KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Bouwregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding/ Doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Nationaal Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Relatie Met Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Beleid
5.2 Huidige Situatie
5.3 Toekomstige Situatie
5.4 Toetsing Waterschapsbeleid
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Archeologie
6.2 Bedrijven En Milieuzonering
6.3 Bodem
6.4 Cultuurhistorie
6.5 Ecologie
6.6 Externe Veiligheid
6.7 Geluid
6.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
6.9 Luchtkwaliteit
6.10 Verkeer
6.11 Niet Gesprongen Explosieven
6.12 Milieueffectrapportage
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
7.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Memo Water
Bijlage 3 Toelichting Nut En Noodzaak Energy Hub
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Ecologische Inventarisatie
Bijlage 6 Nader Onderzoek Grote Modderkruiper
Bijlage 7 Aerius-berekening
Bijlage 8 Aerius-berekening Polder Stein
Bijlage 9 Risicoanalyse Lng, Cng & Waterstof-tankstation Waddinxveen
Bijlage 10 Advies Veiligheidsregio
Bijlage 11 Memo Ev Windmolen
Bijlage 12 Te Verwachten Toename Van Verkeer
Bijlage 13 Notitie Ontsluiting
Bijlage 14 Aanmeldnotitie

Energy Hub

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 15-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Energy Hub met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPovn457-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afvalinzamelpunt:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.6 archeologische waarde:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

1.7 bestaande situatie:

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.8 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.9 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.10 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.11 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.12 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.13 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.14 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.15 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.16 motorbrandstoffen:

energiedragers, zoals benzine, diesel, waterstof, biobrandstoffen en aardgas in vorm van CNG of LNG, die worden gebruikt om voertuigen/motoren te laten werken;

1.17 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.18 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.19 peil:

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.20 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.21 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfshalve, of in een omvang alsof zij bedrijfshalve was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.22 tip rotorhoogte:

de hoogte van het uiteinde van een in verticale stand verkerend rotorblad van een windturbine;

1.23 straatmeubilair:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van

beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloemen- en plantenbakken, gedenktekens, speeltoestellen,

straatverlichting of wegbewijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair;

1.24 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.2 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 inhoud van een bouwwerk:

tussen de begane grondvloer ter hoogte van het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de tip rotorhoogte.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Zonder Lpg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een inrichting voor de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg, waaronder begrepen een LNG-vulpunt;
  2. b. parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. nutsvoorzieningen;
  2. d. infrastructurele voorzieningen;
  3. e. straatmeubilair;
  4. f. verhardingen;
  5. g. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  6. h. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, waaronder ook wordt verstaan water ten behoeve van compenserende waterbergingen.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. d. bij de bestemming behorende voorzieningen zoals in- en uitritten, straatmeubilair, speelvoorzieningen en kunstobjecten.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgend regels:

  1. a. windturbines zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - windturbine'.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. parkeervoorzieningen voor vrachtwagens, waaronder begrepen het gebruik voor overnachtingen;

met de daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. rijwegen en ontsluitingswegen;
  3. d. voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, opstelstroken;
  4. e. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals water, bermen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, waterstaatkundige voorzieningen en kunstobjecten,
  5. f. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de waterhuishouding en waterbeheersing
  2. b. bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals bermen, oeverstroken, groenvoorzieningen en oeververbindingen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' als bedoeld in artikel 7 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' te wijzigen in die zin dat het oppervlakte en/of de diepte zoals opgenomen in 7.2.1 en 7.3.1 wordt gewijzigd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. c. de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of,
  2. d. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' van het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPArcheoParkeren-0401) toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Bouwregels

9.1 Bestaande bouwwerken

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
  4. d. het gebruik van gronden voor het opslaan van goederen voor bedrijfsdoeleinden binnen een afstand van 10,00 m, gemeten uit de bestemmingsgrens, van gronden bestemd voor verkeersdoeleinden en bedrijfsontsluitingswegen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3,00 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  3. c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  4. d. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
    2. 2. er sprake is van niet meer dan één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 m.

Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels

12.1 veiligheidszone - risicocontour

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigen bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

13.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking niet meer dan 3,00 m bedraagt, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden

  • A. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota 'Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  • B. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • C. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  • D. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Energy Hub'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ Doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het aanleggen van een tankstation en een parkeerterrein voor vrachtwagens aan de Overslagweg in de gemeente Waddinxveen. De initiatiefnemer van het plan wil een Energy Hub (E-hub) realiseren, nabij het kruispunt Moordrechtboog (N457) – Overslagweg. Een E-hub betreft een locatie waar naast de conventionele brandstoffen ook alternatieve energiebronnen worden getankt/afgegeven. De planlocatie aan de Overslagweg wordt een onbemand verkooppunt van de nieuwe brandstoffen LNG (vloeibaar aardgas), CNG, waterstof en AdBlue en de conventionele brandstoffen Diesel, Euro 95 en E10. Ook wordt elektrisch laden aangeboden. Zoals aangegeven moet dit bestemmingsplan het ook planologisch mogelijk maken om aan de noordzijde van het tankstation een parkeerplaats voor circa 76 vrachtwagens te realiseren.

De nu geldende bestemmingsplannen maken de realisatie van het verkooppunt en parkeervoorzieningen voor vrachtwagens ter plaatse niet mogelijk. Om de ontwikkelingen wel mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het perceel aan de Overslagweg is gelegen in de Zuidplaspolder op bedrijventerrein Distripark Doelwijk. Het bedrijventerrein ligt aan de zuidkant van de gemeente Waddinxveen, langs de rijksweg A12. Distripark Doelwijk wordt aan de westzijde ontsloten door de Bredeweg/Middelweg. De overslagweg en de N457 zijn met elkaar verbonden middels een kruispunt met verkeerslichten. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied op het Distripark weer evenals de ligging ten opzichte van omliggende infrastructuur. De nieuwe E-hub is gelegen bij de nieuwe ontsluiting van het Distripark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0001.png"
Globale ligging plangebied weergegeven (rood kader).

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

Ter plaatse gelden meerdere planologische regelingen. De planologische regelingen die gelden voor het plangebied zijn:

  • bestemmingsplan 'Distripark Doelwijk 2009', vastgesteld op 17 februari 2010 door de gemeente Waddinxveen;
  • Provinciaal inpassingsplan 'Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen', vastgesteld op 25 januari 2012 door de provincie Zuid-Holland;
  • 'Bestemmingsplan Aansluiting Moordrechtboog', vastgesteld op 23 maart 2016 door de gemeente Waddinxveen;
  • bestemmingsplan 'Parapluplan archeologie en Parkeren', vastgesteld op 19 september 2018 door de gemeente Waddinxveen;
  • 'Voorbereidingsbesluit inzake biomassacentrales' van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 5 november 2018 door de gemeente Waddinxveen.

Distripark Doelwijk 2009
Op grond van het bestemmingsplan 'Distripark Doelwijk 2009' geldt voor het deel van het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Water'. De bestemming 'Groen' is bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De bestemming 'Water' voorziet in waterhuishouding, waterbeheersing en bij de bestemming behorende voorzieningen. Het planvoornemen om ter plaatse van die bestemmingen een tankstation en een parkeerterrein aan te leggen, strookt niet met de functies van de bestemmingen. Om die reden moet worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan.

Provinciaal inpassingsplan 'Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen'
Voor een deel van de gronden geldt het provinciale inpassingsplan 'Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen'. Het inpassingsplan kent voor de betreffende gronden de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Verkeer'. Op grond van de bestemming 'Agrarisch' is ter plaatse agrarische bedrijfsvoering toegestaan. Dit planvoornemen voorziet in een andere functies en dus moet op dit onderdeel worden afgeweken van het planologische regime. De bestemming 'Verkeer' bepaalt dat de gronden zijn bestemd voor wegverkeer, fiets- en wandelpaden, groen en water. Ook daarmee strookt dit planvoornemen niet en dus is afwijken van het inpassingsplan noodzakelijk. Op grond van het vaststellingsbesluit van het inpassingsplan kan dat vijf jaar na vaststelling.

Bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog'
Voor een klein deel en direct ten zuiden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog'. Dit bestemmingsplan voorziet de gronden tussen de Nijverheidsweg en recent aangelegde Moordrechtboog van de bestemming 'Verkeer' om Distripark Doelwijk aan te sluiten op de Moordrechtboog (zie onderstaande figuur). Deze nieuw aangelegde weg speelt een belangrijke rol voor de beoogde E-hub omdat een snelle ontsluiting op de Moordrechtboog zorgt voor een goede verbinding met zowel de rijksweg A12 ten noorden als de rijksweg A20 ten zuiden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0002.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog' (plangebied rood omlijnd).

Het bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog' heeft geen ruimtelijke gevolgen voor de onderhavige ontwikkeling.

Bestemmingsplan 'Parapluplan archeologie en Parkeren'
Voor alle gronden van het plangebied geldt het 'Parapluplan archeologie en Parkeren'. Op grond van dit bestemmingsplan moet ter plaatse van het plangebied voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 2,50 m beneden het maaiveld door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die als gevolg van het plan kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Dit planvoornemen zal in paragraaf 6.1 verder ingaan op deze eis. Daarnaast moet het planvoornemen in voldoende parkeergelegenheid voorzien. Dit plan zal in paragraaf 3.1 van de toelichting hierop ingaan.

'Voorbereidingsbesluit inzake biomassacentrales'
Voor alle gronden van het plangebied geldt het 'Voorbereidingsbesluit inzake biomassacentrales'. Het voorbereidingsbesluit bepaalt dat het bouwen van een middelgrote en grote biosmassacentrale (vanaf 1 MWth) niet meer bij recht kan worden toegestaan in een bestemmingsplan. Omdat de bestemmingsplannen die gelden in het onderhavige plangebied niet in zulk bouwwerk voorzien en dit planvoornemen niet voorziet in de bouw van een biomassacentrale, heeft het voorbereidingsbesluit geen ruimtelijke gevolgen voor het onderhavige planvoornemen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. Hoofdstuk 6 gaat in op de omgevingsaspecten. Tot slot bespreken hoofdstuk 8 en 9 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke Karakteristiek

2.1.1 Analyse omgeving plangebied

De planlocatie grenst aan het bedrijventerrein Distripark Doelwijk in de Zuidplaspolder. De Zuidplaspolder is een overwegend agrarisch gebied dat ligt in de driehoek Rotterdam - Zoetermeer - Gouda. Sinds 2002 werk de provincie Zuid-Holland samen met andere partijen aan grootschalige gebiedsontwikkeling. In de ontwikkeling staat een juiste combinatie van wonen, werken, recreatie en infrastructuur voorop. Het meest bepalend voor de ruimtelijke structuur zijn de snelwegen, de rijksweg A12 en de rijksweg A20, en de drie spoorlijnen, Gouda - Rotterdam, Gouda - Den Haag en Gouda - Leiden (RijnGouwelijn). Al deze infrastructuur heeft tot een versnippering van het gebied geleid. Distripark Doelwijk is strategisch gelegen tussen de rijkswegen A12 en A20. Door de aanleg en aansluiting op de Moordrechtboog (zie hoofdstuk 1) is de bereikbaarheid kort geleden verder verbeterd. Zowel vanwege de ligging als vanwege gunstige vestigingsfactoren en het ontbreken van een vergelijkbaar bedrijventerrein in de regio, zijn op Distripark Doelwijk met name grote, landelijk opererende bedrijven gevestigd met een specialisatie in transport en/of logistiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0003.png"
Plangebied (bron: Google Maps).

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende transportbedrijven gevestigd. Zowel aan de noord- als oostzijde van het plangebied ligt een brede watergang omgeven door een groenstrook. Op het bedrijventerrein staan ook enkele windturbines. Deze zijn langs de rijksweg A12 gesitueerd.

2.1.2 Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie gelegen aan het eind van de Overslagweg en bestaat momenteel uit grasland (zie onderstaande figuur). Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door een smalle groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0004.png"
Figuur 4. Huidige situatie plangebied.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Toekomstige Situatie

3.1.1 Bouwplan

Het initiatief waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft het bouwen van een onbemand verkooppunt van motorbrandstoffen en een parkeerplaats voor circa 76 vrachtwagens. Het te bouwen tankstation betreft een E-hub, waar men zowel conventionele als alternatieve energiebronnen kan tanken. De E-hub bestaat uit een overkapping met een dakoppervlakte van ongeveer 450 m2 en een hoogte van circa zes meter. Onder en in de directe nabijheid van de overkapping staan afgiftezuilen op een vloeistofdichte betonvloer waar diesel, euro 95, E10 (twee zuilen), waterstof (twee zuilen), CNG (twee zuilen), AdBlue/diesel (vier zuilen) en LNG (twee zuilen) getankt kunnen worden. Tussen de zuilen bevinden zich de opstelruimten voor de voertuigen. Onderstaande figuur betreft een plattegrond van de beoogde E-hub en parkeerplaats voor vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0005.png"
Plattegrond beoogde E-hub.

Aan de oostzijde van de overkapping bevindt zich een LNG-vulpunt en is ruimte gereserveerd voor de verschillende installaties die benodigd zijn voor de E-hub. Meest in het oog springend van de bovengrondse installaties is de LNG-tank met een hoogte van 16,50 meter. De installaties worden aan het zicht onttrokken door translucente gevelbeplating tegen een aluminium kozijnprofiel. De beplating is beplakt en gelamineerd met krasvaste en UV-bestendige belettering. De afgeronde hoeken bestaan uit houtstructuur lamellen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0006.png"
Aanzicht E-hub (bovenste afbeelding is bezien vanuit de bestaande bedrijvigheid. De onderste afbeelding is bezien vanuit de Overslagweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0007.png"
Impressie van het ontwerp.

Behalve het tankstation voorziet dit bestemmingsplan ook in het planologisch mogelijk maken van een parkeerplaats, waaronder begrepen het overnachten in de vrachtwagen. Deze parkeerplaats voorziet in circa 76 parkeerplaatsen voor vrachtwagens: 74 normale parkeerplaatsen en twee parkeerplaatsen voor zogeheten LZV-vrachtwagens: Langere en Zwaardere vrachtautocombinaties. Deze vrachtwagens hebben een maximale lengte van 18,75 meter en behoeven om die reden aparte, langere, parkeerplaatsen.

Het overnachten in een vrachtwagen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - risicocontour'.

Er zal geen sprake zijn van parkeren van vrachtwagens met gevaarlijke stoffen. In de planregels (artikel 5.3.1) is een verbod op parkeren van vrachtwagens met gevaarlijke stoffen opgenomen.

3.1.2 Ontsluiting

De locatie wordt ontsloten via de Overslagweg. De ingang bevindt zich aan de zuidoostzijde van het perceel. Voor het parkeerterrein geldt dat deze ook via de Overslagweg wordt ontsloten. Vrachtwagens richting het parkeerterrein nemen dezelfde afslag maar rijden vervolgens langs het tankstation. De uitgang sluit vervolgens weer aan op het tankstation.

3.1.3 Nut en noodzaak

Energy Hub
Naast de conventionele brandstoffen zijn de alternatieve energiebronnen LNG, CNG en waterstof niet bij ieder verkooppunt voor motorbrandstoffen te verkrijgen. Vanwege de ligging nabij de rijkswegen A12 en A20, waarop veel vrachtverkeer rijdt, en de locatie op een bedrijventerreinen waar landelijk opererende transportbedrijven gevestigd zijn, is een nieuw verkooppunt van alternatieve brandstoffen een toevoeging aan het bestaande aanbod. Het levert een bijdrage aan duurzame mobiliteit, omdat de duurzame brandstoffen een lagere uitstoot hebben dan de traditionele brandstoffen

Initiatiefnemer wil met een goed netwerk met tactische locaties gaan voorzien in duurzame brandstoffen voor de toekomst. Aanpak en toelichting op het E-hub concept zijn beschreven in Bijlage 3. De overgang naar nieuwe energiebronnen zal geleidelijk plaatsvinden. Vanwege de financiële haalbaarheid worden daarom ook reguliere brandstoffen op de E-hub aangeboden.

Truckparking
Een tweede deel van voorliggend plan betreft het realiseren van een afgesloten truckparking. Een truckparking betreft een parkeervoorziening voor vrachtwagens waar chauffeurs hun verplichte rusttijden in acht kunnen nemen en tegelijkertijd kunnen gebruikmaken van voorzieningen. De parkeerplaats is voorzien van een sanitaire voorziening voor de chauffeurs van de geparkeerde vrachtwagens. Deze parkeerplaats biedt tezamen met het tankstation een goede rustgelegenheid.

De behoefte en daarmee de noodzaak voor de truckparking komt voort uit de de transportmarkt en de voor die sector geldende wet- en regelgeving. Chauffeurs dienen immers hun rust- en rijtijden in acht te nemen. Voor de transportmarkt is het daarbij van belang de kilometers tot een minimum te beperken. Een goede veilige parkeermogelijkheid is daarbij van groot belang. Dat terwijl in de regio Zuid-Holland er een tekort aan vrachtwagenparkeerplaatsen bestaat van circa 2.000 plaatsen.

Dit planvoornemen komt tegemoet aan de bovenstaande vraag. Het past in de betreffende vraag door 76 parkeerplaatsen voor vrachtwagens te realiseren vrijwel direct aan de rijksweg A12 en op het bedrijventerrein Distripark A12. Op dit bedrijventerrein zijn verschillende logistieke bedrijven aanwezig. Ook leidt de truckparking ertoe dat minder onnodige vrachtwagen kilometers worden gemaakt, overlast in bewoonde gebieden met wildparkeren wordt voorkomen. Nu in de verdere omgeving en aan de rijksweg A12 in zijn geheel geen grootschalige (meer dan vijftig plaatsen) parkeerplaatsen voor vrachtwagens aanwezig zijn, is sprake van een nuttige ontwikkeling waartoe ook noodzaak bestaat.

3.1.4 Ruimtelijke consequenties

De E-hub wordt gerealiseerd grenzend aan een bestaand bedrijventerrein waar verschillende distributiebedrijven zijn gevestigd. De functie van de ontwikkeling is om die reden in overeenstemming met de aard van het bedrijventerrein. De bouwhoogtes en volumes van het ontwerp zijn ook in overeenstemming met de bedrijfsbebouwing van het bedrijventerrein. Alleen de LNG-tank heeft een hoogte van 16,50 meter en is noodzakelijk omwille van de volgende redenen. Cryogene vloeibare gassen vragen om een andere manier van opslag dan normaal. Uitgaan van een standaard beproefd tank concept is voordeliger dan een tank met beperkte hoogte en een grotere diameter. Het betreft hier vloeibare aardgas wat normaal gesproken bij 1 bar - 162 graden is. De tank wordt derhalve dubbelwandig vacuüm geïsoleerd uitgevoerd en volgens een speciaal procedé vervaardigd om tegen de druk te kunnen en het product zonder onnodige energie op de juiste temperatuur te houden. Het proces van het vloeibaar houden van de LNG is dus zorgen voor een goede energiebalans. Aan de buitenzijde wordt de tank bij voorkeur dan ook zo licht mogelijk gehouden om het effect van zonlicht te beperken. Bij een tank met een zo klein mogelijke diameter is het verdampend oppervlak kleiner wat als voordeel heeft dat het vloeibare gas minder hoeft te worden gekoeld. Het uitgangspunt is geen afblaas naar de omgeving door opwarming van het product. Een 60,00 m3 tank (LNG) geeft de mogelijkheid om het aantal vullingen te beperken wat in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) de grootste risicobron vormt (zie paragraaf 6.6). In de basis is een grotere tank met beperkte diameter dus veiliger en het beperken van transportkilometers valt ook weer als besparing aan te merken in de duurzaamheidsgedachte. Tenslotte ontstaat er door toepassing van een hoge tank meer voordruk op de cryogene perspomp waardoor deze minder warmte ontwikkeling geeft en daarmee het product niet onnodig opwarmt.

Ruimtelijk gezien bevindt de tank zich te midden van volumineuze bedrijfshallen. Ook bevinden zich in de directe omgeving verschillende andere bouwwerken (windturbines) die nog hoger zijn. De ontwikkeling is daarom passend in de omgeving. Bij uitwerking van de bouwplannen worden de onderdelen in het plangebied getoetst, op basis van het 'reguliere' welstandsniveau op grond van de Welstandsnota Waddinxveen 2015 (actualisatie 2018).

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Nationaal Beleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SERladder'), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Deze belangen zijn vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In paragraaf 6.8 is de onderbouwing opgenomen.

4.1.4 Toetsing rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een kleine ontwikkeling die weinig tot geen invloed heeft op nationale belangen. Wel draagt het plan indirect bij aan de hoofddoelen die het Rijk heeft geformuleerd: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur en het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat. Zo bezien voldoet dit plan aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Op 1 juli 2014 stelde de Provinciale Staten van Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vast. Sindsdien is deze visie meerdere keren geactualiseerd en is om die reden februari 2019 een geconsolideerde versie vastgesteld. De betreffende actualiseringen hebben betrekking op een reeks van onderwerpen, waaronder de actualisering van de regionale visies voor wonen en kantoren, detailhandel, behoefteramingen bedrijventerreinen en de Ladder voor duurzame verstedelijking. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

In het VRM zijn vier thema's te onderscheiden;

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor de planlocatie geldt dat de provincie zich daar (zie onderstaande figuur) inzet op het 'beter benutten van bebouwde ruimte, maar ook nieuwe woon- en werklocaties daarbuiten' en 'het behoud en versterking van de leefkwaliteit van de bebouwde ruimte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0008.png"
Uitsnede visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte'.

Voor de ontwikkeling is verder met name de kwaliteitskaart van belang.

Kwaliteitskaart VRM

De kwaliteitskaart geeft naast het gebiedsprofiel tevens de laag van de ondergrond, laag van de cultuur- en natuurlandschappen, laag van de stedelijke occupatie en laag van de beleving van het plangebied weer. In de laag van de ondergrond wordt het plangebied aangeduid als ‘Oude stroomgordels en geulafzettingen’, ‘Oude zeeklei’ en 'Water als structuursdrager'. Richtpunten die hieruit voortkomen gaan over de invloed van ontwikkelingen op het watersysteem en de zichtbaarheid en toegankelijkheid van het oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0009.png"
Kwaliteitskaart - laag van de ondergrond

Het plangebied wordt in de laag van de cultuur- en natuurlandschappen aangeduid als ‘Droogmakerijen (klei)’. ‘Droogmakerijen (klei)’ geeft als richtpunt dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten.

In onderstaande afbeelding een weergave van de kwaliteitskaart – cultuur- en natuurlandschappen

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0010.png"
Kwaliteitskaart - laag van de cultuur- en natuurlandschappen

Het plangebied wordt in de kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland deels aangeduid als ‘Stads- en dorpsrand’ en 'steden en dorpen' in de laag van de stedelijke occupatie. Hiervoor wordt o.a. omschreven dat tussen gebouwd gebied en landschap een geleidelijke overgang moet zijn. De programma’s dienen in elkaar over te vloeien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0011.png"
Kwaliteitskaart – laag van de stedelijke occupatie

Tot slot is in de kwaliteitskaart de laag van de beleving opgenomen. Het plangebied is echter niet in deze laag opgenomen.

Paragraaf 4.2.4 bespreekt in welke mate deze thema's doorwerken in het planvoornemen en in hoeverre het planvoornemen overeenkomt met die doelstellingen van de provincie Zuid-Holland.

4.2.2 Programma Ruimte

Het Programma ruimte is parallel aan de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma mobiliteit en de Verordening ruimte opgesteld. De Visie ruimte en mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma ruimte. Dit programma kent, net als de Visie ruimte en Mobiliteit, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten van Zuid-Holland. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk beleid. De vier rode draden die beschreven zijn in de Visie ruimte en mobiliteit en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma ruimte. Het gaat om:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

4.2.3 Verordening Ruimte

Op 9 juli 2014 stelde de provincie Zuid-Holland de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) vast. Deze omgevingsverordening is in 2018 geactualiseerd en om die reden is januari 2019 een geconsolideerde versie uitgebracht. De belangrijkste provinciale doelen uit de visie en het programma zijn vastgelegd in de Verordening Ruimte. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. De volgende artikelen zijn relevant voor de gewenste ontwikkeling:

Artikel 2.1.1 - Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruikgemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan drie hectare.

Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied

Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau

Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.

Artikel 2.2.1 - Ruimtelijke kwaliteit

Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling wat betreft aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling wat betreft aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën

b. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 7 Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit, kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een in het Programma ruimte uitgezonderde ruimtelijke ontwikkeling of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0012.png"
Uitsnede visiekaart 'Beschermingscategorieën en verblijfsrecreatiepark'.

Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen

  1. a. De aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
    1. 1. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
    2. 2. wegnemen van verharding;
    3. 3. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
    4. 4. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
  2. b. De onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken.
  3. c. In afwijking van sub b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door Provinciale Staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

  1. a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
  2. b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Lid 5 Afstemming op specifieke regels
Voor zover in deze verordening specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij het bepaalde in dit artikel zich daartegen niet verzet.

  1. c. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, is het provinciale compensatiebeleid van toepassing zoals vastgelegd in de beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland (2013). De toelichting bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

4.2.4 Toetsing provinciaal beleid

Ten aanzien van de Visie Ruimte en Mobiliteit geldt dat dit planvoornemen overeenkomt met de in de omgevingsvisie gestelde doelen voor het plangebied. Ten aanzien van de doelstellingen horend bij de kaart 'beter benutten van bebouwde ruimte, maar ook nieuwe woon- en werklocaties daarbuiten' geldt dat dit planvoornemen daarmee overeenkomt doordat het verdichting mogelijk maakt.

Ook komt dit planvoornemen overeen met het Programma Ruimte van de provincie. Door gebruik te maken van een plek waar al bebouwing planologisch gezien mogelijk is, wordt het ruimtebeslag zo beperkt mogelijk gehouden. Ook voorziet dit planvoornemen door duurzame brandstoffen te verkopen in een energie-efficiënte samenleving. Hetzelfde geldt voor de eisen vanuit de Verordening Ruimte. Zoals paragraaf 6.8 zal aantonen, wordt voldaan aan artikel 2.1.1 (Ladder voor duurzame verstedelijking). Aan sub a van het artikel wordt voldaan waardoor een toetsing aan de overige subleden niet noodzakelijk is.

Ook voldoet het planvoornemen aan artikel 2.2.1: de planologische ontwikkeling past in de aard en schaal van de omgeving nu de ontwikkeling plaatsvindt grenzend een al bestaand bedrijventerrein (het Distripark is in de Verordening Ruimte ook aangewezen als 'Bedrijventerrein') dat haar focuspunt vindt in de transportsector. Wel is een beeldkwaliteitsparagraaf benodigd vanwege de ligging in beschermingscategorie 2, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. In bijlage 1 is de beeldkwaliteitsparagraaf met landschappelijke inpassing opgenomen.

Vanwege de bovenstaande redenen past dit planologische voornemen in het provinciale beleid en kan het planvoornemen op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema's.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

4.3.2 Toetsing gemeentelijk beleid

Op de integrale kaart van de Structuurvisie is de beoogde locatie deels aangewezen als bedrijventerrein (figuur 9). De beoogde E-hub heeft een toegevoegde waarde op een logistiek bedrijventerrein en zal de aantrekkingskracht van het distributiepark verder vergroten. De locatie is aan de zijde van de Moordrechtboog reeds landschappelijk ingepast door een groenstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0013.png"
Figuur 9. Uitsnede integrale kaart van de Structuurvisie.

4.4 Relatie Met Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Energy Hub' maakt een tankstation en parkeerplaats voor vrachtwagens mogelijk grenzend aan het bedrijventerrein Distripark Doelwijk. Zoals blijkt uit voorgaande paragrafen, heeft voorliggend bestemmingsplan geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en voldoet het plan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte 2014.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleid

5.1.1 Waterbeheer en watertoets

Tijdens de totstandkoming van een bestemmingsplan moet in een vroeg stadium overleg gevoerd worden met de waterbeheerder over het ruimtelijk plan dat het bestemmingsplan mogelijk maakt. Hiermee wordt voorkomen dat planologische ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

5.1.2 Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allemaal met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan;
  • Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

5.1.3 Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaamwaterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. 1 januari 2016 trad de geactualiseerde Keur in werking. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

5.2 Huidige Situatie

Algemeen
Het plangebied ligt ten zuiden van de rijksweg A12 langs de Overslag in Waddinxveen. In de huidige situatie is het gebied geheel onverhard. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit veen op ongerijpte klei, ofwel zware klei. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand lager dan 0,40 meter onder het maaiveld is gelegen en de gemiddeld laagste grondwaterstand varieert tussen de 0,50 en 0,80 meter onder het maaiveld.

Waterkwantiteit
Rondom het plangebied ligt oppervlaktewater. Direct ten zuidwesten ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5,00 meter aan weerszijden. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen. Binnen deze zone vinden geen bouwwerkzaamheden plaats.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen KRW-waterlichamen gelegen.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwater en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

5.3 Toekomstige Situatie

Algemeen
De planologische mogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft de realisatie van een tankstation en leidt tot een toename in de verharding. Op grond van de Keur moet 5% van de toename in verharding worden gecompenseerd. De toename in verharding bedraagt 24.000 m2, volgens de compensatie-eis moet er 1.200 m2 nieuw functioneel water gerealiseerd worden. In het plangebied is voldoende ruimte om te voldoen aan deze compensatie-eis, zie bijlage 2 voor de uitwerking van de compensatie.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken. Binnen het planvoornemen waarin dit bestemmingsplan voorziet is de waterkwaliteit gegarandeerd door het water afkomstig vanaf de vloeistofdichte vloer via een olie- en benzineafscheider te lozen. Hemelwater dat op de reguliere bestrating terecht komt loopt via een lamellenafscheider. De lamellenafscheider zorgt zowel voor het afscheiden van grof en fijn slib als lichte vloeistoffen zoals olie en benzine.

Veiligheid en waterkeringen
Deze planologische ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering
In overeenstemming de Leidraad Riolering en geldend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw, waarin dit bestemmingsplan voorziet, gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

De afvalwaterstromen op de locatie kunnen worden opgedeeld in de volgende onderdelen en bijbehorende lozingspunten:

  • Hemelwater afkomstig van de reguliere bestrating (H-klinkers) zal via traditionele kolken via een lamellenafscheider worden aangesloten op het oppervlaktewater ten noordoosten van de locatie.
  • Hemelwater vanaf de dakvlakken zal direct geloosd worden op het oppervlaktewater ten noordoosten van de locatie.
  • Mogelijk verontreinigd hemelwater afkomstig van de vloeistofdichte bestrating (beton) zal via een olie- en benzineafscheider worden aangesloten op het vuilwaterriool.
  • Hemelwater van betonplaat onder de LNG-techniek zal worden geïnfiltreerd in de bodem.
  • Afvalwater vanaf de uitstortgootsteen in technische ruimte wordt aangesloten op het vuilwaterriool.

Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem moet bij het Hoogheemraadschap een vergunning worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor de nieuwe ontsluiting, het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. De Keur regelt dat men een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht neemt. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Ter plaatse van de beschermingszone (5,00 meter aan weerszijden van de hoofdwatergang ten westen van het plangebied) vinden bouwwerkzaamheden plaats vanwege de nieuwe ontsluiting.

5.4 Toetsing Waterschapsbeleid

Dit bestemmingsplan en de daaruit volgende planologische ontwikkelingen leiden niet tot negatieve effecten op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

6.1 Archeologie

Beleid en normstelling
Het archeologisch erfgoed beschouwt men binnen Nederland als zeer waardevol. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij gemeenten. De taken in het kader van de Erfgoedwet betreffen onder andere het integreren van archeologie in de ruimtelijke procedures (zoals vergunningen) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

Op grond van de Erfgoedwet moet men bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol gelden. Aan de omgevingsvergunning zelf kan men aanvullende voorwaarden verbinden, met als uiterste de verplichting tot aanpassing van het betreffende plan of het laten verrichten van een opgraving.

Onderzoek
Het beoogde bouwperceel kent op grond van het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op grond van dit bestemmingsplan moet ter plaatse van het plangebied voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2 en dieper dan 2,50 m beneden het maaiveld door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die als gevolg van het plan kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Het plangebied ligt tussen twee terreinen die archeologisch goed onderzocht zijn. In de diepe ondergrond (dieper dan 3 m onder het maaiveld, zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van archeologische resten. Aangezien binnen het plangebied de graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 2,5 m onder het maaiveld (met uitzondering van tanks die 4,5 m diep gegraven worden) en in de diepe ondergrond geen archeologische resten verwacht worden, is een archeologisch onderzoek voor de realisatie van de Energy Hub niet meer nodig.

Wel moet altijd bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (artikel 5.10 van de Erfgoedwet) kenbaar worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk. Deze aangifte geschiet bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Waddinxveen hiervan direct in kennis te stellen.

Conclusie
Het aspect archeologie staat het plan vooralsnog niet in de weg. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Deze conclusie betreft echter een selectieadvies. Dit selectieadvies betekent nog niet dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door het bevoegd gezag die vervolgens een selectiebesluit neemt.

6.2 Bedrijven En Milieuzonering

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling betreft een milieuhinderlijke functie, het tankstation is onbemand en er is geen horeca aanwezig. Het plangebied ligt op een bedrijventerrein. De dichtstbijzijnde woning is gelegen op een afstand van circa 140 meter en zal hierdoor geen hinder ondervinden. Een LNG-tankstation valt onder het interimbeleid Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations (28 januari 2015) en wordt derhalve verder getoetst onder paragraaf 6.6 (Externe veiligheid).

Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Ter plaatse van de omliggende woningen is ook in de toekomst sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

6.3 Bodem

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. De Wet bodembescherming bepaalt dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat deze grond kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie
Bodemonderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 4. Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende achtergrondwaarde (grond) en de aangetoonde overschrijding van de betreffende streefwaarde (grondwater) dient de hypothese grootschalig onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Het bestemmingsplan is aldus uitvoerbaar te achten.

6.4 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

In Waddinxveen is een aantal rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Cultuurhistorische waarden kunnen sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied en geven een gebied, plek of object identiteit. In en nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten gelegen.

6.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet onderzocht worden of de Wet Natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Zuid-Holland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Om de ecologische waarden in en rondom het gebied in kaart te brengen is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 5 (Ecologische inventarisatie).

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014.

Verder geldt dat uit de uitgevoerde stikstofberekening, die is opgenomen als Bijlage 7 (Aerius-berekening), volgt dat als gevolg van het planvoornemen en de bijbehorende planologische ontwikkelingen er door de stikstofdepositie geen negatief effect optreedt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Een aanvullende Aeriusberekening is uitgevoerd waarin de stikstofdepositie als gevolg van het plan is berekend op de locaties met stikstofgevoelige habitattypen in Polder Stein, zie bijlage 8. De uitgangspunten van de berekening zijn hetzelfde als voor de eerder uitgevoerde Aeriusberekening. Uit de berekening komt naar voren dat het plan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitats van Polder Stein.

Modderkruiper
Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar grote modderkruiper noodzakelijk is. Indien aanwezigheid van grote modderkruiper wordt aangetoond, dienen te werkzaamheden te worden uitgevoerd volgens een goedgekeurde gedragscode of dient een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. Het onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 6. In geen van de watersamples is eDNA van grote modderkruiper aangetroffen. Een negatief effect op grote modderkruiper bij gedeeltelijke demping van de watergangen is dan ook niet aan de orde. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor grote modderkruiper is dan ook niet nodig.

Daarnaast komt uit de ecologische inventarisatie naar voren dat rekening moet worden met maatregelen voor de volgende beschermde soort(groep)en:

  • Bij de planning en uitvoering dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels (van half maart tot en met half juli).
  • Om vestiging van rugstreeppad tijdens de aanlegfase te voorkomen wordt geadviseerd om te voorkomen dat geschikt leefgebied voor deze soort ontstaat met vergraafbare zandgrond en ondiepe wateren. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om een amfibieënscherm om de bouwlocatie aan te brengen.
  • Ook wordt in verband met foeragerende vleermuizen geadviseerd om tijdens de aanleg- en gebruiksfase verlichting in te zetten met naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling richting de zij- en bovenkant veroorzaken.
  • Tot slot wordt in het kader van de zorgplicht geadviseerd om de vegetatie in het plangebied tenminste enkele dagen voor aanvang van de aanlegwerkzaamheden kort af te maaien, zodat aanwezige algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren (waarvoor een vrijstelling geldt in Zuid-Holland) de kans krijgen om het terrein te verlaten.

Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Ruimte 2014.

Een goed mitigerend maatregelenpakket is gelet op het voorgaande wel nodig bij de omgevingsvergunning om overtredingen van de Wnb te voorkomen.

6.6 Externe Veiligheid

6.6.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het groepsrisico toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het groepsrisico; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het groepsrisico geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Circulaire externe veiligheid LNG-tankstations
De circulaire is gepubliceerd op 4 februari 2015. In deze circulaire word het interimbeleid weergegeven ten aanzien van de beoordeling van externe veiligheidsrisico's van LNG-tankstations. LNG-tankstations zijn inrichtingen waar zich risico's kunnen voordoen vanwege gevaarlijke stoffen, zodanig dat de PR10-6-contour in veel gevallen buiten de grens van de inrichting ligt. Het zijn inrichtingen waarbij het externe veiligheidsaspect een rol speelt, alleen zijn LNG-tankstations nog niet aangewezen als Bevi-inrichtingen. Dit zal in de toekomst wel gebeuren, waarschijnlijk in het kader van de Omgevingswet.

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico wordt verzocht aan te sluiten bij het huidige Bevi. De circulaire is van toepassing op LNG-tankstations met een opslagcapaciteit tot 50 ton LNG. In deze circulaire is gebruik gemaakt van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 'Aardgas: Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor motorvoertuigen' (PGS 33-1). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico wordt verzocht de regels uit het huidige Bevi voor niet-categoriale inrichtingen te volgen, met dien verstande dat een minimumafstand van vijftig meter geldt vanaf het vulpunt van de LNG-opslagtank via welke de bevoorrading plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend met de rekenmethodiek LNG-tankstations. In aanvulling op het Bevi en in aansluiting op de beleidsontwikkeling wordt verzocht een minimumafstand van vijftig meter aan te houden als de PR10-6 contour volgens de risicoberekening op een kleinere afstand zou komen te liggen.

Ten aanzien van het groepsrisico wordt verzocht overeenkomstig het huidige Bevi te handelen. Omdat incidenten met LNG de hulpdiensten om een andere manier van optreden vragen in het kader van de rampenbestrijding, wordt tevens verzocht de Veiligheidsregio in een vroeg stadium te betrekken bij het besluitvormingsproces.

Ter aanvulling op de risicobenadering uit het Bevi is een effectgerichte component ontwikkeld. Bij een effectgerichte benadering speelt de kans dat een ongeval voordoet geen rol en is uitsluitend het effect dat bij een ongeval kan optreden maatgevend voor de veiligheidsnormen. Bij de effectgerichte component voor LNG-tankstations richt de aandacht zich op de bescherming van mensen en in het bijzonder de minder zelfredzame groepen binnen de effectafstand. De effectafstand is bepaald op basis van het meest risicorelevante ongevalscenario en is de afstand waarop slachtoffers kunnen vallen wanneer dat scenario optreedt. Volgens de huidige inzichten is het meest risicorelevante ongevalscenario bij LNG-tankstations het falen van de slang tijdens het lossen door een tankwagen en vervolgens het ontstaan van een wolkbrand. Om het aantal slachtoffers te beperken bevinden zich binnen de schil tussen de PR10-6 contour en de effectcontour geen kwetsbare objecten, beperkt kwetsbare objecten zijn inpasbaar door het treffen van maatregelen die gericht zijn op beperking van het aantal slachtoffers in geval van een calamiteit binnen deze schil. Deze maatregelen bestaan eruit dat er communicatie over de gevaaraspecten plaatsvindt met gebruikers van de objecten en dat er bijvoorbeeld stappen worden gezet om de ventilatie van gebouwen met het oog op de veiligheid te verbeteren, vluchtroutes tot stand te brengen of venstertijden voor het lossen te hanteren.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het plaatsgebonden risico onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het groepsrisico verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Bevi zodat ook voor buisleidingen normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gelden. Op grond van het Bevb moet zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

6.6.2 Onderzoek

Externe veiligheid vanwege de inrichting
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een tankstation waar onder andere LNG wordt verkocht (doorzet 5.000 m3 per jaar) en een parkeerplaats voor vrachtwagens. Het gaat hier om een risicovolle inrichting waarop de Circulaire externe veiligheid LNG van toepassing is.

Om de veiligheidsrisico's in kaart te brengen is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (QRA). De QRA is opgenomen als Bijlage 9 (Risicoanalyse LNG, CNG & waterstof-tankstation Waddinxveen).

Plaatsgebonden risico
De onderstaande figuur toont de plaatsgebonden risicocontouren. De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1,0*10-6 per jaar ligt gedeeltelijk buiten de inrichting. Binnen de contour bevindt zich geen gebied dat is bestemd voor (beperkt) kwetsbare objecten.

De onderstaande tabel toont de relatieve bijdrage van de ongevalsscenario’s aan het plaatsgebonden risico in de punten P1 en P2 (zie onderstaande figuur voor de ligging van deze punten). Deze punten zijn representatief voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Scenario’s met een relatief kleine bijdrage zijn niet afgedrukt. Bepalend voor de ligging van de contour van 1,0*10-6 per jaar in punt P1 is het scenario breuk van de CNG compressor, breuk van de pomp van de tankauto en instantaan falen van de LNG tank en in punt P2 zijn de scenario’s breuk van de slang van de tankauto en de BLEVE door externe impact van de tankauto bepalend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0014.png"
Relatieve bijdrage scenario’s

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0015.png"
Plaatsgebonden risicocontouren

Zoals reeds vermeld is er interimbeleid voor LNG-tankstations ontwikkeld. Eén van de uitgangspunten is een minimum afstand voor het plaatsgebonden risico van vijftig meter aan te houden vanaf het vulpunt tot (beperkt) kwetsbare objecten, onafhankelijk van de berekende grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Een ander uitgangspunt is de locatie van het LNG-tankstation danwel objecten in de omgeving zo te kiezen dat in het gebied tussen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en de effectafstand van het LNG-tankstation geen kwetsbare objecten zijn gelegen of gerealiseerd kunnen worden. Beperkt kwetsbare objecten zijn mogelijk, maar hieraan moet een motivering ten grondslag liggen. Deze effectafstand is minimaal vijftig meter en kan groter zijn afhankelijk van de wijze waarop de installatie is ontworpen. Voor de hier beschreven installatie (ESD-systeem waarmee de uitstroming bij breuk van de losslang wordt gedetecteerd en ingeblokt, vullen van het opslagvat via de dampruimte, lossen vanuit de tankauto met een pomp en een voordruk kleiner dan 3.2 bar(g)) is de effectafstand gelijk aan vijftig meter. De onderstaande figuur toont de minimum afstand en de effectafstand samen met de berekende grenswaarde van het plaatsgebonden risico. De grenswaarde ligt gedeeltelijk binnen het gebied van vijftig meter rond het vulpunt. Voor de beoordeling is dan het gebied begrensd door de omhullende van de minimum afstand van vijftig meter en de grenswaarde maatgevend. Ook binnen dit gebied bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten, maar wel (geprojecteerde) beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0016.png"
Ministerie I&M interim beleid LNG-tankstations (roze gebied rond het vulpunt met een straal van vijftig meter) en de grenswaarde van het plaatsgebonden risico (rode contour)

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico wordt weergegeven in een zogenaamde fN-curve: op de verticale as staat de cumulatieve kans per jaar f op een ongeval met N of meer slachtoffers en op de horizontale as het aantal slachtoffers N. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is gelijk aan 10-3/N2, dat wil zeggen een frequentie van 10-5 per jaar voor tien slachtoffers, 10-7 per jaar voor honderd slachtoffers en geldt vanaf het punt met tien slachtoffers.

Onderstaande figuur toont het berekende groepsrisico (blauwe lijn) en de oriëntatiewaarde fN2 = 10-3 (bruine lijn). Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers is circa vijftig De bovenstaande tabel toont de scenario’s die bepalend zijn voor het groepsrisico. De scenario’s zijn gerangschikt naar de relatieve bijdrage aan de risico integraal (het oppervlak van de bijdrage van dit scenario aan de fN-curve). Tevens is aangeduid de frequentie in het bereik > tien slachtoffers. De belangrijkste scenario’s zijn het falen van het opslagvat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0017.png"
Groepsrisico

In het onderzoek is opgenomen (pagina 30, tabel 23) dat er in de nacht geen mensen aanwezig zijn op de truckparking. Er wordt met dit bestemmingsplan wel de mogelijkheid voor overnachting geboden. Wat betreft de conclusies van de risicoanalyse neemt het groepsrisico niet significant toe als er wel rekening wordt gehouden met aanwezigheid personen in de nacht (maximaal 50 personen aanwezig in de nacht is eerder aangegeven). Voor externe veiligheid leidt het dus niet tot andere conclusies als wel rekening wordt gehouden met aanwezigheid personen in de nacht op de truckparking.

Transport gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is transport over de weg rijksweg A12 relevant. Voor de weg geldt een plaatsgebonden risicocontour van 0 m en er is geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig. Het groepsrisicoplafond ligt op een afstand van 48 m, gemeten vanaf het midden van de weg. Vanwege de (beperkte) toename van het groeprisico moet een groepsrisicoverantwoording worden opgesteld. In die verantwoording moet men ingaan op de maatregelen die genomen (kunnen) worden om het risico te verlagen, de bestuurlijke afweging van de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de overgebleven risico’s, de zelfredzaamheid van mensen in het risicogebied en de rampenbestrijding, zie onderstaand.

Verantwoording groepsrisico
Bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Bij de ontwikkeling van het plangebied moet voor een adequate hulpverlening rekening worden gehouden met bereikbaarheid en bluswatervoorziening. Het plangebied moet bereikbaar zijn via minstens twee, bij voorkeur drie toegangswegen. De wegen binnen het plangebied moeten minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) met een vrije hoogte van 4,2 meter. Voor de gebouwen geldt dat primaire bluswatervoorziening binnen 40 meter vanaf de brandweeringang aanwezig dient te zijn. De maximale afstand tussen de inzetlocatie en de dichtstbijzijnde secundaire bluswatervoorziening mag maximaal 160 meter zijn. In de Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening en de Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid, zoals vastgesteld door de Regionale Brandweer Hollands Midden, staan deze en andere punten uitgebreid omschreven.

Zelfredzaamheid
Voor het plangebied kan er grotendeels van worden uitgegaan dat de personen binnen het plangebied zichzelf in veiligheid kunnen brengen, mits tijdig gewaarschuwd, zonder hulp van de hulpverleningsdiensten. Voor de objecten waarbij de personen zichzelf niet zonder hulp in veiligheid kunnen brengen (zoals bijvoorbeeld opvanghuizen) is extra aandacht nodig.

Restrisico
Hoewel de kans op een zwaar ongeval of ramp met gevaarlijke stoffen in het algemeen klein is, blijft een restrisico aanwezig. Het restrisico geeft aan hoeveel slachtoffers en materiële schade er overblijven na het toepassen van risicoreducerende maatregelen, zoals alarmering, verbeteren bereikbaarheid en bluswatervoorziening en verhogen zelfredzaamheid. Het aantal gewonden zal een veelvoud zijn van het aantal berekende dodelijke slachtoffers. Ondanks alle voorgestelde maatregelen is er een kans dat er een calamiteit ontstaat waarvoor in de eerste uren de inzet van de hulpverleningsdiensten niet toereikend is, met name omdat tegelijk getracht wordt de bron te bestrijden en de omgeving te ontruimen.

Op basis van de beschouwde scenario's en ervan uitgaande dat de voorgeschreven ruimtelijke en niet-ruimtelijke maatregelen worden getroffen, acht de gemeente het risico verantwoord.

Windturbine
Ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van het plan is bekeken wat de risico's zijn van de naastgelegen windturbine op de parkeerplaatsen en de mogelijke effecten hiervan, zie bijlage 11.

Namens het Ministerie van economische zaken, Landbouw en Innovatie is er een informatiebrochure opgesteld met betrekking tot windenergie bij bedrijventerreinen. Hierin wordt aandacht geschonken aan de externe veiligheid van windturbines ten opzichte van objecten van derden. Hierin is er onderscheid gemaakt tussen de PR10-6- en PR 10-5-contour. Op basis kan worden geconcludeerd dat de PR 10-6-contour 150 meter is en de PR 10-5-contour 45 meter is, zie afbeelding in paragraaf 3.1.1 voor de betreffende contouren in relatie tot het bouwplan.

De truckparking valt binnen de PR 10-6-contour maar is geen kwetsbaar object. Een drietal parkeerplekken vallen binnen de PR 10-5-contour en dit betekent dat hier geen overnachtingen mogen plaatsvinden. Deze drie parkeerplekken zullen expliciet niet gebruikt worden voor overnachtingen en zullen zo gemarkeerd worden. Dit is in de planregels als zodanig geborgd.

6.6.3 Conclusie

Het voornemen is een tankstation met een LNG- en waterstofinstallatie te plaatsen aan de Overslagweg in Waddinxveen. In het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning is deze risicoanalyse opgesteld.

De contour voor de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 1,0 10-6 per jaar ligt gedeeltelijk buiten het terrein van de inrichting. Binnen de contour bevindt zich geen gebied dat is bestemd voor (beperkt) kwetsbare objecten.

Het ministerie I&M heeft een interim beleid voor LNG-tankstations ontwikkeld. Eén van de uitgangspunten is een minimum afstand voor het plaatsgebonden risico van vijfitig meter aan te houden vanaf het vulpunt tot beperkt) kwetsbare objecten, onafhankelijk van de berekende grenswaarde van het plaatsgebonden risico. Een ander uitgangspunt is de locatie van het LNG-tankstation danwel objecten in de omgeving zo te kiezen dat in het gebied tussen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico en de effectafstand van het LNG-tankstation geen kwetsbare objecten zijn gelegen of gerealiseerd kunnen worden. Beperkt kwetsbare objecten zijn mogelijk, maar hieraan moet een motivering ten grondslag liggen. Deze effectafstand is minimaal vijftig meter en kan groter zijn afhankelijk van de wijze waarop de installatie is ontworpen. Voor de hier beschreven installatie (ESD-systeem waarmee de uitstroming bij breuk van de losslang wordt gedetecteerd en ingeblokt, vullen van het opslagvat via de dampruimte, lossen vanuit de tankauto met een pomp en een voordruk kleiner dan 3,2 bar(g)) is deze minimum afstand gelijk aan vijftig meter. De grenswaarde ligt gedeeltelijk binnen het gebied van vijftig meter rond het vulpunt. Voor de beoordeling is dan het gebied begrensd door de omhullende van de minimum afstand van vijftig meter en de grenswaarde maatgevend. Ook binnen dit gebied bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het groepsrisico is kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Veiligheidsregio Hollands Midden heeft advies uitgebracht over de veiligheidsrisico's, zie bijlage 10, en is akkoord met de uitgevoerde onderzoeken en onderbouwingen.

6.7 Geluid

Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, liggen geluidszones. Binnen deze geluidzones moet de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige gebouwen binnen de in de Wet geluidhinder gestelde eisen blijven.

Onderzoek en conclusie
Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar geluidshinder is om die reden dan ook niet aan de orde.

6.8 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

Toetsingskader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een nieuwe handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. Om die reden heeft de provincie Zuid-Holland de Laddersystematiek overgenomen in haar Visie ruimte en mobiliteit (VRM).

Onderzoek
Voor de ladder voor duurzame verstedelijking moet een aantal vragen worden doorlopen.

Is er sprake van een nieuwe stedelijke functie?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft de bouw een tankstation voor verschillende brandstoffen en een parkeerterrein voor circa 76 vrachtwagens. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag gelijk blijft of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen voorziet een plan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit concrete geval is de voorziene bebouwing (zie paragraaf 3.1.1) niet groter dan de al maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing. Wel is het echter zo dat er sprake is van een planologische functiewijziging in die zin dat ten aanzien van de bestaande situatie, dit planvoornemen voorziet in een extra tankstation ter plaatse. Zo bezien is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is het dus noodzakelijk de Laddertoets te doorlopen.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Deze behoefte is in paragraaf 3.1.3 besproken en aangetoond.

Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Het tankstation is voorzien net buiten het bedrijventerrein 'Distripark' en daarmee bevindt de projectlocatie zich deels buiten het bestaand stedelijk gebied.

Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn geen geschikte locaties voorhanden waar in redelijkheid een tankstation en parkeerplaats voor vrachtwagens met de daarbij behorende veiligheidsafstanden en gunstige ligging ten opzichte van infrastructuur voorhanden. Er is gezocht naar locaties aansluitend aan bestaand stedelijk gebied en gelegen langs daarvoor geschikte infrastructuur. De beoogde locatie is gelegen tussen de rijksweg A12, de provinciale weg N457 en het bedrijventerrein en is daarmee geschikt voor de beoogde functie. Door de ligging van het plangebied is het te bouwen tankstation zeer goed bereikbaar voor dit verkeer. Het is vanuit praktische overwegingen en vanuit veiligheid wenselijk om een tankstation ten behoeve van dit autoverkeer (vrijwel) direct naast de provinciale weg mogelijk te maken. Daarmee is in voldoende mate de behoefte voor de locatie buiten bestaand stedelijk gebied onderbouwd. Tevens is in redelijkheid ook niet te verwachten dat het plan een zodanige leegstand tot gevolg zal hebben, dat dit tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie
Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Aan artikel 2.1.1, sub a, van de VRM wordt voldaan waardoor een toetsing aan de overige subleden niet noodzakelijk is.

6.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt bestaat uit hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Stof Toetsing van Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
Fijnstof (PM10) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m3
24-uurgemiddelde concentratie maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m3

Tabel 1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm.

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden of ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden of ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek
Het bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van een tankstation en een parkeerplaats voor vrachtwagens en leidt tot een toename van verkeer van 1.311 motorvoertuigen per etmaal (weekdaggemiddelde), zie bijlage 12. 160 voertuigbewegingen per etmaal zijn gebruikers van de parkeerplaats voor vrachtwagens, eventueel in combinatie met het tankstation. Totaal betreft de verkeersgeneratie daarmee 1.471 voertuigbewegingen per etmaal.

Hierbij wordt op grond van ervaringscijfers uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 50%, zie bijlage 12. Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 5,23 µg/m3 en van fijnstof van 0,75 µg/m3 (zie figuur 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0018.png"
Figuur 12. Uitkomst Nibm-tool.

Uit de nibm-tool blijkt dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het tankstation niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Om de effecten van de E-hub op de luchtkwaliteit te bepalen is onderzocht wat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de dichtstbijzijnde weg bedroegen. De dichtstbijzijnde weg betreft de rijksweg A12, ten noorden van het plangebied. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2018; 29 µg/m3 voor NO2 en20 µg/m3 voor PM10. De bijdrage van het plan leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden zoals opgenomen in tabel 1. Daarbij wordt opgemerkt dat het extra verkeer dat zal gebruikmaken van het tankstation reeds aanwezig is op het omliggende wegennetwerk. Het duurzame tankstation levert door de verkoop van duurzamere en schonere brandstoffen een bijdrage aan het verbeteren van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0019.png"
Figuur 13. Concentratie NO2 in 2018

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPovn457-0401_0020.png"
Figuur 14. Concentratie PM10 in 2018

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

6.10 Verkeer

Verkeersstructuur
Zowel de inrit als de uitrit van het te bouwen E-hub sluiten aan op de Overslagweg. Deze weg is recent in oostelijke richting doorgetrokken naar de tevens recent aangelegde Moordrechtboog die een directe verbinding geeft met de rijkswegen A12 en A20.

Door de goede ontsluiting van het bedrijventerrein en een beoogde tweede ontsluiting die direct toegang geeft tot het omliggende hoofdwegennet, is de bereikbaarheid goed te noemen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Onderzoek is gedaan naar de ontsluiting van het tankstation en parkeerplaats voor vrachtwagens op de Overslagweg, zie bijlage 13, waarbij gekeken is naar de verkeersafwikkeling en het ontwerp van de ontsluiting.

Er komen in totaal gemiddeld 1.471 verkeersbewegingen per etmaal van en naar het tankstation en parkeerplaats voor vrachtwagens op het Distripark A12. 1.311 verkeersbewegingen zijn alleen gerelateerd aan het tankstation. 160 voertuigbewegingen per etmaal zijn gebruikers van de truckparking, eventueel in combinatie met het tankstation. De verwachting is dat het merendeel van de motorvoertuigen die de locatie verlaten richting het kruispunt met de Moordrechtboog (N457) gaan. Aangezien de ontsluiting van de locatie relatief dicht op het kruispunt met de Moordrechtboog (N457) ligt, is hiervoor het ontwerp nader beschouwd. De aansluiting van de locatie op de Overslagweg wordt geblokkeerd door de wachtrij voor het kruispunt met de Moordrechtboog. Als gevolg hiervan kan de doorstroming rond de aansluiting worden gehinderd. Om de verkeersafwikkeling rond de aansluiting te verbeteren is het aan te bevelen om de aansluiting verder van de verkeerslichten af te realiseren. Hierdoor ligt de aansluiting niet ter hoogte van de opstelvakken/wachtrij voor de verkeerslichten.

In het ontwerp en voorliggend bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden.

Naast de aansluiting van het terrein op de Overslagweg is ook het ontwerp van het terrein van de locatie beoordeeld. De betreffende aandachtspunten worden verder meegenomen in de uitwerking van het ontwerp.

Parkeren
Dit bestemmingsplan voorziet in een onbemande E-hub. Parkeerplaatsen maken geen onderdeel uit van het plan met uitzondering van de twee parkeerplaatsen die zijn gereserveerd voor het elektrisch opladen van personenwagens.

Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie is goed. Ook zal het verkeer ten gevolge van de ontwikkeling niet leiden tot knelpunten.

6.11 Niet Gesprongen Explosieven

In 2012 is historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE) voor het grondgebied van de gemeente Waddinxveen. Hieruit blijkt dat het plangebied verdacht is voor wat betreft het voorkomen van NGE. Uit ervaring blijkt dat circa 10 tot 15% van de gebruikte Conventionele Explosieven (CE) uit WOll tijd niet functioneerde en als blindganger in de bodem is achtergebleven. Een blindganger vormt een wezenlijk risico tijdens grondroerende werkzaamheden.

Geadviseerd wordt bij werkzaamheden om hier rekening mee te houden.

6.12 Milieueffectrapportage

Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (vierde kolom). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld. Onderstaande afweging kan worden beschouwd als, de tekst van, een dergelijke aanmeldnotitie.

Onderzoek en conclusies
De activiteiten die mogelijk wordt gemaakt, vallen ten eerste onder onderdeel D 25.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Onderdeel D 25.2 betreft: 'oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de bovengrondse opslag van aardgas'.

De drempelwaarde van de betreffende categorie wordt niet overschreden (een opslagcapaciteit van 100.000 m3 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.

Ten tweede vallen de activiteiten van het bestemmingsplan onder onderdeel D 11.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat dan om de op te richten horecagelegenheid. Onderdeel D 11.2 betreft: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.

De drempelwaarde van de betreffende categorie wordt niet overschreden (in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer [of] een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling zal blijken of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen.

Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk in overeenstemming met het Besluit m.e.r. Zie bijlage 14.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

7.2 De Bestemmingen

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

7.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Waddinxveen geldt: 'Distripark Doelwijk 2009'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

7.2.2 Bestemmingsregels

Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg
Ten eerste hebben een groot deel van de gronden in het bestemmingsplan de functie die het mogelijk maakt om het tankstation en de parkeerplaats te realiseren. De functieomschrijving zal bepalen dat alleen een inrichting ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg is toegestaan en dat parkeervoorzieningen zijn toegestaan.

De regels van het plan zullen onder andere bouwregels omvatten die het mogelijk maakt om het tankstation te bouwen. Dat zal worden gedaan door het toelaten van een overkapping met daaraan een voorwaarde dat de overkapping niet groter mag zijn dan een vastgestelde grootte. Deze bouwregels sluiten aan bij het ontwerp, zoals ook weergegeven in paragraaf 3.1.1. Er wordt in de regels geen gebruikgemaakt van aanduidingen (zoals een bouwvlak) op de verbeelding maar vrijwel alles wordt verbaal geregeld.

Tot slot zullen de gebruiksregels bepalen dat het tankstation niet anders wordt gebruikt dan zoals in deze toelichting uiteen is gezet.

Groen
Binnen deze bestemming zijn behalve groenvoorzieningen ook de aanleg van voet- en fietspaden, (perceel-) in- en uitritten en dergelijke toegelaten. Verder zijn straatmeubilair en speelvoorzieningen mogelijk. De maximum bouwhoogte is bepaald op 3 meter. Eén van de vier windmolens langs de A12 is in de bestemming 'Groen' gebouwd en als zodanig in het bestemmingsplan geregeld.

Verkeer
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor de parkeerplaats voor vrachtwagens, met de daarbij behorende wegen, straten en paden . Daarbij mogen de gronden ook voor 'daarbij behorende' functies worden gebruikt. Dat houdt in dat het bijvoorbeeld is toegestaan om fiets- en voetpaden, straatmeubilair, groenvoorzieningen en waterpartijen aan te leggen.

Water
In het plangebied wordt voorzien in het aanleggen en in stand houden van voldoende oppervlaktewater en de benodigde waterberging. Het aanwezige water en de nog aan te leggen waterpartijen zijn door middel van de bestemming Water als zodanig bestemd en daarmee veilig gesteld. Toegestaan zijn bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming Water.

Waarde - Archeologie 3
De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' is opgenomen omdat voor de betreffende gronden archeologische verwachten gelden. Deze bestemming beschermt die archeologische verwachtingen door te bepalen dat het niet zondermeer is toegestaan om bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 2,50 m uit te voeren. De bestemming biedt wel de mogelijkheid om hiervan door middel van een omgevingsvergunning af te wijken.

7.2.3 Algemene regels

Artikel 8 : Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel in artikel 2 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 9 : Algemene bouwregels
De algemene gebruiksregels in artikel bepalen dat, ongeacht wat de bestemmingsregels (Bestemmingsregels) bepalen dat in de gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge de bestemmingsregels is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

Artikel 10 : Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels bepalen dat het niet is toegestaan om ter plaatse van het bestemmingsplan de gronden te gebruiken voor bijvoorbeeld de opslag van materialen die aan hun oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken. Op die manier wordt ter plaatse voorkomen dat afvalstromen ontstaan. Daarnaast is het ook niet toegestaan om op gronden van dit bestemmingsplan prostitutie, een seksinrichting of een coffeeshop uit te oefenen.

Artikel 11 : Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels regelen ondere andere dat indien blijkt dat de maten, afmetingen en percentages van bouwwerken daar aanleiding toe geven, er met niet meer dan 10% van mag worden afgeweken. Wel is daarvoor een omgevingsvergunning nodig. Verder bepalen de algemene afwijkingsregels dat ook op andere manieren in geringe mate van de bestemmingsregels mag worden afgeweken.

Artikel 14: Overige regels
Tot slot voorzien de 'Overige regels' in een parkeernorm voor het plangebied. Voorkomen worden dat het plan tot parkeeroverlast in de omgeving leidt.

7.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Het plan wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemers. Over de kosten voor het volgen van de ruimtelijke procedure, zijn afspraken gemaakt in een anterieure overeenkomst. Het bouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente Waddinxveen voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. Er zijn wel vier vooroverlegreacties ingediend. Deze reacties leiden niet tot inhoudelijke wijzigingen van het bestemmingsplan.

Terinzageleggingsfase
Het ontwerpbestemmingsplan is na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In de periode van 17 juni 2021 t/m 28 juli 2021 kon een ieder een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan indienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze heeft ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
  • Binnen zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Memo Water

Bijlage 2 Memo water

Bijlage 3 Toelichting Nut En Noodzaak Energy Hub

Bijlage 3 Toelichting nut en noodzaak Energy Hub

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Bodemonderzoek

Bijlage 5 Ecologische Inventarisatie

Bijlage 5 Ecologische inventarisatie

Bijlage 6 Nader Onderzoek Grote Modderkruiper

Bijlage 6 Nader onderzoek Grote modderkruiper

Bijlage 7 Aerius-berekening

Bijlage 7 Aerius-berekening

Bijlage 8 Aerius-berekening Polder Stein

Bijlage 8 Aerius-berekening Polder Stein

Bijlage 9 Risicoanalyse Lng, Cng & Waterstof-tankstation Waddinxveen

Bijlage 9 Risicoanalyse LNG, CNG & waterstof-tankstation Waddinxveen

Bijlage 10 Advies Veiligheidsregio

Bijlage 10 Advies veiligheidsregio

Bijlage 11 Memo Ev Windmolen

Bijlage 11 Memo EV Windmolen

Bijlage 12 Te Verwachten Toename Van Verkeer

Bijlage 12 Te verwachten toename van verkeer

Bijlage 13 Notitie Ontsluiting

Bijlage 13 Notitie ontsluiting

Bijlage 14 Aanmeldnotitie

Bijlage 14 Aanmeldnotitie