Bredeweg 7-11, Waddinxveen
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 21-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Bredeweg 7-11, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPbredeweg9-0401 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 achtererfgebied
Het gedeelte van het (al dan niet bebouwde) perceel, dat is gelegen aan de achterzijde van een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.
1.8 achtergevel
De van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.
1.9 agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen voor glastuinbouw en hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en/of teeltgebouwen.
1.10 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.11 bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.12 bebouwingspercentage
Een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.
1.13 Bed & Breakfast
Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.14 begane grond bouwlaag
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.
1.15 bestaande situatie
- a. Bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.16 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.20 bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.21 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.
1.24 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.28 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.
1.29 carport
Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.
1.30 cultuurhistorische waarde
De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.31 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.32 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt.
1.33 dakopbouw
Het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.
1.34 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.35 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.
1.36 dove gevel
Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.37 erker
Een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek.
1.38 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.39 geluidgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.40 glastuinbouw
Teelt van gewassen voor tuinbouw en sierteelt en hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en teeltgebouwen.
1.41 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.42 huishouden
Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.43 inwoning
Het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.44 karakteristiek
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels cultuurhistorische waarden van gebouwen op dat perceel worden beschermd of waaraan mogelijkheden zijn gekoppeld. Van cultuurhistorische waarde is in ieder geval het hoofdgebouw en eventueel ook één of meer bijgebouwen.
1.45 kap
De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.
1.46 kelder
Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.
1.47 nutsvoorziening
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.48 overkapping
Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.
1.49 parkeren
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.50 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.51 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.52 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.53 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.54 stallen van voertuigen
Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.
1.55 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.56 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.57 voorgevel
Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.58 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.
1.59 vrijstaande woning
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere hoofdgebouw.
1.60 wonen
Het gehuisvest zijn in een woning conform de onderhavige begripsbepaling.
1.61 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.62 zijgevel
Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.6 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.9 de ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 de verticale diepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. glastuinbouwbedrijven;
met de daarbij behorende:
- b. erven en terreinen;
- c. ontsluitingswegen, in- en uitritten;
- d. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- e. waterlopen en waterpartijen;
- f. bouwwerken, werken en werkzaamheden, bruggen, duikers en/of dammen, overige kunstwerken, infiltratievoorzieningen en overige voorzieningen, die wat betreft aard en afmetingen passen en ten dienste staan aan de bestemming.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- c. in- en uitritten;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. groenvoorzieningen;
- f. water;
- g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. kunstwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water' van aangrenzende bestemmingsplannen, met dien verstande dat:
- a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
- b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat:
- 1. uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
- 2. in de boerderijwoning met de aanduiding 'karakteristiek' twee wooneenheden zijn toegestaan;
- b. aan-huis-verbonden beroepen en aan-huis-verbonden bedrijven;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;
met de daarbij behorende:
- d. bijbehorende bouwwerken, bijgebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
- e. tuinen en erven;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. water;
- h. speeltoestellen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
- a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
7.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2, de volgende regels:
- a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
- b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
- c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
7.3 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
- d. in het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- f. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeerregeling
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht
Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Bredeweg 7-11, Waddinxveen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Bredeweg 9 in Waddinxveen ligt een agrarisch bouwvlak van een akkerbouwbedrijf. In verband met de ontwikkelingen in de Zuidplaspolder heeft de agrarisch ondernemer zijn akkerbouwgronden - behoudens het agrarisch bouwvlak – verkocht aan een marktpartij. In Schouwen-Duiveland heeft hij een nieuw akkerbouwbedrijf opgericht. Nu de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied achter de percelen Bredeweg 7-11 in een ver gevorderd stadium verkeert is het niet langer mogelijk om de agrarische activiteiten ter plaatse voort te zetten, zodat initiatiefnemer zijn percelen wenst te transformeren naar woondoeleinden. De overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, zodat op grond van de ruimte-voor- ruimteregeling twee compensatiewoningen kunnen worden gerealiseerd en de vier verouderde plattelandswoningen kunnen worden vervangen door vier vrijstaande woningen. De bestaande woonboerderij 'Gerardshoeve' wordt hierin meegenomen, waarbij de aanduiding van bedrijfswoning vervalt. In deze karakteristieke woonboerderij kunnen twee wooneenheden mogelijk worden gemaakt, zodat de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing blijft behouden. Dit bestemmingsplan maakt de transformatie naar woondoeleinden juridisch planologisch mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt ten noordoosten van de gemeentegrens met de gemeente Zuidplas aan de Bredeweg in Waddinxveen. Het perceel bestaat uit een bouwvlak met een (voormalige) agrarische bedrijfswoning en bijbehorende opslagloodsen, alsmede 4 plattelandswoningen. In zuidwestelijke richting, aan de overzijde van de Bredeweg, ligt een lintzone met daarachter een glastuinbouwgebied. Dit gebied wordt ontsloten via het Jan Hendrikspad en het Zaaipad. Noordoostelijk van het plangebied liggen nu nog akkerbouwgronden welke binnenkort worden getransformeerd naar een glastuinbouwlandschap. In het kader van Glasparel+ zijn de aan weerszijden gelegen gronden bestemd voor 'Gemengd'. Verderop in noordelijke richting ligt het glastuinbouwgebied aan de Abr. Kroesweg. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (zwarte rechthoek) en omgeving.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 26 juni 2013 | 9 juli 2014 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 |
In het bestemmingsplan Zuidplas Noord is het plangebied bestemd voor 'Agrarisch' met de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - agrarische groothandel'. In het bouwvlak zijn naast de bedrijfswoning vier plattelandswoningen toegestaan (twee-onder-één-kap). Om aan de vervolgfunctie medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het bestemmingsplan is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2014 onherroepelijk van kracht geworden.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zuidplas Noord.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het gebied ten noordoosten van de Bredeweg tot de Zesde Tochtweg is hoofdzakelijk in gebruik als akkerbouwgrond. Aan de Abr. Kroesweg ligt een glastuinbouwgebied. Ook aan de Zesde Tochtweg 6 en 7a is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Aan de overzijde van de Bredeweg op het grondgebied van de gemeente Zuidplas ligt een lintzone met aansluitend een glastuinbouwgebied in Zevenhuizen. Het gebied maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder. Het gebied wordt getransformeerd naar een bedrijvenlandschap met nieuwe lanen en linten. Zo wordt langs de Plasweg één van de nieuwe woonlinten gerealiseerd. Aan de Bredeweg wordt wonen en werken mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden beschreven in paragraaf 3.1.
Planspecifiek
Het plangebied is afgerond 2,6 hectare. Tot voor kort maakte het perceel aan de Bredeweg 9 onderdeel uit van een akkerbouwbedrijf. Naast de leegstaande boerderij met aangebouwde stal staan er diverse schuren en loodsen, die voor opslag van agrarische producten en stalling van materieel worden gebruikt. De boerderij "Gerardshoeve" is één van de oudste boerderijen aan de Bredeweg. Aan weerszijden van de boerderij staan 4 plattelandswoningen in de vorm van twee-onder-één-kap. De meest noordwestelijke loods wordt via een aparte uitrit ontsloten op de Bredeweg. De boerderijwoning en de plattelandswoningen beschikken over eigen uitritten op de Bredeweg. Het perceel is groen ingepakt met een bomenrij langs de Bredeweg.
Glastuinbouw aan Abr. Kroesweg (gezien vanaf Bredeweg). Een nieuw woon-werkunit aan Bredeweg.
Lintzone aan Bredeweg nabij Plasweg. Nieuw woonlint aan Plasweg.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Het gebied ten noordoosten hiervan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder dat wordt getransformeerd naar een bedrijvenlandschap (Glasparel+). Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen mogelijk worden maakt.
Het gebied ten noordoosten van het plangebied is bestemd voor glastuinbouw. De lintzone aan weerszijden van het plangebied is bestemd voor 'Gemengd' waar wonen en werken in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. Momenteel onderzoekt de initiatiefnemer van Glasparel+ de mogelijkheden om een gedeelte hiervan te wijzigen naar alleen Wonen, omdat er onvoldoende belangstelling is voor woon-werk combinaties. Een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan is opgenomen in figuur 3.
Figuur 3: Uitsnede bestemmingsplan 'Glasparel+'. (plangebied gearceerd aangeduid).
3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Om een ruimtelijke kwaliteitswinst te bewerkstelligen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- Een vervolgfunctie naar wonen is toegestaan, omdat voortzetting van akkerbouw als gevolg van de ontwikkelingen in verband met 'Glasparel+' niet meer mogelijk is.
- De begrenzing van de bestemming “Wonen” aan de achterzijde dient in een lijn komen liggen met de begrenzing van de bestemming “Gemengd” in het aangrenzende bestemmingsplanGlasparel+.
- De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing moet worden gesloopt om twee compensatiewoningen mogelijk te maken.
- De vier plattelandswoningen mogen worden herbouwd tot vrijstaande woningen als compensatie voor sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing.
- De cultuurhistorisch waardevolle woonboerderij dient behouden te blijven.
- In de bestaande woonboerderij zijn twee wooneenheden toegestaan, zodat de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing kan worden behouden.
- De invloed op de omgeving dient bij inpassing gewaarborgd te zijn. Hierbij is vooral het milieutechnische aspect van belang, de inpassing mag geen belemmeringen opleveren voor omliggende (agrarische) bedrijvigheid.
- Er dient aandacht te worden besteed aan de maat, de schaal en de richting van het landschap.
- De bouwvolumes dienen landschappelijk te worden ingepast waarbij bestaand groen zoveel mogelijk wordt behouden.
- Voor de bestemming 'Wonen' zijn de bouw- en gebruiksregels van het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' van overeenkomstige toepassing.
Woonboerderij 'Gerardshoeve' verscholen achter groen. Te behouden boerderij.
De twee linker plattelandswoningen en twee rechter gelegen plattelandswoningen t.o.v. de boerderij.
3.3 Nieuwe Situatie
Op basis van genoemde beleidsuitgangspunten is een plan ontwikkeld voor het vervangen van vier plattelandswoningen met behoud van de bestaande woonboerderij 'Gerardshoeve' op een ruim perceel. Overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt, zodat er twee compensatiewoningen kunnen worden gebouwd. Hiervoor wordt totaal 2.875 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt.
De nieuwe woonkavels zijn zodanig ontworpen dat zij zich voegen in het raster van de Zuidplaspolder. (Het plangebied is groot circa 2,6 ha.) De bestaande woonboerderij wordt aangeduid als 'karakteristiek', omdat het hoofdgebouw cultuurhistorische waarde heeft. Hierin zijn 2 wooneenheden toegestaan. Bij restauratie van de woonboerderij dienen karakteristieke bouwelementen te worden behouden.
De woningen op de (woon)kavels hebben kappen en richten zich met hun voorgevel op de Bredeweg. Aan de straatzijde ligt een tuinzone met een minimale diepte van vijftien meter. De langs het fietspad liggende poldersloot wordt gehandhaafd. Achter de woonkavels is er ruimte om bijgebouwen te realiseren.
Aan weerszijden van het plangebied ligt het bouwvlak op 10 meter vanaf de bestemmingsgrens om het plangebied landschappelijk in te passen met een vijf meter brede groenstrook overeenkomstig het beplantingsplan. Ook aan de achterzijde wordt beplanting aangelegd, zodat een 'groene wand' ontstaat. De achterzijde van de bestemming 'Wonen' komt te liggen met de begrenzing van de bestemming “Gemengd” in het aangrenzende bestemmingsplan Glasparel+, zodat er een logische rechte begrenzing ontstaat van het glastuinbouwgebied. Verder zullen tussen de woonpercelen groene afschermingen worden aangelegd met streekeigen bufferbeplanting. De bestaande bomen en groen langs de Bredeweg worden zoveel behouden. De bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' zijn van overeenkomstige toepassing voor de bestemming 'Wonen'. Het verkavelingsplan is opgenomen in figuur 4.
Figuur 4: Verkavelingstekening plangebied (indicatief).
3.4 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied ligt aan de Bredeweg. De weg is ter plaatse een 60 km uur zone. Naast de weg ligt een dubbelzijdig fietspad. De woonboerderij kan gebruik blijven maken van de bestaande uitrit. De nieuw te bouwen woningen krijgen een eigen uitrit, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande uitritten. Vanaf de Bredeweg is de woonkern van zowel Waddinxveen als Moerkapelle bereikbaar. De aansluiting op het rijkswegennet (A12) is uitstekend.
Fietspad met op achtergrond plangebied, Fietspad en Bredeweg ter hoogte van plangebied. verscholen achter het groen.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld, zoals dat later is verankerd in het paraplubestemmingsplan voor parkeren. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2018 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 381). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 10.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. De parkeernormen zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Norm buitengebied, matig stedelijk | Aandeel bezoekers | |
Woning, vrijstaand | 2,8 per woning | waarvan 0,3 per woning |
In de nieuwe situatie zijn afgerond 3 parkeerplaatsen per woning nodig. De kavels zijn dusdanig van omvang dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is voor minimaal 3 auto's per kavel, zodat kan worden voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. In artikel 10.1 Parkeerregeling van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
3.5 Beeldkwaliteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het plangebied grenst direct aan Glasparel+ in de Zuidplaspolder. In dit gebied wordt een combinatie van wonen, glastuinbouw en bedrijven mogelijk gemaakt. Het is als het ware de proeftuin van de Zuidvleugel, waarin duidelijk wordt wat er mogelijk is binnen moderne gebiedsontwikkeling. De verschillende onderdelen in dat plan hebben op meerdere manieren een onderlinge relatie. Dit betekent dat wonen, werken en recreëren in dit plan hand in hand gaan.
De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Bredeweg en de Plasweg als (echte) polderlinten, de Vijfde en Zesde Tocht als tocht en de Beijerincklaan als de ‘oprijlaan’ van Waddinxveen.
Ten behoeve van deze planontwikkeling is een verkavelingsplan opgesteld door Lagendijk tuin- en landschapsarchitecten B.V. te Bergambacht. Doelstelling is het plangebied een bijdrage te laten leveren aan de transformatie en versterking van de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van het lint aan de Bredeweg. Concreet is er sprake van een vervolgfunctie van het plangebied aan de Bredeweg 7 - 11 naar wonen, waarbij het bebouwingslint wordt versterkt met behoud van de cultuurhistorisch waardevolle boerderij 'Gerardshoeve'.
De bestaande woonboerderij ligt wat verder terug qua rooilijn in vergelijking tot de nieuwe woningen. De boerderij blijft als ensemble zoveel mogelijk behouden waarbij het van belang is dat er voldoende ruimte blijft bestaan rondom de boerderij voor een goede inbedding in het landschap. Eén schuur is in slechte staat en zal worden gesloopt.
Op de nieuwe woonpercelen zijn zes vrijstaande woningen mogelijk met bijbehorende bouwwerken. De woningen en voortuinen daarvan oriënteren zich op de Bredeweg waarbij er variatie in de rooilijnen mogelijk is, mede ingegeven door behoud van bestaande beplanting. Vier woonerven krijgen een gemeenschappelijke ontsluiting op de Bredeweg om tegemoet te komen aan de maat en schaal van de gewenste grotere eenheid van het erf. De toegestane bebouwing is 750 m³ per woning met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. Het verkavelingsplan, zoals weergegeven in figuur 4, heeft als basis gediend voor het bestemmingsplan.
Beplantingsplan
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het groen aan weerzijde van het plangebied en de achterzijde hiervan is een beplantingsplan opgesteld. De aanleg en instandhouding hiervan wordt via een voorwaardelijke verplichting geborgd in de specifieke gebruiksregels 5.4.2 van de bestemming 'Wonen'.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen voor deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 7 augustus 2021 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het programma Ruimte zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Op de Laag van cultuur- en natuurlandschappen ligt het plangebied in een droogmakerij (klei) aan een polderlint (figuur 5). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.
Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. De Bredeweg betreft een polderlint: de bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Richtpunten zijn o.a.:
- Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
- Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
- Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied aan een rand van het glastuinbouwgebied. Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Op de Laag van de beleving heeft het plangebied geen aanduiding.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een vervolgfunctie mogelijk van een (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woondoeleinden. De woonbebouwing is passend in het polderlint. Voldaan wordt aan de richtpunten. Het lint blijft het lint, waarbij door de ontwikkeling de huidige korrel en profiel behouden blijft.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze ontwikkeling valt onder de noemer aanpassing. De Bredeweg wordt gekenmerkt door typische grote erven, deze zijn over het algemeen qua korrel groter dan andere linten in de omgeving Zuidplaspolder. Een stevige invulling van het erf is hier dan ook passend. Zowel de functieverandering als de schaal, ondanks bijna verdubbeling van het kavel, zijn passend in dit lint. De bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.
Figuur 5: Links uitsnede Laag van cultuur en natuurlandschappen rechts Kaart 11 Greenports van de Omgevingsverordening.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee compensatiewoningen en het vervangen van vier plattelandswoningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 4.3.3, terwijl deze vervolgfunctie vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is, omdat de woningen landschappelijk worden ingepast in het bebouwingslint van de Bredeweg. Een verdere toetsing aan de Ladder is niet nodig.
Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op Kaart 11 van de Omgevingsverordening is het plangebied aangeduid als 'Greenports' (figuur 5). Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Als richtpunt wordt onder meer aangehouden dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Sprake is van bestaande (voormalige) agrarische bebouwing, waarbij gezocht is naar een passende vervolgfunctie met behoud van de bestaande cultuurhistorisch waardevolle boerderij. De verouderde plattelandswoningen worden vervangen door nieuwbouw, passend binnen de aanwezige lintstructuur. De lintbebouwing krijgt hierdoor een kwaliteitsimpuls. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Dit betekent dat sprake is van ‘aanpassing’. In paragraaf 3.5 (beeldkwaliteit) is de verbetering van de landschappelijke kwaliteiten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit wordt passend geacht in het lint.
De landschappelijke dynamiek aan de Bredeweg verandert door nieuwe woon-werkeenheden aan weerszijden van het plangebied, zoals dat mogelijk is gemaakt in het bestemmingsplan 'Glasparel+'. Onderhavige vervolgfunctie past qua aard, schaal en maat van de bestaande kenmerken van het gebied zonder dat de aangrenzende bestemmingen worden beperkt. De ontwikkeling past bij wat er al is in de directe omgeving zonder dat de bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied wijzigen. De vervolgfunctie naar wonen is een gebiedseigen ontwikkeling.
Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.
In lid 4 is opgenomen dat in het bestemmingsplan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Toetsing aan glastuinbouwgebied
In de Omgevingsverordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de mogelijkheid biedt om maatwerk toe te passen. Het plangebied ligt aan een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint dat in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder (zie paragraaf 4.3.1) is aangeduid als 'lintzone' tussen 'bestaand en gepland: glastuinbouw' waarmee de provincie heeft ingestemd. Ten opzichte van de geldende bestemming 'Agrarisch' met de functie-aanduiding 'Agrarische groothandel' en vier plattelandswoningen brengt deze bestemmingswijziging vanuit een goede ruimtelijke ordening een kwaliteitsverbetering met zich mee. Daarbij komt dat dat de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuinbouwgebied niet in de weg staan, omdat de woningen op voldoende afstand komen te staan van toekomstige kassen. Bovendien is het perceel te klein om hier een (volwaardig) glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Tegen deze achtergrond kan gebruik worden gemaakt van de in lid 4 opgenomen afwijkingsregeling.
Conclusie
Met deze planontwikkeling wordt verrommeling tegengaan door het saneren van voormalige agrarische bebouwing. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van openheid, van rust en stilte van een droogmakerij, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling) door vervangende nieuwbouw en twee compensatiewoningen mogelijk te maken. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 1 sub a (aanpassen) en lid 4 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
- het plan niet in strijd is met de regels van glastuinbouwgebied, omdat gebruik kan worden gemaakt van de in de Omgevingsverordening opgenomen afwijkingsbevoegdheid als genoemd in artikel 6.15, lid 4.
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Hollandsche IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de verderop gelegen nieuwe op- en afrit bij de A12. Het contrast tussen het nieuwe bedrijvenlandschap (Glasparel+) en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De woningen bieden een fraaie overgang richting het in ontwikkeling zijnde bedrijvenlandschap enerzijds en een vloeiende overgang naar de aan weerszijden gelegen bestemming 'Gemengd' anderzijds. De bestaande lintstructuur wordt door deze ontwikkeling opgewaardeerd.
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint, waarbij de karakteristieke boerderij behouden blijft en de erven groen worden ingepast.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
- Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
- De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
- Aantallen te bouwen woningen
- Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
- Een visie op de financiering
- Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
- Een fasering van het programma.
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
- Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
- Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.
Conclusie
De plankaart (figuur 6) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen het glastuinbouwlandschap' en het reservegebied glastuinbouw of nieuw wonen. Het plangebied is met een zwarte pijl aangeduid op de plankaart. Deze wijziging van een (voormalig) agrarisch bedrijf naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.
Figuur 6: Plankaart ISP. Plangebied met zwarte pijl aangeduid.
4.3.2 Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder
In het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder (2014) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit document is vastgesteld door het bestuur van de ROZ en dient als inspiratie bij toetsing van nieuwe aanvragen door de gemeenten. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
- 1. duurzaamheid
- 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder
- 3. kwaliteit in de deelgebieden
Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn.
Het lint Bredeweg - Middelweg is ruimtelijk de centrale as van de polder en maakt onderdeel uit van de hoofdplanstructuur. Het lint aan de Bredeweg heeft overwegend een gemengd karakter met voornamelijk glastuinbouw, wonen en werken. De lintzone kan herkenbaar blijven door continue bebouwingsafstanden en door een duidelijke grens te bewaren tussen de wereld van de lintbebouwing zelf en de achterliggende bouwvelden.
Eén van de richtinggevende principes is het handhaven van het huidige polderwegprofiel in het lint waardoor zij ook voor langzaam verkeer aantrekkelijk kan blijven of worden (als toekomstige ontwikkelingen afwaardering mogelijk maken).
Aan het lint van de Bredeweg staan enkele monumentale boerderijen. De 'Gerardshoeve' is één van deze fraaie boerderijen welke in de nieuwe situatie wordt behouden. De te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en vier plattelandswoningen maken plaats voor zes landschappelijk in te passen woonpercelen, waarvan twee compensatiewoningen, met behoud van de karakteristieke boerderij.
Conclusie
Deze ontwikkeling maakt gevarieerde, solitaire woningen in een bebouwingslint mogelijk die past bij de bestaande korrelgrootte en erfstructuur en georiënteerd is op de oude lintweg. De planontwikkeling voldoet aan de in het Ambitiedocument genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is op grond van dit bestemmingsplan.
4.3.3 Regionale Agenda Wonen
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
- gevarieerd woon- en leefklimaat
- duurzaamheid
- wonen en zorg
- betaalbaarheid/toegankelijkheid
- beschikbaarheid.
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.
Conclusie
De nieuwbouw van zes woningen, waarvan vier vervangende nieuwbouw en twee compensatiewoningen in de dure koopsector, levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. De karakteristieke woonboerderij blijft behouden met de mogelijkheid een extra wooneenheid in het hoofdgebouw toe te voegen. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (totaal 8 woningen, waarvan vier vervanging, twee compensatiewoningen en de bestaande boerderij die de mogelijkheid heeft om opgesplitst te worden naar twee wooneenheden) niet te worden afgestemd met de Regio Midden-Holland, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De structuurvisie schept een duidelijk kader voor de ontwikkeling van het buitengebied, aan beide zijden van de kern Waddinxveen. Als één van de uitgangspunten is benoemd dat er behoefte is aan ruimte voor de glastuinbouw, niet alleen in Waddinxveen, maar ook in andere gemeenten in de regio. Grote toekomstopgave voor het landelijk gebied is het verbreden van de landbouw en het benutten van de potentie van recreatie. Daarnaast is het van belang om wonen in het buitengebied naast de agrarische sector verder mogelijk te maken. Op de integrale kaart van de Structuurvisie ligt het plangebied ten zuidwesten van de aanduiding "Glastuinbouw/ bedrijvenlandschap nieuw". Het plangebied zelf ligt in een lintzone met de aanduiding “Versterken natuurwaarden Zuidplaspolder/ Polder Achterof” (zie figuur 7).
Conclusie
Het plangebied ligt aan de Bredeweg. Deze weg vormt van oudsher de verbindingsroute tussen Moerkapelle en Moordrecht. Een kleinschalige vervolgfunctie naar alleen woningen aan de rand van het glastuinbouwgebied is inpasbaar zonder dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten worden aangetast. Mitsdien kan worden gesteld dat het oprichten van de woonpercelen in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Structuurvisie.
Figuur 7: Integrale kaart Structuurvisie.
4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Verkeersgeneratie (conform CROW 381, december 2018)
In de bestaande situatie is er sprake van een agrarisch bedrijf en vijf woningen. De verkeersgeneratie van een agrarische groothandel is gemiddeld 4,8 per 100 m². De loods heeft een oppervlakte van 921 m², dat wil zeggen een verkeersgeneratie van vrachtverkeer van (4,8 x 9,21 =) 44 verkeersbewegingen. Voor de bestaande vijf woningen kan het aantal verkeersbewegingen worden vastgesteld op gemiddeld 5 x 8,2 = 41 verkeersbewegingen. De totale verkeersgeneratie in de bestaande planologische situatie is (44 + 41 = 85 verkeersbewegingen. In de nieuwe situatie is alleen sprake van maximaal 8 woningen met een vekeersgeneratie van (8 woningen x 8,2 =) 66 verkeersbewegingen per dag. In de nieuwe situatie is er sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen.
Conclusie
De Bredeweg kan worden aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. Een agrarische bedrijfsfunctie vervalt ten behoeve van acht (deels nieuwe) woonpercelen. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling geen verkeer aantrekkende werking.
4.4.3 Duurzaamheid
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 een Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Conclusie
De nieuwe woningen krijgen geen gasaansluiting meer. De woningen worden overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gebouwd. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
4.5 Conclusie
Het planinitiatief voldoet aan het geschetste rijksbeleid. Het betreft een passende vervolgfunctie in het buitengebied. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen. In de provinciale Omgevingsvisie ligt het plangebied aan de rand van het glastuinbouwconcentratiegebied. Een agrarisch bouwperceel wordt gewijzigd naar een passende vervolgfunctie ten behoeve van wonen in het lint van de Bredeweg. De nieuwe bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de nabije omgeving. Ten opzichte van de bestaande bebouwing is sprake van een verbetering van ruimtelijke kwaliteit, omdat voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesaneerd. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing'. Voldaan wordt aan de uitgangspunten en randvoorwaarden, zoals deze zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Mitsdien is dit bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.
De planontwikkeling past eveneens binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke structuurvisie. De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast zoals opgenomen in het landschapsinrichtingsplan.
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.2.2 Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijft ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Zorgen voor mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.
5.3 Beleid Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
5.4 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerplan HHSK 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd. HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
In zijn algemeenheid geldt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur, tenzij voor de activiteit algemene regels van toepassing zijn.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
- peilgebieden samen te voegen: de veerkracht van het watersysteem vergroten en het laten ontstaan van betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder.
- een andere vorm van peilbeheer: vervangen huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte.
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
5.5 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Plasweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Het waterpeil van deze watergangen ligt op -6.10 NAP. Dit water noemen we het 'hoogwater'. Het tweede type water zijn de watergangen met 'laagwater'. Hier ligt het (winter)peil één meter lager, namelijk op -7.10 NAP. Onderdeel van dit watersysteem zijn de tochten. Deze tochten zorgen voor de doorvoer van water op het lager gelegen waterpeil. Voor de waterveiligheid wordt een robuust watersysteem gemaakt welke verbonden is aan de bestaande tochten in het gebied. Dit water zorgt voor de oppervlakteberging van het regenwater. Het (winter)peil van dit watersysteem ligt zoals genoemd net als het peil van de tochten op -7.10 NAP. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder.
Veiligheid en waterkeringen
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het verplicht opnemen van de waterkering in een bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Omgevingsverordening.
In de nabijheid van het plan liggen geen waterkeringen op grond van de Legger Primaire waterkeringen (vastgesteld op 30 maart 2016). Evenmin ligt het plangebied in een kernzone en/of een beschermingszone. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Waterhuishoudkundige situatie
Dempen is graven
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 5% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd, wordt ingevuld in het plangebied.
Het plangebied aan de Bredeweg ligt in het peilgebied GPG-834 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een flexibel peil tussen -6,92 en -7,12 mNAP. De watergang langs het fietspad betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone (links) van 5 meter. Deze zone ligt in peilgebied GPG-839 met een vast peil van -6,12 mNAP. Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan. De beschermingszone wordt in acht genomen bij de nieuwbouwontwikkeling. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 8.
Figuur 8: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Plangebied gearceerd aangeduid.
Waterkwantiteit
Het plangebied is als (voormalig) agrarisch bouwvlak in gebruik. Door sloop van voormalige agrarische bebouwing kunnen twee compensatiewoningen worden gebouwd. Voorts worden de vier plattelandswoningen vervangen. De bestaande woonboerderij blijft behouden. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig, omdat per saldo verhard oppervlak afneemt zoals weergegeven in tabel 5.1.
Tabel 5.1: Wateropgave plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat het plangebied wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
In het onderhavige situatie is sprake van het oprichten van twee compensatiewoningen en het vervangen van vier plattelandswoningen door vier vrijstaande woningen met behoud van de bestaande woonboerderij. In de hierna volgende paragrafen wordt aangetoond dat 'belangrijke nadelige gevolgen' voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkelingen. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
- Kenmerken van het project
In het plangebied worden maximaal acht woningen mogelijk gemaakt. Er is geen cumulatie met andere projecten. Bovendien is in het geldende bestemmingsplan al (agrarische) bebouwing toegestaan. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten en gevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.
- Plaats van het project
Het plangebied is niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. Het gebied ligt voorts buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Ook is er geen sprake van toename van stikstofdepositie. In paragraaf 6.3 wordt hierop ingegaan. De wijzigingen ten opzichte van de geldende regeling zijn gering.
- Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Het M.e.r.-beoordelingsbesluit is opgenomen in Bijlage 1.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat naast agrarische bedrijven ook woningen en niet agrarische bedrijven voorkomen. Aan de achterzijde van het plangebied is een glastuinbouwgebied in ontwikkeling als onderdeel van het bedrijvenlandschap Glasparel+. Voorts ligt het plangebied aan een gebiedsontsluitingsweg (Bredeweg).
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige en -belastende activiteiten relevant kunnen zijn voor de te vervangen woningen. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.
Woningen in plangebied
Aan weerszijden van het gebied zijn in het bestemmingsplan 'Glasparel+' woon-werkeenheden mogelijk gemaakt in milieucategorie 2. Hiervoor dient een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied te worden aangehouden. De afstand tussen de aangrenzende bestemming Gemengd en dichtstbijzijnde woning in het plangebied bedraagt minimaal 10 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom geredeneerd geven de woningen geen beperkingen voor de naastgelegen bedrijfsactiviteiten. In dit verband wordt volledigheidshalve nog opgemerkt dat de initiatiefnemer van Glasparel+ de mogelijkheden onderzoekt om alleen woningen te bouwen in plaats van woon-werkeenheden, omdat er geen voldoende vraag is naar de gemengde bestemming.
Bedrijventerrein Glasparel+
Ten noordoosten van het plangebied wordt glastuinbouw mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter. De afstand tussen de nieuwe woningen en de kassen is meer dan 45 meter, ruim meer dan vanuit milieuzonering wenselijk is, zodat hier een aanvaardbare situatie kan ontstaan.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.
6.1.3 Geluid
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is voor het plangebied een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd (rapport van Geofoxx te Gouda van 27 juli 2020, Bijlage 4). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende (overgenomen uit rapport):
Op basis van het vooronderzoek is de locatie in twee deellocaties onderverdeeld. Het Centrale deel is verdacht op meerdere (lichte) bodemverontreinigingen waaronder ook OCB’s vanwege de aanwezigheid van de boerderij, gedempte sloot en voormalige boomgaard. Het Overig terrein is verdacht op slechts lichte bodemverontreinigingen gezien het menselijk gebruik en op OCB’s vanwege de voormalige boomgaard.
De aangetroffen concentraties leveren geen milieuhygiënische risico's op voor de gebruikers of voor het milieu. Het terrein(deel) is daarmee vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor het voorgenomen gebruik. Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
Conclusie
Er zijn voor de volksgezondheid en het milieu geen risico's aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Uit de resultaten van het onderzoek naar luchtkwaliteit in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Zuidplas Noord is uit het rapport van de Omgevingsdienst Midden-Holland gebleken dat ter hoogte van het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2 en PM10.
Ten behoeve van deze planontwikkeling is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Bredeweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Uit eerder onderzoek is aangetoond dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden. Deze ontwikkeling maakt het oprichten van 8 woningen mogelijk. Voor dit plan is de NSL monitoringtool geraadpleegd. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2 en PM10 op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden, zodat er geen gevolgen zijn voor deze bestemming. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of provinciale wegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 9) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 9: Uitsnede Risicokaart (plangebied gearceerd aangeduid).
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Niet gesprongen explosieven
Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.
In 2012 is een Historisch Vooronderzoek Opsporing Conventionele Explosieven uitgevoerd naar de aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE) voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied verdacht/deels verdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Voor het plangebied zijn er indicaties dat Kleinkaliber -en Geschutmunitie tot 20mm aanwezig zijn. Er kan echter niet met zekerheid worden gesteld dat die er ook daadwerkelijk zijn. Als bij de uitvoering van graafwerkzaamheden een verdacht object wordt aangetroffen worden er passende maatregelen genomen indien deze noodzakelijk zijn.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland, 2007) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 10).
Figuur 10: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012, zoals nadien is vastgelegd in het Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018). De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 11) heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde waarvoor geen archeologische vereisten gelden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 11: Uitsnede archeologische beleidskaart.
6.2.1 Cultuurhistorie/ monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
De bestaande boerderijwoning heeft cultuurhistorische waarde, omdat deze boerderij 'Gerardshoeve' één van de oudste boerderijen in de Zuidplas is. Het pand is echter niet aangemerkt als gemeentelijk monument, dan wel rijksmonument. Om de bestaande cultuurhistorische waarde van deze boerderij te behouden wordt het hoofdgebouw op de plankaart aangeduid als 'karakteristiek'. De overige bebouwing is van eenvoudige architectuur en heeft geen specifieke cultuurhistorische waarden. Evenmin komen de woningen voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.
6.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt 9,5 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' bevindt zich op een afstand van 10 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een vervolgfunctie met twee compensatiewoningen en de vervangende nieuwbouw van vier plattelandswoningen op een bestaand agrarisch bouwperceel, zodat deze Natura2000-gebieden niet worden beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Zuid-Holland (figuur 12). Ten zuidoosten ligt een ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Deze verbindingszone wordt niet aangetast door deze ontwikkeling.
Figuur 12: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt). De ecologische verbindingszone is met een paarse lijn aangegeven. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenpolder & Stein is het gearceerde gebied ten oosten van het plangebied.
6.3.1 Stikstofdepositie
Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 9,5 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'De Wilck' en het op circa 10 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' zijn alleen Vogelrichtlijngebieden. Deze gebieden zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' mogelijk wel binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op circa 12,8 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning. De woningen worden gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zodat een stikstofberekening achterwege is gelaten, temeer daar op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid) er bij de bouw tot tien woningen geen effect op Natura2000 gebieden is op meer dan 5.200 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 9,5 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
- In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura2000 van toepassing.
- Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
- Het plangebied vormt géén onderdeel van het natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Ecologisch onderzoek
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede is een Ecologisch onderzoek uitgevoerd door Watersnip Advies te Reeuwijk (rapport van juli 2020, rapportnr. 20A059, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Natura2000-gebied 'De Wilck' (9,6 km van plangebied) heeft geen habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Een berekening van de stikstofdepositie is voor deze locatie niet aan de orde. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Omgevingsvisie/beleid | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Meerkikker, Egel, Hermelijn, Bunzing, Dwergmuis, Huisspitsmuis, Rosse woelmuis, Veldmuis en Wezel geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming d(Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. Het is nodig om een aanvullend onderzoek ten aanzien van de aanwezige bomen uit te voeren als foerageergebied voor vleermuizen in relatie tot het kappen van bomen. |
Vogels | Tijdens aanvullend bomenonderzoek kan bepaald worden of en waar de Ransuil binnen het plangebied broedt. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels. |
Vissen | Nee |
Amfibieën . | Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
6.3.3 Aanvullend ecologisch onderzoek
Als vervolg op het ecologisch onderzoek heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een aanvullend onderzoek naar steenuil, ransuil en vleermuizen uitgevoerd (rapport van december 2021, rapportnr. 21A078, Bijlage6). Op basis van het aanvullend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).
Vleermuizen
Tijdens de veldbezoeken is in het plangebied alleen de Gewone dwergvleermuis waargenomen. De Laatvlieger is alleen buiten het plangebied waargenomen.
Zomer- en kraamverblijfplaatsen
Bij huisnummer 8 is eenmaal een invliegende Gewone dwergvleermuis waargenomen. Het betreft een incidenteel zoekmoment van een verblijfplaats. Bij nadere bouwkundige inspectie bleek de ongeschiktheid als vaste rust- en verblijfplaats, onder meer uit de afwezigheid van de keutels in de holte.
Paarverblijf- en zwermplaatsen
Tijdens de vleermuisonderzoeken met betrekking tot de paarverblijven zijn twee avondbezoeken uitgevoerd. Tijdens deze veldbezoeken zijn geen paarverblijven aangetroffen.
Winterverblijfplaats
Het is niet aannemelijk dat de zomerverblijfplaats gebruikt wordt door vleermuizen als winterverblijfplaats, omdat het hier niet om een beschutte ruimte gaat. Er is namelijk geen spouwmuur aanwezig.
Foerageergebied
Het plangebied wordt spaarzaam gebruikt als foerageergebied door veel minder exemplaren van verwacht. Het betreft geen essentieel foerageergebied. Er werd van het plangebied wel gebruik gemaakt om te foerageren langs de woningen en langs de bomen binnen het plangebied. De bomen blijven behouden in de nieuwe situatie en houden zodoende ook hun foerageerfunctie.
Steenuil en Ransuil
De aanwezigheid van een nest van de Steenuil of Ransuil is niet aangetroffen en kan worden uitgesloten. In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee nestkasten voor de Steenuil. Deze steenuilen zullen logischerwijs ook foerageren in het plangebied. De eigenaar van het plangebied is voornemens een nestkast te plaatsen ter bevordering van de steenuilenstand.
Aanbevelingen
Het is gewenst natuur-inclusief te bouwen en een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor vleermuizen:
- Voor vleermuizen dienen kasten te worden ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels dienen vleermuiskasten te worden geplaatst. Het voornemen is om acht vleermuiskasten op te hangen.
- Daarnaast wordt aanbevolen in een groenvoorziening een groepskast voor vleermuizen op een paal aan te brengen.
- Aanbevolen wordt voorzieningen te treffen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.
- Voor de Steenuil wordt een nestkast aanbevolen ter bevordering van de steenuilenstand.
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan op basis van het ecologisch onderzoek en aanvullend onderzoek naar de steenuil, ransuil en vleermuizen worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen ecologische beperkingen zijn. De in de rapporten genoemde aanbevelingen zullen worden overgenomen bij uitwerking van de bouwplannen. De zorgplicht is te allen tijde van kracht.
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.4.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Agrarisch - Glastuinbouw
De gronden achter de bestemming 'Wonen' zijn bestemd als ‘Agrarisch – Glastuinbouw’ zonder bouwvlak ten behoeve van glastuinbouwbedrijven. Deze regels zijn conform het bestemmingsplan 'Glasparel+'.
Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.
Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan. In de bouwvlakken is het maximum aantal woningen per bouwvlak vermeld. Verder zijn in de regels de maximale goot- en bouwhoogten, alsmede inhoudsmaat aangegeven.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een Bed & Breakfast toestaan.
De zes nieuw te bouwen woningen mogen pas in gebruik worden genomen, nadat voldoende voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt. Dit is geborgd in de specifieke gebruiksregels.
Voor de boerderijwoning op nummer 9 is een specifieke bouwaanduiding opgenomen om de cultuurhistorische waarde te benadrukken. Het slopen van deze woning is niet toegestaan zonder een sloopvergunning van het bevoegd gezag. In de boerderij zijn twee wooneenheden toegestaan.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 11.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 11.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
9.2 Communicatie
Hier volgt een bespreking van de momenten dat omwonenden zijn ingelicht en betrokken zijn bij de planvorming en hoe de argumentatie zijn weerslag in het bestemmingsplan heeft gevonden.
Initiatiefnemer heeft op 8 oktober 2020 de eigenaar van een glastuinbouwbedrijf aan het Jan Hendrikspad 2 in Zevenhuizen (Robert Zwinkels B.V.) geïnformeerd over het planinitiatief. Verder is de eigenaar van de Bredeweg 82, in Zevenhuizen en de aangrenzende eigenaar Duurzaam Glas B.V./ Wayland B.V. op de hoogte gesteld van de planontwikeling. Verder zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen overige belanghebbenden.
9.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 9 december 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één schriftelijke zienswijze ontvangen van de provincie Zuid-Holland. De ingekomen zienswijze is hieronder samengevat en daaronder beantwoord. Aangegeven is of deze zienswijze al dan niet gegrond is en of het bestemmingsplan hierop is aangepast.
Samenvatting zienswijze provincie Zuid-Holland
- a. Het nieuwe plan zorgt voor een kwaliteitsverbetering ter plaatse en ook zal het de toekomstige gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuingebied niet in de weg staan. Aangrenzend in dezelfde lintbebouwing langs de Bredeweg liggen percelen met de bestemming ”Gemengd”, waar volgens het bestemmingsplan 'Glasparel+' eveneens woningen (9) zijn toegestaan. Gelet hierop kan de provincie instemmen met toepassing van de aanpassingsmogelijkheid, mits de begrenzing van de bestemming “Wonen” aan de achterzijde in een lijn komt te liggen met de begrenzing van de bestemming “Gemengd” in het aangrenzende bestemmingsplan 'Glasparel+'. Deze strook krijgt conform het geldende bestemmingsplan 'Glasparel+' de bestemming 'Agarisch - Glastuinbouw' zonder bouwvlak.
- b. De provincie is van mening dat de herontwikkeling van het erf moet worden gezien als een vorm van “aanpassen”. De Bredeweg wordt gekenmerkt door typische grote erven, deze zijn over het algemeen qua korrel groter dan andere linten in de omgeving Zuidplaspolder. Een stevige invulling van het erf is hier dan ook passend. Zowel de functieverandering als de schaal, ondanks bijna verdubbeling van het kavel, zijn passend in dit lint. Gevraagd wordt de toelichting hierop aan te passen.
Beantwoording
- a. Met de provincie zijn wij van mening dat het beter is om de achterzijde van het plangebied te laten aansluiten op de bestemming 'Gemengd' van het aan weerszijden gelegen bestemmingsplan 'Glasparel+'. De verbeelding wordt hierop aangepast. De achter de bestemming 'Wonen' gelegen gronden worden overeenkomstig de aan weerszijden gelegen gronden bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' zonder bebouwing.
- b. De provincie onderschrijft op hoofdlijnen de motivering zoals opgenomen in de toelichting, dat het saneren van de agrarische bebouwing en het terugplaatsen van woningen een kwaliteitsverbetering met zich meebrengt, mits er voldoende rekening wordt gehouden met de karakteristieken van het lint. Op voor een aantal aspecten is echter nog onvoldoende aandacht besteed. Door de verschillende losse nieuwe woonkavels is er geen sprake meer van één afgebakend erf. De kleinere woonerven, met elk een eigen ontsluiting op de Bredeweg, doen daarmee afbreuk aan de maat en schaal van de gewenste grotere eenheid van het erf. Wij merken hierover op dat niet alle woningen een eigen inrit krijgen. Vier woningen krijgen een gezamenlijke uitrit, zoals weergegeven in figuur 4 van de plantoelichting. De tekst in de plantoelichting is hierop aangepast.
Conclusie
De zienswijze van de provincie leidt tot de volgende aanpassingen in de plantoelichting, regels en op de verbeelding.
- a. In de toelichting zijn teksten in de paragrafen 3.2 Randvoorwaarden en uitgangspunten, 3.3 Nieuwesituatie, 3.5 Beeldkwaliteit en 4.2 Provinciaal beleid geactualiseerd over ruimtelijke kwaliteit en 'aanpassen'.
- b. In de regels is de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' toegevoegd. Verder zijn de begripsbepalingen 'agrarisch bedrijf' en 'glastuinbouw' opgenomen.
- c. De verbeelding van het bestemmingsplan is aangepast door de achterzijde van de bestemming 'Wonen' in een lijn te brengen met de begrenzing van de bestemming “Gemengd” in het aangrenzende bestemmingsplan 'Glasparel+'. De strook hierachter heeft de bestemming 'Agrarisch- Glastuinbouw' gekregen.
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 1 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 1 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Wet Geluidhinder; Besluit Hogere Waarden
Bijlage 3 Wet geluidhinder; besluit Hogere waarden
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Ecologisch onderzoek