KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
3.2 Bestaande Bedrijfsactiviteiten
3.3 Nieuwe Situatie
3.4 Landschappelijke Inpassing
3.5 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Beplantingsplan

Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen

Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 18-09-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afvalscheidingsinstallatie

Installatie die bestaat uit verkleinen en scheiden van gemengde afvalstromen in deelstromen.

1.6 afwijking

Een afwijking van het bestemmingsplan als bedoeld in art. 2.1, lid 1, onder c, van de Wabo juncto art. 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wabo.

1.7 archeologische waarde

De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.8 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.10 bebouwingspercentage

Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;

dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.13 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.14 begane grond bouwlaag

De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.15 bestaande situatie

  1. a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.16 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bevi-inrichting

Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.19 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.21 biomassa

  1. a. Producten die bestaan uit plantaardig landbouw- of bosbouwmateriaal dat gebruikt kan worden als brandstof om de energetische inhoud ervan te benutten;
  2. b. de volgende afvalstoffen:
    1. 1. plantaardig afval uit land- of bosbouw;
    2. 2. plantaardig afval van de levensmiddelenindustrie, indien de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    3. 3. vezelachtig plantaardig afval afkomstig van de productie van ruwe pulp en van de productie van papier uit pulp, indien het op de plaats van productie wordt meeverbrand en de opgewekte warmte wordt teruggewonnen;
    4. 4. kurkafval;
    5. 5. houtafval, met uitzondering van houtafval dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.

1.22 biomassa-installatie

Stookinstallatie met als brandstof biomassa.

1.23 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.25 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.26 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.28 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.29 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.30 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.31 buitencomposteren

Uitpandig onder aerobe omstandigheden biologisch afbreken van plantaardige organische (afval)stoffen, niet zijnde in de tunnelcompostering geproduceerde compost dat in de tunnel een temperatuur tussen de 40 en 50 oC heeft bereikt.

1.32 coffeeshop

Horecagelegenheid waar handel in en gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.33 detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel in zeer volumineuze goederen zoals auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen.

1.34 emissiepunt

De locatie waar de geleide emissie uiteindelijk van een gebouw in de buitenlucht komt.

1.35 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.36 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.37 geluidzoneringsplichtig bedrijf

Een bedrijf als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder, dat in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken en waarvoor op grond van die wet de verplichting geldt tot vaststelling van een geluidszone rond het betrokken terrein.

1.38 gevaarlijke afvalstoffen

Afvalstof die een of meer van de in bijlage III bij de kaderrichtlijn afvalstoffen (nr. 2008/98/EG) genoemde gevaarlijke eigenschappen bezit (bijlage 1 Omgevingswet juncto artikel 1.1 Wm).

1.39 grondverwerking

De verwerking van (verontreinigde)grond, veegvuil, baggerspecie en riool- en kolkenafval volgens BRL-richtlijnen en bijbehorende protocollen.

1.40 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.41 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.42 horeca

Een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.43 huishouden

Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.44 kantoor

Een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.45 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.46 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.47 openbare nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-. water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen.

1.48 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.49 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.

1.50 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.51 peil

  1. a. Voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.52 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.53 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 recyclingbedrijf

Bedrijf dat gericht is op verwerking van afvalstoffen tot producten, materialen en stoffen, voor het oorspronkelijke doel of een ander doel.

1.55 risicovolle inrichting

Een inrichting waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in genoemd Besluit.

1.56 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.

1.58 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.59 stookinstallatie

Technische eenheid waarin brandstoffen worden geoxideerd ten einde de aldus opgewekte warmte te gebruiken.

1.60 straatmeubilair

Bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstwerken en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.61 tunnelcompostering

Inpandig onder aerobe omstandigheden biologisch afbreken van plantaardige organische (afval)stoffen. Inclusief de mechanische afvalbehandelingstechnieken ten behoeve van de productie van compost. Met deze techniek kan ook biologisch drogen van afvalstoffen plaatsvinden als voorbehandeling voor afvalscheiding

1.62 verdieping

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.

1.63 verwerking

Nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van aan toepassing of verwijdering voorafgaande voorbereidende handelingen.

1.64 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.65 waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.66 windturbine

Een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

1.67 wonen

Het gehuisvest zijn in een (bedrijfs)woning zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen.

1.68 zeer kwetsbare groepen

Personen, die zichzelf niet goed in veiligheid kunnen brengen, bijvoorbeeld door een geestelijke of lichamelijke beperking of zeer jonge leeftijd, en ouderen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.6 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.9 de ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mogen bedragen.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2': bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf (sb - rb)’ uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • recyclingactiviteiten;
      • hergebruik van grondstoffen en/of nuttige toepassing, met uitzondering van composteren;
      • overige aanverwante bedrijfsactiviteiten;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - tunnelcompostering (sb - tc)' uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • composteer- en droogactiviteiten in een gesloten gebouw, alsmede:
      • de aanvoer, voorbewerking en nabewerking van de materialen behorend bij de composteer- en droogactiviteiten;
      • brandstofproductie;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – afvalscheidingsinstallatie (sb – as)' uitsluitend bedrijven zijn toegestaan die zich richten op:
      • verkleinen en scheiden van niet-gevaarlijke afvalstromen in een gesloten gebouw met behulp van een afvalscheidingsinstallatie;
      • recyclingactiviteiten en hergebruik van grondstoffen en/of nuttige toepassing;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – biomassa-installatie (sb - bmc)' uitsluitend één biomassa-installatie is toegestaan;
  2. b. niet-zelfstandige kantoren als onderdeel van de bedrijven als genoemd in sub a, met een oppervlak van maximaal 50% van de bruto-vloeroppervlakte met een maximum van 3.000 m²;
  3. c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

met de daarbij behorende:

  1. d. opslag en uitstalling;
  2. e. erven en terreinen;
  3. f. wegen en paden;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. groenvoorzieningen;
  6. i. water;
  7. j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. k. nutsvoorzieningen;
  9. l. kunstwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming Waarde - Archeologie 3' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemeen

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

6.2 Ondergrondse werken en bouwwerken

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop of horeca anderszins.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 veiligheidszone - windturbine

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ zijn de gronden aangewezen voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een windturbine.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. de bij recht in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  6. f. de bestemmingsregels voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.

9.2 Afwijken parkeren

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.6 en 3.4.5:

  1. a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
  2. b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

10.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1 sub a met maximaal 10%.

10.3 Uitzondering op het overgangsrecht

Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

10.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht

Lid 10.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V. (handelsnaam Wagro) legt zich sinds 1995 toe op het composteren van groenafval. Het bedrijf is gevestigd aan de Tweede Bloksweg 54b-58 in Waddinxveen. Op het terrein, groot circa 10 hectare, wordt momenteel groenafval gecomposteerd. Het groenafval wordt gereinigd en omgezet naar hoogwaardige compost. Een deel van de compostering is keurcompost gecertificeerd, waaronder de Regeling Handelspotgronden (RHP), een keurmerk voor potgrond met eisen aan kwaliteit en herkomst. In dit deel van de compostering wordt compost gemaakt, dat als basismateriaal dient voor substraatproducenten en hierna veelal wordt geëxporteerd.

De Wagro heeft duurzaamheid in een hoog vaandel staan. Van meet af aan spant het bedrijf zich in om groencompost in onder andere de landbouw blijvend nuttig toe te passen. Zo wil zij een bijdrage leveren aan verdere terugdringing van het gebruik van fossiele brandstoffen/ grondstoffen, waarbij wordt ingezet op het verduurzamen van de maatschappij. Wagro streeft zoveel als mogelijk naar een Biobased Economy, waarbij afvalstoffen nuttig kunnen worden hergebruikt. Hierbij wordt met andere partijen samenwerking gezocht.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord', waarin het bedrijfsperceel is bestemd voor 'Bedrijf' met de aanduiding 'groencompostering'. Bedrijfsbebouwing is alleen toegestaan binnen de bouwvlakken.

Hoewel de huidige bedrijfsactiviteiten planologisch en milieutechnisch zijn toegestaan komen er regelmatig klachten over geuroverlast. Met de uitbreiding van de nieuwbouwwijk 'Park Triangel' zullen woningen op kortere afstand komen te liggen van het composteerbedrijf, waardoor woningbouw op gespannen voet komt te staan met de bestaande geurcirkels van de Wagro.

Om enerzijds de oprukkende woningbouw niet te belemmeren en anderzijds de continuïteit van de bedrijfsvoering van de Wagro te waarborgen is onderzocht om de composteeractiviteiten in een gesloten bedrijfshal te laten plaatsvinden, zodat geuroverlast tot een minimum kan worden beperkt. Om ook andere emissies te beperken, is onderzocht om ook andere afvalverwerkende activiteiten inpandig te laten plaatsvinden. Gelijktijdig kan een herschikking van de overige bestaande recyclingactiviteiten plaatsvinden op het bedrijventerrein. Voorts wordt de plattelandswoning op nummer 58 omgezet naar bedrijfswoning.

Het oprichten van bedrijfshallen voor compostering en afvalverwerking is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat binnen de bestemming 'Bedrijf' geen nieuwe bedrijfsgebouwen zijn toegestaan. Verder worden er geluidschermen mogelijk gemaakt met een bouwhoogte van 2,4 meter en is er een afwijkingsregeling opgenomen om onder voorwaarden een erfafscheiding van maximaal 2 meter toe te staan vóór de voorgevellijn. Dit bestemmingsplan maakt de voorgenomen uitbreiding van bedrijfsactiviteiten met een composteerhal en afvalstoffenhal juridisch/planologisch mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt op een bestaand bedrijventerrein aan de Tweede Bloksweg/ Beijerincklaan. De uitbreiding met een bedrijfshal is gelegen op het bestaande in gebruik zijnde terrein. In noordoostelijke richting is een gasflessenopslagbedrijf gevestigd en ten zuidwesten hiervan is een garagebedrijf aanwezig. Aan de overzijde van de A12 ligt Distripark Doelwijk, een bedrijventerrein voor transport en distributie. In noordoostelijke richting is in april 2021 de Vredenburghlaan in gebruik genomen. Ten noordwesten van het plangebied ligt aan de overzijde van de Beijerincklaan het glastuinbouwgebied van de G. van Dort Kroonweg. In noordwestelijke richting ligt de Glasparel+ waar onder andere een distributiecentrum van Lidl is gevestigd. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied en omgeving met zwart omlijnd het plangebied.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Zuidplas Noord" 26 juni 2013 9 juli 2014
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" 19 september 2018
"Parapluplan biomassa-installaties" 14 oktober 2020

In het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' is het bedrijfsperceel bestemd voor 'Bedrijf' met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groencompostering' (figuur 2). Hier is uitsluitend een grondbank (waaronder de activiteiten puinbreken en grondreiniging), baggerdepot (waaronder bewerking veegvuil, rioolslib, kolkenslib en gemaalslib (afgekort RKG-slib)) en groencomposteringsbedrijf (waaronder de activiteiten groenrecycling) toegestaan. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Het oprichten van een bedrijfshal voor composteren is in strijd met het bestemmingsplan, omdat er binnen de bestemming 'Bedrijf' geen nieuwe bedrijfsgebouwen zijn toegestaan. Verder heeft de inmiddels in eigendom zijnde woning aan de Tweede Bloksweg 58 de aanduiding 'plattelandswoning'.

In het bestemmingsplan zijn geen afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Het bestemmingsplan is bij Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2014 onherroepelijk van kracht geworden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zuidplas Noord.

Bestemmingsplan 'Parapluplan biomassa-installaties'
In het bestemmingsplan 'Parapluplan biomassa-installaties' is een regeling opgenomen die de mogelijkheden voor het oprichten van biomassa-installaties beperkt. In de Algemene bouwregels en Algemene gebruiksregels is vastgelegd dat een gebouw ten behoeve van een biomassa-installatie uitsluitend mag worden gebouwd en gebruikt indien het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen minder bedraagt dan 130 kWth. Een uitzondering hierop is gemaakt voor drie locaties waarvoor al eerder een omgevingsvergunning is verleend voor het oprichten van een biomassa-installatie. Hiervoor is de gebiedsaanduiding 'overige zone - biomassa-installatie' opgenomen. Per aanduidingsvlak mag één gebouw ten behoeve van een biomassa-installatie met een maximaal totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 14,9 MW worden gebouwd. Eén van deze locaties betreft de Tweede Bloksweg 54b-58.

Voor deze locatie is op 13 juli 2018 een omgevingsvergunning voor de onderdelen bouwen, strijdig gebruiken en milieu verleend. Deze omgevingsvergunning is nog niet onherroepelijk. Wat betreft het onderdeel strijdig gebruik wordt de omgevingsvergunning één-op-één ingepast in het voorliggend bestemmingsplan.

De regeling in het Parapluplan, dat is vastgesteld na verlening van de omgevingsvergunning, is overgenomen in dit bestemmingsplan. Dit plan hoeft daarom op zichzelf geen verdere bespreking in dit bestemmingsplan. Wel is ervoor gekozen om de aanduiding 'overige zone – biomassa-installatie' te wijzigen in 'specifieke vorm van bedrijf – biomassa-installatie'. Ook is de exacte ligging van de biomassa-installatie en de bouwhoogte, als vergund, in dit bestemmingsplan vastgelegd, een en ander in overeenstemming met de op 11 juli 2018 door de raad van de gemeente Waddinxveen afgegeven verklaring van geen bedenkingen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied is groot circa 10 ha. Aan weerszijden van de composteerinrichting is Vis Waddinxveen (depot en handel in gasflessen) en een garagebedrijf gevestigd. In de oksel van de rijksweg A12 en de Tweede Bloksweg/ Beijerincklaan is HTC Parking & Security gevestigd aan de Tweede Bloksweg 72. Het tussenliggende gebied heeft een agrarische bestemming. In het gebied ten noordoosten van het plangebied tot de Vredenburghlaan (N457) liggen agrarische gronden.

Vis Waddinxveen op nr. 54. Weiland tussen HTC en Wagro. Bedrijfsgebouw HTC.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0003.png"Distripark Doelwijk overzijde A12. Bedrijven op Glasparel+. Nieuwbouw Park Triangel.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen

Het plangebied maakt deel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP, 2006). In het ISP is het gebied ten noorden van de A12 in Waddinxveen aangewezen als ontwikkelingslocatie voor een nieuw bedrijventerrein. Hiervan is reeds circa 15 hectare in gebruik door bedrijven. Naar aanleiding van de economische recessie is in de op 3 oktober 2012 vastgestelde Structuurvisie Waddinxveen 2030 door de gemeenteraad opgenomen dat wordt onderzocht of de rol van de gemeente bij deze ontwikkeling moet worden herzien, omdat nagenoeg alle gronden in handen zijn van particulieren. Vanuit haar regierol wil de gemeente dat de kwetsbare overgangen naar het buitengebied en de presentatie naar de A12 op een optimale manier worden geborgd.
In 2019 is een studie gedaan naar de ontwikkelkansen van het gebied A12 Noord naar bedrijventerrein. Uit deze studie volgde dat er op dat moment te weinig aanknopingspunten waren om A12 Noord te ontwikkelen.

3.2 Bestaande Bedrijfsactiviteiten

Op het terrein van de Wagro is een composteerinrichting met een oppervlakte van circa 10 ha gevestigd. Aan de wegzijde staat het bedrijfskantoor met aansluitend een werkplaats met was- en tankplaats. Bij de ingang staat voorts een ontvangstkantoor met weegbrug voor aankomend en vertrekkend vrachtverkeer.
Op het bedrijfsperceel wordt overeenkomstig de bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan groenafval in de open lucht gecomposteerd (activiteiten voor groenrecycling). Daarnaast wordt er een grondbank geëxploiteerd (waaronder de activiteiten puin breken en grondreiniging) en is er een baggerdepot (waaronder bewerking veegvuil en RKG-slib) toegestaan.

Wagro beschikt voor haar activiteiten over een omgevingsvergunning milieu. Op basis van de geldende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu mag in totaal maximaal 355.000 ton afvalstoffen per kalenderjaar worden ingenomen en zijn de volgende hoofdactiviteiten vergund:

  • het opslaan, overslaan, bewerken en/of composteren van groenafval en analoge stromen composteerbaar organisch bedrijfsafval;
  • het opslaan, overslaan, bewerken, biologisch reinigen, stabiliseren, immobiliseren van (verontreinigde) grond/zand, inclusief grond zijnde gevaarlijk afval alsmede baggerspecie;
  • het opslaan, overslaan, bewerken, stabiliseren, immobiliseren van veegvuil en RKG-slib;
  • het opslaan en overslaan van plantaardige oliën en vetten;
  • het opslaan en overslaan van organische reststoffen en materialen;
  • het opslaan, overslaan, bewerken van steenachtig bouw- en sloopafval en bouw-, sloop- en resthout;
  • stallen van rijdend materieel en uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden;
  • uitvoeren proefprojecten;
  • twee tijdelijke activiteiten; proefneming verbranding en proefneming vergisting;
  • landfarming, biologische grondreiniging, grond immobiliseren.

De bestaande situatie van hoofdactiviteiten op het achterterrein van het bedrijfsperceel is opgenomen in figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0004.png"Figuur 3: Situatietekening bestaande bedrijfsactiviteiten op achterterrein.

Het kantoorpand van de Wagro. Weegkantoor met hierachter de weegbrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0005.png"Plangebied gezien vanaf het Moerkapellepad. Bestaand composteerterrein.

3.3 Nieuwe Situatie

De composteeractiviteiten vinden overeenkomstig de vigerende omgevingsvergunning voor de activiteit milieu plaats in de open lucht. In de vergunning zijn voorschriften opgenomen inzake geur. In paragraaf 6.1.3 wordt hierop nader ingegaan.

Bij de Omgevingsdienst Midden-Holland komen regelmatig klachten over geuroverlast binnen die door de klagers worden toegeschreven aan de Wagro. Naar aanleiding van het verhoogde aantal ingediende klachten in 2018 is er overleg geweest tussen de Wagro en Omgevingsdienst Midden- Holland. Tijdens dit overleg zijn er afspraken gemaakt om de registratie van de klachten te verbeteren, waardoor mogelijke oorzaken van geuroverlast beter zouden kunnen worden achterhaald.

Sinds 1 april 2019 ontvangt de Wagro geanonimiseerde gegevens betreffende de ontvangen geurklachten en vult de Wagro deze gegevens aan met de meteo-omstandigheden ten tijde van de klachten. Hoewel de bestaande activiteiten planologisch en milieutechnisch zijn toegestaan heeft de Wagro onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om de geuremissie te beperken. Dit heeft geresulteerd in een oplossingsrichting door het composteerproces niet langer in de open lucht te laten plaatsvinden, maar de bedrijfsvoering van het composteerproces in een gesloten bedrijfshal te laten plaatsvinden. Hiermee kan de Wagro:

  1. 1. geuremissie en daardoor geuroverlast naar de omgeving (met name Park Triangel) voorkomen;
  2. 2. de continuïteit van de bedrijfsvoering duurzaam waarborgen;
  3. 3. bedrijfsactiviteiten verder ontplooien;
  4. 4. maatschappelijk en duurzaam ondernemen verder vorm te geven (o.a. Biobased Campus).

Om tunnelcompostering in een bedrijfshal mogelijk te maken is een herschikking van de bedrijfsactiviteiten op het bestaande bedrijfsperceel nodig. De composteeractiviteiten zullen in de nieuwe situatie alleen plaatsvinden in een composteerhal, zodat geuroverlast in de woonwijken Triangel en Zuidplas tot een minimum wordt beperkt.

Deze inpandige tunnelcompostering wordt op een beperkt gedeelte van het bedrijfsperceel uitgevoerd. De recyclingactiviteiten worden op het overige deel van het bedrijfsterrein gecontinueerd. De voorgestane bedrijfsactiviteiten worden nader toegelicht in de volgende paragrafen.

3.3.1 Bedrijfshal voor composteren

Op het bedrijfsperceel wordt gefaseerd een composteerhal met verwerkingshal gerealiseerd van afgerond 19.100 m² groot. Hier zal tunnelcompostering plaatsvinden met een verwerkingscapaciteit van maximaal 212.500 ton op jaarbasis.

De bouwhoogte van de hal wordt 12 meter. De hal (met tunnels) zal geschakeld worden aan een biofilter (in verband met de geurbehandeling) welke voorzien wordt van een schoorsteen met een hoogte van 30 meter om de gezuiverde lucht af te voeren. De gehele composteringshal wordt op onderdruk gehouden waarbij de tunnels de benodigde lucht uit de hal halen. De verwerkingshal zal emissiepunten hebben die omhooggericht zijn voor de afvoer van de filtrerende afscheiders die nodig zijn voor de luchtreiniging van de verwerkingsinstallaties. Hierdoor ontstaat er een geconditioneerde en beheersbare manier van werken, zodat de hedonische waarde (geurbeleving) wordt verbeterd. De situering van de composteerhal is weergegeven in figuur 4. De effecten ten aanzien van geur worden in paragraaf 6.1.3 behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0006.png"Figuur 4: Inrichtingsplan met composteerhal en afvalstoffenhal (indicatief).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0007.png"Luchtfoto plangebied en omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0008.png"Voorbeeld van bedrijfshal. Voorbeeld afzuiging hal met biofilter.

Activiteiten composteerhal
a. Composteertunnels in composteer- en afvalstoffenhal
Een groot gedeelte van het composteringsproces wordt in de hal uitgevoerd waarbij met name de meest geurbelastende activiteiten in de hal plaatsvinden zoals het verkleinen van geurhoudend materiaal, het op- en omzetten van het composterend materiaal (in de tunnelcompostering) en het afzeven. Het verkleinen van niet-geurhoudend materiaal en de opslag van compost kan buiten de hal plaatsvinden.

De composteertunnels in de hal zullen zodanig worden uitgevoerd, dat de bij het composteerproces vrijkomende warmte kan worden opgevangen en elders kan worden toegepast. Om deze warmte duurzaam te kunnen inzetten is het van belang dat de installatie aangesloten wordt op een warmtenet of (glastuinbouw)bedrijven in de omgeving. Op deze manier levert de vrijgekomen warmte een bijdrage aan de energietransitie. Tevens kan door het toepassen van de vrijkomende warmte aanzienlijk worden bespaard op het aardgasverbruik elders, hetgeen resulteert in een CO2-reductie.

b. Verwerking tuinbouw gerelateerd bedrijfsafval (substraatmatten, loof en loopfolie)

In de hallen zal een mechanische bewerking worden uitgevoerd, waarbij vezels, sappen, plastic- en steenwolfractie van elkaar worden gescheiden en opgeslagen. De overblijvende organische fractie wordt gecomposteerd.

c. Sorteren bouw- en sloopafval, bedrijfsafval, grof vuil en resthout
Het realiseren van een bewerkingslijn in de hal waarbij door middel van diverse technieken wordt uit gesorteerd, zoals bijvoorbeeld (tril)zeef, magneetband, waterbak en handpicking afval.

d. Voor- en nabewerking alsmede opslag van materialen voor een Bio Wkk en vergister

In de hal kan ook houtachtig materiaal ten behoeve van brandstofproductie klaargemaakt worden voor afvoer naar een Bio Wkk of vergister (verkleinen, drogen door middel van restwarmte). Een bio wkk of vergister kent specificaties voor de input waarbij de inputmaterialen specifiek klaargemaakt worden. Een hal biedt de benodigde faciliteiten voor een adequate opslag en bewerking van inputmaterialen.

e. Innovatie
In de hallen kunnen nieuwe innovatieve technieken uitgeprobeerd worden. Te denken valt hierbij aan het uittesten (en eventueel in de hal realiseren) van scheidingstechnieken voor groene afvalstoffen, biomassamateriaal etc. Op voorhand valt niet aan te geven om welke techniek het gaat, omdat het innovatieve technieken zijn. Door de jaren heen veranderen er inzichten en kunnen technische voorzieningen geoptimaliseerd dan wel verbeterd worden of er komen nieuwe technieken bij.

3.3.2 Herschikking bedrijfsterrein

Op het overige deel van het bedrijfsterrein worden na herschikking de volgende activiteiten van de grondbank gecontinueerd:

  • Op- en overslag van grond en baggerspecie;
  • Op- en overslag en breken van puin en granulaat;
  • Grondreiniging;
  • Op- en overslag van diverse overige stoffen, waarbij geurbelastende stoffen in de hal worden opgeslagen en bewerkt.

In de volgende paragraaf worden de verschillende recyclingactiviteiten nader omschreven.

3.3.3 Recyclingactiviteiten

Grondverwerking
Onder grondverwerking wordt verstaan: de verwerking van (verontreinigde) grond, veegvuil, baggerspecie en riool- kolkenafval volgens de hierna benoemde BRL-richtlijnen en bijbehorende protocollen:

  • "Procesmatige ex-situ reiniging en immobilisatie van grond en baggerspecie"; conform Beoordelingsrichtlijn (afgekort: BRL) 7500 - protocol 7510;
  • "Landfarming, ontwatering, rijping en zandscheiding van baggerspecie" conform BRL 7500 - protocol 7511 "Landfarming, ontwatering, rijping en zandscheiding van baggerspecie";
  • "Milieuhygiënische keuring van individuele partijen grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit" conform BRL 9335 - protocol 9335-1;
  • Productie van samengestelde grondproducten conform BRL 9335 – protocol 9335-4.

De maximale doorzet voor grond, veegvuil en baggerspecie is 240.000 ton per jaar.

Brandstofproductie
Een deel van het groenafval en het hout dat wordt geaccepteerd, in het bijzonder snoeihout en A- en B-hout, wordt door verkleinen en scheiden geschikt gemaakt om als brandstof te gebruiken. Vanwege geuremissie wordt snoeihout verkleind en gescheiden in de hal van de tunnelcompostering. De opslag en het verkleinen/scheiden van A- en B-hout vindt buiten plaats. Deze activiteiten, die tot doel hebben om brandstof, bestaande uit biomassa of uit B-hout, te produceren, zijn te beschouwen als 'brandstofproductie' in de zin van categorie 5.3 lid b onder ii van bijlage I van de Richtlijn industriële emissies. De maximale technische capaciteit van het verkleinen/scheiden is 80.000 ton per jaar (dat is 219,2 ton per dag). Omdat de capaciteit meer bedraagt dan 75 ton per dag is het een IPPC-installatie.

Bouw- en sloopafval (afgekort Bsa-verwerking)
BSA-verwerking bestaat uit verkleinen en scheiden van steenachtig bouw- en sloopafval conform BRL 2506 en vindt uitpandig plaats. De maximale capaciteit is 100.000 ton/jaar.

Afvalscheidingsinstallatie
In de toekomstige situatie is er een afvalscheidingsinstallatie bedoeld voor het verkleinen en scheiden van diverse niet-gevaarlijke afvalstromen (glastuinbouw, substraatmatten, bouw- en sloopafval, grof huisvuil of bedrijfsafval). Deze afvalscheidingsinstallatie wordt geplaatst in een nieuw op te richten bedrijfshal. Deze bedrijfshal wordt stapsgewijs gebouwd, evenals de afvalscheidingsinstallatie. Het doel van de afvalscheidingsinstallatie is om optimaal hergebruik te realiseren met inachtneming van de spelregels die hiervoor in het Landelijk afvalbeheerplan 3 (afgekort: LAP3) zijn opgenomen. De capaciteit van de afvalscheidingsinstallatie is 140.500 ton per jaar. Hiervan wordt uitgegaan van (interne) aanvoer van:

  • residu Bsa-verwerking (steenachtig), brandstofproductie, grondverwerking;
  • Bouw- en sloopafval, bedrijfsafval en grof vuil;
  • Glastuinbouw (o.a. substraatmatten).

De maximale capaciteit is 180.000 ton/jaar.

Biomassacentrale
Op grond van het Parapluplan biomassa-installaties is het thans op het gehele perceel van de bestaande inrichting toegestaan om één gebouw ten behoeve van een biomassa-installatie op te richten met een maximaal totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 14,9 MWth.

In voorliggend bestemmingsplan wordt de Biomassacentrale (afgekort: BMC) op het perceel van de inrichting één-op-één ingepast overeenkomstig de omgevingsvergunning van 13 juli 2018 en de daartoe afgegeven verklaring van geen bedenkingen van de raad van 11 juli 2018. De BMC met een vermogen van 14,9 MWth heeft een verwerkingscapaciteit van 31.500 ton/jaar biomassa. De omgevingsvergunning voor deze biomassacentrale is nog niet onherroepelijk. Daarnaast is in 2015 een PAS-melding (d.d. 13-10-2015, kenmerk 12qaw2LPdX) ingediend voor de realisatie van de biomassacentrale aan de Tweede Bloksweg 54b-58 te Waddinxveen. Wegens vernietiging van het PAS door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient deze melding in het natuurspoor nog gelegaliseerd te worden.

In de aanvraag om een omgevingsvergunning en in de daarvoor op te stellen onderzoeken wordt in de toekomstige situatie steeds uitgegaan van twee scenario's, namelijk het scenario dat geen BMC aanwezig is en het scenario dat wel een BMC aanwezig is en wordt gebruikt.

Overige op- en overslag
Alle in te nemen afvalstoffen kunnen zonder verdere bewerking ook louter worden op- en overgeslagen en worden afgevoerd voor bewerking elders. Op deze wijze is de bedrijfsvoering flexibel bij onverhoopte grotere aanvoer of mogelijke storing in installaties. Het betreft op- en overslag van:

  • bouw-, sloop en resthout;
  • plantaardige oliën en vetten.

De maximale opslagcapaciteit is 1.000 ton/jaar.

Opslag buitenterrein
De opslag van grond, puinachtig materiaal en overige grond- en afvalstoffen is maximaal 8 meter. De composteeractiviteiten in de open lucht worden gestaakt.

3.3.4 Wijziging in te nemen capaciteiten en uitbreiding afvalstromen

In tabel 3.1 zijn de wijzigingen van de innamecapaciteit en uitbreiding met enkele nieuwe stromen weergegeven, zoals toegelicht in paragraaf 3.3.1 en 3.3.3. In kolom 5 zijn de beoogde activiteiten beschreven. De maximaal toegestane verwerkingscapaciteit van de verschillende afvalstromen wordt geborgd in artikel 3.4.2Inname- en verwerkingscapaciteit tunnelcompostering, afvalscheidings- enrecyclingactiviteiten van de specifieke gebruiksregels.

Tabel 3.1 wijziging capaciteiten Wagro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0009.png"

De totale som van te accepteren afvalstoffen bedraagt 764.500 ton/jaar. De totale som van de verwerkingscapaciteit van alle activiteiten bedraagt 805.000 ton/jaar. Het verschil wordt veroorzaakt door de afvalscheidingsinstallatie, waarvan het afgescheiden steenachtig materiaal, houtachtig materiaal en composteerbaar materiaal intern verwerkt wordt. In artikel 3.4.2 is dit ondervangen door afzonderlijk de innamecapaciteit van de te accepteren afvalstromen en de verwerkingscapaciteiten van de activiteiten op te nemen.

3.4 Landschappelijke Inpassing

De huidige locatie van Wagro is duidelijk zichtbaar vanaf rijksweg A12. Thans is het terrein grotendeels verhard en niet hoogwaardig ingericht. Met de aanleg van de Vredenburghlaan is het zicht over de volle breedte van het terrein toegenomen. In de nieuwe situatie zullen de composthopen en composteringshopen plaatsmaken voor een herinrichting van het terrein met een nieuw bedrijfsgebouw nabij de A12. De landschappelijke inpassing hiervan vraagt aandacht bij uitwerking van het bouwplan voor een composteerhal. Hoewel er al sprake is van een bedrijventerrein is het de ambitie om de bedrijfshal zodanig in te passen dat een juiste aansluiting plaatsvindt bij de schaal en maat langs de A12. Ten behoeve hiervan is een landschapsinrichtingsplan opgesteld.

Landschapsinrichtingsplan
Lagendijk Tuin- en Landschapsarchitecten te Bergambacht heeft een landschappelijk inpassingsplan gemaakt voor de Wagro. Hieronder wordt het voorstel kort toegelicht.
Het bedrijventerrein is in gebruik voor composteeractiviteiten, op- en overslag van grond, baggerspecie, breken van puin en granulaat, grondreiniging en overige vergunde bedrijfsactiviteiten. Voorts staan er meerdere waterbassins op het terrein. De huidige verschijningsvorm van het plangebied is qua beeldkwaliteit op dit moment matig. Hierdoor ontstaat een onrustig beeld. Dit is deels te wijten aan het ontbreken van bufferbeplanting langs de randen van het plangebied en deels aan een nog jonge bufferbeplanting.

Een herinrichting van het terrein is noodzakelijk om de composteer- en verwerkingsactiviteiten mogelijk te maken in gesloten bedrijfshallen. Dit zal impact hebben op het landschap. Het is daarom wenselijk dat de beschikbare ruimte langs de randen van het plangebied wordt ingezet als groenbuffer.

Gelet op de hoogte van de twee nieuwe bedrijfshallen en de grootschaligheid van het huidige landschap is het van belang te kiezen voor streekeigen bomen van 1e grootte: dit zijn bomen van de grootste categorie. Bijvoorbeeld de Zwarte Els (Alnus glutinosa). Concreet betekent dit het volgende:

Noordoostzijde Bestaande robuuste groenbuffer aan oostzijde behouden en op enkele plaatsen aanvullen.
Noordwestzijde Bestaande bomenrij handhaven.
Zuidwestzijde Zorgdragen voor een gesloten bomenrij van inheemse soorten in lijn met de andere zijden. Deels is deze bomenrij aanwezig en zal verder uitgroeien tot een robuuste bufferstrook. Daar waar dit nog niet het geval is dient deze te worden aangevuld met dezelfde soort.
Zuidoostzijde De bestaande reeds aangebrachte, nog wat jonge bufferbeplanting aanvullen met bovengenoemde bomen. Ter plekke van de uitbreiding van het terrein deze lijn van bufferbeplanting doorzetten.
Zuidzuidwestzijde Ter plekke van de composteerhal de lijn van bufferbeplanting doorzetten conform het aangegeven sortiment en de aangegeven aanbevelingen aan de zuidoostzijde, zodat hier een gesloten bufferstrook met bomenrij ontstaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0010.png"Bestaande bufferbeplanting. Groen aan achterzijde (vanaf A12). Groen vanaf noordoostzijde.

Het landschapsinrichtingsplan van 7 november 2023 is opgenomen in Bijlage 1. In figuur 5 is een vereenvoudigde weergave hiervan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0011.png"Figuur 5: Landschapsinrichtingsplan.

Daarnaast geven onderstaande 3D-beelden in figuur 6 een indruk van de toekomstige situatie en het zicht daarop vanuit verschillende windrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0012.png"Figuur 6: 3D-beelden.

3.5 Verkeer En Parkeren

3.5.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Tweede Bloksweg. Gebruik wordt gemaakt van de bestaande in- en uitrit. Het verkeer wordt ontsloten via de Beijerincklaan (N453). Vanaf de Bredeweg begeeft men zich via twee rotondes naar rijksweg A12. De A20 is bereikbaar via de zogenaamde Moordrechtboog tussen de A12 en A20. Onlangs is ook de Vredenburghlaan (N457) in gebruik genomen. Via de Beijerincklaan is vanaf deze weg ook de A12 en A20 aan te rijden. Hiermee is de bereikbaarheid van de regionale infrastructuur in de Zuidplas verbeterd.

Aantakking Tweede Bloksweg Moerkapellepad met rechts
De Tweede Bloksweg op Beijerincklaan. rijksweg A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0013.png"Bredeweg richting A12. Beijerincklaan. Vredenburghlaan richting A12.


Verkeerskundig onderzoek
In verband met nieuwbouw van de bedrijfsloods, wijziging van bedrijfsactiviteiten en hiermee gepaard gaande toename van het aantal verkeersbewegingen is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng te Den Haag, (rapport 'Verkeerseffect uitbreiding bedrijfsactiviteiten Wagro' van 25 maart 2022, Bijlage 2). Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies worden getrokken (overgenomen uit rapport).

Verkeersgeneratie
Huidige verkeerssituatie
In de huidige situatie genereert Wagro gemiddeld 246 vrachtverkeersbewegingen per werkdag ten behoeve van de aan- en afvoer van de verschillende categorieën (afval)stromen op basis van de maximaal vergunde jaarlijkse materiaalstromen. Het grootste deel van de verkeersbewegingen (ca. 190) betreft vrachtwagens, een beperkter deel betreft landbouwtractoren (ca. 56 verkeersbewegingen). De verkeersgeneratie van Wagro bestaat uit zowel personen- als vrachtverkeer. De totale verkeersgeneratie bedraagt gemiddeld 278 motorvoertuigbewegingen per etmaal; waarvan 32 voor personenverkeer en 246 voor vrachtverkeer.

Voor het bepalen van de hoeveelheid verkeer in de spitsperioden, wordt aansluiting gezocht bij het reguliere verkeersbeeld. Conform de CROW-kencijfers bedraagt het aandeel verkeer tijdens het drukste ochtendspitsuur afgerond 8% van het totale verkeer, en 9% voor het drukste avondspitsuur. Het aantal vrachtvoertuigbewegingen tijdens het drukste ochtendspitsuur bedraagt 246 x 8% = 20 voertuigbewegingen. In de avondspits genereert Wagro tijdens het drukste spitsuur 246 x 9% = 22 motorvoertuigbewegingen.

Toekomstige verkeerssituatie
De uitbreiding van bedrijfsactiviteiten heeft uitsluitend een effect op het goederenverkeer. De uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten heeft geen invloed op het aantal werknemers en bezoek; deze blijven gelijk, omdat in de nieuwe situatie alleen een deel van de bedrijfsactiviteiten in bedrijfshallen wordt uitgevoerd in plaats van in de openlucht. Ook het aantal werkdagen en de verdeling van de voertuigtypen blijft in de toekomstige situatie onveranderd. Op basis van de beoogde uitbreiding van bedrijfsactiviteiten is de toekomstige verkeersgeneratie gemiddeld 516 vrachtvoertuigbewegingen per werkdag. De totale verkeersgeneratie (inclusief personenverkeer) bedraagt (516 + 32 = ) 548 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Het aantal vrachtvoertuigbewegingen tijdens het drukste ochtendspitsuur bedraagt 516 x 8% = 41 voertuigbewegingen. In de avondspits genereert Wagro tijdens het drukste spitsuur 516 x 9% = 46 motorvoertuigbewegingen. Alle voertuigbewegingen in de spitsperioden betreffen vrachtvoertuigen (vrachtwagens of tractoren).

Net als in de huidige situatie zullen de verkeersbewegingen in de praktijk op een gemiddelde werkdag lager liggen. De maximale ruimte van jaarlijkse materiaalstromen wordt niet allemaal jaarlijks ingevuld. Ook zijn de verkeersbewegingen niet evenredig verdeeld over alle werkdagen. Door seizoensinvloeden kan het aantal verkeersbewegingen fluctueren.
In de praktijk is het aantal dagelijkse vrachtverkeerbewegingen gelimiteerd door de operationele limitatie van de weegbrug. Iedere vrachtwagen en tractor moet bij aankomst en vertrek gewogen worden. De weegbrug kan per dag maximaal 450 metingen uitvoeren, meer is gezien de benodigde tijd en de werkbare uren niet mogelijk. De operationele capaciteit ligt dan ook lager dan in dit verkeersonderzoek wordt beschouwd, aangezien op basis van de maximaal jaarlijkse materiaalstromen 516 vrachtbewegingen zijn te verwachten die gemeten moeten worden. In dit onderzoek wordt dit beschouwd als een worst-case scenario.

Effecten uitbreiding bedrijfsactiviteiten op verkeer
Als gevolg van de uitbreiding van bedrijfsactiviteiten, neemt de verkeersgeneratie van de Wagro toe met 270 extra verkeersbewegingen per werkdagetmaal; ofwel 135 voertuigen met een aankomst- en vertrekbeweging.
Het verkeer van en naar Wagro komt en gaat via het openbare wegennet. Vanwege de ontsluiting van Wagro komt en gaat alle verkeer via de Tweede Bloksweg. In april 2021 is de Vredenburghlaan (N457) geopend en in gebruik genomen. Dit heeft echter geen invloed op de aanrijdroutes van Wagro, aangezien verkeer vanaf de Tweede Bloksweg bij het kruispunt met de N457 niet de N457 op mag rijden. Verkeer moet verplicht rechtdoor over de Tweede Bloksweg.

Routes van/naar Wagro
Uit eerder onderzoek van Peutz blijkt dat 70% van alle verkeer van Wagro van en naar de A12 rijdt en 30% komt en gaat vanuit de richting Waddinxveen. Van de 270 extra verkeersbewegingen in de nieuwe situatie, komen en gaan 189 motorvoertuigenbewegingen via de A12 en 81 motorvoertuigenbewegingen in noordelijke richting (Waddinxveen). In het drukste spitsuur bedraagt de toename van verkeersbewegingen op de omliggende wegvakken maximaal 17 motorvoertuigbewegingen.

Aan de hand van de geprognosticeerde verkeersgeneratie wordt het verkeerseffect op het omliggende wegennet inzichtelijk gemaakt. Voor deze studie zijn vijf wegvakken gedefinieerd, te weten:

  1. 1. Tweede Bloksweg (tussen aansluiting Wagro en Vredenburghlaan);
  2. 2. Tweede Bloksweg (ten zuiden van aansluiting Wagro);
  3. 3. Beijerincklaan ten zuiden van aansluiting Tweede Bloksweg;
  4. 4. Bredeweg (tussen Beijerincklaan en Otto Matseweg);
  5. 5. N219 tussen Otto Matseweg en A12.

Aan de hand van het geprognosticeerde extra verkeer en de gedefinieerde wegvakken blijkt dat de toename van verkeersintensiteiten in de spitsperioden verkeerskundig zeer laag zijn, zodat kan worden verondersteld dat het verkeer opgaat in het reguliere verkeersbeeld en niet leidt tot (nieuwe) knelpunten op gebied van verkeersafwikkeling.

In-en uitrit
De Wagro beschikt over twee in- en uitritten. De in- en uitrit naar het bedrijfsterrein is 12 meter breed. Langs het weeglokaal en de weegbrug is het hierachter gelegen bedrijfsperceel bereikbaar. Verder ligt er een uitrit tussen de bedrijfswoning en het kantoor van 6 meter breed. Deze uitrit voor personenauto's wordt alleen door bezoekers van het kantoor en de bewoners van de bedrijfswoning gebruikt.

3.5.2 Parkeren

3.5.2 Parkeren

In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. In het geldende paraplubestemmingsplan voor parkeren is dit planologisch verankerd. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De parkeersituatie buiten de bebouwde kom heeft bij het schrijven van de nota geen aanleiding gegeven om nader te beschouwen. Het bestemmingsplan is geheel gelegen buiten de bebouwde kom. Op grond van het parkeerbeleid dient ieder plan te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid is ook nader uitgewerkt in het parkeerbeleid.

Omdat het parkeerbeleid zich richt op de (toekomstige) bebouwde kom en het bestemmingsplan ziet op een locatie buiten de bebouwde kom, is ervoor gekozen om de parkeernormen rechtstreeks in de planregels op te nemen. Wel is aangesloten bij het parkeerbeleid om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. Dit is ook in de planregels vastgelegd door het gebruik slechts toe te staan als wordt voorzien in de eigen parkeerbehoefte. Voor de parkeernormen wordt de CROW-publicatie 381 (december 2018) als uitgangspunt gehanteerd. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers in verband met uitbreiding bedrijfshallen.

Functies Per 100 m² Oppervlakte Aantal pp
Bedrijven matig stedelijk/ rest bebouwde kom
Bedrijven, arbeidsextensief/ bezoekersextensief (loods, opslag, transportbedrijf) min. 0,8
max. 1,3
23.509 m² *
188 pp
305 pp
Bestaand
Kantoor (zonder baliefunctie) min. 1,8
max. 2,3
671 m² 12,1 pp
15,4 pp
Werkplaats min. 0,8
max. 1,3
400 m² 3,2 pp
5,2 pp

* Dit betreft de tunnelcompostering, afvalscheidingsinstallatie en BMC.

In de bestaande situatie zijn 30 parkeerplaatsen aanwezig. In de toekomstige situatie zou op basis van de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers de aanleg van circa 262 parkeerplaatsen vergen. De werkelijke parkeerbehoefte voor de wijziging van het bedrijfsterrein met een composteerhal en een verwerkingshal is vele malen lager dan de parkeerkencijfers, omdat gezien de bedrijfsactiviteiten in de bedrijfshallen maximaal 10 werknemers werkzaam zullen zijn. Een lagere parkeernorm is dan ook aangewezen, zoals nader is onderbouwd in het parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng te Den Haag (memo van 31 maart 2023, Bijlage 3). Voor zowel de bestaande als toekomstige situatie volstaan de huidige 30 parkeerplaatsen, mits geen wijziging optreedt in de voorgenomen activiteiten. Om die reden is in de regels van het bestemmingsplan een parkeernorm opgenomen die inhoudt dat bij de bouw van gebouwen, anders dan ten dienste van de tunnelcompostering, de afvalscheidingsinstallatie en de biomassacentrale dient te worden onderbouwd dat wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein, met daarbij een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0014.png"Parkeerterrein voor kantoor. Inrit naar terrein vanaf Tweede Bloksweg.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Relatie tot het bestemmingsplan
In de uitwerking van prioriteit 2 'Duurzaam economisch groeipotentieel' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. De economie verandert en staat voor een overgang naar een circulaire en CO2-neutrale energievoorziening. Hergebruiken van grondstoffen en materialen en benutten van duurzame energiebronnen wordt steeds belangrijker. Daarvoor zijn veel veranderingen nodig, zoals het aanpassen van verschillende productieprocessen. De inrichting van de leefomgeving moet een aantrekkelijk vestigingsklimaat zoveel mogelijk bevorderen. Behoud van de huidige ruimte voor industriegebieden en inzet op optimale bereikbaarheid zijn van belang. Een aantrekkelijke omgevingskwaliteit vraagt goede inpassing van bedrijven, logistieke functies en datacentra. Verrommeling en versnippering wil het rijk voorkomen. Zij concentreert bijvoorbeeld logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors.

De voorgenomen herinrichting van het bedrijventerrein met bedrijfshallen draagt bij aan het verduurzaming. Afvalstoffen kunnen nuttig worden hergebruikt, nieuwe duurzame energiebron kan worden benut, terwijl de leefomgeving voor verderop gelegen woonwijken aan kwaliteit wint.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Nieuwe ontwikkelingen dienen te voldoen aan de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijk ordening. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied. Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
In dit bestemmingsplan wordt een uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk gemaakt met bedrijfshallen om voortaan het composteerproces en verwerking hiervan in gesloten hallen te kunnen uitvoeren. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening. Voor deze planontwikkeling is de opgave ruimte en verstedelijking relevant.
Het bestaande bedrijfsperceel (10 ha) maakt deel uit van de bebouwde ruimte. In figuur 7 is een uitsnede van Kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied' van de Omgevingsvisie opgenomen waarin de bebouwde ruimte is ingetekend. In zijn algemeenheid wordt aangegeven dat het beter benutten en opwaarderen van deze ruimte leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik. Een effect daarvan is dat functies en activiteiten beter met elkaar in verband worden gebracht. Het bestaande bedrijventerrein is tevens aangeduid als 'Bedrijventerrein' op kaart 14 van de Omgevingsvisie (figuur 7).

Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0015.png"Figuur 7: Links uitsnede kaart 59 'Bestaand stads- en dorpsgebied 2018' en rechts uitsnede kaart 14 'Bedrijventerrein' van de Omgevingsvisie.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de Omgevingsverordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

De Laag van de ondergrond (eerste laag) wordt gevormd door een veencomplex met oude zeeklei. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen maakt het plangebied onderdeel uit van droogmakerijen (klei en veen).

Op de Laag van de stedelijke occupatie maakt het bestaande bedrijfsperceel onderdeel uit van bestaand stads- en dorpsgebied (figuur 8). Bedrijventerreinen liggen veelal aan de toegangswegen van dorpen en steden en bepalen in belangrijke mate de entree van het gebied, maar zijn ruimtelijk veelal niet verbonden met het aangrenzende landschap, stads- of dorpsgebied en hebben daardoor een afgesloten karakter. Daar waar bedrijventerreinen de entree van een stad of dorp vormen, is extra aandacht voor de beeldkwaliteit van (de rand van) het terrein, de ontsluiting en de samenhang met de omgeving van belang. Als richtpunt wordt bij bedrijventerreinen aangehouden dat de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht krijgt.
Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid. Noordoostelijk hiervan ligt de Vredenburghzone. Dit gebied is aangeduid als recreatiegebied (figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0016.png"Figuur 8: Kwaliteitskaart; Links uitsnede 'Laag van de stedelijke occupatie' en rechts 'Laag van de beleving'. Het plangebied is met een zwarte omlijning aangeduid.

Het planvoornemen betreft een vraag gestuurde ontwikkeling om het composteerproces in een gesloten hal te realiseren in plaats van nu in de open lucht. De planlocatie ligt op het bedrijventerrein A12 Noord dat al is bestemd met de bestemming 'Bedrijf'. Voor het bestemmingsplan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Bijlage 1, Landschapsinrichtingsplan) met als doel om het bedrijfsperceel landschappelijk in te passen, waarin het programma zich dient te voegen. De herinrichting van het terrein zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het terrein zelf en vanaf de Vredenburghlaan en vanaf de A12. Het plangebied wordt verder niet specifiek genoemd in de Omgevingsvisie.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De planontwikkeling is in overeenstemming met de opgave toekomstbestendige bedrijfsterreinen. Er wordt ingezet op het beter benutten en duurzaam functioneren van bestaande bedrijventerreinen en op het behoud van voldoende ruimte voor bedrijven in hogere milieucategorieën. Het bestaande bedrijfsperceel ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen met betrekking tot functie en gebruik. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is tevens opgenomen in artikel 6.10 van de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X. Hierin zijn bijbehorende tabellen met een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Als een locatie is opgenomen op de '3 ha kaart' betekent dit dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

Uitgangspunt voor het opnemen van een locatie op de '3 ha kaart' is dat het gaat om een reële ontwikkeling. Binnen een periode van ten hoogste 10 jaar moet er voldoende behoefte bestaan voor ontwikkeling van de locatie. De regionale visies voor wonen en bedrijventerreinen vormen belangrijke input voor de '3 ha kaart'. Het is daarom wenselijk om al voordat een nieuwe buitenstedelijke locatie wordt opgenomen in de regionale visie in overleg te treden met de provincie over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van die locatie. In lid 4 is bepaald dat Gedeputeerde staten een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen kunnen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.

In bijlage X, tabel 2 is de zachte plancapaciteit van bedrijventerreinen in verschillende regio's opgenomen. Het plangebied ligt in de regio Midden-Holland. Voor het Milieupark A12 Noord bedraagt de zachte plancapaciteit 30 ha uitgeefbaar oppervlak. De behoefte aan bedrijven in een hoge milieucategorie wordt toegelicht in paragraaf 4.3.1, de regionale bedrijventerreinenstrategie voor Midden-Holland.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van bedrijfshallen mogelijk op een bestaand bedrijf van A12 Noord. Sprake is van voortzetting van bedrijfsactiviteiten van de Wagro, waarbij door herschikking van het bestaande bedrijfsterrein het composteerproces in bedrijfshallen kan voortzetten. Deze uitbreiding van het bestaande groenrecyclingbedrijf met een bedrijfshal voor gesloten compostering en een bedrijfshal voor het verwerken van afvalstoffen sluit goed aan op het beleid van de Regio Midden-Holland en dat van de Provincie. De gewijzigde bedrijfsvoering vindt plaats op een bedrijventerrein dat al als 'bedrijventerrein' is aangeduid op kaart 20 'Bedrijventerrein' van de Omgevingsverordening (figuur 8). Geconcludeerd kan worden dat deze uitbreiding in een actuele behoefte voorziet. Een Ladderonderzoek kan achterwege worden gelaten, omdat met dit bestemmingsplan alleen het bedrijfsproces wordt gewijzigd op het bestaande bedrijfsperceel door het composteren te kunnen voortzetten in gesloten bedrijfshallen.

Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Het bestaande bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast. Bij het ontwerpen van de bebouwing op het terrein dient deze zoveel mogelijk in de omgeving te worden ingepast, waarbij elementen worden aangebracht die zorgen voor een versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit. Het landschapsinrichtingsplan sluit aan op de richtpunten. Er wordt daarbij uitgegaan van contactkwaliteit. De ontwikkeling past binnen de bestaande structuren.

Bedrijven
In artikel 6.12 van de Omgevingsverordening zijn de regels ten aanzien van Bedrijven opgenomen. Als een bestemmingsplan betrekking heeft op een bedrijventerrein dan is het volgende van belang.

Artikel 6.12 Bedrijven
In lid 1 van dit artikel is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, vestiging mogelijk maakt van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.

Toetsing aan Bedrijven
De uitbreiding met een nieuwe composteerhal vindt plaats op het bestaande bedrijfsterrein. De hoogst toegestane milieucategorie op het terrein is categorie 4.1. Bedrijven uit deze categorie passen op het bedrijventerrein en in de omgeving. Dit perceel is aangeduid als 'bedrijventerrein' op kaart 20 van de Omgevingsverordening (figuur 9). Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het bepaalde in de Omgevingsverordening. De uitbreiding van A12 Noord is op kaart 19 (Grote buitenstedelijke locaties) aangemerkt als zachte plancapaciteit (figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0017.png"Figuur 9: Links uitsnede kaart 20 'bedrijventerrein' en rechts uitsnede kaart 19 'bedrijventerrein zachte capaciteit' van de Omgevingsverordening.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 van de Omgevingsverordening (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan is in overeenstemming met artikel 6.12 van de Omgevingsverordening (Bedrijven), omdat bedrijven in een hoge milieucategorie mogelijk worden gemaakt, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein.

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.

Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.2 wordt hierop nader ingegaan. De nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder. A12 Noord is in dit ambitiedocument niet specifiek beschreven.

Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.

Snelweg met bedrijventerreinen
Een relatief nieuwe identiteitsdrager in het gebied is het snelweglandschap. De snelweg is onderdeel van een veel langer tracé en in het gebied leidt dat tot vervreemding in maat en schaal, oriëntatie en vormgeving. In de afgelopen decennia zijn er verschillende (logistieke) bedrijventerreinen aan de snelweg ontstaan die in architectuur aansluiten bij de wetmatigheden van de snelweg. Zodoende ontstaat nieuwe entiteit in het gebied die breder is dan de weg. De ambitie is om, op de plekken waar bedrijventerreinen aan de snelweg liggen, deze nieuwe dynamiek aan te stimuleren zodat een duidelijk contrast ontstaat tussen de hoog dynamische snelwegomgeving en haar landschappelijke context. Uitgangspunt daarbij is concentratie van bedrijventerreinen rondom knooppunten.

Ontwikkelingen
Het droogmakerijenlandschap is sterk in beweging. Er zijn veel grote en kleine ontwikkelingen gaande. Rondom de A12 zijn nieuwe glastuinbouwgebieden in combinatie met bedrijventerreinen gepland. Als buffer tussen de nieuwe bedrijvigheid en glastuinbouw met (de woningbouwuitbreiding van) Waddinxveen is de groene Vredenburghzone gepland. Ook zijn er nieuwe infrastructurele verbindingen gepland, met name rondom de Gouwe Knoop.

Weggebonden bedrijvigheid
De weggebonden bedrijventerreinen liggen met name rondom de vier kwadranten van de A12 en de Moordrechtboog. Ondernemers op deze terreinen opereren vaak bovenregionaal. De schaal van de activiteiten past bij de schaal van het snelweglandschap. De zichtlocaties zijn op de snelweg georiënteerd. Zodoende ontstaat een samenhangend artificieel werklandschap van de 21e eeuw. Aan de achterkant, tegen het landschap is het contrast groot. De structuur van het landschap, haar lange lijnen en waterlopen én de bijbehorende routes voor fietsers en ander lokaal verkeer wordt hier hard onderbroken. Gestreefd moet worden naar een zorgvuldige inpassing van deze achterkanten, vindbaarheid en oriëntatie voor gebruikers van het landschap. Dat betekent dat randen aan de infrastructuur een hele andere benadering vergen dan de randen naar het landschap. Daar waar de randen naar de snelweg hard en bebouwd zijn daar vragen de randen naar het landschap om landschappelijke middelen (beplantingsschermen, waterlopen) om het terrein goed in te passen.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas Het plangebied ligt tegenover Distripark Doelwijk, een weggebonden bedrijventerrein. A12 Noord zelf is niet specifiek beschreven. Naar analogie van deze bedrijvigheid dient ook hier specifieke aandacht te worden besteed aan landschappelijke inpassing. De rand dient onderdeel te zijn van de schaal en orde van de snelweg. Randen aan het landschap worden met landschappelijke elementen ingepast. Voor het bestemmingsplan is een landschapsinrichtingsplan vervaardigd. Bestaande kwaliteiten worden niet aangetast.

Conclusie
De uitbreiding van het bedrijfsactiviteiten met bedrijfshallen voor groencompostering en afvalverwerking op een bestaand bedrijfsperceel wordt landschappelijk ingepast, waarbij de rand al onderdeel uitmaakt van de schaal en orde van de snelweg. De bebouwing wordt hierop afgestemd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Bedrijventerreinenstrategie voor Midden-Holland

In 2019/2020 heeft de Regio Midden-Holland een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de bedrijventerreinen in deze regio. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Stec groep en met de oplevering van het rapport "Naar een kwantitatieve verdieping van de regionale bedrijventerreinen” is het eerste deel van een door de regio Midden-Holland op te stellen regionale bedrijventerreinenstrategie afgerond.
Uit het rapport blijkt een flink tekort aan bedrijventerreinen. Los van de vraag naar (extra) uitbreidingsruimte van reeds gevestigde ondernemers, is er een vervangingsvraag als gevolg van transformatie naar ander gebruik, veelal woningbouw. De recente provinciale behoefteraming (vastgesteld in 2021) bevestigt dit beeld en onderstreept het tekort extra: de vraag in Midden-Holland groeit harder dan eerder voorspeld en het aanbod is verder opgedroogd. De vraag tot en met 2030 is vanuit de provinciale prognose geraamd op circa 80 tot 120 hectare.

Het tekort doet zich vooral voor over een brede linie: van regulier lokaal MKB tot ruimte voor Hogere Milieu categorie (HMC) bedrijven. Aansluitend op deze behoefteraming heeft de provincie Zuid-Holland een uitvraag gedaan om per regio een bedrijventerreinenstrategie op te stellen. Als vervolg op die kwantitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie heeft het triple helixoverleg Economie Onderwijs Arbeidsmarkt (EOA) afgesproken om een kwalitatief georiënteerde, regionale bedrijventerreinenstrategie op te stellen. Deze strategie bouwt voort op de kwantitatieve strategie en geeft invulling aan ‘werken aan kwaliteit’. Dit houdt in dat de regio vanuit een ruimtelijk-economisch perspectief wil werken aan een kwalitatief sterke bedrijventerreinenmarkt met locaties en werkgelegenheid die kwaliteit toevoegen aan Midden-Holland. Dit betekent onder meer dat bestaande bedrijventerreinen goed moet worden benut en toekomstbestendig moeten worden gemaakt en dat nieuwe bedrijventerreinen een kwalitatieve toevoeging moeten zijn aan het bestaande aanbod en maximaal moeten helpen om de kansen en uitdagingen in de regio te verzilveren.

Het door Stec Groep opgestelde rapport 'Kwalitatieve regionale bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland' van 2 juni 2023 (Bijlage 4), is in goede samenwerking met de leden van het triple helixoverleg EOA regio Midden-Holland tot stand gekomen. Onderdeel van de samenwerking was een regelmatige afstemming met vertegenwoordiging van het bedrijfsleven in de regio. De definitieve versie van de kwalitatieve bedrijventerreinenstrategie is na positief advies van het triple helixoverleg EOA Midden-Holland aangeboden aan de colleges van de regiogemeenten met verzoek het rapport vast te stellen en te besluiten om de strategie ter aanvaarding aan het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland aan te bieden. Aanvaarding van de strategie door Gedeputeerde Staten betekent dat trede 1 en 2 van de Ladder zijn doorlopen. Met aanvaarding door Gedeputeerde Staten kan de regio feitelijke compensatie toepassen in plaats van planologische compensatie, gesteld dat vraag en aanbod in balans zijn.

Burgemeester en wethouders van Waddinxveen hebben de regionale kwalitatieve bedrijventerreinen strategie Midden-Holland op 12 juni 2023 vastgesteld.

Leidende principes
De strategie bevat naast een feitelijke analyse afspraken en acties, deze zijn samengevat in een drietal leidende principes voor een toekomstbestendige bedrijventerreinenportefeuille in de regio Midden-Holland. Deze principes zijn niet volgordelijk en worden parallel aan elkaar opgepakt.

  1. 1. De Regio Midden-Holland spant zich in om onze bestaande bedrijventerreinenvoorraad op niveau te houden en waar mogelijk kwalitatief te optimaliseren. Denk aan verduurzamen en het zo zorgvuldig mogelijk benutten van de ruimte. Zo wil de regio de bijdrage van haar terreinen aan de regionale economie en samenleving borgen en bedrijventerreinen benutten bij het realiseren van maatschappelijke ambities. Denk aan de energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie.
  2. 2. De Regio Midden-Holland gaat nieuwe, duurzame bedrijventerreinen ontwikkelen om tegemoet te komen aan de flinke ruimtebehoefte van bedrijven in Midden-Holland. Ook is dit nodig om ‘schuifruimte’ te realiseren om de bestaande voorraad te optimaliseren (principe 1). Bij de toevoeging van nieuw terrein kijkt de Regio Midden-Holland goed hoe zij de extra vierkante meters met maximale meerwaarde voor de regio en ten opzichte van de bestaande voorraad kan realiseren.
  3. 3. De Regio Midden-Holland realiseert de juiste randvoorwaarden voor een toekomstbestendige portefeuille van bestaande en nieuwe bedrijventerreinen in Midden-Holland. Denk hierbij onder meer aan goede monitoring.

HMC- en watergebonden locaties in de regio
In de behoefteraming van de provincie Zuid-Holland wordt voor Midden-Holland een vraag naar HMC terreinen (vanaf milieucategorie 4.1) verwacht van circa 5 tot 12 hectare in de periode tot en met 2030. Een deel van die vraag is naar verwachting watergebonden. De watergebonden vraag wordt eveneens geschat op circa 5 tot 10 hectare. De transitie naar een circulaire economie, maar bijvoorbeeld ook verduurzaming van het goederenvervoer, zijn belangrijke 'drivers' voor de HMC- en watergebonden vraag.

Tegelijkertijd wordt in de behoefteraming geconstateerd dat er voor HMC- en watergebonden vraag een opgave ligt om bestaande terreinen beter te benutten. Regelmatig zijn op bestaande terreinen 'lichte' bedrijven gevestigd op een plek waar hoge milieucategorie is toegestaan. Of 'droge' bedrijven op 'natte' kavels. Om de bestaande ruimte voor HMC- en watergebonden bedrijven beter te benutten is schuifruimte ('schuifpuzzel') nodig aan reguliere bedrijfskavels elders in de regio, om zo lichte of droge functies uit te kunnen plaatsen. Binnen de regio wordt in ieder geval Doelwijk II in de gemeente Zuidplas ontwikkeld als toekomstige vestigingslocatie voor HMC-bedrijvigheid.

A12 Noord
De Waddinxveens Groencompostering ligt op het bedrijventerrein A12 Noord waarop enkele bedrijven zijn gevestigd. De locatie voor de doorontwikkeling van A12 Noord (netto 30 ha) is regionaal akkoord. Voor de toekomstige invulling en beoogde doelgroep(en) van het terrein moet nog regionale afstemming plaatsvinden.

Conclusie
De composteeractiviteiten gaan plaatsvinden in een gesloten bedrijfshal in combinatie met een herschikking van het bestaande bedrijventerrein om recyclingactiviteiten in open lucht uit te voeren (met uitzondering van groencompostering). Hiermee wordt ingespeeld op de ruimtevraag van Wagro. Het bedrijf kan hierdoor een bijdrage leveren aan de transitie naar de 'Next Economy': een duurzame, schone en slimme economie (circulaire economie).

De gevraagde herschikking op het bedrijventerrein A12 Noord is in overeenstemming met de principes van het rapport 'Kwalitatieve bedrijventerreinenstrategie Regio Midden-Holland' van Stec groep (juni 2023), omdat sprake is van het beter en intensiever benutten van het bestaande bedrijventerrein (principe 1). Verder is er sprake van het verduurzamen van het bedrijfsperceel.

4.3.2 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart (figuur 10) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'nieuw: accent werken'. Het oprichten van een bedrijfshal op het bedrijventerrein is in overeenstemming met de uitgangspunten van het Intergemeentelijk Structuurplan, waarin is vastgelegd dat de locatie A12 Noord in beeld is als bedrijventerrein met nieuwe bedrijfsbebouwing waarvan een gedeelte voor milieubelastende bedrijven. Het plangebied is met een rode cirkel aangeduid op de plankaart.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0018.png"
Figuur 10: Plankaart ISP. Plangebied globaal met een rode cirkel aangeduid.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Visie A12 Noord (2019)

Het college van burgemeester en wethouders heeft een extern onderzoek laten uitvoeren naar een eventuele ontwikkeling van A12 Noord. Dit is om verschillende redenen gedaan. Het plangebied A12 Noord is thans in de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 opgenomen als 'bedrijvigheid van de toekomst'. Het plangebied is in provinciaal beleid aangewezen als potentiële locatie voor bedrijvigheid in hogere milieucategorieën. Daarnaast hebben bedrijven interesse getoond om zich hier te vestigen en zijn er verschillende bedrijven gevestigd.

De conclusie van de rapportage is dat A12 Noord de komende jaren niet ontwikkeld wordt tot een bedrijventerrein. De belangrijkste argumenten die hebben geleid tot deze keuze zijn de volgende:

  • Er is onvoldoende vraag om de locatie ineens te ontwikkelen;
  • Op bestaande bedrijventerreinen is voldoende ruimte die niet benut is;
  • Door geen nieuwe uitleglocatie voor bedrijventerrein aan te bieden is de kans groter dat er geïnvesteerd wordt op de bestaande bedrijventerreinen en
  • Er wordt op dit moment al veel ontwikkeld in Waddinxveen-Zuid.

Het collegebesluit van 26 november 2019 houdt in dat de ontwikkeling van A12 Noord niet door de gemeente zelf ter hand wordt genomen. A12 Noord is een locatie die geschikt is voor bedrijven met aandacht voor de entree van Waddinxveen. Gelet op de snelle ontwikkeling van Waddinxveen-Zuid en de bovengenoemde argumenten is dat alleen niet in de komende jaren.

Planspecifiek
De Wagro is al gevestigd binnen het plangebied A12 Noord en als zodanig bestemd in de Provinciale Omgevingsvisie en het bestemmingsplan Zuidplas Noord. Om het composteerproces in bedrijfshallen te kunnen uitvoeren is een herschikking van het terrein nodig. De milieuwinst is dat composteeractiviteiten alleen nog in bedrijfshallen worden voortgezet. Tegen deze achtergrond bestaan er geen planologische bedenkingen om medewerking te verlenen aan het oprichten van bedrijfsbebouwing om het composteerproces in gesloten hallen voort te zetten, temeer daar hierdoor belangrijke milieuwinst is te halen door het verkleinen van de geurcirkels en de activiteiten door herschikking op het bestaande bedrijventerrein worden uitgevoerd.

4.4.2 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van het ontwerp van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.

Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?

Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.

Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.

Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 11). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0019.png"Figuur 11: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.

Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • Woonwijken (Woonkern);
  • Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
  • Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
  • Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
  • Polders Achterof en Zuidplas;
  • Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder);
  • Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).

Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid)
Waddinxveen heeft de afgelopen jaren fors uitgebreid, met Logistiekpark A12, Businesspark Vredenbrugh, Coenecoop III en op Distripark. Door deze ontwikkelingen staat Waddinxveen landelijk op de derde plek van meest uitgegeven meters bedrijventerrein tussen 2008 en 2017. Distripark aan de A12 is een hoogwaardig terrein voor logistieke bedrijvigheid. Distripark heeft een hoog energieverbruik, doordat de distributie- en opslagcentra een grote koudevraag hebben. Eveneens aan de A12 zit het logistiek park, wat een locatie is voor grootschalige logistiek. Aan de Bredeweg bevindt zich kleinschalige bedrijvigheid en Coenecoop I, II en III/West is een gemengd terrein met hoge arbeidsdichtheid. Dan zijn er nog drie terreinen met minder voorspoedige ontwikkeling. Noordkade is een gedateerd terrein, waar al een start is gemaakt richting transformatie naar een gemengd woon-werkgebied. In Zuid is vrachtverkeer momenteel problematisch en in Kouwehoek is sprake van verzakking van de N454. Het plangebied ligt in het bedrijvenpark A12 Noord.

Toetsing planinitiatief
De uitbreiding van bedrijfsactiviteiten (overdekt composteren) vindt plaats op het bestaande gedeelte van het bedrijventerrein A12 Noord. Dit is in overeenstemming met de koers voor bedrijventerreinen, waarin het plangebied als 'bedrijventerrein' is aangeduid (figuur 12). Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan. De inrichting van het terrein is zodanig dat het terrein schoon en veilig wordt. Verder wordt het terrein groen ingericht overeenkomstig het landschapsinrichtingsplan zoals toegelicht in paragraaf 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0020.png"Figuur 12: Uitsnede Kaart 'Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid)'. Plangebied zwart gestippeld omkaderd.

Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied ligt op het bedrijventerrein A12 Noord. Op de Visiekaart Waddinxveen 2050 is het plangebied aangeduid als 'bedrijventerrein'. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. Voor onderhavige ontwikkeling zijn de volgende beleidskaders relevant:

  1. 1. Toetsen van de verkeersafwikkeling van verkeersgenererende ontwikkelingen.
  2. 2. Alleen nieuwe verkeersgenererende ontwikkelingen toestaan binnen 3 kilometer van aansluitingen op de A12 en/of binnen 600 meter van de te realiseren Bentwoudlaan.
  3. 3. Alleen nieuwe verkeersgenererende ontwikkelingen toestaan binnen 200 meter van een gebiedsontsluitingsweg.
  4. 4. Inzetten op de juiste regionale ontwikkelingen.

De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen. In verband hiermede is een verkeersonderzoek uitgevoerd door Goudappel Coffeng, waarin is aangetoond dat de planontwikkeling vanuit verkeerskundige overwegingen uitvoerbaar is (zie paragraaf 3.5).

Conclusie
Het plangebied wordt via de Tweede Bloksweg ontsloten op de N453. Het rijkswegennet is op korte afstand bereikbaar. De planontwikkeling genereert geen verkeer naar de kern van Waddinxveen. Het plan voldoet aan de relevante beleidskaders van het Mobiliteitsplan.

4.4.4 Duurzaamheid

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid. Door duurzaam te bouwen wordt bijgedragen aan energiebesparing. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van gebruikers.
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van bedrijfshallen mogelijk voor het composteren van groenafval en verwerken van bedrijfsafval. Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.

De vrijkomende warmte bij het composteerproces kan worden opgevangen en elders worden toegepast. Hierdoor kan de vrijgekomen warmte een bijdrage leveren aan de energietransitie. Tevens kan door het toepassen van de vrijkomende warmte aanzienlijk worden bespaard op het aardgasverbruik elders, hetgeen resulteert in een CO2-reductie. Bij uitwerking van de plannen worden deze mogelijkheden nader onderzocht.

Klimaatadaptatie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van het rapport "Verdiepende studie klimaatadaptatie, biodiversiteit en gezondheid: Fase 1" van Royal Haskoning van 29 november 2022, welke burgemeester en wethouders op 13 december 2022 hebben vastgesteld.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Klimaatlabelkaart wateroverlast sprake van water op straat (meer dan 15 cm) bij maximaal 10-20% van de straten. De draagkracht van de bodem is niet optimaal. Naar verwachting is het risico voor waterschade bij een extreme bui kleiner dan op de huidige kaarten wordt getoond. Het vloerpeil van de nieuwbouw is zodanig dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Parkeren van auto's vindt plaats op gestabiliseerd gras. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Klimaatlabelkaart waterveiligheid bij een waterdiepte van 0,5 - 2 meter een verhoogd risico op uitval voor vitaal en kwetsbare functies. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn geen specifeke maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Op de klimaatlabelkaart hitte wordt de gevoelstemperatuur als 'warm' aangemerkt . Er wordt een rondom het terrein bomen en groenvakken aangelegd.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De bodemdaling (2020-2050) is < 10 cm op grond van de klimaatlabelkaart bodemdaling. Nieuwe bedrijfsbebouwing daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Biodiversiteit en natuur-inclusief bouwen In het landschapsinrichtingsplan is aandacht besteed aan biodiversiteit en natuur-inclusief bouwen. Verspreid langs de randen van het plangebied worden minstens 10 verschillende inheemse boom- en heestersoorten geplant. Het landschapsinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Het Beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 2 van de regels. Verder worden de volgende maatregelen getroffen:

  • Er worden fauna uittreedplaatsen gerealiseerd, zoals opgenomen in de landschappelijke inpassing, zodat het mogelijk wordt gemaakt dat dieren de oevers kunnen gebruiken.
  • Daar waar mogelijk het voorkomen van lichtvervuiling richting de sloot door aanleg en behoud van dichte struiklagen, zodat er geen lampen overeen schijnen.
  • Het realiseren van natuur-inclusieve nieuwbouw door nestkasten voor vleermuis, huismus en zwaluw te plaatsen.

Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers is niet haalbaar vanwege de vrij hoge ligging, steile oevers en aanwezigheid van bestaande beplanting. De bestaande oever zal wel extensiever worden beheerd waarbij maximaal 50% van de oever per jaar wordt gemaaid.

Conclusie
De nieuwe bedrijfsgebouwen worden overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen, Klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

5.2.1 Rijk

Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.

5.2.2 Beleid provincie

Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • - Grondwaterrichtlijn;
  • - Drinkwaterrichtlijn;
  • - Richtlijn Overstromingsrisico’s;
  • - Zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.2.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn 'droge voeten', schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema's het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:
    In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
  • waterkwaliteit en ecologie:
    Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.
  • gebruik en beleving:
    In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.
  • beheer en onderhoud:
    Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.

Middelgrote plannen
Voor middelgrote plannen past HHSK een gestandaardiseerde berekeningsmethode toe op basis van de normen voor waterkwantiteit. Dit levert voor de ontwikkelaar van het plan een compensatie-eis op, uitgedrukt in m² wateroppervlak. Dit is een percentage van de verhardingstoename. De compensatie-eis verschilt per gebied.

Grote plannen (Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak)
Bij grote plannen wordt maatwerk toegepast. Bij dergelijke plannen wordt het plangebied veelal grotendeels heringericht. Dit biedt mogelijkheden om systeemaanpassingen door te voeren. Het is daarom gewenst om de waterhuishouding in het gebied apart te beschouwen. HHSK zal daarom het watersysteem bij grote plannen apart doorrekenen.

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een zomer- en winterpeil van respectievelijk NAP -6,25 m en NAP -7,10 m. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. Het hoogheemraadschap adviseert minimaal 1,2 m drooglegging (vloerpeil) voor bebouwing om (grond)wateroverlast te voorkomen. In de nabijheid van het plangebied ligt geen waterkering.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Waterhuishoudkundige situatie
Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Polder Zuidplas. Aan weerszijden van het bedrijfsperceel liggen overige watergangen met een beschermingszone van 1 meter vanaf de insteek van het talud. Bouwen of slopen binnen deze beschermingszone kan vergunning of meldingsplichtig zijn volgens de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard. Aan de zuid(oost)zijde ligt een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 13. De nieuwe bedrijfsbebouwing wordt ruim buiten de beschermingszones gerealiseerd. Er is geen beperking voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0021.png"Figuur 13: Uitsnede Legger oppervlaktewatersysteem. Plangebied blauw omlijnd.

Beschrijving waterkwantiteit Het bestaande bedrijfsterrein van 10 ha wijzigt qua verharding niet. Er wordt alleen bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt met bedrijfshallen waar nu al verhard terrein aanwezig is. Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bedrijfsbebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de bedrijfsgebouwen wordt op het oppervlaktewater geloosd. Het bedrijfsafvalwater wordt geloosd op de gemeentelijke riolering overeenkomstig de eisen van het gemeentelijke rioleringsbeleid. Voor vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten zal, indien van toepassing, tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan bij het hoogheemraadschap.

5.4.1 Wateradvies

Het ontwerpbestemmingsplan is om advies voorgelegd aan het hoogheemraadschap. De resultaten zijn verwerkt in de Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverlegreacties in Bijlage 14.

5.4.2 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

De gewenste groei en verandering van het bedrijf vereist veel afstemming tussen betrokken partijen; enerzijds de gemeente als bevoegd gezag voor de ruimtelijke ordening, de provincie/ ODMH als vergunningverlener annex toezichthouder voor deze provinciale inrichting en anderzijds de Wagro.

Onderwerpen die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling relevant zijn betreffen milieuzonering, geur, geluid (industrielawaai), bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht en vergeleken met de huidige planologische situatie.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn Milieueffectrapportage, Milieuzonering, Geur, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu.

Onderzoek/ beoordeling
De in het plan opgenomen activiteiten overschrijden niet de volgende voor deze categorie geldende drempelwaarde uit het Besluit-m.e.r.

  • Categorie D 11.3, de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein, omdat de oppervlakte minder dan 75 ha is.
  • categorie D 18.1, de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, omdat de installatie een capaciteit van minder 50 ton per dag.

Het bestaande bedrijventerrein is groot ca. 10 ha en wijzigt niet, terwijl de uitbreiding ten opzichte van de vergunde activiteiten met een capaciteit van 1.247 ton per dag toeneemt naar 2.452 ton per dag. In casu is een m.e.r.-beoordeling nodig, omdat de wijziging van afvalactiviteiten niet genoemd staat in onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage.

De m.e.r.-beoordeling van OmgevingsVergunningManagement van maart 2023 is opgenomen in Bijlage5. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkelingen niet leiden tot waarschijnlijk belangrijke nadelige gevolgen. Verder blijkt uit de resultaten van het onderzoek naar stikstofdepositie, zoals opgenomen in paragraaf 6.3.1, dat er geen passende beoordeling noodzakelijk is. Per saldo nemen de milieugevolgen af. Bij besluit van 30 mei 2023 (Bijlage 6) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waddinxveen besloten dat het opstellen van een milieueffectrapport achterwege kan blijven.

Ten opzichte van het mer-beoordelingsbesluit zijn enkele onderzoeken gewijzigd, maar dit leidt er niet toe dat alsnog belangrijke nadelige gevolgen ten opzichte van de huidige situatie optreden en daarom een milieueffectrapport zou moeten worden opgesteld.


Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan het Besluit-m.e.r. en er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Het college heeft besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m


Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat het bedrijfsperceel aan een gebiedsontsluitingsweg (Beijerincklaan) ligt. Aan de achterzijde ligt hoofdinfrastructuur van de A12, terwijl ten noordoosten hiervan de nieuwe Provinciale weg (Vredenburghlaan) ligt, die in april 2021 in gebruik is genomen. Voorts liggen aan de voorzijde van het bedrijfsperceel al bedrijven. Aan de overzijde van de rijksweg ligt Distripark Doelwijk.

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieugevoelige functies relevant kunnen zijn voor de geplande uitbreiding van het bedrijfsperceel met op de verbeelding opgenomen gedeelte milieucategorie 3.2 en 4.2 en een composteerhal en recyclinghal. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering voor gemengd gebied. Uitgangspunt is de huidige planologische toegestane milieugevolgen ten opzichte van de maximaal voorziene planologisch toegestane milieugevolgen. De huidige vergunde activiteiten, zoals deze planologisch zijn toegestaan, zijn toegevoegd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels.

De dichtstbijzijnde woning aan de Tweede Bloksweg ten opzichte van de perceelsgrens ligt op een afstand van de composteerhal van meer dan 220 meter. De in ontwikkeling zijnde woonwijk Park Triangel ligt op minimaal 550 meter afstand ten opzichte van de percelen. Voor bedrijven in milieucategorie 4.2 dient rekening te worden gehouden met een afstand van minimaal 200 meter in gemengd gebied (300 meter in rustig buitengebied), zodat vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand.

Conclusie
De planontwikkeling geeft vanuit milieuzonering geen beperkingen voor (verderop) aanwezige milieugevoelige functies.

6.1.3 Geur

De agrarische functie in de omgeving komt steeds meer onder druk te staan als gevolg van de ontwikkeling van Distripark Doelwijk, Glasparel+ en de onlangs gerealiseerde Vredenburghlaan. Ten noorden en westen van de Wagro staan langs de Tweede Bloksweg enkele verspreid liggende woningen. Ten noordoosten bevindt zich op circa 640 meter de woonwijk Zuidplas. De woonwijk Park Triangel wordt/is gerealiseerd op een afstand vanaf circa 550 meter ten noordoosten van het bestaande bedrijfsperceel van de Wagro.

Bestaande milieusituatie geureffecten
In de vigerende WABO-vergunning is de volgende tabel opgenomen met de grenswaarden en beoordeling van de geursituatie:

Tabel 6.2: Geurbelasting in de woonomgeving.

Grenswaarden, uitgedrukt als immissie in ouE/ m³
Percentielwaarde Verspreid liggende woningen aaneengesloten woonbebouwing
98 -percentielwaarde 2,5 1,3
99,5 -percentielwaarde 7 3,7
99,9 -percentielwaarde 18 11

Op grond van bovenstaande gegevens zou bij de 99,5- en 99,9-percentielwaardes ter hoogte van de aaneengesloten woonbebouwing in de woonwijk Park Triangel sprake zijn van een overschrijding van de toetsingswaarden uit de Bijzondere Regeling G2 Compostering van groenafval van de Nederlandse Emissie Richtlijn. Daarom is in het destijds opgestelde geuronderzoek als maatregel voorgesteld om bij bepaalde windrichtingen de activiteiten “afzeven van grond uit groenafval” en “omzetten in het RHP-proces (in de begin- en middenfase)” niet uit te voeren. Hierdoor neemt de geurbelasting in Park Triangel af tot binnen de grenswaarden. Als genoemde activiteiten bij bepaalde windrichtingen niet worden uitgevoerd, zullen deze activiteiten relatief vaker worden uitgevoerd als de wind uit andere richtingen komt. Daarom is in het onderzoek nagegaan of de extra geurbelasting in andere windrichtingen zal leiden tot een overschrijding van de toetsingswaarden ter plaatse. Uit het onderzoek blijkt dat dit niet het geval is en dat ter plaatse van alle geurgevoelige objecten geen sprake is van een overschrijding van de toetsingswaarden.

In de geldende Wabo-vergunning van de Wagro is een voorschrift opgenomen ten aanzien van de geuremissie, waarbij de volgende activiteiten niet zijn toegestaan als de uurgemiddelde windrichting zich tussen de 115 en de 245 op de windroos (globaal van oostzuidoost, via het zuiden, tot westzuidwest) bevindt:

  • omzetten in de begin- en middenfase van het RHP-proces;
  • grond afzeven uit groenafval.

In de geldende milieuvergunning is qua geur rekening gehouden met deze nieuwe woonwijk waarbij een geurhinderniveau ter plaatse van deze nieuwe woonwijk aanvaardbaar werd geacht bij een geurbelasting bij 98-percentielwaarde van 1,5 ouE/m3. In figuur 14 zijn de geurcontouren van 0,5, 1,5 en 9 ouE/m³ als 98-percentielwaarde aangeduid als gevolg van de Wagro in toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0022.png"Figuur 14: De geurcontouren van 0,5, 1,5 en 9 ouE/m³ als 98-percentielwaarde als gevolg van de Waddinxveense Groenrecycling Wagro B.V. in de toekomstige situatie.

Nieuwe milieusituatie geureffecten met bedrijfshallen
Na realisatie van de bedrijfshallen met bijbehorende voorzieningen zal de geurcirkel sterk afnemen, omdat door toepassing van een biofilter de geur wordt afgevangen. Feitelijk is dan de “eigen geur” van het biofilter bepalend. Op deze manier worden piekemissies van geur ondervangen. Er zal geen sprake meer zijn van aanzienlijke schommelingen in emissies (wat bij buitenactiviteiten wel het geval is). Juist deze piekemissies zijn verantwoordelijk voor het genereren van de klachten. De afvoer van de gereinigde lucht naar de buitenlucht zal plaatsvinden via een schoorsteen met een hoogte van 30 meter. Hiermee wordt bewerkstelligd dat eventuele restgeur in een hogere luchtlaag verspreid wordt. Hierdoor zal het sneller en beter en in hogere luchtlagen verdund worden, waardoor geuroverlast wordt tegengegaan.

Beoordelingskader
Volgens artikel 2.3a van het Activiteitenbesluit geldt artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit niet indien voor een IPPC-installatie emissies zijn vastgesteld in BBT-conclusies. De BREF Afvalbehandeling is voor de IPPC-installaties inpandige biologische behandeling (in casu tunnelcompostering en biologisch drogen) en voorbehandeling van afval voor (mee)verbranding (in casu productie brandstoffen) aangewezen als BBT-conclusie1. In de BREF-afvalbehandeling zijn in tabel 6.7 voor geleide emissies2 een geurconcentratie van 200 – 1.000 ouE/Nm3 vastgesteld.

Gebruikelijke toetsingswaarden bestemmingsplan
Het algemene stankbeleid is door het ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid uit 1994 en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur uit 19953. Het geurbeleid zoals vastgelegd in de brief uit 1995 is verder uitgewerkt in een stappenplan voor het bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau. Sinds december 2012 is deze opgenomen in hoofdstuk 3 van de handleiding geur: "Bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen)". Uitgangspunt in het geurbeleid is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Als algemene doelstelling voor geurhinder is gesteld dat in 2010 er geen ernstig gehinderden meer mogen zijn.
Door de raad van de gemeente Waddinxveen is geen beleidsregel conform titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht vastgesteld. Dit betekent dat geen geurbeleid is vastgesteld. Het is niet toegestaan om op ander geurbeleid te anticiperen. In het kader van het bestemmingsplan moet worden beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten opzichte van de planologische bestaande situatie. In de Handleiding Geur4 waarvoor bij wijziging van bestemmingsplannen wordt verwezen naar de aanpak als neergelegd in artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 2.7a
3. Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de volgende aspecten:

  1. a. de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;
  2. b. de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten;
  3. c. de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting;
  4. d. de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;
  5. e. de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting, en
  6. f. de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting.

De kans op geurhinder wordt vaak beoordeeld aan de hand van geurcontouren. Een geurcontour geeft een geurimmissieconcentratie in combinatie met een bepaalde overschrijdingsfrequentie (uitgedrukt als percentielwaarde) weer. Uit de diverse richtlijnen en lokaal beleid blijkt dat de volgende overschrijdingsfrequenties en geurconcentraties gebruikelijk zijn:

Geurconcentratie
Een geurconcentratie van 1 ouE/m3 is gedefinieerd als de geurconcentratie waarbij van een groep mensen met een gemiddeld reukvermogen (panel geselecteerd volgens NEN-EN 13725) de helft van de mensen de geur nog net kan onderscheiden van geurvrije lucht. Doorgaans liggen de toetsingswaarden in een bereik van 0,5 tot 5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.

Daarbij geldt 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde als strengste toetsingswaarde5, waarvan onderbouwd kan worden afgeweken, bijvoorbeeld op basis van de verwachte hinderlijkheid van de geur. De hinderlijkheid kan worden gekwantificeerd door middel van hedonische metingen.

Ook het type geurgevoelige bestemming weegt mee in het vaststellen van de toetsingswaarden: aaneengesloten woonbebouwing geniet de hoogste mate van bescherming, waar er voor bijvoorbeeld verspreid liggende woningen ruimere toetsingswaarden aanvaardbaar worden geacht.

Overschrijdingsfrequentie
Voor continue bronnen wordt doorgaans volstaan met toetsing aan de 98-percentielwaarde. Kortdurende emissies kunnen leiden tot kortdurende maar hoge immissies. Voor dergelijke bronnen geeft toetsing aan de 98-percentielwaarde onvoldoende inzicht in de geurbelasting van de omgeving en is het gebruikelijk om hogere percentielen (99,5- en 99,9-percentiel) in beeld te brengen. De mate van onzekerheid neemt toe bij hogere percentielwaarden.

Vergunning

In het geurrapport voor de vergunde en planologisch toegestane situatie zijn, op basis van de destijds geldende Bijzondere regeling G26 voor groencomposteringen, de volgende toetsingwaarden gehanteerd:

  • Geurgevoelige bestemmingen:

- 1,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde

- 3 ouE/m3 als 99,5-percentielwaarde

- 6 ouE/m3 als 99,9-percentielwaarde

  • Minder geurgevoelige bestemmingen:

- 4,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde

- 9 ouE/m3 als 99,5-percentielwaarde

- 18 ouE/m3 als 99,9-percentielwaarde

Geuronderzoek
De geureffecten in het wijzigen van composteren naar een gesloten hal in plaats van composteren in de buitenlucht zijn door Olfasense B.V. onderzocht (rapport van oktober 2023, rapportnr. WAGR23A1, Bijlage 7). Op basis hiervan kunnen de volgende conclusies worden getrokken (overgenomen uit rapport).

De hal zal worden voorzien van een gaswasser en biofilter, dat als BBT wordt gezien volgens de BREF Afvalverwerking. Daar bovenop wordt er ook een schoorsteen gerealiseerd, om de geurbelasting nog verder te beperken. Aan de hand van ervaringsgegevens wat betreft biofilters, Factsheets emissiebeperkende technieken en de BREF-afvalbehandeling, in combinatie met een emissieberekening op basis van kengetallen, zou een geurconcentratie na reiniging van 1.000 ouE/m³ haalbaar kunnen zijn. Deze waarde ligt in de range van de Factsheets (200 – 2.500 ouE/m³) en van de BREF (200 – 1.000 ouE/m³). De geuremissie als gevolg van het biofilter bedraagt daarmee 305 *106 ouE/h. Op het buitenterrein vinden alleen niet- of minder geurende activiteiten plaats, waardoor het biofilter de dominante geurbron zal vormen.
Uit de verspreidingsberekeningen blijkt dat de geurbelasting in de toekomstige situatie aanzienlijk afneemt ten opzichte van de vergunde situatie. De geurbelasting ligt dan ruim beneden de toetsingswaarden van de voormalige Bijzondere regeling voor groencomposteringen en ligt op of onder de streefwaarde (de hindergrens) volgens het geurbeleid van de Provincie Zuid-Holland.
Gezien de maatregelen conform BBT, gecombineerd met nog een extra maatregel in de vorm van een schoorsteen, de aanzienlijke vermindering van de geurbelasting en de ligging van de geurbelasting in de toekomstige situatie rond de hindergrens is er in de toekomstige situatie sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau.

Voor overige activiteiten die vallen onder maximaal milieucategorie 3.2 of 4.2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering geeft bij omgevingstype gemengd gebied het volgende beeld. Gelet op de richtafstanden vanaf de grens van het perceel kunnen enkel de bedrijfswoningen gelegen aan Tweede Bloksweg 54a en 60 mogelijk hinder van geur ondervinden. Ten opzichte van de vergunde situatie wordt de geurbelasting echter drastisch verminderd. Bij een nieuwe activiteit mag geen extra geurhinder ontstaan op deze woning ten opzichte van de bestaande activiteiten. Per saldo neemt de geurbelasting als 98 percentielwaarde af van 4,5 ouE/m3 huidige toegestane planologische situatie dan af tot 0,5 ouE/m3 (ondergrens geurhinder) in de nieuw aangevraagde situatie conform het geurbeleid (brief minister VROM van 30 juni 1995, LE/LV/AJS95.16B over geur voor nieuwe situaties met toepassing van de best beschikbare technieken).


Conclusie
Vanuit de milieuzonering, onderdeel geur, zijn er geen belemmeringen tegen dit bestemmingsplan.

  1. 1. EU 2018/1147 vaststelling BBT conclusie voor afvalbehandeling dd 10 augustus 2018.
  2. 2. Volgens definities BREF Afvalbehandeling zijn 'geleide emissies': Emissies van verontreinigende stoffen naar het milieu via kanalen, leidingen, schoorstenen enz. Dit omvat ook emissies uit open biofilters.
  3. 3. Zie beleidsbrief van de minister van VROM vn 30 juni 1995 met kenmerk LE/LV/AJS95.16B MBL276.95004.
  4. 4. Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) - Kenniscentrum InfoMil.
  5. 5. Zie beleidsbrief van de minister van VROM vn 30 juni 1995 met kenmerk LE/LV/AJS95.16B MBL276.95004.
  6. 6. Vervallen per 1 januari 2016, zie Stb. 2015, 337 en Stb. 2015, 450.

6.1.4 Geluid

6.1.5 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. De (ontwerp) beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 april 2023 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is de lintbebouwing als Wonen aangeduid. Het achterliggende gebied wordt als Industrie aangemerkt.
De bodemkwaliteit is in het kader van de milieuvergunning al onderzocht. Ter plaatse zijn op basis van de vigerende omgevingsvergunning al bodembeschermende voorzieningen voorgeschreven en aangelegd die voldoen aan de BBT-document Nederlandse Richtlijn Bodembescherming en waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt bereikt. Voor de voorgenomen activiteiten blijven deze bodembeschermende voorzieningen in gebruik. Er vindt geen extra verontreiniging plaats van de bodem. In verband hiermede is een actualisatie van het bodemonderzoek achterwege gelaten.

Conclusie
Voor het oprichten van bedrijfshallen kan planologisch vergunning worden verleend, omdat er geen grootschalige bodemverontreiniging wordt verwacht. Binnen de exploitatie wordt hiervoor een budget gereserveerd. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

6.1.6 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Tabel 6.3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden


Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek luchtkwaliteit
Met het plan wordt beoogd een uitbreiding van het bedrijventerrein met een composteerhal te realiseren. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. In verband hiermede heeft M-tech te Roermond een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd (rapport van 25 mei 2023, Bijlage 9).

De emissies vanwege de inrichting in de beoogde situatie zijn berekend aan de hand van emissiefactoren uit de literatuur en specifieke bedrijfsgegevens. Met een verspreidingsmodel is de luchtkwaliteit rondom de locatie inzichtelijk gemaakt. Het onderzoek is uitgevoerd conform de van toepassing zijnde regels zoals die volgen uit de Wet milieubeheer.
Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat voor zowel PM10, PM2,5 als NO2 ruim wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet milieubeheer. De activiteiten veroorzaken geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende normering is toegestaan.
Uit bovenstaande blijkt dat de gewijzigde activiteiten geen belemmering vormen voor het verlenen van een omgevingsvergunning.

Voor overige activiteiten die vallen onder maximaal milieucategorie 3.2 of 4.2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering geeft bij omgevingstype gemengd gebied het volgende beeld. Het verrichte onderzoek gaat uit van een worst case situatie, zowel voor stof als NOx-emissies en laat geen overschrijding zien van de grenswaarden op de binnen de richtafstanden vanaf de grens van het perceel gelegen bedrijfswoningen aan Tweede Bloksweg 54a en 60.


Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt een uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk met een bedrijfshal voor compostering en hal voor recyclingactiviteiten. Uit onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.


Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Ten zuiden van het plangebied ligt de A12. Voorts ligt de Provinciale weg N453 binnen het invloedsgebied van het plangebied.

Provinciale wegen
De Provinciale weg N453 (Beijerincklaan) ligt op minimaal 200 m afstand van de geplande composteerhal. Deze weg is aangeduid als route gevaarlijke stoffen. Als toetsingskader voor de beoordeling van risico's ten gevolge van transport is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing.
De weg heeft, evenals alle wegen in de regio Midden-Holland (met uitzondering van de rijkswegen) een PR van 0 meter en een GR van < 0,1 OW. Het risico van EV van deze wegen is dus zeer beperkt. Dat tezamen met de geplande ontwikkeling van bedrijfsbebouwing betekent dat het risico beperkt is, zodat dit plan geen belemmering vormt voor het plangebied.
De onlangs gerealiseerde Vredenburghlaan (N457) ligt op meer dan 260 m vanaf het plangebied. Deze weg vormt evenmin een belemmering voor het plangebied.

Rijksweg A12
Om te voorkomen dat het transport van gevaarlijke stoffen over snelwegen ongeremd groeit, met alle gevolgen van dien voor bestaande of geplande ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de Rijksoverheid, gemeenten, provincies en het bedrijfsleven in gezamenlijk overleg gekomen tot het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet weg schept duidelijkheid over het maximale risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen op de omgeving.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het transport gevaarlijke stoffen over de A12 heeft ter hoogte van het plangebied een PR-contour van 0 meter vanuit het midden van de weg. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Plasbrandaandachtsgebied
In het Basisnet Weg is het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. De gedachte hierachter is dat voor snelwegen waarover veel brandbare vloeistoffen (benzine, diesel) worden vervoerd, (extra) rekening moet worden gehouden met het scenario dat bij een incident deze brandbare vloeistoffen uitstromen en in brand kunnen raken (plasbrand). Ter hoogte van het plangebied is conform het Basisnet Weg geen sprake van een zogenaamd PAG. Dat betekent dat er geen aparte verantwoording in het kader van het PAG hoeft plaats te vinden.

Groepsrisico (GR)
De rijksweg A12 heeft een invloedsgebied van 200 meter. Er dient een verantwoording GR te worden opgesteld wanneer binnen deze zone (minder) kwetsbare bestemmingen worden gepland en er sprake is van een significante toename van het Groepsrisico. In het plangebied zijn beperkt kwetsbare bestemmingen toegestaan. De afstand van de composteerhal ten opzichte van de A12 is minimaal 200 m. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Aan de Tweede Bloksweg 54 is het bedrijf Vis Waddinxveen B.V. gelegen. Binnen deze inrichting is één propaantank met een maximale inhoud van 13 m³ toegestaan. Omdat de tank niet groter is dan 13 m³ valt deze inrichting niet onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Het invloedsgebied wijzigt niet tot het plangebied. Deze inrichting vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Verder zijn er in de nabijheid van het plangebied geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart (figuur 15) zijn in de nabijheid van het plangebied (binnen een straal van 200 meter) geen risicovolle bedrijven gevestigd. Wel ligt de uitbreiding gedeeltelijk binnen de 250 m zone van het windturbinepark Distripark langs de A12. Binnen het plangebied worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Er zijn geen belemmeringen voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0023.png"Figuur 15: Uitsnede Signaleringskaart (plangebied zwart gestippeld omlijnd aangeduid).


Voor overige activiteiten die vallen onder maximaal milieucategorie 3.2 of 4.2 van de standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering geldt het in de regels opgenomen strijdig gebruik van risicovolle inrichting. Het bestemmingsplan maakt daarmee risicovollere inrichtingen niet mogelijk, zodat het aspect externe veiligheid geen beperking oplevert voor toepassing van deze milieucategorieën.

Overstromingsrisico Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het plangebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens ligt het plangebied in stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. Het plangebied heeft op grond hiervan een hoge waarde. Er is een grote kans op archeologische sporen van 3 tot 5 m, dieper dan 5 m en ruim dieper dan 5 m maaiveld (basis holoceen). In figuur 17 is een uitsnede van de CHS opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0025.png"Figuur 17: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.


Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen. Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd.

In het geldende bestemmingsplan Zuidplas Noord is archeologisch onderzoek overeenkomstig de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' nodig bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 1.000 m² en bodemingrepen dieper dan 0,3 m –MV.

Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het plangebied evenwel een middelhoge verwachtingswaarde gekregen. De juridische doorvertaling van het geactualiseerde archeologiebeleid heeft de gemeenteraad vastgesteld in het op 19 september 2018 vastgestelde bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. De nieuwbouw van een bedrijfshal ligt in het gebied met een middelhoge verwachtingswaarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 1.000 m² en bodemingrepen dieper dan 2,5 m –MV. Zie hiervoor de uitsnede van de beleidskaart zoals opgenomen in figuur 18.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0026.png"Figuur 18: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Onderzoek/ beoordeling

Uit een onlangs uitgevoerd bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek naar archeologie ten zuidwesten van het bedrijfsperceel is de verwachte Zuidplas-stroomgordel bevestigd door ADC ArcheoProjecten te Amersfoort (rapport van 15 juli 2021, kenmerk 5518). De diepere ondergrond bestaat hier uit zandige beddingafzettingen (Formatie van Echteld) gevolgd door 50 tot 105 cm dik pakket kleiige oeverafzettingen (Formatie van Echteld). De oeverafzettingen gaan geleidelijk over in een 65 tot 140 cm dik pakket zwak kleiig rietveen (Formatie van Nieuwkoop). Het veen wordt afgedekt door een 185 tot 220 cm dikke opeenvolging van kleiige wadafzettingen (Laagpakket van Wormer, Formatie van Naaldwijk). De bovenste 40 tot 60 cm wordt gevormd door een bouwvoor. Deze is het resultaat van agrarische bodembewerking.

De top van de in de ondergrond aanwezige oeverafzettingen van de Zuidplas-stroomgordel wordt als een archeologisch relevant niveau beschouwd met betrekking tot vindplaatsen uit de periode Laat-Mesolithicum t/m Vroeg-Neolithicum. Dit niveau bevindt zich op een diepte variërend van 275 tot 350 cm –mv (circa 7,90 tot 8,90 m –NAP).

Voor het plangebied zal dat niet anders zijn. Indien bij de fundatie van de bedrijfshal gebruik wordt gemaakt van heipalen kunnen (mogelijk aanwezige) archeologische waarden worden aangetast. De mate van aantasting is afhankelijk van het aantal en de verdeling van de palen alsook van het type en de diameter van de palen. Ook het onttrekken van grondwater kan leiden tot aantasting van eventuele archeologische waarden. Bij uitvoering van bouwplannen dient aan een tweetal randvoorwaarden te worden voldaan:

  1. 1. Er vinden geen diepe onttrekkingen van het grondwater plaats.
  2. 2. Bij de paalfundering van de bedrijfshal wordt een afstand van minimaal 4 m tussen de palen of palenrijen (van rand tot rand) met een maximale verstoringsoppervlakte van de palen van 2% van de oppervlakte van het archeologische niveau (top van de oeverafzettingen van de Zuidplas-stroom- gordel) gehanteerd.

Indien bij de uitvoering van de bouwplannen niet aan de gestelde randvoorwaarden wordt voldaan, is naar oordeel van ADC ArcheoProjecten aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit dient te bestaan uit een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek, uit te voeren met een mechanische boor (avegaar). Dit booronderzoek heeft als doel het systematisch onderzoeken van het bouwblok op de aanwezigheid van (een) archeologische vindplaats(en). De werkzaamheden dienen voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een Plan van Aanpak (PvA).

Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Waddinxveen


Conclusie
Gelet op de bouwmogelijkheden van dit bestemmingsplan is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' toegekend. Tevens zijn de hiervoor genoemde archeologische randvoorwaarden geborgd in de planregels. Met inachtneming hiervan zijn er vanuit oogpunt van archeologie geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.

6.2.2 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In de uitbreiding van het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.

Onderzoek/ beoordeling
Gebiedsbescherming Het gebied Broekvelden/ Vettenbroek, bestaande uit plassen en graslandpolders, is aangewezen als Speciale BeschermingsZone (SBZ). Dit aangewezen Natura 2000-gebied ligt op circa 7,8 kilometer ten oosten van het plangebied. Sprake is van een herontwikkeling op een bestaand bedrijventerrein nabij rijksweg A12. Dit Natura2000-gebied wordt hierdoor niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht. Ten noordwesten van het plangebied ligt de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard op circa 1,5 km. De planontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor deze ecologische verbindingszone en verderop gelegen weidevogelgebieden. Voorts liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland van de provincie Zuid-Holland (figuur 19).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPtweedeblokswg54b-0401_0027.png"Figuur 19: NNN in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt op circa 7,8 km ten oosten van het plangebied. Dit gebied is momenteel nog niet stikstofgevoelig, maar mogelijk wordt de Polder Stein binnenkort wel aangewezen als stikstofgevoelig gebied.
Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op circa 12 km afstand, zodat er geen sprake is van negatieve effecten van stikstofdepositie op kwetsbare natuur.

Op voorhand kan de toename van stikstofdepositie niet worden uitgesloten. In verband hiermede zijn stikstofberekeningen van de aanleg- en gebruiksfase uitgevoerd (notitie 'Plantoelichting Wnb', 12 oktober 2023, Bijlage 11). Hieruit kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).

De gevolgen van de beoogde planwijziging van Wagro voor Natura2000-gebieden, hebben volgens de voortoets met de effectenindicator enkel effect verzuring door N-depositie uit de lucht. Uit dit onderzoek blijkt dat de gevolgen van de beoogde planwijziging voor Natura2000-gebieden de effectenindicator treden zowel voor de beoogde planwijziging alleen de effecten verzuring en vermesting door N-depositie uit de lucht op. Uit de gemaakte AERIUS-berekeningen met toelichting volgt dat significante gevolgen voor een Natura 2000- gebied op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (plantoets op basis van de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming).

Op grond van het vorenstaande heeft de Omgevingsdienst Haaglanden bij brief van 30 november 2023, kenmerk ODH885552, geconcludeerd dat het aspect gebiedsbescherming geen belemmering vormt voor het vaststellen van het bestemmingsplan. De beoordelingsbrief is opgenomen in Bijlage 12.

Om die reden kan het opstellen van een passende beoordeling achterwege blijven. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Flora- en faunatoets

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd voor het onderhavige plangebied (rapport van oktober 2022, rapportnummer 21A060, Bijlage 13). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden vastgesteld (overgenomen uit rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' heeft stikstofgevoelige habitattypen. Er is een Aerius-berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie te berekenen.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/-verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Egel, Haas, Konijn, Vos, Wezel en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Amfibieën Nee. Amfibieën mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Conclusie
Vanuit de Wet natuurbescherming zijn er vanuit de gebiedsbescherming en soortenbescherming geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

Gezien artikel 1.1 in samenhang met categorie 1.1 van Bijlage I van de Crisis- en herstelwet is op het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en de voorbereiding daarvan de Crisis- en herstelwet van toepassing. Met dit bestemmingsplan wordt planologisch in ieder geval voorzien in de uitbreiding van productie-installaties ten behoeve van de productie van biomassa. Daarnaast wordt het bestemmingsplan gelet op de Coördinatieverordening Waddinxveen 2014 gecoördineerd voorbereid met de noodzakelijke omgevingsvergunningen milieu en bouwen voor de planologisch mogelijk gemaakte activiteiten. De benodigde omgevingsvergunningen worden gefaseerd aangevraagd.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven. Aan de hand van de richtafstanden is binnen deze bestemming een milieuzonering opgenomen aan de hand waarvan wordt aangegeven welke categorie ter plaatse is toegestaan. In het plangebied zijn een recyclingbedrijf en composteerinrichting op een bestaand bedrijventerrein van circa 10 ha toegestaan. De verwerkingscapaciteit van de compostering is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteerinrichting' mag niet meer bedragen dan 212.500 ton per jaar. De verwerkingscapaciteit van recyclingactiviteiten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - recyclingbedrijf' is onderverdeeld in verschillende componenten. De totale verwerkingscapaciteit mag niet meer bedragen dan 552.500 ton op jaarbasis. Eén en ander is vastgelegd in de specifieke gebruiksregels in artikel 3.4.2. Bij afwijking zijn onder voorwaarden overige bedrijven tot maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan. Hiervoor is als bijlage een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: bedrijfsgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken. In de regels zijn onder meer de toegestane bouwhoogte en het bebouwingspercentage van de hoofdgebouwen vastgelegd. Met betrekking tot de situering van de bedrijfsgebouwen zijn op de verbeelding bouwvlakken ingetekend, waarin de bedrijfsgebouwen gesitueerd dienen te worden. Voor de composteerinrichting is een schoorsteen toegestaan, die niet hoger mag worden dan 30 meter. De schoorsteen voor biomassacentrale wordt maximaal 20 meter.
De woning Tweede Bloksweg 58 te Waddinxveen is inmiddels eigendom van Wagro en functioneel verbonden (gedeelde inrit) met de huidige omvang van de inrichting. Deze woning is daarom betrokken bij het plangebied met de bouwaanduiding 'bedrijfswoning'. Deze woning is noodzakelijk, omdat de tunnelcompostering en biomassacentrale beide een continu bedrijf zijn. De werking van het biofilter van de tunnelcompostering is daarbij essentieel om geuroverlast in de omgeving te voorkomen. In geval van een storing dient op zo kort mogelijke termijn handmatig te worden ingegrepen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
In het plangebied komen gebieden met hoge archeologische verwachtingswaarden voor. Voor dit gebied is overeenkomstig het gemeentelijke archeologiebeleid de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunningenstelsel.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 6 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.


Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
Op de aangewezen gronden mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bouwwerken worden opgericht, mede ter bescherming van het leef- en verblijfsklimaat in verband met een (nabij) aanwezige windturbine.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd. Verder is opgenomen dat kan worden afgeweken van de in de bestemming Bedrijf opgenomen parkeerregels.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 10.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 10.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 11 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waarin ook verhaal van planschade is opgenomen. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. Er zijn drie vooroverlegreacties ontvangen. Deze zijn beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg, zoals opgenomen in Bijlage 14.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft voor omwonenden enkele informatiebijeenkomsten gehouden. Tijdens deze bijeenkomsten zijn groepen van 10 tot 12 personen geïnformeerd over het voornemen om de composteeractiviteiten in een nieuw de bouwen bedrijfsgebouw te contineren. Hierdoor kan geuroverlast tot een minimum worden teruggebracht. Tijdens de bijeenkomsten hebben de deelnemers het volgende aangegeven:

  • Reductie van geur. Tot hoeverre wordt de geurhinder gereduceerd met een tunnelcompostering in vergelijking met de huidige open compostering;
  • Toename van verkeer. Wat is de impact van vrachtverkeer op de lokale wegen, verkeersveiligheid en de bereikbaarheid van hun buurt.
  • Toename van geluid. Kan er geluidsoverlast verwacht worden die wordt veroorzaakt door de tunnelcompostering.
  • Duurzaamheidsmaatregelen. Worden er zonnepanelen op het dak geplaatst.

Bij uitwerking van de plannen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de door deelnemers ingebrachte punten.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4, artikel 3:10 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 28 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn vijf zienswijzen ontvangen. Deze zijn beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen en vooroverleg, zoals opgenomen in Bijlage 14.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Beplantingsplan

Bijlage 2 Beplantingsplan