KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Tuin
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
Artikel 13 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen
3.2 Nieuwe Situatie
3.3 Verkeer En Parkeren
3.4 Beeldkwaliteit
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.3 Beleid Gemeente
5.4 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
5.5 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Flora En Fauna
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Wet Geluidhinder; Besluit Hogere Waarden
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek Glasparel+
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Uitnodigingsbrief Omwonenden

Bredeweg, hoek Piet Stuurmanweg

Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 29-05-2024 - vastgesteld

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Bredeweg, hoek Piet Stuurmanweg met identificatienummer NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.6 achtergevel

De van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.

1.7 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingsgrens

Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.

1.9 bebouwingspercentage

Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;

indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;

dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.10 Bed & Breakfast

Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.11 bestaande situatie

  1. a. Bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.12 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 Bevi-inrichting

Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.15 bevoegd gezag

Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.16 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.17 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.20 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.21 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.22 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.23 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.24 bruto-vloeroppervlakte (bvo)

Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.

1.25 carport

Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.

1.26 coffeeshop

Gelegenheid waar softdrugs wordt verkocht.

1.27 dakopbouw

Het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.

1.28 dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.

1.29 dove gevel

Een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering - conform NEN 5077 - die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33dB (ingeval van verkeerslawaai) en 35 dB (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzonderingen te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.30 erker

Een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek.

1.31 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.33 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.34 horeca

Een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties.

1.35 huishouden

Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.36 inwoning

Het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.

1.37 kelder

Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.38 overkapping

Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.

1.39 nutsvoorziening

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals kabels en leidingen, transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.40 parkeren

Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.41 peil

  1. a. Voor hoofdgebouwen: gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  3. c. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  4. d. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  5. e. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.42 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.43 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.44 seksinrichting

De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.45 stallen van voertuigen

Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.

1.46 verdieping

De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.

1.47 voorgevel

Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.48 voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.49 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.50 wonen

Het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform de onderhavige begripsbepaling.

1.51 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.52 zijgevel

Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 bebouwingspercentage

Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager is gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.

2.5 de horizontale bouwdiepte van een gebouw

Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).

2.8 de ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, airco-units en warmtepompen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mogen bedragen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. ontsluitingswegen ten behoeve bouwpercelen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. speelvoorzieningen;
  7. g. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 4 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Tuin

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daarbij behorende:

  1. b. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. in- en uitritten;
  3. d. parkeervoorzieningen;
  4. e. groenvoorzieningen;
  5. f. water;
  6. g. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. h. kunstwerken.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder b ten behoeve van het verkleinen van de afstand van bouwwerken tot de bestemming 'Water', met dien verstande dat:

  1. a. daardoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de belangen van de watergang c.q. waterhuishouding;
  2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen, oevers en waterpartijen;
  2. b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken, waaronder bruggen en duikers.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, met dien verstande dat uitsluitend vrijstaande woningen zijn toegestaan;
  2. b. aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten met inachtneming van het bepaalde in 6.4.3;

met de daarbij behorende:

  1. c. bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
  2. d. tuinen en erven;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. water;
  5. g. speeltoestellen.

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Algemeen

  1. a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid b. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

8.2 Vloerpeilen

Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende regels:

  1. a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
  2. b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
  3. c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
  4. d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.

8.3 Ondergronds bouwen

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt naast artikel 6.4.1 in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
  4. d. in het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval.

Artikel 11 Overige Regels

11.1 Parkeerregeling

  1. a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
  2. b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  3. c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
  4. d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
    1. 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
    2. 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

12.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 12.1 sub a met maximaal 10%.

12.3 Uitzondering op het overgangsrecht

Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.6 Afwijking

Indien het gebruik, bedoeld in lid 12.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht

Lid 12.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Bredeweg, hoek Piet Stuurmanweg van de gemeente Waddinxveen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Wayland Developments ontwikkelt actief in Glasparel+. Naast de bedrijvenontwikkeling Businesspark Vredenburgh langs de Polderweg en Logistiekpark A12 op de Willem II kavel wordt glastuinbouw mogelijk gemaakt achter de Abraham Kroesweg. Voorts zijn woningen gerealiseerd in de lanen en linten waaraan grote behoefte is. De verkoop van de woningen vond plaats vanuit het projectkantoor op de hoek van de Piet Stuurmanweg en Bredeweg. Dit kantoor wordt verwijderd, omdat het project 'De Warande' is afgerond.

Het vrijkomende perceel heeft in het bestemmingsplan 'Glasparel+' de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de aanduiding 'bedrijfswoning' waar maximaal 5 bedrijfswoningen zijn toegestaan. Aanvankelijk was deze bestemming opgenomen om bedrijfswoningen van glastuinbouwbedrijven te clusteren. Inmiddels is gebleken dat aan deze clustering geen behoefte meer is. Zo hebben de twee eigenaren van Royal Peppers aan de Piet Stuurmanweg 9 gekozen voor een woning in plan 'De Warande'. Ook overige glastuinbouwbedrijven hebben geen belangstelling voor een bedrijfswoning op de hiervoor gereserveerde kavels.

In verband hiermede wordt een vervolgfunctie naar twee woningen voorgestaan, zodat de woningen voor een ieder bereikbaar zijn zonder dat (toekomstige) kopers gebonden zijn aan een glastuinbouwbedrijf. De locatie is planologisch en landschappelijk inpasbaar, omdat twee vrijstaande woningen aansluiten bij enerzijds de noordwestelijk gelegen woonboerderij aan de Bredeweg 14 en anderzijds bij de bestaande woningen ten zuidoosten hiervan aan de Bredeweg 15, 16 en 17 en de hierachter drie te ontwikkelen woningen, waarvoor inmiddels een planologische procedure is doorlopen.

Deze ontwikkeling is stedenbouwkundig goed inpasbaar, omdat de omvang van de percelen groot genoeg is om een kwalitatief goede invulling met twee vrijstaande woningen mogelijk te maken. Om het plan te kunnen realiseren is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt op de hoek van de Bredeweg en Piet Stuurmanweg. In zuidoostelijke richting ligt aan de overzijde van de Piet Stuurmanweg een waterpartij met aansluitend drie woningen aan de Bredeweg 15, 16 en 17. In noordwestelijke richting ligt woonboerderij 'Willems hoeve'. In noordoostelijke richting vindt een uitbreiding plaats met glastuinbouwbedrijven. Aan de overzijde van de Bredeweg staat een woning met aansluitend een tuincentrum. Een situatietekening van het plangebied is opgenomen in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0001.png"Figuur 1: Situering plangebied (gearceerde rechthoek) en omgeving.

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Glasparel+" 9 juli 2014 6 mei 2015
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" 19 september 2018 n.v.t.

Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Glasparel+' bestemd voor 'Agrarisch - Glastuinbouw' met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Binnen deze bestemming zijn maximaal vijf bedrijfswoningen toegestaan. Een klein gedeelte heeft de bestemming 'Verkeer', welke bestemming niet is gerealiseerd. Het oprichten van twee burgerwoningen is hiermee in strijd. Om aan het planinitiatief medewerking te verlenen is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0002.png"Figuur 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Glasparel+'; plangebied rood gestippelde lijn.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied maakte vroeger onderdeel uit van een akkerbouwbedrijf. Later zijn de landbouwgronden verkocht aan Wayland Development. Zij heeft hierna een plan ontwikkeld voor de realisatie van een integraal woon/werklandschap in het zogenaamde glasparelgebied, dat glastuinbouw, wonen, werken, water en energie met elkaar combineert. Dit plangebied ligt in de Zuidplaspolder aan de zuidzijde van de gemeente Waddinxveen. Het gebied wordt begrensd door de Zesde Tochtweg/Polderweg, Plasweg, het glastuinbouwgebied aan de G. van Dort Kroonweg, Beijerincklaan, Bredeweg en de achterzijde van bestaande glastuinbouwkavels aan de Abraham Kroesweg.

De in aanbouw zijnde grootschalige productielandschappen ‘glastuinbouw’ (tussen Abr. Kroesweg en Plasweg) en ‘logistiek’ (tussen Beijerincklaan/IJsermanweg en Plasweg) ontmoeten elkaar op het snijvlak met het kleinschalige woonlandschap (figuur 3). Het woonlandschap ligt langs de lanen en linten van de polder met een kleinschalig woningbouwprogramma. De Plasweg ligt centraal en is de ruggengraat van deze ontmoeting. Dit oude cultuurhistorische lint wordt de overgangszone waarin zowel de ruimtelijke als de milieutechnische contrasten samengebracht worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0003.png"Figuur 3: Productielandschappen en Glasparel+ met lintbebouwing langs Plasweg (bestemmingsplan Glasparel+).


Bredeweg
Aan de Bredeweg wordt tussen de bestaande woningen op diverse locaties wonen en werken mogelijk gemaakt in het bebouwingslint als onderdeel van de gebiedsuitwerking Glasparel+. Aan de overzijde van Bredeweg op het grondgebied van de gemeente Zuidplas bevindt zich eveneens een lintzone met aansluitend een glastuinbouwgebied in Zevenhuizen. Hiertussen ligt een tuincentrum van Intratuin. Het gebied maakt onderdeel uit van de gebiedsontwikkeling van de Zuidplaspolder. Deze ontwikkelingen worden beschreven in paragraaf 3.1.

Woningen aan de Bredeweg 15, 16 en 17. Boerderijwoning aan de Bredeweg 14.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0004.png"Waterpartij aan de overzijde van de Piet Stuurman- Intratuin aan overzijde van de Bredeweg.
weg, op de achtergrond woningen in de 'De Warande'.

Planspecifiek
In het plangebied op de hoek van de Bredeweg en Piet Stuurmanweg, groot circa 8.000 m², staat het tijdelijk projectkantoor van Wayland Development met een bijbehorend parkeerterrein. Hier vond de verkoop plaats van woningen in plan 'De Warande'. Het overige gedeelte van het perceel is in gebruik als grasland. Het kantoor wordt verwijderd, omdat het project 'De Warande' is afgerond.

Plangebied vanaf de Bredeweg. Het tijdelijke verkoopkantoor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0005.png"Plangebied vanaf de Bredeweg/ Piet Stuurmanweg. Plangebied vanaf de Piet Stuurmanweg.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Beleidsmatige Ontwikkelingen

Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP). Een noordelijk gedeelte hiervan op grondgebied van de gemeente Waddinxveen maakt onderdeel uit van een gebiedsontwikkeling dat wordt getransformeerd tot een woon- en bedrijvenlandschap (Glasparel+). Een bestemmingsplan hiervoor heeft de gemeenteraad van Waddinxveen op 9 juli 2014 gewijzigd vastgesteld, waarin de ontwikkeling van een glastuinbouwgebied, logistiek- en distributiepark en woningen mogelijk wordt maakt. Deze ontwikkeling is inmiddels in volle gang.

Het gebied ten noordoosten van het plangebied is bestemd voor glastuinbouw. De lintzone aan de noordwestzijde van het plangebied is bestemd voor 'Gemengd' waar wonen en werken in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan. De woningen die geen onderdeel van dit plangebied uitmaken zijn nagenoeg allemaal bestemd als Wonen.

3.2 Nieuwe Situatie

In het plangebied worden twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt, die elk een eigen ontsluiting krijgen. Eén op de Bredeweg en één op de Piet Stuurmanweg. Het plangebied wordt op een landschappelijke manier ingebed. De inhoud van een woning is maximaal 750 m³. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen wordt niet hoger dan respectievelijk 4,5 meter en 10 meter, waarbij de nokrichting haaks of evenwijdig op de weg kunnen liggen, zodat een gevarieerd beeld ontstaat. De afstand tussen een hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens is minimaal 4 meter, zodat er voldoende open ruimte tussen de woningen blijft. Het bewonersparkeren wordt op eigen terrein opgelost, minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein (exclusief garage). De korrelgrootte sluit aan op de bestaande bebouwing langs de Bredeweg.


De voorzijde van het plangebied vanaf de Bredeweg is bestemd als 'Tuin'. Hier mogen geen hoge erfscheidingen en schuurtjes neergezet worden. Vanaf 25 meter is een erfscheiding toegestaan in de vorm van een haag. Aan de achterzijde van de woningen kunnen bijgebouwen worden gerealiseerd met een footprint van maximaal 50 m². De ene kavel wordt ontsloten via de huidige inrit vanaf de Bredeweg; de andere kavel vanaf de Piet Stuurmanweg. Dit om de verkeersveiligheid rondom de kruising te waarborgen. De watergang langs de Bredeweg wordt doorgetrokken langs de Piet Stuurmanweg. Verder wordt er tussen de percelen een nieuwe watergang gegraven. In figuur 4 is een situatietekening opgenomen van de nieuwe toestand. In deze verkaveling is uitgegaan van twee woonkavels van ca. 3.250 m² langs de Bredeweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0006.png"Figuur 4: Verkavelingstekening plangebied (indicatief).

3.3 Verkeer En Parkeren

3.3.1 Verkeer

Eén woning wordt ontsloten via de bestaande uitrit vanaf de Bredeweg. De tweede woning krijgt een uitrit op de Piet Stuurmanweg op ruime afstand van de kruising ter hoogte van de Bredeweg. De wegen hebben ter plaatse een maximum snelheid van 60 km/uur. Via de Bredeweg zijn de A12 en A20 aan te rijden. Het centrum van Waddinxveen is via de Bredeweg en Beijerincklaan bereikbaar. Langzaam verkeer kan via de Arie Kempkesweg gebruik maken van de Plasweg richting de dorpskern. De wegen hebben voldoende capaciteit om deze vervolgfunctie op te vangen.

Bredeweg (rechts plangebied). Piet Stuurmanweg (links plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0007.png"Inrit vanaf de Bredeweg. T-splitsing Piet Stuurmanweg/ Arie Kempkesweg.

3.3.2 Parkeren

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  1. 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  2. 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Dit beleid is in 2017 aangevuld met algemene kaders bij nieuwe ontwikkelingen en bestaand bebouwd gebied. Vervolgens is het beleid verankerd in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018).
Ten opzichte van 2014 is niet alleen Waddinxveen gegroeid, maar is ook de mobiliteitstransitie volop in ontwikkeling. Dit zorgt ervoor dat er momenteel anders naar het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij een ruimtelijke ontwikkeling wordt gekeken dan in 2014. De gemeente Waddinxveen gaat nieuw parkeerbeleid opstellen, maar dat proces duurt te lang voor de projecten die nu worden voorbereid. Daarom is de notitie 'Integraal afwegingskader parkeernomen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen' opgesteld om het benodigd aantal parkeerplaatsen voor ruimtelijke ontwikkelingen in Waddinxveen te kunnen toetsen op basis van de meest actuele inzichten. Door nu een integraal afwegingskader voor parkeren op te stellen, wordt ervoor gezorgd dat alle projecten die momenteel spelen in Waddinxveen op basis van dezelfde uitgangspunten worden beoordeeld op het bepalen van het benodigd aantal parkeerplaatsen en dat de benodigde voortgang in de projecten behouden blijft.

'Integraal afwegingskader parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen'
In het 'Integraal afwegingskader parkeernormen bij ruimtelijke ontwikkelingen Waddinxveen' van 3 april 2023 maakt de gemeente Waddinxveen bij het beoordelen van het aantal parkeerplaatsen gebruik van de meest recente CROW-publicatie met parkeerkencijfers. Op dit moment is dat CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (december 2018). In deze publicatie zijn drie factoren opgenomen om de parkeerbehoefte te bepalen:

  • Mate van stedelijkheid van de gemeente (adressendichtheid)
  • Onderscheid naar zones binnen de gemeente
  • Positie in de bandbreedte van de parkeerkencijfers

In CROW-publicatie 381 wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende zones binnen een gemeente. Uit eerdere studies blijkt dat functies in het centrum resulteren in een lagere parkeervraag en een lagere verkeersgeneratie dan functies van dezelfde aard elders in de bebouwde kom. Dit wordt veroorzaakt door het aanbod en de kwaliteit van andere vervoerswijzen, met name het openbaar vervoer in het centrum. Hierdoor komen niet alle gebruikers van die functie met de auto. Op een locatie buiten het centrum is het aanbod van alternatieve vervoerswijzen veelal lager en de kwaliteit minder. Hierdoor komen gebruikers eerder met de auto naar de functie. Daarnaast zijn er in een centrumgebied meer voorzieningen op korte afstand bereikbaar. Dit onderscheid naar zones wordt ook binnen Waddinxveen toegepast. Hierdoor wordt het mogelijk om bij een ontwikkeling met veel voorzieningen in de directe omgeving met een lagere parkeernorm te werken dan op locaties met weinig voorzieningen op korte afstand. Op basis van de volgende criteria wordt beoordeeld in welke zone een ontwikkeling valt:

Tabel 3.1: criteria beoordeling zones binnen gemeente.

Zone Criteria Uitgangspunt
Centrum Afstand tot treinstation

Aanwezige voorzieningen
• Winkels
• Horeca
< 500 meter (circa 6 minuten lopen)

< 500 meter (circa 6 minuten lopen)
Hoofdwinkelcentrum (Gouweplein)
Café, restaurant
Schil centrum Afstand tot treinstation

Aanwezige voorzieningen
• Winkels
500 – 800 meter (6 tot 10 minuten lopen)
< 750 meter tot hoofdwinkelcentrum of
< 500 meter buurtwinkelcentrum
(primaire levensbehoeften)
Rest bebouwde kom Overig gebied binnen de bebouwde kom dat niet aan de criteria voor centrum of schil centrum voldoet
Buitengebied Al het gebied buiten de bebouwde kom

De loopafstanden uit tabel 3.1 zijn afgeleid uit de publicatie "Inzicht in acceptabele loopafstanden" van het CROW (2021). Over het algemeen zijn de acceptabele loopafstanden tot voorzieningen in deze publicatie groter. Zo is de acceptabele loopafstand tot een HOV-halte (zoals een treinstation) 800 meter. Vanaf huis is de acceptabele loopafstand tot een supermarkt 450 tot 1.000 meter.
Als voorzieningen als een treinstation of (hoofd)winkelcentrum op acceptabele loopafstand bereikbaar zijn, is er minder noodzaak om een auto te bezitten om te kunnen voldoen in primaire levensbehoeften (voor woningen) of zijn er goede alternatieve manieren om een werklocatie te bereiken.
Een ontwikkeling moet aan beide criteria voldoen om binnen een zone te vallen. De loopafstanden worden getoetst op basis van de daadwerkelijke loopafstanden. Hierdoor wordt er rekening gehouden met barrières, zoals het spoor of water, die niet overal gekruist kunnen worden.

De gemeente Waddinxveen hanteert als uitgangspunt dat het midden van de bandbreedte gebruikt moet worden voor de parkeerkencijfers. In de notitie van 3 april 2023 zijn de afwijkingsmogelijkheden genoemd om af te wijken van het midden van de bandbreedte.

Toetsing planinitiatief
Het plangebied ligt in het buitengebied van Waddinxveen. Hiervoor kunnen de volgende parkeerkencijfers worden aangehouden zoals opgenomen in tabel 3.2.

Tabel 3.2: Parkeerkencijfers woningen CROW publicatie 381 (2018).

Categorie buitengebied sterk stedelijk (min. - max.) Aandeel bezoekers
koop, vrijstaand 2,0 - 2,8 waarvan 0,3 per woning

Op basis van deze normering ontstaat de volgende parkeerbalans (tabel 3.3).

Tabel 3.3: Parkeerbalans nieuwe situatie.

Functies Typologie Parkeernorm Aantal Totaal
Woningen vrijstaand 2,4 (gemiddeld) 2 4,8
Totaal 2 5 pp (afgerond

In de nieuwe situatie zijn afgerond 3 parkeerplaatsen per woning nodig. De kavels zijn dusdanig van omvang dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid is voor minimaal 3 auto's per kavel, zodat kan worden voldaan aan de parkeernorm. Bij uitwerking van bouwplannen dient te worden aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. In artikel 11.1 van de planregels van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.

3.4 Beeldkwaliteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.

Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het plangebied grenst aan Glasparel+ in de Zuidplaspolder. In dit gebied wordt een combinatie van wonen, glastuinbouw en bedrijven mogelijk gemaakt. Het is als het ware de proeftuin van de Zuidvleugel, waarin duidelijk wordt wat er mogelijk is binnen moderne gebiedsontwikkeling. De verschillende onderdelen in dat plan hebben op meerdere manieren een onderlinge relatie. Dit betekent dat wonen, werken en recreëren in dit plan hand in hand gaan.

De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Bredeweg en de Plasweg als (echte) polderlinten. De Plasweg is te typeren als de ruimtelijke ‘ruggengraat’ van het gebied. Het is een karaktervolle polderweg, waar veelvuldig recreatief gebruik van wordt gemaakt. Langs de linten wordt gewoond en gewerkt. Kenmerkend voor deze linten zijn de veelal grote kavelstructuur op de aanliggende percelen. De inrichting van deze kavels bestaat uit een combinatie van woningen en schuren op het achtererf. Naarmate de linten dichter bij de bebouwde omgeving van Waddinxveen komen, wordt de bebouwing intensiever. Doordat de lanen en linten een beplantingstructuur hebben, vaak in de vorm van laanbeplantingen en kavelbeplantingen, vormen deze ‘lijnen in het landschap’ de kenmerkende grootschalige blokstructuur die op de kaart goed leesbaar is.

Ten zuiden van het plangebied loopt Bredeweg met verderop rijksweg A12. Deze snelweg en de bijbehorende afslagen hebben een belangrijke ruimtelijke impact op de omgeving van het plangebied. De ligging van de weg onttrekt zich aan de polderstructuur. Ook de ruimtelijke impact van de afslagen en haar bochtstralen en de daaraan verbonden rotondes vervreemden zich van de structuur van de polder. Door de hoogteligging van de nieuwe ontsluitingstructuur is het landschap sterk begrensd. Door deze hoogteligging ontstaat een nieuwe ruimtelijke ervaring van het landschap van de Zuidplaspolder. Met name bij de afslag van de A12 en bij de overkluizing van de A12 met de Bredeweg is er een overzicht over het gebied van de Glasparel+.

Inpassing twee woningen
De herontwikkeling van het plangebied voorziet in twee burgerwoningen in plaats van de aanvankelijk bedachte vijf agrarische bedrijfswoningen. Deze herontwikkeling versterkt het bebouwingslint van de Bredeweg met twee woningen. De bebouwing wordt op minimaal 25 meter van de weg gerealiseerd. De situering van de woningen is zodanig gekozen dat deze een landschappelijke eenheid vormen in aansluiting op de bestaande woningen langs de Bredeweg. Beide bouwpercelen zijn circa 40 meter breed.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden.

In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Door de (thans 14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. De rijksbelangen zijn bij dit plan niet in het geding.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.

Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.

Het plangebied ligt aan het bebouwingslint van de Bredeweg, in de directe nabijeheid van plan 'De Warande' aan de Plasweg en Arie Kempkesweg. De invulling van het plangebied met het toevoegen van twee woningen levert vanuit de verstedelijkingsladder geen belemmering op. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop nader ingegaan. De gewenste ontwikkeling voldoet aan de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte. In paragraaf 4.3.3 en 4.4.2 wordt dit toegelicht.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De bestemmingswijziging betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.

De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:

  1. 1. Naar een klimaatbestendige delta
  2. 2. Naar een nieuwe economie: the next level
  3. 3. Naar een levendige meerkernige metropool
  4. 4. Energievernieuwing
  5. 5. Best bereikbare provincie
  6. 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.


Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.

Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.

Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.

In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. Uit de Laag van cultuur- en natuurlandschappen valt af te leiden dat droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten. Voorts ligt het plangebied aan een polderlint van de Bredeweg. De bebouwing ligt hier op één niveau met de omgeving. Dit biedt ruimte voor plaatselijke verbreding van het profiel door differentiatie in kaveldiepte. Er liggen hier kansen voor ontwikkeling, mits rekening wordt gehouden met de overige karakteristieken van het lint. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.

Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in een rand van het glastuinbouwgebied (figuur 5). Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit. Op de Laag van de beleving ligt ten zuidoosten van het plangebied de ecologische hoofdstructuur van Natuurnetwerk Nederland (figuur 5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0008.png"Figuur 5: Links uitsnede Laag van de stedelijke occupatie en rechts uitsnede van Laag van de beleving (met nog verouderde aanduiding natuurgebied).

Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een herbestemming mogelijk van agrarische bedrijfsgronden naar twee burgerwoningen waar nu vijf bedrijfswoningen zijn toegestaan. De woningen sluiten aan op de het bestaande bebouwingslint aan de Bredeweg. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur, wordt niet aangetast, omdat het plangebied hierbuiten ligt.

Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. Deze ontwikkeling valt onder de noemer inpassing, omdat dit bestemmingsplan een transformatie mogelijk maakt van een klein agrarisch perceel naar twee woningen. Deze vervolgfunctie valt onder de noemer gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van bestaande kenmerken van het gebied. De bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied worden verbeterd, waarbij de richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.

4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van twee woningen mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het oprichten van zes woningen in een dorp, dat voornamelijk uit lintbebouwing bestaat (waarvan drie woningen rechtstreeks en drie door middel van een wijzigingsbevoegdheid), wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd. De behoefte naar deze woningtypologie is volop aanwezig, zoals beschreven in paragraaf 4.3.3 terwijl deze herontwikkeling vanuit een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is, omdat de woningen landschappelijk worden ingepast in het bebouwingslint van de Bredeweg. Een toetsing aan de Ladder is niet nodig.


Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
  2. b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
  3. c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

De landschappelijke dynamiek van de Bredeweg wordt opgewaardeerd met twee woningen op de hoek van de Bredeweg en Piet Stuurmanweg. Per saldo is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat vijf agrarische bedrijfswoningen op het perceel worden geschrapt. In de plaats hiervan komen maar twee burgerwoningen. De historische gaafheid van het lint wordt gerespecteerd, waarbij rekening wordt gehouden met cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Hier is sprake van ‘inpassing’, zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor het plan.

Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking. In lid 4 is opgenomen dat in het bestemmingsplan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

Verder is lid 5 relevant. Hierin is het bij afwijking mogelijk in een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toe te laten die niet behoren tot de keten glastuinbouw voor zover:

  1. d. het gronden betreft binnen de glastuinbouwgebieden Glasparel en Knibbelweg Oost, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; en
  2. e. de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw.

Toetsing aan glastuinbouwgebied
In de Omgevingsverordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de mogelijkheid biedt om maatwerk toe te passen. Het plangebied ligt aan een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint dat in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder (zie paragraaf 4.3.1) is aangeduid als 'lintzone' tussen 'bestaand en gepland: glastuinbouw' waarmee de provincie heeft ingestemd. Ten opzichte van de geldende bestemming 'Agrarisch' met de functie-aanduiding 'Bedrijfswoning' voor vijf bedrijfswoningen brengt deze bestemmingswijziging vanuit een goede ruimtelijke ordening een kwaliteitsverbetering met zich mee. Daarbij komt dat dat de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuinbouwgebied niet in de weg staan, omdat de woningen op voldoende afstand komen te staan van toekomstige kassen. Bovendien is het perceel te klein om hier een (volwaardig) glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Tegen deze achtergrond kan gebruik worden gemaakt van de in lid 4 en lid 5 opgenomen afwijkingsregeling.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In artikel 6.9e, lid 1 is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op ‘Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland’, geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden. Op grond van de toelichting van de Omgevingsverordening behoren bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding (inclusief bermen) niet tot het NNN.

Toetsing aan NNN
Het plangebied ligt ten noordoosten van NNN (aan de overzijde van de Piet Stuurmanweg), zoals aangeduid in figuur 6. De vervolgfunctie naar twee woningen (waar nu vijf agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan) heeft geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied. Het NNN wordt hierdoor niet aangetast. Het is niet noodzakelijk een compensatieplan op te stellen specifiek voor dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0009.png"Figuur 6: Omgevingsverordening; Kaart 7: Natuurnetwerk Nederland.


Samenvattend
Onderhavige ontwikkeling levert een bijdrage aan de ambities van de Omgevingsvisie om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. De vervolgfunctie naar wonen is een gebiedseigen ontwikkeling in het verlengde van de gerealiseerde woningen langs de Bredeweg. Gesteld kan worden dat deze vervolgfunctie qua aard, schaal en maat van de bestaande kenmerken van het gebied past bij wat er al is in de directe omgeving zonder dat de bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied wijzigen. Dit betekent dat sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan. Het NNN heeft door deze planontwikkeling geen negatief effect, omdat de herontwikkeling hierbuiten plaatsvindt.

Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte, alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.4 (duurzaamheid) wordt nader ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.

Conclusie
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
  • het plan niet in strijd is met de regels van glastuinbouwgebied, omdat gebruik kan worden gemaakt van de in de Omgevingsverordening opgenomen afwijkingsbevoegdheid als genoemd in artikel 6.15, lid 4 en 5;
  • het plan niet strijdig is met artikel 6.24 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (NNN), omdat wezenlijke kenmerken en waarden van het plangebied niet significant worden beperkt, dan wel leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van het plangebied.

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas

De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.

Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.

Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat in 2014 geactualiseerd is in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder.

Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.

Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van de aangrenzende linten zijn nog altijd herkenbaar nabij het plangebied, maar niet meer zo sterk bepalend door de vele, vooral infrastructurele, ingrepen, zoals de (in voorbereiding zijnde) bovenlokale infrastructuur Vredenburghlaan/ Bentwoudlaan en nieuwe op- en afritten naar de A12. Het contrast tussen het nieuwe bedrijvenlandschap (Glasparel+) en behoud van het lint zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). De twee woningen bieden een versterking van het bebouwingslint van de Bredeweg enerzijds en een logische overgang richting de aan de overzijde te realiseren woningen achter de Bredeweg 15, 16 en 17 anderzijds. Bestaande kwaliteiten worden niet aangetast.

Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de aangrenzende cultuurhistorisch waardevolle linten.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.

Het ISP omvat:

  • Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
  • De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
  • Aantallen te bouwen woningen
  • Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
  • Een visie op de financiering
  • Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
  • Een fasering van het programma.

Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.

De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:

  • Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
  • Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.

Conclusie
De plankaart kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' grenzend aan 'bestaand en gepland: glastuinbouw'. Het plangebied is met een gele stip aangeduid op de plankaart (figuur 7). De vervolgfunctie naar wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ISP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0010.png"Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip aangeduid.

4.3.2 Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder

In het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder (2014) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit document is vastgesteld door het bestuur van de ROZ en dient als inspiratie bij toetsing van nieuwe aanvragen door de gemeenten. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:

  1. 1. duurzaamheid
  2. 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder
  3. 3. kwaliteit in de deelgebieden

Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn.

Initiatieven in de linten
Op diverse plaatsen in de linten van de Zuidplaspolder ontstaan op dit moment particuliere initiatieven. Zo zijn er door Wayland Developments circa 130 woningen langs de Plasweg gebouwd. Op de meeste van deze locaties ontstaan delen van een dubbele of drievoudige lintstructuur met een parallelle ontsluiting die de bestaande lintwegen (wanneer deze nieuwe wegen geschakeld worden) kunnen ontlasten van verkeer. In dit project wordt gevarieerde, solitaire bebouwing mogelijk gemaakt die past bij de bestaande korrelgrootte en erfstructuur, en georiënteerd is op de oude lintwegen.

Het lint Bredeweg - Middelweg is ruimtelijk de centrale as van de polder en maakt onderdeel uit van de hoofdplanstructuur. Het lint aan de Bredeweg heeft overwegend een bedrijfsmatig karakter. De lintzone kan herkenbaar blijven door continue bebouwingsafstanden en door een duidelijke grens te bewaren tussen de wereld van de lintbebouwing zelf en de achterliggende bouwvelden. Als richtinggevend principe is onder andere opgenomen: "Waar bij ontwikkeling mogelijk en noodzakelijk ontlasten van de bestaande linten door versterking van het polderwegennet met ‘lintverdubbelingen’, ontsluitingswegen parallel aan de bestaande linten en beperking van de lintonderbrekingen in de dwarsrichting" (nummer 28).

Toetsing planinitiatief aan Ambitiedocument
Het plangebied ligt aan de Bredeweg in de directe nabijheid van de gerealiseerde 130 woningen langs de Plasweg. Deze ontwikkeling is een aanvulling op het project Glasparel+ en maakt gevarieerde, solitaire bebouwing mogelijk in het bebouwingslint met twee woningen aan de Bredeweg. De woningen passen bij de bestaande korrelgrootte en erfstructuur. Deze worden georiënteerd op het bestaande lint van de Bredeweg, waarbij voor één woning gebruik wordt gemaakt van een nieuwe ontsluiting op de Piet Stuurmanweg.

Conclusie
De planontwikkeling voldoet aan de in het Ambitiedocument genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is op grond van dit bestemmingsplan.

4.3.3 Regionale Agenda Wonen

Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.

Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.

De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:

  • gevarieerd woon- en leefklimaat
  • duurzaamheid
  • wonen en zorg
  • betaalbaarheid/toegankelijkheid
  • beschikbaarheid.

Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.

Waddinxveen
Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio.


Conclusie
De nieuwbouw van twee woningen in de dure koopsector levert een bijdrage aan het voorzien in de vraag naar woningen in Waddinxveen voor de doelgroep doorstromers. Volgens de afspraken hoeft dit plan gezien de omvang (twee woningen) niet te worden afgestemd met de Regio Midden-Holland, maar alleen te worden gemeld voor de regionale monitor. Het plan past binnen de regionale woningbouwafspraken en de Regionale Agenda Wonen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.

Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?

Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.

Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.

Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 8). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0011.png"Figuur 8: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.

Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • Woonwijken (Woonkern);
  • Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
  • Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
  • Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid);
  • Polders Achterof en Zuidplas;
  • Veenweidegebied: (Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder);
  • Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).

Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
Het glastuinbouwgebied in Waddinxveen bestaat uit de Bredeweg (inclusief Glasparel) en de Van Dort Kroonweg. Glasparel+ is in ontwikkeling. De glastuinbouw is hoofdverbruiker van het aardgas in Waddinxveen. Met behulp van Warmte Kracht Koppeling (WKK) installaties wordt het aardgas omgezet in warmte voor het verwarmen van de kas, elektriciteit voor de verlichting van de kas en CO2 voor de groei van de planten. Het deelgebied Bredeweg bestaat uit relatief nieuw glas met middelgrote tot grote bedrijven en relatief veel bloementeelt. Ook de verkaveling is redelijk tot goed. In de Glasparel is nog zo'n 70 hectare beschikbaar voor glastuinbouwontwikkeling (bestemd maar nog niet gerealiseerd glas). Een deel daarvan is in beeld als alternatieve locatie voor te verplaatsen bedrijven vanuit de Noordkade (vanwege de transformatie naar woon-werkgebied).

Toetsing planinitiatief
Het plangebied ligt in een bebouwingslint aan de rand van het glastuinbouwgebied, op de hoek van de Bredeweg en Piet Stuurmanweg. Op de visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van 'bedrijventerrein' in een bestaand lint (figuur 9). Het plangebied zelf is niet specifiek beschreven in één van de deelgebieden.
In het bebouwingslint zijn thans vijf agrarische bedrijfswoningen toegestaan. De landschappelijke kwaliteiten in het bebouwingslint worden opgewaardeerd, omdat hiervoor in de plaats maar twee burgerwoningen worden gerealiseerd. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.4 wordt hierop ingegaan.

Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. De planontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvsie. De vervolgfunctie naar wonen in de lintzone is inpasbaar zonder dat de bestaande ruimtelijke kwaliteiten worden aangetast.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0012.png"Figuur 9: Uitsnede kaart Glastuinbouw.

4.4.2 Woonzorgvisie Waddinxveen 2035

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 december 2022 de Woonzorgvisie Waddinxveen 2035 vastgesteld. Deze visie vervangt de Woonvisie 2018-2022 en bevat plannen en doelstellingen voor wonen (met zorg) voor de periode van 2023 tot 2035. De woonzorgvisie is richtinggevend voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen: voor nieuwbouw, voor de aanpassingen in de bestaande woningvoorraad en voor de leefbaarheid. Het vormt onder andere de grondslag voor prestatieafspraken tussen gemeente, woningcorporatie en huurdersorganisatie.
Bij de woonzorgvisie hoort een uitvoeringsprogramma waarin maatregelen zijn opgenomen om de woonzorgvisie uit te voeren voor de periode van 2023-2027. Dit is de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college kan het uitvoeringsprogramma op ieder moment aanpassen wanneer er nieuwe maatregelen mogelijk en/of nodig zijn om (meer) doelen uit de woonzorgvisie te realiseren.

De woonzorgvisie gaat in op de duurzame huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners, met of zonder een zorgvraag. De gemeente richt zich op de huizen die er al staan en op de nieuwbouwwoningen die nog moeten worden gebouwd. Zij beschouwt de visie als richtinggevend kompas, zonder dat het in beton gegoten is: ruimte voor flexibiliteit en creativiteit. De gemeente kijkt naar de hoeveelheid woningen die zij willen bouwen met oog voor de kwalitatieve kant. De gemeente wil dat de huizen betaalbaar, passend, toegankelijk en duurzaam zijn. Dat allemaal in een gezonde, schone en leefbare woonomgeving.

Deze woonzorgvisie is een nadere uitwerking – een programma – van het thema Wonen van de Omgevingsvisie. Het doel van deze woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen (de woning en de woonomgeving) en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven.

Hoofddoelstelling: Prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen kenmerkt zich door de ligging op het grensvlak van stad en platteland: zowel de zuidelijke Randstad als het Groene Hart liggen om de hoek. Het voorzieningenniveau is over het algemeen goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven.
Waddinxveen is goed bereikbaar. De gemeente ligt binnen het HOV-net (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) van de zuidelijke Randstad. Er zijn sinds 2018 drie treinstations en de A12 en A20 zijn vlakbij. Dit alles maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. De ambitie van de gemeente is dat iedereen die dat wil, op een prettige en geschikte manier moet kunnen wonen in Waddinxveen. De hoofddoelstelling is:

Om te zorgen dat iedereen prettig kan wonen, moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Ouderen en kwetsbare inwoners die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting of om toekomstbestendig te zijn, moeten worden ondersteund. Ook moet er een goede balans zijn tussen woningbouw, ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en een groene, gezonde leefomgeving.

De hoofddoelstelling is uitwerkt in vier pijlers.

Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad moeten worden aangepast en aangevuld. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen. Belangrijk is de bouw van levensloopgeschikte woningen. Dit zijn zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen, met minimale fysieke inspanning en minimale kans op ongevallen. Levensloopgeschiktheid in nieuwe woningen is tot op zekere hoogte gewaarborgd via het Bouwbesluit.

Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en wordt ondersteund wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Ook de openbare ruimte en voorzieningen in de nabije omgeving kunnen ontmoeting en welbevinden stimuleren. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat voorop.

Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen, bestaande woningen te verduurzamen en door bewustwording en gedragsverandering van bewoners, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan het voorkomen van uitputting van fossiele brandstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.

Pijler 4 Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. De gemeente wil dat de woonomgeving bijdraagt aan de gezondheid van onze inwoners. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is en zoveel mogelijk samen en met de bewoners. Leefbaarheid is niet alleen fysiek. De gemeente wil dat de sociale cohesie in de buurten en wijken wordt bevorderd, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen.

De pijlers zijn uitgewerkt in ambities. Hieronder is een opsomming van de ambities opgenomen.

"Ambitie pijler 1

  • We gaan door met het bouwen van voldoende woningen, op de juiste plekken en in de juiste kwaliteiten, passend bij het dorp.
  • We geven prioriteit aan betaalbare (huur)woningen en levensloopgeschikte woningen in alle wijken van de gemeente.
  • We geven prioriteit aan nieuwbouwwoningen die de doorstroming binnen Waddinxveen bevorderen: middeldure huurwoningen, betaalbare koopwoningen en appartementen.
  • We hebben oog voor de specifieke wensen van de verschillende doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders, woonwagenbewoners, jongeren, starters, woningzoekenden met een sociaal inkomen, middeninkomens en ouderen. De koppeling tussen wonen en zorg is hierbij belangrijk (pijler 2).

Ambitie pijler 2

  • We streven naar een toename van het nu nog beperkte aantal woningen dat geschikt is om langer thuis te kunnen blijven wonen voor aandachtsgroepen. De opgave ligt in de bestaande woningen én nieuwbouw, in relatie tot de locatie, het voorzieningenniveau en een geschikte inrichting van de buitenruimte.
  • We faciliteren de ouderen die lang zelfstandig willen blijven wonen én we faciliteren de ouderen die willen verhuizen naar een meer passende woning. Dit is vaak maatwerk.

Ambitie pijler 3

  • We gaan door met het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad en woongebieden.
  • In 2030 moet een kleine 2.000 woningen aardgasvrij zijn. We willen 600 woningen geïsoleerd, klimaatbestendig en natuurinclusief hebben.
  • We voeren het convenant 'Klimaatadaptief bouwen' uit.
  • We bouwen circulair en natuurinclusief.
  • We steunen duurzame initiatieven van inwoners.

Ambitie pijler 4

  • We verbeteren de leefbaarheid in Waddinxveen waar nodig.
  • We verbeteren de leefomgeving qua groen/biodiversiteit bij reconstructies.
  • We bevorderen sociale veiligheid in de wijken met (keten)partners en faciliteren leefbaarheidsinitiatieven van inwoners."

Uitvoeringsprogramma
In de woonzorgvisie staan de ambities van de gemeente voor de lange termijn. In het uitvoeringsprogramma is aangegeven welke maatregelen de komende jaren, 2023 tot en met 2027, worden genomen om de ambities uit de woonzorgvisie te realiseren.

Toetsing planinitiatief
Het oprichten van twee woningen is in overeenstemming met de uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Het plan wordt opgenomen in het (indicatieve) overzicht van woningbouwplannen Waddinxveen 2022-2030, zoals opgenomen in bijlage 1, tabel 3 van het uitvoeringsprogramma. Deze planontwikkeling levert een bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan voldoende woningen in de woonmilieus voor de doelgroep doorstromers (gezinnen met kinderen). De leefbaarheid van dit gebied wordt opgewaardeerd door woningen te realiseren die qua uitstraling aansluiting zoeken bij de omgeving. Duurzaamheid wordt beschreven in paragraaf 4.4.4.

Conclusie
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonzorgvisie. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren.

4.4.3 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

Conclusie
In het plangebied worden twee woningen toegevoegd. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling geen verkeersaantrekkende werking voor de Bredeweg en Piet Stuurmanweg. Deze weg dient voor ontsluiting van glastuinbouwbedrijven achter de Bredeweg, het businesspark Vredenburghzone en de woningen in 'De Warande'.

4.4.4 Duurzaamheid

Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijvoorbeeld afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijvoorbeeld oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).


Klimaatadaptatie, biodiversiteit en risico's klimaatverandering
De gemeente Waddinxveen heeft de Verdiepende studie Klimaatadaptatie en Biodiversiteit laten uitvoeren met een doorkijk naar het thema gezondheid. Het doel van deze verdiepende studie is om de opgaven van deze thema's voor de gemeente Waddinxveen duidelijk in beeld te brengen. De doelstelling van dit project is:

  1. 1. De verdiepende studie moet inzicht geven in de opgave klimaatadaptatie en biodiversiteit in Waddinxveen op basis van (bestaande) feitelijke informatie (weten, willen, werken).
  2. 2. Uit de studie moet duidelijk worden naar welke concrete doelen Waddinxveen moet streven in 2050 én welke inspanningen er verricht moeten worden t/m 2026 om de doelstelling van 2050 te halen.


Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.

De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.

Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan. Bij de nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water van het erf niet naar binnen loopt. Er zijn verder geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Het verhard oppervlak wordt in geringe mate vergroot. De erven worden groen ingericht met beplanting en bomen. Per woning wordt er tenminste één boom geplant. Parkeren van auto's vindt plaats op gestabiliseerd gras. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.

Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De woningen dalen niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn uit dien hoofde geen beperkingen.

Toetsing planinitiatief
Dit bestemmingsplan maakt het toevoegen van twee woningen mogelijk. De woningen worden niet meer aangesloten op het aardgasnet Er zal zoveel mogelijk gebruik worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Voldaan wordt aan de eisen van de BENG. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Overige nader te onderzoeken maatregelen zijn onder andere: warmteopslag in de grond of warmtepomp via de lucht; warmteterugwinning vanuit ventilatie en vanuit douchewater; opvang en recyclen van regenwater.

Verder worden de woningen natuur-inclusief gebouwd met het oog op de biodiversiteit. Zo worden voorzieningen geïntegreerd voor de huismus (ruimte onder de onderste twee rijen dakpannen), gierzwaluw (inbouwstenen inmetselen in de randen van de zijgevels) en vleermuizen (aanbrengen kasten in spouw op enkele plaatsen).

Ondanks dat er geen wateroverlast is wordt in de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan vastgelegd dat het verhard oppervlak van de tuin niet groter mag zijn dan 50%. Dit wordt geborgd in de specifieke gebruiksregels in artikel 6.4.2. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het opvangen van (piek)buien. Ook wordt aan de zuidoostzijde een sloot gegraven met natuurvriendelijke oevers en oeverplantenvegetatie zoals weergegeven in figuur 4. Aanplant van bomen en groenstructuur hebben naast de esthetische waarde ook een toegevoegde waarde voor de biodiversiteit en het microklimaat op het erf. Zo heeft de schaduwwerking een verkoelend effect en voorkomt hittestress. Deze maatregelen dragen bij aan de bevordering van de biodiversiteit.

Conclusie
De woningen worden duurzaam gebouwd. Bij uitwerking van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen, klimaatadaptatie en biodiversiteit overeenkomstig de hiervoor genoemde maatregelen.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk En Provincie

5.2.1 Rijk

Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.

5.2.2 Provincie

Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:

  • Kaderrichtlijn Water;
  • - Grondwaterrichtlijn;
  • - Drinkwaterrichtlijn;
  • - Richtlijn Overstromingsrisico’s;
  • - Zwemwaterrichtlijn.

Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.

Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

5.3 Beleid Gemeente

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

5.4 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.

Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:

  1. 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
  2. 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
  3. 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:

  • peilgebieden samen te voegen: de veerkracht van het watersysteem vergroten en het laten ontstaan van betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder.
  • een andere vorm van peilbeheer: vervangen huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte.

In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte) peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.

5.5 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Plasweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Het waterpeil van deze watergangen ligt op -6.10 NAP. Dit water noemen we het 'hoogwater'. Het tweede type water zijn de watergangen met 'laagwater'. Hier ligt het (winter)peil één meter lager, namelijk op -7.10 NAP. Onderdeel van dit watersysteem zijn de tochten. Deze tochten zorgen voor de doorvoer van water op het lager gelegen waterpeil. Voor de waterveiligheid wordt een robuust watersysteem gemaakt welke verbonden is aan de bestaande tochten in het gebied. Dit water zorgt voor de oppervlakteberging van het regenwater. Het (winter)peil van dit watersysteem ligt zoals genoemd net als het peil van de tochten op -7.10 NAP. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder.

Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.

Oppervlaktewateren
Het plangebied aan de Bredeweg ligt in het peilgebied GPG-834 (peilbesluit Zuidplaspolder) met een peil tussen -6,92/-7,12 NAP. De watergang langs het fietspad betreft een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Deze ligt binnen de waterscheiding (figuur 10). Tussen het plangebied en het naastgelegen woonperceel op nummer 14 ligt eveneens een hoofdwatergang met een beschermingszone van 5 meter. Binnen deze zone is geen bebouwing toegestaan. Hier wordt niet gebouwd, zodat er geen beperkingen zijn voor het plangebied. Een uitsnede van de legger is opgenomen in figuur 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0013.png"Figuur 10: Uitsnede Legger oppervlaktewateren.

Beschrijving waterkwantiteit Toekomstige situatie waterafvoer
Een klein gedeelte van het plangebied is als verkoopkantoor met parkeerterrein in gebruik. Het overige gebied is grasland. In de nieuwe situatie worden twee woningen gerealiseerd met een bebouwd oppervlak van afgerond 320 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe bebouwing zal gebruik worden gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemelwater van de nieuwe bebouwing zal op het oppervlaktewater worden geloosd. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Onderzoek/ beoordeling
In het bestemmingsplan worden twee woningen mogelijk gemaakt op een perceel waar nu vijf bedrijfswoningen zijn toegelaten. De ontwikkeling op deze plaats is om de volgende redenen niet te beschouwen als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.:
fysieke wijziging: de verstening en impact op het milieu is minder, omdat er twee woningen worden gerealiseerd in plaats van de in het huidige bestemmingsplan toegelaten vijf bedrijfswoningen. Deze ontwikkeling wordt daardoor niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
lokale context: de bebouwing past in het bebouwingslint, omdat er in de omgeving al meerdere woningen mogelijk zijn gemaakt.

planologische mogelijkheden: in het geldende bestemmingsplan zijn vijf bedrijfswoningen toegelaten. Er wordt minder ruimte gebruikt dan nu planologisch is toegestaan.

Er is geen m.e.r.-beoordeling nodig, omdat het oprichten van twee woningen (in plaats van de nu vijf toegelaten woningen) volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. De fysieke wijzigingen zijn beperkt, omdat in het plangebied de verstening afneemt. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten. Resumerend is er geen m.e.r. beoordeling nodig, omdat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r. kan een m.e.r.-beoordeling achterwege worden gelaten.

Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat in het plangebied maar twee woningen worden toegevoegd in plaats van nu nog vijf woningen. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied kan getypeerd worden als een 'gemengd gebied', omdat het plangebied grenst aan een gebiedsontsluitingsweg (Bredeweg) en achter het plangebied een productielandschap met glastuinbouw wordt gerealiseerd. Voorts ligt tegenover het plangebied een vestiging van Intratuin.
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande milieubelastende activiteiten relevant kunnen zijn voor de geplande woningen. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied.

De noordoostelijk gelegen glastuinbouwontwikkeling in het kader van de Glasparel+ geeft geen beperkingen voor de nieuwe woningen, omdat de afstand tussen de woningen en het bouwvlak voor de (toekomstige) glastuinbouw minimaal 30 meter is, zodat vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand. De vestiging van Intratuin valt onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De afstand tussen de woningen en het (parkeerterrein) van het tuincentrum is circa 90 meter, zodat dit tuincentrum niet wordt beperkt in haar activiteiten. Voor het overige liggen er in het invloedsgebied van de woningen geen milieubelastende activiteiten. Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom geredeneerd geven de woningen geen beperkingen voor verderop gelegen bedrijfsactiviteiten.


Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante (agrarische) bedrijven in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft het lokaal beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het beleid is vastgelegd in de 'Bodemkwaliteitskaart Midden-Holland 2022' en de 'Nota bodembeheer Midden-Holland 2023'. De (ontwerp) beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 april 2023 vastgesteld.


Onderzoek/ beoordeling
Bij een bestemmingsplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een actualiserend vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd door Waders Milieu B.V. te Waddinxveen (rapport van 26 september 2023, kenmerk 23414301H_v2, Bijlage 3). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende (overgenomen uit rapport).

Uit de resultaten van de verrichte proefboringen blijkt dat ter plaatse van een gedempte sloot op de locatie bijmengingen aan metselpuin in de bovengrond zijn aangetroffen (boring B02). Deze geringe bijmenging aan metselpuin is mogelijk ontstaan door het vele grondverzet op de locatie sinds het (bodem)onderzoek uit 2018. Aangezien binnen het plangebied 'Glasparel+' alleen materialen en grondstromen met erkende kwaliteitsverklaringen zijn/waren toegestaan, wordt als gevolg van de metselpuin-bijmenging geen nieuwe (asbest)bodemverontreiniging verwacht.
Ondanks de ligging in een verdachte diffuse zone volgens de bodemkwaliteitskaart, is de locatie in werkelijkheid in gebruik geweest als agrarische landbouwgrond. Daarom wordt de locatie niet als verdacht aangemerkt met betrekking tot een historische diffuse bodemverontreiniging.
Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek wordt, met uitzondering van de bekende verhoogde achtergrondgehalten, niet verwacht dat binnen de onderzoekslocatie sprake is van bodemverontreiniging. Conform het gemeentelijk hoeft bij onverdachte locaties geen bodemonderzoek conform NEN 5740 en/of NEN 5707 plaats te vinden in verband met de verlening van een omgevingsvergunning.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zijn voor de volksgezondheid en het milieu geen risico's aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten in het onderhavige plangebied. Hiermee is dit bestemmingsplan uitvoerbaar ten aanzien van bodem.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

stof jaargemiddelde uurgemiddelde 24-uursgemiddelde Opmerkingen
NO2 40 µg/m3 200 µg/m3 n.v.t. Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden
PM2,5 25 µg/m3 n.v.t. n.v.t. n.v.t.
PM10 40 µg/m3 n.v.t. 50 µg/m3 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 en PM2,5 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.

Onderzoek/ beoordeling
Het plan omvat het oprichten van twee burgerwoningen in plaats van vijf bedrijfswoningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Om toch een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs Bredeweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden. Uit figuur 11 blijkt dat hier de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide ten hoogste 19,7 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) bedraagt ten hoogste 16,1 µg/m³. De concentraties liggen daarmee onder de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m³. Voor PM2,5 geldt dat de hoogste concentratie 8,6 µg/m³ bedraagt en ligt daarmee onder de wettelijke waarde van 25 µg/m³.

Langs de Piet Stuurmanweg liggen geen rekenpunten in de NSL Monitoringtool. De concentraties langs deze weg zijn lager dan de concentraties langs de Bredeweg, omdat hier minder verkeer rijdt. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0014.png"Figuur 11: Rekenresultaten NSL-monitoringstool 2020.

Project is NIBM
Het plan omvat het oprichten van twee woningen. Hier is sprake van een project niet in betekenende mate. Er behoeft niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. De nieuwbouw van twee woningen valt onder de noemer “kleine projecten”. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek/ beoordeling

Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of provinciale wegen (rijksweg A12 ligt op circa 630 meter afstand van het plangebied). Er is geen beperking voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Ten zuiden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door een buisleiding. Het gaat hierbij om de hogedruk aardgasleiding A-553. Uit de berekeningen van de Gasunie blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is langs de aardgasleiding. De effectafstand bedraagt 490 m. De aardgasleiding ligt buiten het invloedsgebied hiervan (figuur 13). Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor deze ontwikkeling.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Signaleringskaart EV (figuur 12) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0015.png"Figuur 12: Uitsnede Signaleringskaart EV (plangebied zwart gearceerd aangeduid).

Mechanische ventilatie
Indien er in de omgeving een incident voordoet waarbij giftige (rook) gassen vrijkomen moet worden voorkomen dat deze naar binnen worden gezogen. Daarom moeten nieuwe woningen worden voorzien van mechanische ventilatie die met één druk op de knop is uit te schakelen. In verband hiermee is in artikel 6.4.4 een specifieke gebruiksregel opgenomen dat een nieuwe woning pas mag worden gebruikt indien ventilatieopeningen, ventilatiesystemen en luchtbehandelingsinstallaties in de woning kunnen worden afgesloten en uitgeschakeld bij calamiteiten door bewoners.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.

Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. Het plangebied maakt onderdeel uit van stroomgordels en geulafzettingen in de Formatie van Echteld. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied op dieper dan 3 m een hoge trefkans op archeologische sporen is (figuur 13). Daarnaast ligt het plangebied aan een historische weg met een redelijk hoge waarde. Dit betreffen hoofdpatronen van oude wegen in droogmakerijen, welke zijn afgebeeld als belangrijke historische structuren.


afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0016.png"Figuur 13: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 14) heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde (WA3). Archeologisch onderzoek is nodig voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 2,5 m beneden het maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0017.png"Figuur 14: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Archeologisch onderzoek

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan Glasparel+ heeft RAAP te Leiden een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (rapport van 2 december 2015, rapportnummer 3065, Bijlage 4). Het plangebied maakt hiervan onderdeel uit.

Op basis van de boorgegevens van de uitgevoerde archeologische onderzoeken werd in het plangebied Glasparel+ een vrijstellingsdiepte van 7,5 m -NAP (ca. 2,5 m -Mv) aanbevolen ten aanzien van toekomstige bodemingrepen/ graafwerkzaamheden. Indien dieper dan deze diepte zal worden gegraven, wordt geadviseerd om in overleg met het bevoegd gezag te bepalen of een aanvullend archeologisch onderzoek (archeologische kartering) zinvol en billijk is. Ten aanzien van de potentiële verstoring van funderings-/heipalen op eventueel aanwezige resten wordt aanbevolen om deze buiten beschouwing laten. Er wordt, met andere woorden, geadviseerd het plangebied vrij te geven voor het plaatsen van funderingspalen.

Planspecifiek
In het plangebied worden twee woningen gebouwd met een bebouwd oppervlak van afgerond 320 m². Op basis van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018) archeologisch onderzoek nodig voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 2,5 m beneden het maaiveld. zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten. Bovendien is uit eerder onderzoek gebleken dat het plangebied vanuit oogpunt van archeologie kan worden vrijgegeven.

Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling. Het opnemen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is niet langer noodzakelijk, zodat deze niet meer is opgenomen in de regels en op de verbeelding.

6.2.2 Cultuurhistorie/ monumenten

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.

Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze bestemmingswijziging.

6.3 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden, - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 9,7 km ten oosten van het plangebied. Sprake is van een vervolgfunctie naar twee woningen op een voormalig agrarisch perceel waar nu een tijdelijk projectkantoor staat, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht.

Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van de provincie Zuid-Holland (figuur 15), te weten de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard. Deze vervolgfunctie heeft geen nadelige gevolgen voor NNN, omdat de ontwikkeling buiten de verbindingszone ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.BredeweghoekPStweg-0401_0018.png"Figuur 15: NNN in de omgeving van het plangebied (globaal weergegeven met de rode punt).

6.3.1 Stikstofdepositie

Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 10,1 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'De Wilck' en het op circa 9,7 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' zijn alleen Vogelrichtlijngebieden. Deze gebieden zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' mogelijk wel binnenkort wordt aangewezen als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt evenwel op circa 12,9 km afstand.

Op basis van proefberekeningen door de toezichthouder Wet natuurbescherming in Zuid-Holland (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 22 februari 2023) is gebleken dat er bij de bouw tot twee woningen geen effect op Natura2000 gebieden op meer dan 3.500 meter in het geval dat het tussenliggende gebied uit grasland en water bestaat. De afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 12,9 km. Voor deze effectbeschrijving is daarom geen berekening nodig. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:

  • In het plangebied is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
  • Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
  • Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.

6.3.2 Ecologisch onderzoek

Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van november 2022, rapportnr. 22A105, Bijlage 5). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).

Natuurgebieden Gevolgen
Natura2000
Habitattypen
Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein heeft habitattypen die zijn aangewezen als stikstofgevoelig. Door de grote afstand tot dit Natura 2000-gebied is er geen stikstofberekening nodig.
Soorten Nee
NNN-gebieden Nee
Omgevingsvisie/-verordening Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen
Algemeen Voor de beschermde soorten, Gewone pad, Groene Kikker, Kleine watersalamander, Egel, Haas en Woelrat, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming (Wnb) door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
Flora Nee
Jaarrond beschermde nesten Nee
Vissen Nee
Reptielen Nee
Zoogdieren Nee
Vleermuizen Nee
Overige soorten Nee
Soortgroep Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist
Vogels Nee. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wnb wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Wnb hanteert echter geen standaardperiode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
Amfibieën Nee, mits voorkomen wordt dat er gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen.

Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

Natuur-inclusief bouwen
De initiatiefnemer heeft de intentie om twee nieuwe woningen te realiseren. Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor Huismus, Gierzwaluw en vleermuizen:

  1. a. Voor de Huismus dient ruimte beschikbaar te worden gehouden onder onderste twee rijen dakpannen. Op een aantal plaatsen dienen nestkasten te worden ingebouwd.
  2. b. Voor de Gierzwaluw dienen holle inbouwstenen ingemetseld te worden in de randen van de zijgevels.
  3. c. Voor vleermuizen dienen kasten te worden ingemetseld in de spouw op diverse plaatsen en op een aantal zijgevels vleermuiskasten te worden geplaatst. Aanbevolen wordt voorzieningen voor de Gewone dwergvleermuis, voor de Laatvlieger en in beperkte mate voor de Ruige dwergvleermuis.

Wat betreft tuin- en eventuele straatverlichting wordt geadviseerd om amberkleurige Led-verlichting te plaatsen die voornamelijk naar beneden gericht is. Dit om verstoring door licht voor foeragerende vleermuizen te vermijden.


Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in de het rapport genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de plannen worden overgenomen.

6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 3 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van voet- en fietspaden, speelvoorzieningen en water mogelijk.

Artikel 4 Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen, behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen (bestemd als 'Wonen'). Op de gronden met deze bestemming zijn kleine aan- en uitbouwen (bijvoorbeeld erkers of ingangspartijen) toegestaan. Daarnaast zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 1 meter.

Artikel 5 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.

Artikel 6 Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor wonen. Bij de woonfunctie zijn aan-huis- verbonden beroepen of bedrijven onder voorwaarden toegestaan. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De toegestane maatvoering van het hoofdgebouw is generiek geregeld.

Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) toegestaan. Hierbij geldt dat de gronden buiten het bouwvlak voor maximaal 50% mogen worden bebouwd, tot een maximum van 50 m². Op percelen groter dan 500 m² mogen, afhankelijk van de perceelsgrootte, meer bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Via een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag een dakopbouw, een hekwerk op een dakterras of een Bed & Breakfast toestaan.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.

Artikel 11 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 12 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 12.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 12.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 13 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
    Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
  2. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
    De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.
  3. 3. Realistische en inzichtelijke regeling
    Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.
  4. 4. Actief handhavingsbeleid
    Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultatenv van het vooroverleg zijn hieronder samengevat.

  • Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hebben medegdeel geen bezwaar te hebben tegen de vaststelling van het bestemmingsplan Bredeweg, hoek Piet Stuurmanweg.
  • De Veiligheidsregio Hollands Midden heeft medegedeeld dat in het kader van de fysieke veiligheid geen advisering benodigd is voor het bestemmingsplan
  • Liander heeft medegedeeld dat er geen planologische opmerkingen zijn op het ontwerpbestemmingsplan.

De overige instanties hebben niet gereageerd.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft omwonenden bij brief van 14 juli 2023 geïnformeerd over het planinitiatief. De brief is opgenomen in Bijlage 6. Naar aanleiding hiervan zijn vier telefonische berichten zijn ontvangen. Alle betrokkenen hebben medegedeeld geen bezwaren te hebben tegen de planontwikkeling.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3:10 e.v. heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 12 oktober 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 2 Wet Geluidhinder; Besluit Hogere Waarden

Bijlage 2 Wet geluidhinder; besluit Hogere waarden

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Archeologisch Onderzoek Glasparel+

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek Glasparel+

Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 5 Ecologisch onderzoek

Bijlage 6 Uitnodigingsbrief Omwonenden

Bijlage 6 Uitnodigingsbrief omwonenden