KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
Artikel 5 Waarde - Archeologie 3
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
3.2 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Water
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Archeologie En Cultuurhistorie
6.2 Ecologie
6.3 Geluid
6.4 Bodem
6.5 Luchtkwaliteit
6.6 Externe Veiligheid
6.7 Bedrijven En Milieuzonering
6.8 Vorm Vrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
7.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Watertoets
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek 2007
Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek 2017
Bijlage 4 Flora- En Fauna Quickscan
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 8 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 9 Nota Van Beantwoording Vooroverleg En Inspraakreacties

Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 13-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31 met identificatienummer NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanbouw:

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.7 archeologische waarde:

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;

1.8 balkon:

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed & breakfast:

Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 bestaande situatie:

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 coffeeshop:

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;

1.25 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 huishouden:

een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.30 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.31 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.32 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.33 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.34 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.35 peil:

  1. a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.36 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.37 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.38 uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.39 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.40 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.41 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.42 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

1.43 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.44 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 bebouwingspercentage:

de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de snijlijn van gevel en dakvlak c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. fiets- en voetpaden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. nutsvoorzieningen;
  6. h. waterlopen en waterpartijen;
  7. i. kunstwerken;
  8. j. speeltoestellen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde Archeologie 2' als bedoeld in artikel 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' uit het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom', dat door de gemeenteraad van de gemeente Waddinxveen op 16 december 2015 is vastgesteld, toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 3

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming 'Waarde Archeologie 3' als bedoeld in artikel 5 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' uit het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom', dat door de gemeenteraad van de gemeente Waddinxveen op 16 december 2015 is vastgesteld, toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. waterkeringen;
  2. b. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. c. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. d. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering;
  2. b. het waterstaatsbelang niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. vooraf een positief schriftelijk advies wordt verkregen bij de beheerder van de betreffende waterkering.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen’ is het niet toegestaan om het gebruik van gronden of gebouwen uit te breiden ten behoeve van het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:

  • ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
  • scholen, of
  • gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.

10.2 vrijwaringszone - vaarweg

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toegestaan, mits:

  1. a. rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:
    1. 1. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
    2. 2. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
    3. 3. de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal, en
    4. 4. het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.
  2. b. voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen zoals genoemd in lid 10.2 onder a, wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  6. f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  7. g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
    1. 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m;
    2. 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
    3. 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Voorrangsregel dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat, in geval van strijdigheid tussen dubbelbestemmingen onderling, dubbelbestemmingen gericht op het beschermen van personen voor gaan boven dubbelbestemmingen ter bescherming van de archeologische- en cultuurhistorische waarden in de ondergrond. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  • 'Waterstaat - Waterkering';
  • 'Waarde - Archeologie 2';
  • 'Waarde - Archeologie 3'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende toelichting heeft betrekking op de realisatie van vijf woningen in het gebied ten noorden van Zuidkade 32, te Waddinxveen. Het betreft een braakliggend terrein dat voorheen in gebruik is geweest voor de opslag van bouwmaterialen. Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Waddinxveen. De realisatie van de vijf woningen is op grond van de geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft een herziening van de geldende bestemmingsplannen 'Bebouwde Kom 2015' en 'Van station tot hefbrug', ter plaatse van het gebied ten noorden van Zuidkade 32.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen in het woongebied in de kern van Waddinxveen. Het plangebied ligt tussen de woning aan Zuidkade 32 en het winkelpand aan Zuidkade 71-73, direct ten westen van het kanaal de Gouwe. De Gouwe is een belangrijke transportader en tevens staande mastroute. Aan de overzijde van de Gouwe ligt de provinciale weg N207. Figuur 1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0001.jpg"

Figuur 1 Overzichtskaart, plangebied: rode omlijning

Het plangebied betreft de percelen met de volgende kadastrale aanduidingen:

  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3042 (13 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3043 (1 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3044 (311 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3039 (1 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3040 (5 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 3041 (393 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 1450 (101 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 1933 (265 m2);
  • gemeente Waddinxveen sectie D, nummer 866 (115 m2).

In figuur 2 zijn de kadastrale percelen in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0002.jpg"

Figuur 2 Kadastraal plangebied: rode omlijning, bron: Hoste Milieutechniek BV

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden twee verschillende bestemmingsplannen. In onderstaande tabel is een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.

Bestemmingsplan Raadsbesluit vaststelling
Bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' 16 december 2015
Bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' 30 januari 2013

Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' en voor het noordelijk deel geldt het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug'. De noordelijke gronden zijn bestemd als 'Maatschappelijk' en de zuidelijke gronden zijn bestemd als 'Wonen'.

In het noorden van het plangebied zijn op de gronden binnen het bouwvlak gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van maatschappelijke dienstverlening. De gronden in het zuiden van het plangebied zijn bestemd voor wonen en aan-huis-verboden beroeps- en bedrijfsactiviteiten. Op de gronden binnen de bouwvlakken zijn niet meer dan het bestaande aantal woningen toegestaan. Doordat de gronden onbebouwd zijn kan het plan niet worden gerealiseerd. Daarnaast past de bebouwing niet geheel binnen de opgenomen bouwvlakken. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient de bestemming 'Maatschappelijk' te worden gewijzigd naar 'Wonen' en dienen de grenzen van de bouwvlakken te worden gewijzigd. Figuur 3 bevat een uitsnede van de verbeeldingen van de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0003.jpg"

Figuur 3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2015' en bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' met rood omlijnd het plangebied, bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 zijn de beleidsuitgangspunten van het rijk, de provincie Zuid-Holland, de regio en gemeente Waddinxveen weergegeven. De waterparagraaf is opgenomen in hoofdstuk 5. De milieu- en omgevingsaspecten waaraan het initiatief getoetst dient te worden komen in hoofdstuk 6 aan bod. Hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting. Ten slotte wordt in hoofdstuk 8 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied ligt aan de rand van de woonbuurt Oostpolderwijk. Het plangebied is gelegen aan de Zuidkade. De Zuidkade wordt gekenmerkt door zowel historische als recente bebouwing. Het hoogteverschil tussen de bebouwing aan de Zuidkade en de daarachter gelegen bebouwing (circa 1,5 meter) is kenmerkend. Het plangebied betreft een braakliggend terrein dat voorheen in gebruik is geweest voor de opslag van bouwmaterialen. Daarnaast stond ter plaatse een papiermolen (stomp). Figuur 4 geeft de locatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0004.jpg"

Figuur 4 Foto locatie plangebied, bron: Google Streetview

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Nieuwe Situatie

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van vijf woningen aan de Zuidkade in Waddinxveen, waarvan vier geschakeld zijn en één vrijstaand. De voorgevel van de woningen is georiënteerd naar de Zuidkade. De woningen hebben een inhoud van circa 500 m3 en een te ontwikkelen oppervlakte van circa 150 m2. De goot- en bouwhoogte van de woningen is afgestemd op de afmetingen van omliggende woningen aan de Zuidkade. De goot- en bouwhoogte bedraagt 6 en 10 meter. In figuur 5 en 6 is het bouwplan globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0005.jpg"

Figuur 5 Weergave nieuwbouw, bron: Henk Snoeks architect BNA

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0006.jpg"

Figuur 6 Situering woningen, bron: Henk Snoeks architect BNA

3.2 Verkeer En Parkeren

De verkeersontsluiting vindt hoofdzakelijk plaats via de Jan Dorrekenskade-Oost. Via de Jan Dorrekenskade-Oost is de Kanaaldijk bereikbaar, die fungeert als gebiedsontsluitingsweg van de Zeeheldenwijk.

Ieder bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.

Voor de parkeernormen wordt de CROW publicatie 317 als uitgangspunt gehanteerd. Op deze wijze wordt ten aanzien van de hiervoor genoemde punten een duidelijk houvast geboden voor het beoordelen van aanvragen van een omgevingsvergunning.

Nieuw CROW 317 (2012)_
Programma Parkeerkengetal (rest bebouwde kom) Totaal
1 koop, vrijstaande woningen min. 1.8 & max. 2.6 2,2
4 koop, twee-onder-een-kap min. 1.7 & max. 2.5 2,1
Totaal aantal parkeerplaatsen 10,6

PLANGEBIED

De vijf woningen voorzien ieder in 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Alle woningen hebben aan de achterzijde van het perceel ruimte voor twee parkeerplaatsen. De overige parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied. Dit plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastratuctuur en Ruimte de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In paragraaf 4.1.3 wordt nader ingegaan op de Ladder.

Er komt uit de SVIR geen concrete actie of beperking voor dit bestemmingsplan voort.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer de ecologische hoofdstructuur, radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

In het Barro zijn geen regels opgenomen die relevant zijn voor het voorliggend bestemmingsplan.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering dient te worden voorkomen.

Het Bro stelt overheden verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de Ladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  1. 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  2. 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4 (Midden-Delfland). Het voorliggende initiatief betreft de realisatie van vijf woningen in stedelijk gebied. Vanwege de kleinschalige omvang van het project kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. De duurzaamheidsladder is niet van toepassing.

4.1.4 Modernisering Monumentenzorg

De Eerste Kamer heeft op 31 mei 2011 het wetsvoorstel Modernisering Monumentenzorg aangenomen. In de Wet modernisering monumentenzorg zijn drie speerpunten opgenomen:

  • cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;
  • krachtiger en eenvoudiger regels;
  • herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

Cultuurhistorie en ruimtelijke ordening

Het bestemmingsplan is volgens de wet een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Daarom is, als uitwerking van de wet, in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daartoe dienen gemeenten, volgens het Bro, ter voorbereiding op een bestemmingsplan de cultuurhistorische waarden te inventariseren en analyseren.

Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is in hoofdstuk 6.1 de uitvoerbaarheid van het initiatief beschreven, rekening houdend met de cultuurhistorische waarde van het plangebied.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit en verordening Ruimte

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is een structuurvisie op provinciaal niveau en bevat de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. Hieronder valt ook het Programma ruimte, het Programma mobiliteit, de Verordening ruimte en de Agenda ruimte. De Visie ruimte en mobiliteit biedt geen vast omlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie gaat uit van 4 rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • beter benutten en opwaarderen van wat er is
  • vergroten van de agglomeratiekracht
  • verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit
  • bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

Wonen

De provincie wil dat wordt voorzien in de maatschappelijke vraag naar woningen. Die vraag ontwikkelt zich sinds enkele jaren onomkeerbaar door structurele demografische ontwikkelingen. De woningmarkt is een voorraadmarkt. In het overgrote deel van de vraag kan worden voorzien door (her)gebruik, vernieuwbouw, renovatie, verhuur en verkoop van de bestaande voorraad. In een deel van de behoefte aan eengezinswoningen kan bijvoorbeeld worden voorzien doordat woningen vrijkomen door verhuizing naar zorgeenheden of door het overlijden van ouderen. De provincie verwacht van gemeenten dat zij met elkaar in regionale visies vanuit dat perspectief vertrekken. Dat wil zeggen dat inzicht wordt gegeven in de mogelijkheden die de bestaande voorraad en doorstroming bieden, dat voorraad- en huisvestingsbeleid worden vastgesteld en dat daaruit volgende acties worden geformuleerd.

Woningbouw zal voor het grootste deel plaats moeten vinden in de stedelijke agglomeratie. Maar ook daarbuiten is er bouwbehoefte. Het grootste deel van de bouwbehoefte betreft woningen in een centrumstedelijk, buitencentrum- of centrumdorps milieu. Maar ook in andere milieus moet worden bijgebouwd. Het accent van de bouwbehoefte op stads-en dorpscentra en hun directe omgeving, past goed bij de ruimtelijk gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland. Als op die plaatsen wordt gebouwd, kunnen voorzieningen beter worden benut of versterkt (kwalitatief hoogwaardig systeem van openbaar vervoer), de leefbaarheid en agglomeratiekracht worden versterkt en de groene ruimte worden gespaard.

Beter benutten en opwaarderen van wat er is

De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van bebouwde ruimte. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening hanteren gemeenten de “ladder voor duurzame verstedelijking” om de keuze voor en situering van nieuwe woon- en werklocaties te verantwoorden. De provincie bevordert de consequente toepassing van de ladder door deze op te nemen in de Verordening Ruimte en daarbij een aantal begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD. Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en op de kaart 'Beter benutten van bebouwde ruimte' aangewezen als zijnde 'bebouwde ruimte' (zie figuur 7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0007.jpg"

Figuur 7 Uitsnede kaart Beter benutten bebouwde ruimte (plangebied: rode omlijning)

Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte

Zoals eerder aangegeven zet de provincie in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. Onderhavige ontwikkeling voorziet in de bouw van vijf woningen op braakliggende gronden gelegen in een woonwijk in de kern van Waddinxveen. Stedenbouwkundig sluit de nieuwbouw aan bij de bebouwing in het gebied en betreft het een verbetering ten opzichte van het huidige gebruik als opslag van bouwmaterialen. Het terrein is door de gemeente Waddinxveen reeds aangewezen als woongebied. Bij de realisatie van de woningen wordt rekening gehouden met het behoud van voldoende groen. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid en bodem, zie hiervoor hoofdstuk 6.

CONCLUSIE

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van vijf woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met de visie Ruimte en Mobiliteit en de verordening Ruimte.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Regionale Agenda Wonen

Op 14 maart 2013 is de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland voor de periode 2013-2019 opgesteld. In deze regionale agenda leggen de gemeenten Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen en Zuidplas vast hoe zij vorm geven aan de samenwerking rond wonen. Voor de periode 2013-2019 spreken de gemeente het volgende met elkaar af:

  • Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WoningBehoefteRaming 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel. De regionale woningbehoefte voor de periode 2010 tot en met 2019 is op basis van migratiesaldo nul geraamd op 10.600 woningen.
  • Elke gemeente voert daarvoor de maatschappelijk en financieel urgente projecten uit haar woningbouwprogramma 2012 tot en met 2019 uit.
  • Gemeenten kunnen projecten uitwisselen mits ze binnen de capaciteit van de opgegeven urgente woningproductie blijven, deze projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben en zich niet in het buitengebied bevinden of er geen binnenstedelijk groen voor wordt opgeofferd.
  • Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.
  • Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).
  • Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus, te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus. Vanwege de enorme diversiteit in dorpse woonmilieus hanteren gemeenten voor dorpse woonmilieus een onderverdeling gebaseerd op type gemeenschap en ruimtelijke opzet.
  • Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.
  • Gemeenten onderzoeken met elkaar, woningcorporaties en andere partijen zoals beleggers/ particuliere verhuurders de problematiek en mogelijke oplossingen rond de huisvesting van lage middeninkomens nader.
  • Gemeenten verkennen met elkaar en betrokken partijen de behoefte van arbeidsmigranten aan tijdelijke huisvesting en mogelijke oplossingen hiervoor.
  • Gemeenten brengen met betrokken partners het zorggerelateerde aanbod aan huisvesting voor bijzondere doelgroepen structureel in beeld en delen deze informatie periodiek met elkaar. Daarnaast bespreken gemeenten initiatieven voor nieuwe zorggerelateerde huisvestingsvoorzieningen voor bijzonderde doelgroepen met elkaar om te beoordelen of deze bijdragen aan gesignaleerde tekorten en voldoende spreiding tussen gemeenten.
  • Voor mensen die moeten uitstromen uit de maatschappelijke opvang richting reguliere woningen maken gemeenten met elkaar en betrokken partners afspraken over een redelijke verdeling van het beschikbaar te stellen aanbod en de daarbij in te zetten instrumenten voor woonruimteverdeling.

PLANGEBIED

In de Regionale Agenda Wonen is de geplande urgente woningbouwproductie geschat op 372 koopwoningen (prijsklasse middel duur). Op basis van algemene ervaringen in de woningmarkt is aan kleine projecten en grondgebonden middeldure woningen een matig risico toegekend. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van vijf middeldure koopwoningen aan de Zuidkade in Waddinxveen. Voorliggend plan levert een bijdrage aan de woningvraag in Waddinxveen naar woningen in het middeldure segment en past bij de markt. Met deze onwikkeling wordt doorstroming bevorderd.

CONCLUSIE

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van vijf middeldure woningen in Waddinxveen. De ontwikkeling sluit aan bij het totale woningbouwprogramma voor de regio, overeenkomstig de Regionale Agenda Wonen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

Op 3 oktober 2012 is de Structuuvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

Wonen & voorzieningen

De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met de regio en de gemeente wil deze afspraken zoveel mogelijk nakomen. Tegelijkertijd is de marktsituatie veranderd en zijn de prognoses over de ontwikkeling van de bevolking en huishoudens in Waddinxveen ten opzichte van 2006 neerwaarts bijgesteld. Een bijstelling van het programma uit de structuurvisie 2006 is daarom noodzakelijk. De prognoses geven aan dat de behoefte aan extra woningen in 2030 circa 2.000 bedraagt (op basis van autonome groei en gezinsverdunning). Waddinxveen wil in deze behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd. Van dit programma is ongeveer de helft bestemd voor de behoefte vanuit de eigen gemeente en de andere helft voor instroom vanuit de regio, waarmee de gemeente Waddinxveen haar regionale/Zuidvleugel rol invult.

In vergelijking met het bestaande programma betekent de nieuwe ambitie een bijstelling van circa 6.000 woningen naar 4.250 woningen. De realiteit leert dat op dit aantal sprake zal zijn van planuitval (ervaringscijfers is veelal 30%). Daarnaast worden deze woningen in de tijd gefaseerd.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0008.jpg"

Figuur 8 Kaart 4 Thema Wonen & voorzieningen (plangebied: blauw omlijnd)

PLANGEBIED

Het plangebied is op Kaart 4 Thema Wonen & voorzieningen (zie figuur 8) aangewezen als 'Wonen bestaand' en voor een klein gedeelte als 'Kwaliteitslag centrumgebied/ concentratiegebied winkels en voorzieningen'. Het plan voorziet in de bouw van vijf woningen aan de Zuidkade. Met de ligging van de woningen aan het water draagt deze ontwikkeling bij aan een aantrekkelijk en kwalitatief onderscheidend aanbod. Dit plan voorziet in de bouw van woningen op gronden die (deels) reeds bestemd zijn voor wonen. De gemeente voorziet zodoende in de herontwikkeling van bestaande locaties in de bebouwde kom en is in overeenstemming met de Structuurvisie Waddinxveen 2030.

4.4.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 19 december 2012 de Woonvisie Waddinxveen 2012-2017 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2017. Uitgangspunt daarbij is om tot 2030 4250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De volgende ambities zijn hierin opgenomen:

  • prettig wonen voor iedereen
  • het versterken van de bestaande identiteit van Waddinxveen
  • ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
  • kwaliteit en variatie in het woningaanbod
  • passende woonmilieus en
  • een goede leefbaarheid.

Deze (ruimtelijke) ambities zijn vervolgens op basis van trends en prognoses vertaald naar de opgave voor accenten in het woningbouwprogramma. Daarbij is bepaald dat de accenten moeten liggen bij:

  • betaalbare huurwoningen
  • betaalbare koopwoningen
  • duurdere en grote koopwoningen
  • zorgwoningen
  • woningen geschikt voor 1 persoonshuishoudens
  • ruime levensloopbestendige woningen.

De gemeente kiest ervoor om in te zetten op het afronden van de ruimtelijke structuur van de kern en het herontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom die een kwaliteitsimpuls nodig Woonvisie Waddinxveen 2012-2017 hebben. In de woonvisie is een afwegingskader opgenomen waarmee locaties beoordeeld kunnen worden op geschiktheid om bij te dragen aan de bovenstaande ambities en als de locaties geschikt zijn, kan met nadruk op de genoemde wooncategorieën het programma bepaald worden.

De keuzes voor onderhavige ontwikkeling wordt met behulp van het afwegingskader gemaakt.

Criterium Beschrijving Toets
Bereikbaarheid Hoe bereikbaar is de locatie? Is het OV (trein/bus) in de buurt? Fiets/auto? Gelet op de ligging nabij het rijkswegennet en de aanwezige openbaar vervoersverbindingen kan worden geconcludeerd dat de bereikbaarheid goed is.
Voorzieningenniveau Draagt woningbouw op deze locatie bij aan het draagvlak van de voorzieningen? En andersom: zijn de aanwezige voorzieningen in de buurt? Het plangebied ligt op een afstand van circa 420 meter tot winkelcentrum Gouweplein. Hiermee zijn voldoende voorzieningen in de buurt gelegen.
Ruimtelijke kwaliteit Hoe is de kwaliteit van deze locatie? En andersom: draagt woningbouw bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke structuur van Waddinxveen? Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en woningbouwontwikkeling draagt bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het woongebied.
Variatie in de wijk Draagt de ontwikkeling op deze locatie bij aan variatie in de wijk? De ontwikkeling van de woningen aan het water draagt bij aan variatie in de wijk.
Woonmilieu Welk woonmilieu is passend op deze locatie en sluit dit aan bij de vraag die er is? Het plan voorziet in de nieuwbouw van een vrijstaande en aaneengeschakelde woningen.

CONCLUSIE

De ontwikkeling van de vijf woningen voldoet aan de criteria genoemd in het afwegingskader en is in overeenstemming met het beleid genoemd in de Woonvisie van de gemeente Waddinxveen.

4.4.3 Mobiliteitsplan

Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan de ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde 'Structuurvisie Waddinxveen 2030'.

PLANGEBIED

De verkeersontsluiting vindt hoofdzakelijk plaats via de Jan Dorrekenskade-Oost. Via de Jan Dorrekenskade-Oost is de Kanaaldijk bereikbaar. Het plan is niet in strijd met het Mobiliteitsplan.

4.4.4 Parkeerbeleid

In juli 2014 heeft de gemeente Waddinxveen Parkeerbeleid vastgesteld. Hierin beschrijft de gemeente hoe wordt omgegaan met parkeernormen. Het parkeerbeleid is met name gericht op de bebouwde kom. De gemeente kan ervoor kiezen om gemotiveerd van de richtlijnen af te wijken.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen moet in het onderhavige geval worden bepaald op basis van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' binnen de volgende kaders:

    1. a. stedelijkheidgraad 'matig stedelijk'
    2. b. locatie 'rest bebouwde kom'
    3. c. de bandbreedte in het CROW verschilt per type woning. Voor de 4 gewenste tweekappers worden 2,1 parkeerplaatsen per woning aangehouden. Voor de vrijstaande woning wordt 2,2 parkeerplaatsen aangehouden.

PLANGEBIED

Op basis van de CROW-publicatie dient in het plangebied te worden voorzien in 10,6 parkeerplaatsen. Aan de achterzijde van de woningen is ruimte voor tien parkeerplaatsen. De overige parkeerbehoefte kan worden opgevangen in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied.

CONCLUSIE

Voorliggend plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de CROW-publicatie 317. Voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met het Parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen.

4.4.5 Groenstructuurplan en groenbeleid 2016

Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad het groenstructuur en groenbeleidsplan vastgesteld. In het groenstructuur en groenbeleidsplan zijn kaders vastgelegd voor de inrichting en het beheer van het gemeentelijke openbare groen binnen de bebouwde omgeving. Waddinxveen is een groene gemeente aan de rand van het Groene Hart. De prioriteit ligt in het behoud en versterken van het groen in de hoofdgroenstructuur. In het groenstructuurplan en het groenbeleidsplan worden de hoofd- en wijkstructuren van het gemeentelijk groen vastgelegd. In de hoofdgroenstructuur staat behoud en versterken van het groen voorop en is weinig mogelijk. Voor de wijkgroenstructuur geldt een milder beschermingsregime. Voor het overige groen in de directe woon- en werkomgeving is meer mogelijk.

PLANGEBIED

Het plangebied is niet aangewezen als hoofdgroenstructuur en/of wijkgroenstructuur, zie figuur 9. Bij de ontwikkeling van de woningen wordt rekening gehouden met de ambities gesteld in het groenstructuurplan en groenbeleid. Groen wordt gecomponseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0009.jpg"

Figuur 9 Uitsnede Hoofd- en wijkgroenstructuurkaart plangebied (zwart omlijnd)

4.5 Conclusie

Gelet op voorgaande afwegingen kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan 'Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31' in overeenstemming is met het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Water

5.1.1 Inleiding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het bestemmingsplan Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31 is op 9 december 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl, zie Bijlage 1 bij de toelichting.

5.1.2 Beleid

Nationaal waterbeleid

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

In het Nationaal Waterplan is de meerlaagsveiligheid of veiligheidsketen geintroduceerd. Dit houdt in dat de waterveiligheid op drie manieren moet worden geborgd, te weten:

  • voorkomen van een overstroming
  • beperken van de gevolgen van een overstroming
  • het bestrijden van calamiteiten en rampen

Het voorkomen van overstromingen richt zich op de waterkeringen. De waterkeringen op orde te brengen en te houden het primaire doel. Het is de taak van het hoogheemraadschap om de waterkeringen veilig en robuust te houden. Daarbij constant zoekend naar de balans tussen de belangen en wensen van omgeving en wat het beheer en veiligheidsvraagstuk vereist van een waterkering. Ook gericht op klimatologische ontwikkelingen in de komende decennia.

Provinciaal waterbeleid

Het waterbeleid is opgenomen in de volgende beleidsdocumenten:

  • Visie Ruimte en Mobiliteit;
  • Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021 en een deel van het Provinciaal Waterplan 2010-2015.

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Gemeentelijk waterbeleid

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop.

De gemeente heeft voor planontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd:

  • Zoveel mogelijk afkoppelen van afvoer en regenwater en verhard oppervlak;
  • Toepassen van waterbesparende voorzieningen.

5.1.3 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de kade van de Gouwe. De Gouwe heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de veen- en kleipolders in de gemeente Waddinxveen. Daarnaast ligt in het plangebied een waterkering die is opgenomen op de legger van het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Hierna wordt ingegaan op de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan met het aspect water is omgegaan.

Waterkering

Planologisch moeten de waterkeringen worden beschermd tegen ongewenste ontwikkelingen door de waterkeringen met een aparte dubbelbestemming te borgen. Concreet betekent dit dat op de verbeelding de beschermingszone wordt bestemd als 'Waterstaat - Waterkering'. In de voorwaarden behorende bij deze dubbelbestemming geldt de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' als primaire bestemming. Daarnaast moet bij bouwplannen binnen deze (dubbel)bestemming de waterkeringbeheerder worden geraadpleegd. Het waterschap zal worden geraadpleegd in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Het verplicht opnemen van de waterkering in het bestemmingsplan is juridisch geregeld in de Provinciale Verordening Ruimte (2010).

Waterkwantiteit/ waterkwaliteit

Het uitgangspunt voor het watersysteem is het faciliteren van de ruimtelijke functies en belangen in het gebied. Over het algemeen functioneert het watersysteem het best met grote, robuuste eenheden. Het streven is daarbij om bij ontwikkelingen zo groot mogelijke aaneengesloten peilgebieden te creëeren en te behouden en lokale afwijkende peilen zoveel mogelijk op te heffen. Het plan voorziet in de realisatie van vijf woningen in een reeds bestaande woonwijk.

Waterafvoer

In de overeenkomst die is gesloten tussen de ontwikkelaar en de gemeente is vastgelegd dat een gescheiden riolerings- en drainagestelsel wordt aangebracht in het plangebied. De materiaalkeurze bji hemelwaterafvoeren is van belang. Uitloogbare materialen zijn niet wenselijk.

CONCLUSIE

Het aspect 'Water' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

6.1 Archeologie En Cultuurhistorie

6.1.1 Wet – en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

6.1.2 Archeologie

Op 16 november 2012 heeft de gemeente Waddinxveen de gemeentelijke Nota Archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Op de Waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Waddinxveen heeft het plangebied een 'hoge verwachtingsverwaarde'. De verwachtingswaarde van het gebied is voorzien van een beleidsadvies. Voor de gronden geldt in principe behoud in situ of onderzoek bij plangebieden:

  • groter dan 50 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onderm maaiveld: archeologisch bureau- en proefsleuvenonderzoek.
  • groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 0,3 meter onder maaiveld: archeologisch onderzoek conform AMZ-cyclus.

Figuur 11 geeft de aanwezige archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied weer (binnen rode lijnen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0010.jpg"

Figuur 11 Kaart Archeologische verwachtingswaarden

PLANGEBIED

Het plangebied is door middel van dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. De gronden in het plangebied hebben de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.

In januari 2007 is door RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureau- en inventariserend veldonderzoek, zie Bijlage 2. Uit de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat geen archeologisch vervolgonderzoek hoeft te worden uitgevoerd, indien de bodemingrepen niet dieper gaan dan 0,8 m -Mv.

In januari 2017 is door bureau Archeomedia een een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek, in de vorm van een verkennend booronderzoek in het noordelijke deel van het plangebied, uitgevoerd, zie Bijlage 3. Dit onderzoek bevestigt de aanname dat archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Om eventuele aantasting van waarden te voorkomen, worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Met betrekking tot het zuidelijke deel van het plangebied (Zuidkade 28–31) is in een eerder onderzoek geadviseerd nader onderzoek uit te voeren indien de bodemingrepen dieper gaan dan 0,8m –mv.
  • Ter plaatse van de boorpunten (B001) en (B002) dient de ontgravingsdiepte te worden beperkt tot respectievelijk 0,9 m -mv / 0,7 m -mv en de bodem dient ca. 0,3 m te worden opgehoogd. Indien wordt gekozen voor een vlakdekkende ophoging hoeft de ontgravingsdiepte ter plaatse van B001 niet te worden aangepast.
  • indien planaanpassing niet mogelijk is, wordt geadviseerd een archeologisch vervolgonderzoek op de onderhavige onderzoekslocatie uit te laten voeren, door middel van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P).
  • voorafgaand aan het uitvoeren van een IVO-P dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat door de bevoegde overheid dient te worden goedgekeurd.
  • archeologische toevalsvondsten dienen op grond van artikel 5.10 Erfgoedwet te worden gemeld bij het bevoegde overheidsorgaan.

6.1.3 Cultuurhistorie

In Waddinxveen is een aantal rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten aanwezig. Cultuurhistorische waarden kunnen sterk bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied en geven een gebied, plek of object identiteit. In en nabij het plangebied zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten gelegen.

6.1.4 Conclusie

Het bouwplan kan worden gerealiseerd rekening houdend met de hierboven genoemde beperkte ontgravingsdiepte. Hiermee is er geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan.

6.2 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet ruimtelijke ordening, de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

AFWEGING

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig project te toetsen, is door Otte Groen Adviesbureau een flora en fauna quickscan in het plangebied uitgevoerd, zie Bijlage 4. Het rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde quickscan van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn uitspraken gedaan over de (mogelijke) effecten van de voorgenomen ontwikkelingen en eventuele vervolgstappen.

Beschermde gebieden

De afstand van het plangebied tot Natuurnetwerk Nederland is dermate groot in verhouding tot de schaal van de ingreep dat een negatief effect op voorhand is uit te sluiten. Binnen de straal van 3 km van de planlocatie zijn geen Natura 2000 gebieden aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook op voorhand uit te sluiten. De werkzaamheden vinden plaats in Nationaal Landschap Groene Hart. De kernkwaliteiten van het Nationale Landschap worden door het lokale bestuur van Waddinxveen gewaarborgd.

Beschermde soorten

Tijdens het veldonderzoek zijn geen beschermde of bedreigde plantensoorten of resten hiervan aangetroffen. Het voorkomen van strikter beschermde plantensoorten is derhalve uit te sluiten.

Het plangebied is geschikt voor diersoorten zoals de egel en het konijn. Dit zijn nationaal beschermde soorten in de Wet Natuurbescherming. De provincie Zuid-Holland heeft vrijstelling gegeven voor deze soorten, in het kader van de ruimtelijke inrichting.

Daarnaast is aandacht besteed aan de vleermuis. Het gebouw aan Zuidkade 32 (aangrenzend aan de planlocatie) is door openingen in de spouwmuur geschikt voor vleermuizen. De nieuwbouw wordt niet geschakeld aan het bovengenoemde pand. Het is van belang dat in- en uitvliegopeningen in gebouwen beschikbaar blijven voor vleermuizen. Hoogstwaarschijnlijk wordt op het terrein gefoerageerd door vleermuizen. De omliggende bebouwing kan een schakel zijn in vliegroutes. Het plan heeft op dergelijke functies nauwelijk tot geen invloed. Met de ruimtelijke ontwikkelingen worden geen effecten verwacht op vleermuizen die foerageren en/of een vliegroute hebben.

De planlocatie is ten tijde van het onderzoek niet geschikt als potentiële voortplanting- en verblijfplaats voor de Europees beschermde soort rugstreeppad. De planlocatie is ook niet geschikt als nest- en/of verblijfplaats van de huismus. Mogelijk gebruikt de huismus de locatie om te foerageren of een stofbad te nemen. In de directe omgeving zijn hiervoor voldoende alternatieven. Het verdwijnen van deze mogelijk aanwezige functies heeft geen wezenlijke invloed op het leefgebied van de huismus.

Maatregelen

  1. 1. Wat betreft de vaste verblijfplaats van vleermuizen, is geen nader onderzoek vereist, mits er aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
    1. a. tijdens en na uitvoering van het werk dienen de mogelijke in- en uitvliegopeningen in de spouwmuur van Zuidkade 32 toegankelijk blijven.
    2. b. er mogen geen obstakels worden geplaatst voor de potentiële in- en uitvliegopeningen, zoals steigers en- of bebouwing;
    3. c. er mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd tijdens de ochtend- en avondschemer;
    4. d. potentiële in- en uitvliegopeningen mogen niet extra worden verlicht;
    5. e. lichtverstoring tijdens en na uitvoering van het werk moet worden voorkomen;
    6. f. lichtintensiteit mag niet toenemen;
  2. 2. Indien niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan dient nader onderzoek naar vleermuizen te worden uitgevoerd. Het onderzoek naar vleermuizen bestaat uit meerdere bezoeken in de periode mei/juni - augustus/september. Mogelijk is het tevens noodzakelijk een ontheffing aan te vragen;
  3. 3. De werkzaamheden moeten binnen het plangebied plaatsvinden. Indien tijdens de werkzaamheden bijzonderheden worden aangetroffen, dient een deskundige te worden geraadpleegd.
  4. 4. Om schade aan broedsel te voorkomen dient de struiklaag buiten het broedseizoen te worden verwijderd. De piek van het broedseizoen ligt rond half maart - half juli. Het is mogelijk om tijdens het broedseizoen te werken wanneer maatregelen zijn genomen om broedgevallen te voorkomen of wanneer een inspectie uitwijst dat geen broedsels aanwezig zijn.
  5. 5. Tijdens de uitvoer van de werkzaamheden dient de planlocatie ongeschikt te blijven voor de rugstreeppad. Vestiging van de rugstreeppad dient voorkomen te worden. Door de grondwerkzaamheden kan een biotoop ontstaan die aantrekkelijk is voor de rugstreeppad. Als de rugstreeppad zich vestigt, moeten de werkzaamheden alsnog stil gelegd worden. Het is dan ook beter de vestiging van rugstreeppadden te voorkomen. Dit kan door het plangebied (voorafgaand aan het uitvoeren van mogelijke grondwerkzaamheden) volledig af te schermen met antiworteldoek. Het antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat de padden op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.
  6. 6. Bij graafwerkzaamheden en/of tijdelijke opslag van grond kan voorkomen worden dat soorten als de oeverzwaluw gaan nestelen in de taluds door deze niet steiler te maken dan 1:3;
  7. 7. Mochten ondanks deze maatregelen onverhoopt toch beschermde dieren zich in het gebied vestigen, dienen de werkzaamheden worden stilgelegd na gelang de nesten vrijwillig zijn verlaten.

CONCLUSIE

Met inachtneming van bovenstaande maatregelen kan worden geconcludeerd dat het aspect ecologie geen belemmering oplevert voor onderhavig bestemmingsplan. De flora en fauna quickscan is voldoende.

6.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

PLANGEBIED

Op 16 januari 2017 is door Antea Group een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de bouw van de woningen aan de Zuidkade te Waddinxveen, zie Bijlage 5. In het akoestisch onderzoek is onderzocht of aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan en of er eventuele geluidbeperkende maatregelen nodig zijn. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat het nieuwbouwplan in de geluidzone van de Henegouwerweg is gelegen. De geluidbelasting ten gevolge van de Henegouwerweg bedraagt ten hoogste 55 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB op grond van artikel 82 Wgh, wordt op alle nieuwe woningen overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden. Bronmaatregelen (het vervangen van een wegdekverharding door geluidreducerend wegdek) en overdrachtsmaatregelen (plaatsen van geluidschermen of -wallen) zijn in deze situatie niet doelmatig. Het college dient op grond van artikel 110a, eerste lid Wgh, de hogere waarden ten gevolge van het wegverkeerslawaai vast te stellen. De hogere waarden zijn opgenomen in onderstaande tabel:

Adres Veroorzakende geluidbron Hogere waarde (dB)
Zuidkade woning I Henegouwerweg 55
Zuidkade woning II Henegouwerweg 55
Zuidkade woning III Henegouwerweg 55
Zuidkade woning IV Henegouwerweg 55
Zuidkade woning V Henegouwerweg 54

CONCLUSIE

De geluidbelasting ter plaatse van de woningen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. Ten behoeve van de ontwikkeling dient door de gemeente een Besluit hogere waarden te worden genomen.

6.4 Bodem

Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet worden gebouwd op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd.

Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer:

  • nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen);
  • er meer dan twee uur per dag mensen in verblijven;
  • het bouwwerk de grond raakt;
  • er na sloop wordt herbouwd.

PLANGEBIED

Voorliggend plan maakt de realisering van vijf woningen mogelijk aan de Zuidkade in Waddinxveen. Op 22 april 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het hoek perceel gelegen aan de Jan Dorrekenskade-Oost en de Zuidkade, zie Bijlage 6. Het onderzoek is uitgevoerd volgens NEN-5740. Op de locatie hebben zich geen bodembedreigende activiteiten plaats gevonden. Aangrenzend aan de locatie (zuidzijde) bevindt een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen. Tijdens het veldwerk zijn zintuiglijk in de bodem sterk puinhoudende lagen aangetoond. Enkele boringen zijn gestaakt op puin in de ondergrond. Tevens bevat het puin een geringe bijmenging van koolas. Uit de chemische analyse blijkt dat in de bovengrond een matige verontreiniging met lood en lichte verontreinigingen met kobalt, koper, kwik, nikkel, zink, PCB, PAK en minerale olie aanwezig zijn. De ondergrond is sterk verontreinigd met lood, matig verontreinigd met zink en licht verontreinigd met kobalt, koper, kwik, PCB en PAK. In het grondwater is een lichte verontreiniging met barium geconstateerd. Na uitsplitsing van het mengmonster blijkt dat de ondergrond sterk is verontreinigd met lood en zink. De verontreinigingen worden gerelateerd aan de bijmengingen met puin. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Ten behoeve van de herinrichting is een saneringsplan opgesteld dat ter goedkeuring is voorgelegd aan het bevoegd gezag. De provincie Zuid-Holland heeft reeds ingestemd met het saneringsplan.

In aanvulling op het bodemonderzoek zijn een verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd op het gehele plangebied (zie Bijlage 7 en Bijlage 8. Op basis van het nader onderzoek (veldwaarnemingen en analyseresultaten) wordt geconcludeerd dat op het onderzoeksterrein plaatselijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest. De omvang van deze verontreiniging is op basis van veldwaarnemingen en analyseresultaten begrensd en de omvang wordt geschat op ongeveer 40 m³. De asbestverontreiniging is met name te wijten aan het aangetroffen plaatmateriaal en in mindere mate aan asbest in de fijne fractie. De asbestverontreiniging bevindt zich in de puinhoudende ophooglaag op het noordwestelijke gedeelte van het terrein. In het eerder uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is aangetoond dat deze ophooglaag heterogeen tot sterk verontreiniging is met, met name lood en plaatselijk zink. Op het terrein is derhalve sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen en plaatselijk asbest. Ten behoeve van de voorgenomen herinrichting is het derhalve nodig om sanerende maatregelen te treffen. Deze maatregelen zullen kostenverhogend werken bij de herontwikkeling. Aanbevolen wordt om de sanerende werkzaamheden af te stemmen op de voorgenomen herinrichting.Tevens dient rekening te worden gehouden met het treffen van veiligheidsmaatregelen in relatie tot het werken in verontreinigde grond. Indien de bij de werkzaamheden asbestverdachte materialen worden aangetroffen, wordt aanbevolen om deze middels handpicking van het terrein te verwijderen en op geëigende wijze af te voeren.

Voorts zijn ten aanzien van de adressen Zuidkade 28 tot en met 31 de volgende onderzoeken uitgevoerd:

  • Verkennend bodemonderzoek zuidkade 28-31 te Waddinxveen (Hoste Milieutechniek BV, projectcode 01130VEW, d.d. 15 augustus 2001);
  • Nader bodemonderzoek Zuidkade 28-31 te Waddinxveen (Hoste Milieutechniek BV, projectcode 01172VEW, 31 oktober 2001);
  • Aanvullend historisch vooronderzoek Zuidkade 28-31 te Waddinxveen (Hoste Milieutechniek BV, projectcode 04210SCW, d.d. 8 december 2004);
  • Deelsaneringsplan Zuidkade 28-31 te Waddinxveen (Hoste Milieutechniek BV, projectcode 04211SCW, d.d. 13 december 2004);
  • Aanvulling bij het saneringsplan (Hoste Milieutechniek BV, kenmerk 04211SCW-05, d.d. 10 februari 2005);
  • Melding wijziging op saneringsplan (Hoste Milieutechniek BV, kenmerk U09-0395, d.d. 31 maart 2009).

Op basis van bovenstaande onderzoeken is in 2005 een besluit in kader van de Wet bodembescherming (Wbb) genomen. Op de locatie ter plaatse van Zuidkade 28 t/m 31 locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen. De sanering van de bodemverontreiniging is niet urgent. De bodemverontreiniging is bekend onder Wbb-code ZH062709011. Tevens is ingestemd met het saneringsplan.

CONCLUSIE

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan en de realisering van het bouwplan, met dien verstande dat voorafgaand aan de bouw van de woningen de bodem gesaneerd dient te worden. Hiertoe kunnen in de omgevingsvergunning voor het bouwen voorwaarden worden opgenomen.

6.5 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM, in samenwerking met InfoMil, de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald (zie figuur 12). Hierbij is uitgegaan van vijf woningen met in totaal 35 extra voertuigbewegingen. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0011.png"

Figuur 12 Rekentool luchtkwaliteit

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2016. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) zijn opgenomen in de navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0012.jpg"
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet reeds aan de grenswaarden voor fijn stof (PM10)worden voldaan. Vanaf 1 januari 2015 dient te worden voldaan aan de norm voor zeer fijn stof (PM2,5).

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10 en PM2,5.

Stof 2016 2020 2030
PM10 18,35 µg/m3 17,83 µg/m3 19,95 µg/m3
PM2,5 11,15 µg/m3 11,58 µg/m3 9,5 µg/m3
NO2 22,35 µg/m3 19,48 µg/m3 13,7 µg/m3

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

CONCLUSIE

De bouw van vijf woningen kan worden gezien worden als een 'nibm' project. Daarnaast blijkt uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland dat de normen voor een goed woon- en leefklimaat niet worden overschreden in het plangebied. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig.

6.6 Externe Veiligheid

Inrichtingen met gevaarlijke stoffennacce

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het in oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting medio 2012 herzien.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen, waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (4 of 5 m), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Risicokaart

In figuur 13 is de digitale Risicokaart voor het plangebied en omgeving opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0013.jpg"

Figuur 13 Uitsnede Risicokaart (plangebied: groene omlijning), bron: www.risicokaart.nl

De volgende risicobron ligt in de nabijheid van het plangebied:

Transport van gevaarlijke stoffen

Het plangebied ligt circa 60 meter ten westen van provinciale weg N207. In 2008 zijn in opdracht van de toenmalige Milieudienst Midden-Holland tellingen verricht en op basis hiervan berekeningen uitgevoerd voor de N207. Uit dit rapport is gebleken dat er voor de N207 geen PR 10-6 contour ontstaat buiten de weg. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied. Ten aanzien van het groepsrisico voor de N207 geldt dat deze ter hoogte van het plangebied kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het noordelijk deel van het plangebied was bestemd als 'Maatschappelijk'. Functieverandering naar wonen leidt niet tot een toename van het aantal personen dat aanwezig zal zijn in het plangebied. Het groepsrisico neemt niet toe. Op advies van Veiligheidsregio Midden Nederland zullen ventilatiemogelijkheden in de woningen eenvoudig afschakelbaar zijn. Hierdoor worden schadelijke rookgassen en toxische stoffen tijdens het schuilen binnen de woning bij een incident met gevaarlijke stoffen op de N207 langer buiten de woning gehouden.

CONCLUSIE

Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan.

6.7 Bedrijven En Milieuzonering

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden, wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

PLANGEBIED

Het plangebied kan worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen haast geen andere functies in het gebied voor. Gelet op de ligging van het plangebied in een woonwijk met vrijwel geen voorzieningen kan het plangebied worden aangemerkt als 'rustige woonwijk'. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied (Jan Dorrekenskade-Oost 71) was tot voor kort een doe-het-zelfzaak aanwezig. Momenteel is het pand niet in gebruik. Op grond van het bestemmingsplan kan zich hier nieuwe detailhandel vestigen. De afstand tussen het bouwvlak van de woningen tot de perceelsgrens van de winkel is circa 4 meter. Detailhandel (en reparatie t.b.v. particulieren) behoort tot milieucategorie 1. Hiervoor geldt een indicatieve richtafstand van 10 meter. Maatgevend voor de richtafstand is het aspect geluid. Aan deze afstand wordt niet voldaan. In geval van een kortere afstand dient te worden afgewogen of sprake is van een goed woon - en leefklimaat voor de woningen en anderzijds of het aanwezige bedrijf niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering.

Vraag is vervolgens in hoeverre sprake kan zijn van geluidhinder ten gevolge van de detailhandel. Geluid bij detailhandelsvestiging wordt doorgaans veroorzaakt door enerzijds (koel)installaties op het dak en anderzijds laden en lossen. Ten aanzien van laden en lossen geldt dat dit ofwel aan de voorzijde ofwel aan de noordzijde van het gebouw plaats zal vinden. Wanneer zich nieuwe detailhandel vestigt in het pand, dan zal voldaan moeten worden aan de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met de bestaande, woningen aan de Jan Dorrekenskade-Oost 65, 67 en 69. Aangezien deze dichterbij de detailhandel en met name ook dichterbij de locatie van laden en lossen liggen dan de nieuwe woningen, zal ook voor de nieuwe woningen voldaan kunnen worden aan het Activiteitenbesluit, zonder dat hiervoor aanvullende maatregelen genomen dienen te worden.

Het feit dat niet aan de richtafstand wordt voldaan vormt geen belemmering voor de bedrijfsactiviteiten en leidt niet een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit milieuhygiënisch oogpunt.

CONCLUSIE

Geconcludeerd kan worden dat de realisatie van de woningen niet leidt tot een beperking in de bedrijfsactiviteiten van de winkel aan Jan Dorrekenskade-Oost 71. Daarnaast is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

6.8 Vorm Vrije M.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Daarbij dient te worden nagegaan of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401_0014.jpg"

Figuur 10 Uitsnede Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

Voorliggend bestemmingplan maakt de realisatie van vijf woningen mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder categorie D11.2 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) van het Besluit m.e.r. Het woningbouwproject is kleinschalig en ligt beneden de drempelwaarden van kolom 2. Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG), zoals blijkt uit de voorgaande paragrafen.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan ‘Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bouw en het gebruik van vijf woningen. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Het plan sluit aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

7.1.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen. Op de verbeelding is tevens een gebiedsaanduiding opgenomen met het oog op het aanwijzen van een gebied waarop een specifieke regeling in de regels van toepassing is. Deze aanduiding krijgen in de regels een juridische betekenis.

Het digitale plan Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31 is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand (GML-bestand NL.IMRO.0627.BPzdk28tot31jdk73-0401) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebouwingsmogelijkheden van de gronden aan.

7.1.2 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.1.3 Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De Bestemmingen

Het bestemmingsplan voorziet in een aantal regels. Hieronder volgt een korte toelichting op deze regels.

Bestemming 'Wonen'

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan huis- verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden toegestaan. In de specifieke gebruiksregels zijn voorwaarden opgenomen voor de aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

De bestemming 'Wonen' regelt niet het type woning (aaneengebouwd, half-vrijstaand of vrijstaand). Op de verbeelding is binnen de bestemming 'Wonen' een bouwvlak aangegeven. Woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding zijn de maximale goot- en bouwhoogte aangegeven door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m2. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op grond van artikel 3.1.2, onder 2, sub a Bro kan een bestemmingsplan regels bevatten waarvan de uitleg, bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiertoe is in de specifieke gebruiksregels bij de bestemming 'Wonen' een voorwaardelijke verplichting voor parkeerplaatsen opgenomen, waarbij de vraag hoe wordt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt beantwoord in het Parkeerbeleidsplan van de gemeente Waddinxveen.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'

Voor archeologisch waardevolle gebieden zijn in het bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen: 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'. Deze bestemmingen komen voort uit het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom 2014'. Er zijn twee verschillende archeologische waarden in het plangebied. Deze hebben ieder hun eigen waarde. Per bestemming is aangegeven in welk geval er archeologisch onderzoek moet plaatsvinden voorafgaand aan een ontwikkeling. Voor de specifieke ontwikkeling die nu mogelijk wordt gemaakt, is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie paragraaf 6.1.2.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

In het belang van de aanwezige waterkering, met bijbehorende beschermingszone in het plangebied is er een beschermingszone opgenomen. Deze strook is mede bepalend voor het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering. De betreffende gronden zijn aangewezen voor waterkeringsdoeleinden. Deze gronden zijn als zodanig bestemd in combinatie met andere aan deze gronden gegeven bestemmingen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische Uitvoerbaarheid

Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 Wro moet in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht worden verschaft in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In verband daarmee is eerst onderzocht of voor het onderhavige bestemmingsplan op grond van artikel 6.12, eerste lid Wro de verplichting bestaat om één of meer exploitatieplannen vast te stellen.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van dit bestemmingsplan en de bijbehorende ruimtelijk-juridische procedure zijn voor rekening van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer en de gemeente Waddinxveen gaan een anterieure overeenkomst aan waarin het verplichte kostenverhaal wordt geregeld. Degene die meent schade te lijden door het vaststellen van het bestemmingsplan, kan een verzoek indienen om een tegemoetkoming van de schade (Artikel 6.1 Wro). Eventuele kosten voortkomend uit de planschade zijn in eerdergenoemde overeenkomst meegenomen.

8.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.2.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Vanaf 18 mei tot en met 28 juni 2017 heeft het voorontwerp bestemmingsplan 'Jan Dorrekenskade-Oost 73 en Zuidkade 28-31' voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Het voorontwerp bestemmingsplan is naar de volgende overleginstanties verzonden:

  1. 1. Gasunie
  2. 2. Provincie Zuid-Holland
  3. 3. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard;
  4. 4. Veiligheidsregio/brandweer

In de Nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties is de beantwoording op de vooroverleg- en inspraakreacties samengevat.

8.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze termijn geen zienswijzen ingediend. Wel is gebleken dat de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering niet correct was opgenomen op de verbeelding. Dit is in de verbeelding van het vastgestelde plan gecorrigeerd. Dit betreft een ambtelijke wijziging.

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 1 Watertoets

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek 2007

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek 2007

Bijlage 3 Archeologisch Onderzoek 2017

Bijlage 3 Archeologisch onderzoek 2017

Bijlage 4 Flora- En Fauna Quickscan

Bijlage 4 Flora- en fauna quickscan

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 6 Bodemonderzoek

Bijlage 7 Verkennend Asbestonderzoek

Bijlage 7 Verkennend asbestonderzoek

Bijlage 8 Nader Asbestonderzoek

Bijlage 8 Nader asbestonderzoek

Bijlage 9 Nota Van Beantwoording Vooroverleg En Inspraakreacties

Bijlage 9 Nota van beantwoording vooroverleg en inspraakreacties