KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Recreatie
Artikel 5 Tuin
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Bouwregels
Artikel 12 Algemene Gebruiksregels
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
3.2 Nieuwe Situatie
3.3 Beeldkwaliteitsplan
3.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Notitie Stikstofberekeningen
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Uitnodigingsbrief Omwonenden

Park Polderstaete (Plasweg 20 en 20a)

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Ontwerp op 19-12-2023 - in voorbereiding

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Park Polderstaete (Plasweg 20 en 20a) met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.6 achtererfgebied

Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 bebouwingspercentage

De verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.10 bestaande situatie

  1. a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.11 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.17 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.21 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.22 coffeeshop

Gelegenheid waar softdrugs wordt verkocht.

1.23 dagrecreatie

Vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.

1.24 dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakkapel

Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt.

1.26 dakopbouw

Het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.

1.27 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 erker

Een ondergeschikte uitbouw in of aan de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale horizontale diepte van 1,5 meter en een maximale breedte van 50% van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd.

1.29 extensieve recreatie

Die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.30 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.32 hoofdgebouw

Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horeca

Een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.34 huishouden

Eén of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.35 kap

De volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°.

1.36 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen.

1.37 kunstwerk

Bouwwerk ten behoeve van infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen.

1.38 ondergeschikte functie

Functie waarvoor maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak tot een maximum van 50 m² als zodanig gebruikt mag worden.

1.39 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.40 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.41 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.42 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.43 recreatief medegebruik

Vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.

1.44 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.46 voorerfgebied

Erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.47 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.49 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.50 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid door één afzonderlijk huishouden.

1.51 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.52 zijgevel

Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

De verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en

het onbebouwde deel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 de oppervlakte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ontsluitingswegen en -paden;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 4 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Recreatie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dagrecreatief gebruik met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. c. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. d. voet- en fietspaden;
  3. e. bruggen en duikers
  4. f. voorzieningen van openbaar nut;
  5. g. kunstwerken;
  6. h. water.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daarbij behorende

  1. b. in- en uitritten;
  2. c. parkeervoorzieningen;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. water;
  5. f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. g. kunstwerken.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. c. fietsenstallingen;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  5. f. kunstwerken;
  6. g. water;
  7. h. waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, oevers en waterpartijen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken, waaronder bruggen en duikers.

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten;

met de bijbehorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. water;
  3. e. parkeervoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdwaterleiding met de daarbij behorende beschermingszone, waarbij de bestemming 'Leiding - Water' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in lid 9.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits de bouw verenigbaar is met de belangen van de hoofdwaterleiding en de leidingbeheerder daarover heeft geadviseerd.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Bouwregels

11.1 Bestaande bouwwerken

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

11.2 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, airco-units en warmtepompen, schoorstenen, zonnecollectoren, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2 m bedraagt, met dien verstande dat voor balkons 4 m is toegestaan voor zover deze niet boven de bestemming 'Verkeer' zijn gelegen.

11.3 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 3,5 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 12 Algemene Gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  6. f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
    2. 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

13.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Parkeerregeling

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 15.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 15.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 15.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 15.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 15.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 15.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Park Polderstaete (Plasweg 20 en 20a) van de gemeente Waddinxveen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wayland Real Estate B.V. is eigenaar geworden van het glastuinbouwbedrijf aan de Plasweg 20a in Waddinxveen. Voortzetting van dit agrarisch bedrijf wordt buiten het glastuinbouwconcentratiegebied niet voorgestaan. Sanering in het kader van de ruimte voor ruimteregeling heeft hier de voorkeur, zodat er een ruimtelijke kwaliteitswinst kan worden bereikt. Uitgaande van sloop van 2 ha glas op het 2,9 ha grote perceel kunnen vier compensatiewoningen worden gerealiseerd. De bedrijfswoning op nummer 20 wordt omgezet naar burgerwoning. Om deze herontwikkeling financieel/economisch mogelijk te maken zijn elf extra woningen noodzakelijk. Vanuit stedenbouwkundige en landschappelijke overwegingen zijn deze extra woningen inpasbaar in de dorpsrand van de wijk Zuidplas, temeer daar voor de woningbouwontwikkeling maximaal 1,45 ha is benodigd. De overige 1,45 ha kan worden ingezet voor ontwikkeling van de Vredenburghzone, zodat er een win-win situatie ontstaat. Dit bestemmingsplan maakt woningbouw en een recreatiegebied planologisch mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt aan de Plasweg 20 en 20a in Waddinxveen. In noordoostelijke richting ligt een sloot met groen en een voet/fietspad (Avondster) met aansluitend drie appartementengebouwen in de wijk Zuidplas ter hoogte van de woningbouwlocatie. In zuidwestelijke richting staat aan de Plasweg 22 een vrijstaande woning met hierachter grasland. Aan de overzijde van de Plasweg staan aan weerszijden van de Plasweg vrijstaande woningen. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0001.png"Figuur 1: Plattegrond plangebied en omgeving (rood gestippeld omkaderd).

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor onderhavig plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Zuidplas Noord" 26 juni 2013 9 juli 2014
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" 19 september 2018 n.v.t.

De gronden zijn in het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' bestemd voor 'Agrarisch' met de functie- aanduiding 'glastuinbouw'. Aan de voorzijde is een bouwvlak opgenomen voor de bedrijfsbebouwing met een functieaanduiding voor de bedrijfswoning (figuur 2). In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een vervolgfunctie naar 'Wonen' mogelijk te maken. Deze is evenwel niet van toepassing voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' (plangebied rood gestippeld omlijnd).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid beschreven. Hoofdstuk 5 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt in de Zuidplaspolder waar vele jaren een solitair glastuinbouwbedrijf is gevestigd. De nabij gelegen woonwijk Zuidplas is in de jaren negentig van de vorige eeuw gebouwd. Daarvoor waren deze gronden in gebruik voor de landbouw. Aan de overzijde van de Polderweg 1 was een pluimveehouderij gevestigd. In oktober 2016 is dit bedrijf door brand verwoest. Om herbouw van het bedrijf op de bestaande locatie te voorkomen heeft de eigenaar afspraken gemaakt met de gemeente om in het kader van de ruimte voor ruimteregeling meerdere compensatiewoningen mogelijk te maken. Hiervoor heeft de raad op 22 september 2021 een bestemmingsplan vastgesteld. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk van kracht.

Aan de Polderweg 2 was tot voor kort een akkerbouwbedrijf toegestaan. Dit plangebied is onlangs gewijzigd naar de bestemming 'Wonen' in het door de gemeenteraad op 23 februari 2022 vastgestelde bestemmingsplan 'Plasweg 24/24a, 41 en Polderweg 2'.

Het gebied tussen de Plasweg, de wijken Zuidplas, 'Triangel en de nieuwe Vredenburghlaan krijgt een recreatieve bestemming op basis van de Gebiedsvisie Vredenburghzone. Dit bestemmingsplan maakt een gedeelte hiervan al mogelijk.

Naastgelegen woning Plasweg 22. Woning aan Plasweg (Noorderlicht 47) Polderweg 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0003.png"Appartementen aan Noorderlicht. Woningen aan Sterrenlaan. Vredenburghzone, gezien vanaf IJsermanweg.

Planspecifiek
Aan de Plasweg 20a was tot het voorjaar van 2022 een glastuinbouwbedrijf gevestigd. Aan de voorzijde staat een bedrijfswoning. De bewoners van de bedrijfswoning hebben geen binding meer met het glastuinbouwbedrijf. De bedrijfsloods met hierachter 1,9 ha aan kassen met daarachter een dubbel gietwaterbassin van circa 0,5 ha zijn in augustus 2022 gesloopt.

Bedrijfswoning Plasweg 20. Bedrijfsloods met buitenopslag. Kassen vanaf Plasweg. afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0004.png"Links gietwaterbassins voor kas. Kassen naast Avondster. Kassen gezien vanaf Pluto.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen

3.1.1 Zuidplaspolder

Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Het gebied ten noordwesten hiervan maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder dat wordt getransformeerd tot een bedrijvenlandschap (Glasparel+). Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen aan weerszijden van de Plasweg mogelijk wordt maakt.

Ten zuidwesten van het plangebied is de Vredenburghlaan aangelegd als onderdeel van de Corridorstudie N207. Deze is gerealiseerd tot de Polderweg/ Zesde Tochtweg om het nieuwe bedrijventerrein 'Glasparel+' te kunnen ontsluiten. Ook woningen aan de Plasweg kunnen via deze nieuwe wegenstructuur (middels een aangelegde rotonde) gebruik maken.

3.1.2 Gebiedsvisie Vredenburghzone

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft in zijn vergadering van 12 juni 2019 de gebiedsvisie Vredenburghzone vastgesteld. De visie heeft betrekking op de zuidrand van Waddinxveen tussen de woonwijken Zuidplas en Park Triangel enerzijds en de onlangs in gebruik genomen Vredenburghlaan anderzijds. De ontwikkeling van de zone is geagendeerd als een duurzame, recreatieve natuurontwikkeling van het gebied tussen de bestaande en nieuwe woonwijken en de Vredenburghlaan, opgespannen tussen de A12 en de Plasweg. Voor deze landschappelijke groene “bufferzone” die onderdeel kan worden van doorgaande ecologische hoofdstructuren, zijn de volgende doelstellingen meegegeven:

  • Een toegankelijk recreatief gebied
  • Het behoud en de versterking van de natuurfunctie en ecologische waarde in het gebied
  • Een bijdrage leveren aan een gezonde leefomgeving
  • Het optimaal benutten van groen
  • De landschappelijke inpassing van de Vredenburglaan

Het is bewust niet de bedoeling de Vredenburghzone de komende jaren in één keer te realiseren. Voor de duurzame transformatie van dit gebied is gekozen voor een zorgvuldig meerjarig ontwikkelingsproces, waarin bewoners in het gebied en de directe omgeving, initiatiefnemers, grondeigenaren en de gemeente een open samenwerking en participatie aan gaan om toe te werken naar een organische ontwikkeling van alle meegegeven doelstellingen in het gebied van bijna 40 hectare. In figuur 3 is het toekomstbeeld van deze gebiedsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0005.png"Figuur 3: Toekomstbeeld Gebiedsvisie Vredenburghzone, plangebied rood omkaderd.

Behoud van het karakter van de linten
De bebouwing langs het lint van de Plasweg maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het landschap en de identiteit van de Vredenburghzone. Veel van de bestaande opstallen zijn (voormalige) boerderijwoningen langs de weg en met stallen of loodsen verder op het erf. Deze opstallen horen qua verschijningsvorm en schaal bij het oorspronkelijk agrarisch landschap en kunnen uitstekend worden ingepast in het toekomstig beeld van de Vredenburghzone als groene recreatieve bufferzone. Een uitzondering hierop vormt het kassencomplex aan de Plasweg 20a. De koppeling van een woning op de kavel in combinatie met een andere functie sluit goed aan bij de wens om via de lintbebouwing betrokkenheid, verantwoordelijkheid en eigen initiatief te verbinden met de ontwikkelingen in de Vredenburghzone en het beheer daarvan. Het plangebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing, zoals opgenomen in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0006.png"Figuur 4: Uitsnede plangebied (natuur en groen). Lintbebouwing langs Plasweg.

Ontwikkelingsstrategie
Over tien jaar ziet de Vredenburghzone er anders uit dan nu. Het is dan een half volgroeid coulisselandschap met stukken ecologisch gebied met veel water waar wordt gevist en afwisselend rietlanden, weilanden, ruige gronden en blauwgraslanden. Door de afwisselende diversiteit aan natte en droge natuur is de biodiversiteit enorm toegenomen. Een gebied dat in samenwerking en participatie met gemeente en belanghebbenden is gerealiseerd.
De organische ontwikkeling van de Vredenburghzone kan worden gestart met het zogenaamde “laaghangend fruit”: het toegankelijk maken van het gebied vanuit de diverse routes in de wijk en de aanleg van de landschappelijke buffer langs de Vredenburghzone op het stuk tussen de IJsermanweg en de Plasweg. Dit geldt ook voor verbetering van de waterkwaliteit in het gebied en verbetering van de bestaande routes vanuit de woonwijken naar het gebied.

3.2 Nieuwe Situatie

Het plangebied is circa 2,9 ha groot. De helft van het gebied wordt bestemd voor Wonen om aan weerszijden van de aan te leggen interne ontsluitingsweg 15 woonkavels te realiseren. Deze woningen worden in de lintzone gerealiseerd overeenkomstig de in de Gebiedsvisie Vredenburghzone opgenomen zone voor lintbebouwing. De bestaande bedrijfswoning op nummer 20 krijgt een woonbestemming. Deze behoudt een eigen ontsluiting op de Plasweg.

Het gebied hierachter van 1,45 ha groot krijgt de bestemming 'Recreatie' als onderdeel van inrichting van de Vredenburghzone. Vanaf de woonbestemming is dit gebied aan het eind van de doodlopende weg bereikbaar via een wandelpad. In figuur 5 is een situatietekening opgenomen met verdeling van de deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0007.png"Figuur 5: Situatietekening plangebied met verdeling wonen en Vredenburghzone.

Park Polderstaete
Tussen bebouwd gebied en landschap wordt een geleidelijke overgang gecreëerd. De woningen en het recreatiegebied vloeien in elkaar over. Er wordt een geïntegreerde ontwikkeling ontworpen van woon- en vrijetijdslandschap die zoveel mogelijk aansluit bij de ruimtelijke kwaliteiten van het omringende landschap en met een goede dooradering van nieuwe recreatieve routes.

Het woonprogramma in Park Polderstaete behelst 15 woonkavels voor vrijstaande woningen in de koopsector. Dit plandeel krijgt een nieuw karakter, waarin kassen plaatsmaken voor landschappelijk in te passen woningen. De centrale as is een verlengde Polderweg van 5 meter breed die de 15 vrijstaande woningen ontsluit. Brede grasbermen met plaatsing van bomen begeleiden deze as. De woningen voegen zich op een natuurlijke manier in het landschap. Hier wordt op het eigen erf geparkeerd.

De vrijstaande woningen krijgen een uitstraling die past bij het gebied. Dit wordt gedaan door landelijke architectuur met kappen. De hoofdvorm bestaat hoofdzakelijk uit één laag met een hoge kap waarbij een beperkt gedeelte (maximaal 40% van de gootlijn) van de woning uitgevoerd mag worden in twee lagen met een kap. De goothoogte is maximaal 6 meter met een nokhoogte van maximaal 10 meter. De hellingshoek bedraagt minimaal 48 graden en maximaal 60 graden. Ook de ontspannen ordening, geen vaste rooilijnen en draaiende kaprichtingen, geeft het een landelijke uitstraling. De woningen ten zuidwesten van de Polderweg liggen op minimaal 4 meter uit de voorerfgrens. De woningen ten noordoosten van de Polderweg liggen op minimaal 5 meter uit de voorerfgrens. Het voorterrein dient te worden ingericht als tuin met aansluitend een openbare grasstrook met enkele groene parkeervakken. De materialisatie van de woningen voegt zich ook naar het landschap, met natuurlijke materialen zoals nader uitgewerkt in het Beeldkwaliteitsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0008.png"Figuur 6: Verkavelingstekening (indicatief).

Recreatiegebied
De toegang tot de Vredenburghzone is momenteel summier, daarom is het vergroten van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het gebied één van de grootste ambities in de gebiedsvisie. Daarbij is het uitgangspunt dat de focus ligt bij fietsers en voetgangers uit de directe omgeving en dat de toegankelijkheid niet alleen via de linten, maar ook vanuit de bestaande wijken Zuidplas en Park Triangel wordt vergroot.

De Vredenburghzone wordt ingericht als open en natuurlijk gebied met uitzondering van het onderhavig plangebied. Het glastuinbouwbedrijf blijft in de gebiedsvisie gehandhaafd. Dit is een ongewenst beeld, omdat de kassen een fysieke barrière vormen tussen de woonwijk Zuidplas en het landelijk gebied. Het saneren van het glastuinbouwbedrijf geeft een kwaliteitsimpuls aan de Vredenburghzone.

Het recreatiegebied wordt vanaf de doodlopende Polderweg toegankelijk gemaakt middels een wandelpad. Verder worden er vanaf de Avondster voetpaden aangelegd met bruggen over de sloot, zodat een 'rondje om' kan worden gelopen. De inrichting van het gebied zal in overleg met de klankbordgroep nader worden uitgewerkt, waarbij de Gebiedsvisie Vredenburghzone als leidraad dient.

3.3 Beeldkwaliteitsplan

De kwaliteitseisen voor de woningbouwontwikkeling zijn vastgelegd in 'Park Polderstaete, Plasweg 20a', opgesteld door Houweling Architecten te Bleiswijk van 26 september 2023. De volgende landschappelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten hebben bij het opstellen en uitwerken van het beeldkwaliteitsplan centraal gestaan:

  • aansluiten op de gebiedseigen structuren en de kwaliteiten van de locatie;
  • realisatie van een heldere wegenstructuur als drager van het plan met aandacht voor de overgang van openbaar/privé.

Hieronder wordt het beeldkwaliteitsplan kort samengevat. Zie verder het beeldkwaliteitsplan.

Beeldkwaliteit
Om de kwaliteit en boogde sfeer te kunnen waarborgen is een aantal basisregels opgesteld waaraan alle woningen dienen te voldoen. Daarnaast zijn ook spelregels opgesteld voor de openbare ruimte en het grensgebied tussen privé en openbaar.

Ligging op het perceel
Het plan staat niet los van zijn omgeving en versterkt het karakter van de Plasweg en de Polderweg. Dit geldt met name voor het direct aan de Plasweg gelegen deel. Het binnengebied heeft een meer eigen karakter en sfeer.

Hoofdvorm woningen
De hoofdvorm bestaat hoofdzakelijk uit één laag met een hoge kap waarbij een beperkt gedeelte (maximaal 40% van de gootlijn) van de woning uitgevoerd mag worden in twee lagen met een kap. Uitbouwen aan het hoofdvolume dienen minimaal 1 meter terug te liggen ten opzichte van de voorgevel. In geval een uitbouw voorzien wordt van een kap dienen de goot- en nokhoogte te verschillen van de goot- en nokhoogte van het hoofdvolume.

Openbare ruimte
De openbare ruimte is de drager van het plan. De enige toegangsweg is doodlopend voor gemotoriseerd verkeer waarmee de rust in het gebied gewaarborgd wordt. Deze weg wordt aan beide zijden omringd door een aaneengesloten rij lindebomen. Voor wandelaars bestaat wel de mogelijkheid om aan het einde van de laan de Vredenburghzone in te lopen. In plaats van stoepen heeft het plan groenstroken aan beide zijden van de klinkerweg. Dit creëert een groen en aangenaam straatbeeld.
Zowel de parkeervakken als de overgang tussen prive en openbaar zijn groen vormgegeven. Het groen onttrekt de woningen voor een groot deel aan het zicht. Hierdoor ontstaat een intieme besloten sfeer in de laan.

Groen- en waterstructuur
De groen- en waterstructuur volgen de bestaande orthogonale structuur van het polderlandschap. De enige ontsluitingsweg van het plan gebied wordt gevormd door een groene ononderbroken lindelaan. Beukenhagen en grasstroken aan weerszijden van de weg versterken het groene karakter.

Het beeldkwaliteitsplan dient als toetsingskader voor de bouwplannen van de 15 woonkavels. Dit plan wordt separaat als addendum op de welstandsnota van de gemeente Waddinxveen vastgesteld door de gemeenteraad. In Bijlage 1 van de toelichting is het beeldkwaliteitsplan opgenomen.

3.4 Verkeer En Parkeren

3.4.1 Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten op de kruising van de Plasweg/Polderweg. Via laatstgenoemde weg is de Vredenburghlaan bereikbaar. Deze weg sluit aan op het rijkswegennet (A12 en A20). Ter hoogte van de kruising met de Beijerincklaan is het centrum van Waddinxveen bereikbaar. Langzaam verkeer kan binnendoor via de Plasweg en de wijk Zuidplas het centrum bereiken.

In het plangebied zelf wordt een ontsluitingsweg aangelegd om de 15 woonkavels te ontsluiten. Deze sluit aan op de Polderweg, zodat er een logische kruising ontstaat. Aan het eind van de doodlopende weg wordt een keerlus aangelegd. Vanaf hier wordt een voetpad aangelegd voor recreanten die gebruik maken van de Vredenburghzone.

Verkeersgeneratie
In de bestaande planologische situatie is er een glastuinbouwbedrijf toegestaan. Naast personenverkeer van personeel vindt er ook aan- en afvoer plaats met vrachtwagens. In de nieuwe situatie komen er 15 woonkavels. De woning op nummer 20 blijft behouden. Dit brengt de volgende verkeersgeneratie met zich mee.

Tabel 3.2: Verkeersgeneratie glastuinbouwbedrijf en woningen.

Omschrijving matig stedelijk (maximaal) Aantal woningen Oppervlakte Verkeersgeneratie
Bestaand
Bedrijfsloods 5,7 per 100 m² bvo 300 m² 17,1
Kassen 8 per ha* 20.000 m² 16
subtotaal 33,1
Nieuw
Koop, huis vrijstaand 8,6 16 137,6
Totaal
nieuw
137,6 - 33,1=
105 (afgerond)

* Aanname op basis van kengetallen. Het CROW heeft voor kassen geen richtlijnen.

De verkeersgeneratie in de bestaande planologische situatie met vrachtverkeer verdwijnt. In de nieuwe situatie is er alleen sprake van personenverkeer. Dit heeft een positief effect op de verkeersgeneratie van aangrenzende wegen. Het aantal verkeersbewegingen op de Plasweg en Polderweg blijft ruim onder de 6.000 motorvoertuigen per etmaal, zodat het bestaande wegennet deze beperkte toename kan verwerken.
Het recreatiegebied is alleen toegankelijk voor langzaam verkeer voor met name bewoners uit de wijken Zuidplas en Triangel. Dit brengt geen extra verkeersbewegingen met zich mee.


Plasweg. Polderweg. Naastgelegen voet-/fietspad Avondster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0009.png"

Rotonde naar N457. Vredenburghlaan (N457) Voet-/fietspad naar Avondster.

3.4.2 Parkeren

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  1. 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  2. 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 381, 'Toekomstbestendig parkeren' (2018). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied'.
De te kiezen plek in de bandbreedte is afhankelijk van situatiespecifieke kenmerken. Een locatie dichtbij een aansluiting op een snelweg kan een hoger autogebruik veroorzaken en daarmee een hogere vraag naar parkeerplaatsen. Anderzijds kan een locatie dichtbij een treinstation een lager autogebruik veroorzaken en daarmee minder vraag naar parkeerplaatsen. Omdat Waddinxveen vlakbij de A12 en de A20 ligt én drie treinstations heeft, wordt uitgegaan van het midden van de bandbreedte.
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.3.

Tabel 3.3: Parkeerkencijfers woningen CROW-publicatie 381.

Categorie rest bebouwde kom sterk stedelijk (gemiddeld) Aandeel bezoekers
koop, vrijstaand 2,1 waarvan 0,3 per woning


Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.4).

Tabel 3.4: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal Totaal
Woningen vrijstaand, nieuw 2,1 15 31,5
Woningen vrijstaand, bestaand 2,1 1 2,1
Totaal 16 34 pp (afgerond)

Voor de 15 nieuwe vrijstaande woningen worden 2 parkeerplaatsen per woning aangelegd. Bij de bestaande woning zijn ook minimaal 2 parkeerplaatsen aanwezig. Verder worden er in de openbare ruimte nog 4 parkeerplaatsen voor bezoekers aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van de bouwplannen dient te worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de parkeerkencijfers. In artikel 14.1 (parkeerregeling) van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' (afgekort NOVI) vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 3 'Sterke en gezonde steden en regio's' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk wil het rijk de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een herontwikkeling van een verouderd glastuinbouwbedrijf naar woningbouw in de dorpsrand.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond. Bij het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd:

Ad behoefte
Er is sprake van een behoefte. Dit blijkt onder andere uit paragrafen 4.2.2 en 4.3.2. De invulling van het plangebied met 15 nieuwe woningen voor de doelgroep doorstromers sluit goed aan bij de provinciale en gemeentelijke ambitie, waarbij gestreefd wordt naar duurzame woningen nabij de woonkern. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte.

Ad bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in de Bro gedefinieerd als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Het plangebied ligt aan de dorpsrand van de bebouwde kom van Waddinxveen. De herontwikkeling van het plangebied van een glastuinbouwbedrijf naar 'Wonen' levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De woningbouw is voorts in overeenstemming met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbee ld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.

Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

Bouwen naar behoefte
De provincie hecht waarde aan de vestigingswens van haar inwoners en hanteert het uitgangspunt dat woningen daar worden gerealiseerd waar de behoefte zich manifesteert. Het uitgangspunt daarbij is dat de juiste woning op de juiste plek (op juiste moment) wordt gerealiseerd. Dat gaat allereerst over dat gebouwd wordt naar behoefte. De bouw van nieuwe woningen moet bijdragen aan de bestaande woningvoorraad, de (sub)regionale schaal van woningmarkt en de lange termijn in ogenschouw nemend. Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied speelt in op de behoefte aan binnenstedelijk wonen. De provincie wil dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

Regionale Realisatieagenda Midden-Holland
Om de druk op de woningmarkt te verminderen, hebben provincie Zuid-Holland en het Rijk in oktober 2022 samenwerkingsafspraken gemaakt over het bouwen van 235.000 woningen in Zuid-Holland in de periode 2022 tot en met 2030. In de Regionale Realisatieagenda Midden-Holland zijn afspraken gemaakt over de doelstellingen die gelden voor de regio Midden-Holland. Daarin is opgenomen dat in de periode 2022 ten met 2030 circa 20.000 nieuwbouwwoningen moeten worden toegevoegd.

Regionale woonvisie
Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast, waarin de gewenste kwalitatieve en kwantitatieve ontwikkelrichting voor de bestaande en gewenste woningvoorraad binnen de regio wordt bepaald. Gemeenten en provincie spreken in gezamenlijkheid af welke uitgangspunten en randvoorwaarden voor de woonvisie gelden. De woonvisie bevat tenminste een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave op korte en lange termijn en een onderbouwing van de behoefte die regionaal is afgestemd.

Voor Midden-Holland betreft: dit heet de Regionale Agenda Wonen (RAW). De RAW schetst de bovenlokale opgaven op het gebied van wonen die in de lokale woon(zorg)visies worden ingevuld. De RAW vormt het kwalitatieve en kwantitatieve kader voor en de onderbouwing van het door de regio op te stellen Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) Midden-Holland en de beoordeling daarvan door de provincie. Zie hiervoor verder paragraaf 4.3.2.

Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Dit is terug te zien in het landschap.
Uit de Laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten. Voorts grenst het plangebied aan de Plasweg langs een polderlint. De bebouwing ligt op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied grotendeels in de stad- en dorpsrand (figuur 7). De stads- en dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van stad of dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. De relatie tussen bebouwd gebied en landschap is afhankelijk van de karakteristieken van de bebouwingsrand en die van het aangrenzende landschap. Daarbij onderscheiden we drie typen ‘overgangskwaliteiten’. Het front, het contact en de overlap. Daar waar recreatiegebieden voorkomen langs stads- of dorpsrand is veelal sprake van overlap. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Als richtpunt geldt dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Daarnaast is de Provincialeweg (Vredenburghlaan) als zodanig opgenomen. Op de Laag van de beleving ligt het plangebied naast een 'Recreatiegebied'. Het plangebied zelf niet. Een uitsnede van de Laag van de beleving is opgenomen in figuur 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0010.png"Figuur 7: Links uitsnede Laag van de stedelijke occupatie en rechts uitsnede van Laag van de beleving.

Toetsing aan Omgevingsvisie en kwaliteitskaarten
Het glastuinbouwbedrijf ligt buiten het glastuinbouwgebied. Sanering is vanuit een goede ruimtelijke ordening gewenst. Een herontwikkeling naar wonen is een passende vervolgfunctie in de stads- en dorpsrand. Gelijktijdig kunnen de resterende gronden in het plangebied worden toegevoegd aan het aangrenzende recreatiegebied. Hiermee wordt een ruimtelijke kwaliteitswinst bereikt, waarbij de stedelijke groen- en waterstructuur wordt versterkt. Dit levert een bijdrage aan het beperken van hittestress, droogte en wateroverlast. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte naar wonen en recreatie. Hiermee kunnen nieuwe gewenste ontwikkelingen op de juiste plek worden gerealiseerd.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Het toevoegen van 15 woningen is in overeenstemming met de opgaven wonen, ruimte en verstedelijking. De uitbreiding van een recreatiegebied draagt bij aan de recreatieve behoeften. De richtpunten zijn niet in het geding. De planontwikkeling maakt onderdeel van de lokale woningbehoefte en wordt als zodanig opgenomen in de RPW. In paragraaf 4.3.2 en 4.4.2 wordt hierop nader ingegaan. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt een herontwikkeling mogelijk van glastuinbouw naar woondoeleinden met 15 woningen in de dorpsrand. Voldaan wordt aan de Ladder zoals beschreven in paragraaf 4.3.2. Deze herontwikkelingslocatie is in overeenstemming met de Ladder. De ontwikkeling sluit aan bij de woonbebouwing in de wijk Zuidplas en de lintbebouwing langs de Plasweg. Dit plan wordt opgenomen in het woningbouwprogramma voor de Regio Midden-Holland en is hiermee passend binnen de Regionale Agenda Wonen.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan c.a. wijzigingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

In artikel 6.9, lid 9 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, ontwikkelingen mogelijk kan maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Het plangebied maakt op kaart 14 in bijlage II onderdeel uit van het buitengebied. De planlocatie ligt aan een lint van de Plasweg en in (grotendeels) de dorpsrand, grenzend aan de woonwijk Zuidplas. De openheid en het groene karakter van het landschap wordt niet onevenredig aangetast, omdat kassen plaatsmaken voor woningen (1/2 plangebied) en recreatiegebied (1/2 plangebied). De openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten krijgen een kwaliteitsimpuls, waarbij de relatie tussen stad en buitengebied wordt opgewaardeerd. Het recreatiegebied zorgt voor uitbreiding van het groene karakter van de Vredenburghzone. Het plan is getoetst aan de relevante richtpunten.

Dorpsrand
De dorpsrand is de zone op de grens van bebouwd gebied en landschap. Het is het deel van dorp met potentie voor een hoogwaardig en geliefd woonmilieu, doordat hier de genoegens van stedelijk en buiten wonen bij elkaar komen; de nabijheid van voorzieningen gecombineerd met het vrije zicht en het directe contact met het buitengebied. Uitgangspunt bij ontwikkelingen aan dorpsranden is de contactkwaliteit. Een vervolgfunctie van glastuinbouw naar 15 vrijstaande woningen (waarvan 4 compensatiewoningen) versterkt het bebouwingslint langs de Plasweg en de te verlengen Polderweg tot het recreatiegebied, omdat de woningen onderdeel gaan uitmaken van de bestaande en nieuw te bouwen woningen in het lint. De kwaliteit en beleefbaarheid van de polder wordt versterkt, omdat agrarische bedrijfsbebouwing en kassen worden gesloopt. De ontwikkeling in de dorpsrand sluit aan op de visie voor het gehele lint langs de Plasweg. Deze vervolgfunctie past voorts in de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050, waarin het plangebied als potentiële woningbouwlocatie is aangeduid.

Linten
Sprake is van bestaande agrarische bebouwing, waarbij gezocht is naar een passende vervolgfunctie met behoud van de aanwezige lintstructuur. De lintbebouwing krijgt een kwaliteitsimpuls. De historische gaafheid van het lint langs de Plasweg wordt gerespecteerd door één woning toe te voegen in het lint, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing. Met het verlengen van de Polderweg wordt een nieuw lint gerealiseerd. Dit betekent dat sprake is van ‘aanpassing’. In paragraaf 3.3 (beeldkwaliteit) is de verbetering van de landschappelijke kwaliteiten beschreven. De ruimtelijke kwaliteit wordt passend geacht in het (nieuwe) lint. Resumerend is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, temeer daar een glastuinbouwbedrijf wordt gesaneerd en de historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd.

Droogmakerij
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)'. Als richtpunt wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van ruime doorzichten. In dit geval is sprake van sanering van een glastuinbouwbedrijf buiten het glastuinbouwconcentratiegebied (sloop bedrijfsloods en 2 ha aan kassen). De ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor verbeterd, omdat deze sanering plaatsmaakt voor 15 (compensatie)woningen in de dorpsrand. De situering houdt rekening met de bestaande en nieuw door te trekken ontginningslijn van de Polderweg. Deze ontwikkeling draagt dan ook bij aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit.

Resumerend is er per saldo sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, temeer daar een glastuinbouwbedrijf wordt gesaneerd en de historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'aanpassing'. De ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied worden per saldo verbeterd. De richtpunten voor dorpsrand, lint en droogmakerij zijn niet in het geding.

Recreatiegebied
De provincie vindt het van belang dat de behoefte aan recreatieve ontwikkelingen buiten bestaand stads- en dorpsgebied wordt onderbouwd en regionaal afgestemd. De Vredenburghzone is één van de gebieden die als recreatiegebied is aangeduid. De planontwikkeling zelf ligt naast de aanduiding 'Recreatiegebied' in beschermingscategorie 2 (Kaart 14 ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën) zoals genoemd in artikel 6.9b van de Omgevingsverordening (figuur 8). Op grond van artikel 6.9, lid 9 is inpassing en aanpassing toegestaan. Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van het recreatiegebied met 1,45 ha mogelijk naast een reeds opgenomen recreatiegebied in de Vredenburghzone. Deze uitbreiding past binnen de Omgevingsvisie. De richtpunten zijn niet in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0011.png"Figuur 8: Omgevingsverordening Kaart 14 'Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën'.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) is in artikel 6.27a opgenomen dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering

is omgegaan.

Conclusie
Een herontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf buiten het glastuinbouwgebied naar wonen en een recreatiegebied is vanuit een goede ruimtelijke ordening een passende vervolgfunctie. Over deze ontwikkeling heeft regionale afstemming plaatsgevonden met de Regio Midden-Holland. De planontwikkeling wordt opgenomen in de Regionale Agenda Wonen. Voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen strijd met de provinciale belangen. Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub b (aanpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.

Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder dat is geactualiseerd in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder (2014).

Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarisch landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar rond de locatie, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de gerealiseerde bovenlokale infrastructuur (Vredenburghlaan). Het contrast tussen het nieuwe bedrijvenlandschap (Glasparel+) en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint).

Als buffer tussen de nieuwe bedrijvigheid en glastuinbouw met (de woningbouwuitbreiding van) Waddinxveen is de groene Vredenburghzone gepland. In het vrijetijdslandschap is dit gebied evenwel niet nader uitgewerkt.

Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De uitbreiding van de Vredenburghzone als recreatiegebied biedt meerwaarde voor de omgeving als vrijetijdslandschap. Bestaande kwaliteiten worden hierdoor verbeterd.

Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het cultuurhistorisch waardevolle lint en het recreatiegebied wordt uitgebreid.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' langs de Plasweg in een groene zone. Het plangebied is geel gearceerd aangeduid op de plankaart (figuur 9). De bestemmingswijziging van glastuinbouw naar 15 (compensatie) woningen in de dorpsrand en de ontwikkeling van een recreatiegebied in de Vredenburghzone is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0012.png"
Figuur 9: Plankaart ISP. Plangebied geel gearceerd aangeduid.

4.3.2 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.

Regionale afstemming
Als uitwerking van de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland geeft de Regionale Projectenlijst Woningbouw (RPW) inzicht in de actuele woningbouwplannen met 10 en meer nieuwbouwwoningen van de gemeenten in de regio Midden-Holland. In de regio moet afstemming plaatsvinden over de projecten in de RPW. Daarna dient de RPW te worden aangeboden aan de provincie Zuid-Holland. Na akkoord door de provincie is voor de plannen die zijn opgenomen in de RPW de eerste stap van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking doorlopen. Eind 2023 zal de nieuwe, geactualiseerde 'RPW 2024' worden aangeboden aan de provincie Zuid-Holland. De 15 woonkavels aan de Plasweg worden in de RPW 2024 opgenomen met het verzoek om aanvaarding.


Conclusie

De nieuwbouw van 15 woonkavels (waarvan 4 compensatiewoningen) in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. Er is sprake van een woningbouwproject van 10 of meer woningen, zodat het plan regionaal wordt afgestemd, waarna de 15 woningen kunnen worden opgenomen in de RAW/RPW. Hierna past het plan binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.

Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?

Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.

Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.

Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 10). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0013.png"Figuur 10: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.

Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • Woonwijken (Woonkern);
  • Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
  • Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
  • Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
  • Polders Achterof en Zuidplas;
  • Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder;
  • Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).

Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid)
Het plangebied is op de kaart Bedrijventerreinen aangeduid al 'natuur- en recreatiegebied planvorming loopt' (figuur 11). De inmiddels gesloopte kassen zijn aangeduid als 'potentiële woningbouwlocatie'. Om de overgang tussen het stedelijk gebied en het recreatiegebied landschappelijk in te passen wordt een lage woondichtheid voorgestaan met 15 vrijstaande woningen met een groene uitstraling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0014.png"Figuur 11: Uitsnede Kaart 'Bedrijventerrreinen'

Toetsing planinitiatief
Op de visiekaart is het plangebied met een groene vlek aangeduid, waarin natuur en recreatiegebied planvorming loopt met het icoon 'uitbreiding recreatie en spelmogelijkheden'. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als potentiële woningbouwlocatie. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.


Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. De planontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvsie, omdat uitvoering wordt gegeven aan uitbreiding van recreatiemogelijkheden in de Vredenburghzonezone. Gelijktijdig wordt verrommeling tegengegaan door sanering van kassen om plaats te maken voor het oprichten van 15 woningen in de dorpsrand, zoals aangeduid op de Visiekaart en Kaart Bedrijventerreinen. Deze nieuwbouw levert een bijdrage aan de gewenste gedifferentieerde woonmilieus.

4.4.2 Woonzorgvisie Waddinxveen 2035

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 december 2022 de Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 vastgesteld. Deze visie vervangt de Woonvisie 2018-2022 en bevat plannen en doelstellingen voor wonen (met zorg) voor de periode van 2023 tot 2035. De woonzorgvisie is richtinggevend voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen: voor nieuwbouw, voor de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad en voor de leefbaarheid. Het vormt onder andere de grondslag voor prestatieafspraken tussen gemeente, woningcorporatie en huurdersorganisatie.
Bij de woonzorgvisie hoort een uitvoeringsprogramma waarin maatregelen zijn opgenomen om de woonzorgvisie uit te voeren voor de periode van 2023-2027. Dit is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college kan het uitvoeringsprogramma op ieder moment aanpassen wanneer er nieuwe maatregelen mogelijk en/of nodig zijn om (meer) doelen uit de woonzorgvisie te realiseren.

De woonzorgvisie gaat in op de duurzame huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners, met of zonder een zorgvraag. De gemeente richt zich op de huizen die er al staan en op de nieuwbouwwoningen die nog moeten worden gebouwd. Zij beschouwt de visie als richtinggevend kompas, zonder dat het in beton gegoten is: ruimte voor flexibiliteit en creativiteit. De gemeente kijkt naar de hoeveelheid woningen die zij willen bouwen met oog voor de kwalitatieve kant. De gemeente wil dat de huizen betaalbaar, passend, toegankelijk en duurzaam zijn. Dat allemaal in een gezonde, schone en leefbare woonomgeving.

Deze woonzorgvisie is een nadere uitwerking – een programma – van het thema Wonen van de Omgevingsvisie. Het doel van deze woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen (de woning en de woonomgeving) en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven.

Hoofddoelstelling: Prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen kenmerkt zich door de ligging op het grensvlak van stad en platteland: zowel de zuidelijke Randstad als het Groene Hart liggen om de hoek. Het voorzieningenniveau is over het algemeen goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven.
Waddinxveen is goed bereikbaar. De gemeente ligt binnen het HOV-net (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) van de zuidelijke Randstad. Er zijn sinds 2018 drie treinstations en de A12 en A20 zijn vlakbij. Dit alles maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. De ambitie van de gemeente is dat iedereen die dat wil, op een prettige en geschikte manier moet kunnen wonen in Waddinxveen. De hoofddoelstelling is:

Om te zorgen dat iedereen prettig kan wonen, moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Ouderen en kwetsbare inwoners die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting of om toekomstbestendig te zijn, moeten worden ondersteund. Ook moet er een goede balans zijn tussen woningbouw, ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en een groene, gezonde leefomgeving.

De hoofddoelstelling is uitwerkt in vier pijlers.

Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad moeten worden aangepast en aangevuld. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen. Belangrijk is de bouw van levensloopgeschikte woningen. Dit zijn zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen, met minimale fysieke inspanning en minimale kans op ongevallen. Levensloopgeschiktheid in nieuwe woningen is tot op zekere hoogte gewaarborgd via het Bouwbesluit.

Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en wordt ondersteund wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Ook de openbare ruimte en voorzieningen in de nabije omgeving kunnen ontmoeting en welbevinden stimuleren. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat voorop.

Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen, bestaande woningen te verduurzamen en door bewustwording en gedragsverandering van bewoners, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan het voorkomen van uitputting van fossiele brandstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. De gemeente wil dat de woonomgeving bijdraagt aan de gezondheid van onze inwoners. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is en zoveel mogelijk samen en met de bewoners. Leefbaarheid is niet alleen fysiek. De gemeente wil dat de sociale cohesie in de buurten en wijken wordt bevorderd, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen.

De pijlers zijn uitgewerkt in ambities. Hieronder is een opsomming van de ambities opgenomen.

"Ambitie pijler 1

  • We gaan door met het bouwen van voldoende woningen, op de juiste plekken en in de juiste kwaliteiten, passend bij het dorp.
  • We geven prioriteit aan betaalbare (huur)woningen en levensloopgeschikte woningen in alle wijken van de gemeente.
  • We geven prioriteit aan nieuwbouwwoningen die de doorstroming binnen Waddinxveen bevorderen: middeldure huurwoningen, betaalbare koopwoningen en appartementen.
  • We hebben oog voor de specifieke wensen van de verschillende doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders, woonwagenbewoners, jongeren, starters, woningzoekenden met een sociaal inkomen, middeninkomens en ouderen. De koppeling tussen wonen en zorg is hierbij belangrijk (pijler 2).

Ambitie pijler 2

  • We streven naar een toename van het nu nog beperkte aantal woningen dat geschikt is om langer thuis te kunnen blijven wonen voor aandachtsgroepen. De opgave ligt in de bestaande woningen én nieuwbouw, in relatie tot de locatie, het voorzieningenniveau en een geschikte inrichting van de buitenruimte.
  • We faciliteren de ouderen die lang zelfstandig willen blijven wonen én we faciliteren de ouderen die willen verhuizen naar een meer passende woning. Dit is vaak maatwerk.

Ambitie pijler 3

  • We gaan door met het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en woongebieden.
  • In 2030 moet een kleine 2.000 woningen aardgasvrij zijn. We willen 600 woningen geïsoleerd, klimaatbestendig en natuurinclusief hebben.
  • We voeren het convenant 'Klimaatadaptief bouwen' uit.
  • We bouwen circulair en natuurinclusief.
  • We steunen duurzame initiatieven van inwoners.

Ambitie pijler 4

  • We verbeteren de leefbaarheid in Waddinxveen waar nodig.
  • We verbeteren de leefomgeving qua groen/biodiversiteit bij reconstructies.
  • We bevorderen sociale veiligheid in de wijken met (keten)partners en faciliteren leefbaarheidsinitiatieven van inwoners."

Uitvoeringsprogramma
In de woonzorgvisie staan de ambities van de gemeente voor de lange termijn. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven welke maatregelen de komende jaren, 2023 tot en met 2027, worden genomen om de ambities uit de woonzorgvisie te realiseren.

Toetsing planinitiatief
Het woningbouwprogramma is in overeenstemming met de uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Het plan wordt opgenomen in het (indicatieve) overzicht van woningbouwplannen Waddinxveen 2022-2030, zoals opgenomen in de bijlage van het uitvoeringsprogramma. Deze planontwikkeling met 15 woningen, waarvan 4 compensatiewoningen, levert een bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan voldoende woningen in de woonmilieus voor de doelgroep doorstromers (gezinnen met kinderen). De leefbaarheid van dit gebied wordt opgewaardeerd door woningen te realiseren die qua uitstraling aansluiting zoeken bij de omgeving. Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.4.

Conclusie
Het woningbouwprogramma van 15 woningen, waarvan 4 compensatiewoningen, is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren.

4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie
De herontwikkeling van een glastuinbouwbedrijf naar woondoeleinden brengt een verlichting van de verkeersgeneratie met zich mee, omdat de bereikbaarheid via de Polderweg en Plasweg niet geschikt is voor (zwaar) vrachtverkeer. De 15 woningen zijn verkeerskundig een verbetering. Het plangebied wordt via Polderweg in noordwestelijke richting ontsloten op Vredenburghlaan (N457). Vanaf deze weg is het centrum van Waddinxveen en het rijkswegennet uitstekend bereikbaar. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

4.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft op 14 december 2022 de Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 vastgesteld. Het doel van deze Woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.

Klimaatadaptie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Het verhard oppervlak wordt verkleind ten gunste van groen. Per woning wordt minimaal één boom geplant. Dit zorgt tevens voor schaduwwerking. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om hittestress tegen te gaan.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. Nieuwe woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.


Conclusie
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager. De woningen worden duurzaam gebouwd overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Zo worden de woningen zonder gasaansluiting gerealiseerd en wordt er gedacht aan het plaatsen van zonnepanelen en bodemwarmtepompen. De isolatie-eisen zijn conform eisen van het Bouwbesluit. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen en klimaatadaptatie.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.2.2 Provincie

Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • - Grondwaterrichtlijn;
  • - Drinkwaterrichtlijn;
  • - Richtlijn Overstromingsrisico’s;
  • - Zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.2.3 Gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak.

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Plasweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld. In de nabijheid van het plangebied ligt geen waterkering.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Waterhuishoudkundige situatie
Midden in het plangebied ligt een waterscheiding in peilgebied GPG-834 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een peil van -6,92m / -7,12m NAP. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 12.

De sloten langs de Avondster en Plasweg zijn hoofdwatergangen met een beschermingszone van 5 meter. Aan de zuidwestzijde van het plangebied ligt overig water met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning- of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. In het plangebied vindt binnen deze beschermingszones geen bebouwing plaats. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0015.png"Figuur 12: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Plangebied blauw gestippeld omkaderd.

Beschrijving waterkwantiteit Het perceel is groot afgerond 2,9 ha. In de bestaande situatie is het perceel verhard met een voorterrein, bedrijfsbebouwing en kassen met een oppervlakte van afgerond 2 ha. Aan de achterzijde liggen twee waterbassins met een oppervlakte van circa 0,5 ha. In de nieuwe situatie worden de bedrijfsbebouwing, kassen en waterbassins gesaneerd om plaats te maken voor 15 woningen met een ontsluitingsweg. Per saldo is er sprake is van een forse afname van verhard oppervlak. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is het realiseren van watercompensatie niet nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing wordt op oppervlaktewater geloosd. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

5.4.1 Wateradvies

De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 11 mei 2022 uitgevoerd. Op basis hiervan is geconcludeerd dat er een waterstaatkundig belang is. In verband hiermede wordt het voorontwerpbestemmingsplan om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. De resultaten worden verwerkt, nadat het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is afgerond.

5.4.2 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan wordt om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. De resultaten worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook moet worden uitgevoerd als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst, te weten:

  • categorie D 9, landinrichtingsproject, maar de functiewijziging met een oppervlakte onder de drempelwaarde van 125 ha blijft:
  • categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject, maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt,

kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling
Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van 15 woningen en de aanleg van een deel van een recreatieterrein met 1,45 ha (van totaal in de eindsituatie 40 ha). De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Bij de bouw van woningen wordt voornamelijk gebruik gemaakt van de natuurlijke hulpbronnen hout, grond en baksteen. Deze hulpbronnen zijn niet schaars en kunnen gemakkelijk worden aangewend. Gelet op de tijdelijkheid van de bouwfase kan blijvende negatieve milieueffecten worden uitgesloten. Tevens zal vanwege de kleinschaligheid ook geen sprake zijn van significante negatieve milieueffecten, zoals geluid- en stofoverlast, ten tijde van de werkzaamheden. Bij de realisatie van woningen wordt bouwafval geproduceerd (o.a. beton, staal, hout, verf etc). Dit afval is eenmalig. Er is dus geen sprake van een continue productie van afval als gevolg van dit woningbouwproject. Het bouwafval wordt hergebruikt daar waar mogelijk. Het overige afval wordt afgevoerd naar de daarvoor bestemde milieudepots (bijvoorbeeld Milieustraat). Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde planontwikkeling.

  • Plaats van het project

Het plangebied is niet van archeologisch belang. Dit aspect is beschreven in paragraaf 6.2. De op te richten woningen liggen buiten de invloedssfeer van verderop gelegen Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' ligt op een afstand van circa 11,3 kilometer. De nieuwe woningen liggen niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Dit onderdeel is beschreven in paragraaf 6.3.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op het aantal woningen en de omvang van het plangebied. De effecten zullen beperkt zijn.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkelingen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zullen hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk met 15 vrijstaande woningen, grenzend aan de woonwijk Zuidplas en het in ontwikkeling zijnde recreatiegebied Vredenburghzone. Iets verderop liggen een paardenhouderij annex -pension en de Vredenburghlaan. De locatie kan worden aangemerkt als een gemengd gebied.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten binnen een afstand van 100 meter relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn.

Paardenhouderij annex -pension, Plasweg 24/24a
Aan de Plasweg 24/24a is een paardenhouderij gevestigd van Stal Hoogendoorn. Deze paardenhouderij beschikt over circa 45 paarden. Op grond van de VNG-richtlijn valt een paardenhouderij onder milieucategorie 3.1. Dit betekent dat voor een gemengd buitengebied een richtafstand 30 m dient te worden aangehouden.

Activiteitenbesluit
Het Activiteitenbesluit is van toepassing op o.a. een paardenhouderij waar niet meer dan 100 stuks paarden worden gehouden en opslagen van vaste mest. Het Activiteitenbesluit bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Besluit valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel 6.2. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.

Tabel 6.2: Minimale afstanden landbouwbedrijven.

Inrichting waar landbouwhuis- dieren worden gehouden Inrichting waar geen landbouw- huisdieren worden gehouden
minimumafstand binnen de
bebouwde kom
100 m 50 m
minimumafstand buiten de
bebouwde kom
50 m 25 m

Bij het toelaten van nieuwe gevoelige functies en de nieuwbouw of uitbreiding van agrarische bedrijven dient rekening te worden gehouden met (afstands)normen ten aanzien van landbouwbedrijven. Op grond hiervan dient een afstandsnorm van 50 meter te worden aangehouden, omdat het plangebied buiten de bebouwde kom ligt.

Toetsing planontwikkeling aan Activiteitenbesluit
De afstand tussen de paardenstallen en de dichtstbijzijnde (nieuwe) woningen van derden (buiten de bebouwde kom) moet ten minste 50 meter bedragen. De afstand tussen het zuidwestelijk gelegen bouwvlak van de zeven nieuwe woningen en de plangrens van het paardenpension is minimaal 50 meter, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Om te vermijden dat buiten dit bouwvlak vergunningvrij aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogelijk zijn op grond van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht is voor dit gedeelte de bestemming 'Tuin' opgenomen met de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - aangebouwde bijbehorende bouwwerken'.

Met inachtneming hiervan worden er geen beperkingen gesteld aan de bedrijfsvoering van de paardenhouderij annex paardenpension. Dit bedrijf kan blijven voldoen aan de in het Besluit genoemde voorschriften.

Bedrijfsverzamelgebouw achter woningen Plasweg 41 en Polderweg 2
De gemeenteraad heeft op 23 februari 2022 een bestemmingsplan vastgesteld om twee bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk te maken achter de Plasweg 41 en Polderweg 2. De toegestane bedrijven vallen in milieucategorie 2. Hiervoor dient een richtafstand van 10 meter te worden aangehouden voor gemengd gebied. De afstand tussen de bestemming Bedrijf en het dichtstbijzijnde bouwvlak van een nieuwe woning bedraagt minimaal 60 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand. Mitsdien kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. Andersom geredeneerd geven de woningen geen beperkingen voor de bedrijfsactiviteiten.

Bedrijventerrein Glasparel+
In de nabijheid van het de plangebied wordt bedrijventerrein Glasparel+ aangelegd. In figuur 13 is een uitsnede van dit bedrijventerrein opgenomen. Op het bedrijventerrein zijn agri-business gerelateerde activiteiten tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan, waaronder ook twee biomassacentrales. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor gemengd gebied. De afstand tussen de nieuwe woningen en dit bedrijventerrein is minimaal 135 meter. Voor de biomassacentrales kan het volgende worden opgemerkt.

Biomassacentrales
De gemeente Waddinxveen heeft een onderzoek naar luchtkwaliteit laten uitvoeren door Adviesbureau Tauw (rapport van 26 november 2019). In dit rapport is ook geur onderzocht dat vrijkomt bij biomassacentrales, waaronder de toen nog twee geplande centrales aan de Polderweg. In paragraaf 6.1.5 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. De afstand tussen een biomassacentrale en de woningen is zodanig dat de richtafstanden worden gerespecteerd, zodat voor geuroverlast niet hoeft te worden gevreesd. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit het oogpunt van industrielawaai geen beperkingen.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Andersom geredeneerd is voor de woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0016.png"Figuur 13: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Glasparel+ met in rood aangegeven de contouren van de nieuwe regionale infrastructuur (Vredenburghlaan).

6.1.3 Geluid

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. De (ontwerp) beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 april 2023 vastgesteld.


Onderzoek/ beoordeling
In verband met deze planontwikkeling is er een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door 'BMA Milieu B.V. te Naaldwijk (rapport van 3 september 2021, rapportnummer MBO.2021.0169, Bijlage 3). Op basis van het veld- en laboratoriumonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd (overgenomen uit rapport).

Ter plaatse zijn in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarde vastgesteld. Voor lichte verontreinigingen behoeft echter geen nader onderzoek te worden aanbevolen.

Asbest
Zintuiglijk en analytisch is geen asbest aangetoond. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het asbestonderzoek indicatief van karakter is (i.v.m. teelt(vloer) zijn geen gaten gegraven, maar boringen met Ø 120 mm uitgevoerd en is geen maaiveldinspectie verricht).

Nikkel in het grondwater
Uit de Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 (d.d. 19 december 2017) en bijbehorende Beleidsregel Onderzoek en Sanering van Bodemverontreiniging blijkt dat in gebieden waar gehalten aan arseen, nikkel, zink, lood en/of barium de interventiewaarde voor grondwater overschrijden, nader onderzoek naar de grondwaterverontreiniging niet is vereist wanneer er geen specifieke bron voor deze verontreiniging aanwijsbaar is. Dit geldt alleen als de gehalten in de vaste bodem lager zijn dan de landelijke achtergrondwaarden of specifieke achtergrondwaarden. Aangezien in onderhavig bodemonderzoek de grond ter hoogte van de grondwaterstand niet tot zeer licht is verontreinigd met nikkel, behoeft geen nader onderzoek te worden aanbevolen.

Algemeen
De resultaten van dit onderzoek vormen milieuhygiënisch gezien geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling naar woondoeleinden.


Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden

Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek/ beoordeling
Dit plan omvat de nieuwbouw van 15 woningen en een bestaande woning en de aanleg van een deel van een recreatiegebied. Voor het plan is met behulp van de zogenaamde NIBM-tool berekend of de beoogde ontwikkeling van de woningen leidt tot een in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. (De aanleg van een recreatieterrein leidt niet tot extra verkeersbewegingen.) Nagegaan is wat de berekende maximale bijdrage aan luchtemissies van de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is. Het middelzware en zware verkeer is hierbij als vrachtverkeer meegenomen. Hierbij is ervan uitgegaan dat de ontwikkeling maximaal 138 auto's per dag aantrekt (mvt/weekdagetmaal), waarvan 2% vrachtwagens). In tabel 6.4 is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven. Hieruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nader onderzoek is dan ook niet nodig is.

Tabel 6.4 Berekening maximale bijdrage luchtemissies van verkeersgeneratie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0017.png"

Opgemerkt wordt dat de NIBM-tool berust op een worst-case situatie: voor de berekening van de concentratietoename zijn de kenmerken van het verkeer, de straat en de omgeving zo gekozen dat een situatie ontstaat met een maximale luchtverontreiniging. De berekende toename aan luchtverontreinigende stoffen is hiermee als maximaal te beschouwen. In werkelijkheid is immers bijvoorbeeld geen sprake van enkel stagnerend verkeer, zoals wel als uitgangspunt gehanteerd wordt in de NIBM-tool.

Ten behoeve van deze planontwikkeling is verder nog de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Plasweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden, zoals aangetoond in figuur 14. Hieruit blijkt dat dat de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 16,0 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 15,8 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,5 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

Figuur 14: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0018.png"

De totale concentraties, inclusief deze planontwikkeling, bedragen:

NO2: 16,0 + 0,08 = 16,08 µg/m³.

PM10: 15,8 + 0,02 = 15,82 µg/m³.

Hierbij wordt ook nog voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Tevens zullen de concentraties in de komende jaren verder afnemen. Ook als wordt voldaan aan de normen kan luchtkwaliteit significante effecten hebben op de gezondheid. In deze situatie ligt de concentratie PM10 nog onder de WHO advies waarden (20 µg/m³).

Onderzoek luchtkwaliteit biomassacentrales
Adviesbureau Tauw heeft onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd in verband met het oprichten van (toen nog) twee biomassacentrales aan de Polderweg (rapport van 26 november 2019). Voor PM10 zijn de te verwachten emissies in worst-case scenario 0,08 µg/m³ en 0,07 µg/m³ voor PM2,5 (situatie 2030 in de nabijgelegen woonwijk Zuidplas). De PM10 en PM2,5 emissies en daarmee de berekende concentratieniveaus zijn in beide scenario's gelijk.
De thans nog beoogde biomassacentrale draagt voor het worst case scenario maximaal 2-4 µg/m³ bij aan de jaargemiddelde NO2 concentratie op meest nabije woningen. Dat betekent op die locaties een toename van ongeveer 10% tot 20% van het NO2 concentratieniveau in 2030. De biomassacentrales dragen nauwelijks bij aan de PM10, PM2,5 en EC concentratieniveaus; deze worden in belangrijke mate bepaald door de achtergrondconcentraties. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de Omgevingsvisie en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorlijn. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. In de omgeving van het plangebied liggen geen buisleidingen. Er is geen beperking voor het plangebied.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling. De Signaleringskaart EV is opgenomen in figuur 15.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0019.png"Figuur 15: Uitsnede Signaleringskaart (plangebied zwart gestippeld omlijnd).


Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten nieuwe woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee is in artikel 8.4.2 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied rondom stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. Het plangebied zelf heeft geen trefkans op archeologische waarden (zie figuur 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0020.png"Figuur 16: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het plangebied geen verwachtingswaarde. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 19 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'.

De nieuw te bouwen woningen liggen in een gebied zonder verwachtingswaarden (figuur 17). In verband hiermede kan onderzoek naar archeologie achterwege worden gelaten.

Het is nooit volledig uit te sluiten dat binnen vrijgegeven gebieden toch nog archeologische resten voorkomen. Mocht blijken dat bij uitvoer van graafwerkzaamheden toch archeologische resten aanwezig zijn, dan dient dit te worden gemeld bij de bevoegde overheid, in dit geval de gemeente Waddinxveen conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet. De gemeente Waddinxveen zal in dat geval beslissen over hoe om te gaan met de archeologische resten.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0021.png"Figuur 17: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Cultuurhistorie en monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staan een bedrijfsloods en kassen die worden gesloopt. De woning blijft behouden. De bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.


Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming Het Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ) in het kader van deNbw1998. Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 8 kilometer ten oosten van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt circa 9,9 km ten noorden van het plangebied. Sprake is van een woningbouwontwikkeling op een perceel waar nu kassen van een glastuinbouwbedrijf staan en de aanleg van en deel van een recreatiegebied. Deze Natura2000-gebieden worden niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 230 meter (aan de overzijde van de Vredenburghlaan) de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen op de ecologische hoofdstructuur. Verder liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen belangrijke weidevogelgebieden en bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 18).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPplasweg20a-0301_0022.png"Figuur 18: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met zwarte lijn aangeduid).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt 9,9 km ten noorden van het plangebied. Het natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 8 km ten oosten van het plangebied. Deze gebieden zijn niet stikstofgevoelig, maar mogelijk wordt de Polder Stein binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op circa 11,3 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Aan de hand van de depositieberekeningen kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen plan niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de omliggende beschermde Natura 2000-gebieden. De totale depositie van gebruiksfase is dan ook kleiner dan 0,00 mol per hectare per jaar. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de notitie Effecten depositie plan van Stalbouw.NL van 24 november 2023, Bijlage 4). Deze bijdrage is zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Flora- en faunatoets

Soortenbescherming
Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van april 2023, rapportnummer 22A036, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebieden 'Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein' hebben habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Bij de nieuwe ontwikkeling is geen sprake van stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/-verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Egel, Haas, Konijn en Wezel, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming d(Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet natuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Wnb, zijn niet aangetroffen of te verwachten binnen het plangebied.
Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  1. a. Voor de Huismus wordt ruimte beschikbaar gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen worden in afwijking hiervan vogelvides aangebracht op de onderste panlat.
  2. b. Voor de Gierzwaluw worden holle inbouwstenen ingemetseld in de randen van de zijgevels.
  3. c. Voor vleermuizen worden kasten ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten geplaatst. Daarnaast wordt in een groenvoorziening een groepskast voor vleermuizen op een paal aangebracht. Aanbevolen wordt: voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Wat betreft straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming en soortenbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze bestemmingsplanwijziging. Bij uitwerking van bouwplannen zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen. Met inachtneming hiervan vormt de Wet natuurbescherming geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen in een zeer klein gedeelte een beschermingszone van een watertransportleiding. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. Voor het overige liggen er geen planologisch relevante (aardgas)transportleidingen, waarvoor een beschermende regeling nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Recreatie

Het recreatiegebied Vredenburghzone is als zodanig bestemd. Het gebied is bestemd voor dag- recreatief gebruik met bijbehorende voorzieningen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Er mogen enkel voorzieningen voor openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd.

Artikel 5 Tuin

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen. Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen aan het hoofdgebouw (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.

In verband met de zuidelijk gelegen paardenhouderij annex -pension aan de Plasweg 24/24a heeft een gedeelte van de bestemming 'Tuin' de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - aangebouwde bijbehorende bouwwerken [-abb]'', zodat hier geen aanbouwen bij een woning zijn toegestaan. Hierdoor wordt de richtafstand van 50 meter tussen deze woningen en de bestemmingsgrens van de paardenhouderij gerespecteerd, omdat een uitbreiding van het hoofdgebouw wordt uitgesloten.

Artikel 6 Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie. Bijbehorende voorzieningen zoals ongebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen zijn toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.

Artikel 8 Wonen
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor grondgebonden woningen met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de huisvesting van personen. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, zoals bijgebouwen en aan- of uitbouwen en andere bouwwerken. Hoofdgebouwen zijn uitsluitend binnen de bouwvlakken toegestaan. In de bouwvlakken het maximum aantal woningen vermeld, alsmede de toegestane typologie. In totaal mogen in het plangebied naast de bestaande woning niet meer dan 15 nieuwe vrijstaande woningen worden gerealiseerd. In de regels is via een verwijzing naar de verbeelding de maximale goot- en bouwhoogten aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op basis van het Besluit omgevingsrecht kan vergunningvrij meer worden gebouwd in het achtererf; één en ander is afhankelijk van de omvang van het bebouwingsgebied. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 9 Leiding - Water
Met de dubbelbestemming ‘Leiding - Water’ is een zone aan weerszijde van de betreffende leiding gereserveerd voor de bescherming van de leiding. In de zone mag niet worden gebouwd of gegraven zonder toestemming van de leidingbeheerder. De leiding moet bereikbaar blijven voor onderhoud en grondwerkzaamheden in de buurt van de leiding kunnen gevaar opleveren. In de zone van deze dubbelbestemming gaan de belangen van het leidingentransport voor. Het gebruik van deze gronden mag geen gevaar opleveren voor de belangen van de dubbelbestemming. Vandaar dat zowel voor bouwen als werken/werkzaamheden in deze zone, eerst getoetst moet worden aan de belangen van de desbetreffende dubbelbestemming.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 11 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 15 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 16 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft omwonenden bij brief van 2 november 2023 geïnformeerd over het planinitiatief. De brief is opgenomen in Bijlage 6. Betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om tot 13 november 2023 een reactie te geven. Gedurende deze periode is één reactie ontvangen. Naar aanleiding hiervan is de maximum bouwhoogte (nokhoogte) van de woningen aangepast van 11 meter naar 10 meter.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn wel/geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Notitie Stikstofberekeningen

Bijlage 4 Notitie stikstofberekeningen

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Uitnodigingsbrief Omwonenden

Bijlage 6 Uitnodigingsbrief omwonenden