 | -6.02 | -6.02 | 15 | Beijerincklaan-Zuid | 150 |
GPG-839 | -6.12 | -6.12 | 15 | Plasweg-Zuid | 15 |
GPG-847 | -6.32 | -6.42 | 15 | Aansluiting A12 | 6 |
GPG-834 | -6.92 | -7.12 | 5 | Overige delen | 2.230 |
De kruising van de peilvakken voor wateraanvoer betreft relatief korte trajecten, vaak in de vorm van de (aanzet voor) een brug. Afstromend wegwater wordt hier ingezameld via een goot, en komt niet beperkt via de berm in deze peilvakken terecht. In het wegontwerp zijn geen lozingspunten opgenomen voor de peilvakken GPG-837 en GPG-839. Er is daarom geen sprake van extra verharding in deze twee peilvakken. De toename aan verharding die wel boven deze peilvakken ligt, wordt toegedeeld aan peilvak GPG-834.
In totaal is voor wat betreft de Vredenburghlaan sprake van een totale toename aan verharding van circa 28.500 m². De compensatieopgave als gevolg van de toename aan verharding bedraagt circa 1.750 m². De compensatieopgave als gevolg van het dempen van open water bedraagt circa 3.250 m². In het wegontwerp wordt ruimschoots voorzien in watercompensatie als gevolg van het dempen van open water en de toename van verharding. Circa 7.500 m² nieuw water wordt gerealiseerd, waardoor het saldo (zeer) positief uitvalt.
Langs het hele tracé van de weg loopt de weg parallel aan waterlopen. De weg kruist enkele waterlopen met verschillende aan- en afvoerfuncties. De kruising van primaire watergangen wordt opgelost door toepassing van bruggen. Duikers worden toegepast bij de kruising van minder belangrijke waterverbindingen; bijvoorbeeld bij kruising van een water-aanvoertracé. De (duiker-)brug bij Glasparel ligt formeel gezien buiten het plangebied, maar is wel genoemd vanwege de relevant voor de ontwikkeling.
Kruising van de weg met primaire watergangen en toepassing van duikers en bruggen
In het bestemmingsplan is de compenserende waterberging geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Binnen het plangebied is voldoende fysieke ruimte om waterberging te realiseren.
5.2.2 Waterkwaliteit
De kwaliteit van het water in dit deel van de Zuidplaspolder wordt beïnvloed door kwel, de uitspoeling van de landbouw en het inlaten van gebiedsvreemd water. Vanwege de lage ligging van de polder komt veel kwel voor, die rijk is aan fosfaat, ijzer en chloride. Deze brakke kwel levert een matige waterkwaliteit in de watergangen op; de kleur van het oppervlaktewater is vaak bruin en er komen in grote delen van het gebied nauwelijks ondergedoken waterplanten voor.
De zomergemiddelde waarden voor totaal stikstof en totaal fosfaat in het oppervlaktewater overschrijden de MTR-waarden. Vanwege de waterkwaliteit en voor aanvulling van tekorten wordt niet-gebiedseigen water ingelaten vanuit de Ringvaart en vanuit het westen ingelaten.
Zoals hiervoor aangegeven, is de kwaliteit van het oppervlaktewater matig: de aanvoer van fosfaat- en ijzerrijke kwel met een relatief hoog chloridegehalte levert geen aantrekkelijke leefomgeving op voor waterplanten en waterdieren.
De weg zal de waterkwaliteit niet (significant) verslechteren. Door aanleg van verhard oppervlak zal regenwater niet meer ter plekke in de bodem kunnen infiltreren. Afstromend wegwater bevat doorgaans enige verontreiniging vanwege strooizout, slijtage van remmen, verbrandingsgassen en gebruikte zware metalen in auto’s en op weg-meubilair. Dit wegwater komt in de toekomstige situatie tot afstroming naar de bermen. Het grootste deel van de van de meegevoerde vervuilende stoffen zullen via infiltratie in de bovenste laag van de bodem van de berm achterblijven.
Niet overal is infiltratie in de berm mogelijk. Delen die op een verhoogd talud liggen (kruising Plasweg) of verharding die in een fietstunnel ligt, zal op alternatieve wijze ingezameld worden en via vrij verval leidingen (bruggen) of via een pomp afgevoerd worden naar open water. Het aandeel van de verharding dat op deze wijze (rechtstreeks) op open water aangesloten wordt, is relatief klein.
Door de aanleg van de Vredenburghlaan en door het aanleggen van waterlopen zal het oppervlak aan (bemeste) landbouwgrond afnemen. De aanvoer van nutriënten naar het grond- en oppervlaktewatersysteem zal hierdoor iets afnemen.
5.2.3 Grondwater
Wijziging van grondwaterstanden en grondwaterstroming vindt plaats bij significante afname van de infiltratie in het gebied en bij waterdichte grondkerende constructies zoals damwanden of tunnels. Afname van de infiltratie ligt niet in de verwachting, omdat grote delen van de wegverharding via de bermen afwateren. De bermen naast de (toekomstige) weg zijn voldoende breed om in vrijwel alle situaties het van de weg afstromende hemelwater te laten infiltreren. Voor de grondwaterstroming geldt dat grondkerende constructies alleen worden aangebracht voor een beperkte diepte.
Eventuele damwanden voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken kunnen voorkomen op de volgende locaties:
1. Fietstunnel bij de aansluiting op de Parallelstructuur A12:
De onderkant van de tunnel komt op circa 3,0 m beneden bestaand maaiveld te liggen. De tunnel is omringd door waterlopen. Er is geen sprake van significante verstoring van de grondwaterstroming en grondwaterstanden. Deze fietstunnel ligt formeel gezien buiten de grens van dit bestemmingsplan, maar wordt vanwege de relatie met het bestemmingsplan wel genoemd.
2. Fietstunnel Plasweg:
De weg wordt met een grondlichaam ca. 3 m boven maaiveld gebracht, de fietstunnel komt ca. 1 m onder bestaand maaiveld te liggen. De tunnel ligt naast een waterloop. Er is geen sprake van significante verstoring van de grondwaterstand.
De grondwaterkwaliteit kan in principe beïnvloed worden door drie activiteiten die samenhangen met de weg en de aanleg:
1. Aanvoer van vervuiling afkomstig van de weg, via infiltratie van afstromend wegwater. Het risico op verspreiding van deze verontreinigingen is gering, vanwege de relatief slecht doorlatende klei-bodem in de ondergrond.
2. De aanleg van nieuwe, diepe watergangen zal drainerend werken op de kwel vanuit de ondergrond. De risico’s voor het aantrekken van zoute kwel via wellen bestaat in de delen van het tracé waar de deklaag relatief dun is, of veel zand bevat.
Dit risico kan afnemen als afstromend wegwater wordt opgevangen in ondiepe greppels (greppelbodem op NAP -6,8 m) bij locaties met kans op wellen.
3. Bij ontgraving van tunnels en andere constructies kan de droogmaling van bouwputten leiden tot het opbarsten van de bodem en het veroorzaken van een ‘permanente’ kortsluiting tussen het eerste watervoerende pakket en het freatisch grondwater.
Via veldonderzoek en een maatwerkadvies over de bouwtechniek kan het risico op opbarsten en permanente kwel rondom kunstwerken beperkt blijven.
5.2.4 Waterkeringen
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen of watergangen die zijn opgenomen op de legger van het Hoogheemraadschap.
Uitsnede leggerkaart Hoogheemraadschap
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Inleiding
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over 'duurzame ruimtelijke kwaliteit'. Alhoewel het milieubeleid en de milieuwetgeving soms beperkingen kan opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de milieukwaliteitseisen van belang om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.
Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een milieukundig advies uitgebracht, dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen.
6.2 Milieueffectrapportage
6.2.1 Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen en de Plan m.e.r.-plicht voor plannen met gevolgen voor Natura 2000 gebieden. In het Besluit m.e.r. staat activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht geldt. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. de activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. de activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
6.2.2 Onderzoek
De aanleg van deze nieuwe provinciale wegtracé wordt niet gezien als 'aanleg van een autoweg', zoals opgenomen in categorie C1.2 van het Besluit m.e.r. De provincie Zuid-Holland (als initiatiefnemer) heeft er voor gekozen om vrijwillig een m.e.r.-procedure op grond van de Wet milieubeheer te doorlopen in de voorbereiding van de bestemmingsplanwijziging.
Er is derhalve een MER opgesteld voor de realisatie van de Randweg Waddinxveen, bestaande uit een nieuwe verbinding tussen de Moordrechtboog en de Bentwoudlaan fase 2 (Verlengde Bentwoudlaan) onderdeel van het project Planstudie N207-Zuid. Het MER (Milieueffectrapport Randweg Waddinxveen) is opgesteld voor de Vredenburghlaan, Bentwoudlaan en Verlengde Beethovenlaan en omvat daarmee een ruimer gebied dan dit bestemmingsplan. Het MER dient als beleidsstuk voor het bestemmingsplan.
Het MER is voorgelegd aan de Commissie m.e.r. (wettelijke adviseur). De Commissie heeft een positief advies afgegeven (zie Bijlage 6)
6.2.3 Resultaten
Het bestemmingsplan biedt een ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C van het Besluit MER. Hiervoor is een MER opgesteld door de provincie Zuid-Holland. Hierin zijn de resultaten van het onderzoek naar de effecten van de randweg opgenomen. Dit hoofdstuk is mede gebaseerd op de resultaten van het MER.
6.3 Verkeer
In het MER Randweg Waddinxveen is een verkeersbeschrijving opgesteld. Hierbij is naast de autonome situatie uitgaande van het jaar 2015, ook gekeken naar de referentiesituatie voor het jaar 2030. Deze referentiesituatie is een combinatie van de huidige situatie (2015) en autonome ontwikkelingen (2030), die los van de aanleg van de randweg gerealiseerd worden. Tot slot is ook gekeken naar de situatie in 2030 als alleen de Vredenburghlaan gerealiseerd is. Op onderstaand figuur zijn de wegvakken in de omgeving van het plangebied genummerd en vervolgens is in onderstaande tabel de intensiteiten (motorvoertuigen/etmaal) per wegvak aangegeven voor zowel de huidige situatie, als de referentiesituatie en de toekomstige situatie waarin de Vredenburghlaan is gerealiseerd.
Verkeersintensiteiten
Ten opzichte van de huidige situatie (2017) wordt in de autonome ontwikkeling (2028 zonder Vredenburghlaan en overig tracé) een toename van het verkeer verwacht.
De grootste autonome verkeersgroei doet zich voor op wegen in de directe omgeving van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de Beijerincklaan, in de omgeving van woningbouwlocatie Triangel. Voorts groeien de intensiteiten op de polderwegen tussen Waddinxveen, Moerkapelle en Zevenhuizen procentueel ook behoorlijk door de ruimtelijke ontwikkelingen. Deze wegen zijn in de huidige situatie vrij rustig, waardoor de procentuele toename groot is. De realisatie van de Moordrechtboog en de parallelstructuur A12 zijn ingrijpende maatregelen, die ook de nodige effecten hebben, zoals een afname van de intensiteit op de Bredeweg (tussen N219 en de Beijerincklaan).
Uit vergelijking tussen de gehanteerde intensiteiten zoals gebruikt in het MER en het onderzoek uitgevoerd door de ODMH (zie onderstaande tabel) blijken kleine verschillen. Deze verschillen zijn te verklaren doordat voor het akoestisch onderzoek, uitgevoerd door de ODMH, gebruik is gemaakt van een recentere versie van het RVMH, namelijk versie 2.4. Voor het MER is gebruik gemaakt van het RVMH versie 2.3, het toenmalige actuele model. In versie 2.4 van het RVMH is de ontwikkeling van de Triangel, en de daarbij gehorende verkeersstromen, verder meegenomen.
Nr | Omschrijving wegvak | Onderzoek ODMH | ||
Huidige situatie 2017 | Autonome ontwikkeling 2028 | Toekomstige situatie 2028 (volledig tracé) | ||
1 | Vredenburghlaan oost | 0 | 0 | 14319 |
2 | Vredenburghlaan west | 0 | 0 | 12160 |
3 | Bentwoudlaan | 0 | 0 | 12978 |
4 | Verlengde Bentwoudlaan | 0 | 0 | 12978 |
5 | Beijerincklaan | 13750 | 18919 | 14149 |
6 | Beijerincklaan noord | 13646 | 16261 | 16083 |
7 | Bredeweg tussen Beijerincklaan en N219 | 23580 | 22648 | 18380 |
8 | Bredeweg richting Glasparel | 10613 | 19537 | 17264 |
9 | Ontsluiting Glasparel | 0 | 3342 | 3812 |
10 | Plasweg noord | 1307 | 2939 | 787 |
11 | Plasweg | 1150 | 536 | 603 |
12 | Zuidelijke Rondweg | 6640 | 3036 | 4039 |
13 | Parallelstructuur A12 | 0 | 10114 | 12306 |
14 | Rijksweg A12 | 86152 | 87196 | 87644 |
15 | Zesde Tochtweg | 156 | 305 | 2583 |
16 | Zesde Tochtweg oost | 156 | 476 | 787 |
Verkeersafwikkeling
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat in de referentiesituatie de verkeersafwikkeling meer knelpunten kent dan in de huidige situatie. Waar in de huidige situatie vijf wegvakken druk of overbelast zijn, neemt dit aantal in de referentiesituatie 2030 toe tot 10.
Na realisering van de Vredenburghlaan zal voor de Esdoornlaan richting het noorden en de Chopinlaan richting het noorden de overbelasting worden opgeheven. De Bredeweg en de Kanaaldijk zullen van overbelast in de referentiesituatie overgaan tot druk in de toekomstige situatie. Alleen de Afrit A12 Zevenhuizen-Zuid zal van druk in de referentiesituatie naar overbelast in de toekomstige situatie overgaan.
De verkeersafwikkeling in Waddinxveen wordt ook bepaald door de mate waarin kruispunten (over)belast zijn. In de huidige situatie is alleen het kruispunt op de N207 bij de Hefbrug Waddinxveen overbelast. In de referentiesituatie komen daar vanwege de toegenomen verkeersdruk nog vijf extra kruispunten bij (in totaal 6); Kanaaldijk - Coenecoop, Kanaaldijk - Zuidelijke Rondweg, Bredeweg - N219 en de twee afritten van de A12 op de N219.
In de toekomstige situatie zullen de kruispunten op de Kanaaldijk met de Coenecoop en met de Zuidelijke Rondweg niet meer overbelast zijn. Ook op het kruispunt van de Bredeweg met de N219 is in de toekomstige situatie de overbelasting niet meer aanwezig. Op de overige kruispunten is geen verandering waarneembaar na realisatie van de Vrdenburghlaan.
6.4 Geluid
6.4.1 Wegverkeerlawaai
6.5 Luchtkwaliteit
6.5.1 Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 ).
De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 4.
Tabel 4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | -- |
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
- 1. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- 2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan;
- 3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- 4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of indien binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, te weten:
- Woningbouw: >1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en >3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: >100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en >200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl 2007) zijn regels voor het berekenen en meten van concentraties van luchtverontreinigende stoffen opgenomen. De regeling legt onder andere vast: de standaardrekenmethoden, de generieke invoergegevens en plaats van toetsing.
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingscriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken. Volgens het blootstellingscriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) - bijvoorbeeld aan de gevel van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant zijn, waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden - bijvoorbeeld "locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is".
6.5.2 Uitgangspunten
Onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied bestaat uit de nieuw aan te leggen weg en de kruisende wegen.
In figuur 1 zijn de wegen van het onderzoeksgebied weergegeven. Langs deze wegen zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen onderzocht.
Figuur 1: Onderzoeksgebied
Zichtjaren
De zichtjaren zijn de jaren waarvoor de effecten van het project op de luchtkwaliteit inzichtelijk worden gemaakt. Met betrekking tot het vaststellen van bestemmingsplannen gelden de volgende zichtjaren:
- De zogenoemde "huidige situatie”. Dit is het kalenderjaar waarin het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
- De toekomstige situatie. Hiervoor geldt dat tien jaar na het jaar waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt gekeken.
De effecten van het project worden daarmee bepaald voor de jaren 2017 en 2026.
Voor beide zichtjaren zijn de concentraties berekend voor de situatie met planrealisatie.
Rekenmethode
De concentraties van luchtverontreinigende stoffen zijn berekend met het rekenprogramma Geomilieu versie 3.11, module STACKS.
Invoergegevens
Voor de invoergegevens van de zichtjaren 2017 en 2026 is gebruik gemaakt van de invoergegevens die gebruikt zijn in het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 7).
Voor beide jaren is uitgegaan van de situatie met planrealisatie. Daarmee worden voor het jaar 2017 de (theoretisch) effecten inzichtelijk gemaakt inclusief de Vredenburghlaan.
Omdat er geen verkeergegevens beschikbaar zijn van 2017 inclusief de Vredenburghlaan, is het akoestisch model gebruikt voor het jaar 2028 (de Tracévariant, incl. de Vredenburghlaan, Bentwoudlaan en Verlengde Bentwoudlaan), waarbij de rijlijnen (wegen) één op één zijn overgenomen (zonder correcties) in het luchtkwaliteitsmodel voor het jaar 2017. De verkeersintensiteiten zijn in 2017 lager, daarmee is een worst case berekening uitgevoerd.
Ook voor het jaar 2026 zijn de rijlijnen (wegen) uit het akoestisch model voor het jaar 2028 (Tracévariant) één op één overgenomen (zonder correcties) in het luchtkwaliteitsmodel voor het jaar 2026.
6.5.3 Resultaten
Doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is de effecten op de luchtkwaliteit inzichtelijk te maken. De berekende luchtverontreinigende concentraties worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.
In bijlage 5 zijn de invoergegevens en de resultaten in tabelvorm opgenomen.
2017
In figuur 2 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, in figuur 3 de jaargemiddelde concentratie PM10 en in figuur 4 de jaargemiddelde concentratie PM2,5 weergegeven voor het jaar 2017.
Figuur 2: Jaargemiddelde concentratie NO2 (ìg/m3), jaar 2017
Figuur 3: Jaargemiddelde concentratie PM10 (ìg/m3), jaar 2017
Figuur 4: Jaargemiddelde concentratie PM2,5 (ìg/m3), jaar 2017
Uit de figuren 2, 3 en 4 blijkt dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 niet worden overschreden.
Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de uurgemiddelde NO2 concentratie van 200 ìg/m3 is in alle situaties 0 en blijft daarmee onder het wettelijke maximum van 18.
Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de 24-uurgemiddelde PM10 concentratie van 50 ìg/m3 blijft in alle jaren onder het wettelijke maximum van 35.
2026
In figuur 5 zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, in figuur 6 de jaargemiddelde concentratie PM10 en in figuur 7 de jaargemiddelde concentratie PM2,5 weergegeven voor het jaar 2026.
Figuur 5: Jaargemiddelde concentratie NO2 (ìg/m3), jaar 2026
Figuur 6: Jaargemiddelde concentratie PM10 (ìg/m3), jaar 2026
Figuur 7: Jaargemiddelde concentratie PM2,5 (ìg/m3), jaar 2026
Uit de figuren 5, 6 en 7 blijkt dat de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 niet worden overschreden.
Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de uurgemiddelde NO2 concentratie van 200 ìg/m3 is in alle situaties 0 en blijft daarmee onder het wettelijke maximum van 18.
Het aantal overschrijdingen van de grenswaarde van de 24-uurgemiddelde PM10 concentratie van 50 ìg/m3 blijft in alle jaren onder het wettelijke maximum van 35.
De concentraties zijn lager dan berekend voor het jaar 2017. Dit komt omdat de concentraties van luchtverontreinigende stoffen door het wegverkeer naar de toekomst toe zal afnemen. De reden hiervoor is dat nieuwe auto's, bussen en vrachtwagens steeds schoner worden, mede door strengere nieuwe normen die worden gesteld aan de voertuigen.
6.5.4 Conclusie
Op basis van het onderzoek naar de luchtkwaliteit kan worden gesteld dat geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt. Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.
6.6 Bedrijven En Milieuzonering
6.6.1 Wettelijk kader
Bij nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering. - Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan. - Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in het boekje Bedrijven en Milieuzonering opgesteld in VNG 2009 geven een indicatie van de afstanden tussen een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
6.6.2 Onderzoek en resultaten
Op grond van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe milieugevoelige functies en ook geen nieuwe bedrijfsbestemmingen mogelijk gemaakt.
6.6.3 Conclusie
Er zal worden voldaan aan een goed leef klimaat en de omliggende bedrijven zullen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
6.7 Externe Veiligheid
6.7.1 Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid ondergrondse buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 mensen (zich binnen dit invloedsgebied bevindend) komen te overlijden ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
6.7.2 Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt een weg mogelijk. Deze weg betreft zelf geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin het Bevi. Wel moet worden onderzocht in hoeverre de weg zelf een risico vormt voor de omgeving in verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg. In dit onderzoek is het 'Milieueffectrapport Randweg Waddinxveen' (Arcadis, 12 november 2015) betrokken.
6.7.3 Resultaten
De toekomstige Vredenburghlaan is een provinciale weg. De provincie Zuid-Holland stelt haar wegen in principe open voor het transport van gevaarlijke stoffen. De toekomstige weg valt niet onder het Basisnet weg. De gemeente Waddinxveen beschikt sinds eind 2016 niet meer over een routering gevaarlijke stoffen. Het transport van routeplichtige stoffen kan over de toekomstige Vredenburghlaan plaatsvinden.
In het Milieueffectrapport is gesteld dat met de realisatie van de Vredenburghlaan-Bentwoudlaan-Verlengde Beethovenlaan er transport van gevaarlijke stoffen vanaf de A12 richting het noorden zal plaatsvinden over het nieuwe tracé. Conform de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' is het namelijk verplicht om zoveel mogelijk woonkernen te vermijden.
Ook is te verwachten dat een deel van de transporteurs in plaats van de N207 (aan de oostkant van Waddinxveen) de nieuwe randweg aan de westkant zullen gebruiken richting het noorden (vanaf de A12). In het Milieueffectrapport is aangegeven dat het aantal transporten over het nieuwe tracé niet hoog genoeg is om een significant PR en GR te creëren.
Dit kan worden onderschreven omdat er op basis van tellingen in 2008 berekeningen zijn gedaan voor alle provinciale wegen in de regio Midden-Holland. Uit deze berekeningen blijkt dat er nergens in de regio een PR 10-6 contour ontstaat bij de provinciale wegen . Het plaatsgebonden risico vormt dus nergens een belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen nabij provinciale wegen. Voor het groepsrisico is er slechts één locatie in de regio waar het groepsrisico hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit wordt veroorzaakt door een grote concentratie personen binnen één bedrijf. Langs de toekomstige Vredenburghlaan zijn de personendichtheden laag en zal er geen sprake zijn van een significant groepsrisico.
Wat betreft bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen is overleg gevoerd met de brandweer. De volgende maatregelen zullen door de provincie/gemeente worden genomen:
- Parallel aan de toekomstige Vredenburghlaan zijn watergangen aanwezig (of worden aangelegd) die kunnen dienen als bluswatervoorziening. Indien nodig worden opstelplaatsen aangelegd conform de eisen van de brandweer (eventuele opstelplaatsen bestemmen);
- De Vredenburghlaan kruist de Plasweg. Voor de Plasweg wordt een fietstunnel aangelegd. Deze fietstunnel wordt niet geschikt gemaakt voor hulpdienstvoertuigen. Hiermee ontstaat een doodlopende weg. De hulpdiensten verlangen in zo'n geval een mogelijkheid om te keren aan het einde van de weg. Voor de uitvoering hiervan moeten de provincie en de gemeente nadere afspraken maken In het bestemmingsplan (verbeelding) is voldoende ruimte gereserveerd, zodat keren voor hulpdiensten mogelijk is;
- De kruising Vredenburghlaan-Tweede Bloksweg-IJsermanweg wordt een gelijkvloerse kruising. De provincie en gemeente houden er bij het ontwerp van deze kruising rekening mee dat de hulpdiensten alle richtingen (en alle wegen) op kunnen.
Het MER Randweg Waddinxveen heeft de Externe Veiligheid beoordeeld op basis van de wettelijk te beschouwen aanwezigheid van risicobronnen in relatie tot bevolkingsdichtheden. Het MER beschouwd de effecten op alle varianten als neutraal (0).
6.7.4 Conclusie
De externe veiligheid vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plan. Wel moeten in het kader van de verantwoording van het groepsrisico, in overleg met de brandweer, de beschreven maatregelen worden genomen. De maatregelen worden zoveel mogelijk geborgd in het bestemmingsplan door het reserveren van ruimte in de verbeelding en bijbehorende planregels.
6.8 Bodem
6.8.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren:
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden. - Saneren:
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
6.8.2 Onderzoek
In opdracht van de gemeente Waddinxveen is voor het plangebied een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Het historisch bodemonderzoek is uitgevoerd door LievenseCSO (projectcode 16M1017, documentcode 16M1017.RAP001, versie 2, d.d. 29 januari 2016). Voor het onderzoek is alle bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
- voormalige bedrijven (HBB);
- huidige bedrijven;
- tanks;
- gedempte sloten (Bio-s);
- bodemonderzoekslocaties;
- grondverzet (grondwerken).
Tevens is een locatie-inspectie uitgevoerd waarbij is gelet op verdachte plekken, toemaakdekken, artefacten, bodembeschermende voorzieningen en asbest.
De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.
In Bijlage 1 is het historisch bodemonderzoek van het plangebied opgenomen.
6.8.3 Resultaten
Voormalige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd.
Huidige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven zijn gevestigd.
Tanks
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen tanks bekend zijn.
Gedempte sloten
Uit een vergelijking tussen oude kaarten en de huidige situatie blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied meerdere sloten zijn gedempt. Tijdens voorgaande bodemonderzoeken (zie paragraaf Bodemonderzoeklocaties) en tijdens proefboringen, geplaatst tijdens de locatie-inspectie, zijn er ter plaatse van deze gedempte sloten geen bijzonderheden waargenomen. Aangenomen wordt dat de sloten gedempt zijn met gebiedseigen grond.
Bodemonderzoekslocaties
Uit het onderzoek blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied vier bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. In de volgende tabel worden de vier locaties besproken en de eventuele vervolgacties.
Tabel 6: Bodemonderzoekslocaties
Onderzoek locatie | Beschrijving en conclusie | Vervolgacties |
Glasparel+ | Op de locatie bevinden zich gedempte sloten en dammetjes. Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn ter plaatse van het huidige plangebied zowel zintuiglijk als analytisch geen noemenswaardige bevindingen gedaan. | Geen vervolg noodzakelijk. |
Demping 38an02096 | Volgens een historisch onderzoek uit 1996 is de voormalige sloot voldoende onderzocht en is geen verder onderzoek noodzakelijk. | Geen vervolg noodzakelijk. |
Tweede Bloksweg en (parallelweg N453) | Op deze locatie zijn meerdere bodemonder-zoeken uitgevoerd. Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het geval is geregistreerd onder Wbb-code ZH062709108. Op de locatie is een deelsanering uitgevoerd. Voor de locatie geldt een nazorgplicht. De aanwezige duurzame afdeklaag dient in stand te worden gehouden. | Voldoende onderzocht, (graaf)werkzaamheden ter plaatse van deze locatie dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag Wbb. |
Zuidelijke Dwarsweg en omgeving | Ter plaatse van het huidig plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in 2001. Er zijn geen zowel zintuiglijk als analytisch geen bevindingen gedaan die nader dienen te worden onderzocht. | Geen vervolg noodzakelijk. |
Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op de onverdachte percelen binnen plangebied zijn vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. In onderstaande tabel zijn de zones weergegeven.
Tabel 7: Zones bodemkwaliteit
Zone | Kwaliteit bovengrond (0 - 0,5 m -mv) | Kwaliteit ondergrond (0,5 - 2 m -mv) |
12 (Lintbebouwing Waddinxveen) | Wonen | Landbouw/Natuur |
16 (Buitengebied Waddinxveen) | Landbouw/Natuur | Landbouw/Natuur |
Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie bkk.odmh.nl. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan dan tevens als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.
Locatie-inspectie
Tijdens de locatie-inspectie zijn ter plaatse van één weiland, gelegen tussen Tweede Bloksweg 48a en Tweede Bloksweg 50, op het maaiveld asbestverdachte plaatmaterialen aangetroffen. Het materiaal is onderzocht op asbest. Analytisch betreft het hechtgeboden asbest, dat 10 tot 15% chrysotiel en 2 tot 5% crocidoliet bevat.
Tijdens de locatie-inspectie zijn tevens meerdere proefboringen uitgevoerd ter plaatse van de niet eerdere onderzochte gedempte sloten en een dammetje . Er zijn zintuiglijk in de bodem geen bijzonderheden waargenomen.
Het MER Randweg Waddinxveen heeft de Bodemkwaliteit beoordeeld op basis van de te verwachten acties uit de Wet bodembescherming. Het MER beschouwd de effecten op alle varianten als neutraal (0).
6.8.4 Conclusie
Op basis van het historisch bodemonderzoek zijn er ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging geen redenen aanwezig, die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde wijziging van agrarisch naar infrastructuur.
Ten aanzien van de herinrichtingswerkzaamheden van het plangebied zijn er nog wel de volgende aandachtspunten:
- Er dient een verkennend asbestbodemonderzoek conform NEN 5707 te worden uitgevoerd ter plaatse van het aanwezige asbest in het weiland;
- Er wordt geadviseerd een indicatief (bodem)onderzoek uit te voeren ter plaatse van de niet onderzochte wegen in verband met de herinrichting van deze deellocaties;
- Er dient rekening te worden gehouden met de aanwezige bodemverontreiniging ter plaatse van de Tweede Bloksweg. Werkzaamheden op en/of nabij deze bodemverontreiniging dienen te worden gemeld bij het bevoegd gezag Wbb.
6.9 Archeologie
6.9.1 Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente via het bestemmingsplan. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen o.a. het integreren van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld archeologiebeleid. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer wel een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
6.9.2 Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Vredenburghlaan wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
- de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart en de gemeentelijke beleidsnota archeologie (november 2010);
- het Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
- topografische kaarten (watwaswaar.nl en topotijdreis.nl).
6.9.3 Resultaten
In figuur 8 is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen weergegeven.
Volgens de Verwachtingen-en Beleidsadvieskaart gelden er voor het plangebied drie typen archeologische verwachtingen (figuur 3):
- Hoge archeologische verwachting (donkergroen): deze zone (Tweede Bloksweg/Beijerincklaan) betreft een 19e -eeuwse ontginningsas en hier kunnen sporen van bewoning aanwezig zijn die terug gaan tot de 2e helft van de 19e eeuw. Voor plangebieden met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- Middelhoge archeologische verwachting (lichtgroen): deze zone betreft de loop van een oude rivier (Zuidplas stroomgordel). Op de afzettingen van deze fossiele rivierloop worden resten uit de prehistorie verwacht. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- Lage archeologische verwachting (lichtgeel): binnen deze zone is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie. Hier is geen archeologisch onderzoek nodig.
Uit cartografisch onderzoek blijkt dat ter hoogte van het tracé door de 19e eeuwse ontginningsas, geen sporen van historische bebouwing te verwachten zijn. Tot circa 1850 maakte het gebied rondom de Tweede Bloksweg deel uit van de Zuidplas. Na inpoldering rond 1850 werd het land ontgonnen via de Tweede Bloksweg. Op de topografische kaarten vanaf 1850 is af te leiden dat ter hoogte van het tracé geen historische bebouwing heeft gestaan. Tevens blijkt dat het wegtracé loopt langs de overblijfselen van de 19e eeuwse buitenplaats Vredenburgh. Uit de topografische kaarten is eveneens af te leiden dat het wegtracé buiten de begrenzing van de buitenplaats blijft. Een archeologisch onderzoek voor de zone met een hoge archeologische verwachting is daarom niet nodig.
Het wegtracé doorkruist ook de ligging van de afzettingen van de Zuidplasstroomgordel. Deze afzettingen bevinden zich dieper dan 2,5 m onder het maaiveld. De enige diepe bodemverstoring ter hoogte van deze afzettingen betreft de aanleg van een kavelsloot met een diepte van circa 1,5 m onder het maaiveld. Voor het aanleggen van paalfunderingen en damwanden is onderzoek niet nodig. Een archeologisch onderzoek ter hoogte van de zone met een middelhoge verwachting is derhalve niet nodig.
Figuur 8: uitsnede uit beleidsadvieskaart
De overige delen van het tracé (inclusief twee fietstunnels) vallen in een zone met een lage verwachting. Hier is geen archeologisch onderzoek nodig.
Het MER Randweg Waddinxveen heeft archeologie beoordeeld op basis van de bekende en verwachte archeologische waarden. Omdat de varianten door gebieden lopen met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarden worden de effecten op deze varianten als licht negatief (-) beoordeeld. De autonome situatie wordt beoordeeld als neutraal (0).
6.9.4 Conclusie
Voor de aanleg van de weg is geen nader archeologisch onderzoek nodig omdat er geen archeologische resten worden verwacht ter hoogte van het tracé binnen de zone met een hoge verwachting en omdat er geen diepe ingrepen plaatsvinden ter hoogte van de zone met een middelhoge verwachting.
Met inachtneming van het bovenstaande kan het bestemmingsplan voor het aspect archeologie worden vastgesteld.
6.10 Ecologie
6.10.1 Wettelijk kader
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming, die beiden per 1 januari zijn vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). In deze wet is de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. De provincie Zuid-Holland is bevoegd gezag voor de Wnb. Zij heeft de taken voor vergunningverlening in mandaat gegeven aan de omgevingsdienst Haaglanden en de taken voor toezicht en handhaving aan de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, wettelijk geregeld via de Wro, waarmee bepaalde gebieden en landschapselementen worden beschermd, zoals het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen genoemd 'de Ecologische Hoofdstructuur') en door de provincie Zuid-Holland aangewezen belangrijke weidevogelgebieden. De provincie Zuid-Holland heeft deze regels vastgelegd in de Verordening Ruimte 2014 (VRM 2014), geactualiseerd in 2016.
Gebiedsbescherming
Wet natuurbescherming en Natura 2000
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (hierna: Wn). Deze wet beschermt onder andere Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden, die tezamen de Natura 2000-gebieden worden genoemd. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Wnb noodzakelijk.
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten.
Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 2.7 en 2.8 van de Wnb rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van de Wnb.
Provinciaal ecologisch beleid
- Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur)
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS, tegenwoordig genoemd 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna: NNN), bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Het NNN wordt beschermd via regelgeving onder de Wro.
Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van het NNN, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van het NNN. Kort gezegd is hier geregeld dat bestemmingsplannen geen bestemmingen mogen aanwijzen die instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het NNN. GS kunnen een ontheffing verlenen om te mogen afwijken van dit beleid. Dit is alleen mogelijk indien:
- Er sprake is van een groot openbaar belang, en;
- Er geen reële alternatieven zijn, en;
- De negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt, en;
- De overblijvende effecten worden gecompenseerd, en;
- Het bestemmingsplan hierover een verantwoording bevat.
In welke gevallen en hoe gecompenseerd moet worden is verder uitgewerkt in het 'nee, tenzij'-regime uit de Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013.
Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht.
Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor het NNN verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels. Een gebied kan tegelijk een Natura 2000-gebied zijn en onderdeel zijn van het NNN. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het Natura 2000-beschermingsregime leidend.
- Weidevogelgebieden en karakteristieke landschapselementen
In de Provinciale Verordening Ruimte 2014 en de Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013 is de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden en landschapselementen vastgelegd. Voor ingrepen in deze gebieden en/of landschapselementen geldt (net zoals bij de NNN-gebieden) het 'nee, tenzij-principe': er zijn geen bestemmingswijzigingen mogelijk als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied en/of het landschapselement significant worden aangetast, tenzij er sprake is van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. Als dat het geval is en de ruimtelijke ontwikkeling mag plaatsvinden, dan geldt dat er compensatie toegepast moet worden. Hiervoor geldt de provinciale Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013. De toelichting bij het bestemmingsplan moet dan een verantwoording over de wijze van compensatie bevatten.
Soortenbescherming
Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Wnb, die alle in het wild levende soorten beschermt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Wnb. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.
Het uitgangspunt van de Wnb is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals bijvoorbeeld het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Wnb noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van Gedeputeerde Staten. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.
Naast de verbodsbepalingen geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zogenaamde zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
6.10.2 Onderzoek
Voor de voorgenomen bestemmingswijziging is een natuurtoets uitgevoerd:
- Natuurtoets tracé Vredenburghlaan e.o. Waddinxveen, opgesteld door Tauw, d.d. 1 augustus 2016. Projectnummer 1235915 (zie Bijlage 9);
- Nader onderzoek ecologie rondweg Vredenburghlaan Waddinxveen, opgesteld door Tauw, d.d. 1 augustus 2016, kenmerk N001-1235915ERT-ibs-V01;
- Nader onderzoek ecologie Randweg Waddinxveen, Tracédeel Vredenburghlaan, opgesteld door Tauw, d.d. 2 december 2016, kenmerk N001-1235915ERT-kmi-V02-NL.
Daarnaast zijn stikstofberekeningen uitgevoerd met het rekenmodel Aerius:
- Aerius Calculator berekening Randweg Waddinxveen, Situatie 2017 autonoom versus 2017 plan exclusief N207, kenmerk RZ6ne9MRj3Ea (hierna: stikstofberekening Tracé Vredenburghlaan + Bentwoudlaan) uitgevoerd op 7 januari 2016;
- Aerius Calculator berekening Randweg Waddinxveen, Situatie 2017 autonoom versus 2017 plan inclusief N207, kenmerk RqcnZmZ9a84J (hierna: stikstofberekening Tracé Vredenburghlaan + Bentwoudlaan + Verlengde Bentwoudlaan), uitgevoerd op 7 januari 2016.
De natuurtoets is opgenomen in de bijlagen van de toelichting (Bijlage 9). Voor de Aeriusberekeningen kan worden verwezen naar het MER, zij zijn opgenomen in bijlage 5 van het MER.
6.10.3 Resultaten
Op basis van literatuuronderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in (de nabijheid van) een Beschermd Natuurmonument. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Verordening Ruimte 2014 is gelegen.
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden of Beschermde Natuurmonumenten aanwezig. Deze gebieden liggen op de volgende afstanden:
- Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein (Vogel- en Habitatrichtlijngebied), op circa 8 km afstand;
- De Wilck (Vogelrichtlijngebied), op circa 9 km afstand;
- Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Vogel- en Habitatrichtlijngebied), op circa 11 km afstand;
- Huys ten Donck (Beschermd Natuurmonument) op circa 16 km afstand;
- Kamerikse Nessen (Beschermd Natuurmonument) op circa 19 km afstand;
- Geerplas polder (Beschermd Natuurmonument) op circa 20 km afstand;
- Oeverlanden Braassemermeer (Beschermd Natuurmonument) op circa 18 km afstand.
Vanwege de grote afstanden is er geen sprake van verstoring van de Natura 2000-gebieden en de beschermde natuurmonumenten. Omdat stikstofeffecten tot op grotere afstand kunnen optreden, zijn stikstofberekeningen uitgevoerd in Aerius, het rekenprogramma behorend bij het PAS (Programma Aanpak Stikstof). In de stikstofberekening Tracé Vredenburghlaan + Bentwoudlaan en de stikstofberekening Tracé Vredenburghlaan + Bentwoudlaan + Verlengde Bentwoudlaan is de autonome situatie in 2017 zonder randweg vergeleken met de situatie waarin de Vredenburghlaan + Bentwoudlaan zonder en met de Verlengde Bentwoudlaan zijn gerealiseerd. Beide berekeningen zijn voor dit bestemmingsplan een worst case situatie. Uit de berekeningen blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden. Er is dus geen sprake van externe werking van de randweg op de Natura 2000-gebieden, zodat geconcludeerd kan worden dat significante negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Verkeersanalyse/voortoets Wnb
Een vergunning mag alleen worden verstrekt wanneer het bevoegd gezag zich ervan heeft verzekerd, dat er geen significante effecten op beschermde gebieden optreden. De Aeriusberekeningen dienen hiervoor als onderbouwing. Het kan soms nodig zijn nader (veld)onderzoek te doen wanneer voor bepaalde soorten of habitattypen informatie ontbreekt om een volwaardige conclusie te kunnen trekken.
Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden op grond van de onderzoeken van Arcadis niet verwacht (MER Randweg Waddinxveen, 2015). Immers beschermde PAS-gebieden liggen op een grotere afstand dan 3 kilometer van het plangebied. 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' is het dichtstbij gelegen PAS-gebied op ongeveer 11 kilometer afstand. Een concrete effectbepaling door uitstoot van stikstof heeft daarom niet plaatsgevonden (MER Arcadis, 2015).
Negatieve effecten op grond van toename van verkeersbewegingen worden op grond hiervan uitgesloten.
Provinciaal ecologisch beleid
In het plangebied zijn geen karakteristieke landschapselementen of weidevogelgebied gelegen. Deze gebieden kennen geen externe werking, zodat er geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan.
Daarnaast doorkruist de voorgenomen weg de ecologische verbindingszone (EVZ), die een onderdeel is van het NNN. De EVZ moet nog worden aangelegd en komt aan de oost- of westzijde van de nieuwe weg te liggen. De EVZ en het tracé van de randweg kruisen elkaar. Door herijking van het NNN is een aantal gebieden geschrapt, waardoor de door de EVZ te overbruggen afstand tussen de overgebleven gebieden te groot is geworden (pers. mededeling dhr. J. Kooijman, provincie Zuid-Holland, d.d. 18-2-2016). Met het vervallen van de NNN gebieden in de Zuidplaspolder en een deel van de Krimpenerwaard is de passage ook minder van belang geworden voor de origineel bepaalde doelsoorten. De doelsoorten zijn daarom aangepast op de nieuwe situatie. De inrichtingsdoelen zijn versoberd en de verbinding hoeft niet ononderbroken te zijn. De EVZ ligt nabij een onderdeel van de (verstedelijkingslocatie) Glasparel +. Er moet rekening gehouden worden met opportunistische soorten van akkers, grasland en bos. Daarom blijft de invloed van de randweg op de EVZ beperkt. Een negatief effect op het NNN wordt uitgesloten. Compenserende maatregelen zijn niet aan de orde.
Soortenbescherming
In de natuurtoets en het nader onderzoek ecologie (Tauw 2016, drie onderzoeken) is beschreven welke soorten aanwezig kunnen zijn in het plangebied, welke effecten de realisatie van de weg heeft op deze soorten en of een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is en kan worden verkregen.
Vleermuizen
Negatieve effecten op vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen niet met zekerheid worden uitgesloten. Nader onderzoek in en om het plangebied is nodig gebleken en uitgevoerd. De mitigatieopgave en de noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing van de Wnb zijn uit het nader onderzoek gebleken.
Meervleermuis is als kwalificerende soort voor het Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen' ook vanuit de gebiedsbescherming beschermd. Indien negatieve effecten in het kader van de Wnb niet optreden, is een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Nieuwkoopse Plassen ook uitgesloten.
In het uitgevoerde nader onderzoek is vastgesteld dat ten minste één zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis in het te slopen lage bijgebouw aan de Plasweg 16B aanwezig is. Voor het verwijderen van deze zomerverblijfplaats zal een ontheffing op grond van de Wnb moeten worden aangevraagd. Om een succesvol ontheffingsverzoek in te dienen moeten alle resultaten van het nader onderzoek worden verwerkt in de ontheffingsaanvraag.
Daarbij is in het najaar nog een paarverblijfplaats van ruige dwergvleermuis in het erf aangetroffen in een te kappen boom. Ook voor het verwijderen hiervan is ontheffing nodig.
Het aanvullend onderzoek concludeert dat het aannemelijk is dat een ontheffing kan worden verkregen.
In het uitgevoerde nader onderzoek is beschreven dat een negatief effect op vliegroutes van vleermuizen is uitgesloten wanneer:
- Uitstraling van kunstmatige lichtbronnen op groen in de nabijheid van de Plasweg zoveel mogelijk wordt voorkomen.
- De brug over de watergang langs de Beijerincklaan zo wordt ingericht dat er (water)vleermuizen onderdoor kunnen vliegen.
Jaarrond beschermde vogelsoorten
Peereboom e.a. 2009 vermeldt steenuilterritoria in de omgeving van het aan te leggen tracé. Een negatief effect op (het leefgebied of vaste rust- en verblijfplaatsen van) steenuil door werkzaamheden en het aanleggen van infrastructuur nabij de lintbebouwing langs de Plasweg en de Beijerincklaan kan niet met zekerheid worden uitgesloten. Daarom is van maart tot en met juli nader onderzoek naar steenuil uitgevoerd. In dit onderzoek is geconstateerd dat een vaste verblijfplaats van steenuilen in de te slopen schuur van Plasweg 18 zal worden aangetast, waarbij tevens het foerageergebied van steenuilen wordt doorsneden door de aanleg van de weg. Dit zijn overtredingen van de Wnb, waarvoor een ontheffing zal moeten worden aangevraagd. Uit het nader onderzoek blijkt dat deze ontheffing kan worden verkregen omdat wanneer voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen, er geen negatieve effecten met wezenlijke invloed optreden.
Algemene broedvogels
Het plangebied is geschikt voor algemene broedvogels. Het kappen van bomen en vergraven van watergangen en het uitvoeren van werkzaamheden op akkers moet gezien worden als een voor algemene broedvogels verstorende activiteit. Deze werkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Ook buiten deze periode zijn broedende vogels beschermd. De werkzaamheden kunnen in het broedseizoen plaatsvinden als een ter zake kundig ecoloog voorafgaand aan de werkzaamheden heeft vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Indien werkzaamheden in het broedseizoen plaatsvinden, verdient het aanbeveling het plangebied ruim voorafgaand en tijdens het broedseizoen vrij te houden van broedvogels.
Amfibieën
Een negatief effect op (het leefgebied van) rugstreeppad kan niet met zekerheid worden uitgesloten, gezien de recente meldingen van de soort (ravon.nl) in de omgeving van het plangebied. Er is nader onderzoek naar rugstreeppad noodzakelijk. De notitie van Tauw van 2 december 2016 rapporteert dat de rugstreeppad gedurende 5 terreinbezoeken tussen 21 september en 18 oktober niet is aangetroffen. Wel wordt noodzakelijk geacht dat de soort het plangebied kan koloniseren. Door het plaatsen van een amfibiescherm kan vestiging van de rugstreeppad in het plangebied worden voorkomen.
Vissen
Mogelijk heeft het voornemen een negatief effect op het leefgebied van bittervoorn en kleine modderkruiper, die gemeld zijn in de directe omgeving van het plangebied (ravon.nl). Nader onderzoek naar beide soorten is niet langer noodzakelijk, omdat in de nieuwe provinciale verordening uitvoering Wet natuurbescherming een vrijstelling voor beide vissensoorten is geregeld. Op basis van de Wnb is alleen de zorgplicht (artikel 1.11) van toepassing. Door mitigerende maatregelen ten behoeve van de vissensoorten in een ecologisch werkprotocol op te nemen, wordt aan de zorgplicht voldaan.
Nader onderzoek
Het uitgangspunt van de Wnb is 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat alles wat schadelijk is voor bedreigde soorten verboden is. Het uitsluiten van effecten is alleen mogelijk op basis van voldoende en actuele gegevens. In dit geval zijn negatieve effecten op soorten mogelijk zodat nader onderzoek naar hun aanwezigheid noodzakelijk is voor uitvoering van het plan. Ook bij het aanvragen van een eventuele ontheffing of indienen van een mitigatieplan dient de aanwezigheid van de betreffende soort aangetoond te worden. Hierbij geldt een omgekeerde bewijslast waarbij de initiatiefnemer verantwoordelijkheid draagt.
6.10.4 Conclusie
De Wnb staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Er zijn geen belemmeringen vanuit het provinciaal weidevogelgebied en de karakteristieke landschapselementen.
De ontwikkeling heeft invloed op NNN langs en kruisend met de aan te leggen weg. De NNN is nog niet aangelegd. De opgave voor de soorten in de aan te leggen NNN beperkt zich tot niet specifieke soorten voor grasland, akkers en bos, die zich nu ook al in het plangebied en haar omgeving (Bentwoud zal later volwaardig bos worden) ophouden. Er zijn geen reservaten gepland in de aan te leggen NNN voor schuwe zeldzame soorten die niet tegen verstoring kunnen. Bovendien is gesteld (mondelinge mededeling PZH) dat de NNN een ecologische verbindingszone betreft die onderbroken mag worden en bestaat uit stapstenen van noord naar zuid (Bentwoud naar Krimpenerwaard).
Er is een ontheffing op grond van de Wnb noodzakelijk voor het verwijderen van een verblijfplaats van de steenuil en het aantasten van het foerageergebied van deze soort. Ook is een ontheffing nodig voor het verwijderen van een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en het verdwijnen van een paarverblijfplaats van ruige dwergvleermuis.
Inmiddels heeft de provincie Zuid-Holland de opdracht gegeven om de aanvraag om ontheffing op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag.
Daarnaast kan de ontwikkeling gevolgen hebben voor andere soorten die beschermd zijn door de Wnb. In de praktijk blijkt dat ontheffingen voor deze soorten door Gedeputeerde Staten voorwaardelijk worden afgegeven (op basis van praktijkervaringen van het voormalig bevoegd gezag: het ministerie van EZ). Indien maatregelen worden getroffen om schade te voorkomen en/of compensatie aan te brengen voorafgaand aan het aantasten van de leefomgeving is het redelijkerwijs te verwachten dat een ontheffing kan worden verleend. Het betreft geen soorten die zeer zeldzaam zijn en niet kunnen leven met een bepaalde mate van menselijke verstoring in hun leefgebied. De enige kwetsbare soort betreft de meervleermuis, ook aangewezen voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck, die in het nader onderzoek niet is waargenomen in het plangebied. Structuren in het landschap kunnen na aanleg van de weg worden hersteld of alternatieve routes kunnen worden gevolgd van de kraamkolonie naar de foerageergebieden langs bestaande (water)wegen.
In ieder geval dient bij de uitvoering rekening te worden gehouden met het broedseizoen van algemene vogelsoorten. De werkzaamheden dienen buiten broedseizoen plaats te vinden.
Voor het tegengaan van de vestiging van de rugstreeppad in het plangebied is het nodig om een paddenscherm aan te brengen.
Voor de kleine modderkruiper en bittervoorn kan een ecologisch werkprotocol worden opgesteld om conform de zorgplicht van de wet te werken.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Vredenburghlaan’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Tevens is agrarisch grondgebruik (zonder bebouwing) binnen deze bestemming toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Om de benodigde compenserende waterberging in het plan te borgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Hetzelfde geldt voor het treffen van de benodigde maatregelen om geluidoverlast te voorkomen. Hier is in de regels een koppeling gelegd met de mitigerende maatregelen die doelmatig worden geacht in het uitgevoerde akoestisch onderzoek.
Omdat het plan ongelijkvloerse kruisingen bevat, is ook een maximale hoogte voor viaducten opgenomen. De hoogte van bouwwerken als lantaarnpalen en verkeersgeleiding dient te worden gemeten ten opzichte van de weg waarop de bouwwerken zijn geplaatst. Dit is geregeld door een aangepaste definitie op te nemen van het begrip peil.
Leiding - Water
Ter bescherming van de bestaande waterleiding is de dubbelbestemming uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De Vredenburghlaan wordt voor rekening en risico door de provincie Zuid-Holland gerealiseerd. Er is hieromtrent een planschadeovereenkomst tussen provincie en gemeente gesloten.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg zijn opgenomen in de Nota van Antwoord.De Nota van Antwoord gaat in op de ingebrachte reacties, de reactie daarop en de gevolgen voor het op te stellen ontwerpbestemmingsplan, het definitieve MER en de landschapsvisie. De Nota van Antwoord is opgenomen als Bijlage 10 bij het bestemmingsplan.
9.2 Communicatie
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 31 maart tot en met 11 mei 2016 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende bovengenoemde termijn kon door eenieder op het voorontwerp bestemmingsplan en het MER mondeling en schriftelijk gemotiveerde zienswijzen kenbaar worden gemaakt aan de gemeente Waddinxveen. Uitkomsten hiervan zijn verwerkt in de Nota van Antwoord.De Nota van Antwoord gaat in op de ingebrachte zienswijzen, de reactie daarop en de gevolgen voor het op te stellen ontwerpbestemmingsplan, het definitieve MER en de landschapsvisie. De Nota van Antwoord is opgenomen als Bijlage 10 bij het bestemmingsplan.
9.3 Terinzagelegging
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. In totaal zijn er veertien reacties ingediend. In de Nota zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 11 gaat in op de ingebrachte reacties, de reactie daarop en de gevolgen voor het op te stellen bestemmingsplan, het definitieve MER en de landschapsvisie.
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 2 Landschapsplan
Bijlage 3 Rapport Mer
Bijlage 4 Bijlagen Bij Mer
Bijlage 5 Aanvulling Mer
Bijlage 6 Toetsingsadviezen Commissie Mer
Bijlage 6 Toetsingsadviezen commissie MER
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Luchtkwaliteit - Tabellen
Bijlage 8 Luchtkwaliteit - tabellen