Bredeweg 14, Waddinxveen
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 14-12-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bredeweg 14, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPbredeweg14-0401 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.6 achtergevel
De van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.
1.7 archeologische waarde
De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.10 bebouwingspercentage
Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.11 Bed & Breakfast
Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.12 bestaande situatie
- a. Bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.13 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.17 bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.18 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.
1.21 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.
1.26 carport
Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.
1.27 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.28 dakopbouw
Het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.
1.29 dove gevel
Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.30 erker
Een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek.
1.31 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.32 geluidgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.33 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.34 huishouden
Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.35 inwoning
Het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.36 karakteristiek
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels cultuurhistorische waarden van gebouwen op dat perceel worden beschermd of waaraan mogelijkheden zijn gekoppeld. Van cultuurhistorische waarde is in ieder geval het hoofdgebouw en eventueel ook één of meer bijgebouwen.
1.37 kelder
Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.
1.38 overkapping
Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.
1.39 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.40 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.41 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.42 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.43 verdieping
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.
1.44 voorgevel
Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.45 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.
1.46 vrijstaande woning
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw.
1.47 wijziging
Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.
1.48 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.49 zijgevel
Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.8 de ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 de verticale diepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende
- b. in- en uitritten;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. groenvoorzieningen;
- e. water;
- f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- g. kunstwerken.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. één vrijstaande woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand';
- b. twee wooneenheden ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
- c. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
met de daarbij behorende:
- e. bijbehorende bouwwerken, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
- f. tuinen en erven;
- g. parkeervoorzieningen;
- h. water;
- i. speeltoestellen.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
5.2 Bouwregels
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
- a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
7.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende regels:
- a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
- b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
- c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
7.3 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
- d. in het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
8.2 Parkeren
- a. In het geval van nieuwbouw of functiewijziging waarbij de parkeerbehoefte toeneemt, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota en aanvullend de CROW (publicatie 317).
- b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien:
- 1. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd; en
- 2. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- f. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
10.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht
Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bredeweg 14, Waddinxveen van de gemeente Waddinxveen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Bredeweg 14 in Waddinxveen ligt een agrarisch bouwvlak van een voormalig akkerbouwbedrijf. De opstallen met gronden van het akkerbouwbedrijf zijn aangekocht door een ontwikkelaar om de transformatie tot een glastuinbouw- en bedrijvenlandschap mogelijk te maken in het kader van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder (Glasparel+).
Nu het agrarisch bouwvlak niet langer kan worden gebruikt voor agrarische doeleinden is de eigenaar voornemens de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen om in aanmerking te komen voor het oprichten van 1 compensatiewoning in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling. De bestaande woonboerderij 'Willems hoeve' wordt hierin meegenomen, waarbij de aanduiding van bedrijfswoning vervalt. In deze karakteristieke woonboerderij worden twee wooneenheden mogelijk gemaakt, zodat de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing kan worden behouden.
Het plangebied, groot circa 1,1 hectare, maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan “Zuidplas Noord”, waarin het perceel is bestemd voor “Agrarisch". Het oprichten van niet-agrarische functies zoals Wonen is hiermee in strijd. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen functiewijziging van het plangebied juridisch planologisch mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ten noordoosten van de gemeentegrens met de gemeente Zuidplas aan de Bredeweg in Waddinxveen. Het perceel bestaat uit een bouwvlak met een (voormalige) agrarische bedrijfswoning en bijbehorende opslagloodsen. In zuidwestelijke richting aan de overzijde van de Bredeweg ligt een groot tuincentrum van Intratuin. Noordoostelijk van het plangebied liggen akkerbouwgronden welke in de nabij toekomst worden getransformeerd tot een glastuinbouw- en bedrijvenlandschap (Glasparel+). Zuidoostelijk van het plangebied liggen eveneens agrarische gronden. Hier zijn bedrijfswoningen voor de glastuinbouw gepland. Noordwestelijk ligt aan de Bredeweg een twee-onder-één-kapwoning. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rode rechthoek) en omgeving.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 26 juni 2013 | 9 juli 2014 |
Het perceel Bredeweg 14 is voorzien van een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf (figuur 2). In de regels is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen om vervolgfuncties mogelijk te maken naar Wonen. Mitsdien is de planontwikkeling hiermee in strijd. Om hieraan medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2014 onherroepelijk van kracht geworden.
Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuidplas Noord (planlocatie gearceerd).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Google Earth).
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied is groot circa 1,1 hectare Tot voor kort maakte het perceel onderdeel uit van een akkerbouwbedrijf. Naast de leegstaande boerderij staat een voormalige varkensschuur van circa 104 m². Aan de boerderij zitten twee aangebouwde stallen van respectievelijk 123 m² en 124 m². De woning genaamd "Willems hoeve" is gebouwd in 1842 en heeft een vloeroppervlakte van ca. 205 m². De naastgelegen aardappelloods heeft een oppervlakte van circa 1.070 m². De vrijstaande werktuigenloods is groot ca. 720 m², welke gebouwd is in 1999. Deze was in gebruik voor opslag van agrarisch materieel.
De woonboerderij. De aan de overzijde gelegen Intratuin.
Het akkerbouwgebied achter het bouwvlak. De werktuigenloods.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Het gebied ten noordoosten hiervan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder dat wordt getransformeerd tot een glastuinbouw- en bedrijvenlandschap. Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen mogelijk wordt maakt. Bij uitspraak van 6 mei 2015 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het plandeel met de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' van dit bestemmingsplan vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Het gebied ten noordoosten van het plangebied is bestemd voor glastuinbouw. Ten zuidoosten is een gebied aan de Bredeweg gereserveerd voor maximaal 5 bedrijfswoningen. Noordwestelijk van het plangebied staan twee plattelandswoningen. Een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Glasparel+. Plangebied gearceerd aangeduid.
3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
De gemeente Waddinxveen heeft de navolgende uitgangspunten en ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als basis voor de regeling geldt de ruimtelijke kwaliteitswinst als doelstelling.
Basisuitgangspunten
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:
- Vervolgfuncties in het kader van de (voormalige) provinciale ruimte-voor-ruimteregeling is mogelijk. De compensatiewaarde volgt uit de te saneren oppervlakte waarbij de sloop van iedere 1.000 m² bedrijfsgebouwen één compensatie-eenheid oplevert. Deze compensatie-eenheid is gewaardeerd op een woonruimte van 750 m³ exclusief kelders en vergunningsvrije bouwmogelijkheden.
- De cultuurhistorisch waardevolle woonboerderij dient behouden te blijven.
- In de woonboerderij kunnen twee wooneenheden mogelijk worden gemaakt wanneer de achterbouw van de boerderij (oppervlakte circa 136 m²) en de voormalige vrijstaande varkensschuur (oppervlakte circa 104 m²) worden gesloopt.
- De werktuigenloods met een oppervlakte van 720 m² kan worden gehandhaafd. Dit gebouw dient als bijbehorend bouwwerk te worden aangemerkt ten behoeve van de 2 wooneenheden in de woonboerderij, zodat verder geen (vergunningvrije) bouwwerken meer mogelijk zijn op het achtererfgebied.
- De invloed op de omgeving dient bij inpassing de compensatiewoning gewaarborgd te zijn. Hierbij is vooral het milieutechnische aspect van belang, de inpassing mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid.
Inpassingskaders
Voor de inpassing van (compensatie)woningen gelden de volgende uitgangspunten:
- De bestaande watergangen en zichtlijnen dienen behouden te blijven.
- Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
- De bouwvolumes dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij sprake is van groenverbetering.
- Het maximum aantal woningen mag niet meer dan 3 bedragen.
3.3 Nieuwe Situatie
Op basis van genoemde beleidskaders is een plan ontwikkeld voor het oprichten van 1 compensatiewoning en het creëren van een inpandige woning in de bestaande boerderij. Bij de beoordeling van het verzoek om hieraan planologische medewerking te verlenen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan voornoemde uitgangspunten. Op grond hiervan is overeenkomstig onderstaande berekening en toelichting het oprichten van 1 compensatiewoning mogelijk.
Berekening compensatie Ruimte voor ruimteregeling Bredeweg 14, Waddinxveen Te slopen bedrijfsgebouwen ter plaatse - aardappel bewaarloods 1.070 m² 1,07 compensatiewoning ________________________ Totaal afgerond 1 compensatiewoning |
De compensatiewoning wordt ten noordwesten van de bestaande woonboerderij gerealiseerd. Hiervoor is een bouwvlak opgenomen, zodat er flexibilteit is met betrekking tot de situering van de woning. Bij het vaststellen van het bouwvlak is met het volgende rekening gehouden:
- de voorzijde van het bouwvlak is bepaald op basis van het uitgevoerde akoestisch onderzoek. In paragraaf 6.1.3 wordt hierop ingegaan. Dit betekent dat de afstand tussen rand Bredeweg en voorzijde bouwvlak ten minste 37 m wordt en de voorgevel doof wordt uitgevoerd;
- de woning dient te worden gebouwd in het naar de weg toe gekeerde deel van het bouwperceel;
- aan weerszijden van dit deelgebied is een vrije zone van 5 m opgenomen;
- tussen de achterzijde van het bouwvlak en het plangebied is een zone van 30 m buiten het bouwvlak gehouden, zodat voldoende afstand wordt gehouden tussen de hoofdgebouwen en het hierachter geplande glastuinbouwgebied (minimaal 30 m).
- de bestaande woonboerderij wordt als zodanig opgenomen. Hierin zijn 2 wooneenheden toegestaan, nadat de aangebouwde schuur en de voormalige varkensschuur met een oppervlakte van afgerond 240 m² zijn gesloopt. Bij restauratie van de woonboerderij dient de voorgevel en enkele karakteristieke bouwelementen te worden behouden. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen van de nieuwe toestand.
Figuur 4: Situatietekening plangebied. Paars de te slopen opstallen.
3.4 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied is gelegen aan de Bredeweg. De woonboerderij kan gebruik blijven maken van de bestaande uitrit. De nieuw te bouwen compensatiewoning krijgt een eigen uitrit. Hiervoor zal een uitritvergunning worden aangevraagd bij de wegbeheerder (gemeente Zuidplas). Vanaf deze weg is de woonkern van zowel Waddinxveen als Moerkapelle uitstekend bereikbaar. De aansluiting op het rijkswegennet (A12) is uitstekend.
De Bredeweg (rechts afrit naar Intratuin). Bredeweg 14, gezien vanaf afrit Intratuin.
Parkeren
Bij het bepalen van de parkeernorm is gebruik gemaakt van de richtlijnen van het CROW, publicatie 317 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek), zijnde 2,8 parkeerplaatsen per woning (vrijstaande woningen in buitengebied, niet stedelijk). Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan deze parkeernorm.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan.
Conclusie
Er zijn met deze planontwikkeling geen rijksbelangen gemoeid.
4.1.2 AMvB Ruimte (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om onder andere de hier relevant zijnde onderwerpen:
- rijksvaarwegen;
- hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
- ecologische hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Conclusie
In het Barro is een aantal algemene regels opgenomen, welke doorwerking hebben op provinciaal en gemeentelijk beleid. Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid als genoemd in het Barro.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De Agenda ruimte bevat een concretere uitwerking van de VRM. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.
- 1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken. - 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen. - 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen. - 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.
Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte
De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.
De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
Op kaart 1 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Structuurvisie is het plangebied binnen de 'bebouwde ruimte' opgenomen, terwijl het gebied in de Kwaliteitskaart onderdeel uitmaakt van het glastuinbouwgebied. In figuur 5 is een uitsnede van deze kaart opgenomen. Op kaart 5 (Logistiek systeem van mainport en greenports) is het gebied aangeduid als glastuinbouwgebied als onderdeel van de Greenport Westland-Oostland. Datzelfde geldt voor kaart 20 (Laag van de stedelijke occupatie).
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling levert een bijdrage aan het actief opruimen en tegengaan van verrommeling, waarbij rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Sprake is van een kwaliteitsverbetering, omdat de nieuwbouw van een compensatiewoning gekoppeld gaat met enerzijds sanering met bedrijfsbebouwing en verharding en anderzijds de cultuurhistorisch waardevolle boerderij wordt behouden. Deze transformatie geeft vanuit landschappelijk oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit lint dat onderdeel vormt van de centrale lijn van de Zuidplaspolder.
Figuur 5: Links uitsnede Kwaliteitskaart en rechts kaart Beter benutten bebouwde ruimte.
4.2.2 Verordening Ruimte
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:
bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een compensatiewoning. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang.
Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4).
Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Toetsing aan de ladder is derhalve niet nodig. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toelichting Verordening ruimte
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moet voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Het gaat dan om:
- Duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en/of sierteelt;
- Wegnemen van verharding;
- Toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
- Andere maatregelen waarbij de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
Bij aanvullende ruimtelijke maatregelen gaat het onder andere om de maatregelen uit de bestaande regelingen 'Ruimte-voor-Ruimte' en 'nieuwe landgoederen'. Op basis van deze voormalige regelingen kon in ruil voor de sloop van 1.000 m² bebouwing of 5.000 m² kassen een woning buiten BSD worden gebouwd. Bij de beoordeling van de aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen hanteert de provincie vooralsnog deze oppervlaktes als uitgangspunt.
Op de Kwaliteitskaart (figuur 5) is het plangebied aangeduid als 'glastuinbouwgebied'. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Als richtpunt wordt onder meer aangehouden dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Sprake is van bestaande voormalige agrarische bebouwing, waarbij gezocht is naar een passende vervolgfunctie met behoud van de cultuurhistorische woonboerderij. De situering van de de compensatiewoning is zodanig gekozen dat de aanwezige lintstructuur wordt gerespecteerd.
De in het plan beschreven sanering en herontwikkeling van bebouwing blijft binnen het bestaande bouwperceel en past qua aard en schaal bij wat er al is, zowel op de locatie zelf als lintbebouwing. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Structuurvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde van dit belangrijke lint krijgt een kwaliteitsimpuls.
De veranderende landschappelijke dynamiek aan de Bredeweg krijgt een opwaardering, omdat de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Hiervoor in de plaats komt één compensatiewoning, welke landschappelijk wordt ingepast, zodat per saldo er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte en van het veenweidekarakter, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan en saneren van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
Onderhavige planontwikkeling voor het oprichten van een compensatiewoning met behoud van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij voldoet aan het provinciale belang met betrekking tot Ruimtelijke kwaliteit zoals is vastgelegd in artikel 2.2.1, lid 4 van de Verordening Ruimte. De ruimtelijke- en beeldkwaliteit krijgen hierdoor een kwaliteitsimpuls. Mitsdien kan worden voldaan aan het provinciale belang met betrekking tot de in dit bestemmingsplan mogelijk te maken functiewijziging.
4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de nieuwe op- en afrit bij de A12. Het contrast tussen de nieuwe glastuinbouwontwikkeling en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit.
Conclusie
De functiewijziging is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
- Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
- De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
- Aantallen te bouwen woningen
- Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
- Een visie op de financiering
- Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
- Een fasering van het programma.
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
- Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
- Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.
Conclusie
De plankaart (figuur 6) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen het glastuinbouwlandschap' en het reservegebied glastuinbouw of nieuw wonen. De functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijf naar nieuw wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP. Het plangebied is met een zwarte pijl aangeduid op de plankaart.
Figuur 6: Plankaart ISP. Plangebied met zwarte pijl aangeduid.
4.3.2 Handboek kwaliteit Zuidplaspolder
In het Handboek kwaliteit Zuidplaspolder (2008) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit Handboek is niet vastgesteld, maar dient wel als uitgangspunt bij toetsing van nieuwe aanvragen. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
- 1. duurzaamheid
- 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder
- 3. kwaliteit in de deelgebieden
Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn. De Bredeweg maakt onderdeel uit van de hoofdplanstructuur.
Het lint van Middelweg en Bredeweg vormt de centrale lijn van de Zuidplaspolder, opgespannen tussen de kerktorens van Moerkapelle en Moordrecht en wijkt in zijn maatvoering enigszins af van de overige linten. Het profiel is breder en kent een fraaie laanbeplanting. Rond het lint staan bovendien enkele monumentale boerderijen. De 'Willems hoeve' is één van deze fraaie boerderijen welke in de nieuwe situatie zal worden behouden. De te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing maakt plaats voor een landschappelijk in te passen compensatiewoning met behoud van de karakteristieke boerderij.
Conclusie
De tochten en lanen zijn uitgewerkt in profielen. Voor de Bredeweg noord geldt dat er een afstand van 25 meter (vrijwaringszone) dient te worden aangehouden tussen kassen en lintbebouwing (wonen/ werken). In figuur 7 is dit weergegeven. De planontwikkeling voldoet aan de in het Handboek genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is van de functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Figuur 7: Profiel Bredeweg.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. Als één van de uitgangspunten is benoemd dat er behoefte is aan ruimte voor de glastuinbouw, niet alleen in Waddinxveen, maar ook in andere gemeenten in de regio. Grote toekomstopgave voor het landelijk gebied is het verbreden van de landbouw en het benutten van de potentie van recreatie. Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied ten zuidwesten van de aanduiding "Glastuinbouw/ bedrijvenlandschap nieuw". De planlocatie zelf ligt in een lintzone met de aanduiding “Versterken natuurwaarden Zuidplaspolder/ Polder Achterof”. (zie figuur 8).
Conclusie
Het plangebied ligt aan de Bredeweg. Deze weg vormt van oudsher de verbindingsroute tussen Moerkapelle en Moordrecht. Kleinschalige woningbouw aan de randen van het glastuinbouwgebied zijn inpasbaar in het lint. Mitsdien kan worden gesteld dat het oprichten van 1 compensatiewoning in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Figuur 8: Integrale kaart Structuurvisie.
4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Bredeweg kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Een (agrarische) bedrijfsfunctie vervalt ten behoeve van één compensatiewoning en een extra wooneenheid in de bestaande boerderij. Als gevolg hiervan zal niet langer sprake zijn van verkeersbewegingen met zwaar materieel. Deze planontwikkeling heeft gunstige effecten op de verkeersveiligheid voor de Bredeweg.
4.4.3 Groenstructuur en Groenbeleid Waddinxveen
De gemeenteraad heeft op 20 april 2016 het Groenstructuur en Groenbeleidsplan Waddinxveen vastgesteld. Hierin zijn beleidskader opgenomen voor het openbaar groen in de bebouwde omgeving. Dit beleid heeft geen betrekking op onderhavig plangebied.
Conclusie
De Bredeweg is niet specifiek opgenomen in het beleidsplan. De bestaande groenstructuur langs de Bredeweg wordt niet aangetast.
4.4.4 Duurzaamheid
Gemeentelijk beleid inzake duurzaam bouwen
Het Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW. Aangesloten wordt bij de systematiek van GPR gebouw. Al in het voorlopig ontwerp kan snel met GPR gebouw een verkenning op verschillende milieuthema's worden uitgevoerd. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale kwaliteit. Binnen voornoemd beleidskader wordt projectmatig gewerkt aan het halen van de minimumdoelstellingen van 7,2 per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid).
Energie
De prestatie op het gebied van energie wordt aangeduid met de Energie Prestatie op Locatie (EPL) en de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). De EPL is een maat voor de CO2-emissie ten gevolge van energiegebruik op wijkniveau. De EPC geeft de mate van energie-efficiëntie per gebouw aan. Hoe lager de EPC, des te zuiniger het gebouw. In het Klimaatbeleid van de gemeente Waddinxveen is een aanscherping van 10% van de EPC op nieuwbouw opgenomen ten opzichte van het Bouwbesluit.
Conclusie
De nieuwbouwontwikkeling zal voldoe aan de eisen van het Bouwbesluit. Bij uitwerking van bouwplannen zal eveneens rekening worden gehouden met het gemeentelijk beleid op het gebied van duurzaam bouwen.
4.5 Conclusie
Dit bestemmingsplan voldoet aan het geschetste rijksbeleid, omdat de mogelijkheden worden benut om de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte te verbeteren. Ten behoeve hiervan heeft het rijk aan de provincies gevraagd om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Dit provinciale kader moet vastleggen welke randvoorwaarden de provincie hanteert inzake:
- de mogelijkheden voor hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing;
- De mogelijkheden om bestaande onbruikbare of niet-waardevolle bebouwing te saneren met behulp van nieuwbouw van woningen (ruimte-voor-ruimte) en;
- De mogelijkheden voor nieuwbouw gekoppeld aan een substantiële kwaliteitsverbetering van het veenweidegebied, water, landschap en/of recreatie.
Met deze planontwikkeling zijn verder geen rijksbelangen gemoeid.
In de provinciale Structuurvisie is het gebied buiten het bestaand stedelijk en dorpsgebied gelegen. De planopzet is zodanig gekozen dat verrommeling van het bebouwingslint wordt tegengegaan. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals is vastgelegd in de Verordening Ruimte (Ruimtelijke kwaliteit). Mitsdien is de gevraagde functiewijziging in overeenstemming met het provinciale belang.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, omdat (agrarische) bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Het oprichten van één compensatiewoning op het perceel Bredeweg 14 is mitsdien in overeenstemming met het gemeentelijke beleid. De woning wordt op een landschappelijke wijze ingepast. Met het toestaan van een extra wooneenheid in de bestaande woonboerderij kan dit cultuurhistorisch waardevolle gebouw worden gehandhaafd.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijke beleid.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleid Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
5.4 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een waterpeil van NAP -6,40. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld. In de nabijheid van het plangebied ligt geen waterkering.
Toekomstige situatie en Waterafvoer
Het bouwvlak binnen het plangebied is in gebruik als (voormalig) agrarisch bouwperceel. In deze situatie is sprake van een functiewijziging naar wonen, waarbij de voormalige bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van afgerond 1.310 m² wordt gesloopt. Hiervoor in de plaats komen alleen een compensatiewoning met een oppervlak van circa 160 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is dan ook geen watercompensatie nodig. Het Hoogheemraadschap heeft inmiddels aangegeven dat de afwatering naar de langs de Bredeweg gelegen waterloop is toegestaan.
Het hemelwater van de daken van de nieuwbouw wordt afgevoerd op het oppervlaktewater. Het afvalwater van de woningen wordt aangesloten op de bestaande (pers)riolering overeenkomstig het gemeentelijk rioleringsbeleid. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Wegverkeerslawaai, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van één compensatiewoning en een extra wooneenheid in de bestaande boerderij mogelijk gemaakt. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Bij deze beoordeling is tevens gebruik gemaakt van alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten'. Onderstaand zijn deze voor de m.e.r-beoordeling belangrijke aspecten op een rijtje gezet, waarmee invulling wordt gegeven aan een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt onderdeel uit van het te nemen besluit. Op die manier wordt officieel kenbaar gemaakt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft plaatsgevonden. In tabel 6.1 is de beoordeling opgenomen.
Tabel 6.1: m.e.r.-beoordeling.
Projectnaam | Bestemmingsplan Bredeweg 14, Waddinxveen |
Kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | D 11.2 stedelijk ontwikkelingsproject (drempelwaarde 2.000 woningen). Initiatief: De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van het oprichten van één compensatiewoning en en een extra wooneenheid in de bestaande boerderij. |
Cumulatie met andere projecten | Nee |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Grond, cement, hout, staal |
Productie van afvalstoffen | Nee |
Verontreiniging en hinder | Geluid, luchtkwaliteit zijn binnen wettelijke normen |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van project | |
Bestaand grondgebruik | Voormalig akkerbouwbedrijf |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen natuurlijke hulpbronnen in het gebied |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder speciale beschermingszones (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) | In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect | In samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijk effect op bevolking |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Nee |
Orde van grootte van en de complexiteit van het effect | Gering. Voormalige agrarische bedrijfsbebouwing maakt plaats voor één compensatiewoning en een extra wooneenheid in de boerderij |
Waarschijnlijkheid van het effect | N.v.t. |
Duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect | Gelet op kleinschaligheid verwaarloosbaar effect |
Effecten Natura2000 gebieden. | In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen zijn. In paragraaf (zie verder paragraaf 6.4) |
Cultuurhistorische- en archeologische waarden | De cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Dit is beschreven in paragraaf 6.2 |
CONCLUSIE | De realisatie van de beoogde planontwikkeling leidt niet tot relevante milieueffecten die in een m.e.r. nader onderzocht moeten worden. Een m.e.r. is niet noodzakelijk |
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.2 vermeld.
Tabel 6.2: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat het plangebied aan een gebiedsontsluitingsweg (Bredeweg) ligt en in de directe nabijheid van hoofdinfrastructuur, te weten de A12 en de Provinciale weg N453. Voorts ligt tegenover het plangebied een vestiging van Intratuin.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieubelastende activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande functiewijziging van het perceel aan de Bredeweg 14. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.
De noordoostelijk gelegen glastuinbouwontwikkeling in het kader van de Glasparel+ geeft geen beperkingen voor de nieuwe (compensatie)woning en een tweede woning in de bestaande woonboerderij, omdat de afstand tussen de bestaande bedrijfswoning (waarin twee wooneenheden mogelijk worden gemaakt)/ de toekomstige (compensatie)woning en het bouwvlak voor de (toekomstige) glastuinbouw 30 meter is, zodat vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand.
De vestiging van Intratuin valt onder milieucategorie met een richtafstand van 30 meter. De afstand tussen de bestaande woning en twee (compensatie)woningen bedraagt circa 90 meter, zodat dit tuincentrum niet wordt beperkt in haar activiteiten.
Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor aanwezige milieubelastende activiteiten.
6.1.3 Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Onderzoek/ beoordeling
De relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn de Bredeweg (buitenstedelijk met een zonebreedte van 250 m), rijksweg A12 (met een zonebreedte van 600 m) en een nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Voor de Bredeweg geldt een maximum snelheid van 80 km/uur. In verband hiermede is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door S&W Consultancy B.V. te Vlissingen (rapport van 2 maart 2016, kenmerk 215534, V2, Bijlage 1). Het berekende geluidsniveau ten gevolge van deze wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening getoetst aan een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en aan de maximaal toelaatbare waarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied. Op basis van het onderzoek kan het volgende worden geconstateerd (overgenomen uit rapport).
De locatie is geluidsbelast door wegverkeerslawaai afkomstig van de omliggende wegen: de rijksweg A12, de Bredeweg en de nieuw te realiseren ontsluitingsweg voor het gebied Glasparel+. Als voorwaarde voor het plan volgt uit de berekeningen dat bij de situering van de nieuwe woning een afstand van voorgevel (zuidwestgevel) tot rand Bredeweg van 37 m in acht moet worden genomen. Voorts volgt hieruit dat de voorgevel van de compensatiewoning in zijn geheel als dove gevel uitgevoerd moet worden. Toetsing van de geluidsbelasting op de voorgevel aan de normen van de Wet Geluidhinder hoeft dan niet plaats te vinden. De hoogst berekende geluidsbelasting op de zijgevels ten gevolge van wegverkeerslawaai overschrijdt op enkele punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB voor wegverkeerslawaai. Dit geldt op gelijke wijze voor de nieuw te bouwen woning en voor de woning die nieuw ontstaat bij splitsing van de bestaande boerderij. Er dient een verzoek om hogere waarde te worden ingediend.
Conclusie
Het oprichten van een compensatiewoning is mogelijk wanneer deze ten minste 37 m vanaf de rand van de Bredeweg wordt gesitueerd en de voorgevel als dove gevel wordt uitgevoerd. Het bouwvlak is op de verbeelding zodanig opgenomen dat voldaan wordt aan de voorwaarde met betrekking tot de afstand. In de regels wordt opgenomen dat deze doof moet worden uitgevoerd. De hoogst berekende geluidsbelasting op de zijgevels ten gevolge van wegverkeerslawaai overschrijdt op enkele punten de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er wordt wel voldaan aan de maximaal toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB voor wegverkeerslawaai. Dit geldt voor de nieuw te bouwen woning en voor de woning die nieuw ontstaat bij splitsing van de bestaande boerderij. Met inachtneming hiervan bestaan er vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat een procedure hogere grenswaarde is doorlopen. Het ontwerpbesluit zal gelijktijdig met tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan worden bekend gemaakt.
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is de lintbebouwing als Wonen aangeduid. Het achterliggende gebied wordt als Industrie aangemerkt. Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd voor de aan weerszijden van de huidige woonboerderij vrijkomende percelen voor herontwikkeling, verder te noemen als:
- Deelgebied A, Bredeweg ongenummerd 3.600 m² (deelrapport met kenmerk U15-1051, Bijlage 2)
(Op dit noordwestelijk gelegen perceel staat een aardappelloods. Verder is het gebied onbebouwd.)
- Deelgebied B, Bredeweg ongenummerd 2.600 m² (deelrapport met kenmerk U15-1052, Bijlage 3)
(Op dit zuidoostelijk deelgebied staat een werktuigenloods. Het voorterrein is onbebouwd.)
Op basis van deze door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp uitgevoerde onderzoeken kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapporten).
Tijdens het verrichten van de boringen is gebleken dat de bodem hoofdzakelijk bestaat uit klei. Plaatselijk is in de toplaag zand aangetroffen (bij verharding). Zintuiglijk zijn in de bovengrond tot licht tot matige bijmengingen met puin waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn geen (mogelijk) asbesthoudende materialen aangetroffen.
Uit het chemisch-analytisch onderzoek blijkt dat de grond en het grondwater niet tot slechts licht verontreinigd zijn met de onderzochte parameters. In het grondwater is een matig verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Omdat deze parameter in de grond niet noemenswaardig verhoogd is aangetoond zal deze verontreiniging waarschijnlijk niet veroorzaakt worden door een antropogene laag. Vervolgonderzoek naar deze parameter is niet nodig. Op basis van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn geen vervolgonderzoek en sanerende maatregelen nodig. De resultaten vormen geen belemmering voor het beoogde gebruik.
In verband met bijstelling van de plannen (het oprichten van twee wooneenheden in de bestaande boerderij) is na overleg met de Omgevingsdienst in aanvulling op de eerder uitgevoerde onderzoeken een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het middelste gedeelte van het perceel (verkennend bodemonderzoek van 30 maart 2016, met kenmerk U16-0473, Bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat op de locatie achter de boerderij een verontreinigingssituatie met minerale olie aanwezig is. Zowel de grond als het grondwater is hier sterk verontreinigd. Een bron voor de verontreiniging is op basis van het uitgevoerde historisch vooronderzoek niet aan te wijzen. Er zijn in de directe nabijheid van de verontreiniging geen (voormalige) bodem bedreigende activiteiten bekend. Tijdens het onderzoek uit 2008 heeft geen onderzoek plaatsgevonden op dit specifieke terreindeel. Onbekend is dus of de verontreiniging in die periode reeds aanwezig was. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten is geen eenduidige uitspraak te doen over de aard en ouderdom van de verontreiniging. Tevens is met behulp van het onderzoek de omvang nog niet bekend. In verband hiermee is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd om de de aard en omvang van de verontreiniging vast te leggen (rapport van Hoste Milieutechniek B.V., Hazerswoude-Dorp, bijlage 5). Hieruit is gebleken dat de grond gedeeltelijk sterk is verontreinigd met minerale olie. Ook is het grondwater in bodemvolume in beperkte mate sterk verontreinigd met minerale olie. In verband hiermee is een saneringsplan ingediend bij het bevoegd gezag. Sanering zal plaatsvinden overeenkomstig de door het bevoegd gezag afgegeven bechikking. Met inachtneming hiervan bestaan bestaan er geen belemmeringen tegen bouwplannen voor het perceel.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
In verband met een bodemverontreiniging achter de bestaande boerderij in het middengebied is een saneringsplan opgesteld. De bodem wordt gesaneerd overeenkomstig de door het bevoegd gezag afgegeven beschikking. Na afronding van de sanering zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.3 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel 6.3: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.
* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet Ruimtelijke Ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek luchtkwaliteit
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Zuidplas Noord is uit het rapport van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Hoewel niet nader onderzocht zal dit voor PM2,5 niet anders zijn De vaststelling van dit bestemmingsplan stuit dan ook niet op bezwaren voor wat betreft luchtkwaliteit.
Project is NIBM
Het plan omvat het oprichten van twee (compensatie)woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee (compensatie)woningen mogelijk. Deze planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat een (nieuw) luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Ten zuiden van het plangebied ligt op ruim 500 meter de A12. De provinciale weg ligt eveneens op circa 500 meter afstand. Beide wegen liggen buiten het invloedsgebied van het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt ten zuiden van het plangebied op ruim 500 meter een hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Deze leiding ligt buiten de PR en/of GR contour tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Figuur 9: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart aangeduid).
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2007) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een redelijke tot grote trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 10).
Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Op de bijbehorende waarden- en verwachtingenkaart (figuur 11) heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Archeologisch onderzoek is overeenkomstig de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 1.000 m² (hoge verwachtingswaarde) en bodemingrepen dieper dan 0,3 m –MV.
In onderhavige situatie wordt de voormalige bedrijfsbebouwing gesaneerd. Ten behoeve hiervan vinden er geen grondingrepen plaats, die dieper reiken dan 0,3 m. De nieuw te bouwen woning met een oppervlak van circa 160 m² blijft ruim onder 1.000 m², zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart.
6.2.1 Monumenten
De bestaande woning heeft cultuurhistorische waarde, omdat deze boerderij 'Willems hoeve' de oudste Zuidplasboerderij is. Het pand is echter niet aangemerkt als gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument. Om de bestaande cultuurhistorische waarde van deze boerderij te handhaven wordt het hoofdgebouw op de plankaart aangeduid als 'karakteristiek'.
De bouwtechnische staat van de woning is slecht, zodat behoud niet kan worden gegarandeerd. Na overleg met de monumentencommissie zijn hiervoor de volgende uitgangspunten vastgesteld welke bij vervangende nieuwbouw worden nagekomen:
- Het behouden en herstellen van de voorgevel;
- Het hergebruiken van houten spantconstructie schuur;
- De nieuwe zijgevels herbouwen met ijsselsteentjes en met het karakter van de bestaande gevels.
Het ontwerp zal in overleg met de monumentencommissie en de gemeentelijke welstandscommisie plaatsvinden. Nakoming van deze afspraken zijn via het opnemen van een sloopvergunning in de regels en het verplichte welstandsadvies afdwingbaar.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
6.3 Landschap
Het plangebied ligt aan de rand van Waddinxveen. De voorgestane functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, (provincie Zuid-Holland) is de Bredeweg aangeduid als een lint met redelijk hoge waarde (gele lijn in figuur 10).
Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.
6.4 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 10 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een functiewijziging om twee (compensatie)woningen mogelijk te maken op een bestaand agrarisch bouwperceel, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.
Het plangebied ligt in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ten zuidoosten ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Ook hier heeft de functiewijziging geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.
Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
6.4.1 Verkennend ecologisch onderzoek
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een Verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van april 2016, projectnummer 16A014, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):
Conclusies en aanbevelingen
- Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura2000, beschermde natuurmonumenten, (P)EHS gebieden of ecologische verbindingszones).
- Het plangebied is niet geschikt als foerageergebied voor de doelsoorten van de nabij gelegen Natura2000-gebieden. Schade aan Natura2000-doelsoorten is derhalve niet aan de orde.
- Voor de algemeen beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad, Kleine watersalamander) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet (FF-wet). Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
- Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de FF-wet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De FF-wet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren.
Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de FF-wet, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. - Bij het veldonderzoek werden nergens binnen het plangebied aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van de Steenuil (braakballen, specifieke mestsporen en nesten). Het is daarom uitgesloten dat de Steenuil gebruik maakt van het plangebied.
- De streng beschermde Rugstreeppad komt voor in de wijde omgeving van het plangebied. Binnen het plangebied is momenteel geen geschikt voortplantingsbiotoop aanwezig voor de Rugstreeppad. Indien er voor de nieuwbouw van de stal zand of grond gestort wordt dat lang onbewerkt blijft liggen, kan het plangebied geschikt worden als voortplantingsgebied voor de Rugstreeppad of op grotere schaal geschikt worden als overwinteringsgebied.
Om vestiging van de Rugstreeppad in het voorjaar te voorkomen, moet vlak voor en tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van half april tot en met augustus) voorkomen worden dat ondiepe poelen en plassen ontstaan waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinteringsseizoen (globaal van half oktober tot en met maart) zand en/of grond onbewerkt ligt waarin de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven. Advies is om de hopen snoeiafval aan de noordwestkant van het terrein te verwijderen voor half oktober. - Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende streng beschermde vleermuissoorten voorkomen in de wijdere omgeving van het plangebied, zoals de Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger. Er zijn binnen het plangebied geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van vleermuizen. De gebouwen binnen het plangebied zijn – voor zover al toegankelijk voor vleermuizen - ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuissoorten, doordat ze geen enkele beschutting bieden.
Er zijn enkele bomen met een stamdiameter > 30 cm, maar door de ligging van het plangebied te midden van kassengebied en de nabijheid van de A12 is er veel geluids- en lichtverstoring, zeker aan de zuidzijde. Niet geheel uit te sluiten is dat de hoge bomen aan de noordkant incidenteel gebruikt worden door baltsende mannetjes. Om eventuele schade te voorkomen dient, indien er meerdere hoge bomen gekapt worden, vóór aanvang van de werkzaamheden voor vervangende paarverblijfplaatsen gezorgd te worden in de vorm van vier vleemuiskasten, die in de hoge bomen die gespaard worden opgehangen worden.
Ook is niet uit te sluiten dat vleermuissoorten op kleine schaal gebruik maken van de directe omgeving van het plangebied bij het foerageren. Daarom dient tijdens de bouw en in de nieuwe situatie eventuele buitenverlichting aan bovenzijde afgeschermd te zijn. Voorkomen moet worden dat tijdens schermer en nachtelijk duister verlichting gericht is op boompartijen en akkerland. Indien buitenverlichting noodzakelijk is wordt het beste gekozen voor Led-verlichting in het oranje/rode kleurspectrum (bijvoorbeeld de zogenaamde batlamp, kleur 'Amber' van LED-expert). Vleermuizen zijn zeer goed in staat om blauw en violet licht waar te nemen, in tegenstelling tot kleuren binnen het oranje/rode spectrum.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er in het plangebied van dit bestemmingsplan geen grote bomen (stamdiameter > 30 cm) worden gekapt, zodat effecten op eventuele paarverblijfplaatsen van vleermuizen met zekerheid kunnen worden uitgesloten. - De sloot langs het plangebied is niet geschikt voor streng beschermde soorten als de Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Deze soorten worden er ook niet verwacht. Bovendien blijven de sloten bij de voorgenomen maatregelen ongemoeid. Er is dan ook geen schade te verwachten aan de sloot en/of streng beschermde vissoorten binnen het plangebied.
Algemene zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde maatregelen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.
6.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.5.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bestaan uit vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.
Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.
Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.
Artikel 3 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming Wonen. Op de gronden zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.
Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis- verbonden beroepen of bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan via afwijking. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is generiek geregeld.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een Bed & Breakfast toestaan. Deze bijgebouwenregeling houdt in dat voor de twee wooneenheden in de woonboerderij geen nieuwe bijgebouwen zijn toegestaan, omdat de bestaande werktuigenloods in gebruik wordt genomen als bijgebouwen ten behoeve van de twee wooneeneenheden in de woonboerderij. Nieuwe bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan, nadat deze loods met een oppervlakte van circa 720 m² is gesloopt.
Voor de boerderijwoning op nummer 14 is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om de cultuurhistorische waarde te benadrukken. Het slopen van deze woning is niet toegestaan zonder een sloopvergunning van het bevoegd gezag.
Artikel 5 Waarde - archeologie 3
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. Voorts zijn regels opgenomen over parkeernormen voor autoparkeerplaatsen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 11.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 11.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende personen en/of instanties:
- 1. Provincie Zuid-Holland;
- 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
- 3. Gemeente Zuidplas;
- 4. Veiligheidsregio Hollands Midden.
De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft bij brief van 2 mei 2016 medegedeeld geen opmerkingen te hebben. De overige instanties hebben niet gereageerd.
9.2 Communicatie
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 7 april tot en met 4 mei 2016 gedurende vier weken ter inzage gelegen. Tijdens de termijn van tervisielegging zijn geen schriftelijke inspraakreacties ingekomen.
9.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 14 juli 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek, Deellocatie A
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek, deellocatie A
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek, Deellocatie B
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek, deellocatie B
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Middengebied
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek middengebied