KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk - Hospice
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 5 Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Ontwikkelingen
3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
3.3 Nieuwe Situatie
3.4 Verkeer En Parkeren
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Conclusie
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
5.4 Waterhuishouding
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
6.3 Landschap
6.4 Flora En Fauna
6.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
7.2 Verbeelding
7.3 Regels
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
9.2 Communicatie
9.3 Zienswijzen
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek Sporen Woii
Bijlage 4 Verkennend Ecologisch Onderzoek December 2014
Bijlage 5 Beschouwing Zienswijzen Voorontwerpbestemmingsplan
Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan

Hospice Waddinxveen

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 01-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Hospice Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bebouwingspercentage

De verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.

1.9 bestaand

Bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend. tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.10 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.13 bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.14 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.15 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.16 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.19 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.21 hoofdgebouw

Eén of meer panden, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.22 hospice

Een gebouw of inrichting waar men palliatieve zorg geeft aan mensen met een korte levensverwachting.

1.23 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand.

1.24 peil

  1. a. Voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. c. voor een bouwwerk op een viaduct of brug: de hoogte van de kruin van het viaduct of de brug ter plaatse van het bouwwerk.

1.25 plangrens

De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.

1.26 prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.27 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.28 twee-aaneen gebouwde woning

Een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen.

1.29 vrijstaande woning

Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.

1.30 uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.31 voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig wordt aangemerkt.

1.32 wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.

2.2 de bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf peil tot aan het laagste punt van een bouwwerk, met uitzondering van de fundering of ondergeschikte onderdelen van een bouwwerk.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 de verticale diepte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.9 de horizontale diepte van een bouwwerk

De lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk - Hospice

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Hospice' aangewezen gronden zijn bestemd voor een Hospice met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ontsluitingen, tuinen, erven, groen en water.

3.2 Bouwregels

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd de in lid 3.1 bedoelde gronden na volledige beëindiging van het hospice te wijzigen in de bestemming Wonen, met inachtneming van tenminste de volgende voorwaarden:

  1. a. het voormalige Hospice mag geheel worden gebruikt voor bewoning;
  2. b. er ten hoogste een twee-aaneen woning of een vrijstaande woning binnen het bouwvlak is toegestaan;
  3. c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  4. d. er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen;
  5. e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten met een functie gericht op verblijf;
  2. b. voet- en fietspaden, met bermen;
  3. c. straatmeubilair en nutsvoorzieningen;
  4. d. parkeervoorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. water en afwateringsdoeleinden;
  7. g. buis- en kabelverbindingen voor de waterhuishouding, riolering, nutsbedrijven en overeenkomstige doeleinden.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen, eventueel met natuurvriendelijke oevers;

met daaraan ondergeschikt:

  1. d. groenvoorzieningen;
  2. e. oeververbindingen;
  3. f. openbare nutsvoorzieningen;
  4. g. infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. oeverbeschoeiingen duikers, bruggen ter verbinding van de aangrenzende gronden met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  2. b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 2 m bedraagt.

7.2 Dakopbouwen t.b.v. noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties

Dakopbouwen ten behoeve van noodtrappen, luchtbehandelings- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 3,50 m en mogen geen grotere oppervlakte hebben dan 40% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw waarop zij worden geplaatst.

7.3 Ondergronds bouwen

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

8.1 Verbod

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming en de overige regels. Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval verstaan:

  1. a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  3. c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.

8.2 Parkeren

Bij de beoordeling van de parkeernorm voor auto parkeerplaatsen wordt zowel de maatvoering als normering van de ASVV van CROW (2012) gehanteerd.

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingsregels ten behoeve van geringe afwijkingen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:

  1. a. geringe afwijkingen van het plan indien blijkt dat uitsluitend ten gevolge van onnauwkeurigheden in de kaart of in deze regels, deze geringe afwijkingen in het belang van een juiste verwerkelijking of toepassing van het plan gewenst of noodzakelijk zijn, of welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  2. b. afwijkingen van de bebouwingspercentages en in het plan voorgeschreven maten van ten hoogste 10% (gemeten ten opzichte van de totale in aanmerking te nemen oppervlakte), waarbij de in de bestemmingsregels voorziene afwijkingsmogelijkheden buiten beschouwing blijven.

9.2 Voorwaarden

De in 9.1 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Voorts dient de stedenbouwkundige waarde van de omgeving te zijn gewaarborgd.

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/ of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen en het bestemmingsvlak niet meer dan 10% mag worden vergroot, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  2. b. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1 sub a met maximaal 10%.
  3. c. 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in 11.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. 11.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Hospice Waddinxveen van de gemeente Waddinxveen.

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Waddinxveen in zijn openbare vergadering van

De griffier, De voorzitter,

........................... .......................................

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht, Waddinxveen (Onderweg 8)' vastgesteld, waarin de ontwikkeling van maximaal 30 vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen mogelijk is gemaakt. De nieuwe eigenaar van het zuidwestelijk gedeelte van het plangebied heeft besloten om de woningbouwontwikkeling voor fase 2 (maximaal 7 woningen) te temporiseren.

De Stichting Vrienden Hospice Waddinxveen wenst thans op het meest zuidwestelijke gedeelte een hospice te realiseren. Deze voorziening is in Waddinxveen nog niet aanwezig. Hiermee kan worden voorzien in het tekort aan beschikbare ruimte in de Goudse Hospice. De gevraagde ontwikkeling is goed inpasbaar in deze overwegende woonomgeving, omdat het plan kleinschalig van opzet is en de uitstraling krijgt van een grote woning. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied ligt in de oksel van de Onderweg en de Plasweg, waarin een woningbouwontwikkeling mogelijk is gemaakt met een ontsluiting op de Onderweg en een calamiteitenontsluiting op de Toernooiweg. Zuidwestelijk van het plangebied ligt deze nieuwe ontsluitingsweg naar Plan 't Suyt (woningbouwontwikkeling van maximaal 66 woningen in fase 1) en het sportcomplex van Be Fair. Zuidoostelijk ligt de lintbebouwing aan de Plasweg. In figuur 1 is een situatietekening van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0001.png"

Figuur 1: Plattegrond plangebied (gearceerde rechthoek) en omgeving.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Voor het betreffende plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan Raadsbesluit Uitspraak ABRvS
“Plan Nooitgedacht Waddinxveen, (Onderweg 8)” 3 oktober 2012 geen beroep ingesteld
"'t Suyt" 26 juni 2013 geen beroep ingesteld

De woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan 'Plan Nooitgedacht Waddinxveen (Onderweg 8)', omdat binnen de bestemming 'Wonen' uitsluitend vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen zijn toegestaan, terwijl een hospice onder de bestemming 'Maatschappelijk' valt. De strook grond ten noordoosten van de Toernooiweg tot het plangebied van voornoemd bestemmingsplan is in het bestemmingsplan 't Suyt' aangeduid als 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend voet-, fiets- en ruiterpaden toegestaan. Een verkeersontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is niet toegestaan. In beide bestemmingsplannen zijn geen afwijkings- en/ of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Mitsdien is een herziening van deze bestemmingsplannen noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0002.png"

Figuur 2: Plankaart bestemmingsplan Plan Nooitgedacht (plangebied gearceerd aangeduid).

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. Hoofdstuk 6 omvat de waterparagraaf. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied maakt onderdeel uit van een woningbouwlocatie in Plan Nooitgedacht, groot circa 2 hectare. Het huidige gebruik is weidegrond. De locatie grenst aan de achterzijde van de lintbebouwing van de Plasweg en de nieuw aangelegde ontsluitingsweg naar Plan 't Suyt en voetbalvereniging Be Fair. Het plangebied zelf heeft een oppervlakte van circa 1.000 m² met een rechtstreekse aansluiting op de Toernooiweg.

Plasweg. Toernooiweg, Hospice is gepland achter de rechter woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0003.png"

Planontwikkeling 't Suyt. Op voorgrond planlocatie.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ontwikkelingen

In het plangebied zijn op grond van het geldende bestemmingsplan grondgebonden woningen toegestaan. Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Mede gelet op het grote woningaanbod aan vrijstaande woningen in de directe omgeving wordt een getemporiseerde woningbouw voorgestaan. Daarnaast is de aard en kleinschaligheid van de hospice zodanig dat het gebouw met een inhoud van maximaal 2.200 m³ de uitstraling heeft van een groot woonhuis, zodat deze maatschappelijke functie ruimtelijk inpasbaar is binnen deze woonomgeving. Het plan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid van Maatschappelijk naar Wonen wanneer is gebleken dat een Hospice niet meer rendabel kan worden geëxploiteerd.

3.2 Randvoorwaarden En Uitgangspunten

Voor het plan Nooitgedacht is eerder door de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan vastgesteld. De situering van het Hospice is evenwel georiënteerd op het zuidwestelijk gelegen Plan 't Suyt. In verband hiermede wordt het Beeldkwaliteitsplan voor laatstgenoemd plan van toepassing verklaard voor deze planontwikkeling.

De overige in het bestemmingsplan Plan Nooitgedacht opgenomen uitgangspunten zijn nagenoeg ongewijzigd gebleven, zoals het aanhouden van de maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9,5 meter. Voorts wordt het hoofdgebouw gesitueerd binnen het bestaande bouwvlak voor woondoeleinden.

3.3 Nieuwe Situatie

Het plangebied is gelegen achter de lintbebouwing langs de Plasweg op de rand van het plan Nooitgedacht, juist tegen het in ontwikkeling zijnde plan 't Suyt. Beide plannen omvatten in hoofdzaak vrijstaande woningbouw. Geconstateerd wordt dat de architectonische uitgangspunten van beide plannen in essentie verschillen. Formeel valt het bouwplan binnen het plan Nooitgedacht, door recente (eigendoms) wijzigingen zal een deel van deze ontwikkeling echter in elk geval de komende jaren niet gerealiseerd worden. Dit betreft het zuid-westelijke deel van het plan.

Het Hospice zal (voorlopig) de enige bebouwing zijn in dit deel van het plangebied. Dat betekent dat de locatie van het Hospice zich meer richt op het in ontwikkeling zijnde gebied 't Suyt, dan op Nooitgedacht. Om die reden is qua vormgeving van de bebouwing aansluiting gezocht bij de architectuur van het gebied 't Suyt.

De architectonische uitgangspunten voor de bebouwing in dit gebied zijn een landelijk karakter te midden van het groen met de parkeervoorzieningen op eigen terrein. Aangezien het Hospice programmatisch wat omvangrijker is dan de gemiddelde vrijstaande woning, is er gekozen voor een bouwmassa met twee volumes. Deze bestaat uit twee eenvoudige, geschakelde rechthoekige hoofdvormen, elk afgedekt met een zadeldak. De functie van het gebouw is niet direct afleesbaar uit de architectonische verschijningsvorm en dat is wat de opdrachtgever, het bestuur van de Stichting Vrienden Hospice Waddinxveen voor ogen staat. Een (t)huis dat zich voegt in zijn omgeving. Het gebouw is georiënteerd op het openbare gebied en op het weiland achter het gebouw, om daarmee de directe visuele relatie naar de directe omgeving te beperken. Op de begane grond zijn vier kamers voor terminale zorg beschikbaar. In het gebouw zijn tevens ruimten aanwezig voor bezoekers, verplegend personeel, keuken, kantoor en vergaderruimten. Enkele aanzichten van de nieuwbouw zijn opgenomen in figuur 3. In figuur 4 is een situatieschets weergegeven.
Aan de achterzijde wordt een groenvoorziening aangebracht (haag of iets dergelijks) in plaats van een eerder voorgestelde muur, welke met ca. 4.00 m is ingekort. De hoogte, soort etc. zal in overleg met omwonenden plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0004.png"Figuur 3: Aanzichttekeningen nieuwbouw Hospice Waddinxveen.

Opkomsttijden Brandweer
De ligging van het bouwwerk valt buiten de wettelijke normen van de opkomsttijd, artikel 14 en 18 van de Wet Veiligheidsregio's (WvR). Voor het beoogde Hospice welke gepland is in de nieuwbouwwijk "t' Suyt" nabij de Plasweg is een opkomsttijd (brandweer) van circa 12 minuten berekend. Voor een Hospice geldt op grond van de WvR een opkomsttijd van maximaal 6 minuten (objecten voor verminderd zelfredzame personen). De opkomsttijd van de brandweer bedraagt hier circa 2 maal zo veel als is weergegeven in de WvR. De gemeente kan bestuurlijk afwijken van de opkomsttijden, hierbij motiveert zij de keuze van de locatie, de mate van afwijking en de eventuele alternatieven. De gemeente kan ook aanvullende brandveiligheidsmaatregelen in het bestemmingsplan opnemen (voorschrijven) waarmee eenzelfde mate van veiligheid wordt behaald. Bijvoorbeeld waarmee de brand wordt beheerst en de aanwezigen meer tijd hebben om zichzelf of anderen in veiligheid te brengen zonder dat hierbij direct de hulp van de brandweer bij vereist is. Hierbij kan, voor deze specifieke situatie, gedacht worden aan een woningsprinkler.

De overschrijding wordt aanvaardbaar geacht, omdat de hospice een waardevolle aanvulling is op de Waddinxveense voorzieningen en de ligging in een woongebied aan de rand van het dorp passend is voor deze functie, terwijl alternatieve locaties met een vergelijkbare ligging voor wat betreft de opkomsttijden niet veel beter zijn, als al beter. Om de eventuele brand in de Hospice voor de beperkte zelfredzame mensen beter te beheersen en een langere periode voor vlucht te verschaffen wordt een sprinklerinstallatie, brandcompartimentering of een andere maatregel aangeraden die er voor zorgt dat de aanrijdtijd 'gecompenseerd' wordt. Naar aanleiding van correspondentie tussen gemeente, brandweer en initiatiefnemer heeft het bestuur van Stichting Vrienden Hospice Waddinxveen bij brief van 19 oktober 2015 medegedeeld voornemens te zijn om de gevraagde maatregelen te treffen. De kamers, die alle direct bereikbaar zijn vanaf maaiveld, worden daarbij uitgevoerd als subbrandcompartiment.

3.4 Verkeer En Parkeren

Verkeer

Het Hospice wordt ontsloten door middel van een toekomstige uitrit op de interne ontsluiting van Plan Nooitgedacht welke op de Toernooiweg wordt aangetakt. Via de Plasweg en Sniepweg wordt het plangebied in noordoostelijke richting ontsloten op de binnenring van Waddinxveen. Deze gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom sluiten aan op het centrum en het rijkswegennet (A12 en A20).

Het extra verkeer dat het Hospice ten opzichte van Wonen gaat genereren is gering. Voor de omliggende wegen betekent dit een kleine toename van de intensiteit, welke prima kan worden verwerkt zonder het karakter van deze wegen aan te tasten.

De planlocatie is ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Zo zijn er nabij het sportpark aan de Dreef en de cirkelflats aan de Zuidplaslaan op circa 300 meter bushaltes met rechtstreekse busverbindingen naar Gouda, Rotterdam en Leiden. Op circa 800 meter afstand bevindt zich een NS-station (spoorverbinding Gouda-Alphen aan den Rijn). Deze spoorverbinding wordt omgezet in een HOV-net tussen Gouda, Alphen aan den Rijn en Leiden.

Parkeren

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 de nota Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:

  1. 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
  2. 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.

Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis voor het parkeren zijn de richtlijnen zoals opgenomen in CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.

Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. In de CROW zijn geen normen vastgelegd voor een Hospice. In verband hiermede hanteert de gemeente Waddinxveen de norm voor een gezondheidscentrum met een minimum van 2,2 en een maximum van 2,7 parkeerplaatsen per behandelkamer. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.

Tabel 3.1: Parkeerkencijfers woningen ASVV 2012.

Categorie rest bebouwde kom min. parkeerplaats/
(per behandelkamer)
max. parkeerplaats
(per behandelkamer)
gezondheidscentrum 2,2 2,7
Ter vergelijking Hospice (model Nijmegen) 1,4 per wooneenheid 1,4 per wooneenheid

In totaal worden maximaal 4 kamers voor terminale zorg mogelijk gemaakt. Op basis van de Waddinxveense kengetallen zijn minimaal 9 en maximaal afgerond 11 parkeerplaatsen benodigd. Op eigen terrein worden minimaal 10 parkeerplaatsen gerealiseerd in de bestemming Verkeer, zodat kan worden voldaan aan de gemiddelde bandbreedte van de parkeernorm voor deze planontwikkeling. Er is overigens ruimte om meer parkeerplaatsen aan te leggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0005.png"

Figuur 4: Plattegrond met parkeerplaatsplan.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Ruimte heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.

De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Zo wordt bijvoorbeeld de integrale afweging met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Zuidplaspolder niet langer opgenomen in de realisatieparagraaf SVIR. Het hieraan gerelateerde Programma Randstad Urgent en Nota Ruimte Budget komt eveneens te vervallen.

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent voor alle ruimtelijke plannen:

  1. 1. eerst kijken of er een regionale vraag is naar een bepaalde ontwikkeling;
  2. 2. vervolgens kijken of het bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. 3. mocht nieuwbouw nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.1.2 AMvB Ruimte (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (13 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Conclusie

Het planinitiatief raakt geen rijksbelangen als genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Vanuit rijksbeleid zijn er derhalve geen beperkingen aan deze planontwikkeling.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Visie ruimte en mobiliteit (2014)

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de Visie ruimte en mobiliteit en de bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. Dit beleidskader geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Uitgangspunt vormt steeds de maatschappelijke vraag. Ook rekent de provincie op de daadkracht van maatschappelijke partners, met wie zij intensievere samenwerking zoekt.

Hoofddoel van de Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit. De nog op te stellen Agenda ruimte zal een concretere uitwerking van de VRM bevatten. In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden.

  1. 1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven. Door de schaalvoordelen blijft het mogelijk om goed openbaar vervoer tussen knooppunten te laten rijden. Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken.

  1. 2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

  1. 3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren. De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

  1. 4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij. Blikvanger is het warmtenet. Restwarmte uit de Rotterdamse mainport kan in de toekomst via een ondergronds leidingstelsel worden getransporteerd naar de greenport Westland-Oostland, waar er kassen mee worden verwarmd, en naar steden om te voorzien in de warmtebehoefte van bewoners en bedrijven.

Beter benutten en opwaarderen bebouwde ruimte

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk.

De regionale programmering van het planaanbod van woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkelcentra sluit niet overal aan op de veranderde vraag. De provincie zet zich ervoor in om die match te verbeteren. Zo kan een gezonde markt ontstaan en kunnen tegelijk de mogelijkheden van de bebouwde ruimte optimaal worden benut.

Op de kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' van de Structuurvisie grenst het plangebied aan het Bestaand Stedelijk en Dorpsgebied (BSD), terwijl de kaart 'Laag van de stedelijke occupatie' aangeeft dat sprake is van een 'stads- of dorpsrand'. Eerder is voor het plangebied een bestemmingsplan vastgesteld voor Wonen, zodat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale belangen. In figuur 5 is van beide kaarten een uitsnede opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0006.png"Figuur 5: uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (linker kaart) en kaart 'Laag van de stedelijke occupatie (rechter kaart). Het plangebied is gearceerd aangeduid.

Conclusie

De herontwikkeling van Wonen tot Maatschappelijk is in overeenstemming met thema 1 (beter benutten en opwaarderen), omdat het Hospice binnen de stads- en dorpsrand, grenzend aan het bestaand stedelijk gebied, wordt opgericht.

4.2.2 Verordening Ruimte

Ladder voor duurzame verstedelijking

De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in de Verordening Ruimte van 9 juli 2014 (artikel 2.1.1 van de Verordening). Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,

i gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,

ii passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en

iii zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

In lid 2 wordt onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, verstaan:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

Toetsing aan ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling mogelijk van een hospice in de 'stads- of dorpsrand', grenzend aan het bestaand stedelijk gebied. (Eerder is voor dit gebied in 2011 een bestemmingsplan vastgesteld voor een woningbouwontwikkeling). Het begrip bebouwing ten behoeve van onder andere wonen en voorzieningen, zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Het bouwen van één woning is bijvoorbeeld geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (ABRvS 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Hieronder wordt de behoefte aan de hand van de Ladder nader onderbouwd.

De stedelijke ontwikkeling voorziet in actuele behoefte die zonodig regionaal is afgestemd
De tendens van een grotere vraag naar hospice- en respijtzorg is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de veranderingen in de zorg. Het Rijksbeleid gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van de inwoners om de zorg betaalbaar te houden. Dit hospice is voor een belangrijk deel gefinancierd buiten de van overheidswege ter beschikking gestelde middelen. Tevens is er bij de hospice te Gouda veel inzet van vrijwilligers. Die inzet wordt door de exploitant van de hospice te Gouda ook in Waddinxveen verwacht. De veranderingen in de zorg of het beleid van het Rijk lijken op korte termijn niet ongedaan gemaakt te worden. Daarnaast speelt ook de vergrijzing een rol. De vergrijzing is een proces dat nog jaren door zal gaan.
Voor het bepalen van de regio is Midden-Holland en de gemeente Alphen aan den Rijn aangehouden. In Nieuwerkerk aan den IJssel en Alphen aan den Rijn zijn twee hospices aanwezig met respectievelijk 4 en 3 kamers. De totale capaciteit in de regio is, inclusief Hospice Midden-Holland in Gouda momenteel 11 kamers. Hierbij wordt aangetekend dat het Hospice in Nieuwerkerk alleen is georiënteerd op Zuidplas en Nesselanden (Rotterdam). Met een uitbreiding van de Hospice in Waddinxveen komt het aantal in Midden-Holland uit op in totaal 15 kamers.
Kamerbrieven van Staatssecretaris van Rijn, waarin de ontwikkelingen over zorg en welzijn staan beschreven, en de ontwikkelingen zoals vergrijzing, toename van-oudergezinnen en de mondige burger rechtvaardigen een uitbreiding van het aantal hospiceplaatsen in Midden-Holland. Immers door het gewijzigde overheidsbeleid op het gebied van zorg en welzijn (Zorg Dichtbij Huis of Bijna Thuis), zien we dat er een groter beroep gedaan wordt op mantelzorgers en vrijwilligers. Als thuis sterven niet mogelijk is, is het Bijna-Thuis-Huis een goede optie. Het aantal aanvragen voor een plek in het hospice zien wij in Midden-Holland sterk stijgen (1e kwartaal 2014: 19 aanvragen; 1e kwartaal 2015: 32 aanvragen niet gehonoreerd). Naast acht hospiceplaatsen heeft Midden-Holland de beschikking over 17 palliatieve bedden waarvan 8 in een Bijna-Thuis-Huis; waarvan 9 plaatsen voor mensen in de terminale fase op een afdeling van een zorgcentrum, intramuraal. Uit vele onderzoeken blijkt dat een dergelijke plek niet de voorkeur heeft (hoge kosten, minder huiselijk en gastvrij, te medische insteek). Het aantal ouderen en eenpersoonshuishoudens groeit en de vraag naar zorg en ondersteuning buiten het netwerk, niet zijnde een professional, zal toenemen. Op basis van de ontwikkeling van de bevolking van Midden-Holland kunnen we concluderen dat het huidige aantal hospicebedden onvoldoende is om blijvend aan de vraag en behoefte naar een hospiceplek te voldoen. Uitbreiding van de capaciteit naar totaal 12-13 bedden (4 in Nieuwerkerk aan de IJssel, 4 in Gouda en 4 in Waddinxveen) in de regio is op basis van deze informatie, cijfers en uitkomsten van onderzoeken gerechtvaardigd.
Respijtzorg betekent tijdelijke mantelzorgondersteuning en de afgelopen jaren zien we de vraag om respijtzorg fors toenemen. Familie, vrienden, kortom het netwerk, wil graag zorgen en hulp bieden waar nodig en gewenst maar het volhouden van het geven van zorg is veelal een probleem, naast werk, een privéleven, kinderen, et cetera. Hier kan de hospice een rol spelen als het gaat om het tijdelijk overnemen van zorg in de laatste fase. Hospice Midden-Holland heeft hier inmiddels ervaring opgedaan. Een tijdelijk verblijf in het hospice, wetende dat een gast gemiddeld na 10 dagen weer naar huis gaat om daar te sterven vraagt om goede communicatie; maar de ervaringen van Hospice Midden-Holland zijn positief. De regionale behoefte naar 4 extra kamers voor gasten is hiermee voldoende aangetoond. Temeer de verschuivingen in de zorg en de vergrijzing naar verwachting een grotere vraag in de nabije toekomst zullen betekenen.

De behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins
Het plangebied ligt binnen het Bestaand Stads- en Dorpgsgebied (BSD), zodat wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder. De derde trede van de Ladder behoeft derhalve geen bespreking meer.

Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 2.2.1, lid 1 van de Verordening ruimte (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan (of een ruimtelijk plan als is aangevraagd) voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    i zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    i een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    ii het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'droogmakerij (klei)' met de aanduiding 'stads- of dorpsrand'. Als richtpunt voor droogmakerij (klei) wordt aangehouden dat nieuwe ontwikkelingen in de droogmakerij worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten. Voor ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand geldt als richtlijn dat deze bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). De situering van een hospice is in overeenstemming met de oorspronkelijk gekozen kavelstructuur voor inrichting van plangebied 'Nooitgedacht' met woningen, waarvoor in 2011 het bestemmingsplan is vastgesteld.

Deze planontwikkeling past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving aan de Plasweg en de woningbouwontwikkeling in Plan 't Suyt. Gesteld kan worden dat hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.

Conclusie
In Gouda is een Hospice aanwezig met een tekort aan plaatsen. De extra behoefte kan worden opgevangen door het oprichten van een Hospice in Waddinxveen, omdat er geen andere geschikte plekken zijn in de regio. Het oprichten van een Hospice is niet strijdig met de provinciale belangen, omdat deze wordt gerealiseerd in de stads- en dorpsrand, waarvoor in 2011 al een bestemmingsplan is vastgesteld om een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken.
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:

  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening ruimte (Ladder);
  • het plan in overeenstemming is met artikel 2.2.1 lid 1 sub a (inpassen) en lid 4 van de Verordening ruimte 2014 (ruimtelijke kwaliteit).

Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030

De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.

Voorzieningen
De beleidslijn is om winkels en voorzieningen in het gebied tussen Station tot Brug te plaatsen. Dit is vastgelegd in de Visie Bentwoud tot Brug en bevestigd in de Structuurvisie Waddinxveen 2030. De gewenste kavel is niet binnen dit gebied gelegen. De door initiatiefnemer onderzochte locaties in het gebied tussen station tot het Bruggebied zijn om verschillende redenen niet haalbaar gebleken. Een Hospice heeft een specifiek Programma van Eisen en er bestaat geen mogelijkheden om dit binnen een verantwoorde exploitatie in bestaande bouw te realiseren.

Het verlenen van medewerking wordt vanuit stedenbouwkundige en maatschappelijke overwegingen aanvaardbaar geacht, omdat het Hospice kleinschalig van opzet is en passend is in een woonomgeving. Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als "Lintbebouwing" (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0007.png"

Figuur 6: Integrale kaart Structuurvisie.

Conclusie

Het oprichten van een Hospice levert een bijdrage aan het voorzieningenniveau in de gemeente Waddinxveen. Het voorziet in een groeiende behoefte. Gelet op de kleinschaligheid van de gevraagde voorziening is een Hospice op de gevraagde locatie in een (toekomstig) woongebied inpasbaar en niet strijdig met de uitgangspunten van de Structuurvisie.

4.3.2 Mobiliteitsplan 2013-2020

De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.

Conclusie

Het Hospice wordt via de Toernooiweg, Plasweg en Sniepweg ontsloten naar de Dreef/ Esdoornlaan. Vanaf deze wegen is het rijkswegennet via de Kanaaldijk en Beijerincklaan uitstekend bereikbaar. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan.

4.3.3 Groenstructuurplan

Vanuit de huidige groenstructuur is een achttal ruimtelijke ontwikkelingsambities geformuleerd in het Groenstructuurplan (2004). De ambities geven weer hoe in de toekomst de ruimtelijke kwaliteit van Waddinxveen versterkt kan worden door de ontwikkeling van nieuwe groenelementen. Het gaat hierbij niet om op zichzelf staande ontwikkelingen die binnen afzienbare tijd gerealiseerd zullen worden. De ambities zullen opgenomen moeten worden in toekomstige stedenbouwkundige uitwerkingen en worden dan ook niet als op zichzelf staande projecten geagendeerd.

In het Groenstructuurplan is uitleg gegeven over het ontstaan van structuren, plekken, straten, niveauverschillen en oude bomen. Deze zijn vervolgens vertaald in een groen structuurkaart. Een netwerk van groene verbindingen zorgt ervoor dat de grote groene gebieden en de parken aan elkaar geschakeld worden. Dit voorkomt dat de waardevolle gebieden geïsoleerd komen te liggen. Dit groene netwerk bevat belangrijke ecologische waarden en gaat vaak gepaard met recreatief gebruik. Het recreatieve netwerk maakt dat de groene gebieden functioneel met elkaar verbonden worden. De routes, gevormd door fiets- en wandelpaden verbinden de wijken, de buurten, het centrum, de parken en het buitengebied met elkaar. Op de themakaart staan voor Waddinxveen de belangrijkste bestaande en gewenste verbindingsroutes aangegeven. Het plangebied ligt aan de rand van het dorp langs de landscheiding. Vanuit het omringde buitengebied komen de landschappelijke lijnen, gebundeld met infrastructuur het dorp binnen. Met de structuren zoals die op de kaart staan wordt getracht relaties vanuit de wijk naar de omgeving te leggen. Het plan ligt op de grens van de hoofdgroenstructuur. Het planvoorstel doet deze structuur geen geweld aan, omdat het Hospice achter het bebouwingslint van de Plasweg wordt gerealiseerd. In figuur 7 is een uitsnede van de Groenstructuur kaart opgenomen.

Conclusie

De planontwikkeling is niet strijdig met de doelstellingen van het Groenstructuurplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0008.png"

Figuur 7: Uitsnede Groenstructuur kaart.

4.4 Conclusie

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid. Het betreft immers een locatie binnen het stedelijke gebied. Dit sluit aan bij bundeling van verstedelijking. Er is geen strijdigheid met de rijksbelangen.

Deze planontwikkeling is in overeenstemming met de provinciale Structuurvisie ruimte en mobiliteit en de Verordening Ruimte, omdat het plangebied grenst aan de BSD binnen de stads- en dorpsrand, waarvoor eerder in oktober 2012 een bestemmingsplan is vastgesteld voor woondoeleinden. Mitsdien is het bestemmingsplan in overeenstemming met de provinciale belangen.

De planontwikkeling op onderhavige locatie past voorts binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid, zoals dat is vastgelegd in de hiervoor genoemde beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in onder meer de toelichting bij een bestemmingsplan. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.

Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  1. 1. Waarborgen waterveiligheid;
  2. 2. Zorgen voor mooi en schoon water;
  3. 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  4. 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad.

Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.

Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

Gemeentelijke randvoorwaarden voor planontwikkeling

De gemeente heeft voor deze planontwikkeling de volgende randvoorwaarden geformuleerd:

  • Zoveel mogelijk afkoppelen van afvoer en regenwater en verhard oppervlak;
  • Toepassen van waterbesparende voorzieningen.

5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.

Toetsingscriteria

Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:

1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m².

2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak

3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak

5.4 Waterhuishouding

Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Ten behoeve van de wateraanvoer liggen er sloten met een waterpeil van NAP -6,10. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de gemeente Boskoop is opgesteld.

Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied maakt onderdeel van een integrale planontwikkeling voor Plan Nooitgedacht. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan (2011) zijn afspraken gemaakt met het hoogheemraadschap over het graven van compensatiewater in het plangebied. Deze afspraken blijven onverminderd van kracht.

Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van het gebouw zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de nieuw aan te leggen riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.

Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.

6.1 Milieu

De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.

6.1.1 M.E.R.

Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van de toelichting van dit bestemmingsplan.

Onderzoek/ beoordeling

Algemeen
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.

Plan/besluit

Dit bestemmingsplan voorziet in het oprichten van een Hospice. De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling. Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.

  • Kenmerken van het project

Sprake is van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieugevoelige activiteiten (in paragraaf 6.1.2 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgestelde functiewijziging.

  • Plaats van het project

Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8 km ten oosten van het plangebied. Het Natura2000 gebied 'Nieuwkoopse Plassen en de Haeck' ligt op een grotere afstand dan 10 kilometer. Het nieuw op te richten Hospice ligt niet binnen de invloedssfeer van deze Natura 2000-gebieden voor wat betreft stikstofdepositie. Het plangebied is voorts niet van historisch, cultureel of archeologisch belang. Dit laatste aspect is beschreven in paragraaf 6.2.

  • Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering gelet op de omvang van het plangebied.

Conclusie
Op basis van bovenstaande korte toelichting in relatie tot vormvrije M.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat de beoogde planontwikkeling geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu tot gevolg zal hebben.

6.1.2 Milieuzonering

Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van een woningbouwontwikkeling met maximaal 30 woningen. De locatie kan daarom worden aangemerkt als een rustig gebied. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.

Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m

Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke activiteiten relevant kunnen zijn voor het geplande Hospice. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan van de afstandnormen op basis van de VNG-richtlijn. Uit deze inventarisatie is gebleken dat er binnen een straal van 100 meter vanaf de planlocatie geen bedrijven aanwezig zijn.

Het Hospice zelf kan worden aangemerkt als een inrichting in milieucategorie 1. De dichtstbijzijnde woningen liggen op een afstand van meer dan 10 meter. Gelet hierop is het mogelijk dat het nieuw te bouwen Hospice zonder milieuhygiënische knelpunten kan worden gerealiseerd. In deze situatie is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieugevoelige activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Zowel de woningen als het hospice hebben een goed woon- en leefklimaat. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.

6.1.3 Geluid

Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.

Onderzoek/ beoordeling
Eerder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de planontwikkeling Nooitgedacht, waarbij toen nog rekening is gehouden met de eventuele aanleg van de Verlengde Dreef. Deze weg is evenwel definitief geschrapt. De relevante wegen binnen een zone van 200 meter van het plangebied zijn Onderweg, Plasweg en Gijsberterf. Al deze wegen zijn zogenaamde 30 km/uur gebieden. Mitsdien kan een (actualisatie) van het eerder uitgevoerde akoestisch onderzoek achterwege blijven.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

6.1.4 Bodem

Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.

Onderzoek/ beoordeling
De bodemkwaliteitskaart heeft de gemeenteraad op 14 december 2011 vastgesteld. Op deze kaart is het plangebied als Wonen aangeduid. Eerder is een Verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Hoste Milieutechniek B.V. te Hazerswoude-Dorp (rapport van 6 september 2010, rapportnummer 10129INW, Bijlage 1).

Op basis van de analyseresultaten werd alleen plaatselijk op het voorterrein van Onderweg 8 een verontreiniging met koper en PAK geconstateerd. Het deelgebied waar het Hospice is gepland ligt in het overige terrein, waar geen verontreinigingen werden geconstateerd.

Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.

Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.

6.1.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen).

In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In tabel 6.2 is een overzicht gegeven van de grenswaarden.

Tabel 6.2: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0009.png"

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wet milieubeheer behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  1. a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  4. d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL) is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Doel van het NSL is:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren door tijdig aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen.

Het NSL is een bundeling van de regionale actieprogramma's en de Rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Het NSL bevat enerzijds maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren en anderzijds ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit in betekenende mate verslechteren. Het NSL brengt deze twee aspecten in evenwicht. Het Rijk coördineert het nationale programma. Het Rijk maakt met provincies en gemeenten afspraken over toetsbare resultaten; in de gebieden moeten de normen voor luchtkwaliteit stap voor stap dichterbij komen. De overheden kunnen op die resultaten worden afgerekend. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Project is NIBM
Het plan omvat de realisatie van een Hospice. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate, omdat sprake is van een woningbouwlocatie, die netto niet meer dan 1.500 woningen omvat. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Conclusie
De planontwikkeling valt onder de noemer “kleine projecten”, zodat voor deze planontwikkeling een luchtonderzoek achterwege kan blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan o ok niet in de weg.

6.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.

Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen worden deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.

Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Transport over spoor
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen spoorbaan. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat deze planontwikkeling geen belemmering vormt.

Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.

Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.

Risicokaart Zuid-Holland
De risicokaart Zuid-Holland geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 8) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.

Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.

Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.

De door het hoogheemraadschap voorgeschreven minimale drooglegging zal voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen. De bouwwijze zal hierop worden afgestemd.

Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.

Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0010.png"

Figuur 8: Uitsnede risicokaart Zuid-Holland (plangebied zwart gearceerd).

6.2 Archeologie En Cultuurhistorie

Wettelijk kader Rijk en provincie
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.

In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland provincie Zuid-Holland (CHS) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans.

De CHS geeft grofschalig weer wat de 'archeologische trefkans/ verwachting' is. Op basis van de gehanteerde/ gebruikte gegevens heeft het plangebied daarom een lage verwachting. De structuren uit de Tweede Wereldoorlog zijn op de CHS niet meegenomen en daarom ook niet weergegeven. (zie figuur 9).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0011.png"

Figuur 9: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.

Wettelijk kader gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.

Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart heeft het plangebied een hoge verwachtingswaarde (figuur 10). De hoge archeologische verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een Duitse stelling/ tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog. Rondom de gracht is een zone aangegeven waar nog vondsten verwacht worden (als bijvoorbeeld prikkeldraad, versperringen e.d.).

Deze verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Archeologisch onderzoek voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 0,3 m –MV. In verband hiermede is eerder een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0012.png"

Figuur 10: Uitsnede archeologische beleidskaart.

6.2.1 Archeologisch onderzoek: booronderzoek naar prehistorische resten

Het plangebied maakt onderdeel uit van een gebied dat door middel van een archeologisch booronderzoek is onderzocht. Binnen het onderzoeksgebied bestond een verwachting op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen uit de prehistorie. Uit het uitgevoerde booronderzoek blijkt dat de bodem in de prehistorie altijd te nat is geweest voor bewoning en de archeologische verwachting kan daarom naar beneden bijgesteld worden. Op basis van het advies van het ADC ArcheoProjecten te Amersfoort (rapport van 22 juli 2010, rapportnummer 2389, Bijlage 2) wordt geadviseerd om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

6.2.2 Onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. heeft in opdracht van de gemeente Waddinxveen een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog in plangebied 't Suyt en Onderweg 8 in Waddinxveen (rapport van mei 2011, Bijlage 3). Aanleiding voor dit onderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van plangebied 't Suyt. Dit onderzoek diende te worden uitgevoerd, omdat realisatie van de plannen zou kunnen leiden tot aantasting of vernietiging van mogelijk aanwezige archeologische resten. Het bureauonderzoek heeft de ligging van de tankgracht duidelijk in kaart gebracht. In 2013 heeft net ten noordwesten en ten westen van het bestemmingsplangebied een opgraving plaatsgevonden van een deel van de tankgracht (RAAP-rapport 2786: Een tankgracht van de Vordere Wasserstellung, plangebied 't Suyt en Nooitgedacht. Gemeente Waddinxveen. Archeologisch onderzoek: een opgraving). De opgraving heeft heel veel informatie opgeleverd over de gracht: diepte, opbouw, enz. Opvallend was het nagenoeg ontbreken van vondsten. Op basis van de opgravingsgegevens is het een vraag in hoeverre een zone rondom de ligging van de tankgracht nog houdbaar is, als er zo weinig vondsten zijn gedaan. Uit de kaarten kan worden opgemaakt dat de ligging van de tankgracht net buiten het bestemmingsplan Hospice Waddinxveen valt, maar de verwachtingszone rondom de gracht valt er nog wel net binnen (zie figuur 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0013.png"

Figuur 11: Ster: ligging plangebied, Bruin: ligging tankgracht en Blauw kader 1 en 2: opgraving tankgracht.

6.2.3 Monumenten

In het gebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.

Conclusie
Net ten noordwesten en ten westen van het plangebied ligt een tankgracht uit de Tweede Wereldoorlog. Een opgraving heeft hier nieuwe gegevens opgeleverd en tal van onderzoeksvragen zijn hiermee opgelost. De tankgracht buigt net ten noordwesten van het plangebied in westelijke richting af. Op basis van de opgraving wordt de kans klein geacht dat in de directe nabijheid van de tankgracht nog vondsten aanwezig zijn die verband houden met het gebruik van de tankgracht.

Op basis van de uitgevoerde archeologische onderzoeken wordt de kans klein geacht op de aanwezigheid van waardevolle archeologische resten binnen het bestemmingsplan Hospice Waddinxveen. Een archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet meer nodig geacht. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' kan daarom achterwege worden gelaten.

6.3 Landschap

Het plangebied is gelegen aan de rand van de bebouwde kom van Waddinxveen. In noordelijke richting ligt het Oude Dorp. In zuidwestelijke richting aan de overzijde van de Toernooiweg is woningbouw in voorbereiding. De eerste fase van circa 80 woningen komt te liggen langs de Plasweg. De voorgestane functiewijziging die dit bestemmingsplan mogelijk maakt heeft geen gevolgen voor de aanwezige kwaliteiten. Deze kunnen worden behouden en waar nodig versterkt. In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Krimpenerwaard en Gouwestreek (provincie Zuid-Holland, 2007) is alleen de Plasweg aangeduid als een lint met redelijk hoge waarde (gele lijn in figuur 9).

Conclusie
De landschappelijke waarden worden niet aangetast, zodat er uit dien hoofde geen beperkingen worden gesteld aan onderhavige planontwikkeling.

6.4 Flora En Fauna

Wettelijk kader
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura 2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Onderzoek/ beoordeling
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen speciale beschermingszones aangewezen in het kader van de Vogelrichtlijn, zodat uit dien hoofde geen beperkingen worden opgelegd aan deze woningbouwontwikkeling.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied, 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 8 km ten oosten van het plangebied. Sprake is alleen van een herontwikkeling van in oktober 2012 vastgesteld bestemmingsplan om een woningbouwontwikkeling mogelijk te maken, zodat dit Natura2000-gebied niet wordt beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht op basis van een eerder uitgevoerde Natuurtoets (2011).

Het plangebied ligt circa 400 meter ten zuidoosten van de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 12). De functiewijziging heeft geen nadelige gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.HospiceWveen-0401_0014.png"

Figuur 12: Ecologische hoofdstructuur in de directe omgeving van het plangebied (plangebied met een rode stip aangeduid).

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:

  1. 1. een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
  2. 2. een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

6.4.1 Flora- en faunatoets

Bij een bestemmingsplanherziening c.q. nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk eerder een flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van mei 2009, projectnummer 09A016). Dit onderzoek is geactualiseerd in het rapport van december 2014 (projectnummer 14A050, Bijlage 4), waarin tevens opnieuw (nader) onderzoek is uitgevoerd naar de strikt beschermde rugstreeppad en de kleine modderkruiper. Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport):

Conclusies

  • Het plangebied heeft geen directe relatie met beschermde gebieden (Natura 2000, beschermde natuurmonumenten, EHS gebieden of ecologisch verbindingszones). Er is geen relatie met weidevogelgebieden of landschapselementen.
  • Voor de algemeen beschermde soorten (Groene kikker, Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander) geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting een vrijstelling van de Flora- en faunawet. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden.
  • In het algemeen geldt dat, indien bomen en struiken verwijderd worden, dit bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels dient te gebeuren, zodat overtreding van de Flora- en faunawet wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De Flora- en fuanawet hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het nest verstoren. Vogelnesten die jaarrond beschermd worden door de Flora- en faunawet, zijn niet aangetroffen binnen het plangebied. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het broedseizoen dient een ter zake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van eventuele broedende vogels.
  • Uit de bureaustudie blijkt dat de streng beschermde Rugstreeppad voorkomt in Waddinxveen. Tijdens de inventarisatie is de Rugstreeppad niet aangetroffen binnen het plangebied. Het huidige biotoop is voor deze soort ook niet geschikt. Als er voor de nieuwbouw zand en/of grond gestort wordt dat voor een langere periode onbewerkt blijft, wordt het plangebied mogelijk wel interessant als voortplantings- en/of overwinteringsgebied voor de Rugstreeppad en zou deze zich binnen het plangebied kunnen vestigen. Om vestiging van de Rugstreeppad te voorkomen moet gedurende de werkzaamheden voorkomen worden dat er tijdens het voortplantingsseizoen (globaal van april tot augustus) ondiepe poelen en plassen ontstaan op het terrein waarin deze paddensoort z'n eieren kan leggen.

Daarnaast moet voorkomen worden dat er aan het begin van het overwinterings-seizoen zand en/of grond onbewerkt ligt waar de Rugstreeppad zich ter overwintering kan ingraven. Belangrijk is dat de vestiging van de Rugstreeppad wordt tegengegaan. Op het moment dat de soort aangetroffen wordt, moet er een ontheffing aangevraagd worden. Dit kan ernstige vertraging opleveren.

  • Vanwege de afwezigheid van doorgaande landschappelijke structuren, opgaande gewassen en bebouwing vervult het plangebied geen functie als vlieg-, foerageer of migratieroute en biedt het evenmin een verblijfplaats aan vleermuissoorten.

Algemene Zorgplicht

Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om bij de nieuwbouw rekening te houden met de aanwezigheid van vleermuizen en de Huismus in de omgeving van het plangebied. Het verdient aanbeveling om ventilatieopeningen onder de dakrand in de buitenmuur aan te brengen, die toegang geven tot de spouw. Gebouwbewonende vleermuizen kunnen van de spouw gebruik maken als verblijfplaats. Verder wordt geadviseerd om onder de onderste dakpannen vogelvides aan te brengen, die de Huismus toegang geven tot de ruimte onder de dakpannen. De Huismus maakt voor zijn broedplek gebruik van dergelijke ruimtes. Bij uitwerking van de plannen zullen de aanbevelingen in acht worden genomen.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer met hiervoor genoemde aanbevelingen rekening wordt gehouden. Bij uitwerking van het bouwplan zullen de in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen.

6.5 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten

6.5.1 Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen planologisch relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.

Hoofdstuk 7 Juridische Opzet

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.

7.2 Verbeelding

Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.

7.3 Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

- Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

7.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.

Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.

Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.

7.3.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval specifieke gebruiksregels. Bij de indeling van de artikelen in hoofdstuk 2 is een vaste volgorde aangehouden.

Bestemmingsomschrijving
In dit onderdeel worden de functies aangegeven waartoe de gronden zijn bestemd.

Bouwregels
In de bouwregels zijn de regels opgenomen ten aanzien van de toegelaten bebouwing. Dit lid bevat regels omtrent toegestane bouwwerken die als “recht” kunnen worden opgericht. De gebouwen dienen te worden geplaatst binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken. Voor de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de hoogten en /of dakhelling. Bij het bepalen van de maatvoeringen is uitgegaan van de gewenste planologische situatie.

Artikel 3 Maatschappelijk - Hospice
De op de verbeelding voor 'Maatschappelijk - Hospice' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor een Hospice met bijbehorende voorzieningen. Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. De maximum toelaatbare goot- en bouwhoogten van hoofdgebouwen, alsmede de maximum inhoud hiervan, zijn in de regels vastgelegd.
Wijzigingsbevoegdheid
Indien is gebleken dat een Hospice niet (meer) kan worden geëxploiteerd kan het (bestaande) pand van functie worden gewijzigd in een twee-onder-een-kapwoning of een vrijstaande woning. Hieraan kan medewerking worden verleend door middel van een wijzigingsplan, nadat is aangetoond dat aan de in de regels opgenomen voorwaarden kan worden voldaan.

Artikel 4 Verkeer – Verblijfsgebied
In het verkeersgebied staat het verblijfskarakter centraal. Binnen de bestemming is de aanleg van straten, parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden mogelijk, alsook de aanleg van groen en water.

Artikel 5 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als 'Water' bestemd.

7.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.

Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Het artikel 'Antidubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Aan toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen. Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In het artikel 'Algemene wijzigingsregels' is de mogelijkheid opgenomen om een aantal standaard wijzigingen in het plan aan te brengen, indien blijkt dat daaraan in de toekomst behoefte bestaat. De bevoegdheid is gebaseerd op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wro. De wijzigingsregels bieden in aanvulling op de afwijkingsregels mogelijkheden voor bestemmingswijzigingen, verschuivingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsmogelijkheden voor nutsvoorzieningen. Ook is er een regel opgenomen die voorziet in een bijstelling van de opgenomen bouwregels indien daaraan bij de uitvoering van het plan behoefte zou bestaan.
Aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient, evenals bij de toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, een belangenafweging ten grondslag te liggen. Overeenkomstig de jurisprudentie is deze bevoegdheid van burgemeester en wethouders of van de gemeenteraad aan (objectieve) grenzen gebonden.

7.3.4 Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.

Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 1 van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 2 van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.

Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.

7.4 Handhaving Bestemmingsplan

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.

Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:

  1. 1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan

De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak.

  1. 3. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. 4. Actief handhavingsbeleid

Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Financiële Haalbaarheid

De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties. De resultaten hiervan zijn verwerkt in de Nota van beantwoording zienswijzen en resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.

9.2 Communicatie

Voor omwonenden is op 6 oktober 2014 een informatiebijeenkomst gehouden, waarin de planontwikkeling is toegelicht. Aanwezig waren 16 personen, daarbij inbegrepen de architekt en 5 personen van de hospice-organisatie. Op 2 na hadden alle omwonenden aan de uitnodiging gehoor gegeven. In ieder geval waren de meest betrokken buren aanwezig.

In het algemeen konden de aanwezigen instemmen met het initiatief/ bouwplan. Enkelen (2 à 3 buren) vroegen zich af wat het hospice betekende voor de waardeontwikkeling van hun huis. Anderen hadden vragen over de verbetering van het uitzicht op het gebouw. Met name ging het over de gesloten wand. Toegezegd werd dat de buren wijzigingen op het ontwerp konden indienen bij de architect. Indien mogelijk kan daarmee rekening worden gehouden bij uitwerking van het bouwplan. Daartoe heeft de architect inmiddels tekeningen (uitdrukkelijk niet op schaal) ter beschikking gesteld, zoals in de bijeenkomst was toegezegd.

Met betrekking tot de situering van het gebouw ten opzichte van de achterpercelen van de woningen aan de Plasweg is reeds in een vroeg stadium in overleg met de stedenbouwkundige van de gemeente het gebouw opgeschoven tot de maximaal haalbare afstand. (Op grond van het geldende bestemmingsplan is de afstand van de rooilijn van de woningen circa 7 meter tot de eigendomsgrens. Bij het Hospice wordt een afstand aangehouden van 7,5 meter). In de planvorming is al rekening gehouden met eerder geuite opmerkingen van omwonenden, namelijk de vrees voor het verminderen van de privacy in de achtertuin van hun woning. Om deze reden is gekozen voor een gesloten wand aan de zijde van de woningen langs de Plasweg.

Het voorontwerpbestemmingsplan Hospice Waddinxveen heeft vanaf 9 juli 2015 gedurende zes weken (tot en met 19 augustus 2015) ter inzage gelegen. Voor direct omwonenden is voorts op 4 augustus 2015 een inloopbijeenkomst gehouden, waarin de planontwikkeling is toegelicht. Gedurende de termijn van tervisielegging zijn drie inspraakreacties ingediend. Dit heeft geleid tot een kleine aanpassing van het bouwvlak en een aanpassing in de toelichting voor wat betreft de behoefte. Voor de inhoudelijke overweging wordt verwezen naar Beschouwing Zienswijzen Voorontwerpbestemmingsplan Hospice in Bijlage 5.

9.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening is uitvoering gegeven aan de eis het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen vanaf 17 december 2015 gedurende zes weken. In deze periode is één zienswijze ontvangen. De zienswijze is beantwoord in een Nota van Beantwoording zienswijzen, welke als Bijlage 6 is opgenomen.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Bureauonderzoek Sporen Woii

Bijlage 3 Archeologisch bureauonderzoek sporen WOII

Bijlage 4 Verkennend Ecologisch Onderzoek December 2014

Bijlage 4 Verkennend ecologisch onderzoek december 2014

Bijlage 5 Beschouwing Zienswijzen Voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 5 Beschouwing zienswijzen voorontwerpbestemmingsplan

Bijlage 6 Nota Van Beantwoording Zienswijzen Ontwerpbestemmingsplan

Bijlage 6 Nota van beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan