KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Landschappelijke Inpassing
3.3 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beplantingsplan
Bijlage 1 Landschapsinrichtingsplan
Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 3 Ladderonderbouwing
Bijlage 4 Stec Rapport 'Kwalitatieve Bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-holland'
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Risicoberekening Externe Veiligheid
Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden
Bijlage 10 Notitie Stikstofberekeningen
Bijlage 11 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 12 Verslag Informatiebijeenkomst 9 Juni 2022
Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Zuidelijke Rondweg ongenummerd (achter Akkeroord)

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 29-05-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Zuidelijke Rondweg (achter Akkeroord) met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.8 bebouwingspercentage

Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;

dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.9 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.10 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.11 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.12 begane grond bouwlaag

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.13 bestaande situatie

  1. a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.14 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bevi-inrichting

Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.19 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.22 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.26 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.27 coffeeshop

Gelegenheid waar softdrugs wordt verkocht.

1.28 detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.29 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.32 geluidzoneringsplichtig bedrijf

Een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een geluidszone rond het betrokken terrein.

1.33 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.34 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.35 horeca

Een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.36 kantoor

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.37 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.38 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.39 openbare nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.

1.40 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.41 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.

1.42 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.43 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.44 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.45 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.46 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.48 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.50 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.51 straatmeubilair

Bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.52 verdieping

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.

1.53 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.54 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.55 windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.56 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 de ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, airco-units, warmtepompen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de als bijlage opgenomen Staatvan Bedrijfsactiviteiten in:
    1. 1. categorie 1 en 2 zoals opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2;
    2. 2. categorie 1, 2 en 3.1 zoals opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1;

met dien verstande dat bedrijven met zeer kwetsbare groepen als bedoeld in artikel 1.56 niet zijn toegestaan;

  1. b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m²;

met de daarbij behorende:

  1. c. opslag en uitstalling;
  2. d. erven en terreinen;
  3. e. wegen en paden;
  4. f. parkeervoorzieningen;
  5. g. groenvoorzieningen;
  6. h. water;
  7. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. j. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ontsluitingspaden;
  3. c. water;
  4. d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden;

met de daarbij behorende:

  1. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. c. voet- en fietspaden;
  3. d. lichtmasten;
  4. e. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  5. f. kunstwerken;
  6. g. water;
  7. h. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Algemeen

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

7.2 Ondergronds bouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  6. f. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Parkeerregeling

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht

Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zuidelijke Rondweg (achter Akkeroord) van de gemeente Waddinxveen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zuidelijke Rondweg (achter Akkeroord) in Waddinxveen ligt een agrarisch perceel van afgerond 1,53 ha. Op deze gronden zijn grondgebonden agrarische bedrijven in de vorm van een akkerbouwbedrijf en/of veehouderijbedrijf toegestaan. Voortzetting van deze bestemming is niet reëel. Enerzijds is het perceel veel te klein om hier een volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen exploiteren. Anderzijds is de kwaliteit van het grasgebied, dat is ingeklemd tussen rijks-, provinciale- en gemeentelijke gebiedsontsluitingswegen, niet meer geschikt voor het houden van dieren.

Initiatiefnemer is daarom voornemens het gebied te transformeren naar een bedrijventerrein. Deze vervolgfunctie sluit goed aan op het aan de overzijde van de Zuidelijke Rondweg gelegen bedrijventerrein Coenecoop en al aan Akkeroord gevestigde bedrijven. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen bedrijvenontwikkeling in het plangebied juridisch/planologisch mogelijk.

Omgevingswet
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip, van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.

Het ontwerpbestemmingsplan is op 24 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze bestemmingsplanprocedure de Wet ruimtelijke ordening, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Zuidelijke Rondweg tegenover het bedrijventerrein Coenecoop. In noordoostelijke richting liggen de achterzijden van percelen aan Akkeroord met een restaurant, (bedrijfs) woningen en twee bedrijven. Aan de zuidwestzijde staat een woonhuis. Het perceel hierachter is in gebruik voor stalling van (vracht)auto's. Aan de zuidoostzijde ligt het Moerkapellepad (een langzaam- verkeersroute met aansluitend de Provincialeweg N451, een groenzone met aangrenzend de half verdiepte A12. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied (zwart gestippeld omlijnd) en omgeving.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop" 10 april 2013 n.v.t.
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" 19 september 2018 n.v.t.
"Parapluplan biomassa-installaties" 14 oktober 2020

In het bestemmingsplan 'Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop' is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch' (figuur 2). Een herziening van het bestemmingsplan is nodig om een bedrijvenontwikkeling mogelijk te maken.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding 'Actualisatie bestemmingsplan Coenecoop'.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied, circa 1,53 ha groot, ligt ten zuiden van het bedrijventerrein Coenecoop. Aan weerszijde van het plangebied staan enkele (bedrijfs)woningen, een restaurant en twee bedrijven aan Akkeroord (aannemersbedrijf en bedrijf in loonwerk en grondverzet). Het gerende gebied tussen de Zuidelijke Rondweg en de Extra Gouwe kruising (N451) zal in de (nabije) toekomst door middel van een organische groei kunnen worden getransformeerd naar bedrijfsdoeleinden als uitbreiding van Coenecoop.
Tegenover plangebied gelegen bedrijven. Restaurant Akkeroord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0003.png"Stalling (vracht)auto's achter Zuidelijke Rondweg 2. (Bedrijfs)woningen aan Akkeroord.

Planspecifiek
Het plangebied is in gebruik als grasland. Hier lopen nog regelmatig schapen. Het perceel ligt ingeklemd tussen een bebouwingslint van Akkeroord (noordoostzijde) en een woning met hierachter stalling van (vracht)auto's (zuidwestzijde). Aan de achterzijde ligt het Moerkapellepad met aansluitend de Extra Gouwe Kruising (N451), een groenstrook met ter plaatse de verdiepte A12 in verband met het Gouwe Aquaduct onder de Gouwe. Aan de voorzijde ligt de Zuidelijke Rondweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0004.png"Luchtfoto plangebied (2018).

Plangebied vanaf Moerkapellepad. Achterzijde bedrijfsgebouwen Akkeroord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0005.png"Plangebied vanaf Zuidelijke Rondweg. Plangebied vanaf achterzijde Akkeroord.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Op het bedrijventerrein kunnen zich circa 3 bedrijven vestigen. Twee bedrijven aan de voorzijde in milieucategorie 2 langs de Zuidelijke Rondweg en één bedrijf achter deze twee bedrijfspercelen in milieucategorie 3.1. De bedrijfsbebouwing wordt zodanig vormgegeven dat deze inpasbaar is tussen de bestaande bebouwing met een hierbij afgestemde bouwhoogte van maximaal 8 meter. Het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak is maximaal 70%. Achter de (bedrijfs)woningen langs Akkeroord wordt een groene wand aangelegd van circa 8 meter breed, zodat een natuurlijke afscheiding ontstaat. De aanwezige watergang wordt verbreed in verband met het graven van voldoende watercompensatie.

Voor de achterste kavel is DHL geïnteresseerd. Het is de bedoeling op dit 8.420 m² grote perceel een cityhub te realiseren met 2.340 m² aan bebouwing. De bouwhoogte wordt circa 6,2 m. Rondom het gebouw worden 64 parkeerplaatsen voor (volledig elektrische) bestelwagens en 35 voor personenauto's aangelegd. Voorts komen er twee dockshelters voor aflevering van pakketten die vervolgens met kleine (volledig elketrische) bestelwagens worden gedistribueerd in de regio. Aan de zuidwestzijde (naast het perceel Zuidelijke Rondweg 2) wordt het bedrijfsperceel ontsloten op de Zuidelijke Rondweg. Een impressie is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0006.png"Figuur 3: Vogelvluchttekening cityhub DHL (indicatief).

Langs de Zuidelijke Rondweg kunnen nog twee bedrijven worden gerealiseerd van elk circa 3.000 m² met een ontsluiting op de Zuidelijke Rondweg. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met milieuzonering in relatie tot nabij gelegen woningen. Een voorlopige verkavelingstekening, met daarin al opgenomen de cityhub van DHL is opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0007.png"Figuur 4: Verkavelingstekening bedrijventerrein (indicatief).

3.2 Landschappelijke Inpassing

Het plangebied is zichtbaar vanaf de Zuidelijke Rondweg en de Extra Gouwe kruising (N451). Met de aanleg van de N451 en het Moerkapellepad is het terrein aan de achterzijde over de volle breedte zichtbaar. In de nieuwe situatie zullen enkele bedrijfsgebouwen worden gerealiseerd met bijbehorend buitenterrein. De landschappelijke inpassing hiervan vraagt aandacht, waarbij rekening dient te worden gehouden met een passende overgang tussen de percelen aan Akkeroord en de uitbreiding van het bedrijventerrein. Het is het de ambitie om de bebouwing zodanig in te passen dat een juiste aansluiting plaatsvindt bij de schaal en maat langs de wegen enerzijds en de aanwezige bebouwing aan weerszijde van het gebied anderzijds. Ten behoeve hiervan is een landschapsinrichtingsplan opgesteld.


Landschapsinrichtingsplan
Landschappelijke inpassing van locatie aan Zuidelijke Rondweg, achter Akkeroord
Ter plekke van de planlocatie langs de Zuidelijke Rondweg is een ontwikkeling beoogd voor de bouw van twee bedrijfspanden. Zowel de noord- als de zuidzijde van de Zuidelijke Rondweg wordt op dit moment gekenmerkt door de aanwezigheid van bedrijventerrein al dan niet gecombineerd met woningen. Ten oosten van de locatie wordt het gebied gekenmerkt door een mix van verschillende functies. Door de ingesloten ligging en geringe omvang van het agrarisch grasland ligt het voor de hand dit om te vormen naar een bedrijfslocatie in aansluiting op de omliggende functies.

De locatie wordt landschappelijk ingepast door toepassing van gebiedseigen beplantingen en het versterken van de landschappelijke hoofdstructuur. Dit gebeurt door het verbreden van watergangen en het aanplanten van bomenrijen (streekeigen of een afgeleide daarvan). De toepassing van groene hagen en begroeide schermen zorgt voor een groene aanblik op ooghoogte en ontneemt het zicht op achterliggende verharding en bebouwing.

De randen van het gebied worden gekenmerkt door toepassing van grasbermen. Ten behoeve van de versterking van biodiversiteit wordt ruimte geboden aan de inpassing van natuurvriendelijke oevers en plasbermen. Tevens worden grasbetontegels voor parkeerpaatsen te plekke van zonnig gelegen parkeerplekken aangelegd. Parallel aan de Zuidelijke Rondweg wordt een bomenlaan van linden toegepast ter ondersteuning van de functie als hoofdontsluitingsweg en versterking van het groene karakter langs deze weg.

Langs het Moerkappellepad is reeds aan weerszijden een bomenrij aangeplant die het zicht op de achterliggende bebouwing zal ontnemen. Dit wordt extra ondersteund door op het terrein op diverse plekken hoogstam bomen aan te planten. Het zicht vanaf het Moerkapellepad op achterliggend parkeerterrein wordt door toepassing van een begroeid hekwerk ontnomen.

Het landschapsinrichtingsplan van 6 april 2022 is opgenomen in Bijlage 1. In figuur 5 is een vereenvoudigde weergave hiervan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0008.png"Figuur 5: Landschapsinrichtingsplan.

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Zuidelijke Rondweg. Ten behoeve van deze planontwikkeling worden circa twee nieuwe in- en uitritten aangelegd. De bestaande uitrit vervalt. Het verkeer kan zijn weg vervolgen naar de Kanaaldijk (N454). Vanaf deze weg begeeft men zich via de Coenecoopbrug naar rijksweg A12 en A20. Dat is ook mogelijk via de Zuidelijke Rondweg richting Beijerincklaan door gebruik te maken van de onlangs in gebruik genomen Vredenburghlaan (N457). Hiermee is de bereikbaarheid van de regionale infrastructuur in de Zuidplas verbeterd.

Zuidelijke Rondweg. Uitrit voor agrarisch gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0009.png"Moerkapellepad, links Zuidelijke Rondweg en rechts N451. Kanaaldijk.
Verkeersgeneratie
Toekomstige verkeerssituatie
De uitbreiding van bedrijfsactiviteiten heeft effect op het goederenverkeer, het aantal werknemers en bezoek. Uitgaande van drie bedrijven met een gemiddelde bedrijfsvloeroppervlakte van 2.450 m² per bedrijf is de toekomstige verkeersgeneratie gemiddeld 418 voertuigbewegingen per werkdag, waarvan 50% vrachtverkeer (bron CROW 381, december 2018; verkeersgeneratie 5,7 per 100 m² bvo in rest bebouwde kom, matig stedelijk voor bedrijf, arbeidsextensief (loods, opslag/ transportbedrijf).

Effecten verkeersafwikkeling
Als gevolg van de bedrijfsactiviteiten neemt de verkeersgeneratie met ca. 484 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal toe; ofwel 242 voertuigen. Hiervan zijn 111 verkeersbewegingen afkomstig van DHL, te weten 3 vrachtwagens in de ochtend, 40 elektrische bestelwagens in de ochtend, 1 vrachtwagen in de middag en 15 bestelwagens in de avond, alsmede 52 afhalingen per dag van particulieren.

Aan de hand van de geprognosticeerde verkeersgeneratie kan worden vastgesteld dat het effect van de uitbreiding van het bedrijventerrein leidt tot een beperkte toename van het verkeer op de omliggende wegvakken. De toename vindt verspreid over de dag plaats en is verkeerskundig dermate laag dat mag worden verondersteld dat het verkeer opgaat in het reguliere verkeersbeeld en niet leidt tot (nieuwe) knelpunten op gebied van verkeersafwikkeling.

Naar aanleiding van een zienswijze is alsnog een verkeerskundig onderzoek uitgevoerd door Mobycon (rapport van 6 december 2023). Uit de resultaten hiervan kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

Het bedrijventerrein genereert exclusief pakketpunt voor particulieren 380 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Omgerekend komt dit neer op 23 personenauto-equivalant (afgekort: pae) tijdens het drukste ochtend- en 40 pae tijdens het drukste avondspitsuur. Wanneer wordt gekozen voor het toevoegen van een pakketpunt voor particulieren stijgt de verkeersaantrekkende werking met 104 motorvoertuig- bewegingen per etmaal. Omgerekend komt dit neer op 10 extra pae tijdens het drukste ochtend- en 12 pae tijdens het drukste avondspitsuur.
Op de ontsluiting van het terrein op de Zuidelijke Rondweg voorziet Mobycon geen doorstromingsknelpunten. Mobycon ziet dat verkeer vanuit de ontwikkeling zich goed kan mengen in het verkeer op de Zuidelijke Rondweg.
In de autonome toekomstige situatie ziet Mobycon op de rotonde doorstromingsknelpunten ontstaan, tijdens de ochtendspits op de noordelijke kruispunttak en tijdens de avondspits op de zuidelijke kruispunttak. De ontwikkeling leidt niet tot nieuwe doorstromingsknelpunten en heeft op de verkeersafwikkeling slechts een marginaal effect, ongeacht of er wordt gekozen voor een afhaalpunt voor particulieren. Het geconstateerde knelpunt is bovenplans, waardoor dit in een bredere context dan deze ruimtelijke ontwikkeling onderzocht en eventueel aangepakt moet worden.

Mobycon concludeert dat het aspect ‘verkeer’ de ontwikkeling niet in de weg staat. Het verkeerskundig onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

3.3.2 Parkeren

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  1. 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  2. 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 381, 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied'. De te kiezen plek in de bandbreedte is afhankelijk van situatiespecifieke kenmerken. Een locatie dichtbij een aansluiting op een snelweg kan een hoger autogebruik veroorzaken en daarmee een hogere vraag naar parkeerplaatsen. Anderzijds kan een locatie dichtbij een treinstation een lager autogebruik veroorzaken en daarmee minder vraag naar parkeerplaatsen. Omdat Waddinxveen vlakbij de A12 en de A20 ligt én drie treinstations, wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte. Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers in verband met uitbreiding bedrijventerrein

Functies Per 100 m² Oppervlakte Aantal pp
Bedrijven matig stedelijk/ rest bebouwde kom
Bedrijf, arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) min. 0,8
max. 1,3
circa 4.900 m² (2 x 2.450 m²) 52 pp
Bedrijf, arbeidsintensief/ bezoekersextensief
(industrie, laboratorium, werkplaats)
min. 2,1
max. 2,6
circa 2.450 m² 58 pp

Op de uit te geven bedrijfskavels is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein te realiseren. Ook kan hier rijdend materieel worden gestald. Zo worden er voor DHL 35 parkeerplaatsen voor personenauto's aangelegd en 64 parkeerplaatsen voor (elektrische) bestelwagens. Bij uitwerking van bouwplannen wordt hiermee rekening gehouden. In artikel 10.1, de Parkeerregeling van de regels van het bestemmingsplan, wordt het parkeren geborgd wanneer aanvragen omgevingsvergunning worden ingediend. In dat geval moet worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeernorm.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 2 'Duurzaam economisch groeipotentieel' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. De economie verandert en staat voor een overgang naar een circulaire en CO2-neutrale energievoorziening. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. Daarvoor zijn veel veranderingen nodig, zoals het aanpassen van verschillende productieprocessen. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Behoud van de huidige ruimte voor industriegebieden en inzet op optimale bereikbaarheid zijn van belang. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra. Verrommeling en versnippering wil het rijk voorkomen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Er is een onderzoek naar de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Hierin is aangetoond dat er behoefte is aan uitbreiding van het bedrijventerrein met enkele bedrijven. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving


Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Voor deze planontwikkeling is de opgave ruimte en verstedelijking relevant.
Het plangebied (1,53 ha) grenst aan het bedrijventerrein Coenecoop en maakt deel uit van de bebouwde ruimte. In figuur 6 is een uitsnede van Kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied' van de Omgevingsvisie opgenomen waarin de bebouwde ruimte is ingetekend. In zijn algemeenheid wordt aangegeven dat het beter benutten en opwaarderen van deze ruimte leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Het bedrijventerrein Coenecoop is aangeduid als 'Bedrijventerrein' op kaart 14 (figuur 6). De uitbreiding met 1,53 ha is momenteel als grasland in gebruik. In de Omgevingsverordening is deze uitbreiding niet genoemd, omdat de oppervlakte minder is dan 3 ha.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0010.png"Figuur 6: Links uitsnede kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' en rechts uitsnede kaart 61 'Bedrijventerrein' van de Omgevingsvisie.

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een veencomplex. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied niet specifiek aangeduid (figuur 7).

Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het plangebied onderdeel uit van bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 7). Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Als richtpunt wordt bij bedrijventerreinen aangehouden dat de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht krijgt. Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0011.png"Figuur 7: Kwaliteitskaart; Links uitsnede Kaart 'Laag van cultuur- en natuurlandschappen' en rechts 'Laag van de stedelijke occupatie'. Het plangebied is met een zwarte omlijning aangeduid.

Toetsing planinitiatief
De uitbreiding van het bedrijfsterrein is minder dan 3 ha, te weten 1,53 ha. Het planvoornemen betreft een vraag gestuurde uitbreiding van het tekort aan bedrijventerreinen in de regio. De planlocatie grenst aan het bedrijventerrein Coenecoop en is goed ontsloten op lokale en regionale infrastructuur. Voor het bestemmingsplan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld met als doel om de uitbreiding landschappelijk in te passen, waarin het programma zich dient te voegen. Voorts wordt hierbij rekening gehouden met de bestaande functies aan Akkeroord. De vervolgfunctie van het terrein zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het terrein vanaf de Zuidelijke Rondweg en vanaf de N451.

Naast de landschappelijke inpassing zal er aandacht zijn voor de bouwhoogte en vormgeving van de bebouwing vanaf de Zuidelijke Rondweg en Akkeroord. Het plangebied wordt verder niet specifiek genoemd in de Omgevingsvisie.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De planontwikkeling is in overeenstemming met de opgave toekomstbestendige bedrijfsterreinen. Er wordt ingezet op het beter benutten en duurzaam functioneren van bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X. Hierin zijn bijbehorende tabellen met een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Als een locatie is opgenomen op de '3 ha kaart' betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
Uitgangspunt voor het opnemen van een locatie op de '3 ha kaart' is dat het gaat om een reële ontwikkeling. Binnen een periode van ten hoogste 10 jaar moet er voldoende behoefte bestaan voor ontwikkeling van de locatie. De regionale visies voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de '3 ha kaart'. Het is daarom wenselijk om al voordat een nieuwe buitenstedelijke locatie wordt opgenomen in de regionale visie in overleg te treden met de provincie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die locatie.

In lid 4 is bepaald dat Gedeputeerde staten een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen kunnen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een bedrijventerrein mogelijk met 1,53 ha. De behoefte is aangetoond in het Ladderonderzoek, zoals opgenomen in Bijlage 3. Geconcludeerd kan worden dat deze uitbreiding in een actuele behoefte voorziet.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Sprake is van een uitbreiding met een bedrijventerrein met circa 1,53 ha. De ontwikkeling past binnen de bestaande structuur, omdat aan de overzijde van de Zuidelijke Rondweg al bedrijven zijn gevestigd en de achterzijde ligt aan regionale infrastructuur. Bovendien zijn aan Akkeroord naast een restaurant ook al enkele bedrijven gevestigd.

Bedrijven
In artikel 6.12 van de Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van Bedrijven opgenomen. Als een bestemmingsplan betrekking heeft op een bedrijventerrein dan is het volgende van belang.

Artikel 6.12 Bedrijven
In lid 1 van dit artikel is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaalden verbeeld op kaart 20 in bijlage II, vestiging mogelijk maakt van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voorgeluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.

Toetsing aan Bedrijven
Op de kaarten 19 en 20 van van de Omgevingsverordening is de uitbreiding niet opgenomen, omdat de oppervlakte minder is dan 3 ha. De hoogst toegestane milieucategorie op het terrein is categorie 2 en 3.1. Bedrijven uit deze categorie passen op het bedrijventerrein in relatie tot de omgeving. Zo zijn al aan Akkeroord 3a en 3b bedrijven toegestaan in milieucaterogie 2 en aan de Zuidelijke Rondweg 3 en 5 bedrijven in milieucategorie 3.2

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.3 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan is in overeenstemming met artikel 6.12 van de Omgevingsverordening (Bedrijven), omdat bedrijven mogelijk worden gemaakt, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein en omgeving.

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.

Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.

Snelweg met bedrijventerreinen
Een relatief nieuwe identiteitsdrager in het gebied is het snelweglandschap. De snelweg is onderdeel van een veel langer tracé en in het gebied leidt dat tot vervreemding in maat en schaal, oriëntatie en vormgeving. In de afgelopen decennia zijn er verschillende (logistieke) bedrijventerreinen aan de snelweg ontstaan die in architectuur aansluiten bij de wetmatigheden van de snelweg. Zodoende ontstaat nieuwe entiteit in het gebied die breder is dan de weg. De ambitie is om, op de plekken waar bedrijventerreinen aan de snelweg liggen, deze nieuwe dynamiek aan te stimuleren zodat een duidelijk contrast ontstaat tussen de hoog dynamische snelwegomgeving en haar landschappelijke context. Uitgangspunt daarbij is concentratie van bedrijventerreinen rondom knooppunten.

Ontwikkelingen
Het droogmakerijenlandschap is sterk in beweging. Er zijn veel grote en kleine ontwikkelingen gaande. Rondom de A12 zijn nieuwe glastuinbouwgebieden in combinatie met bedrijventerreinen gepland. Als buffer tussen de nieuwe bedrijvigheid en glastuinbouw met (de woningbouwuitbreiding van) Waddinxveen is de groene Vredenburghzone gepland. Ook zijn er nieuwe infrastructurele verbindingen gepland, met name rondom de Gouwe Knoop. De Extra Gouwe kruising en Vredenburghlaan zijn inmiddels aangelegd.


Weggebonden bedrijvigheid
De weggebonden bedrijventerreinen liggen met name rondom de vier kwadranten van de A12 en de Moordrechtboog. Ondernemers op deze terreinen opereren vaak bovenregionaal. De schaal van de activiteiten past bij de schaal van het snelweglandschap. De zichtlocaties zijn op de snelweg georiënteerd. Zodoende ontstaat een samenhangend artificieel werklandschap van de 21e eeuw. Aan de achterkant, tegen het landschap is het contrast groot. De structuur van het landschap, haar lange lijnen en waterlopen én de bijbehorende routes voor fietsers en ander lokaal verkeer wordt hier hard onderbroken. Gestreefd moet worden naar een zorgvuldige inpassing van deze achterkanten, vindbaarheid en oriëntatie voor gebruikers van het landschap. Dat betekent dat randen aan de infrastructuur een hele andere benadering vergen dan de randen naar het landschap. Daar waar de randen naar de snelweg hard en bebouwd zijn daar vragen de randen naar het landschap om landschappelijke middelen (beplantingsschermen, waterlopen) om het terrein goed in te passen.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het plangebied ligt tegenover het bedrijventerrein Coenecoop; het maakt onderdeel uit van 'weggebonden bedrijvigheid'. Naar analogie van deze bedrijvigheid dient ook hier specifieke aandacht te worden besteed aan landschappelijke inpassing. De rand dient onderdeel te zijn van de schaal en orde van de nieuw aangelegde provinciale infrastructuur. Randen aan het landschap worden met landschappelijke elementen ingepast. Het terrein wordt ontwikkeld met een opvallende voorkant naar de Zuidelijke Rondweg. Bestaande kwaliteiten worden niet aangetast.

Conclusie
De uitbreiding van het bedrijventerrein wordt landschappelijk ingepast, waarbij de rand onderdeel gaat uitmaken van de schaal en orde van de omliggende wegen. De bebouwing wordt hierop afgestemd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Bedrijventerreinenstrategie voor Midden-Holland

In 2019/2020 heeft de Regio Midden-Holland een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de bedrijventerreinen in deze regio. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Stec groep en met de oplevering van het rapport "Naar een kwantitatieve verdieping van de regionale bedrijventerreinen” is het eerste deel van een door de regio Midden-Holland op te stellen regionale bedrijventerreinenstrategie afgerond.
Uit het rapport blijkt een flink tekort aan bedrijventerreinen. Los van de vraag naar (extra) uitbreidingsruimte van reeds gevestigde ondernemers, is er een vervangingsvraag als gevolg van transformatie naar ander gebruik, veelal woningbouw. De recente provinciale behoefteraming (vastgesteld in 2021) bevestigt dit beeld en onderstreept het tekort extra: de vraag in Midden-Holland groeit harder dan eerder voorspeld en het aanbod is verder opgedroogd. De vraag tot en met 2030 is vanuit de provinciale prognose geraamd op circa 80 tot 120 hectare.

Het tekort doet zich vooral voor over een brede linie: van regulier lokaal MKB tot ruimte voor Hogere Milieu categorie (HMC) bedrijven. Aansluitend op deze behoefteraming heeft de provincie Zuid-Holland een uitvraag gedaan om per regio een bedrijventerreinenstrategie op te stellen. Als vervolg op die kwantitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie heeft het triple helixoverleg Economie Onderwijs Arbeidsmarkt (EOA) afgesproken om een kwalitatief georiënteerde, regionale bedrijventerreinenstrategie op te stellen. Deze strategie bouwt voort op de kwantitatieve strategie en geeft invulling aan ‘werken aan kwaliteit’. Dit houdt in dat de regio vanuit een ruimtelijk-economisch perspectief wil werken aan een kwalitatief sterke bedrijventerreinenmarkt met locaties en werkgelegenheid die kwaliteit toevoegen aan Midden-Holland. Dit betekent onder meer dat bestaande bedrijventerreinen goed moet worden benut en toekomstbestendig moeten worden gemaakt en dat nieuwe bedrijventerreinen een kwalitatieve toevoeging moeten zijn aan het bestaande aanbod en maximaal moeten helpen om de kansen en uitdagingen in de regio te verzilveren.

Het door Stec Groep opgestelde rapport 'Kwalitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland' van 2 juni 2023. zoals opgenomen Bijlage 4, is in goede samenwerking met de leden van het triple helixoverleg EOA regio Midden-Holland tot stand gekomen. Onderdeel van de samenwerking was een regelmatige afstemming met vertegenwoordiging van het bedrijfsleven in de regio. De definitieve versie van de kwalitatieve bedrijventerreinenstrategie is na positief advies van het triple helixoverleg EOA Midden-Holland aangeboden aan de colleges van de regiogemeenten met verzoek het rapport vast te stellen en te besluiten om de strategie ter aanvaarding aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan te bieden. Aanvaarding van de strategie door Gedeputeerde Staten betekent dat trede 1 en 2 van de Ladder zijn doorlopen. Met aanvaarding door Gedeputeerde Staten kan de regio feitelijke compensatie toepassen in plaats van planologische compensatie, gesteld dat vraag en aanbod in balans zijn.

Burgemeester en wethouders van Waddinxveen hebben de regionale kwalitatieve bedrijventerreinen strategie Midden-Holland op 12 juni 2023 vastgesteld.

Leidende principes
De strategie bevat naast een feitelijke analyse afspraken en acties, deze zijn samengevat in een drietal leidende principes voor een toekomstbestendige bedrijventerreinenportefeuille in de regio Midden-Holland. Deze principes zijn niet volgordelijk en worden parallel aan elkaar opgepakt.

  1. 1. De Regio Midden-Holland spant zich in om onze bestaande bedrijventerreinenvoorraad op niveau te houden en waar mogelijk kwalitatief te optimaliseren. Denk aan verduurzamen en het zo zorgvuldig mogelijk benutten van de ruimte. Zo wil de regio de bijdrage van haar terreinen aan de regionale economie en samenleving borgen en bedrijventerreinen benutten bij het realiseren van maatschappelijke ambities. Denk aan de energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie.
  2. 2. De Regio Midden-Holland gaat nieuwe, duurzame bedrijventerreinen ontwikkelen om tegemoet te komen aan de flinke ruimtebehoefte van bedrijven in Midden-Holland. Ook is dit nodig om ‘schuifruimte’ te realiseren om de bestaande voorraad te optimaliseren (principe 1). Bij de toevoeging van nieuw terrein kijkt de Regio Midden-Holland goed hoe zij de extra vierkante meters met maximale meerwaarde voor de regio en ten opzichte van de bestaande voorraad kan realiseren.
  3. 3. De Regio Midden-Holland realiseert de juiste randvoorwaarden voor een toekomstbestendige portefeuille van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen in Midden-Holland. Denk hierbij onder meer aan goede monitoring.

Toetsing planinitiatief
Het transformeren van een agrarisch perceel naar een bedrijventerrein, grenzend aan bedrijvenpark Coenecoop betreft een kleinschalige (lokale) ontwikkeling van < 3 hectare bruto terrein. Hier volstaat lokale goedkeuring, gevolgd door het informeren van de regio.

De uitbreiding van het bedrijventerrein is in bijlage B: Verdieping van de ruimtevraag van het door Stec Groep opgestelde rapport 'Kwalitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland' opgenomen in tabel 8: geïnventariseerde vervangingsvraag regio Midden-Holland. Hierin is de 'Zuidelijke Rondweg (gelegen achter Akkeroord)' als compensatielocatie opgenomen.

Conclusie
De uitbreiding is in overeenstemming met de uitgangspunten van de 'Kwalitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland' van Stec Groep (juni 2023).

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.

Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?

Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.

Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.

Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 8). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0012.png"Figuur 8: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.

Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • Woonwijken (Woonkern);
  • Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
  • Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
  • Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
  • Polders Achterof en Zuidplas;
  • Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder);
  • Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).

Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid)
Waddinxveen heeft de afgelopen jaren fors uitgebreid, met Logistiekpark A12, Businesspark Vredenbrugh, Coenecoop III en op Distripark. Door deze ontwikkelingen staat Waddinxveen landelijk op de derde plek van meest uitgegeven meters bedrijventerrein tussen 2008 en 2017. Distripark aan de A12 is een hoogwaardig terrein voor logistieke bedrijvigheid. Distripark heeft een hoog energieverbruik, doordat de distributie- en opslagcentra een grote koudevraag hebben. Eveneens aan de A12 zit het logistiek park, wat een locatie is voor grootschalige logistiek. Aan de Bredeweg bevindt zich kleinschalige bedrijvigheid en Coenecoop I, II en III/West is een gemengd terrein met hoge arbeidsdichtheid. Dan zijn er nog drie terreinen met minder voorspoedige ontwikkeling. Noordkade is een gedateerd terrein, waar al een start is gemaakt richting transformatie naar een gemengd woon-werkgebied. In Zuid is vrachtverkeer momenteel problematisch en in Kouwehoek is sprake van verzakking van de N454. Het plangebied ligt aan de rand van het bedrijvenpark Coeneoop langs de Zuidelijke Rondweg achter Akkeroord.

Toetsing planinitiatief
Een uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Zuidelijke Rondweg (achter Akkeroord) is in overeenstemming met de koers voor bedrijventerreinen, waarin het plangebied als 'bedrijvigheid van de toekomst' is aangeduid (figuur 9). Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.3 wordt hierop ingegaan. De inrichting van het terrein is zodanig dat het terrein schoon en veilig wordt. De daken van de bedrijfsgebouwen worden zoveel mogelijk voorzien van zonnepanelen. Het terrein wordt groen ingericht overeenkomstig het landschapsinrichtingsplan zoals toegelicht in paragraaf 3.2. De landschappelijke inrichting wordt verder geborgd met een beplantingsplan in artikel 4.3.2 van de regels van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0013.png"Figuur 9: Uitsnede Kaart 'Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid)'. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.

Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied grenst aan Coenecoop I ten zuiden van de Zuidelijke Rondweg. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als 'bedrijvigheid van de toekomst'. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende beleidskaders relevant:

  1. 1. Toetsen van de verkeersafwikkeling van verkeersgenererende ontwikkelingen.
  2. 2. Alleen nieuwe verkeersgenererende ontwikkelingen toestaan binnen 3 kilometer van aansluitingen op de A12 en/of binnen 600 meter van de te realiseren Bentwoudlaan.
  3. 3. Alleen nieuwe verkeersgenererende ontwikkelingen toestaan binnen 200 meter van een gebiedsontsluitingsweg.
  4. 4. Inzetten op de juiste regionale ontwikkelingen.

De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie
Het plangebied wordt via de Zuidelijke Rondweg ontsloten op de Kanaaldijk (N454). Het rijkswegennet is op korte afstand bereikbaar. De planontwikkeling genereert geen verkeer naar de kern van Waddinxveen. Het plan voldoet aan de relevante beleidskaders van het Mobiliteitsplan. Langs de Zuidelijke Rondweg ligt een vrijliggend fietspad, zodat het plangebied ook voor langzaam verkeer goed bereikbaar is.

4.4.3 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).

Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van enkele bedrijven mogelijk. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: plaatsing zonnepanelen, en opvang en recyclen van regenwater.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Parkeren van auto's vindt plaats op gestabiliseerd gras. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Er wordt een robuust bosplantsoen aan de zuidoost-zijde aangelegd. Verder komen er groenvakken onder de bomen. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Verder worden er nieuwe bomen en beplanting geplant voor meer schaduwwerking. Fietsenstallingen worden voorzien van een sedumdak. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Nieuwe bedrijfsbebouwing daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Conclusie
De nieuw te bouwen bedrijven worden overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en Klimaatadaptatie.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Beleid provincie

Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • Grondwaterrichtlijn;
  • Drinkwaterrichtlijn;
  • Richtlijn Overstromingsrisico’s;
  • Zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.2.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn 'droge voeten', schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema's het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:
    In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
  • waterkwaliteit en ecologie:
    Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.
  • gebruik en beleving:
    In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.
  • beheer en onderhoud:
    Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.

Grote plannen (Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak)
Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -6,25 m en NAP -7,10 m. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. Het hoogheemraadschap adviseert minimaal 1,2 m drooglegging (vloerpeil) voor bebouwing om (grond)wateroverlast te voorkomen.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Zuidplas. Aan weerszijde van het plangebied en langs de Zuidelijke Rondweg liggen overige watergangen met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 10. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. De nieuwe bedrijfsbebouwing wordt ruim buiten de beschermingszone gerealiseerd. Voor het graven van compensatiewater wordt tijdig een watervergunning aangevraagd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0014.png"Figuur 10: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Plangebied blauw gestippeld omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit Het bestaande agrarisch perceel van 1,53 ha wijzigt naar bedrijfsdoeleinden. In de bestaande situatie is dit perceel in gebruik als grasland. In de nieuwe situatie worden er circa drie bedrijven gerealiseerd met verharding. Aan de randen komt er groen en extra water.
Per saldo is er sprake is van een toename van verhard oppervlak van 12.411 m², zoals opgenomen in tabel 5.1. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is 10% van 12.411 m² = 1.241 m² watercompensatie nodig. Er wordt extra water gegraven door bestaande sloten te verbreden, totaal 1.250 m². Voor het graven van extra watercompensatie zal tijdig een watervergunning worden aangevraagd.


Tabel 5.1: Waterbalans plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0015.png"

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfsbebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Het bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering overeenkomstig de eisen van het gemeentelijke rioleringsbeleid. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

5.4.1 Wateradvies

De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 8 april 2022 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede is het ontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap..

5.4.2 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling, nadat het hoogheemraadschap een watervergunning heeft verleend op de door initiatiefnemer in te dienen aanvraag. Op basis hiervan kan het Hoogheemraadschap een positief advies uitbrengen omtrent het plan.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat het plangebied wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar de oppervlakte minder dan 75 ha is, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
In het onderhavige situatie is sprake van een uitbreiding van een bedrijventerrein met circa 15.300 m². In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

In het plangebied worden circa drie bedrijven mogelijk gemaakt. Er is geen cumulatie met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige functies (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het gebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Ook is er geen sprake van toename van stikstofdepositie. In paragraaf 6.3.1 wordt hierop ingegaan. De wijzigingen ten opzichte van de geldende regeling zijn gering.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m


Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat de planlocatie aan een gebiedsontsluitingsweg (Zuidelijke Rondweg) ligt. Aan de achterzijde ligt hoofdinfrastructuur van achtereenvolgens de N451 en rijksweg A12. Voorts ligt aan de overzijde van de Zuidelijke Rondweg het bedrijvenpark Coenecoop. Aan weerszijde van het plangebied staan enkele (bedrijfs)woningen, een restaurant en twee bedrijven.

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de geplande uitbreiding van het bedrijventerrein. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.

(Bedrijfs)woningen Akkeroord
Achter de aan Akkeroord gelegen (bedrijfs)percelen zal een sloot worden verbreed. Voorts zal als landschappelijke inpassing hier een groenzone worden aangelegd. De afstand tot de (bedrijfs)woningen en het nieuwe bedrijventerrein wordt minimaal 30 meter, zodat een bedrijf in het zuidelijke gedeelte van het plangebied in milieucategorie 3.1 toelaatbaar is. De twee bedrijven langs de Zuidelijke Rondweg zijn bestemd voor bedrijven in milieucategorie 1 en 2. Voldaan wordt aan de richtafstanden. Aanvullend is voor het onderdeel geluid een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin is aangetoond dat er voor deze woningen een goed akoestisch woon- en leefklimaat is. In paragraaf 6.1.3.2 wordt hierop ingegaan.

Woning Zuidelijke Rondweg 2
De woning aan de Zuidelijke Rondweg 2 ligt op minimaal 20 m vanaf het nieuwe bedrijventerrein. Het naastgelegen gebied langs de Zuidelijke Rondweg wordt bestemd voor bedrijven in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Bedrijven in milieucategorie 3.1 zijn toelaatbaar vanaf 30 m afstand. Aan de richtafstanden wordt voldaan. De vestiging van DHL Cityhub XL is mogelijk wanneer er twee geluidschermen worden geplaatst, zoals dat is opgenomen in het akoestisch onderzoek van Peutz te Zoetermeer. Dit wordt geborgd in een maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In paragraaf 6.1.3.2 wordt hierop ingegaan.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er aan weerszijden van het plangebied (bedrijfs)woningen van derden staan. De richtafstanden voor 'gemengd gebied' worden in acht genomen door in het plangebied bedrijven toe te staan in maximaal milieucategorie 2 (voorzijde) en 3.1 (achterzijde). De vestiging van DHL Cityhub XL is mogelijk wanneer er twee geluidschermen worden geplaatst. Dit wordt als maatwerkvoorschrift opgenomen, nadat hiervoor eenn milieumelding is gedaan. Met inachtneming hiervan is er geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. De woningen behouden een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als 'landbouw/ natuur'. Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband met onderhavige planontwikkeling heeft Waders Milieu B.V. te Waddinxveen een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (rapport van 24 juni 2020, Bijlage 6). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de bodem ter hoogte van de geplande ontwikkelingen niet verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.


Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden


Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek luchtkwaliteit
Met het plan wordt beoogd een uitbreiding van het bedrijventerrein te realiseren. In verband hiermede heeft Peutz te Zoetermeer een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd (rapport van 18 december 2023, rapportnummer F 22614-3-RA-003, Bijlage 7). Uit het onderzoek blijkt dat de optredende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking van de drie nieuwe bedrijven ten hoogste respectievelijk 26, 18 en 10 µg/m³ bedragen. Deze concentraties voldoen aan de wettelijke grenswaarden.

De toename van de concentraties ten gevolge van de wijziging op de beoordelingsposities zijn 0,4, 0,0 en 0,0 µg/m³ voor respectievelijk NO2, PM10 en PM2,5 en zijn daarmee als zeer beperkt en als 'Niet in betekenende mate' (NIBM) te beschouwen. Ook de aantallen overschrijdingen per jaar van de uurgemiddelde concentraties voldoen aan de wettelijke grenswaarden.

Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2021 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Zuidelijke Rondweg en de Extra Gouwekruising (N451). Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit ten aanzien van de drie nieuwe bedrijven aan de Zuidelijke Rondweg te Waddinxveen geen belemmeringen vormt.


Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van circa drie bedrijven mogelijk. In het onderzoek naar luchtkwaliteit is berekend dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Voor dit plan is voorts de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2 en PM10 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.


Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt binnen 200 m van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Ten zuiden van het plangebied ligt de A12. Voorts ligt de Provinciale weg N451 binnen het invloedsgebied van het plangebied.

Provinciale wegen
De Provinciale weg N451 (Extra Gouwe kruising) ligt op circa 20 m afstand van de geplande uitbreiding van het bedrijfsterrein. Deze weg is aangeduid als route gevaarlijke stoffen. Als toetsingskader voor de beoordeling van risico's ten gevolge van transport is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing.
De weg heeft, evenals alle wegen in de regio Midden-Holland (met uitzondering van de rijkswegen) een PR van 0 meter en een GR van < 0,1 OW. Het risico van EV van deze wegen is dus zeer beperkt. Dat tezamen met de geplande ontwikkeling van bedrijfsbebouwing betekent dat het risico beperkt is, zodat dit plan geen belemmering vormt voor het plangebied.
Rijksweg A12 en A12/A20
Om te voorkomen dat het transport van gevaarlijke stoffen over snelwegen ongeremd groeit, met alle gevolgen van dien voor bestaande of geplande ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de Rijksoverheid, gemeenten, provincies en het bedrijfsleven in gezamenlijk overleg gekomen tot het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet weg schept duidelijkheid over het maximale risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen op de omgeving.

Plaatsgebonden risico (PR)
Voor het transport gevaarlijke stoffen over de A12 en A12/A20 moet rekening worden gehouden met verschillende wegvakken. Voor de hier beschouwde wegvakken zijn de afstanden als volgt:

  • Z018: 26 m.
  • Z135: 0 m.
  • Z136: 22 m.

Omdat wegvak Z136 gemodelleerd is als twee verbindingsbogen, geldt in dat geval de helft van de PR-afstand, zijnde 11 m. Het plangebied ligt op minimaal 60 m van het hart van de weg. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

Groepsrisico (GR)
De rijksweg A12 en A12/A20 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Er dient een verantwoording GR te worden opgesteld wanneer binnen deze zone (minder) kwetsbare bestemmingen worden gepland en er sprake is van een significante toename van het Groepsrisico.

Het groepsrisico is berekend voor zowel de A12 als de A12/A20. Het groepsrisico van de A12/A20 is met 0.48 keer de oriëntatiewaarde net iets hoger dan het groepsrisico van de A12 (0.46 keer de oriëntatiewaarde). In deze paragraaf wordt daarom het groepsrisico van de A12 verder niet behandeld.

Uit het onderzoek blijkt dat het groepsrisico groter is dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde, maar de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Door de voorgenomen ontwikkeling neemt het groepsrisico toe. De verantwoording voor het groepsrisico voor de A12, A20 en N451 vindt plaats in paragraaf 6.1.7.1.

Plasbrandaandachtsgebied
In het Basisnet Weg wordt het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Het PAG is het gebied tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 m voor het PAG wordt gemeten vanaf de buitenste kantlijn van de rechterrijstrook. Voor wegvak Z135 geldt geen PAG, voor wegvakken Z018 en Z136 wel. Het plangebied ligt op meer dan 55 m van de buitenste kantlijn zodat het PAG geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied. Dat betekent dat er geen aparte verantwoording in het kader van het PAG hoeft plaats te vinden.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt aan de noordzijde langs de Zuidelijke Rondweg van het plangebied een aardgasleiding W521-01 van de Gasunie met een diameter van 12 inch en 40 bar. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter vanaf het hart met een invloedsgebied van 140 m. Verderop liggen twee aardgasleidingen (W-501-01 (ten noordoosten van Akkeroord) en W-517-01 (ten noordwesten van Akkeroord)). Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In figuur 10 is de buisleiding aangeduid.

De omvang van het risico in relatie tot de oriëntatiewaarde bepaalt of en onder welke voorwaarden de bestemming op die locatie kan worden gerealiseerd. In verband hiermede is een risicoberekening uitgevoerd en een verantwoording van het groepsrisico in het invloedsgebied opgesteld. In paragraaf 6.1.7.1 wordt hierop ingegaan.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 12) zijn in de nabijheid van het plangebied (binnen een straal van 200 meter) geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0017.png"Figuur 12: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart gestippeld omlijnd aangeduid).


Overstromingsrisico Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.

6.1.7 Rapport 'Externe Veiligheid'

Aardgastransportleiding en rijkswegen A12, A20 en Provincialeweg N451
Ten behoeve van deze planontwikkeling is een risicoberekening voor het Plaatsgebonden Risico opgesteld in verband met de aan de noordzijde gelegen hogedruk gasleidingen en de zuidelijk gelegen rijkswegen. De risicoberekening is uitgevoerd door adviesgroep AVIV B.V. te Enschede (rapport van 1 september 2021, project 214617, Bijlage 8).

Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de relevante aardgasleidingen is berekend voor de huidige situatie en toekomstige situatie.

Plaatsgebonden risico gasleiding
Voor leidingen met een druk van maximaal 40 bar, zoals het geval, geldt een belemmeringenstrook van ten minste 4 m aan weerszijden van de buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. De belemmeringenstrook dient ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. Binnen deze strook mogen geen nieuwe bouwwerken opgericht worden. Het plangebied ligt net buiten de belemmeringenstrook. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor een uitbreiding van het bedrijventerrein.

Plaatsgebonden risico A12, A20 en N451

Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook van de rijkswegen A12, A20 en Provinciale weg. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor een uitbreiding van het bedrijventerrein.

Groepsrisico gasleiding
In het rapport is het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde vergeleken tussen de huidige en toekomstige situatie. Hieruit blijkt dat het groepsrisico door het plan niet toeneemt. (Het groepsrisico is in de huidige en toekomstige situatie minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.) Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag dient de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.

Groepsrisico A12, A20 en N451
Het groepsrisico is berekend voor zowel de A12 als de A12/A20. Het groepsrisico van de A12/A20 is met 0.48 keer de oriëntatiewaarde net iets hoger dan het groepsrisico van de A12 (0.46 keer de oriëntatiewaarde). Het groepsrisico van de A12 hoeft om die reden niet verder te worden behandeld. voor de overige wegen kan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico worden volstaan. Het bevoegd gezag dient de Veiligheidsregio Hollands Midden in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het plangebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied nabij stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. Het plangebied zelf heeft geen archeologische waarde. In figuur 13 is een uitsnede van de CHS opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0018.png"Figuur 13: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.


Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

Onderzoek/ beoordeling
In het geldende bestemmingsplan is geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het plangebied geen verwachtingswaarde. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 19 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. De bedrijfsontwikkeling ligt in een gebied zonder verwachtingswaarde. Zie hiervoor de uitsnede van de beleidskaart zoals opgenomen in figuur 14. Een onderzoek naar archeologie kan achterwege worden gelaten.
Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen

worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0019.png"Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ). Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 6,1 kilometer ten oosten van het plangebied. Sprake is van een uitbreiding van een bedrijventerrein; dit Natura2000-gebied wordt hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten zuiden van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard op circa 1,9 km. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor deze ecologische verbindingszone en verderop gelegen weidevogelgebieden in de polder Bloemendaal. Voorts liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPachterakkeroord-0401_0020.png"Figuur 15: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 6,1 km ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar mogelijk wordt de Polder Stein binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op circa 10,8 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.

Aan de hand van de depositieberekeningen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. Uit deze berekeningen blijkt dat de emissie-uitstoot van de gewenste situatie voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase dermate laag is, dat deze niet zal leiden tot een depositie die hoger is dan 0,00 mol per ha/jaar, zoals dat is aangetoond in de notitie Effecten depositieplan van Stalbouw.NL van 14 november 2023, Bijlage 10). Deze bijdragen zijn zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Flora- en faunatoets

Soortenbescherming
Bij een bestemmingsplanherziening moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van september 2021, rapportnummer 21A082, Bijlage 11). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport)

Gebiedsbescherming
Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Voor de nieuwe ontwikkeling is daarom getoetst of er sprake is van stikstof depositie op de natuurgebieden. Het aspect stikstofemissie is geen belemmering voor het project.
Soorten
Geen
NNN-gebieden Geen
Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Geen
Soortenbescherming
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Bunzing, Egel, Haas, Hermelijn, Konijn en Wezel geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Aanvullende maatregelen vereist
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er geen beperkingen tegen deze planontwikkeling. Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Aan de hand van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. In het plangebied zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Hiervoor is als bijlage een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: bedrijfsgebouwen en overige bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane bouwhoogte en het bebouwingspercentage van bedrijfsgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de bebouwing zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin de bedrijfsgebouwen gesitueerd dienen te worden. Niet-zelfstandige kantoren zijn toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 50% van de bruto vloeroppervlakte van een bedrijf, met een maximum van 3.000 m².
Op basis van de resultaten van het Akoestisch onderzoek van Peutz, zoals opgenomen in Bijlage 5 dienen er twee geluidschermen van 3 meter hoog te worden geplaatst om vestiging van DHL mogelijk te maken in het zuidelijke deel van het plangebied. In verband hiermede is in artikel 3.4.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat deze geluidschermen moeten zijn geplaatst, voordat dit bedrijf in gebruik wordt genomen.

Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van water mogelijk.

Artikel 5 Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden. Bijbehorende voorzieningen zoals ongebouwde parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.


Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 11.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 11.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Er zijn geen vooroverlegreacties ontvangen.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft op 9 juni 2022 een informatiebijeenkomst gehouden voor omwonenden. Het verslag van de bijeenkomst is opgenomen in Bijlage 12. De aanwezigen zijn niet positief over deze planontwikkeling, omdat zij een uitbreiding van het bedrijventerrein niet passend vinden.
Initiatiefnemer heeft aangeboden om mee te denken over de landschappelijke inpassing tussen de achterzijde van de percelen aan Akkeroord en de uitbreiding van het bedrijventerrein. Ten behoeve hiervan is de landschapsinrichtingstekening van de landschapsarchitect toegezonden.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 25 mei 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn acht zienswijzen ontvangen. Deze zijn beantwoord in de Nota vanbeantwoording zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 13.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 1 Landschapsinrichtingsplan

Bijlage 1 Landschapsinrichtingsplan

Bijlage 2 Verkeerskundig Onderzoek

Bijlage 2 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 3 Ladderonderbouwing

Bijlage 3 Ladderonderbouwing

Bijlage 4 Stec Rapport 'Kwalitatieve Bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-holland'

Bijlage 4 Stec rapport 'Kwalitatieve bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland'

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 6 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 7 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 8 Risicoberekening Externe Veiligheid

Bijlage 8 Risicoberekening Externe Veiligheid

Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

Bijlage 9 Advies Veiligheidsregio Hollands Midden

Bijlage 10 Notitie Stikstofberekeningen

Bijlage 10 Notitie stikstofberekeningen

Bijlage 11 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 11 Ecologisch onderzoek

Bijlage 12 Verslag Informatiebijeenkomst 9 Juni 2022

Bijlage 12 Verslag informatiebijeenkomst 9 juni 2022

Bijlage 13 Nota Van Beantwoording Zienswijzen

Bijlage 13 Nota van beantwoording zienswijzen