Jan Dorrekenskade - Oost 65-71a
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 14-10-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Jan Dorrekenskade-Oost 65-71'met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPjdkoost65tot71-0401 van de gemeente Waddinxveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.7 archeologische waarde:
de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;
1.8 balkon:
open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bed & breakfast:
een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;
1.11 bestaande situatie:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.12 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.13 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;
1.15 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.16 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.17 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.22 coffeeshop:
een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.23 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.27 hoofdgebouw:
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.28 huishouden:
een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.29 kap:
de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;
1.30 kelder:
een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;
1.31 kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.32 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.33 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.34 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.35 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.36 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.37 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.38 voorgevel:
het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.39 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.40 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
1.41 waterkering:
natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;
1.42 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.43 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
2.2 bebouwingspercentage:
de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
2.4 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.5 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de snijlijn van gevel en dakvlak c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.8 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 9;
- b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. nutsvoorzieningen;
- h. waterlopen en waterpartijen;
- i. kunstwerken;
- j. speeltoestellen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. aan gronden de bestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 of Waarde - Archeologie 5 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkeringen;
- b. waterstaatkundige voorzieningen;
- c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
- d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:
- a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
- b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
- c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Op de gronden ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen is het niet toegestaan om het gebruik uit te breiden van gronden of gebouwen ten behoeve van het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen, of
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
- h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Voorrangsregel dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, in geval van strijdigheid tussen dubbelbestemmingen onderling, dubbelbestemmingen gericht op het beschermen van personen voor gaan boven dubbelbestemmingen ter bescherming van de archeologische- en cultuurhistorische waarden in de ondergrond. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
- Waterstaat - Waterkering
- Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Jan Dorrekenskade - Oost 65-71a'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voorliggende plan heeft betrekking op de realisatie van negen woningen ter plaatse van de Jan Dorrekenskade-Oost, 65, 67, 69, 71 en 71a. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Waddinxveen. De bestaande bebouwing bestaat uit drie woningen en een leegstaande winkel. Deze bebouwing blijft deels behouden en zal worden getransformeerd. Een deel wordt gesloopt. De realisatie van de negen woningen is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanwijziging nodig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen in het woongebied in de kern van Waddinxveen. Het plangebied ligt ten westen van het kanaal de Gouwe. De Gouwe is een belangrijke transportader en tevens staande mastroute. Aan de overzijde van de Gouwe ligt de provinciale weg N207. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer.
Ligging plangebied. (Plangebied rood omlijnd)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015'. In dit bestemmingsplan zijn de gronden voorzien van de bestemmingen 'Wonen' en 'Detailhandel'. Binnen de woonbestemming zijn twee bouwvlakken opgenomen. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal, in het onderhavige geval drie woningen.
De voorgenomen ontwikkeling van negen woningen is op grond van het vigerende plan derhalve niet mogelijk.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Uitsnede bestemmingsplan (Plangebied rood omlijnd)
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Zuid-Holland, de regio en gemeente Waddinxveen weergegeven. De waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden komen in hoofdstuk 6 aan bod. Hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Het plangebied ligt aan de rand van de woonbuurt Oostpolderwijk. Het plangebied is direct gelegen aan de Jan Dorrekenskade -Oost en de Alpherwetering. De Zuidkade is nabij gelegen aan de oostzijde van het plangebied. De omgeving wordt gekenmerkt door zowel historische als recente bebouwing. De bestaande bebouwing binnen het plangebied betreft drie woningen en een leegstaande winkel/magazijn/werkplaats. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de bestaande situatie.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
Dit bestemmingsplan voorziet in de functieverandering van detailhandel naar wonen, waardoor de locatie beter aansluiting vindt bij de omgeving. De separaat liggende detailhandel wordt verwijderd. Er worden 9 grondgebonden woningen gerealiseerd door middel van transformatie van de bestaande bebouwing. Een deel van de bebouwing wordt gesloopt. De woningen hebben 2 bouwlagen en een plat dak. De voorgevels van de woningen zijn geörienteerd naar de Jan Dorrekenskade-Oost en de Alpherwetering. Aan de achterzijde van de woningen zijn tuinen en parkeerplaatsen voorzien.
De woningen vallen in het midden prijsklasse segment waarmee tevens aansluiting wordt gevonden met de nabije omgeving. De woningen worden gasloos gebouwd en uitgerust met warmtepomp en zonnepanelen.
In onderstaande figuur is het bouwplan globaal weergegeven.
3.2 Verkeer En Parkeren
De verkeersontsluiting vindt hoofdzakelijk plaats via de Jan Dorrekenskade-Oost. Via de Jan Dorrekenskade-Oost is de Kanaaldijk bereikbaar, die fungeert als gebiedsontsluitingsweg van de wijk.
Ieder bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. De gemeente Waddinxveen hanteert de CROW publicatie 317 als uitgangspunt voor de parkeernormen, zie ook paragraaf 4.4.4. Dit is tevens vastgelegd in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie en Parkeren, zoals vastgesteld op 19 september 2018.
Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning. Er wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte zoals in de CROW is genoemd.
In de huidige situatie is sprake van de volgende parkeerbehoefte:
CROW 317 (2012) | ||
Programma | Parkeerkengetal (rest bebouwde kom) | Totaal |
2 woningen koop, tussen/hoek (matig stedelijk) | min 1,5 / max 2.3 (midden = 1,9) | 3,8 |
Detailhandel (bouwmarkt) 716 m2 bvo | min 2,1/ max 2,6 (midden = 2,35) per 100 m2 bvo | 16,8 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 20,6 |
Uitgaande van het maatgevende moment (zatermiddag) is de parkeervraag:
Woningen: (60% van 3,8) 2,28
Detailhandel: (100% van 16,8) 16,8
Totale parkeerbehoefte maatgevend moment: 19 parkeerplaatsen die volledig in de openbare ruimte wordt opgelost (geen parkeerplaatsen aanwezig op eigen perceel)
In de nieuwe situatie is sprake van de volgende parkeerbehoefte:
CROW 317 (2012) | ||
Programma | Parkeerkengetal (rest bebouwde kom) | Totaal |
9 woningen koop, tussen/hoek (matig stedelijk) | min 1,5 / max 2.3 (midden = 1,9) | 17,1 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 17,1 |
Uitgaande van het maatgevende moment ('s nachts) is de parkeervraag:
Woningen: (100% van 17,1) 17,1
Totale parkeerbehoefte maatgevend moment: 17 parkeerplaatsen
Met de voorgenomen ontwikkeling waarbij de functie van detailhandel wijzigt naar wonen, vervalt er parkeerdruk. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen neemt in beperkte mate af. De parkeerbehoefte bij de maatgevende momenten in de huidige en nieuwe situatie is vergelijkbaar.
Daarnaast wijst een parkeerdrukmeting uit 2014 uit dat zeven van de twintig parkeerplaatsen vrij waren in het deel van de Jan Dorrekenskade-Oost tussen de Zuidkade en de Raadhuisstraat. De meting wijst ook uit dat er in de Raadhuisstraat, wat voor een groot deel binnen de honderd meter van de planlocatie ligt, voldoende ruimte is.
Er wordt in de nieuwe situatie voorzien in negen parkeerplaatsen op eigen terrein en de overige acht parkeerplaatsen worden opgenomen in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied. Met de ruimte die ontstaat door de bestemmingswijziging, samen met de negen parkeerplaatsen die worden gerealiseerd op eigen terrein, wordt voldaan aan de parkeernorm.
Dit plan voorziet derhalve in voldoende parkeergelegenheid en is als zodanig juridisch geborgd in de planregels.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastratuctuur en Ruimte de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.1.3 wordt nader ingegaan op de Ladder.
Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.
Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.
Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggend bestemmingsplan.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. In paragraaf 4.2.2 is deze onderbouwing opgenomen.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 is de Omgevingsvisie door de provincie Zuid-Holland vastgesteld. Deze visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.
Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woonvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke
binnensteden.
Opgaven omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werken we vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die we van provinciaal belang achten. Ten aanzien van wonen heeft de provincie de opgaven 'Wonen' en 'Ruimte en verstedelijking' opgesteld. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen of zij ook behoefte hebben aan regionale visies ter afstemming van het beleid met betrekking tot bedrijventerreinen en detailhandel, of aan regionale ruimtelijke visies. De provincie laat die keus aan hen. Gedeputeerde Staten kunnen echter voor een bepaalde regio aangeven dat het nodig is om een regionale visie voor bedrijventerreinen te maken.
Figuur: planlocatie en de kaart 'Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads - en dorpsgebied'
Onderhavige ontwikkeling voorziet in realisatie van negen woningen in bestaande bebouwing, in een woonwijk in de kern van Waddinxveen. Het plan voorziet in de transformatie van bestaande bebouwing, waardoor de ontwikkeling stedenbouwkundig aansluit bij de bebouwing in het gebied. Het terrein is door de gemeente Waddinxveen reeds aangewezen als woongebied. Bij de realisatie van de woningen wordt voorzover mogelijk rekening gehouden met het behoud van voldoende groen. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid en bodem, zie hiervoor hoofdstuk 6.
4.2.2 Omgevingsverordening
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Omgevingsverordening, in artikel 6.10. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
In lid 2 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
i zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid. - c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
i een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
4.2.3 Plangebied
Ladder voor duurzame verstedelijking
Bij binnenstedelijke ontwikkelingen in Waddinxveen komt het grootste deel van de kopers uit Waddinxveen zelf. De verwachting is dat dit ook in dit plan het geval is. Daarmee is het verzorgingsgebied lokaal. Op basis van de Regionale Agenda Wonen worden woningbouwplannen in de regio afgestemd. Dit plan maakt onderdeel uit van het Sleutelkwartier. Het Sleutelkwartier is regionaal afgestemd en daarmee past dit plan binnen de afspraken voor de realisatie van woningbouwprojecten.
Ruimtelijke kwaliteit
Onderhavige ontwikkeling voorziet in het hergebruik en gedeelteijke sloop van een bedrijfslocatie gecombineerd met woningen ten behoeve van de realisatie van negen woningen in de bestaande bebouwing, gelegen in een woonwijk in Waddinxveen. De ontwikkeling sluit daarmee aan op het uitgangspunt beter benutten en opwaarderen van wat er is. Tevens ontstaat op de locatie een interessante woonlocatie die ten opzichte van het huidige aanbod in Waddinxveen te zien is als waardevolle kwalitatieve toevoeging.
Met de transformatie van de bestaande bebouwing sluit de realisatie van de woningen stedenbouwkundig aan bij de identiteit en aard en schaal van het gebied. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid en bodem, zie hiervoor hoofdstuk 6. Het plangebied is op de kwaliteitskaart niet gelegen binnen een beschermingscategorie.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met de visie Ruimte en Mobiliteit en de verordening Ruimte.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Regionale Agenda Wonen
Op 14 maart 2013 is de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland voor de periode 2013-2019 opgesteld. In deze regionale agenda leggen de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas vast hoe zij vorm geven aan de samenwerking rond wonen. Voor de periode 2013-2019 spreken de gemeenten het volgende met elkaar af:
- Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WoningBehoefteRaming 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel. De regionale woningbehoefte voor de periode 2010 tot en met 2019 is op basis van migratiesaldo nul geraamd op 10.600 woningen.
- Elke gemeente voert daarvoor de maatschappelijk en financieel urgente projecten uit haar woningbouwprogramma 2012 tot en met 2019 uit.
- Gemeenten kunnen projecten uitwisselen mits ze binnen de capaciteit van de opgegeven urgente woningproductie blijven, deze projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben en zich niet in het buitengebied bevinden of er geen binnenstedelijk groen voor wordt opgeofferd.
- Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
- Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
- Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus. Vanwege de enorme diversiteit in dorpse woonmilieus hanteren gemeenten voor dorpse woonmilieus een onderverdeling gebaseerd op type gemeenschap en ruimtelijke opzet.
- Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.
- Gemeenten onderzoeken met elkaar, woningcorporaties en andere partijen zoals beleggers/ particuliere verhuurders de problematiek en mogelijke oplossingen rond de huisvesting van lage middeninkomens nader.
- Gemeenten verkennen met elkaar en betrokken partijen de behoefte van arbeidsmigranten aan tijdelijke huisvesting en mogelijke oplossingen hiervoor.
- Gemeenten brengen met betrokken partners het zorggerelateerde aanbod aan huisvesting voor bijzondere doelgroepen structureel in beeld en delen deze informatie periodiek met elkaar. Daarnaast bespreken gemeenten initiatieven voor nieuwe zorggerelateerde huisvestingsvoorzieningen voor bijzonderde doelgroepen met elkaar om te beoordelen of deze bijdragen aan gesignaleerde tekorten en voldoende spreiding tussen gemeenten.
- Voor mensen die moeten uitstromen uit de maatschappelijke opvang richting reguliere woningen maken gemeenten met elkaar en betrokken partners afspraken over een redelijke verdeling van het beschikbaar te stellen aanbod en de daarbij in te zetten instrumenten voor woonruimteverdeling.
Plangebied
In de Regionale Agenda Wonen is de geplande urgente woningbouwproductie geschat op 372 koopwoningen (prijsklasse middel duur). Op basis van algemene ervaringen in de woningmarkt is aan kleine projecten en grondgebonden middeldure woningen een matig risico toegekend. Dit bestemmingsplan voorziet in realisatie van negen middeldure koopwoningen. Voorliggend plan levert een bijdrage aan de woningvraag in Waddinxveen naar woningen in het middeldure segment en past bij de markt. Met deze ontwikkeling wordt doorstroming bevorderd.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van negen middeldure woningen in Waddinxveen. De ontwikkeling sluit aan bij het totale woningbouwprogramma voor de regio, overeenkomstig de Regionale Agenda Wonen.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
- versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
- versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
- inzetten op een passend woningaanbod en voorzieningenniveau;
- versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.
Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.
Wonen & voorzieningen
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd. Van dit programma is ongeveer de helft bestemd voor de behoefte vanuit de eigen gemeente en de andere helft voor instroom vanuit de regio, waarmee de gemeente Waddinxveen haar regionale/Zuidvleugel rol invult.
In vergelijking met het bestaande programma betekent de nieuwe ambitie een bijstelling van circa 6.000 woningen naar 4.250 woningen. De realiteit leert dat op dit aantal sprake zal zijn van planuitval (ervaringscijfers is veelal 30%). Daarnaast worden deze woningen in de tijd gefaseerd.
Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.
Figuur: Kaart 4 Thema Wonen & voorzieningen (plangebied: rood omlijnd)
Plangebied
Het plangebied is op Kaart 4 Thema Wonen & voorzieningen (zie figuur 8) aangewezen als 'Wonen bestaand' en voor een klein gedeelte als 'Kwaliteitsslag centrumgebied/ concentratiegebied winkels en voorzieningen'. Dit plan voorziet in de bouw van woningen op gronden die (deels) reeds bestemd zijn voor wonen. De gemeente voorziet zodoende in de herontwikkeling van bestaande locaties in de bebouwde kom en is in overeenstemming met de Structuurvisie Waddinxveen 2030.
4.4.2 Woonvisie
Op 13 december 2017 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Waddinxveen 2018-2022 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2022. Het doel van de Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woninbouwprogramma.
Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.
Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.
Pijler 3: duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.
Pijler 4: leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden. Goede kwaliteit hangt samen met de woning zelf, maar ook met de woonomgeving. Waddinxveen kent verschillende woonmilieus. De aanwezige variatie in woonmilieus wordt bewaakt. Daarnaast wordt ingezet op woonmilieus met een onderscheidend karakter ten opzichte van de woonmilieus die in een bepaalde wijk al aanwezig zijn.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en 't Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. De verdeling in vraag naar koop- en huurwoningen is ongeveer 55-45. De wenselijke verdeling tussen eengezins- en meergezinswoningen is min of meer gelijk. Van het nieuwbouwprogramma in Waddinxveen is de wens om minimaal 30% in de sociale huur realiseren. Er wordt daarnaast ingezet op 12% middeldure huur en 10% goedkope koop. De rest is in het middeldure en dure koopsegment. De woningbouw wordt gemonitord door middel van een jaarlijks bij te stellen woningbouwprogramma.
Conclusie
De ontwikkeling van de negen woningen is in overeenstemming met het beleid genoemd in de Woonvisie van de gemeente Waddinxveen.
4.4.3 Mobiliteitsplan
Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan de ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde 'Structuurvisie Waddinxveen 2030'.
Plangebied
De verkeersontsluiting vindt plaats via de Alpherwetering en de Jan Dorrekenskade-Oost. Via de Jan Dorrekenskade-Oost is de Kanaaldijk bereikbaar. Het plan is niet in strijd met het Mobiliteitsplan.
4.4.4 Parkeerbeleid
Op 9 juli 2014 heeft de gemeenteraad het parkeerbeleid vastgesteld en dit is in 2017 aangevuld met de memo 'Toepassing parkeerbeleid 2017'. Dit parkeerbeleid geeft aan wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie en wat het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente is. Het parkeerbeleid is een uitwerking van het eerder door de gemeenteraad vastgestelde Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020. Met het parkeerbeleid werkt de gemeente aan het bereiken van de ambities uit het mobiliteitsplan.
Voor inbreidingslocaties kan ervoor worden gekozen om bestaande openbare parkeercapaciteit te benutten. Een parkeeronderzoek kan uitwijzen of deze capaciteit beschikbaar is. Nieuwe ontwikkelingen op inbreidingslocaties mogen nooit leiden tot parkeerknelpunten in de omgeving. Dit is tevens vastgelegd in het bestemmingsplan Parapluplan Archeologie en Parkeren, zoals vastgesteld op 19 september 2018.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen moet in het onderhavige geval worden bepaald op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' binnen de volgende kaders:
- stedelijkheidgraad 'matig stedelijk'
- locatie 'rest bebouwde kom'
- de bandbreedte in het CROW verschilt per type woning. Voor de negen gewenste hoek- en tussenwoningen wordt 1,9 parkeerplaatsen per woning aangehouden.
Plangebied
Op basis van de CROW-publicatie dient in het plangebied te worden voorzien in 17,1 parkeerplaatsen. Aan de achterzijde van de woningen is ruimte voor 9 parkeerplaatsen. Uit een parkeerdrukmeting van 2014 blijkt dat er zeven parkeerplaatsen vrij waren in het deel van de Jan Dorrekenskade-Oost tussen de Zuidkade en de Raadhuisstraat. De meting wijst ook uit dat er in de Raadhuisstraat, wat voor een groot deel binnen de honderd meter van de planlocatie ligt, voldoende ruimte is. Hieruit blijkt dat de overige parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied.
Conclusie
Voorliggend plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de CROW-publicatie 317. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met het Parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen.
4.4.5 Groenstructuurplan en groenbeleid 2016
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad het groenstructuur en groenbeleidsplan vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan zijn kaders vastgelegd voor de inrichting en het beheer van het gemeentelijke openbare groen binnen de bebouwde omgeving. Waddinxveen is een groene gemeente aan de rand van het Groene Hart. De prioriteit ligt in het behoud en versterken van het groen in de hoofdgroenstructuur. In het groenstructuurplan en het groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkstructuren van het gemeentelijk groen vastgelegd. In de hoofdgroenstructuur staat behoud en versterken van het groen voorop en is weinig mogelijk. Voor de wijkgroenstructuur geldt een milder beschermingsregime. Voor het overige groen in de directe woon- en werkomgeving is meer mogelijk.
Plangebied
Het plangebied is niet aangewezen als hoofdgroenstructuur en/of wijkgroenstructuur, zie onderstaande figuur. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt voorzover mogelijk rekening gehouden met de ambities gesteld in het groenstructuurplan en groenbeleid.
4.5 Conclusie
Gelet op voorgaande afwegingen kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Water
5.1.1 Inleiding
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het onderhavige bestemmingsplan is op 26 november 2018 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 1 Watertoets. Naar aanleiding van de watertoets zal overleg plaatsvinden met het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
5.1.2 Beleid
Nationaal waterbeleid
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan is de meerlaagsveiligheid of veiligheidsketen geintroduceerd. Dit houdt in dat de waterveiligheid op drie manieren moet worden geborgd, te weten:
- voorkomen van een overstroming
- beperken van de gevolgen van een overstroming
- het bestrijden van calamiteiten en rampen
Het voorkomen van overstromingen richt zich op de waterkeringen. De waterkeringen op orde te brengen en te houden het primaire doel. Het is de taak van het hoogheemraadschap om de waterkeringen veilig en robuust te houden. Daarbij constant zoekend naar de balans tussen de belangen en wensen van omgeving en wat het beheer en veiligheidsvraagstuk vereist van een waterkering. Ook gericht op klimatologische ontwikkelingen in de komende decennia.
Provinciaal waterbeleid
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2016-2021 is op 29 juni 2016 vastgesteld door Provinciale Staten. Het waterplan bevat geen nieuwe beleid maar bestaat uit de volgende beleidsdocumenten:
- Visie Ruimte en Mobiliteit;
- Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 en een deel van het Provinciaal Waterplan 2010-2015.
In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2021 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
- waarborgen van de waterveiligheid;
- realiseren van mooi en schoon water;
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.
Gemeentelijk waterbeleid
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop.
De gemeente heeft voor planontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd:
- Zoveel mogelijk afkoppelen van afvoer en regenwater en verhard oppervlak;
- Toepassen van waterbesparende voorzieningen.
5.1.3 Plangebied
Het plangebied is gelegen nabij de Gouwe. De Gouwe heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de veen- en kleipolders in de gemeente Waddinxveen. Daarnaast ligt in het plangebied een waterkering die is opgenomen op de legger van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hierna wordt ingegaan op de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan met het aspect water is omgegaan.
Waterkering
Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. Overigens ligt de waterkering zelf niet in het plangebied. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het waterschap is geraadpleegd in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Het verplicht opnemen van de waterkering in het bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening Ruimte.
Waterkwantiteit/waterkwaliteit
Het uitgangspunt voor het watersysteem is het faciliteren van de ruimtelijke functies en belangen in het gebied. Over het algemeen functioneert het watersysteem het best met grote, robuuste eenheden. Het streven is daarbij om bij ontwikkelingen zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden te creëeren en te behouden en lokale afwijkende peilen zoveel mogelijk op te heffen. Het plan voorziet in de realisatie van negen woningen in een reeds bestaande woonwijk.
Waterafvoer
In de overeenkomst die is gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente is vastgelegd dat
een gescheiden riolerings- en drainagestelsel wordt aangebracht. Dat wil zeggen een riolering ten behoeve van het hemelwaterafvoer aangesloten op de sloot dan wel die voorziet in infiltratie van het af te voeren hemelwater in het plangebied en een onderheide riolering ten behoeve van het afvalwater aangesloten op het gemeentelijk riool. Het drainagestelsel onder de woningen dient te lopen naar de sloot dan wel te worden aangesloten op de riolering ten behoeve van (de afvoer van) het hemelwater en de huisaansluitingen.
Conclusie
Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Milieu-en Omgevingsaspecten
6.1 Archeologie En Cultuurhistorie
6.1.1 Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
6.1.2 Archeologie
Op 16 november 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de gemeentelijke Nota Archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Het archeologiebeleid is vervolgens vertaald in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. Dit overkoepelende bestemmingsplan is op 19 september 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. Het plangebied heeft in het vigerende plan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Volgens de bijbehorende planregels is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemverstorende werkzaamheden groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm –mv. De dubbelbestemming is afgeleid van het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'.
Op 23 januari 2019 is door Econsultancy een archeologisch bureaonderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 2Archeologisch onderzoek. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft voor archeologische resten uit de 14e tot 17e eeuw en de vroege 19e eeuw. Resten uit de 14e – 17e eeuw bevinden zich onder een ophoogpakket dat in ieder geval voor het begin van de 20e eeuw is opgebracht. De resten uit de 19e eeuw bevinden zich in of onder dit pakket, dat ten minste een dikte van 80 cm heeft. De bestaande bebouwing heeft een strookfundering tot maximaal 80 cm –mv. Dit betekent dat archeologische waarden onder het op-hoogpakket vermoedelijk niet zijn vergraven, maar, door de strookfundering, zijn eventuele archeolo-gische resten uit de 19e eeuw in het ophoogpakket mogelijk ook nog intact aanwezig.
De nieuwbouw wordt op een strookfundering op palen gefundeerd. De funderingsstroken worden niet dieper dan de huidige funderingen aangelegd, dus tot 80 cm –mv. Het onderste archeologische niveau, met een verwachting voor resten uit de 14e – 17e eeuw wordt alleen aangetast door het aanbrengen van heipalen, hetgeen een relatief lichte verstoring betreft. Het bovenste archeologische niveau met mogelijk resten uit de vroege 19e eeuw, wordt wel door de voorgenomen werkzaamheden bedreigd.
Econsultancy adviseert om bij de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging de bestaande dubbel-bestemming 'waarde – archeologie 2' te handhaven. Dit advies betekent dat voorafgaand aan ver-gunningplichtige werkzaamheden beneden 30 cm –mv, eerst verder archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd om vast te stellen of er archeologische waarden worden bedreigd door de werk-zaamheden.
Omdat het plangebied bebouwd is, wordt geadviseerd om dit vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een archeologische begeleiding van de sloop van de ondergrondse delen van de bestaande bebouwing, gevolgd door een proefsleuvenonderzoek. Dit vervolgonderzoek moet worden uitgevoerd aan de hand van een door de bevoegde overheid, de gemeente Waddinxveen, goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
6.1.3 Cultuurhistorie
In Waddinxveen is een aantal rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Cultuurhistorische waarden kunnen sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied en geven een gebied, plek of object identiteit. In en nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten gelegen.
6.1.4 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het aspect 'archeologie' dient er vervolgonderzoek te worden uitgevoerd in de vorm van een archeologische begeleiding van de sloop van de ondergrondse delen van de bestaande bebouwing, gevolgd door een proefsleuvenonderzoek.
6.2 Ecologie
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.
6.2.1 Soortenbescherming
Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
- alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
- dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
- nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.
6.2.2 Gebiedsbescherming
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet ruimtelijke ordening, de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. De depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden ten gevolge van de emissie van NOx en NH3 van deze ontwikkeling, alsmede van het verkeer van en naar de locatie is berekend met het programmapakket
AERIUS (29 oktober 2019), zie bijlage 5. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De minister van LNV heeft in mei 2019 het deelgebied Polder Stein bij Reeuwijk voorgedragen als stikstofgevoelig gebied. Dit ligt veel dichterbij dan de Nieuwkoopse Plassen. Door ODMH is volledigheidshalve een berekening uitgevoerd en leidt niet tot een negatief effect,
Plangebied
Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is door Ecoresult een Quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie Bijlage 3 Quickscan flora en fauna. Deze quickscan zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
In de quickscan worden de volgende conclusies getrokken:
- Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
- Op basis van de afstand van het plangebied tot het Nederlands Natuurnetwerk en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
- Het plangebied is ongeschikt voor jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van gebouw- en boombewonende vogels. Geschikte bebouwing en bomen ontbreken. Daarnaast gaat er met de ontwikkelingen geen essentieel functioneel leefgebied van vogels met jaarrond beschermde nesten verloren. Wel is de aangrenzende woning (huisnummer 63) geschikt voor huismus. Deze woning ligt buiten het plangebied maar binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Om verstoring van eventuele nestelende mussen te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen (15 maart – 15 augustus) plaats te vinden. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming is niet nodig.
- Het plangebied en de directe omgeving hiervan kunnen potentieel geschikt zijn als voortplantingsplaats voor – in dezen – algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn (koolmees, pimpelmees). In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door onder andere buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 augustus) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van dergelijke vogels te voorkomen. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voorafgaand een broedvogelcheck plaats te vinden door een deskundige ecoloog.
- Het plangebied potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn onder andere te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voorafgaand een broedvogelcheck plaats te vinden door een deskundige ecoloog.
- In het plangebied bestaat geen potentie voor nationaal beschermde soorten waarvoor géén provinciale vrijstelling geldt. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. De Wet natuurbescherming wordt niet overtreden. Het plangebied is ongeschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling geldt als egel, (spits)muizen, gewone pad, bruine kikker en kleine watersalamander. De binnenplaats is onbereikbaar voor dergelijke soorten. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals egel, (spits)muizen, gewone pad en bruine kikker zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
- Op basis van de quickscan is gesteld dat aanvullend onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Dit onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 4. In het plangebied zijn geen voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen en/of essentieel functioneel leefgebied (vliegroute en foerageergebied) aanwezig van vleermuizen. De geplande werkzaamheden (sloop en nieuwbouw) hebben geen invloed op de staat van instandhouding van deze soort, negatieve effecten zijn uitgesloten. De waargenomen paarverblijfplaatsen van gewone en ruige dwergvleermuis bevinden zich ruim buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden binnen het plangebied. Negatief effect op deze verblijfplaatsen door sloop en nieuwbouw binnen het plangebied is niet aan de orde. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming en het treffen van aanvullende maatregelen is niet nodig.
- Bij toepassing van bouwplaatsverlichting mag geen strooilicht vallen op de straten om het plangebied heen, waar vleermuizen foerageren buiten de winterslaapperiode.
Conclusie
De Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid, staat met inachtneming van het voorgaande de ontwikkeling niet in de weg.
6.3 Geluid
6.3.1 Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder kent een systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Zogenaamde 30 km/u wegen vallen buiten het regime van de Wet geluidhinder.
Wegverkeerslawaai
Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u.
Een weg heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg:
- a. in stedelijk gebied:
- 1. voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
- 2. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
- b. in buitenstedelijk gebied:
- 1. voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
- 2. voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
- 3. voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.
Aftrek artikel 110g Wet geluidhinder
Op basis van artikel 110g Wet geluidhinder en artikel 3.4 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 mag er op de geluidsbelasting vanwege een weg, op de gevel van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen, een aftrek worden toegepast in verband met het stiller worden van het verkeer in de toekomst. De aftrek wordt toegepast op de huidige en toekomstige situatie. Op alle genoemde geluidsbelastingen in deze rapportage is de aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
De aftrek bedraagt maximaal:
Voor wegen met een representatieve snelheid tot 70 km/uur;
- 5 dB.
Voor wegen met een representatieve snelheid van 70 km/uur1 of meer;
- 4 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek 57 dB is;
- 3 dB voor situaties dat de geluidsbelasting zonder aftrek 56 dB is;
- 2 dB voor andere waarden van de geluidsbelasting;
- 0 dB in het geval de geluidsbelasting wordt gebruikt voor de bepaling van de gevelisolatie (Bouwbesluit) of wanneer het de binnenwaarde betreft.
Grenswaarden nieuwe situaties
Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden voor wegverkeerslawaai (Wgh).
Bestemming | Geluidsbron | Geluidsbelasting Lden in dB | |
Voorkeursgrenswaarde | Maximale grenswaarde | ||
Nieuwe woning | Wegverkeer buitenstedelijk | 48 | 53 |
Wegverkeer binnenstedelijk | 48 | 63 |
Gemeentelijke beleid t.a.v. Hogere waarden
Op 30 oktober 2018 heeft de gemeente ingestemd met de ontwerpregels Hogere Waarden Wetgeluidshinder regio Midden-Holland. De beleidsregels liggen tot en met 21 december ter inzage.
Voorwaarden geluidsluwe gevel, geluidsluwe buitenruimte
Bij het vaststellen van een hogere waarde wordt getoetst of de geluidsbelasting meer is dan:
- 53 dB wegverkeerslawaai of;
- 60 dB railverkeerslawaai of;
- 55 dB(A) industrielawaai.
De toetsing heeft betrekking op het geluid van de weg / spoorweg / industrieterrein waarvoor de
hogere waarde wordt verleend. Bij de toetsing wordt geen rekening gehouden met het geluid dat
andere bronnen veroorzaken.
Als de vast te stellen hogere waarde meer is dan de hierboven genoemde waarde:
- a. dan moet de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw worden gerealiseerd met een geluidsluwe gevel; en
- b. ten minste één buitenruimte moet dan aan een geluidsluwe gevel liggen.
Voorwaarden geluidsbelasting binnen gebouwen die geluidsgevoelig worden
In een aantal procedures hogere waarden wordt niet alleen aandacht geschonken aan het beheersen van het geluid buiten, met een geluidsluwe gevel / buitenruimte, maar worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook voorwaarden gesteld voor het geluid binnen geluidsgevoelige gebouwen. Uitgangspunt zijn de eisen aan de gevelwering voor nieuwbouw uit de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit. Hiervan afwijken is mogelijk. Hierbij geldt dat naarmate de afwijking ten opzichte van de nieuwbouweis voor de geluidsbelasting binnen het gebouw groter wordt, de onderbouwing over de aanvaardbaarheid beter moet zijn.
Overschrijding maximale grenswaarde
Hogere waarden kunnen niet worden verleend voor geluidsgevoelige gebouwen als de
geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Dit betekent dat geluidsgevoelige gebouwen niet geplaatst kunnen worden op locaties waar de geluidsbelasting hoger is dan de maximale grenswaarde. Om op deze locaties toch te kunnen bouwen kan gebruik worden gemaakt van een zogenoemde dove gevel of kan aan de woning een vliesgevel worden bevestigd.
Overschrijdingen van de maximale grenswaarde zijn onwenselijk; zij worden echter niet uitgesloten.
6.3.2 Onderzoek
Een akoestisch onderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 6 Akoestisch onderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle te realiseren woningen voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) bedraagt maximaal 3 dB vanwege de Jan Dorrekenskade-Oost (woning 1, 2, 3 en 4) en 1 dB vanwege de Henegouwerweg (woning 6). De maximale grenswaarde wordt niet overschreden.
Jan Dorrekenskade-Oost
Op grond van de Wet geluidhinder is de Jan Dorrekenskade-Oost niet 'zoneplichtig' en behoeft formeel geen verdere actie te worden ondernomen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen. Omdat maatregelen aan de bron en in het overgangsgebied niet mogelijk zijn zullen, indien nodig, aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing worden toegepast teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB (conform artikel 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit). Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
Henegouwerweg
Om de realisatie van deze woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waddinxveen een hogere waarde te verlenen aan de meest oostelijke woning (woning 6). Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving.
Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.
Conclusie
Ten behoeve van de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van de Henegouwerweg (woning 6) dient door de gemeente een Besluit hogere waarden te worden genomen.
6.4 Bodem En Asbest
6.4.1 Bodem
Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.
Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:
- nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
- er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
- het bouwwerk de grond raakt;
- er na sloop wordt herbouwd.
Plangebied
Een historisch bodemonderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 7 Historisch bodemonderzoek. Het doel van het onderzoek was het maken van een risico-inschatting inzake de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging binnen het plangebied.
Voor de bestemmingswijziging is het niet nodig dat meer bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek wordt wel nodig geacht in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Wel dient er een verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd in kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning.
6.4.2 Asbest
Op 11 juli 2018 ie er door Jongejan Asbest inventaristaie een Asbestinventarisatie opgesteld, zie Bijlage 8Asbestinventarisatie. Het betreft een asbestinventarisatie van de verkoopruimte en huidige woningen. Uit de inventarisatie blijkt dat er geen (mogelijk) asbestverontreininging is aangetroffen. Op een aantal plekken zijn asbesthoudende toepassingen aangetroffen:
De verwijdering van deze asbesthoudende toepassing kan niet zonder schade aan het asbesthoudende materiaal toe te brengen, de saneringen komen in Risicoklasse 2 en 2A. De sanering dient te geschieden door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf. Dit vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.
6.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.
Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van negen woningen met in totaal 63 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2017. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet reeds aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10)worden voldaan. Vanaf 1 januari 2015 dient te worden voldaan aan de norm voor zeer fijn stof (PM2,5).
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10 en PM2,5.
Stof | 2017 | 2020 | 2030 |
PM10 | 18,35 µg/m3 | 17,83 µg/m3 | 19,95 µg/m3 |
PM2,5 | 11,15 µg/m3 | 11,58 µg/m3 | 9,5 µg/m3 |
NO2 | 22,35 µg/m3 | 19,48 µg/m3 | 13,7 µg/m3 |
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
De realisatie van negen woningen kan worden gezien worden als een 'nibm' project. Daarnaast blijkt uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland dat de normen voor een goed woon- en leefklimaat niet worden overschreden in het plangebied. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.
6.6 Externe Veiligheid
6.6.1 Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
6.6.2 Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
6.6.3 Risicokaart
In onderstaande figuur is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.
De volgende risicobron ligt in de nabijheid van het plangebied:
Transport van gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt circa 65 meter ten westen van provinciale weg N207. In 2008 zijn in opdracht van de toenmalige Milieudienst Midden-Holland tellingen verricht en op basis hiervan berekeningen uitgevoerd voor de N207. Uit dit rapport is gebleken dat er voor de N207 geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied. Ten aanzien van het groepsrisico voor de N207 geldt dat deze ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied was bestemd als 'Wonen'en 'Detailhandel'. Functieverandering naar alleen wonen leidt niet tot een toename van het aantal personen dat aanwezig zal zijn in het plangebied. Het groepsrisico neemt niet toe.
Conclusie
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.
6.7 Bedrijven En Milieuzonering
Milieuzonering heeft twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden, wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Plangebied
Het plangebied kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen haast geen andere functies in het gebied voor. Gelet op de ligging van het plangebied in een woonwijk met vrijwel geen voorzieningen kan het plangebied worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieubelastende activiteiten toegestaan. Het dichtstbijgelegen bedrijf aan de Van Speijkstraat ligt op ca. 110 m van het plangebied. Ter plaatse zijn bedrijfsactivitieten tot en met categorie 2 toegestaan. Verder worden aan het Raadhuisplein maatschappelijke voorzieningen toegstaan. Deze locatie ligt op ca. 105 meter van het plangebied. Voor deze functies geldt een richtafstand van 30 m tot aan gevoelige functies. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
6.8 Milieueffectrapportage
6.8.1 Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
6.8.2 Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.
Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Dit plan betreft het transformeren van een leegstaande winkel en drie woningen naar negen woningen in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In tabel 9.1 is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.
Tabel: Vormvrije-mer-beoordeling
1 kenmerken van het project | |
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst) | Dit project maakt de transformatie mogelijk van een leegstaande winkel en drie woningen naar 9 woningen. Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein. De milieueffecten op de omgeving van de huidige bestemming en de woningen is niet verschillend. |
Cumulatie met andere projecten | Geen |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Gebruik van natuurlijke hulpbronnen is in dit geval niet aan de orde. De woningen hebben geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen. |
Productie van afvalstoffen | Huishoudelijk afval, afvalwater |
Verontreiniging en hinder | De woningen veroorzaken CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer |
2 Plaats van het project | |
Bestaand grondgebruik | Een leegstaande winkel en drie woningen |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Geen |
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang | In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen geen beschermde natuurgebieden. Cultuurhistorie het plangebied is niet uniek en veel voorkomend in Zuid Holland Archeologie waarden worden beschermd Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied |
3 kenmerken van potentieel effecten | |
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking) | Dit project leidt niet tot veranderingen van de effecten op de omgeving |
Grensoverschrijdend karakter | Nee |
Orde van grootte en complexiteit effect | De effecten zijn niet groot en niet complex |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | De bestaande bebouwing wordt getransformeerd ten behoeve van woningen. |
Conclusie | |
De ontwikkeling leidt niet tot significante omgevingseffecten |
6.8.3 Resultaten
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.
6.8.4 Conclusie
Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Jan Dorrekenskade 65-71’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw en het gebruik van negen woningen. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
7.1.1 Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Op de verbeelding is tevens een gebiedsaanduiding opgenomen met het oog op het aanwijzen van een gebied waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduiding krijgen in de regels een juridische betekenis.
Het digitale plan Jan Dorrekenskade 65-71 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.
7.1.2 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.1.3 Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 De Bestemmingen
Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.
Bestemming 'Wonen'
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan huis- verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.
Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' een bouwvlak aangegeven. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 3.1.2, onder 2, sub a Bro kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg, bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiertoe is in de specifieke gebruiksregels bij de bestemming 'Wonen' een voorwaardelijke verplichting voor parkeerplaatsen opgenomen, waarbij de vraag hoe wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Waddinxveen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen: 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Er zijn twee verschillende archeologische waarden in het plangebied. Deze hebben ieder hun eigen waarde. Per bestemming is aangegeven in welk geval er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling. Voor de specifieke ontwikkeling die nu mogelijk wordt gemaakt, is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 6.1.2.
Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'
In het belang van de aanwezige waterkering, met bijbehorende beschermingszone in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.
Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Waddinxveen is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.2.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
8.2.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp van het bestemmingsplan Jan Dorrekenskade Oost 65-71a heeft met de daarbij behorende stukken voor een ieder ter inzage gelegen in de periode van 28 februari tot en met 9 april 2020 in het gemeentehuis van Waddinxveen.
In totaal zijn er drie zienswijzen ingediend binnen de gestelde termijn. In een nota zijn de zienswijzen behandeld. Tevens is een overzicht gegeven van de ambtshalve wijzigingen die in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 2 Archeologisch onderzoek
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 3 Quickscan flora en fauna
Bijlage 4 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 4 Vleermuizenonderzoek
Bijlage 5 Aeriusberekening
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek
Bijlage 7 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 7 Historisch bodemonderzoek