KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Artikel 5 Waterstaat - Waterberging
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
4.2 Water In Vredenburgh
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten
5.1 Geluid
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Natuurwaarden
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Archeologie
5.8 Kabels En Leidingen
5.9 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Algemene Juridische Opzet
6.2 Bestemmingsregels
6.3 Dubbelbestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Milieuparagraaf Omgevingsdienst
Bijlage 2 Akoestisch Rapport
Bijlage 3 Quickscan Deelgebied 1
Bijlage 4 Quickscan Deelgebied 2
Bijlage 5 Besluit Omtrent Geen Milieueffectrapportage

Vredenburghzone

Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 12-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in:

  1. a. grondgebonden akkerbouw: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
  2. b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  3. c. glastuinbouw: teelt van tuinbouw- en/of siergewassen en/of hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  4. d. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;
  5. e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
  6. f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  7. g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.

1.6 agrarisch medegebruik

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan.

1.7 archeologische waarde

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage

een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.

1.10 bestaande situatie (legaal)

  1. a. bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.

1.21 dagrecreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.22 ecologische verbindingszone

samenhangend stelsel van (te ontwikkelen) landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden van planten en/of dieren.

1.23 extensieve recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen.

1.24 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.

1.27 kampeermiddel

  1. a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk zijnde.

een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.28 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een kampeerterrein is uitgesloten.

1.29 kunstwerk

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen.

1.30 landschappelijke waarde

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen.

1.31 natuurwaarden

de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen.

1.32 nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.33 ondersteunende horeca

ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.34 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.35 pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.36 parkeervoorziening

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.37 peil

  1. a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  4. d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  5. e. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.

1.38 recreatie

alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie.

1.39 recreatief medegebruik

vormen van recreatie (zoals wandelen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.

1.40 standplaats

een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

1.41 terras

een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.42 verblijfsrecreatie

vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. Permanente bewoning is uitgesloten.

1.43 voorziening van openbaar nut

voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.44 waterkering

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.45 waterhuishoudkundige voorziening

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.46 wet

  1. a. indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  2. b. indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling casu quo verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van het plan.

1.47 woonwagen

voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.48 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.7 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.8 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.

2.11 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 verticale bouwdiepte van een gebouw

vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatie, met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. d. paden;
  3. e. voorzieningen van openbaar nut;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. kunstwerken;
  6. h. water.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. horeca;
  2. b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waterstaat - Waterberging

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterberging' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de tijdelijke opvang van water.

5.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

5.3 Bouwregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemeen

  1. a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;
  3. c. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  4. d. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

7.2 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:

  1. a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
  2. b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
  4. d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

  1. a. Behoudens het bepaalde in Artikel 12 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan;
  2. b. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
    de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
  3. c. In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone 'Hartlijn leiding – water'

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone 'Hartlijn leiding – water' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd en bouwwerken worden opgericht.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken algemene bouwregels

Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Artikel 7 ten behoeve van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

10.2 Afwijking overige regels

Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:

  1. a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

11.1 Wijzigen bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

11.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Vredenburghzone'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

De gemeente Waddinxveen is voornemens om het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' ter plaatse van de Vredenburghzone deels te herzien. De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op gronden die zijn gelegen in de Vredenburghzone. Het gebied bevind zich aan de Zuidelijke Rondweg bij Waddinxveen. Het huidige terrein is in gebruik als agrarisch grasland. Men is voornemens om het plangebied om te vormen naar extensief recreatief uitloopgebied voor Waddinxveen met natuurwaarden en wateropvang. In dit gebied worden tevens enkele compenserende maatregelen gerealiseerd ten behoeve van de geplande werkzaamheden die worden verricht op het noordwestelijk gelegen plan 'Park Triangel'.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied

Het plangebied Vredenburghzone is gelegen in de Zuidplas, ten (zuid)westen van het plan Park Triangel in Waddinxveen.Het plangebied bestaan uit 3 separate percelen die aan weerzijden van de IJsermanweg, de Beijerincklaan en de Tweede Bloksweg zijn gelegen.
Het betreft de kadastrale percelen:

  • sectie E, nummer 3884, 1625 en 4163 (gedeeltelijk)
  • sectie C, nummer 6612


Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrenst door het Moerkappellepad en de N451.
De Zuidelijke Rondeweg vormt de oostlijke begrenzing en aan de noodzijde wordt het plangebied door de Plasweg begrenst. Tenslotte vormt de Vredenburghlaan de westgrens van het plangebied.

1.3 Het Geldende Bestemmingsplan

De locatie van de Vredenburghzone (tussen de Vredenburglaan en de bebouwde kom van Waddinxveen is in het vigerende bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' van kracht, zoals vastgesteld op 26 juni 2013.

De betreffende gronden hebben de bestemmingen:

  • Enkelbestemming: Agrarisch
  • Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3
  • Dubbelbestemming: Waterstaat - Waterbergingsgebied


Tevens zijn randen van de betreffende percelen gelegen binnen het bestemmingsplan 'Vredenburghlaan' en het inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' en hebben in beide plannen de bestemming 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0001.png"
Afbeelding - geldend bestemmingsplan en in rood het plangebied (3 gebieden)

De gemeente wil in deze zone een bestemming opnemen die het mogelijk maakt dat de gronden gebruikt kunnen worden als extensief recreatiegebied (met uitloopmogelijkheden voor Waddinxveen) en ingericht als gebied met natuurwaarden en mogelijkheden voor het bergen van water. Horeca wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bestemmingsplanregeling die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Waddinxveen Noord-West', in dit bestemmingsplan niet toegestaan.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom moet dit bestemmingsplan partieel worden herzien.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In Hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven. Het plangebied bestaat uit drie percelen, zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.
Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Perceel 2: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg
Perceel 3: gelegen boven de N451 en het Moerkapellepad

De percelen zijn gelegen ten zuidwesten van het woningbouwplan Park Triangel en zijn van oudsher nog ingericht als agrarisch gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0002.png"
Afbeelding - Ligging plangebied

Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 6612

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0003.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0004.png"
Afbeelding - ligging en foto perceel naast Vredenburghlaan

Perceel 2: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummer 4163 (gedeeltelijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0005.png"
Afbeelding - ligging en foto perceel aan de Zuidelijke Rondweg

Perceel 3: gelegen boven de N451 en het Moerkapellepad
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummers 3884 en 1625
Binnen dit perceel ligt een gemaal met toegangsweg vanaf de Zuidelijke Rondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0007.png" Afbeelding - ligging en foto perceel boven de N451 en het Moerkapellepad

Landschap
De oorspronkelijke opzet van de polders is alleen nog te herkennen aan de verkaveling en de hoger gelegen dijken aan de randen. De openheid van het landschap is verminderd door stedelijke uitbreidingen, kassencomplexen en de bedrijvigheid rondom voornamelijk de A12. Aan de zuid- en oostkant van de Zuidplaspolder ligt veel infrastructuur: snelwegen, provinciale wegen en spoorlijnen versnipperen het landschap. De vele infradijken in het gebied doorsnijden het landschap en vormen een fysieke en ruimtelijke barrière. De heldere opbouw van het droogmakerijenlandschap is enigszins vertroebeld: de grote open ruimtes in de polders zijn verdeeld.

De omgeving wordt daarnaast gekenmerkt door diepe peilen en hogere peilen (met in de hogere peilen ook een veel geringere drooglegging waardoor te snelle klink van het veen wordt voorkomen) in de hogergelegen veenpolders en resten bovenland. De waterhuishouding van de veenweidegebieden is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de Gouwe, die van de droogmakerijen vooral aan de ringvaart. Beide staan in verbinding met de Hollandsche IJssel. De waterhuishouding binnen de bebouwde kom van Waddinxveen sluit nog aan op deze twee systemen.

2.2 Nieuwe Situatie

Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is opgesteld om de gewenste realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, paden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0008.png"


Afbeelding - Ligging plangebied

Perceel 1: gelegen naast de Vredenburghlaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie C, nummer 6612

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0009.png"

Afbeelding - ligging perceel naast Vredenburghlaan


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0010.png"


Afbeelding - doorsnede over perceel naast Vredenburghlaan


Perceel 2 en 3: gelegen aan de Zuidelijke Rondweg en boven de N451 en het Moerkapellepad
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen, sectie E, nummers 1625, 3884 en 4163 (gedeeltelijk)

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0011.png"

Afbeelding - ligging perceel aan de Zuidelijke Rondweg en perceel boven de N451 en het Moerkapellepad

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0012.png"
Afbeelding - doorsnede over perceel boven de N451 en het Moerkapellepad


Biotoop Ransuil
Tevens zullen de gronden van het plangebied, als compensatie vanuit Plan Triangel, deels worden ingezet als mitigerende maatregel voor de Ransuil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0013.png"
Afbeelding - Biotoop Ransuil perceel aan de Zuidelijke Rondweg en perceel boven de N451 en het Moerkapellepad

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 of 2023 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is in september 2021 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ondergeschikt recreatief medegebruik reeds op de percelen toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om op de percelen de realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken.
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt deze ontwikkeling niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.1.3 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:

  • in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2);
  • wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

De Vredenburghzone zal dienst gaan doen als groene recreatieve zone voor Waddinxveen. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, ruiterpaden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied. Binnen het plangebied is geen woningbouw mogelijk.

Het initiatief past daarmee binnen het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieu's als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de onderstaande structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan als 'Groenblauwe zone' aangeduid. De voorgenomen ontwikkeling beoogt de groen blauwe waarden te versterken en past derhalve volledig binnen de Structuurvisie Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0014.png"
Afbeelding - structuurvisiekaart

Water, landschap, natuur & recreatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0015.png"
Afbeelding - Kaart 8 Thema Water, landschap, natuur & recreatie


Kwantitatief en kwalitatief hoogwaardig watersysteem
De gemeente Waddinxveen ligt op één van de laagste plekken in Nederland. Water is daarom een actueel en belangrijk thema in de structuurvisie. De gemeenten Boskoop en Waddinxveen hebben in 2009 een Waterplan opgesteld om de waterkwaliteit en –kwantiteit op langere termijn ook te garanderen, met als doel de veiligheid waarborgen, schoon water en een aantrekkelijke omgeving. De gemeente Waddinxveen hanteert de doelstellingen uit dit plan nog steeds:

  • zorgen voor duurzame oplossingen voor de wateropgaven;
  • de openbare ruimte verkeert in goede staat;
  • de watersystemen in Waddinxveen en Boskoop zijn maximaal zelfvoorzienend (regenwater vasthouden en inlaat beperken);
  • duurzaam en goed functionerende watersystemen waarbij rekening is gehouden met de specifieke gebiedseigenschappen.

Het waterplan geeft aan dat bij investeringen in het watersysteem de prioriteit ligt bij ruimtelijke kwaliteitsverbetering en het robuuster maken van de hoofddragers van het watersysteem. Dit betekent dat oplossingen van wateropgaven -bijvoorbeeld als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen - zo mogelijk daar worden gezocht. De ontwikkeling van het recreatief en ecologisch netwerk wordt zo mogelijk gecombineerd met de ontwikkeling van deze hoofddragers.

Een belangrijke maatregel voor een beter functionerend en aantrekkelijker watersysteem is de realisatie van meer natuurvriendelijke oevers. Het streven is om 50% van de oeverlengte natuurvriendelijk in te richten. In het uitvoeringsprogramma worden drie projecten genoemd die in deze structuurvisie worden verankerd: herstelplannen voor de Petteplas en Zuiveringsplas en het realiseren van waterberging in de Vredenburghzone. Daarnaast wordt voorzien in het verbeteren van het waterpeil in de polder Achterhof, zodat de verzilting van het gebied wordt tegengegaan.


Duurzaamheid en het thema Water, landschap, natuur & recreatie
Het thema duurzaamheid speelt een essentiële rol binnen dit thema. Alle ambities in deze paragraaf dragen bij aan een kwalitatief en kwantitatief goed aanbod van water, landschap, groen en natuur voor de inwoners, ondernemers en organisaties in Waddinxveen. De gemeente streeft daarbij naar een goede balans tussen de ecologische aspecten van het buitengebied, biodiversiteit, de economische belangen van de agrarische sector en de recreatieve wensen van de bezoekers. Op het gebied van water zet de gemeente in op waterneutraal bouwen. Dat betekent dat wanneer nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen consequenties hebben voor het watersysteem deze onder de verantwoordelijkheid van het betreffende project moeten worden opgelost, en dat de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt verbeterd door het toepassen van natuurvriendelijke oevers en het gebruik van duurzame, niet uitloogbare bouwmaterialen.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de werking van het watersysteem in deze omgeving conform het gemeentelijk beleid.

3.3.2 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

Na onderzoek, zie paragraaf 5.7, is echter gebleken dat de gronden een lage archeologische verwachting hebben, vanaf het maaiveld tot en met de diepere ondergrond.
Voor het bestemmingsplan is vanwege de lage verwachting geen archeologische dubbelbestemming nodig. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig.
Daarom is in het voorliggend bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming opgenomen.

Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.

3.3.3 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 3.3.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities. De voorgenomen ontwikkelingen hebben geen effect op of relatie met externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

4.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP vervangt het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:

  • de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
  • de Beleidsnota Noordzee
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
  • de Natuurvisie
  • de Internationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

4.1.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.

Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.

Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het HHSK kunnen verwachten.

Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. Het HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.

Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners.

Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:

  • veilig en bewoonbaar (waterveiligheid)
  • voldoende, schoon en aantrekkelijk water (watersysteem)
  • gezuiverd water (afvalwaterketen en emissies)
  • veilige wegen

4.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

In het kader van het bestemmingsplan Park Triangel en het bestemmingsplan Zuidplan Noord is uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken wordt omgegaan (zie navolgend paragraaf 4.2 Water in Vredenburgh).

4.2 Water In Vredenburgh

Ten aanzien van de natuurlijke inrichting en de inrichting van het gebied als waterberging zijn een aantal aspecten van belang in het licht van de waterhuishouding. Hierop wordt hieronder ingegaan.

Inrichting en ecologie
Het plangebied zal natuurvriendelijk worden ingericht. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke inrichting draagt bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.

Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle watergangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden).

Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).

Advies HHSK
De waterparagraaf van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het HHSK.

Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat planologische of milieutechnische beperkingen dienen te worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

Een groot deel van het voorliggende hoofdstuk (paragrafen 5.1t/m 5.9) is opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). Het betreffende document is voor de volledigheid als Bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

5.1 Geluid

5.1.1 Wet- en regelgeving

Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beinvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Ook stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen.

De Wgh verstaat onder geluidsgevoelige bestemmingen (art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Verzorgingstehuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen
  • Kinderdagverblijven.

Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mag de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde bedragen. Als bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan deze voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling.

Als toch wordt beoogd de ontwikkeling doorgang te laten vinden moet een onderzoek worden uitgevoerd naar de haalbaarheid van maatregelen die de geluidsbelasting reduceren. Dit kunnen maatregelen aan de bron (bv. geluidsarm asfalt) of maatregelen in overdrachtssfeer (bv. geluidswal) zijn. Als deze maatregelen kunnen worden uitgevoerd en de geluidsbelasting daarmee tot (onder) de voorkeursgrenswaarde wordt teruggebracht, dan kunnen de gevoelige bestemmingen alsnog worden gerealiseerd.

Als maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiele aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld is de Beleidsregel Hogere Waarden regio Midden-Holland (april 2012) vastgesteld. In situaties waarin aan deze beleidsregel wordt voldaan kunnen Hogere Waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0016.png"

Afbeelding - Tabel 1.1: Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg-, railverkeer en industrielawaai

5.1.2 Onderzoek

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied in kaart te brengen. Ten behoeve van een eventueel te realiseren geluidswal langs de Vredenburghlaan en een geluidswal langs de N251 heeft de ODMH eerder een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie Bijlage 2. In dit onderzoek zijn verschillende varianten van de geluidswal onderzocht.
In elke variant zal de milieukwaliteitsmaat van Miedema uitkomen op een 'redelijk' tot 'tamelijk slecht' woon- en leefklimaat. In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Daarom wordt de genoemde milieukwaliteitsmaat als voldoende geacht.

5.1.3 Conclusie en advies

Omdat er geen geluidgevoelige of milieubelastende functie mogelijk wordt gemaakt, vormt geluid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Wet- en regelgeving

Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op delicha melijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen staan in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0017.png"
Afbeelding - Tabel : Grenswaarden Wet luchtkwaliteit stof jaargemiddelde uurgemiddelde

De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden als:

  1. 1. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  2. 2. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  3. 3. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  4. 4. gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen
    300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of als binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).


Regeling NIBM
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Bij deze onderstaande gevallen is een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig, te weten:

  • Woningbouw: kleiner of gelijk aan 1500 woningen (netto) bij minimaal
    1 ontsluitingsweg, en kleiner of gelijk aan 3000 woningen bij minimaal
    2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: kleiner of gelijk aan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal
    1 ontsluitingsweg, en kleiner of gelijk aan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

Ook bevat het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Beoordelingspunten
De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken.

Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) . bijvoorbeeld aan de gevels van woningen.
Terwijl bij de 24- uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, daar waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden . bijvoorbeeld "locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is".

5.2.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ook betreft de ontwikkeling geen realisatie van een voorziening voor kwetsbare groepen. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het plangebied zal fungeren als bufferzone tussen de (toekomstige) Vredenburghlaan en de bebouwde kom van Waddinxveen. Het te realiseren recreatiegebied zal voornamelijk gebruikt worden door inwoners van Waddinxveen die dit gebied als uitloopgebied gebruiken en hier dus te voet of met de fiets naartoe zullen komen. Er zal daarom niet tot nauwelijks een verkeersaantrekkende werking ontstaan. Het plan draagt daarom in niet betekende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.

Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is de NSL monitoringstool benaderd. Hieruit blijkt dat op alle meetpunten in de omgeving de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3 is.

5.2.3 Conclusie en advies

Het voornemen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en de grenswaarden in het plangebied worden niet overschreden. Het aspect 'luchtkwaliteit' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.3 Bodemkwaliteit

5.3.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Sinds juni 2019 moet ook rekening worden gehouden met het Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).

5.3.2 Bodemonderzoek

Wanneer er sprake is van het kunnen toelaten van een bodemgevoelige functie, moet inzichtelijk worden gemaakt of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke functie c.q. bebouwing en gebruik ook mogelijk maken. In onderhavig plan is echter geen sprake van een bodemgevoelige functie waarbij voortdurend (meer dan 2 uur per (werk)dag) mensen verblijven. Ook worden geen bouwwerken mogelijk gemaakt die de grond raken. Hierdoor is het niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren. De conclusie is derhalve dat de bodem geschikt is voor het toekomstige gebruik.

5.3.3 Conclusie en advies

Het aspect bodem staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.4 Natuurwaarden

5.4.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2021) en natuurbeheerplan 2021.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening en voert Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uit voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden moeten voorkomen worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing moet in het bezit zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.

Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht" (art. 1.11), die stelt dat een ieder die weet of edelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen veroorzaakt voor beschermde gebieden en/of flora of fauna, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Stikstofregelgeving
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden. Deze wet wijzigt de Wet natuurbescherming door de toevoeging van een aantal artikelen. De Wsn zet in op een zo ver mogelijke reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van deze wetgeving de partiele vrijstelling van de vergunningplicht voor bouwprojecten. Het gaat hierbij om tijdelijke bouw- of sloopwerkzaamheden. Voor structurele stikstofemissie in de gebruiksfase is de vrijstelling niet van toepassing. Voor de bouwfase geldt wel een prestatieverplichting om met zo duurzaam mogelijk materieel te bouwen.

5.4.2 Onderzoek

Er is voor zwel deel gebied 1 als deelgebied 2 een quickscan flora en fauna uitgevoerd, waarin is onderzocht welke beschermde soorten mogelijk aanwezig zijn in het plangebied.

De quickscan ten aanzien van deelgebied 1 is opgenomen in Bijlage 3 en de quickscan voor deelgebied 2 in Bijlage 4. Hieronder staan in hoofdlijnen de conclusies en het advies van deze uitgevoerde quickscans.

Deellocatie 1 (kadastraal perceel WDV C 6612)

Gebiedsbescherming
Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De te ontwikkelen locatie ligt op circa 7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein). Het dichtstbijzijnde NNN ligt op circa 800 meter afstand. De ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van een perceel dat nu met zand voorbelast is.

De herinrichting bestaat uit het realiseren van een dijk, ingericht met bomen. Met de herinrichting wordt geen negatief effect voorzien op Natura 2000-gebieden of NNN en vormt gebiedsbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.


Soortenbescherming
Het perceel, dat voorbelast is met zand, kent weinig diversiteit. Tijdens het veldbezoek zijn er dan ook geen beschermde flora waargenomen. Ten aanzien van een de meeste soorten wordt geconcludeerd dat dit deelgebied geen beschermde soorten bevat.

Mogelijk dat het plangebied geschikt habitat is voor de waterspitsmuis, de rugstreeppad en het plangebied is geschikt als leefgebied voor de ringslang.

Bij herinrichting van het perceel (het plaatsen van bomen en het verbreden van watergangen) moet rekening worden gehouden met rugstreeppadden. De rugstreeppad mag niet worden gedood en zijn eieren mogen niet worden vernietigd. Met het ecologisch werkprotocol is het risico dat schade aan rugstreeppadden wordt veroorzaakt klein.
Wanneer de werkzaamheden op het landdeel (het poten van bomen) plaatsvinden buiten de kwetsbare periode van winterrust (herfst/winter) en voor het verbreden van de watergang buiten de kwetsbare periode van voortplanting (voorjaar en zomer), dan wordt de Wet natuurbescherming niet overtreden. Dit is ter bescherming van deze soorten ook zo in de regels opgenomen.

Daarnaast wordt er aanvullend onderzoek gedaan of de ringslang, waterspitsmuis en rugstreeppad daadwerkelijk voorkomen ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden; dit om uit te sluiten dat er door het uitvoeren van de werkzaamheden schade wordt aangebracht aan deze soorten. Op basis van de uitkomsten van de quickscan zijn de voorgenomen werkzaamheden uitvoerbaar.

Deellocatie 2 (kadastraal perceel WDV E 3884)

Gebiedsbescherming
Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De te ontwikkelen locatie ligt op circa 7 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein). Het dichtstbijzijnde NNN ligt op circa 800 meter afstand.
De ontwikkeling betreft het opnieuw inrichten van een perceel dat nu agrarisch grasland is. De herinrichting bestaat uit het omvormen tot een nat natuurgebied met waterberging dat niet toegankelijk zal zijn voor recreatie. Met de herinrichting wordt geen negatief effect voorzien op Natura 2000-gebieden of NNN en vormt gebiedsbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.

Soortbescherming
Het agrarisch grasland, een monocultuur, kent weinig diversiteit. Beschermde soorten onder de Wnb worden niet verwacht. Wel kunnen in het broedseizoen vogels nestelen op het perceel. Als werkzaamheden op het perceel worden uitgevoerd buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot half juli) of na controle van het plangebied door een ecoloog op nesten en broedsels vormt soortenbescherming geen probleem voor de uitvoering van het plan.

5.5 Externe Veiligheid

5.5.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risicofs zoveel mogelijk beperkt.

5.5.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Er worden geen kwetsbare object mogelijk gemaakt. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.

5.5.3 Conclusie en advies

Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

5.6.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

5.6.2 Onderzoek

In het bestemmingsplan "Vredenburghzone" worden geen milieubelastende of milieugevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Ter plaatse van de Vredenburghzone wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Omliggende bedrijven zullen daarom ten gevolge van de beoogde bestemmingswijziging niet in de bedrijfsvoering belemmerd worden. Het woon- en leefklimaat terplaatse van nabij gelegen woningen wordt niet geschaad ten gevolge van deze functiewijziging.

5.6.3 Conclusie en advies

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Archeologie

5.7.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft sinds 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. De archeologische waardenkaart is in 2018 geactualiseerd en vastgesteld door middel van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018).

Het bestemmingsplan wordt opgesteld naar aanleiding van de functiewijziging van de deelgebieden A4 (ca. 2,3 ha) en C2 (ca. 3,6 ha). De plangebieden zijn momenteel in gebruik als agrarisch gebied. Het nieuwe gebruik wordt nat natuurgebied en waterberging.

5.7.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Vredenburghzone Waddinxveen deelgebied A4, deelgebied 2 en C2, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018);
  • reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken ter hoogte van de plangebieden.

In de onderstaande afbeedling is een uitsnede van de archeologische waardenkaart (gelijk aan het Parapluplan Archeologie en Parkeren) van de gemeente Waddinxveen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPVredenburghzone-0401_0018.png"
Afbeelding - uitsnede uit de waardenkaart; rode contour: plangebieden A4 en C2 en perceel 2, de donkere zone betreft de ligging van een stroomgordel met Waarde Archeologie 3 (WA3).


Het plangebied deelgebied 2 ligt gebied waar in de diepere ondergrond (2,5 m onder het maaiveld) de zandige en kleiige afzettingen aanwezig zijn van een oude rivierloop (stroomgordel). Deze afzettingen hebben een hoge archeologische verwachting omdat ze vaak de hoge en droge delen vormden in een verder nat en drassig landschap. Door de droge ligging vormden deze afzettingen ideale bewoningslocaties voor de prehistorische jagers en verzamelaars. Daarom is de kans groot dat er ter hoogte van oude stroomgordels archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. In het vigerend bestemmingsplan hebben deze afzettingen dan ook de Waarde Archeologie 3 en is er een archeologisch onderzoek voor bepaalde ontwikkelingen verplicht. Deze verplichting geldt bij ontwikkelingen bij een minimale maat vanaf 1000m2 en bij werkzaamheden dieper dan 2,5 meter onder de grond. Ter plaatse van deelgebied 2 zullen in het kader van dit bestemmingsplan geen werkzaamheden uitgevoerd worden die groter zijn dan deze drempelwaarden. Desondanks is voor dit deelgebied een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 3' opgenomen, conform het 'paraplubestemmingsplan archelogie en parkeren'.

Aan weerszijden van de stroomgordelafzettingen bevindt zich een nat en drassig landschap, de zogenaamde komgronden. Dit landschap bestaat uit kleiige en venige afzettingen, hebben nooit droog gelegen en vormden dus geen geschikte bewoningslocaties in het verleden. Daarom geldt voor deze gebieden een kleine kans (lage verwachting) op de aanwezigheid van archeologische resten. Op deze gronden zijn de plangebieden A4 en C2 gelegen.

Nu worden de dieper gelegen stroomgordelafzettingen en komgronden afgedekt door dun een pakket veen en een dikker pakket van klei en zand (wadafzettingen). Beide pakketten zijn gevormd onder water, waardoor er een lage kans is op de aanwezigheid van archeologische resten. Het oorspronkelijke middeleeuwse veenlandschap is geheel vergraven vanwege de turfwinning, waardoor er geen kans meer is op de aanwezigheid van middeleeuwse archeologische resten.
Kortom: ter hoogte van de deelgebieden A4 en C2 geldt een algehele lage archeologische verwachting voor de gehele ondergrond.

Deze lage verwachting wordt bevestigd door twee archeologische onderzoeken. In 2004 is het plangebied Triangel door middel van 213 grondboringen onderzocht (adviesbureau RAAP, rapport 1031, november 2004). Deelgebied C2 grenst direct aan een deel dat door middel van 10 boringen is onderzocht. In 2017 is naar aanleiding van de aanleg van de Vredenburghlaan een archeologisch booronderzoek uitgevoerd (adviesbureau De Steekproef, rapport 2017-12/06, 12 februari 2018). De beide deelgebieden grenzen direct aan een gebied dat door middel van 34 boringen is onderzocht.

Beide archeologische onderzoeken bevestigen de lage archeologische verwachting van de ondergrond ter hoogte van de deelgebieden A4 en C2 . Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten.

5.7.3 Conclusie en advies

De deelgebieden A4 en C2 maken deel uit van een landschap dat niet geschikt is geweest voor bewoning in het verleden. Er geldt een lage archeologische verwachting, vanaf het maaiveld tot en met de diepere ondergrond.

Voor het nieuwe bestemmingsplan is vanwege de lage verwachting geen archeologische dubbelbestemming nodig. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig.

Ter plaatse van deelgebied 2 geldt wel een archeologische verwachting, maar hier worden geen werkzaamheden uitgevoerd die boven de drempelwaarden uitkomen (het deelgebied is zelfs kleiner dan de minimale maat van 1000m2 die geldt); desondanks is hier een archeologische dubbelbestemming opgenomen om te signaleren dat hier archeologische verwachtingswaarden gelden.

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten onverhoopt toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dan moet het bevoegd gezag (zijnde gemeente Waddinxveen) meteen op de hoogte gesteld worden en een beslissing nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

5.8 Kabels En Leidingen

Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.

Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.

5.9 Milieueffectrapportage

5.9.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  1. 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  1. 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. b. b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  1. 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Als de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan moet de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven worden. Als de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dan moet beoordeeld worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.9.2 Onderzoek

Feitelijk komen de activiteiten niet voor in het besluit m.e.r. De Activiteiten zijn daarnaast derhalve kleinschalig van aard en uit de nader onderzochte deelaspecten is gebleken dat er geen effect te verwachten is op bestaande waarden. Een m.e.r. procedure of een m.e.r.-beoordeling is derhalve niet aan de orde.

5.9.3 Conclusie en advies

Gezien de beperkte omvang van het voornemen en de omschrijving van de deelaspecten, waaruit blijkt dat enig effect voorkomen wordt, is een m.e.r. procedure niet noodzakelijk.Het college van B&W heeft naar aanleiding hiervan het besluit genomen dat geen milieueffectrapportage benodigd is, dit besluit is opgenomen in bijlage 5.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  1. 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  2. 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  3. 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  4. 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

6.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Recreatie
De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie'.
Binnen deze bestemming is een natuurgebied met extensieve (dag)recreatie en wateropvang/-berging toegestaan. Daarbij zijn onder andere kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en speelweides toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt en enkel mogelijk ten behoeve van voorzieningen voor openbaar nut en bouwwerken geen gebouw zijnde. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.3 Dubbelbestemmingen

Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor.

Waarde - Archeologie 3

Ten behoeve van de, blijkens het paraplubestemmingsplan archeologie en parkeren, op het deelgebied 2 aanwezige archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming opgenomen voor dit gedeelte van het plangebied. Deze archeologische dubbelbestemming is gelijk aan de dubbelbestemming die op is genomen in het 'paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren'.

Artikel 5 Waterstaat - Waterberging
Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 m opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.


Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Vredenburghzone' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.


De gemeente is zelf initatiefnemer en de financiering voor het plan is geregeld.
Eventueel uit het plan voortvloeiende planschade is voor rekening van de gemeente.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro

Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden.

7.2.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp van dit bestemmingsplansplan heeft vanaf 16 juni 2022 tot en met 27 juli 2022 ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp zijn geen zienswijzen ontvangen.

Gelijktijdig met de terinzagelegging is het bestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de wettelijk verplichte relevante overlegpartners.

Bijlage 1 Milieuparagraaf Omgevingsdienst

Bijlage 1 Milieuparagraaf Omgevingsdienst

Bijlage 2 Akoestisch Rapport

Bijlage 2 Akoestisch rapport

Bijlage 3 Quickscan Deelgebied 1

Bijlage 3 Quickscan deelgebied 1

Bijlage 4 Quickscan Deelgebied 2

Bijlage 4 Quickscan deelgebied 2

Bijlage 5 Besluit Omtrent Geen Milieueffectrapportage

Bijlage 5 Besluit omtrent geen milieueffectrapportage