TAM-omgevingsplan Triangel I3
Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen
Ontwerp op 20-05-2025 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Preambule
Dit plan betreft het planologisch-juridisch kader voor de ontwikkeling van de woningen en maatschappelijke voorzieningen in deelgebied I3 van Park Triangel te Waddinxveen. Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen. De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk 22c van het omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 22c gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22c' gelezen worden.
Artikel 1 Begrippen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing. Aanvullend gelden de volgende begripsbepalingen:
1.1 omgevingsplan:
het omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen;
1.2 plan:
het uitwerkingsplan TAM-omgevingsplan Triangel I3 met identificatienummer NL.IMRO.0627.TAMOPTriangeli3-0301 van de gemeente Waddinxveen;
1.3 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend door de bewoner, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Tevens is voor de activiteit geen melding of vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist;
1.4 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevellijn van het hoofdgebouw of achter de denkbeeldige lijn van het verlengde daarvan;
1.5 afvalinzamelpunt:
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;
1.6 bruto-vloeroppervlakte (bvo):
bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;
1.7 coffeeshop:
een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.8 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.9 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.10 grondgebonden woning:
een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;
1.11 hoofdgebouw:
gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, alsmeer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.12 horecabedrijf
een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
- a. het verstrekken van al dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;
- b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
- c. het verstrekken van nachtverblijf;
1.13 huishouden:
bewoning van een woning door: één persoon of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen. Bij elkaar wonende studenten en/of alleenstaanden vormen in de regel geen huishouden;
1.14 internetwinkel
detailhandel via internet, met dien verstande dat:
- a. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse, en
- b. het leveren van goederen overwegend plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten;
1.15 kamerverhuur:
de (gedeeltelijke) verhuur van een woning via kameruitgifte, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en/of wasgelegenheid en/of toilet;
1.16 kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.17 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;
1.18 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.19 ondergeschikte functie:
functie bij aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit waarvoor maximaal 30% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2 als zodanig gebruikt mag worden;
1.20 overkapping:
een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;
1.21 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.22 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.23 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.24 voorgevel:
het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.25 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.26 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
1.27 wonen:
het gebruik van een woning voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.28 woning
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.
1.29 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen van het verlengde van de voor- en achtergevel;
1.30 zijgevel:
een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Toepassingsbereik
- a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld onder c.
- b. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk 22c.
- c. De regels in dit hoofdstuk 22c zijn van toepassing op de locatie 'TAM-omgevingsplan Triangel I3', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.TAMOPTriangeli3-0301.
Artikel 3 Wijze Van Meten
In aanvulling op artikel 22.24 van het omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
3.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
3.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: alsde goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak;
3.3 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
3.4 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouwregels
5.1 Ondergronds bouwen
Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil.
5.2 Aanwijziging vergunningsplichtig geval
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies en activiteiten.
6.2 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
- d. niet voor bewoning bestemde gebouwen of onderkomens, voor permanente bewoning.
Artikel 7 Omgevingsplanactiviteiten
Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van grenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van grenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan 1,5 m;
- c. containers, al dan niet beneden straatpeil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- d. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- e. de normen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, alsdit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- f. de normen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Parkeren
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, als de omvang of de functie van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat alsdeze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Als de functie van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachte behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Hoofdstuk 2 Toegestane Activiteiten En/of Functies
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Maatschappelijk.
9.2 Functieomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke voorzieningen;
met de daarbij behorende:
- b. tuinen, erven en terreinen;
- c. wegen en paden;
- d. parkeervoorzieningen;
- e. fietsenstallingen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water;
- h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- i. kunstwerken;
- j. speelterreinen en speeltoestellen.
9.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 10 Verkeer
10.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer.
10.2 Functieomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
met de daarbij behorende:
- b. parkeervoorzieningen;
- c. fietsenstallingen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
- f. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- g. waterlopen en waterpartijen;
- h. kunstwerken;
- i. nutsvoorzieningen;
- j. speeltoestellen en -voorzieningen;
- k. (ondergrondse) afvalinzameling;
- l. objecten van beeldende kunst;
- m. standplaatsen;
- n. geluidwerende voorzieningen.
Artikel 11 Woongebied
11.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Woongebied.
11.2 Functieomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorende
- c. tuinen, erven en terreinen;
- d. erftoegangswegen en verblijfsvoorzieningen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. groenvoorzieningen;
- g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. (kleinschalige) speelvoorzieningen;
- j. (ondergrondse) afvalvoorzieningen;
- k. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
- l. nutsvoorzieningen.
11.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Bouwactiviteiten
Artikel 12 Maatschappelijk
12.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Maatschappelijk.
12.2 Bouwactiviteiten
12.3 Aanwijziging vergunningplichtige gevallen
Artikel 13 Verkeer
13.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Verkeer.
13.2 Bouwactiviteiten
Artikel 14 Woongebied
14.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Woongebied.
14.2 Bouwactiviteiten
14.3 Aanwijziging vergunningplichtige gevallen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de zuidzijde van Waddinxveen wordt de nieuwe woonwijk 'Park Triangel' gerealiseerd, waarvoor de gemeente op 24 september 2008 een uit te werken bestemmingsplan Triangel heeft vastgesteld. Op grond van dat bestemmingsplan werd de ontwikkeling van de woonwijk gefaseerd mogelijk gemaakt via diverse uitwerkingsplannen (ex artikel 3.6 Wro). Inmiddels zijn al diverse uitwerkingsplannen vastgesteld en is Park Triangel grotendeels gebouwd.
Dit plan gaat over het laatste deelgebied van Park Triangel, deelgebied Park Vredenburgh (I3). Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de procedure voor een uitwerkingsplan komen te vervallen. Om het deelgebied voor de realisatie te voorzien van een passend juridisch-planologisch kader is deze wijziging van het omgevingsplan opgesteld.
![]() |
Figuur 1-1 overzicht deelgebieden park Triangel
Het deelgebied waarop dit plan betrekking heeft, Park Vredenburgh (i3), wordt gefaseerd ontwikkeld in fase 1 en 2. In onderstaande afbeelding een overzicht van de fasering.
![]() |
Figuur 1-2 overzicht fasering binnen deelgebied Park Vredenbugh (i3)
Dit plan heeft enkel betrekking op fase 1 van deelgebied Park Vredenburgh (i3). Binnen de fase worden maximaal 108 woningen gerealiseerd, bestaande uit een mix van:
- 45 appartementen, sociale huur
- 32 tussen- en hoekwoningen, middendure koop
- 19 tussen- en hoekwoningen, goedkope koop
- 12 twee-onder-een-kapwoningen, koop
Voor deze ontwikkeling is deze wijziging omgevingsplan opgesteld, waarmee de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk wordt gemaakt.
Door de toename aan woningen in Park Triangel is dringend behoefte ontstaan aan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school met kinderdagverblijf en enkele zorgvoorzieningen (zoals bijvoorbeeld een huisartsenpost, fysio, tandarts en/of apotheek). Deze zijn voorzien in deelgebied Park Vredenburgh. Vanwege de urgente vraag is het voornemen om de school halverwege 2026 in gebruik te nemen. Voor de maatschappelijke voorzieningen is daarom gekozen voor een separate procedure, een Buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).
1.2 Ligging En Begrenzing
Park Triangel is onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die gefaseerd mogelijk worden gemaakt. Het plangebied Park Vredenburgh, is gelegen aan de westzijde van Park Triangel. Het is gelegen aan de belangrijkste toegangsweg tot de wijk, de Zuidelijk Rondweg, en is direct gelegen aan de Vredenburghzone.
![]() |
Figuur 1-3 Ligging plangebied
1.3 Omgevingsplan
Het projectgebied ligt binnen het (tijdelijke) omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen. Deze is in werking getreden op 1 januari 2024. De vigerende planologische regeling staat echter nog beschreven in het bestemmingsplan 'Park Triangel' dat is vastgesteld op 24 september 2008. Dit plan betreft een nader uit te werken plan waarbij de beoogde hoofdfunctie in het gebied wonen is. In de regels van het bestemmingsplan zijn diverse uitwerkingsregels opgenomen die in acht moeten worden genomen bij het opstellen van het uitwerkingsplan.
![]() |
Figuur 1-4 Uitsnede plangebied bestemmingsplan 'Park Triangel'
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de procedure voor een uitwerkingsplan komen te vervallen. Om het deelgebied voor de realisatie te voorzien van een passend juridisch-planologisch kader is deze wijziging van het omgevingsplan opgesteld.
Deze wijziging omgevingsplan is uitgewerkt conform de principes van de uitwerkingsregels van het moederplan 'Park Triangel'.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Deze wijziging van het omgevingsplan is opgesteld via de TAM-IMRO systematiek. Het plan met identificatienummer NL.IMRO.0627.TAMOPTriangeli3-0301 bestaat formeel uit twee onderdelen:
- verbeelding/plankaart: waarop de functies van het wijzigingsgebied zijn weergegeven;
- planregels: de regeling waarin het gebruik van de binnen het wijzigingsgebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. De regeling is conform de Omgevingswet opgesteld.
Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend. De wijziging van het omgevingsplan gaat vergezeld met deze motivering waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording zijn opgenomen.
1.5 Opzet Van De Motivering: Leeswijzer
De motivering is als volgt opgebouwd:
In Hoofdstuk 2 van de motivering wordt kort ingegaan op bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied. In Hoofdstuk 4 komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In Hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische motivering. In Hoofdstuk 8 en Hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
Park Triangel maakt onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Vanaf de tijd van drooglegging is het plangebied gebruikt als agrarisch gebied. Inmiddels is het overgrote deel van Park Triangel bebouwd of in ontwikkeling.
Deelgebied I3 wordt gerealiseerd in het zuidwesten van Park Triangel. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Beijerincklaan en de Tweede Bloksweg. Aan de oostzijde ligt de Zuidelijke Rondweg. In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied van I3 weergegeven. Momenteel ligt het terrein braak. Er zijn al enkele voorbereidingen getroffen om het gebied bouwrijp te maken voor de aanstaande ontwikkelingen.
![]() |
Figuur 2-1 Bestaande situatie
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Stedenbouwkundige Uitgangspunten
Bij de start van de totale wijk Park Triangel is een Integraal Ontwikkelingsplan opgesteld, met onder andere stedenbouwkundige en kwaliteitseisen voor de nieuwbouw.
Het Stedenbouwkundig Plan richt zich met name op het planontwerp van de totale wijk op hoofdlijnen. Het Kwaliteitsinstrumentarium richt zich hoofdzakelijk op de plan- en beeldkwaliteit van de beoogde woongebieden, voorzieningen, bedrijvigheid en openbare ruimte in Park Triangel.
In fase 1 van het deelplan Park Vredenburgh (I3) worden 108 woningen mogelijk gemaakt. De regels ten aanzien van de toegestane functies en bouwnormen zijn gebaseerd op de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan 'Park Triangel'. In figuur 3-1 is het uitgewerkte stedenbouwkundig plan opgenomen. Dit betreft een impressie van de mogelijke invulling.
![]() |
Figuur 3-1 Impressie stedenbouwkundige uitwerking fase 1 Park Vredenburgh (I3)
De stedenbouwkundige opzet van Park Vredenburgh wordt grotendeels gebaseerd op de direct aangrenzende (openbare) stedelijke ruimtes en haar omgevingskwaliteiten. Het plan wordt zo ontwikkeld dat het gebied zo optimaal mogelijk wordt benut en de overgangen zorgvuldig en passend aansluiten aan de gebieden eromheen. De gebieden die Park Vredenburgh omsluiten zijn de zuidelijke rondweg, de Vredenburghzone en de achterzijde van de vrije kavels, gelegen aan de Tweede Bloksweg.
De rijwoningen, het appartementen complex en het schoolgebouw met kinderdagverblijf en maatschappelijke functies in het plangebied wordt met de voorzijde georiënteerd op de Zuidelijke Rondweg. De bebouwing volgt de glooiing van de weg en in combinatie met de aan de overzijde gevestigde woningen en de meerdere rijen bomen wordt er een soort groene (stedelijke) allee gecreëerd. Ter hoogte van de aansluiting van de Polderlaan op de Zuidelijke Rondweg komt een bijzonder element in de bebouwing wat voor een samenspel en duidelijke begeleiding van de weg zal zorgen.
Aan de Zuidelijke Rondweg wordt de bebouwing zo gesitueerd dat er vanuit de woningen aan de noordzijde van de Zuidelijke Rondweg en de straat Notenhout van deelplan Parkrijk een zichtlijn naar de Vredenburghzone wordt gecreëerd. Langs de Zuidelijke Rondweg en Polderlaan worden meerdere openingen tussen de gebouwen gemaakt om doorzicht richting de Vredenburghzone te creëren. Met deze zichtlijnen wordt het natuurgebied meer zichtbaar voor omwonenden en passanten. Ook is het langgestrekte schoolgebouw zo ontworpen dat het als schakel dient voor de twee alzijdige gebouwen in de Vredenburghzone en de meer (aaneen) gesloten bouwblokken elders in de wijk.
Binnen het plangebied wordt een buurtstraatje gecreëerd met twee aansluitingen op de Zuidelijke Rondweg. Dit buurtstraatje vormt een lus door de woonbuurt, waardoor auto's rondom kunnen rijden. Het merendeel van de woningen is met de voorzijde aan dit buurtstraatje gesitueerd, waarbij ook de parkeervoorzieningen zich aan deze zijde bevinden. Door deze verkeersstructuur ontstaat een autovrije, groene zone die 'De Groene Driesprong' wordt genoemd. Deze openbare ruimte is bedoeld voor ontmoeting en spelen voor zowel toekomstige bewoners als bezoekers. De Groene Driesprong draagt bij aan de verbinding met het natuurgebied de Vredenburghzone. De relatie met de omliggende groene ruimtes wordt versterkt door het toepassen van veranda's, pergola's en erkers bij de woningen die aan de Driesprong gelegen zijn, wat zorgt voor een vloeiende overgang tussen privé en openbaar groen.
Beeldkwaliteit
Ten behoeve van dit plan is een beeldkwaliteitplan (zie Bijlage 1 van de regels) opgesteld om de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te waarborgen. In de regels is opgenomen dat in de functie 'Woongebied' moet worden voldaan aan het beeldkwaliteitplan. Het beeldkwaliteitplan dient als leidraad en toetsingskader voor de beoordelingen van omgevingsvergunningen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Nationaal Beleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is op 15 september 2020 vastgesteld.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk.
De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. - 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen. - 3. Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid. - 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio's en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen.
Het streven is combinaties van de prioriteiten te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
4.1.2 (Ladder voor) duurzame verstedelijking
Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de motivering van een omgevingsplan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Dit staat beschreven in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het begrip stedelijke ontwikkeling wordt gedefinieerd als een ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen die voldoende substantieel is. Overheden dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de planmotivering.
Toets planvoornemen
De voorliggende ontwikkeling is te beschouwen als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De gemeente Waddinxveen heeft voor Park Triangel een onderbouwing aan de hand van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Dit rapport is bijgevoegd in Bijlage 1 bij deze motivering.
In het rapport wordt met betrekking tot de behoefte aan woningen het volgende geconcludeerd:
- Binnen de regio bestaat een kwalitatieve behoefte aan 2.710 sociale huurwoningen.
- Door het grote tekort aan plancapaciteit in de zuidvleugel, is er tevens een grote behoefte aan grondgebonden woningen en appartementen.
- Rekening houdend met de bovenregionale vraag, is er een kwantitatieve behoefte aan 22.340 woningen.
- Tevens is er een kwalitatieve behoefte aan 6.090 grondgebonden woningen en 16.250 appartementen.
Geconcludeerd wordt dat de in Park Triangel Park Vredenburgh (I3) geplande 108 woningen waarvan sociale huurwoningen en grondgebonden woningen, zowel regionaal als bovenregionaal, ruimschoots passen in de actuele behoefte. Het gehele gebied van Park Triangel wordt door Rijk als provincie beschouwd als bestaand stedelijk gebied.
Tevens is de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen te onderbouwen. Met de grote groei van aan aantal inwoners van Park Triangel de afgelopen jaren is ook de behoefte aan maatschappelijke voorzieningen toegenomen. Vanuit onderwijshuisvesting was het nodig om extra ruimte te creëren. Recente leerlingenprognoses vormde hierbij de basis. In Park Triangel bevinden zich alleen de (basis)scholen Dick Bruna en cbs TOV. Dit aanbod is beperkt, waardoor dringend behoefte is aan een nieuwe school op korte afstand (loop/fietsafstand) van de woonwijk. Ook voor andere sectoren, zoals zorg en overige maatschappelijke voorzieningen, wordt extra behoefte verwacht naar aanleiding van de huishoudensgroei. De keuze is gemaakt om de verschillende functies te combineren in één gebouw.
Bij de zoektocht naar de nieuwe school inclusief kinderdagverblijf is men uitgekomen op deze locatie in Park Triangel I3. Reden daartoe is dat vrijwel alle andere deelgebieden planologisch al zijn uitgewerkt en grotendeels ook al gerealiseerd. Overige nieuwe locaties zoals bijvoorbeeld I2 waren vanwege ruimtelijke overwegingen (te klein, rekening houdend met enkele watergangen en leidingen) uitgesloten waarbij alleen Park Vredenburgh nog beschikbaar was. Het gebouw is in I3 zo gesitueerd dat het goed toegankelijk is vanuit de andere deelgebieden en via de Zuidelijke Rondweg en dat het aansluit op de omliggende bebouwing. Gezien de ladderonderbouwing, de planologische regeling (uit te werken woongebied met maatschappelijke voorzieningen) en de aantoonbare leerlingenprognoses is afdoende gemotiveerd dat sprake is van duurzame verstedelijking waarbij de behoefte is aangetoond.
Gelet op de regionale- en bovenregionale woningbehoefte en de daarmee gepaard gaande huishoudensgroei, kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
4.1.3 Conclusie
Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
In mei 2024 is de omgevingsvisie van de provincie Zuid-Holland in ontwerp gegaan. Het doel van de omgevingsvisie is om een strategische blik te werpen op de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast biedt het de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid en vormt het samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn en welke regels daarbij gelden.
De omgevingsvisie kent zeven ambities waarbij de provincie ruimte maakt voor belangrijke ontwikkelingen rond participatie, bereikbaarheid, energie, economie, natuur, woningbouw en gezondheid & veiligheid. De ambities dienen als stip op de horizon waar de provincie Zuid-Holland naar toe wil en zijn als volgt omschreven.
- 1. Samen werken in Zuid-Holland
- 2. Bereikbaar Zuid-Holland
- 3. Schone energie voor iedereen
- 4. Een concurrerend Zuid-Holland
- 5. Versterken natuur in Zuid-Holland
- 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland
- 7. Gezond en veilig Zuid-Holland
Aan de hand van de ontwikkeldoelen zijn per ambitie diverse beleidsdoelen opgenomen. Deze beleidsdoelen stellen concrete uitvoeringsdoelen waar de provincie naar toe wil.
Onderhavig initiatief voor het realiseren van de school en maatschappelijke voorziening kan aansluiten op de ambities van de provincie Zuid-Holland. Voornamelijk ambitie 6 (sterke steden en dorpen) wordt aan bijgedragen. Naast de realisatie van de woningen, wordt voorzien in nieuwe voorzieningen naar behoefte aan maatschappelijke voorzieningen voor de nieuwe uitbreidingswijk Park Triangel. Daarmee wordt ingezet op het versterken van noodzakelijke maatschappelijke voorzieningen die nodig zijn bij uitbreidingslocaties met veelal woningbouw binnen het stedelijk gebied. De school is door zijn ligging in Park Triangel goed bereikbaar. Er wordt zoveel mogelijk ingezet op functiemenging door het schoolaanbod te verrijken met bijbehorende maatschappelijke functies.
4.2.2 Zuid-Hollandse Omgevingsverordening
Met de komst van de Omgevingswet is de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening per 1 januari 2024 in werking getreden. Deze verordening past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. In de Omgevingsverordening staan regels wat wel en niet is toegestaan in de fysieke leefomgeving. Ook zijn instructieregels opgenomen voor gemeentelijke omgevingsplannen en taken van waterschappen.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Het huidig plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling waarbij maatschappelijke voorzieningen worden toegevoegd. Instructieregels omtrent stedelijke ontwikkelingen zijn opgenomen in paragraaf 7.3.8 van de omgevingsverordening. Voor maatschappelijke functies zijn geen concrete regels opgesteld vanuit de omgevingsverordening. Zoals reeds aangegeven heeft bij het vaststellen van het voormalig bestemmingsplan in 2009 al een beoordeling plaatsgevonden waarbij deelgebied I3 van Park Triangel was voorzien in een nog uit te werken woongebied. Bij deze uitwerkingsregeling was voorzien dat bij woningbouw ook aansluitend maatschappelijke voorzieningen nodig zullen zijn. Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Triangel (2008) worden geen nieuwe mogelijkheden geboden. Er heeft daarbij eveneens al een toets plaatsgevonden aan de ladder van duurzame verstedelijking waarbij de behoefte voor de woningen en de maatschappelijke voorzieningen is aangetoond. Deze is opgenomen in paragraaf 4.1.2.
4.2.3 Conclusie
Gelet op vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid.
4.2.4 Regionale Agenda Wonen
Het doel van de Regionale Agenda Wonen (RAW) is om gemeenten op regionaal niveau een kader te bieden waardoor er tijdig kan worden ingespeeld op kansen of ongewenste ontwikkelingen op het gebied van wonen. In de RAW staan drie onderwerpen centraal:
- 1. Het waarborgen van de productie: in de meeste gemeenten in Midden-Holland is de afgelopen jaren onvoldoende gebouwd om aan de woningbehoefte te voldoen. Hierdoor is de vitaliteit van de regio onder druk komen te staan. Waarborgen van de productie is essentieel om goede huisvestingsmogelijkheden te bieden aan de diversiteit aan huishoudens. Doelgroepen zijn onder andere starters, jonge en oudere gezinnen, kleine huishoudens en senioren.
- 2. Beter benutten van kwaliteiten van de regio: Midden-Holland kent een breed aanbod aan woonmilieus. De woningbouw moet de diversiteit van de regio en de kwaliteit van het wonen verder versterken.
- 3. Voorzien in de behoefte van specifieke doelgroepen: gemeenten gaan beter samenwerken om tot betere afstemming en samenwerking te komen met betrekking tot het huisvesten van kwetsbare doelgroepen, zoals:
- lagere en middeninkomens (tot €43.000 per jaar): Deze groep kan nauwelijks terecht in de koopsector en heeft daardoor problemen met de doorstroming vanuit sociale huur.
- arbeidsmigranten
- bijzondere doelgroepen (verstandelijk, lichamelijk of psychisch beperkt) en maatschappelijke opvang.
De ontwikkeling van Park Triangel zorgt voor kwalitatief goede huisvestingsmogelijkheden voor verschillende soorten huishoudens en draagt op deze manier bij aan de vitaliteit binnen de regio Midden-Holland.
Tevens wordt opgemerkt dat aan de gemeentelijke Woonzorgvisie (zie paragraaf 4.3.2) een Uitvoeringsprogramma is toegevoegd. In bijlage van het uitvoeringsprogramma is een Overzicht (indicatieve) woningbouwplannen Waddinxveen 2024-2031 toegevoegd waarin het programma van Park Triangel is opgenomen, die zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050
De omgevingsvisie is vastgesteld op 12 oktober 2022. Het centrale thema is 'bruggen bouwen richting de toekomst'. Er komen grote ontwikkelingen aan, zoals energietransititie, klimaatadaptatie, die om ingrijpende keuzes vragen.
De brug heeft drie pijlers:
- Veelzijdig polderlandschap;
- Goed leven tussen stad en land;
- Innovatieve knoop aan de Gouwe.
Figuur 3-1 ambities Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie is een 'integrale visiekaart' opgenomen, waarop de belangrijkste ruimtelijke ingrepen staan.
![]() |
Figuur 3-2 integrale visiekaart
In de woonkernen worden de groenstructuren versterkt. Zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur krijgen een kwaliteit- en kwantiteitsimpuls en gaan meer bijdragen aan biodiversiteit. Daarnaast komt er meer ruimte voor ontmoeting. Dit wordt gestimuleerd op logische plekken, zoals bij buurthuizen of andere voorzieningen die mensen trekken. Ook komt er in de openbare ruimte meer plek voor recreatie en speelmogelijkheden. Gebieden rond scholen en andere plekken waar veel kinderen komen, worden rookvrije omgevingen.
In het centrum is extra aandacht voor het creëren van een toegankelijke openbare ruimte voor een ieder. Ook is dit een mogelijk autoluwe omgeving in de toekomst. In het centrumgebied streeft de gemeente naar een versterking van de horeca en een betere verbinding met de horeca aan de kade. In het gehele woongebied wordt ingezet op het verbeteren van de fietsinfrastructuur en verbindingen met de fiets. Voor de auto komt er een dekkend laadpalennetwerk.
In de woonwijken wordt sterk ingezet op het stimuleren van zon op dak en op klimaatadaptie. Er is een aantal potentiële woningbouwlocaties aangegeven met een rode arcering. De meest opvallende is de transformatie van het bedrijventerrein Noordkade naar woningen. Met een gele arcering zijn gebieden gemarkeerd waar de planvorming al loopt. Aan de rand van het woongebied zoeken we de verbinding met het buitengebied op. Hier creëren we ruimte voor het maken van groene ommetjes.
In het buitengebied zetten we in brede zin in op het bevorderen van de biodiversiteit en natuurontwikkeling. Ook zorgen we dat hier voldoende ruimte is voor waterberging. Op zorgvuldig gekozen plekken verhogen we het waterpeil. Hier kunnen bijvoorbeeld natte teelten worden ontwikkeld. In polder Bloemendaal zien we hier op sommige plekken kansen voor. De grote groene pijlen geven aan waar er groene verbindingen met de regio worden versterkt.
In de recreatiegebieden en in het veenweidegebied breiden we recreatie en spelmogelijkheden verder uit. In de gehele gemeente verbeteren we de fietsverbindingen, ook tussen het woongebied en het buitengebied.
Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende ontwikkelingen te zien. We zetten in op een groene buffer tussen de bedrijvigheid en het woongebied.De Vredenburghzone is de eerste stap hierin. In de A12 driehoek wordt de focus gelegd op bedrijvigheid van de toekomst. In het geval dat dit gebied tot ontwikkeling komt, betekent dit dat naast bedrijfsvormen en productieprocessen ook dat dit natuurinclusieve en energieopwekkende gebouwen zijn in een groene omgeving.
Alle bedrijventerreinen worden ingezet voor de energietransitie, door grootschalig zon op dak aan te leggen en duurzame warmte te gebruiken. Ze worden ook flink vergroend en duurzaam bereikbaar gemaakt.
Het plangebied van Triangel is als 'woonkern' op de visiekaart aangeduid. De invulling van het plan past binnen de nieuwe structuurvisie.
4.3.2 Woonzorgvisie
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft in december 2022 de nieuwe woonzorgvisie vastgesteld. De woonzorgvisie vervangt per januari 2023 de ‘Woonvisie 2018-2022’. De woonzorgvisie bestaat uit een langetermijnvisie voor wonen (met zorg) voor de periode tot 2035.
Het doel van deze woonzorgvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen (de woning en de woonomgeving) en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven.
Hoofddoelstelling
Om te zorgen dat iedereen prettig kan wonen, moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de woningbehoefte. Ouderen en kwetsbare inwoners die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting of om toekomstbestendig te zijn, moeten worden ondersteund. Ook moet er een goede balans zijn tussen woningbouw, ruimte voor maatschappelijke voorzieningen en een groene, gezonde leefomgeving.
De hoofddoelstelling is uitwerkt in vier pijlers:
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid
Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving.
Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad moeten worden aangepast en aangevuld. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen. Belangrijk is de bouw van levensloopgeschikte woningen. Dit zijn zelfstandige woningen die geschikt zijn (te maken) voor bewoning in alle levensfasen, met minimale fysieke inspanning en minimale kans op ongevallen. Levensloopgeschiktheid in nieuwe woningen is tot op zekere hoogte gewaarborgd via het BBL.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn
Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en worden ondersteund wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuwbouw. Ook de openbare ruimte en voorzieningen in de nabije omgeving kunnen ontmoeting en welbevinden stimuleren. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen, bestaande woningen te verduurzamen en door bewustwording en gedragsverandering van bewoners, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan het voorkomen van uitputting van fossiele brandstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4: Leefbaarheid
Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. We willen dat de woonomgeving bijdraagt aan de gezondheid van onze inwoners. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is en zoveel mogelijk samen en met de bewoners. Leefbaarheid is niet alleen fysiek. We willen dat de sociale cohesie in de buurten en wijken wordt bevorderd, zodat eenzaamheid kan worden voorkomen.
Dit plan draagt, als onderdeel van Park Triangel, bij aan de beschikbaarheid van woningen in een betaalbaar segment. Zeker gelet op het aandeel sociale woningbouw, middenhuur en betaalbare koop in dit plandeel. Gelet op de combinatie van wonen met maatschappelijke voorzieningen in het plan wordt ook bijgedragen aan de doelen rondom zorg, welzijn en leefbaarheid in de woonomgeving. De nieuwe woningen voldoen aan de meest recente duurzaamheidseisen.
Opgemerkt wordt dat aan de gemeentelijke Woonzorgvisie een Uitvoeringsprogramma is toegevoegd. In bijlage van het uitvoeringsprogramma is een Overzicht (indicatieve) woningbouwplannen Waddinxveen 2024-2031 toegevoegd waarin het programma van Park Triangel is opgenomen.
4.3.3 Visie Maatschappelijke voorzieningen
Waddinxveen is een van de snelst groeiende gemeentes van Nederland. Mede door de ontwikkeling van Park Triangel, waarbij 2.700 woningen gerealiseerd zijn, is de toestroom van inwoners van omliggende steden en dorpen toegenomen. Met de toename aan inwoners stijgt ook de vraag naar maatschappelijke voorzieningen.
Om het belang van goede maatschappelijke voorzieningen te borgen is het visiedocument Maatschappelijke Voorzieningen gemeente Waddinxveen 2030 opgesteld. Hierin wordt het bestaande aanbod en de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar maatschappelijke voorzieningen omschreven. Naast dit visiedocument werkt de gemeente aan een nieuw integraal huisvestingsplan voor primair onderwijs. Dit wordt naar verwachting op 11 december 2024 vastgesteld door de gemeenteraad.
Onderwijs
Gebleken is dat op meerdere scholen in Waddinxveen een wachtlijst is voor scholen. De vraag naar maatschappelijke voorzieningen is dan ook hoog. Uit de visie maatschappelijke voorzieningen blijkt dat in Waddinxveen momenteel 9 scholen zijn voor het basisonderwijs (primair onderwijs) en 1 middelbare school. Als gekeken wordt naar de spreiding, dan blijkt uit de 'Heat maps' dat met name in het zuiden en oosten van Waddinxveen te weinig spreiding is van basisscholen. In Park Triangel zijn slechts twee basisscholen gelegen. Dit betreft de openbare basisschool Dick Bruna en CBS Tov gelegen aan de Parklaan. Voor primair onderwijs is er een kwalitatieve behoefte dat de school op fiets- en loopafstand bereikbaar is. Door de beperkte spreiding en de behoefte is deze school in Park Triangel nodig.
Kinderopvang
De gemeente Waddinxveen streeft er naar om de kinderopvang zoveel mogelijk in Waddinxveen te organiseren. Daarnaast wil de gemeente dat het de norm is dat de kinderopvang in Waddinxveen te voet of op de fiets bereikbaar is, mits dit ook ruimtelijk inpasbaar is. Daarnaast zo min mogelijk autoverkeer rondom kinderopvang te creëren om de (verkeers)veiligheid van de kinderen zoveel mogelijk te waarborgen en overlast voor de buurt te beperken.
Uit de 'Heat map' blijkt waar de meeste behoefte is aan dagopvang of buitenschoolse opvang. Hieruit blijkt dat met name in het zuiden van Waddinxveen er een grotere behoefte aan dagopvang is dan in het noorden. Voor de buitenschoolse opvang is geen grotere vraag in het zuiden of noorden van Waddinxveen, maar lijkt het erop dat dit aanbod voldoende verspreid is. Eén van de belangrijke aandachtspunten is om bij een nieuw te realiseren school altijd de mogelijkheid te onderzoeken tot de realisatie van een integraal kindcentrum. In dit geval wordt bijgedragen aan het invullen van de behoefte van voornamelijk dagopvang en wordt het kinderdagverblijf gecombineerd met de basisschool.
Zorg en Welzijn
Wanneer wordt gekeken naar de spreiding van Zorg- en welzijnsvoorzieningen dan valt op dat bij de eerstelijnsgezondheidsvoorzieningen de huisartsen en apotheken het best gesitueerd zijn rondom het centrum, maar minder goed in het noorden en zuiden en dat met het oog op 2030 de spreiding van huisartsen in het zuiden verbetert.
Eén van de belangrijke aandachtspunten is om de vraag naar het benodigde aanbod voor maatschappelijke opvang mee te nemen bij nieuwe gebiedsontwikkeling. Zodat altijd de mogelijkheid tot nieuwe locaties voor deze functies verkend kan worden en niet vergeten wordt. In dit geval wordt bijgedragen aan het invullen van de behoefte.
4.3.4 Mobiliteitsplan
Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de voornoemde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
In het Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de nieuwe woonwijk Park Triangel.
4.3.5 Masterplan Triangel / Integraal Ontwikkelingsplan (IOP)
In het Masterplan voor Triangel zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het IOP.
In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:
- 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
- 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
- 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
- 4. de Grondexploitatie van de op te richten grondexploitatie maatschappij (een samenwerking tussen de gemeente Waddinxveen en BPD);
- 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.
Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd. Het voorliggende plan is in lijn met IOP Park Triangel.
4.3.6 Parapluplan Archeologie en Parkeren
Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen.
Deze bestemming is in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens vertaald in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.
4.3.7 Beleidsnota externe veiligheid
De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
- routering gevaarlijke stoffen;
- aardgasleidingen.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van dit uitwerkingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
4.3.8 Conclusie
Gelet op vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Algemeen
Het klimaat is aan het veranderen en dit leidt tot meer extremere buien. Het (hemel-)watersysteem en afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.
Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen het waterbelang te worden afgewogen. In dit hoofdstuk zal het aspect water worden beschreven. Allereerst wordt kort ingegaan op het relevante beleid waarna de bestaande en nieuwe situatie voor Park Vredenburgh i3 wordt beschreven.
5.2 Relevant Beleid
5.2.1 Nationaal Waterplan 2022 - 2027
Op 18 maart 2022 is het National Water Programma (NWP) 2022-2027 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2022-2027.
Met dit National Waterplan stelt het kabinet ambities voor schoon, veilig en voldoende water dat kilmaatadaptief en toekomstbestendig is.
Onderdeel van het waterplan zijn:
- Aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering
- Blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte
- De zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening
5.2.2 Regionaal Waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027
In het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 wordt het waterbeleid van de provincie uitgewerkt voor verschillende onderdelen:
- Verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater
- Het op peil houden van de voorraad en de kwaliteit van het grondwater
- Bescherming en beperken van gevolgen tegen mogelijke overstromingsrisico's, ook als gevolg van klimaatverandering.
5.2.3 HHSK Waterbeheerplan 2022-2027
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerprogramma 2022-2027, de Waterschapsverordening van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.
Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 26 januari 2022 het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In het Waterbeheerprogramma staan de ambities van het hoogheemraadschap voor de komende jaren. De taken van het waterschap worden omschreven, zoals de zorg voor voldoende en schoon water, het zuiveren van afvalwater, en wettelijke taken zoals het voorkomen van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste.
Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:
- Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat
- Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen
- Water en waterschap als onderdeel van de samenleving
In de Waterschapsverordening staan regels over activiteiten op of bij dijken, sloten, grondwater en wegen binnen het beheersgebied van het waterschap. Waaronder ook regels met betrekking tot veranderingen van het watersysteem, en lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen. Zo worden de volgende twee regels gesteld met betrekking tot het wijzigen van een waterstaatwerk:
- Het met elkaar in verbinding brengen van oppervlaktewaterlichamen is verboden zonder omgevingsvergunning
- Het aanbrengen van meer dan 500 m2 verhard oppervlak waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, op een oppervlaktewaterlichaam wordt gebracht is verboden zonder omgevingsvergunning.
5.2.4 Gemeentelijke waterplan 2021-2025
Het Gemeentelijk Waterplan (GWP) 2021-2025 geeft vorm aan de ambities en beleidskaders vanuit de gemeente Waddinxveen, op het gebied van water en riolering, met als doel de leefomgeving toekomstbestendig en klimaatadaptief in te richten. Het GWP geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van onze voorzieningen op het gebied van water. Ook dient het GWP als instrument van de Omgevingswet.
Vanaf 1 januari 2024 heeft de gemeente Waddinxveen een tijdelijk Omgevingsplan. Alle eerdere bestemmingsplannen zijn onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat daarnaast ook uit een pakket aanr egels van het Rijk over taken die door het Rijk aan de gemeente worden overgedragen. Bijvoorbeeld regels rondom lozingen. Ook staan in het tijdelijk omgevingsplan regels over het afvoeren van hemel- en grondwater. De gemeente heeft tot eind 2031 de tijd om dit tijdelijke omgevingsplan om te zetten naar het uiteindelijke omgevingsplan.
De Omgevingsvisie 2050 van gemeente Waddinxveen, vormt de basis van het omgevingsplan. De Omgevingsvisie omschrijft de leefomgeving en toekomst van Waddinxveen. Een onderdeel daarvan is de natuurlijke leefomgeving zoals water, waterstress, en overstromingen. De gemeente omschrijft de ambitie om te werken aan beschikbaarheid van voldoende (oppervlakte)water, van goede kwaliteit. De gemeente stelt belang bij het realiseren van voldoende ruimte voor het opvangen, bufferen en vertraagd afgeven van water. Bij herinrichtring en nieuwbouw wordt hier bewust rekening mee gehouden. De gemeente accepteert dat (buurt)wegen en groenstroken vaker kortdurend onder water staan. Particulieren zijn verantwoordelijk voor het hemelwater dat op eigen terrein valt.
5.3 Water In Park Triangel
5.3.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen tussen de Tweede Bloksweg en de Zuidelijke Rondweg in gemeente Waddinxveen. Het totale oppervlak is circa 30.000 m2. Momenteel ligt de grond braak en voorheen diende het als agrarische grond en was het deels in gebruik als afvalbrengstation. De huidige bestemming betreft op grond van het bestemmingsplan 'Triangel' een nog uit te werken Woongebied. Onderstaande figuur geeft het plangebied van deelgebied I3 weer met rood gestippelde lijn.
![]() |
Figuur 5-1 Plangebied Park Vredenburg zone I3 (incl. fase 2)
Binnen het plangebied zijn verschillende bestaande watergangen aanwezig. Figuur 5-2 geeft de watergangen (roze) weer die binnen het Park Vredenburgh (rood) aanwezig zijn. De meeste watergangen, zoals de watergangen langs de grenzen van het plangebied (OWA-73476 en -73630), betreffen oppervlaktewater uit categorie 'overig'. In de noordwestelijke hoek van het plangebied bevindt zich ook een deel van een primaire watergang. Figuur 5-2 geeft ook een uitvergroting weer van dit deel van het plangebied en de primaire watergang (donkerroze). Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van deze watergang. Overige (niet-primaire) watergangen binnen het plangebied vallen onder de verantwoordelijkheid van de aangrenzend eigenaar.
![]() |
Figuur 5-2 Legger waterschap Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard/ Links: volledige plangebied, rechts: Uitvergroting blauw kader. (licht roze = watergang overig, donkerroze = watergang primair)
5.3.2 Nieuwe situatie
Figuur 5-3 geeft de nieuwe situatie weer voor deelgebied i3. In het deelplan worden woningen mogelijk gemaakt (noordoostelijke deel). Ook wordt een school met kinderdagverblijf (zuidwestelijke hoek) op te richten en daarbij maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Ook zal binnen het plangebied ruimte beschikbaar zijn voor groenvoorzieningen, wegen en parkeerplaatsen.
![]() |
Figuur 5-3 Nieuwe situatie
Figuur 5-4 geeft de plannen weer voor waterhuishouding binnen het plangebied. De watergangen worden gedempt (roze), en een aantal aangrenzende watergangen worden behouden (licht blauw) of nieuw aangelegd (donker blauw). Ook worden enkele wateroverloopgebieden aangeduid (licht groen).
![]() |
Figuur 5-4 Situatietekening waterhuishouding (roze = dempen, licht blauw = bestaand, donker blauw = nieuw)
In navolgende is de omgang met het thema water uit het bestemmingsplan Triangel overgenomen. Op basis van voorgaande uitwerkingsplannen voor Triangel zijn aandachtspunten naar voren gebracht door het hoogheemraadschap, die in de navolgende tekst zijn verwerkt. Een aantal van de genoemde regels- en wetgevingen zijn inmiddels verouderd (Waterwet), mede doordat de Omgevingswet van kracht is gegaan.
Veiligheid en voorkomen van wateroverlast
Door de aanleg van Park Triangel treedt functieverandering op in de Zuidplaspolder. Daardoor neemt mogelijke schade bij een dijkdoorbraak toe. De vraag is dan of de schadeklasse van de boezemkades moet worden verhoogd. Maatgevend hierbij is een doorbraak van de waterkering langs de Gouwe. De boezemkade langs de Gouwe heeft als normering schadeklasse V. Dit is de zwaarste klasse. Het verzwaren van de boezemkades is dan ook voor Park Triangel niet relevant.
In december 2005 is in opdracht van de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van een overstroming voor de Zuidplaspolder. Onder andere voor plangebied Park Triangel zijn de maximaal optredende waterstanden berekend. Deze waterstand ligt 15 cm lager dan het beoogde vloerpeil van toekomstige woningen (dit was aanvankelijk NAP -5,05 m en voor nieuwe woningen recentelijk verhoogd naar NAP -4,85 m). Deze waterstand treedt op bij een dijkdoorbraak langs de Gouwe tussen Waddinxveen en de A12. Door provincie en het Hoogheemraadschap is geconcludeerd dat gezien de geringe waterdiepte, de verwaarloosbare stroomsnelheden van het water en de beschikbare evacuatietijd geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Het bruto oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 106 ha. Wanneer ervan uit wordt gegaan dat 50% van het gebied verhard wordt dan moet voor 53 ha. waterberging gecompenseerd worden. Binnen het gebied is al 15 ha. verhard, waardoor de waterbergingsopgave geldt voor 53-15 = 38 ha. Voor dit oppervlak geldt dat conform de eisen van het hoogheemraadschap waterberging gerealiseerd moet worden. De te realiseren waterberging bedraagt dan 19.400 m3.
Deze bergingshoeveelheid dient gevonden te worden tussen het peil van -5.92 m. NAP en -6.25 m. NAP (toetshoogte voor grasland). Het benodigde wateroppervlak voor waterberging bedraagt dan 5,9 ha. Wanneer de hoeveelheid vermeerderd wordt met de hoeveelheid bestaand open water dan bedraagt het te realiseren wateroppervlak in totaal 14,5 ha.
Voorkomen van grondwateroverlast
Het toekomstige wegpeil in het plangebied wordt dusdanig gekozen dat de minimale drooglegging is gewaarborgd. De drooglegging, het verschil tussen het wegpeil en het waterpeil, voor het waterrijke plangebied met zettingsgevoelige bodem die is overeengekomen met HHSK en gemeente bedraagt 0,9 meter. Hiermee wordt de nodige veiligheid geboden tegen grondwateroverlast.
Tegengaan bodemdaling veengebied
Voorafgaand aan de bouw en bewoning (gebruiksfase) zal het plangebied bouwrijp gemaakt worden. Hierbij zal gedurende 8 maanden tot 3 jaar de bodemdaling (zetting) kunstmatig worden versneld door middel van extra bovenbelasting teneinde gedurende de gebruiksfase de bodemdaling te beperken tot acceptabele waarden (norm). De norm die hiervoor gehanteerd wordt is dat een restzetting van 10 cm wordt geaccepteerd ter plaatse van wegen en riolering. Ter plaatse van tuinen wordt voorzien in een restzetting van 20 cm per 30 jaar. De nadere uitwerking hiervan, zoals de systeemkeuze van de versnelde consolidatie, dient in overleg met het HHSK tot stand te komen. Het HHSK heeft wel de toename van kwel als aandachtspunt benoemd.
Riolering en waterkwaliteit
In het gebied wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd waarbij, waar mogelijk, afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het Hoogheemraadschap geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon
zijn, zijn onder andere daken en verkeersluwe wegen. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterrioolzuiveringsinstallatie. Verder zal het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toegepast worden, alsmede niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing en betuining.
Hiermee wordt verontreiniging van het afstromende hemelwater beperkt. Omwille van de waterkwaliteit, worden in het plangebied geen doodlopende watergangen aangelegd, hetgeen de doorspoelbaarheid gunstig beïnvloedt.
Inrichting en ecologie
In het plangebied zullen de oevers ter plaatse van de openbare ruimte natuurvriendelijk worden ingericht. Het hoogheemraadschap stelt dat minimaal 50% van de totale oeverlengte op deze wijze wordt ingericht. Een natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke oevers dragen bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed. is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.
Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK (met uitzondering van de hoofdwatergang langs de spoorlijn, die conform de Legger wordt onderhouden door Prorail). De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle watergangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden). Daartoe dienen de kruisingen met wegen doorvaarbaar te zijn voor varend onderhoudsmaterieel.
De bewoners dienen op de hoogte te worden gesteld van de plichten, geboden en verboden met betrekking tot het onderhoud en activiteiten ter plaatse van het aangrenzende open water. Het gaat daarbij onder andere over het toepassen van geschikte bouwmaterialen, de eisen ten aanzien van bebouwing en steigers. De aanwezigheid van bomen en grote struiken langs de oevers is in algemene zin niet gewenst omdat dit leidt tot te veel beschaduwing en overmatige bladval in het water. Bouwen langs of in de hoofdwatergang is niet toegestaan omdat dan de bereikbaarheid voor het onderhoud wordt belemmerd. Daarnaast zal de benodigde transportcapaciteit van de hoofdwatergang ontoelaatbaar worden beperkt als bebouwing plaatsvindt. Deze bouwbepalingen zijn in de planregels van het voorliggende uitwerkingsplan vastgelegd.
Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Vooroverleg hierover is gestart.
In de keur is ook geregeld dat "beschermingszone" voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone vanaf de insteek van de watergang (bovenkant talud) enkele meters niets gebouwd en opgeslagen mag worden. De laatstgenoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De beschermingszone is door middel van een dubbelbestemming in dit bestemmingsplan vastgelegd. Voor het afkoppelen en direct lozen op het oppervlaktewater dient bij het HHSK vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.
Vervolg en contact Hoogheemraadschap
Voor de uitwerking van het onderdeel water wordt aangesloten bij boven omschreven plan. Gedurende het proces wordt daarvoor nauw contact gehouden met het waterschap.
Hoofdstuk 6 Planologische En Milieutechnische Aspecten
6.1 Milieueffectrapportage
6.1.1 Wet- en regelgeving
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit.
In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er zal niet meer getoetst worden aan de limitatieve lijst van MER-plichtige plannen en programma's uit de Bijlage bij het Besluit MER. Het bevoegd gezag zal per specifiek geval na moeten gaan of er sprake is van een plan of programma in de zin van de SMB-richtlijn.
Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één MER-beoordelingsprocedure.
6.1.2 Onderzoek
In september 2008 is het moederplan 'bestemmingsplan 'Park Triangel' vastgesteld. Het moederplan voorzag via diverse uitwerkingsplannen in de ontwikkeling van woonwijk Triangel. In relatie tot dit moederplan is in december 2005 een Milieueffectrapportage opgesteld, waarmee de milieueffecten van het totale plan in beeld zijn gebracht. Deze wijziging omgevingsplan is uitgewerkt conform de principes van de uitwerkingsregels van het moederplan 'Park Triangel'.
Daarmee heeft de beoogde ontwikkeling in het plangebied, te weten de realisatie van woningbouw, een school, kinderopvang en overige maatschappelijke voorzieningen, op zichzelf en/of in cumulatie met andere ontwikkelingen, niet zodanige nadelige milieugevolgen dat hiervoor een milieueffectrapportage zou moeten worden doorlopen. Het bevoegd gezag wordt verzocht een dergelijk besluit te nemen.
6.1.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande is geen milieueffectrapportage nodig.
6.2 Geluid
6.2.1 Wet- en regelgeving
Geluid is een belangrijk onderdeel binnen de fysieke leefomgeving. Veel functies hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of worden eraan blootgesteld. Daarom zijn er regels opgenomen met betrekking tot het beheersen van geluid. Dit gaat over geluidsuitstraling van wegen, spoorwegen, industrieterreinen en de bescherming van geluidgevoelige gebouwen en andere gebouwen en plekken. In de bruidsschat van de Omgevingswet zijn direct werkende regels opgenomen. Dit zijn regels voor het bepalen en beoordelen van geluid door een toegelaten activiteit.
In de bruidsschat is het onderdeel geluid geregeld in paragraaf 22.3.4. Daarin staan regels over geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. In de Bruidsschat zijn waarden bepaald (zie artikel 22.57 Bruidsschat waar waarden gelden). Daarbij is onderscheid gemaakt in geluid door de volgende activiteiten:
- Activiteiten anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.2 BS);
- Geluid door windturbines en windparken (par. 22.3.4.3 BS);
- Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen (par. 22.3.4.4 BS).
De instructieregels uit afdeling 3.5 (Bkl) zijn van toepassing op de beheersing van geluid door een weg, spoorweg of industrieterrein (artikel 3.18 lid 1 Bkl). De wetgever maakt onderscheid tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen heeft invloed op de omgeving. Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen (artikel 3.20 Bkl).
6.2.2 Onderzoek
Binnen fase 1 van het deelgebied Park Vredenburgh (I3) is de realisatie van nieuwe woningen voorzien. Daarnaast is voorzien in een aantal maatschappelijke voorzieningen zoals een school, een huisarts-gezondheidscentrum en een kinderdagverblijf. In dit geval is onderzoek uitgevoerd ten gevolge van wegen. Geluid van spoorwegen en industrieterreinen zijn in dit geval, gelet op de afstand, niet relevant.
Het 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Park Vredenburgh I3 te Waddinxveen, WSP Nederland B.V. documentnummer SLM027463.RAP-001, versie 2 d.d. 17 april 2025' is opgenomen in Bijlage 2 van deze motivering.
Doel van voorliggend onderzoek is om de geluidbelasting van de relevante wegen te bepalen en te toetsen aan de instructieregels uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl), Aanvullingswet geluid Omgevingswet en het gemeentelijk geluidbeleid.
Ter plaatse van het plangebied is in eerste instantie een vrij veld grid geplaatst. Tevens zijn enkele rekenpunten op de grens van de bestemming gemodelleerd.
Geconcludeerd is dat de geluidbelasting zowel als gevolg van de rijksweg als van de gemeentewegen binnen (een gedeelte van) de ontwikkellocatie hoger is dan de standaardwaarde van respectievelijk 50 en 53 dB. De grenswaarde van respectievelijk 60 en 70 dB wordt echter nergens overschreden.
Uit de berekening is tevens gebleken dat de Tweede Bloksweg, de Vredenburghlaan en de Beijerincklaan akoestisch niet relevant zijn voor de ontwikkellocatie aangezien de voorkeursgrenswaarde (Wgh) als gevolg van deze wegen overal wordt gerespecteerd.
Geconcludeerd is ook dat zowel bron- als overdrachtsmaatregelen in de voorliggende situatie stuiten op bezwaren van technische, vervoerskundige of landschappelijke aard of als onvoldoende doelmatig kunnen worden beoordeeld. Ontvangermaatregelen worden in ieder geval getroffen op basis van de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
Bevoegd gezag is op basis van bovenstaande afweging bevoegd om meer geluid toe te staan dan de standaardwaarde. Het bevoegd gezag staat meer geluid dan de standaardwaarde toe. Dit is in de regels van dit plan vastgelegd in artikel 9.3.1 en 11.3.1. De afweging hiertoe is opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
Daar waar hogere waarden zijn toegestaan dient bij de omgevingsvergunning te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.
In een klein deel van het onderzoekgebied, aan de noordzijde (zie figuur 4-13 van het onderzoek) zijn nadere voorwaarden van toepassing om daarmee aan het gemeentelijk geluidbeleid te voldoen. Dit is geborgd in artikel 14.3.7 en 14.3.8 van de regels.
6.2.3 Conclusie
Vanuit het aspect geluid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, met inachtneming van het voorgaande.
6.3 Luchtkwaliteit
6.3.1 Wet- en regelgeving
Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarbij wordt getoetst op zogenoemde aandachtsgebieden. Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Bij vergunningverlening wordt beoordeeld of een aanvraag effect heeft op de luchtkwaliteit in de leefomgeving. Anderzijds wordt beoordeeld of de nieuwe functie wenselijk is ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse.
In een aandachtsgebied moet de overheid de omgevingswaarden in acht nemen. Dit geldt voor de besluiten, als deze zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen een aandachtsgebied. Als de gemeente activiteiten toelaat, die leiden tot gebruik van wegen, vaarwegen of spoorwegen (verkeersaantrekkende werking) of waarvoor luchtregels staan in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) moet worden voldaan aan de omgevingswaarden. Dit volgt uit artikel 5.51 van het Bkl.
Hierbij gaat het om activiteiten binnen het aandachtsgebied. Maar het kan ook gaan om activiteiten in de buurt van een aandachtsgebied, als deze activiteiten zorgen voor een verhoging van de concentraties binnen het nabijgelegen aandachtsgebied. Dit betekent dat een gemeente een initiatief soms moet toetsen aan de omgevingswaarden in een nabijgelegen aandachtsgebied. Het gaat dan om een locatie van een initiatief dat zelf buiten het aandachtsgebied ligt. Dit kan nodig zijn bij activiteiten die relatief veel luchtvervuiling veroorzaken en over een grotere afstand effect hebben. Denk aan extra verkeer of bedrijfsemissies. De vergunningverlener toetst aan de omgevingswaarden, tenzij de activiteit niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de stikstofdioxide- (NO2) of fijnstof- (PM10) concentraties.
De specifieke beoordelingsregels voor luchtkwaliteit staan in artikel 8.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Regeling NIBM
Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in bekende maten (NIBM). Bij NIBM is het van belang dat kan worden gesteld dat de 3%-grens (toename concentratie NO2 en PM1) niet zal worden overschreden. Bij deze onderstaande gevallen is een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig, te weten:
- Woningbouw: <1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en <3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Ook bevat het Besluit NIBM een anticumulatiebepaling, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
6.3.2 Onderzoek
Het plan voorziet in het realiseren van woningen en maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school, kinderopvang en (para)medische zorg. Voor de gehele stedenbouwkundige uitwerking van het plangebied I3 heeft verkeerskundig onderzoek plaatsgevonden en zijn de verkeersgeneraties bepaald.
Uitgaande de genoemde verkeersgeneratie blijkt dat voor de verkeersgeneratie voor de totale ontwikkeling van de woningen en de maatschappelijk voorzieningen uit wordt gegaan van maximaal 1.653 voertuigbewegingen per weekdag (zie onderstaande tabel).
Functie | Weekdag | Methode |
Huisartsenpraktijk | 6 x 25,5 = 153 | Cf. Crow uitgangspunten (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, gemiddelde) (6 behandelkamers) |
Halen en brengen basisschool | 356 x 2 = 712 | Verkeersgeneratie ochtendspits x 2 (middagspits) |
Medewerkers basisschool | 13,5 x 2 = 27 | 2x parkeerbehoefte basisschool (excl. K&R) |
Medewerkers kinderdagverblijf | 420/100 x 31,2 = 131 | Cf. CROW uitgangspunten (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, gemiddelde) |
Koop, huis, twee-onder-een-kap | 8,2 x 12 = 98,4 | Cf. CROW uitgangspunten (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, gemiddelde) |
Koop, huis, tussen/hoek | 7,5 x 51 = 382,5 | Cf. CROW uitgangspunten (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, gemiddelde) |
Huur, appartement, sociale huur | 3,3 x 45 = 148,5 | Cf. CROW uitgangspunten (sterk stedelijk, rest bebouwde kom, gemiddelde) |
Totaal | 1.653 |
Het aandeel vrachtverkeer is zeer beperkt. Uitgaande deze gegevens is uitgegaan van een scenario zonder omrekenfactor van 1.653 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde) met 1% aandeel vrachtverkeer.
In onderstaande figuur zijn de rekenresultaten vanuit de NIBM-tool weergegeven. Geconcludeerd kan worden dat bij 1.653 extra voertuigbewegingen geen nader onderzoek nodig is. Pas bij 2.750 extra voertuigbewegingen per dag is mogelijk sprake van een in betekende mate bijdrage. Dat betekent dat er geen sprake is van een in betekende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
![]() |
Figuur 6.1: NIBM-tool aantal voertuigbewegingen.
Uitgaande de berekening blijkt dat de maximale bijdrage door extra verkeer voor NO2 0,71 µg/m3 is. Voor PM10 is dit slechts 0,15 µg/m3. Dit is ruim minder dan de grenswaarden waardoor de bijdrage niet in betekende mate toevoegt. Er is geen nader onderzoek nodig.
Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) benaderd. Hieruit blijkt dat op alle meetpunten (Monitoringsronde 2023) in de omgeving de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3 is.
![]() Figuur 6-1 PM10 concentratie nabij toegang deelgebied I3 |
![]() |
Figuur 6-2 PM 2,5 concentratie nabij toegang deelgebied i3
6.3.3 Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.4 Activiteiten En Milieuzonering
6.4.1 Wet- en regelgeving
De Omgevingswet, die vanaf 1 januari 2024 van kracht is, brengt een integrale benadering van ruimtelijke ordening en milieubeheer. Een belangrijk aspect hiervan is milieuzonering, waarbij bedrijven en milieubelastende activiteiten worden gescheiden van milieugevoelige functies zoals woningen en scholen. Ten aanzien van het onderdeel activiteiten en milieuzonering is het plan getoetst aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009'.
6.4.2 Onderzoek
Beoordelingskader
De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om onder andere na te gaan of het aannemelijk is dat hinder kan worden verwacht (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar) in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien of andersom. De VNG-publicatie geeft richtafstanden per bedrijfscategorie.
Het toetsingskader uit de VNG-publicatie bestaat in totaal uit 4 stappen. In stap 1 wordt een afweging gemaakt op basis van de in de publicatie opgenomen richtafstanden. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één stap worden verlaagd. Als voorbeeld: een richtafstand van 50 meter voor een rustige woonwijk wordt voor het gemengd gebied verkleind tot 30 meter. Indien woningen en andere geluidgevoelige gebouwen op kleinere afstand zijn gelegen dan de richtafstanden, kan in stap 2, 3 of 4 gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden.
Richtafstanden inrichtingen (stap 1)
De milieucategorieën en daarbij horende richtafstanden worden voor verschillende type bedrijven vermeld in hoofdstuk 1 (lijst 1) van de VNG-publicatie. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een gevoelig gebouw dat volgens het plan mogelijk is. De richtafstanden die in de lijst zijn opgenomen gelden voor het gebiedstype rustige woonwijk en rustig buitengebied.
Binnen Park Vredenburg (I3) worden naast woningen ook maatschappelijke voorzieningen in de vorm van een school, een huisarts - gezondheidscentrum en een kinderdagverblijf voorzien. Daarnaast is het deelgebied gelegen aan de Zuidelijke Rondweg, één van de drukkere ontsluitingswegen van Waddinxveen, die gezien kan worden als hoofdinfrastructuur. Om deze reden wordt er gesteld dat er in dit deelgebied sprake is van functiemenging die niet passend is in het profiel van een 'rustige woonwijk' en kan worden gerechtvaardigd dat de richtafstanden met één stap worden verkleind, zoals bedoeld in de VNG-publicatie. In onderstaande tabel worden de van toepassing zijnde richtafstanden, zijnde de richtafstanden voor het omgevingstype gemengd gebied, weergegeven.
![]() |
Figuur 6-3 Richtafstanden gemengd gebied
Activiteiten in de omgeving van het plangebied
In de omgeving van het plangebied (Vredenburgh I3) bevinden zich de volgende bedrijfsmatige activiteiten:
Wagro
Op basis van het vastgestelde bestemmingsplan 'Tweede Bloksweg 54b-58, Waddinxveen' heeft het bedrijfsperceel deel de milieucategorie 3.2 en deels 4.2. Voor bedrijven in milieucategorie 4.2 dient rekening te worden gehouden met een afstand van minimaal 200 meter in gemengd gebied (300 meter in rustig buitengebied). De afstand van het bedrijfsperceel tot de woonbestemming in dit plan betreft ruim 400 meter. Hiermee wordt ruim voldaan aan de afstand.
Gelet op de bedrijfsactiviteiten van de Wagro, speelt het aspect geur een belangrijke rol. De juridische uitgangssituatie van Wagro betreft:
- I. Op 8 oktober 2015 heeft Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een revisievergunning verleend aan de Wagro (de oude vergunde situatie).
- II. Op 18 september 2024 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het bestemmingsplan vastgesteld die de bouw van een (composterings)hal mogelijk maakt. Dit besluit is nog niet onherroepelijk.
- III. Op 19 september 2024 heeft GS een besluit genomen op de aanvraag omgevingsvergunning van de Wagro om de bestaande buitencompostering onder te brengen in een hal (een zogeheten tunnelcompostering). Dit besluit is nog niet onherroepelijk.
Bij het bouwen van geurgevoelige gebouwen (waaronder woningen en onderwijsfunctie) moet rekening worden gehouden met de geurcontouren van omliggende bedrijven.
Toetsing
Gelet op de juridische situatie omtrent het vastgestelde bestemmingsplan en verleende omgevingsvergunning, die nog niet onherroepelijk zijn, is de situatie getoetst aan de oude vergunde situatie (2015) én vervolgens aan de nieuwe vergunde/bestemde situatie.
Oude vergunde situatie (2015)
In de oude vergunde situatie is het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld. De grootste geurcontour betreft de 6 OUE/m3 de 99,9-percentiel. Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze oude vergunde geurcontour, aangezien de nieuwe vergunde/bestemde situatie nog niet onherroepelijk is. Er worden geen geurgevoelige gebouwen (waaronder woningen en onderwijsfunctie) toegevoegd binnen deze contour.
Nieuwe vergunde/bestemde situatie
Bij de vaststelling van bestemmingsplan voor Wagro is het aanvaardbaar hinderniveau gesteld op een waarde van 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel. Hierover het volgende:
- I. De gemeente heeft geen geurbeleid en kan in iedere situatie de afweging maken wat acceptabel is, binnen de grenzen van het geurbeleid van de provincie.
- II. Voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau is gebruik gemaakt van het geurhinderbeleid van de Provincie Zuid-Holland (Geurhinderbeleid provincie Zuid-Holland Actualisatie 2019).
- III. Het afwegingsgebied voor het vaststellen van het aanvaardbaar hindeniveau ligt op basis van dit beleid tussen de hindergrens (0,5 OUE/m3) en de ernstige hindergrens (5 OUE/m3 als 98-percentiel).
- IV. Het geurhinderniveau van de oude vergunde situatie valt binnen het afwegingsgebied.
- V. Bij een uitbreiding van de productiecapaciteit van een bestaande installatie van Wagro met meer dan 50% moet het aanvaardbaar hinderniveau opnieuw moet worden vastgesteld (§4.2.1 van het provinciaal geurbeleid).
- VI. Bij het (opnieuw) vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau wordt rekening gehouden met de best beschikbare technieken (BBT).
- VII. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan die de bouw van een (composterings)hal van Wagro mogelijk maakt, beoordeeld dat door toepassing van BBT een geurhinderniveau van 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel mogelijk is.
- VIII. De gemeenteraad heeft dit niveau voor de nieuwe (toekomstige) situatie vastgesteld als het aanvaardbaar hinderniveau.
- IX. In de nieuwe (toekomstige) situatie wordt ter plaatse van de nieuwe woningen voldaan aan het geurhinderniveau van 0,5 OUE/m3 als 98-percentiel door toepassing van BBT.
- X. Er zicht is op de nieuwe (toekomstige) situatie omdat de vergunning is verleend en het bestemmingsplan is vastgesteld voor de bouw van een (composterings)hal.
Geconcludeerd wordt dat op basis van zowel de oude vergunde als de nieuwe vergunde situatie van Wagro wordt voldaan aan het daarbij behorende aanvaardbaar hinderniveau bij de geurgevoelige gebouwen én daardoor geen sprake is van onevenredige aantasting van de belangen van nabijgelegen bedrijvigheid.
Bedrijventerrein Coenecoop
Op bedrijventerrein Coenecoop is de vestiging van bedrijven in milieucategorie 3.1, 3.2 en 4.1 mogelijk. Langs de rand van bedrijventerrein Coenecoop is ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan. Dit betekent dat kan worden uitgegaan van een richtafstand van 50 meter. De afstand tussen dit bedrijventerrein en het plangebied is ca. 800 meter. Er is dus sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Windmolens Distripark
Op het Distripark, ten zuidwesten van het plangebied staan 4 windmolens. Windmolens kunnen in de omgeving overlast veroorzaken zoals slagschaduw, geluid en gevaar.
Ten aanzien van gevaar (externe veiligheid) wordt verwezen naar paragraaf 6.5.2 en Bijlage 3, waarin de PR-contour van de windmolens is weergegeven en ruim buiten de plangrens liggen. Daarnaast is in onderstaande afbeelding de geluidsbelasting van de windmolens op de omgeving weergegeven, waarmee duidelijk is dat het plangebied op ruime afstande van de aangegeven geluidsemissies ligt.
![]() |
Figuur 6-4 Geluid windturbines
Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek voor een ander deelgebied van Park Triangel, namelijk G1 en 2, kan worden geconcludeerd dat voor het plangebied van voorliggend plan geen onevenredige hinder ontstaat van slagschaduw. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Gelet op de afstand en de situering van de windmolens tot het plangebied wordt geen relevante invloed verwacht.
Agrarische activiteiten
Ten zuiden van het projectgebied zijn bestemmingsplannen 'Vredenburghzone deelgebied Tweede Bloksweg' en 'Vredenburghzone fase 3' in procedure waarmee agrarische bouwvlakken zijn wegbestemd en de agrarische gronden worden omgezet naar de functies wonen en recreatie. Het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Tweede Bloksweg 48A behoudt de agrarische bestemming. Hier is bedrijvigheid van maximaal milieucategorie 3.2 mogelijk. Dit betekent dat kan worden uitgegaan van een richtafstand van 50 meter. De afstand tussen dit bedrijf en het projectgebied is ca. 200 meter. Er is dus sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De afstand tot agrarisch gronden waar gebruik van gewasbeschermingsmiddelen juridisch-planologisch toegestaan zijn liggen op circa 180 meter afstand van het plangebied, rekening houdend met de bestemmingsplannen 'Vredenburghzone deelgebied Tweede Bloksweg' en 'Vredenburghzone fase 3'. Op basis van jurisprudentie dient minimaal 50 meter (spuitzone) te worden aangehouden. Er is dus sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Geconcludeerd wordt dat bestaande inrichtingen op voldoende grote afstand tot het plangebied zijn gelegen. Daarnaast zijn er reeds bestaande woningen op een kortere afstand ten opzichte van bovengenoemde activiteiten gelegen. Als gevolg van deze inrichtingen wordt dus geen hinder verwacht en is daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Activiteiten binnen het plangebied
De voorziene ligging van de maatschappelijke voorzieningen (school, gezondheidscentrum, kinderdagverblijf) binnen Park Vredenburgh (I3) is weergegeven in onderstaand figuur. Voor deze maatschappelijke functies zijn de richtafstanden opgenomen in bijgaande tabel.
![]() |
Figuur 6-4 Richtafstanden maatschappelijke functies binnen Park Vredenburgh (I3)
6.4.3 Conclusie en advies
Vanuit het aspect activiteiten en milieuzonering is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.5 Externe Veiligheid
6.5.1 Wet- en regelgeving
Activiteiten zoals het opslaan, produceren, gebruiken en vervoeren van gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Hierbij is het aspect omgevingsveiligheid van belang. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De paragrafen 5.1.2.2 tot en met 5.1.2.6 van het Bkl gaan over het toelaten van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare locaties in verband met het externe veiligheidsrisico van een activiteit die op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een BOPA.
Plaatsgebonden risico (PR)
Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een Omgevingsplan in acht genomen. Met standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties wordt in een omgevingsplan rekening gehouden (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl)
Groepsrisico (GR)
Groepsrisico gaat uit van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben namelijk van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). In een omgevingsplan is het niet verplicht om aandachtsgebieden op te nemen.
Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Aandachtsgebieden zijn er voor onder andere brand, explosie en gifwolken. Afhankelijk van de type activiteit zijn er voor aandachtsgebieden in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze rekenkundig te bepalen op grond van bijlage VII van het Bkl. Aandachtsgebieden worden verder kenbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV). Op de Atlas van de Leefomgeving zijn kaarten opgenomen voor externe veiligheidsrisico's.
Binnen aandachtgebieden kan spraken zijn van een voorschriftengebied. Als een initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art 4.90 t/m 4.96 Bbl). Voor zeer kwetsbare gebouwen (scholen, kinderopvang, verzorgingstehuizen enz.) geldt altijd een voorschriftsgebied en daarmee aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl). De gemeente kan verder aanvullende eisen stellen los van het voorschriftengebied in de omgevingsvergunning. Denk daarbij aan vluchtroutes en bereikbaarheid door hulpdiensten.
De berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.
6.5.2 Onderzoek
Het 'Onderzoek externe veiligheid Park Vredenburgh I3 te Waddinxveen, WSP Nederland B.V. 24 september 2024' is opgenomen in Bijlage 3.
Geconcludeerd wordt dat de aandachtsgebieden (en PR-contouren) van de nabijgelegen activiteiten met gevaarlijke stoffen niet reiken tot het projectgebied. Ook hoogspanningslijnen liggen op voldoende afstand van het projectgebied. Bijgevolg vormen de risicobronnen in de omgeving geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woningen en maatschappelijke voorzieningen binnen het deelgebied Park Vredenburgh (I3) van het Park Triangel in Waddinxveen.
6.5.3 Conclusie
Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.6 Bodem
6.6.1 Wet- en regelgeving
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is (met uitzondering van situaties die onder het overgangsrecht vallen) de sectorale bodemregelingeving van de Wet bodembescherming vervallen en is bodem integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving uit het nieuwe wettelijke stelsel.
Ook op het gebied van het toetsen van de bodemkwaliteit in relatie tot planontwikkeling zijn er veranderingen doorgevoerd. Voorheen moest bij de besluitvorming er al zicht zijn op de (financiële) haalbaarheid van het plan. Omdat een bodemverontreiniging een flinke financiële impact kan hebben, werd in dat kader al bij de planvorming bodemonderzoek verricht om een reële inschatting te kunnen maken van de bodemkwaliteit en de eventueel te maken kosten om die bodemkwaliteit geschikt te maken.
In het stelsel van de Omgevingswet wordt bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties vaak volstaan met het in het omgevingsplan beschrijven onder welke voorwaarden (regels) medewerking kan worden verleend aan het realiseren van de beoogde functie. Die regels richten zich onder andere op het te verrichten bodemonderzoek, de voor de beoogde ontwikkeling geschikt geachte bodemkwaliteit en de te treffen maatregelen indien die kwaliteit wordt overschreden. Daarmee is het moment van het feitelijk bodemonderzoek verschoven van het moment van planvorming naar het moment dat de functie concreet wordt gerealiseerd.
Bovenstaande laat zich het beste illustreren aan de hand van het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Een bodemgevoelige locatie is een locatie waarop een bodemgevoelig gebouw is toegelaten op grond van een omgevingsplan. Bij het toelaten van een bodemgevoelig gebouw worden in het omgevingsplan regels opgenomen onder welke voorwaarden het bodemgevoelige gebouw mag worden gerealiseerd. Deze regels hebben onder andere betrekking op het uitvoeren van bodemonderzoek. De uitvoering van het bodemonderzoek vindt pas plaats in het kader van de bouwvergunning (het moment waarop de functie concreet gerealiseerd gaat worden).
6.6.2 Onderzoek
Deelgebied I3 maakt onderdeel uit van bestemmingsplan "Triangel, Bestemmingsplan artikel 10 Waddinxveen". Dit betreft een plan met een uitwerkingsverplichting. Uit artikel 6, lid 1 sub a en sub h van het betreffende bestemmingsplan blijkt dat aan het plangebied al de bestemming "wonen met bijbehorende erven en tuinen" en "maatschappelijke voorzieningen" zijn toegekend. Daaraan is op basis van artikel 6, lid 2 sub p de uitwerkingsregel verbonden dat "uit bodemonderzoek moet blijken dat de bodem geschikt is voor de ter plaatse beoogde functies".
Het voorgenoemde bestemmingsplan is sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Noch in het betreffende bestemmingsplan, noch in het omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen wordt gespecificeerd wanneer "de bodem geschikt is" voor "wonen met bijbehorende erven en tuinen" en/of "maatschappelijke voorzieningen". Voor de beoogde maatschappelijke voorzieningen is er sprake van het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie. Paragraaf 22.2.7.2 van het tijdelijk Omgevingsplan stelt regels omtrent onderzoek, de toelaatbare kwaliteit van de bodem en de te treffen maatregelen indien uit onderzoek blijkt dat die waarde wordt overschreden.
Samengevat betekent dit dat:
- Voor realisatie van het bouwwerk moet bodemonderzoek worden uitgevoerd volgens paragraaf 5.2.2. van het Besluit activiteiten leefomgeving.
- De resultaten van het onderzoek moeten worden getoetst aan de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem. Deze wordt overschreden indien voor ten minste één stof de gemiddelde concentratie in meer dan 25 m³ bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit. Het volumecriterium van 25 m³ is niet van toepassing voor een verontreiniging met asbest.
- Wanneer de waarde toelaatbare kwaliteit van de bodem wordt overschreden dienen er sanerende of andere beschermende maatregelen te worden getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Bovenstaande regels hebben betrekking op het gebouw en het direct daaraan grenzende aaneengesloten terrein.
Ter plaatse van de te realiseren maatschappelijke voorzieningen zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd:
- Eindonderzoek afvalbrengstation Waddinxveen, Geofoxx milieu expertise documentnummer 20211561_a1RAP, d.d. maart 2022
- Actualiserend historisch vooronderzoek Park Vredenburgh te Waddinxveen, WSP Nederland B.V. documentnummer SOM020988.RAP001, d.d. 16 juni 2022;
Uit de onderzoeken wordt aanbevolen om voorafgaand aan de ontwikkeling van de locatie een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en een verkennend asbestonderzoek conform de NEN 5897 uit te voeren ter plaatse van het voormalige afbrengstation, danwel tijdens het bouwrijpmaken dit met inachtneming van voorgenoemde uitgangspunten in zijn geheel te verwijderen.
Op het overige deel van de locatie wordt geen aanvullend onderzoek aanbevolen. Dit is deels in 2013 in voldoende mate onderzocht en sinds 2013 hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
Naar oordeel van WSP Nederland B.V. kan, met inachtneming van vorenstaande, voldaan worden aan:
- De uitwerkingsregel uit "Triangel, bestemmingsplan artikel 10 Waddinxveen";
- Het gestelde in paragraaf 22.2.7.2 van het omgevingsplan van de gemeente Waddinxveen.
6.6.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect 'Bodem' naar verwachting geen belemmering voor het beoogde project.
6.7 Archeologie En Cultuurhistorie
6.7.1 Wet- en regelgeving
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming van het behoud van het cultureel erfgoed een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteit en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Het gemeentelijk beleid over archeologie en cultuurhistorie is verder opgenomen op de archeologische beleidskaart en de cultuurhistorische waardenkaart. Deze archeologische waarden en verwachtingen en de cultuurhistorische waarden zijn veelal doorvertaald in respectievelijk archeologische dubbelbestemmingen en cultuurhistorische dubbelbestemmingen opgenomen in het (tijdelijk) omgevingsplan. Indien het initiatief in deze (werkings)gebieden is gelegen, wordt hieraan getoetst.
6.7.2 Onderzoek
Ter plekke van het plangebied is, uitgaande het parapluplan archeologie en parkeren, geen archeologische waarden opgenomen. Archeologie vormt daarmee naar verwachting geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Archeologisch onderzoek is niet nodig.
Daarnaast zijn ter plaatse geen cultuurhistorich waardevolle elementen bekend.
6.7.3 Conclusie
Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.8 Ecologie
6.8.1 Wettelijk kader
De bescherming van de natuur is in Nederland was voorheen wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de komst van de Omgevingswet in 2024 is deze regeling opgenomen in de Aanvulingswet natuur, het Aanvullingsbesluit natuur en de Aanvullingsregeling natuur. De Omgevingswet voorziet in de bescherming van Europese Natura 2000-gebieden, nationale natuurgebieden (NatuurNetwerk Nederland; het NNN) en (beschermde) flora en fauna. De basis wordt gevormd door de zorgplicht, waarin gesteld wordt dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Deze zorg houdt in elk geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor alle in het wild levende dieren en planten:
- Dergelijke handelingen achterwege laat, dan wel;
- de noodzakelijke maatregelen treft om die gevolgen te voorkomen, of;
- voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zo veel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.
Soortenbescherming
In de Omgevingswet, Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn, op basis van internationale afspraken, drie beschermingsregimes opgesteld voor strikt beschermde soorten.
![]() |
Tabel: Op hoofdlijnen de verboden per beschermingsregime
Voor de eerste twee beschermingsregimes sluiten deze nauw aan bij de verboden en uitzonderingen uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Elk van de drie beschermingsregimes kent zijn eigen soortenlijsten met daarbij eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of vergunningsverlening.
Het nalaten van de zorgplicht (voor alle in het wild levende dieren) is een overtreding van de Omgevingswet en kan gevolgen hebben.
Specifieke zorgplicht
In Nederland zijn een tal aan soorten die dreigen te verdwijnen of al zijn verdwenen, deze soorten zijn opgenomen in Rode Lijsten. Een deel van de bedreigde soorten zijn opgenomen in de beschermingsregimes van de Omgevingswet. Met de specifieke zorgplicht worden soorten die zijn aangemerkt als bedreigd (Rode lijst-soorten), maar geen bescherming kennen onder de beschermingsregimes, aanvullend beschermd onder de Omgevingswet. Voorafgaand aan een activiteit dient te worden nagegaan of de ontwikkeling leidt tot een significant negatief effect op de aanwezige bedreigde soorten (zoals het verwijderen van essentieel leefgebied). Als negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten, dan zullen mitigerende maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van de bedreigde soort.
Gebiedsbescherming
Binnen Europa zijn natuurgebieden aangewezen met een landelijk overstijgend ecologisch belang, dit zijn de Natura 2000-gebieden. Het is verboden om een project te realiseren dat significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Binnen de Omgevingswet is de bescherming van de Nederlandse Natura 2000-gebieden geregeld in afdeling 11.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het doel van de wetgeving is het behouden van de gunstige staat van instandhouding van vogelsoorten, habitattypen en andere planten- en diersoorten en waar nodig deze te herstellen of stimuleren.
Om te bepalen of een project vergunningplichtig is, moet dus in een voortoets worden bepaald of het project significante gevolgen kan hebben. Daarom wordt in eerste instantie bepaald of het project tot een toename van de stikstofdepositie kan leiden en zo ja, of significant negatieve effecten als gevolg van de berekende toename in één of meerdere Natura 2000-gebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten of niet.
Als er geen toename wordt berekend, of als significante gevolgen in deze voortoets op voorhand kunnen worden uitgesloten, dan vormt de Wet natuurbescherming vanuit het aspect stikstofdepositie geen belemmering voor het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning.
6.8.2 Onderzoek
Soortenbescherming
Ten aanzien van de ontwikkeling zijn diverse onderzoeken uitgevoerd in het kader van soortenbescherming onder de Omgevingswet. Voor deelgebied i3 heeft in 2022 al een Quickscan plaatsgevonden (WSP Milieu B.V. 2022 Quickscan Ecologie, Park Vredenburg SLM02936.RAP001, versie 001) en een nadere inspectie naar de rugstreeppad (WSP Milieu B.V., Bevindingen Ecologische Inspectie 2022). De resultaten uit deze eerdere QuickScans wezen uit dat het plangebied mogelijk een functie vervult voor de rugstreeppad en algemene broedvogels. Tijdens de verdere ecologische inspectie naar de rugstreeppad in 2022 zijn deze echter niet aangetroffen.
Het gebied is sinds deze tijd niet onderhevig geweest aan veranderingen waardoor geen veranderingen aan functionaliteiten van beschermde natuurwaarden hebben plaatsgevonden. Daarom is enkel een actualisatie vanuit het bronnenonderzoek door middel van de Nationale Databank Flora en Fauna gedaan. Op 26 juni 2024 heeft een veldbezoek plaatsgevonden waarna het oorspronkelijke rapport uit 2022 is geactualiseerd met nieuwe bevindingen aan de hand van de nieuwe inzichten en de Omgevingswet. In Bijlage 5 is de actualisatie van de quickscan opgenomen. Deze Quickscan vormt de eerste fase in het kader van toetsing van plannen in de buitenruimte aan de Omgevingswet met betrekking tot flora & fauna activiteiten en Natura 2000-activiteiten.
Conclusies Quickscan
Rugstreeppad
Binnen het plangebied zijn enkele geschikte oppervlaktewateren aanwezig die kunnen dienen als voortplantingsbiotoop in de vorm van tijdelijke poelen. De watergangen rondom het plangebied zijn minder geschikt wegens stroming en diepte. Ook bevindt zich potentieel land- en winterhabitat binnen het perceel, hoewel dit maar gering in aantal is. Dit bestaat uit braakliggend 'bouwrijp' terrein. Hierdoor zou in potentie de rugstreeppad wel voor kunnen komen in of nabij het plangebied. De rugstreeppad is een pionierssoort die in staat is om snel nieuwe gebieden, als bouwterreinen, te koloniseren.
Op basis van het onderzoek en eerdere onderzoeken/inspecties kan met grote zekerheid worden geconcludeerd dat het plangebied momenteel (nog) niet is gekoloniseerd door rugstreeppadden. Dit is in de toekomstsituatie echter niet meer uit te sluiten. Hierdoor zullen maatregelen moeten worden getroffen binnen het plangebied om potentiële kolonisatie te voorkomen, sinds het gebied op dit moment een aantrekkende werking kan hebben waardoor het in het volgend jaar alsnog gekoloniseerd kan worden.
Maatregelen om kolonisatie te voorkomen:
- Alle ontstane ondiepe waterplassen, als bij rijsporen en gegraven laagtes, dempen in de periode van begin april tot eind juli;
- Heuvels van licht vergraafbare grondsoorten zoals zand dienen volledig afgedekt te worden of te worden afgevoerd in de periode begin april tot eind juli.
Indien deze maatregelen tijdig getroffen worden is geen nader onderzoek noodzakelijk en is geen sprake van een overtreding van verbodsbepalingen.
Verdere conclusies en aanbevelingen uit het rapport zijn:
Flora en fauna activiteit
Vaatplanten, reptielen, ongewervelden, vleermuizen, amfibieën en jaarrond beschermde nesten
Voor dit onderdeel zijn geen vervolgstappen noodzakelijk.
Steenmarter
Naar aanleiding van de resultaten van de quickscan is een nader advies opgesteld door Bureau Schiltwacht vof. Dit advies is opgenomen in Bijlage 6. De opsteller van het advies heeft de afgelopen jaren meerdere ecologische onderzoeken verricht in de gemeente. In afgelopen jaar ook in en nabij het plangebied. Op basis van de resultaten van die onderzoeken, andere waarnemening en feitelijk omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van steenmarters in het plangebied uitgesloten kan worden en geen essentieel leefgebied of vaste verblijfplaats verloren gaat.
Deze conclusie is door de OMDH beoordeeld (Bijlage 7). Geconcludeerd dat het onderdeel soortenbescherming met het voorgenoemd advies voldoende is onderbouwd en dat geen nader onderzoek benodigd is voor de steenmarter.
Algemene broedvogels
De werkzaamheden dienen buiten de broedperiode (15 maart t/m 15 augustus) uitgevoerd te worden.
- Mocht dit niet mogelijk zijn, dient voorafgaand van de werkzaamheden de werklocatie vrijgegeven te worden door een ecoloog.
- Indien zich een broedvogel vestigt op de bouwlocatie, dient contact opgenomen te worden met een ecoloog om te bespreken hoe te handelen.
Alle soorten
Voor alle overige soorten, ongeacht bescherming via natuurwetgeving, geldt de zorgplicht waarbij eenieder voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Houtopstanden
Indien kapwerkzaamheden plaatsvinden aan bomen
- Gemeentelijke (omgevings-)vergunning nodig bij
- 1. Monumentale, waardevolle of gemeentelijke bomen
- 2. Bomen van minimaal 1,3 meter hoogte boven het maaiveld én een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter.
- Hierbij komt mogelijk een meldings-, herplant- en instandhoudingsplicht aan bod.
Natura 2000 activiteit en provinciaal natuurbeleid (NNN)
Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd natuurgebied en ligt op geruime afstand (8 kilometer) van het dichtstbijzijnde N-2000-gebied de 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. In de QuickScan is het volgende geconcludeerd:
Middels een AERIUS-berekening dient te worden nagegaan of er sprake is van een negatief effect op Natura 2000-gebieden zijn als gevolg van stikstofdepositie. Dit onderzoek wordt hierna besproken. Er is geen sprake van een effect op NNN.
Onderzoek stikstofdepositie
Voor de ontwikkelingen is een Onderzoek stikstofdepositie (WSP, 17 maart 2025, Onderzoek stikstofdepositie SLM027463.NOT-005). Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 8.
Met behulp van AERIUS Calculator is in dit onderzoek berekend of het project al dan niet tot een toename van de stikstofdepositie kan leiden in één of meerdere Natura 2000-gebieden.
Het gebruik van de nieuwe woningen en de nieuwe school met kinderdagverblijf en enkele zorgvoorzieningen binnen het plan ‘Park Vredenburgh’, onderdeel van de woonwijk ‘Park Triangel’, gelegen aan de Zuidelijke Rondweg in Waddinxveen, leidt niet tot een berekende toename van de stikstofdepositie en dus niet tot significant negatieve effecten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.
Voor de bouwfase is onderzocht hoeveel emissie op jaarbasis niet leidt tot een berekende toename van de stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. Uitgaande van de inzet van STAGE IV-materieel (i.c.m. elektrisch materieel) zijn per jaar ca. 4.000 draai-uren op de bouwplaats toegestaan en kunnen minstens 2.500 personenwagens en 1.250 vrachtwagens naar de bouwplaats komen zonder dat dit een depositietoename veroorzaakt. Op basis van onze ervaring in soortgelijke bouwprojecten wordt geconcludeerd dat dit plan technisch en economisch uitvoerbaar is binnen de hierboven opgegeven randvoorwaarden ten aanzien van de stikstofemissie.
Significante gevolgen voor beschermde habitats en hieraan gekoppelde soorten als gevolg van stikstofdepositie zijn daarmee op voorhand uit te sluiten. Geconcludeerd wordt dat het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de vaststelling van het TAM-omgevingsplan.
6.8.3 Conclusie en advies
Vanuit het aspect ecologie is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.9 Verkeer En Parkeren
Ten aanzien van deelgebied I3 heeft verkeerskundig onderzoek plaatsgevonden naar parkeren en de verkeersafwikkeling van de wijk. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 9 bij de motivering. Hieronder worden de conclusies van dat rapport besproken.
6.9.1 Verkeer
Bereikbaarheid
Autoverkeer
De auto kan in een lus door de buurt rijden. Op twee plaatsen wordt de Park Vredenburgh vanuit de Zuidelijke Rondweg ontsloten. Voor de school is een kiss and ride strook opgenomen, die ligt tussen een in- en uitritten van de buurt. De hoofdentree is twee-richtingverkeer, de 2e uitrit is ten behoeve van de kiss and ride functie alleen de wijk uit gericht.
De hulpdiensten kunnen van alle straten gebruikmaken. De breedte van de straten is derhalve ook goed toegankelijk voor vuilniswagens en verhuisauto. Voor de woningen aan de groene driesprong zijn er op drie plaatsen opstelplekken, waarvan er één in de groenruimte is gelegen. Alle woningen zijn binnen 40 meter bereikbaar vanaf een opstelplek.
Fietsers en voetgangers
De Zuidelijke Rondweg is op één punt oversteekbaar voor voetgangers en fietsen. In verband met de verkeersveiligheid niet gecombineerd met een afslag voor de auto. De fietser maakt in de buurt gebruik van de rijweg, zoals gebruikelijk in een 30km/u zone. Het fietsparkeren bij de school is verdeeld voor kinderen en leraren. De kinderen kunnen door de driesprong vlak bij het plein parkeren, zo kruisen zij niet het autoverkeer. De leraren staan aan de buitenzijde van de rijbaan.
Langs de rijbaan die rondom is gesitueerd ligt aan één zijde een trottoir, aan de binnenzijde. In het hart van het plan leidt een padenstructuur door de groene driesprong en geeft ook toegang tot de voordeuren van de woningen.
Het pad door de driepsrong takt aan op het hoofdpad van de Vredenburghzone, het recreatieve uitloopgebied ten zuiden van het plangebied. Een struinpad dat gelegen is in de zone van de hoofdwaterleiding maakt de verbinding naar de Tweede Bloksweg.
Verkeersafwikkeling
De input voor de verkeersafwikkeling is tweeledig. Enerzijds is gebruik gemaakt van de
tweeuurs spitsintensiteiten van de rotonde voor het prognosejaar 2040. Hierin is rekening
gehouden met een autonome verkeersgroei bijvoorbeeld door economische vooruitgang en met reeds vastgestelde ontwikkelingen in de omgeving. Op basis van deze verkeersintensiteiten is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling op de maatgevende perioden gesimuleerd, te weten: de ochtendspits van 7.00 t/m 9.00 uur en de avondspits van 16.00 t/m 18.00 uur.
Vervolgens is de verkeersgeneratie van beoogde planontwikkeling hier bij opgeteld. Dat is allereerst gebeurd voor de woningen en het gezondheidscentrum. Het verkeer van en naar
deze bestemmingen verspreid zich namelijk over de gehele spits. Vervolgens is het is belangrijk dat de ‘hyperspits’ van de school hierin wordt meegenomen. Enkel in het ochtendspitsuur vindt deze verkeersgeneratie gelijktijdig plaats met de reguliere spitsperiode. De kwaliteit van de verkeersafwikkeling is uit te drukken in verliestijden en wachtrijlengtes.
De verkeersgeneratie van de beoogde woningen leidt tot 60 mvt/ochtendspitsuur en circa 30 mvt in het drukste halfuur. In dezelfde periode bedraagt de verkeersgeneratie van de huisartsenpraktijk circa 24 mvt/half uur. Inclusief halen en brengen genereert de basisschool 356 verkeersbewegingen in het drukste half uur, waarmee de totale verkeersgeneratie in de hyperspits tijdens het ochtendspitsuur circa 410 mvt/half uur bedraagt.
In dezelfde periode bedraagt de verkeersgeneratie per fiets circa 284 (koppels) die
aankomen, en de helft vertrekt in dezelfde periode ook weer. In het prognosejaar 2040 (modelscenario Hoog) blijkt dat de rotonde tussen de Beijerincklaan en Zuidelijke Randweg reeds in de autonome situatie onvoldoende capaciteit heeft om het verkeer in het maatgevende ochtend- en avondspitsuur voldoende af te wikkelen. Dit uit zich in een lange wachtrij en een te hoge verliestijd. In de planvariant wordt de rotonde vooral in het ochtendspitsuur verder belast, waardoor de wachtrijlengtes en verliestijden verder toenemen.
Om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling te verbeteren wordt geadviseerd nader onderzoek te doen naar het vergroten van de capaciteit van de rotonde, bijvoorbeeld in de vorm van een meerstrooksrotonde of het mogelijk ombouwen van de rotonde tot een met verkeerslichten geregeld kruispunt. Gelet op de feit dat de ronde al in de autonome situatie onvoldoende capactiteit heeft, is dit onderzoek al voorzien. Na dit onderzoek kunnen aanpassingen gedaan worden, waardoor vervolgens een voldoende doorstroming ontstaat op de rotonde.
6.9.2 Parkeren
Het stedenbouwkundig programma brengt op basis van de CROW de volgende (ongewogen) parkeerbehoefte met zich mee.
![]() |
Gelet op de menging van functies in het deelgebied zijn vervolgens de aanwezigheidspercentages van de CROW toegepast. Op basis van de aanwezigheidspercentages is de maximale (gewogen) parkeervraag 146 parkeerplaatsen.
Dit cijfer is exclusief het halen en brengen van de kinderen naar en van school en de KDV. Echter blijkt uit de parkeerbalans op basis van aanwezigheidscijfers dat tijdens deze momenten ook voldoende capaciteit aanwezig is in het gebied.
Totaal worden 212 parkeerplaatsen gerealiseerd.
De oplossing van het parkeervraagstuk gaat uit van een informeel rustig, dorps woonmilieu. In heel Park Triangel is er daarom gekozen voor een profielen van de woonstraten waar slechtsaan één zijde wordt geparkeerd, in de daartoe aangegeven vakken langs de weg. Bewoners en bezoekers parkeren langs de straat of in één van de twee parkeerhoven. De twee-onder-één-kap-woningen hebben ieder twee parkeerplaatsen op eigen terrein.
Voor de school is een kiss and ride strook aangelegd.
Daarnaast wordt een tijdelijke parkeerveld gerealiseerd ter plaatse van fase 2. Wanneer ook fase 2 ontwikkeld wordt, zullen de aantallen parkeerplaatsen van het tijdelijke parkeerveld in het ontwerp van dat plandeel worden opgenomen.
6.9.3 Conclusie
Vanuit het aspect verkeer en parkeren is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
6.10 Duurzaamheid En Gezondheid
6.10.1 Wet- en regelgeving
Conform artikel 1.3 sub a Omgevingswet is het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit een belangrijk maatschappelijk doel van de Omgevingswet. De aspecten veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit hangen nauw met elkaar samen. Gelet op de centrale rol van het gezondheidsaspect binnen de Omgevingswet dient dit aspect breed te worden gemotiveerd.
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik (circulariteit), efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) ziet onder andere toe op bepaalde kwaliteitseisen van nieuwbouw.
6.10.2 Onderzoek
In het openbaar gebied is bij elke plek een bijpassende groenvoorziening. Een belangrijk element in het ontwerp van de buurt is de groene driesprong, een autovrij gebied tussen de woningen en de maatschappelijke voorzieningen. Door het gebruik als wandel- en fietsverbinding en de indeling met gazonnen met bomen zorgt voor een ontmoetingsplek. Daarnaast is in het inrichtingsplan rekening gehouden met een bomenstructuur langs de wegen en in openbare ruimten. Deze groene inrichting met mogelijkheid voor ontmoeting en goede langzaam verkeerverbindingen zullen een positieve impact hebben op het gezondsaspect.
De nieuwe bebouwing voldoet aan de recenste duurzaamheidseisen. Tevens zorgen de maatschappelijke voorzieningen voor veel woningen in de omgeving voor een beperking van reisafstand.
6.10.3 Conclusie
Vanuit het aspect duurzaamheid en gezondheid is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies op locaties.
6.11 Trillingen
6.11.1 Wet- en regelgeving
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. Trillingshinder kan op twee manier optreden. Ten eerste kan er sprake zijn van de toevoeging van een milieubelastende activiteit met een trillingsemissie. In artikel 22.88 van de bruidsschat, die onderdeel uitmaakt van het tijdelijke omgevingsplan, zijn maximale waarden voor continue trillingen en voor herhaald voorkomende trillingen opgenomen.
Ten tweede kan er sprake zijn van de toevoeging van een trillinggevoelig gebouw. De Omgevingswet beschermt trillinggevoelige gebouwen tegen trillingen van activiteiten. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan hiervoor instructieregels. Voor de activiteiten wonen, wegen, vaarwegen en spoorwegen zijn er geen instructieregels voor trillingen. De gemeente kan hier eigen regels voor opstellen.
Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen. De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillingshinder als gevolg van een spoorweg wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. Indien de afstand tot het spoor meer dan 100 meter en minder dan 250 meter bedraagt, kan een quickscan trillinghinder raadzaam zijn indien bestaande klachten, de bodemopbouw en/of het treinbeeld hiertoe aanleiding geven.
6.11.2 Onderzoek
In dit geval is geen sprake van een bron van trillingshinder in of nabij het plangebied.
6.11.3 Conclusie
Vanuit het aspect trillingen is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Omgevingsplan
Tijdelijk omgevingsplan
Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024) worden de 'oude' bestemmingsplannen samen met de gedecentraliseerde rijksregels (de 'Bruidsschat') en gemeentelijke verordeningen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan.
Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het tijdelijk deel van het omgevingsplan en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan voor het gehele gemeentelijk grondgebied.
Het omzetten van ruimtelijke regels van het tijdelijk deel naar het nieuwe deel van het omgevingsplan kan per locatie. Een gemeente bepaalt zelf hoe groot zo'n locatie is. Ze hoeft dus niet in 1 keer voor het hele grondgebied de regels om te zetten. Als een ruimtelijke regel voor een locatie vervalt in het tijdelijk deel van het omgevingsplan, moeten alle ruimtelijke regels voor die locatie vervallen (artikel 22.6, lid 1, van de Omgevingswet).
Het opnemen van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan gebeurt met een wijzigingsbesluit van de gemeente. De regels in zo'n besluit moeten voldoen aan de eisen van de Omgevingswet.
TAM-omgevingsplan
Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de omgevingswet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl terwijl de inhoudelijk juridische invulling voldoet aan de regels in de Omgevingswet. Deze werkwijze is toegepast voor dit TAM-omgevingsplan. De planregels van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMROomgevingsplan gewijzigd.
7.2 Hoofdstukindeling
De volgende hoofdstukken zijn opgenomen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De regeling start met een préambule. Deze geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan als onderdeel van en in samenhang met de rest van het omgevingsplan gelezen moeten worden. Daarnaast zijn de algemene regels opgenomen waaronder het toepassingsbereik, begripsbepalingen, wijze van meten, het algemeen gebruiksverbod, algemene bouwregels en algemene omgevingsplanactiviteiten.
Hoofdstuk 2 Toegestane activiteiten en/of functies
Bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten gebruiksactiviteiten of functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken.
In dit geval zijn de functies Woongebied, Maatschappelijk en Verkeer opgenomen.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke bouwactiviteiten
Bevat de bepalingen met betrekking tot ruimtelijke bouwactiviteiten. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering.
7.3 Werkingsgebieden
Woongebied
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen, aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie.
Totaal zijn binnen het Woongebied maximaal 108 woningen toegestaan, in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen. Gestapelde woningen zijn echter alleen toegestaan binnen de het aangeduide gebied 'gestapeld'. De maximale goot- en bouwhoogte van grondgebonden woningen is 7 meter en 12 meter. De maximale bouwhoogte van gestapelde woningen is 19 meter.
Er mag alleen worden gebouwd indien wordt voldaan aan het beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 van de regels. Voor de beoogde stedebouwkundige accenten, veranda's en pergola's is een omgevingsvergunningsplicht opgenomen. Deze zaken zijn enkel toegestaan indien wordt voldaan aan de beoordelingsregels.
Vanwege het wegverkeerslawaai zijn in afwijking van de standaardwaarden hogere waarden toegestaan. Daar waar hogere waarden zijn toegestaan dient bij de omgevingsvergunning te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.
In een klein deel van het onderzoekgebied, aan de noordzijde (zie figuur 4-13 van het onderzoek) zijn nadere voorwaarden van toepassing om daarmee aan het gemeentelijk geluidbeleid te voldoen. Dit is geborgd in artikel 14.3.7 en 14.3.8 van de regels.
Maatschappelijk
Het schoolgebouw met kinderdagverblijf en maatschappelijke functies inclusief de bijbehorende buitenruimte zijn opgenomen binnen de functie Maatschappelijk. De toegestane ruimtelijke bouwactiviteiten geven maximale bouwhoogte van 14 meter en een maximaal vloeroppervlakte van 4.200 m2 als bouwnormen voor gebouwen. Daarnaast gelden bouwnormen in de vorm van maximale bouwhoogtes voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Vanwege het wegverkeerslawaai zijn in afwijking van de standaardwaarden hogere waarden toegestaan. Daar waar hogere waarden zijn toegestaan dient bij de omgevingsvergunning te worden aangetoond dat wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB.
Verkeer
Het openbaar gebied dat functioneel behoort bij de de Zuidelijke Rondweg heeft, net als de overige delen, een functie Verkeer gekregen. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Kostenverhaal
Het verhaal van de gemaakte kosten is aan de orde indien de wijziging van het omgevingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt met daarin kostenverhaalplichtige activiteiten. De volgende activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:
- de bouw van een of meer gebouwen met een woonfunctie;
- de bouw van een of meer hoofdgebouwen anders dan gebouwen met een woonfunctie;
- de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte of met een
- of meer gebouwen met een woonfunctie;
- de bouw van een gebouw dat geen hoofdgebouw als bedoeld onder b is, met ten minste
- 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte;
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een woonfunctie tot gebouwen met een woonfunctie, mits het ten minste tien woonfuncties betreft; of
- de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen met andere gebruiksfuncties dan een kantoorfunctie, een winkelfunctie of een bijeenkomstfunctie voor het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse tot gebouwen met een of meer van deze gebruiksfuncties, mits de cumulatieve bruto-vloeroppervlakte van de nieuwe gebruiksfuncties ten minste 1.500 m2 bedraagt.
Indien de wijziging van het omgevingsplan nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt, dient het kostenverhaal via een van onderstaande opties te worden verzekerd:
- a. anderszins, via een overeenkomst, bijvoorbeeld:
- 1. een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer van de kostenverhaalplichtige activiteit; of
- 2. via de gronduitgifte-overeenkomst tussen gemeente en een toekomstige eigenaar, indien de gemeente het volledige kostenverhaalsgebied in eigendom heeft;
- b. via regels kostenverhaal in het omgevingsplan, waarbij gekozen wordt tussen:
- 1. en systeem met tijdvak: vergelijkbaar met het systeem uit de Wro, waarbij plannen een duidelijk eindbeeld, een fasering en een einddatum hebben, zodat kosten en opbrengsten op voorhand goed te berekenen zijn;
- 2. of zonder tijdvak: een nieuw systeem voor gebiedsontwikkelingen zonder een duidelijk eindbeeld, zonder fasering en zonder einddatum, waardoor kosten en opbrengsten op voorhand moeilijker te berekenen zijn en er gewerkt wordt met scenario's.
In dit geval is sprake van een kostenverhaalplichtige activiteit, waarbij het kostenverhaal anderzins is verzekerd via een overeenkomst.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Participatie
Omgeving
Met de komst van de Omgevingswet speelt het aspect 'Participatie' een belangrijke rol bij gebiedsontwikkeling. Het doel van participatie is om belanghebbenden, zoals burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden vroegtijdig te betrekken bij besluitvormingsprocessen over projecten en activiteiten die invloed hebben op hun leefomgeving.
De wet schrijft niet voor hoe participatie exact vormgegeven moet worden, waardoor er ruimte is voor maatwerk. Dit betekent dat de inrichting van het participatieproces kan variëren afhankelijk van de locatie, het soort besluit, de omgeving en de betrokkenen. In de praktijk betekent dit dat er een breed scala aan participatiemethoden en -instrumenten beschikbaar zijn. In veel gevallen bepaald de gemeente de vorm, inhoud en reikwijdte van participatie.
De gemeente Waddinxveen vindt participatie belangrijk. Voor geheel Park Triangel, waar deelgebied I3 onderdeel van uitmaakt, zijn de inwoners al actief geïnformeerd. Zo is er een website (www.parktriangel.nl) opgericht waar inwoners van Waddinxveen op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Betrokken overheden en instanties
Het plan is voorgelegd aan de betrokken overheden en instanties.
9.2 Procedure
De gemeente legt de ontwerp-wijziging van het omgevingsplan en de bijbehorende stukken 6 weken ter inzage (artikel 3:11 Awb). Binnen 6 weken vanaf het moment van terinzagelegging van het ontwerp-omgevingsplan kan een ieder zienswijzen inbrengen.
Bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 2 Afweging Hogere Geluidwaarden
Bijlage 2 Afweging hogere geluidwaarden
Bijlage 1 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Bijlage 1 Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 3 Onderzoek Externe Veiligheid
Bijlage 3 Onderzoek externe veiligheid
Bijlage 4 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 5 Quickscan Ecologie En Inspectie Rugstreeppad
Bijlage 5 Quickscan Ecologie en inspectie rugstreeppad
Bijlage 6 Advies Nader Onderzoek Steenmarter
Bijlage 6 Advies nader onderzoek steenmarter
Bijlage 7 Beoordeling Advies Nader Onderzoek Steenmarter
Bijlage 7 Beoordeling advies nader onderzoek steenmarter