KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Water
Artikel 5 Woongebied
Artikel 6 Leiding - Water
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
4.2 Water In Park Triangel
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten
5.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
5.2 Milieueffectrapportage
5.3 Geluid
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Externe Veiligheid
5.7 Bodemkwaliteit
5.8 Archeologie En Cultuurhistorie
5.9 Natuurwaarden
5.10 Provinciaal Milieubelang
5.11 Parkeren
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Algemene Juridische Opzet
6.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Integraal Ontwikkelingsplan Triangel
Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan Deelplan Hi (Parkrijk)
Bijlage 3 Plankaart Deelgebied H - I1, Schaal 1:1000, A2+
Bijlage 4 Plankaart Deelgebied H-i1 Opgewerkt Met Omgeving, Schaalloos, A2
Bijlage 5 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel
Bijlage 6 Milieuparagraaf Uitwerkingsplan Triangel Plan 6
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 9 Stikstofberekening Polder Stein
Bijlage 10 Nota Vooroverleg En Zienswijzen
Bijlage 11 Besluit Vaststelling Hogere Waarden

Triangel plan 6

Uitwerkingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 14-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Triangel plan 6 met identificatienummer NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401 van de gemeente Waddinxveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bouwwerken op hetzelfde perceel wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;

1.6 afvalinzamelpunt:

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.7 baliefunctie:

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw;

1.8 balkon:

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bed&breakfast:

Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed&breakfast worden niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.11 beeldende kunst:

uiting van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde.

1.12 bestaande situatie:

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 bruto-vloeroppervlakte (bvo):

bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580;

1.24 carport:

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg;

1.25 coffeeshop:

een horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.27 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;

1.28 dakopbouw:

het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel;

1.29 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.30 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt in ieder geval niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;

1.31 fietsenstalling:

een ruimte, vaak overdekt, welk is ingericht voor het plaatsen van fietsen;+

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.33 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder;

1.34 geluidshinderlijke inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.35 geluidsluwe gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht met een maximale geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai van 48 dB;

1.36 gestapelde woning:

een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen;

1.37 grondgebonden woning:

een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.39 horecabedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.
Tot de hieronder genoemde categorieën Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

  • Horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):
    vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;
  • Horeca 2 (maaltijdverstrekkers):
    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;
  • Horeca 3 (spijsverstrekkers):
    vormen van horeca-activiteiten die primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;
  • Horeca 4 (drankverstrekkers):
    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;
  • Horeca 5 (zware horeca):
    vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs;

1.40 huishouden:

een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;

1.41 internetwinkel:

een specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet tot stand komt, ter plaatse alleen de bijbehorende opslag en distributie plaatsvindt en afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.42 kantoor:

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.43 kap:

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 15° en ten hoogste 75°;

1.44 kelder:

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud beneden peil is gelegen;

1.45 kunstwerk:

bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;

1.46 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.47 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van (sportieve) recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderopvang, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een woonzorgcentrum;

1.48 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.49 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 20% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 50 m2 als zodanig gebruikt mag worden;

1.50 ondersteunende horeca:

ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren;

1.51 overkapping:

een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand;

1.52 parkeervoorziening:

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;

1.53 parkeren:

het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

1.54 peil:

  1. a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  4. d. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.55 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.56 recreatief medegebruik:

vormen van recreatie (zoals wandelen en fietsen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn;

1.57 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.58 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.59 stallen van voertuigen:

het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen;

1.60 straatmeubilair:

bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;

1.61 terras:

een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.62 twee-aaneen gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee-aaneen gebouwde woningen;

1.63 verdieping:

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn;

1.64 voorgevel:

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.65 vrijstaande woning:

een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;

1.66 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;

1.67 waterkering:

natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie;

1.68 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.69 zijgevel:

een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor en achtergevel met elkaar verbindt;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;

2.2 bebouwingspercentage:

de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel;

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak;

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel het laagst gelegen peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

2.8 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemming 'Verkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. c. fietsenstallingen;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
  5. f. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  6. g. waterlopen en waterpartijen;
  7. h. kunstwerken;
  8. i. nutsvoorzieningen;
  9. j. speeltoestellen en -voorzieningen;
  10. k. (ondergrondse) afvalinzameling;
  11. l. objecten van beeldende kunst;
  12. m. standplaatsen;
  13. n. geluidwerende voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Artikel 4 Water

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. watergangen en waterpartijen;
  2. b. waterhuishouding, waterbeheersing en watergeleiding;
  3. c. bermen, taluds, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. kunstwerken;
  6. f. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor woonschepen en drijvende woningen als ligplaats.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen, in een woning, in de vorm van grondgebonden en gestapelde woningen;
  2. b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;

met de daarbij behorende

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. erftoegangswegen en verblijfsvoorzieningen;
  3. e. fiets- en voetpaden;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. h. parkeervoorzieningen;
  7. i. (kleinschalige) speelvoorzieningen;
  8. j. (ondergrondse) afvalvoorzieningen;
  9. k. nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de hoofdvorm en de situering van bouwwerken, ter waarborging van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de parkeercapaciteit;
  3. c. een evenwichtig ruimtelijk beeld;
  4. d. de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen.

5.4 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder b, in die zin dat de maximale goot- en bouwhoogte mag worden verhoogd met 1,5 m indien een half verdiepte parkeergarage wordt toegepast en indien het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand;
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder b, in die zin dat de maximale goot- en bouwhoogte voor grondgebonden woningen mag worden verhoogd tot respectievelijk maximaal 9 m en 14 m bedragen indien het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 6 Leiding - Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
  2. b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  3. c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

7.2 Bouwregels

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
  2. b. aan gronden de bestemming Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 , Waarde - Archeologie 4 of Waarde - Archeologie 5 toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 m bedragen.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. afwijken is uitsluitend toegestaan voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend horen burgemeester en wethouders het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterloop schriftelijk.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, is het verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport.
  1. b. Het in sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
  2. c. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterloop wordt of kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bouwen ten opzichte van N.A.P.

Hoofdgebouwen mogen wat betreft de begane grondvloer uitsluitend als volgt worden gebouwd:

  1. a. de bovenkant van de begane grondvloer mag niet dieper dan 4,85 meter onder NAP liggen.

10.2 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
  2. b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
  3. c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. daar waar detailhandel is toegestaan: de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan 10.000 kilo mag bedragen. Voordat afwijking wordt verleend, wordt mede advies ingewonnen van de regionale brandweer;
  6. f. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  7. g. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  8. h. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  9. i. het toestaan van een grotere bouwhoogte van een geluidscherm, mits:
    1. 1. de hoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    2. 2. de grotere hoogte noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de normen van de Wet geluidhinder.

12.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

13.1 Wijzigen bestemmingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.

13.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

13.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding -Water' te wijzigen door bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan te passen, toe te voegen of te verwijderen. De wijzigingsbevoegdheid kan alleen worden toegepast onder de volgende voorwaarden:

  1. a. voor verwijdering: als de leiding definitief is verwijderd;
  2. b. voor aanpassing, mits:
    1. 1. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    2. 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder;
  3. c. voor het toevoegen van nieuwe leidingen, mits:
    1. 1. de veiligheid van de andere aanwezige leidingen niet wordt geschaad;
    2. 2. een positief advies is ontvangen van de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 14 Overige Regels

14.1 Voorrangsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het uitwerkingsplan 'Triangel plan 6'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doelstelling

Aan de zuidzijde van Waddinxveen wordt de nieuwe woonwijk 'Park Triangel' gerealiseerd. Het voornemen is om in dit gebied, globaal gelegen tussen Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Gouda/Alphen en de A12, circa 2.700 nieuwbouwwoningen te realiseren. Doel van Park Triangel is het opheffen van het bestaande lokale tekort aan nieuwbouwwoningen en voor een belangrijk deel van de woningbehoefte in de grotere regio te voorzien.

In 2003 heeft de provincie Zuid-Holland middels een wijziging van het streekplan het gebied aan de zuidzijde van Waddinxveen aangewezen als nieuwbouwlocatie voor de gemeente.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Park Triangel heeft de gemeente Waddinxveen een masterplan opgesteld, waarin de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten voor de ontwikkeling van de wijk zijn verwoord.
De gemeente Waddinxveen heeft op 24 september 2008 het uit te werken bestemmingsplan Triangel (het moederplan) vastgesteld, om de ontwikkeling van Park Triangel in lijn met dit masterplan juridisch-planologisch te borgen. Op grond van dit bestemmingsplan is door middel van meerdere uitwerkingsplannen (ex artikel 3.6 Wro) de ontwikkeling van de woonwijk gefaseerd mogelijk gemaakt. Inmiddels zijn al diverse uitwerkingsplannen vastgesteld in het gebied en zijn woningen gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0001.png"

Afbeelding - overzicht deelgebieden park Triangel (bron: stedenbouwkundig plan)

Voor het deelplan H en I1, ook bekend als Parkrijk, is het stedenbouwkundig plan 'Deelplan H I (Parkrijk)' opgesteld voor bijna 640 woningen. Volgens het moeder-bestemmingsplan ligt hier een uit te werken woonbestemming.
Het doel van het voorliggende uitwerkingsplan ' Triangel plan 6' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied

Het plangebied Triangel is gelegen aan de zuidzijde van de bestaande bebouwing van Waddinxveen en is gelegen tussen de Beijerincklaan/Tweede Bloksweg, de spoorlijn Alphen/Gouda en de Zuidelijke Rondweg. In het uiterste zuiden raakt de punt van het plangebied de rijksweg A12.

In de navolgende afbeelding zijn de ligging van Park Triangel en de contouren van het de nieuwe woonwijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0002.png"

Afbeelding - globale ligging Park Triangel

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0003.png"

Afbeelding - globale begrenzing Park Triangel

Park Triangel is onderverdeeld in verschillende deelgebieden, die gefaseerd mogelijk worden gemaakt. Het plangebied van dit uitwerkingsplan Triangel plan 6, gelegen aan de zuidzijde van Park Triangel vormt een logische afsluiting van Waddinxveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0004.png"

Afbeelding - globale begrenzing plangebied

1.3 Het Geldende Bestemmingsplan

Op het perceel Park Triangel, deelgebied H en I1 is het bestemmingsplan 'Park Triangel' van kracht, zoals vastgesteld op 24 september 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0006.png"

Afbeelding - uitsnede geldend bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan ligt ter plaatse van het plangebied een uit te werken woonbestemming. In de regels van het bestemmingsplan zijn allerlei uitwerkingsregels opgenomen. Deze dienen in acht te worden genomen bij het opstellen van het uitwerkingsplan.

1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken

Het uitwerkingsplan 'Triangel plan 6' met identificatienummer NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:

  • verbeelding
  • planregels.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het uitwerkingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het uitwerkingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.

1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • Hoofdstuk 4 Water gaat dieper in op de wateraspecten die in en om het plangebied spelen;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
  • in hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande Situatie

In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven.

2.1.1 Historie

Waddinxveen is ontstaan als lintdorp op de kruising van wegen tussen Gouda, Alphen aan den Rijn, de poldergebieden aan de westzijde van Gouda en de brug over de Gouwe. Het plangebied, gelegen ten zuiden van de oude kern van Waddinxveen, is een diepgelegen polder waar in het verleden veen is gewonnen. Met de wegen als dragers, werden de omliggende polders via een typische slagenverkaveling drooggelegd. Deze slagen zijn ook vandaag nog terug te zien in het landschap. Door de deklaag van klei is inzijging van regenwater in de bodem moeilijk, hetgeen het noodzakelijk maakte een dicht stelsel van sloten en tochten aan te leggen om het gebied droog en bewerkbaar te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0007.png"

Afbeelding - bestaande situatie (bron: stedenbouwkundig plan)

Het plangebied maakt deel uit van de Zuidplaspolder. De ontginning van dit gedeelte vond plaats vanaf de Noordelijke Plasweg. Als grote afwatering werd de Zuidelijke Dwarstocht aangelegd. Typisch genoeg staan de slagen haaks ten opzichte van de slagen in de omliggende polders. De Zuidelijke Dwarstocht is ook nog aanwezig in het plangebied. Vanaf de tijd van drooglegging is het plangebied gebruikt als agrarisch gebied, waarbij voornamelijk sprake is van gebruik als weiland. Dit gebruik heeft zich tot voor kort doorgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0008.png"

Afbeelding - bestaande situatie (bron: stedenbouwkundig plan)

De Zuidplaspolder is thans doorsneden door grote infrastructurele elementen. De rijksweg A12 ligt aan de zuidzijde van het plangebied en de spoorlijn Gouda/Alphen aan de oostzijde van het plangebied. In de omgeving van het plangebied heeft daarnaast een zeer sterke verstedelijking plaatsgevonden, waarbij meest recentelijk de woonwijk Zuidplas aan de westzijde van het plangebied en het industrieterrein Coenecoop aan de oostzijde van het plangebied zijn opgeleverd.

2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0009.png"

Afbeelding - bovenaanzicht op het plangebied H- I1 (Parkrijk), bron: stedenbouwkundig plan

Het projectgebied Park Triangel vormt een (voormalig) agrarisch groene driehoek in een verstedelijkt landschap, ingeklemd door spoorwegen, stedelijke bebouwing (het bedrijventerrein Coenecoop en de woonwijk Zuidplas) en een agrarisch gebied.
Het projectgebied ligt in de noordelijke punt van de droogmakerij Zuidplaspolder. Het verkavelingspatroon wordt gekenmerkt door een regelmatige verkaveling met smalle, langwerpige kavels gescheiden door smalle, ondiepe sloten.

Woningen
Er was, voordat het gebied als nieuwbouwlocatie werd aangewezen, sprake van veehouderij, akkerbouw en glasopstanden. Op dit moment wordt het gebied met name gekarakteriseerd door woningen, het centrale park en braakliggend terrein.

De afgelopen jaren is het gebied in snel tempo ontwikkeld: er zijn vele woningen gebouwd, de hoofdinfrastructuur en het centrale park zijn aangelegd. Ook is het treinstation Waddinxveen Triangel gerealiseerd.

Ontsluiting
Het plangebied wordt voor het autoverkeer via de N453 (Beijerincklaan) ontsloten vanaf de A12 (Den Haag-Utrecht) en via de N453 (Beijerincklaan) en de N456 (Bredeweg) vanaf de A20 (Gouda-Rotterdam). In oostelijke richting wordt Park Triangel via de Zuidelijke Rondweg, de N454 (Kanaaldijk), N207 (Coenecoopbrug) en N452 (Goudse Poort) eveneens ontsloten vanaf de A12.
In noordelijke richting vindt de ontsluiting via de N454 (Kanaaldijk) en Kerkweg-oost plaats vanaf de N207.

Groen
De groenstructuur in het plangebied is sterk verweven met de waterstructuur. De brede taluds en groengebieden langs de verschillende waterpartijen dragen sterk bij aan het groene karakter van de wijk en de ecologische waarde van het gebied. Het brede, doorgaande groenelement dat tevens een belangrijke ecologische waarde heeft is de spoorzone.

Park Triangel dankt haar naam aan het grote park dat het groene hart vormt van de wijk. Op 28 mei 2016 is dit park geopend met onder andere een junglebos, speelveldjes voor diverse sporten en een vis- en aanlegsteiger.

Water
In de huidige situatie is er een belangrijke hoofdwatergang, de Zuidelijke Dwarstocht, die langs het plangebied loopt. Rondom het gebied lopen de bestaande watergangen langs het spoor en de Tweede Bloksweg. De verschillende waterlopen worden op verschillende plaatsen verbonden, waardoor een netwerk van water ontstaat en op bijna elk punt van de wijk het water ervaarbaar wordt. Deze dooradering met water legt een duidelijke relatie met het oorspronkelijke polderlandschap.

2.2 Nieuwe Situatie

Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologisch kader voor de ontwikkeling van de gronden in het plangebied. In deze paragraaf wordt ingegaan op de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor het gebied en voor dit bestemmingsplan.

2.2.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn dertien onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (ontwerp)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes.
In juni 2019 is het ontwerp van de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd en gelanceerd. Naar verwachting wordt de NOVI begin 2020 vastgesteld.

Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

    In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
    De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
    Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.
  3. 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.
  4. 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening


Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2). In paragraaf 5.1 wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder.

3.1.4 Conclusie

Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal/regionaal Beleid

3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland

Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.

Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.

Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:

  • in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.3);
  • wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.

Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Triangel (2008) worden geen nieuwe mogelijkheden geboden. In totaal is het woningbouwprogramma op sommige aspecten zelfs fors verkleind.
Ten aanzien van het gewijzigde woningbouwprogramma is voor geheel Triangel recentelijk een laddertoets uitgevoerd. In paragraaf 5.1 wordt verder ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.

3.2.3 Regionale Agenda Wonen

Het doel van de Regionale Agenda Wonen (RAW) is om gemeenten op regionaal niveau een kader te bieden waardoor er tijdig kan worden ingespeeld op kansen of ongewenste ontwikkelingen op het gebied van wonen. In de RAW staan drie onderwerpen centraal:

  1. 1. Het waarborgen van de productie: in de meeste gemeenten in Midden-Holland is de afgelopen jaren onvoldoende gebouwd om aan de woningbehoefte te voldoen. Hierdoor is de vitaliteit van de regio onder druk komen te staan. Waarborgen van de productie is essentieel om goede huisvestingsmogelijkheden te bieden aan de diversiteit aan huishoudens. Doelgroepen zijn onder andere starters, jonge en oudere gezinnen, kleine huishoudens en senioren.
  2. 2. Beter benutten van kwaliteiten van de regio: Midden-Holland kent een breed aanbod aan woonmilieus. De woningbouw moet de diversiteit van de regio en de kwaliteit van het wonen verder versterken.
  3. 3. Voorzien in de behoefte van specifieke doelgroepen: gemeenten gaan beter samenwerken om tot betere afstemming en samenwerking te komen met betrekking tot het huisvesten van kwetsbare doelgroepen, zoals:
    1. a. lagere en middeninkomens (tot €43.000 per jaar): Deze groep kan nauwelijks terecht in de koopsector en heeft daardoor problemen met de doorstroming vanuit sociale huur.
    2. b. arbeidsmigranten
    3. c. bijzondere doelgroepen (verstandelijk, lichamelijk of psychisch beperkt) en maatschappelijke opvang.

De ontwikkeling van Park Triangel zorgt voor kwalitatief goede huisvestingsmogelijkheden voor verschillende soorten huishoudens en draagt op deze manier bij aan de vitaliteit binnen de regio Midden-Holland.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieu's als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'wonen bestaand' en 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie. Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt onder meer ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom.

3.3.2 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie Waddinxveen 2018-20122 vastgesteld. Het doel van deze woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Die richting bestaat uit een hoofddoelstelling, vier pijlers en een woningbouwprogramma.

Hoofddoelstelling: prettig wonen voor iedereen
Waddinxveen ligt op het grensvlak van stad en platteland. Het voorzieningenniveau is goed, de sociale cohesie is sterk, er is werkgelegenheid en de gemeente heeft een rijk verenigingsleven. Waddinxveen is goed bereikbaar. Dat maakt Waddinxveen een aantrekkelijke woongemeente. Iedereen die dat wil moet op een prettige, geschikte manier kunnen wonen in Waddinxveen. Daarom moet de woningvoorraad zo goed mogelijk aansluiten bij de markt en moeten mensen die hulp nodig hebben bij het vinden van passende huisvesting worden ondersteund.

De vier pijlers

  • Pijler 1: beschikbaarheid en betaalbaarheid
    Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil dan ook kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor alle doelgroepen moeten voldoende woningen beschikbaar zijn.
  • Pijler 2: wonen, zorg en welzijn
    Prettig wonen hangt voor een groot deel ook samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is en wonen in een geschikte woning.
  • Pijler 3: duurzaamheid
    Duurzaamheid is een belangrijk thema in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan een beter woon- en leefklimaat.
  • Pijler 4: leefbaarheid
    Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden.

Woningbouwprogramma
Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en 't Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Voor Park Triangel hanteren we als uitgangspunt dat 40% van Park Triangel gebouwd wordt voor de lokale en regionale behoefte en 60% voor de bovenregionale behoefte. Deze bovenregionale behoefte komt voornamelijk voort uit de verhuisrelatie die Waddinxveen heeft met Rotterdam en Den Haag.

Vanwege deze actualisatie van het bestemmingsplan heeft de gemeente Waddinxveen een onderbouwing van het woningbouwprogramma aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is opgenomen in paragraaf 5.1.

3.3.3 Mobiliteitsplan

Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de voornoemde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

In het Mobiliteitsplan is rekening gehouden met de nieuwe woonwijk Park Triangel.

3.3.4 Masterplan Triangel/IOP

In het Masterplan zijn de ruimtelijke kaders voor de ontwikkeling van het gebied aangegeven. Na het Masterplan zijn diverse uitwerkingen opgesteld, zoals visies en ontwikkelingsprogramma's waaronder het Integraal OntwikkelingsPlan (IOP).

In februari 2010 heeft de gemeenteraad van Waddinxveen het IOP voor Park Triangel vastgesteld. Dit plan bestaat uit vijf onderdelen:

  1. 1. het Stedenbouwkundig Plan met het bijbehorende functionele programma;
  2. 2. het Kwaliteitsinstrumentarium, de beschrijving van de te bereiken product- en proces kwaliteit;
  3. 3. het Bestemmingsplan Triangel als het vigerende juridisch planologisch kader;
  4. 4. de Grondexploitatie van de door de gemeente Waddinxveen en BPD (Voorheen Bouwfonds Ontwikkeling) op te richten GEM;
  5. 5. de Samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Waddinxveen en BPD (voorheen Bouwfonds Ontwikkeling), waarin partijen hun afspraken over de samenwerking bij de ontwikkeling van Park Triangel hebben vastgelegd.

Op 22 januari 2014 heeft de gemeenteraad het IOP bevestigd.

Ten behoeve van de stedenbouwkundige kaders zijn voor verschillende delen van Triangel stedenbouwkundige visies en plannen opgesteld:

  1. 1. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg;
  2. 2. Kwaliteitsinstrumentarium, IOP Park Triangel;
  3. 3. Park Triangel - Waddinxveen, Stedenbouwkundig plan fase 1a;
  4. 4. Voorlopig ontwerp Centrale Park;
  5. 5. Stedenbouwkundig plan Lint Tuinbouwweg;
  6. 6. Visie inpassing Tweede Bloksweg en Tuinbouwweg.

3.3.5 Parapluplan Archeologie en Parkeren

Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren. Een deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' gekregen.
Deze bestemming is in het voorliggende wijzigingsplan overgenomen.

Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens vertaald in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.

3.3.6 Beleidsnota externe veiligheid

De gemeente Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota externe veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:

  • woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
  • binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
  • de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
  • nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • routering gevaarlijke stoffen;
  • aardgasleidingen.

Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 (zie paragraaf 3.3.1) en wordt bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Inleiding

4.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is door de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 (NWP) vastgesteld. Het NWP vervangt het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 en geeft de hoofdlijnen, principes en richting weer van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050.

Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.

Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Het kabinet streeft naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen.

Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:

  • de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie),
  • de Beleidsnota Noordzee
  • de verankering van afspraken die betrekking hebben op water vanuit het Energieakkoord
  • de Natuurvisie
  • de Internationale Waterambitie
  • de geactualiseerde plannen en maatregelenprogramma’s om te voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

4.1.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers.

Het algemeen bestuur van het HHSK heeft op 29 juni 2016 het Waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water' (WBP) vastgesteld.

Het WBP geeft de visie en ambities weer op het waterbeheer voor de lange termijn. Het plan bepaalt de koers: het geeft richting aan het handelen van het HHSK en biedt burgers, bedrijven, partners en andere betrokkenen zicht op wat zij van het HHSK kunnen verwachten.

Het HHSK staat voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer in directe verbinding met de omgeving. Het HHSK streeft er naar haar taken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten uit te voeren, bij te dragen aan de leefbaarheid van het gebied en de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van het watersysteem te vergroten. Zo benoemt het waterbeheerplan concrete doelen om de impact van klimaatverandering (adaptatie) en de omvang van de klimaatverandering (mitigatie) te beperken. Een mogelijke aanscherping van doelen zal binnen de planperiode plaatsvinden.

Het HHSK gaat actief in gesprek met de omgeving en staat open voor initiatieven van burgers, bedrijven en partners.

Het streven is het watersysteem zo goed mogelijk geschikt te houden voor alle functies. Daarnaast is er aandacht voor de aantrekkelijkheid van het woon- en leefgebied voor alle gebruikers. Ambities zijn uitgewerkt binnen verschillende thema's:

  • veilig en bewoonbaar (waterveiligheid)
  • voldoende, schoon en aantrekkelijk water (watersysteem)
  • gezuiverd water (afvalwaterketen en emissies)
  • veilige wegen

4.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.

Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:

  • een veilig en robuust watersysteem;
  • het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
  • een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
  • het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
  • het optimaliseren van beheer en onderhoud;
  • het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.

In het kader van het bestemmingsplan Park Triangel is uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend uitwerkingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken wordt omgegaan (zie navolgend paragraaf 4.2).

4.2 Water In Park Triangel

In het kader van het geldende (moeder-)bestemmingsplan Triangel is uitvoerig op het thema water ingegaan en zijn ook afspraken gemaakt met de waterbeheerders over de omgang met dit thema, zoals waterberging, veiligheid en waterkwaliteit. Tevens heeft uitvoerig onderzoek plaatsgevonden.
In navolgende is de omgang met dit thema uit het (moeder-)bestemmingsplan Triangel overgenomen. Dit bestemmingsplan zal voor toetsing aan de relevante waterpartners worden voorgelegd. Op basis van voorgaande uitwerkingsplannen voor Triangel zijn aandachtspunten naar voren gebracht door het HHSK, die in de navolgende tekst zijn verwerkt.

Veiligheid en voorkomen van wateroverlast
Door de aanleg van Park Triangel treedt functieverandering op in de Zuidplaspolder. Daardoor neemt mogelijke schade bij een dijkdoorbraak toe. De vraag is dan of de schadeklasse van de boezemkades moet worden verhoogd. Maatgevend hierbij is een doorbraak van de waterkering langs de Gouwe. De boezemkade langs de Gouwe heeft als normering schadeklasse V. Dit is de zwaarste klasse. Het verzwaren van de boezemkades is dan ook voor Park Triangel niet relevant.

In december 2005 is in opdracht van de provincie een onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van een overstroming voor de Zuidplaspolder. Onder andere voor plangebied Park Triangel zijn de maximaal optredende waterstanden berekend.

Deze waterstand ligt 15 cm lager dan het beoogde vloerpeil van toekomstige woningen (dit was aanvankelijk NAP -5,05 m en voor nieuwe woningen recentelijk verhoogd naar NAP -4,85 m). Deze waterstand treedt op bij een dijkdoorbraak langs de Gouwe tussen Waddinxveen en de A12. Door provincie en het Hoogheemraadschap is geconcludeerd dat gezien de geringe waterdiepte, de verwaarloosbare stroomsnelheden van het water en de beschikbare evacuatietijd geen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Het bruto oppervlak van de ontwikkeling bedraagt 106 hectare. Wanneer er vanuit wordt gegaan dat 50% van het gebied verhard wordt dan moet voor 53 hectare waterberging gecompenseerd worden. Binnen het gebied is al 15 hectare verhard, waardoor de waterbergingsopgave geldt voor 53-15 = 38 hectare. Voor dit oppervlak geldt dat conform de eisen van het HHSK waterberging gerealiseerd moet worden.
De te realiseren waterberging bedraagt dan 19.400 m3. Deze bergingshoeveelheid dient gevonden te worden tussen het peil van -5.92 m. NAP en -6.25 m. NAP (toetshoogte voor grasland). Het benodigde wateroppervlak voor waterberging bedraagt dan 5,9 hectare. Wanneer de hoeveelheid vermeerderd wordt met de hoeveelheid bestaand open water dan bedraagt het te realiseren wateroppervlak in totaal 14,5 hectare.

Waterkwantiteit
Het bestemmingsplan maakt (parkeer)kelders mogelijk. Om overlast te voorkomen moeten de (parkeer)kelders waterdicht zijn, zodat geen grondwater kan binnentreden. Daarnaast moet bij het ontwerp rekening worden gehouden met mogelijk peilstijgingen van het oppervlaktewater. Geadviseerd wordt de inrit, eventuele ramen en ventilatieopeningen van de parkeerkelders ruim boven het maximale waterpeil aan te leggen zodat geen wateroverlast optreedt bij forse peilstijgingen.

Voorkomen van grondwateroverlast
Het toekomstige wegpeil in het plangebied wordt dusdanig gekozen dat de minimale drooglegging is gewaarborgd. De drooglegging, het verschil tussen het wegpeil en het waterpeil, voor het waterrijke plangebied met zettingsgevoelige bodem die is overeengekomen met HHSK en gemeente bedraagt 0,9 meter. Hiermee wordt de nodige veiligheid geboden tegen grondwateroverlast.

Tegengaan bodemdaling veengebied
Voorafgaand aan de bouw en bewoning (gebruiksfase) zal het plangebied bouwrijp gemaakt worden. Hierbij zal gedurende 8 maanden tot 3 jaar de bodemdaling (zetting) kunstmatig worden versneld (door bijvoorbeeld de toepassing van verticale drainage, eventueel in combinatie met een extra bovenbelasting bestaande uit een grondlichaam en/of het afgraven van zettingsgevoelige bodemlagen zoals klei en veen en het terugbrengen van zand) teneinde gedurende de gebruiksfase de bodemdaling te beperken tot acceptabele waarden (norm). De norm die hiervoor gehanteerd wordt is dat een restzetting van 10 cm wordt geaccepteerd ter plaatse van wegen en riolering. Ter plaatse van tuinen wordt voorzien in een restzetting van 20 cm per 30 jaar.

De nadere uitwerking hiervan, zoals de systeemkeuze van de versnelde consolidatie, dient in overleg met het HHSK tot stand te komen. Het HHSK heeft wel de toename van kwel als aandachtspunt benoemd.

Riolering en waterkwaliteit
In het gebied wordt een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd waarbij, waar mogelijk, afstromend hemelwater van schone oppervlakken direct wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afkoppelen geschiedt met inachtneming van de daarvoor bij het HHSK geldende richtlijnen. Voorbeelden van oppervlakken die relatief schoon zijn, zijn onder andere daken en verkeersluwe wegen. Hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterrioolzuiveringsinstallatie. Verder zal het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen toegepast worden, alsmede niet-uitlogende en milieuvriendelijke beschoeiing en betuining.

Hiermee wordt verontreiniging van het afstromende hemelwater beperkt. Omwille van de waterkwaliteit, worden in het plangebied geen doodlopende watergangen aangelegd, hetgeen de doorspoelbaarheid gunstig beïnvloedt.

Inrichting en ecologie
In het plangebied zullen de oevers ter plaatse van de openbare ruimte natuurvriendelijk worden ingericht. Het HHSK stelt dat minimaal 50% van de totale oeverlengte op deze wijze wordt ingericht. Een natuurvriendelijke oeverinrichting bestaat uit oevers met een flauw talud, zodat de waterdiepte geleidelijk afneemt. Hiermee wordt een variatie aan vegetatietypen gestimuleerd. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke oevers dragen bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.

Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK (met uitzondering van de hoofdwatergang langs de spoorlijn, die conform de Legger wordt onderhouden door Prorail). De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle watergangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden). Daartoe dienen de kruisingen met wegen doorvaarbaar te zijn voor varend onderhoudsmaterieel

De bewoners dienen op de hoogte te worden gesteld van de plichten, geboden en verboden met betrekking tot het onderhoud en activiteiten ter plaatse van het aangrenzende open water. Het gaat daarbij onder andere over het toepassen van geschikte bouwmaterialen, de eisen ten aanzien van bebouwing en steigers. De aanwezigheid van bomen en grote struiken langs de oevers is in algemene zin niet gewenst omdat dit leidt tot te veel beschaduwing en overmatige bladval in het water.
Bouwen langs of in de hoofdwatergang is niet toegestaan omdat dan de bereikbaarheid voor het onderhoud wordt belemmerd. Daarnaast zal de benodigde transportcapaciteit van de hoofdwatergang ontoelaatbaar worden beperkt indien bebouwing plaatsvindt. Deze bouwbepalingen zijn in de planregels van het voorliggende uitwerkingsplan vastgelegd .

Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet). Vooroverleg hierover is gestart.

In de keur is ook geregeld dat "beschermingszone" voor watergangen in acht dienen te worden genomen. Het komt erop neer dat binnen de beschermingszone vanaf de insteek van de watergang (bovenkant talud) enkele meters niets gebouwd en opgeslagen mag worden. De laatst genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. De beschermingszone is door middel van een dubbelbestemming in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Voor het afkoppelen en direct lozen op het oppervlaktewater dient bij het HHSK vergunning te worden aangevraagd in het kader van de Waterwet.

Advies HHSK
De waterparagraaf van dit uitwerkingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het HHSK.

Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten

Het milieubeleid is primair bedoeld om een optimale leefomgeving te realiseren. Dit kan er soms toe leiden dat planologische of milieutechnische beperkingen dienen te worden opgelegd aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. In onderstaande worden de conclusies voor de verschillende aspecten beschreven.

Een groot deel van het voorliggende hoofdstuk (paragrafen 5.3 t/m 5.10) is opgesteld door de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH). Het betreffende document is voor de volledigheid als bijlage 6 in de toelichting opgenomen.

5.1 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De treden van de ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling, en;
  • indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens de nieuwe laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De voorliggende ontwikkeling wordt in het kader van het voorliggende uitwerkingsplan beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit jurisprudentie blijkt dat bij het vaststellen van een uitwerkingsplan artikel 3.1.6, tweede lid, Bro in acht genomen zal moeten worden als het uitwerkingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro (uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1295 (Zevenaar)).

Onderbouwing Ladder voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel
De gemeente Waddinxveen heeft vanwege een actualisatie van het bestemmingsplan een onderbouwing van het woningbouwprogramma aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Er dient aangetoond te zijn dat er een regionale behoefte is aan woningen, kantoren en bedrijvigheid. De actualisatie van het betreffende bestemmingsplan is uiteindelijk niet doorgezet. Het rapport wordt dan mede gebruikt voor de onderbouwing van het voorliggende uitwerkingsplan.
Het rapport 'Onderbouwing ladder voor duurzame verstedelijking Park Triangel' is bijgevoegd in bijlage 5. In het rapport wordt met betrekking tot de behoefte aan woningen het volgende geconcludeerd:

  • Binnen de regio bestaat een kwalitatieve behoefte aan 2.710 sociale huurwoningen. De sociale huurwoningen die in Park Triangel deelplan H en I zijn voorzien passen hier ruimschoots binnen.
  • Door het grote tekort aan plancapaciteit in de zuidvleugel, is er tevens een grote behoefte aan grondgebonden woningen en appartementen.
  • Rekening houdend met de bovenregionale vraag, is er een kwantitatieve behoefte aan 22.340 woningen.
  • Tevens is er een kwalitatieve behoefte aan 6.090 grondgebonden woningen en 16.250 appartementen.

Geconcludeerd wordt dat de in Park Triangel H en I geplande woningen ruimschoots passen in de actuele behoefte.

Bestaand stedelijk gebied
In het rapport is aangegeven dat zowel Rijk als provincie de locatie Park Triangel als bestaand stedelijk gebied beschouwen. Op grond van de provinciale omgevingsvisie valt voorliggende deelgebied echter net buiten de het BSD (bestaand stads- en dorpsgebied).
In onderhavig geval is sprake van een geplande uitbreiding in aansluiting op bestaand stads- en dorpgebied (BSD). Het betreft een woongebied dat al in afronding is met een goede fiets- en verkeersontsluiting voor omliggende voorzieningen en doorgaande snelwegen. Ook is op zeer korte afstand de treinhalte Waddinxveen Triangel (sprinters) aanwezig.
Door de provincie is Park Triangel dan ook als een van de woningbouwlocaties aangegeven op de zogeheten '3 ha kaart' en de bijbehorende tabel (zie paragraaf 3.1.2). Dit betekent dat de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling. In het voorliggende geval staat de voorliggende locatie niet meer ter discussie.

Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

5.2 Milieueffectrapportage

5.2.1 Wet- en regelgeving

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is.

  1. 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    2. b. De activiteiten in het bestemmingsplan tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden leiden (passende beoordeling noodzakelijk).
      Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
  2. 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    1. a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    2. b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  1. 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
    Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
    Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

5.2.2 Onderzoek

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is wordt in eerste instantie beoordeeld of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. De ontwikkeling van De Triangel valt onder onderdeel D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het oorspronkelijke plan maakt via een uitwerkingsplicht de bouw van 3000 woningen met voorzieningen mogelijk. Dat ligt boven de drempelwaarde van 2000 woningen. Het vigerende bestemmingsplan Triangel is kaderstellend voor de latere uitwerkingsplannen, daarom is in 2005 een plan-m.e.r. opgesteld, zie bijlagen bestemmingsplan Triangel 12 december 2008.

Voor de latere uitwerkingsplannen wordt per geval bekeken of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig is.

Dit uitwerkingsplan Plan H en I heeft alleen een woonbestemming en betreft een uitwerking van het vigerende bestemmingsplan. Er is een m.e.r beoordeling uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. In de m.e.r. beoordeling is getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG):

  • kenmerken van het project;
  • plaats van het project;
  • kenmerken van potentieel effect.

Tabel - Vormvrije mer beoordeling
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0013.png"

5.2.3 Conclusie

Uit de beoordeling blijkt dat de ontwikkeling niet zorgt belangrijke nadelige milieugevolgen en dat een milieueffectrapportage niet aan de orde is.

5.3 Geluid

5.3.1 Wet- en regelgeving

5.3.2 Conclusie

Rijksweg A12
Bij de berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van de A12 is rekening gehouden met de plaatsing van het geluidsscherm met een lengte 595 meter en een hoogte 2,5 meter. Binnen deelplan H valt slechts een beperkt aantal woningen binnen de wettelijk zone van de rijksweg. Binnen de wettelijke zone zijn de volgende hogere waarden vastgesteld:

  • 52 dB voor vijf woningen;
  • 53 dB voor elf woningen.

Het besluit waarbij de hogere waarden zijn vastgesteld is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.

N451, Parallelstructuur A12
Bij de berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van de N451 is rekening gehouden met de plaatsing van het geluidsscherm met een lengte 200 meter en een hoogte 3,5 meter. Binnen deelplan H valt slechts een beperkt aantal woningen binnen de wettelijk zone van de N451. Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van de N451 ter plaatse van de woningen binnen deelplan H de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

Zuidelijke Rondweg
Bij de berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van de Zuidelijke Rondweg is rekening gehouden met SMA NL 8 G+ (of gelijkwaardig) als asfalt. Uit de berekeningen blijkt dat ten gevolge van de N451 ter plaatse van de woningen binnen deelplan H en I de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden wanneer SMA Nl 8 G+ wordt toegepast.

Beijerincklaan
Ten gevolge van de Beijerincklaan wordt ter plaatse van de woningen binnen deelplan H en I de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Tweede Bloksweg
Ten gevolge van de Tweede Bloksweg wordt ter plaatse van de woningen binnen deelplan H en I en H de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Vredenburghlaan
Ten gevolge van de Vredenburghlaan wordt ter plaatse van de woningen binnen deelplan H en I de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden.

Gecumuleerde geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidsbelasting binnen deelplan H en I varieert van 50 dB aan de noordwestzijde tot 57 dB ter plaatse van de meest zuidelijke woning direct lang de Zuidelijke Rondweg. Geadviseerd wordt om met de dimensionering van de benodigde gevelwering rekening te houden met de geluidsbelasting zoals weergegeven in bijlage 8 van het akoestisch onderzoek (zie bijlage 7 van deze toelichting).

Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat binnen deelplan I en H is bepaald door middel van de methode Miedema. Hieruit blijkt dat het woon- en leefklimaat varieert van goed (slechts enkele achtergevels) tot matig direct langs de Zuidelijke Rondweg. De typering van het woon- en leefklimaat is passend voor een woonwijk gelegen op korte afstand van wegen.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wet- en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel - Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0016.png"

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  1. a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  2. b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  3. c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  4. d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen).

Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  1. 1. Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  2. 2. Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  3. 3. Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

De NIBM regels gelden niet voor PM2,5. Aan de grenswaarde voor PM2,5 moet dus wel worden getoetst. PM2,5 is een fractie van PM10. Indien aan de normen voor PM10 wordt voldaan wordt ook aan de norm voor PM2,5 voldaan.

5.4.2 Onderzoek

Het plan maakt onderdeel van het IBM-project “Woonwijk Triangel” dat onder nummer 1489 in het NSL is opgenomen. De NSL-melding betreft de realisatie van in totaal 3000 woningen in de periode van nu tot 2030. In de Monitoringstool (de rekenkundige onderbouwing van het NSL) is in de voor de luchtkwaliteit berekeningen gebruikte verkeersgegevens eveneens rekening gehouden met de realisatie van deze woningen. Het betreft hierbij gegevens uit het Regionaal Verkeers- en Milieumodel Midden-Holland (RVMH), versie 2.5 voor de prognose over 2020 en 2030 en van versie 2.2 voor de concentratieberekening in 2015. Het onderhavige plan maakt onderdeel uit van het IBM-project en is ten opzichte van de NSL-melding niet gewijzigd. Hiermee kan gesteld worden dat op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder d, Wm (“grondslag NSL”) voldaan wordt aan de eisen van de Wet Luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de bijdrage aan de luchtverontreiniging ten gevolge van de planontwikkeling is om deze reden niet noodzakelijk.

PM2,5 en PM10
Per 1 januari 2015 is de grenswaarde voor PM2,5 inwerking getreden. In het globale bestemmingsplan Triangel uit 2008 was onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit concentraties voor NO2 en PM10. Uit de luchtonderzoeken in het bestemmingsplan Triangel 2008 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling in het bestemmingsplan Triangel voldoet aan de grenswaarden voor NO2 en PM10. Indien voldaan wordt aan de grenswaarden voor PM10 dan wordt ook voldaan aan de grenswaarden voor PM2,5. Ondanks dat het rapport van 2008 is kan deze regel nog steeds worden gehanteerd. Er is van het plangebied een uitsnede gemaakt uit de NSL monitoringstool. In figuur 3.1 zijn de rekenpunten voor luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied opgenomen. Op alle meetpunten in de omgeving is de concentratie N02 en PM10 < 35 ìg/m3 en de PM 2,5 < 20 ìg/m3.Deze luchtkwaliteit concentraties zijn lager dan de grenswaarden zoals in voorgaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0017.png"

Afbeelding - meetpunten uit de NSL-monitoringstool

In navolgende tabel is een rekenpunt langs de Zuidelijke Randweg genomen aan de rand van het plangebied. Dit rekenpunt is met rode pijl aangegeven op de figuur op de vorige pagina. De berekende concentraties liggen ruim onder de grenswaarden en hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Tabel - Concentratie van NO2 , PM10 en PM 2,5 in ìg/m3
afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0018.png"

De gemeenteraad heeft een onderzoek laten uitvoeren waarin inzichtelijk is gemaakt wat de bijdrage is van wegverkeer, intensieve veehouderij, huishoudens, geplande biomassacentrales, tuinbouwbedrijven, industrie en scheepvaart op de luchtkwaliteit. Alle bronnen worden op afzonderlijke kaartlagen in beeld gebracht en ook de totale concentratie. In de raadsvergadering van 27 november 2019 zijn de onderzoeksresultaten van het rapport “Inzicht in de lokale luchtkwaliteit van Waddinxveen, Huidige situatie en doorkijk naar 2030 ”projectnummer 1267924, TAUW d.d. 26 november 2019 met de gemeenteraad gedeeld. De onderzoeksresultaten uit het rapport komen overeen met de resultaten uit het NSL.

5.4.3 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voldoet uit het oogpunt voor luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Wet- en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.

De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.

Milieucategorie van bedrijf Richtafstand rustige woonwijk (meter) Richtafstand gemengd gebied (meter)
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100

Tabel - richtafstanden volgens VNG richtlijn

5.5.2 Onderzoek

In onderstaand onderzoek is alleen de bedrijvigheid buiten het plangebied onderzocht, omdat dit plan geen bedrijvigheid mogelijk maakt. Daarbij hoort volgens de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering de volgende aanpak:

Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van de richtafstanden van Bedrijven en Milieuzonering.

Rondom het plangebied zijn de volgende bedrijfsmatige activiteiten aanwezig:

  • Gemaal aan de Tweede Bloksweg
    Het gemaal nabij de Tweede Bloksweg 42 produceert geluid. Er is een maatwerkvoorschrift (2016281297) afgegeven, waarbij de geluidsproductie is vastgelegd. Dit heeft tot gevolg dat er een klein gebied is bij het gemaal aan de Tweede Blokweg waar geen woningbouw mogelijk is ten gevolge van de geluidproductie van het gemaal. Dit heeft geen invloed op onderliggend plan.
  • Gasdrukmeet- en regelstation
    Aan de Tweede Bloksweg nabij nummer 44 is een gasdrukmeet- en regelstation gelegen. De afstand van dit station valt niet onder het Bevi. Wel zijn de veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Er wordt voldaan aan de afstanden van het Activiteitenbesluit.
  • Afvalbrengstation
    Langs de zuidelijke rondweg 250 is een gemeentelijk afvalbrengstation gelegen. Dit station produceert hinder in de vorm van geluid (50 meter) en geur en stof (beiden 30 meter). De dichtstbijzijnde woningen liggen op een afstand van ongeveer 52 meter. Dit station vormt geen belemmering.
  • Hoveniersbedrijf
    Aan de Tweede Bloksweg 42a is een hoveniersbedrijf gelegen met een zone van 30 meter voor geluid en geur. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 100 meter. Dit bedrijf vormt geen belemmering.
  • Wagro
    Bij de Wagro, Tweede Bloksweg 54 speelt het aspect geur een belangrijke rol. De omgevingsvergunning onderdeel milieu voor het bedrijf is recent geactualiseerd. Uit deze omgevingsvergunning (2016257313) blijkt dat er geen geurcontour over het plangebied ligt.
  • Voor de Wagro is een vergunning verleend voor een biomassacentrale (capaciteit 14,9 MW), deze vergunning is nog niet onherroepelijk (peildatum 14 januari 2020). Bij de aanvraag van de biomassacentrale zijn berekeningen voor lucht en geur aangeleverd, deze voldoen aan de wettelijke richtlijnen. De afstand van de BMC tot de rand van het plangebied is ruim 500 meter. Een biomassa centrale heeft een milieucategorie 3.2, de richtafstand van een dergelijke BMC is 100 meter
  • De Wagro heeft een milieucategorie 4.1. Dit betekent dat op grond van de bedrijven en milieuzonering richtlijn de richtafstand 200 meter is tot een rustige woonwijk. De meest bepalende richtafstand is voor het aspect geur. De afstand van het terrein van de inrichting Wagro tot aan het plangebied is ruim 500 meter. Deze afstand is grotere dan de richtafstand van 200 meter die voor een rustige woonwijk van toepassing is. Doordat aan de richtafstanden wordt voldaan kan worden gesteld dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in het plangebied H en I.

Overige bedrijven
Ten zuiden van de Zuidelijke rondweg en op nog wat grotere afstand ten westen van de Beijerincklaan zijn verschillende akker-, tuinbouw-, en loonbedrijven gelegen. Deze bedrijven liggen op een dusdanige afstand van het plangebied (dichtstbijzijnde op ruim 190 meter) dat geen van deze bedrijven een belemmering vormt.

Distripark
Het Distripark ligt ten zuiden van de A12. Er is geen invloed van de bedrijvigheid van het Distripark op de woonbestemmingen binnen bestemmingplan Triangel. Op het Distripark staan vier windmolens. De invloed die de windmolens kunnen veroorzaken op ontwikkelingen die dit plan mogelijk maakt worden in de volgende paragraaf en in paragraaf 6.6 Externe Veiligheid beschreven.

Windmolens
In het Distripark zijn windmolens gerealiseerd. Windmolens kunnen in de omgeving overlast veroorzaken zoals slagschaduw, geluid en gevaar. Ten aanzien van schaduw, geluid en gevaar zijn voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Om te kunnen waarborgen dat de bewoners van de woningen voor slagschaduw een aanvaardbaar woon- en leefklimaat hebben is voorafgaand aan de realisatie van deelgebied G1 en 2, dat direct ten oosten grenst aan H en I, een onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat aan de zuidzijde van deelgebied G1-2 enkele woningen liggen waar de slagschaduw norm van 6 uur/ jaar per op een receptorpunt wordt overschreden. Deelgebied H en I ligt echter op een dusdanig grotere afstand dat er geen sprake is van hinder van slagschaduw. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

5.5.3 Conclusie

Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Externe Veiligheid

5.6.1 Wet- en regelgeving

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden vastgelegd. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis” voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

5.6.2 Onderzoek

In 2011 is er voor het gehele plangebied Triangel een verantwoording groepsrisico opgesteld ('Verantwoording groepsrisico Triangel gemeente Waddinxveen, 23 december 2011', versie 8 juli 2014). Deze verantwoording is als basis gebruikt voor dit externe veiligheid advies.

Inrichtingen
Aan de Tweede Bloksweg 54 is het bedrijf Vis Waddinxveen B.V. gelegen. Binnen deze inrichting is één propaantank met een maximale inhoud van 13 m3 toegestaan. Omdat de tank niet groter is dan 13 m3 valt deze inrichting niet onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Het invloedsgebied reikt ook niet tot het plangebied. Deze inrichting vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Ten zuiden van de A12 bevinden zich 4 windturbines. Gezien de afstand tot het plangebied (minimaal 630 meter) vormen deze met het oog op de externe veiligheid geen belemmering voor het plangebied.

Transport over de weg
Ten zuiden van de deelgebieden H en I is de snelweg A12 gelegen op meer dan 520 meter afstand. In verband met ruimtelijke ontwikkelingen is een zone van 200 meter langs de weg belangrijk. Het plangebied ligt daar ruim buiten. Op deze afstand is alleen het toxisch scenario relevant. In de volgende paragraaf staan de maatregelen voor dit scenario beschreven.

Daarnaast is de Beijerincklaan de aanvoerroute voor het LPG tankstation aan de Dreef in Waddinxveen. De te bouwen woningen komen op meer dan 200 meter afstand van deze route. Hiermee is de afstand voor externe veiligheid voldoende om geen verdere maatregelen te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0019.png"

Afbeelding - Situatie externe veiligheid Triangel deelgebied H en I

Transport over het spoor
Ten oosten van het plangebied is de spoorlijn Gouda – Alphen aan den Rijn gelegen. Over deze spoorlijn worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze spoorlijn vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Transport per buisleiding
Ten oosten van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Deze leiding brengt echter geen beperkingen met zich mee voor het plangebied.

Transport over het water
In de nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen gelegen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid.

5.6.3 Maatregelen externe veiligheid

In de verantwoording groepsrisico uit 2011 (herziene versie 8 juli 2014) is opgenomen dat de onderstaande maatregelen genomen moeten worden bij de uitwerking van verschillende delen van de woonwijk.

Alle deelgebieden

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijk hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote calamiteiten bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten. De mogelijkheden van zelfredzaamheid zijn afhankelijk van het scenario dat zich voordoet. Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van de gebouwen en de omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Het gaat om goede schuilmogelijkheden en vluchtmogelijkheden.

Schuilmogelijkheden -> uitschakelbare ventilatie
Voor alle gebieden geldt dat het toxisch scenario relevant is, omdat bij een incident giftige stoffen zich over grote afstand kunnen verspreiden. Gebouwen waar mensen verblijven moeten worden voorzien van de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen. Hiermee wordt voorkomen dat bij een incident toxische (rook)gassen naar binnen worden gezogen. Deze maatregel zal in de omgevingsvergunningen (activiteit bouwen) worden opgenomen.

Vluchtmogelijkheden
Bij de inrichting van het plangebied moet rekening worden gehouden met voldoende vluchtwegen van de risicobronnen af. Dit kan gerealiseerd worden door de infrastructuur loodrecht op de risicobronnen te projecteren en zorg te dragen voor meerdere vluchtwegen.

Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid
Bluswatervoorzieningen moeten conform de eisen van de Veiligheidsregio worden aangelegd ('Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening', juli 2005). Wat betreft bereikbaarheid zijn in het 'Besluit Veiligheidsregio's' opkomsttijden aangegeven voor verschillende functies. Voor de Triangel wordt niet voldaan aan deze wettelijke opkomsttijden. Het gemeentebestuur moet op het punt van het niet voldoen aan de opkomsttijden een afweging maken. Hierbij moeten ook eventueel te nemen maatregelen worden overwogen (bijvoorbeeld snellere toegang voor de hulpdiensten tot het plangebied, woningsprinklers, enz.). Het is uiteindelijk aan het bestuur van de Veiligheidsregio om voor bepaalde locaties afwijkende opkomsttijden vast te stellen (art. 3.2.1 lid 2, Besluit Veiligheidsregio's).

5.6.4 Conclusie

Deelgebieden H en I liggen niet binnen de invloedsgebieden van een risicobron. Woningbouw op deze locaties heeft geen gevolgen voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid. Wel moet in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning bouwen, in overleg met de Veiligheidsregio, nader worden ingegaan op de bereikbaarheid van het plangebied (niet voldoen aan de wettelijke opkomsttijden). Daarnaast moeten de woningen worden uitgevoerd met de mogelijkheid om de mechanische ventilatie met één druk op de knop uit te schakelen.

5.7 Bodemkwaliteit

5.7.1 Wet- en regelgeving

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb), saneren of niet saneren.

Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Sinds juni 2019 dient tevens rekening te worden gehouden met het Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).

5.7.2 Onderzoek

Van het plangebied H en I is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende informatie verzameld over de onderwerpen:

  • Tanks;
  • Voormalige bedrijven;
  • Huidige bedrijven;
  • Gedempte sloten;
  • Bodemonderzoekslocaties;
  • Grondverzet.

De beoordeling van het ruimtelijke plan beperkt zich tot het plangebied en de ontwikkellocaties. Bij bodemonderzoek ten behoeve van ontwikkelingen dienen, conform NEN 5725, ook omliggende percelen te worden betrokken.

5.7.3 Resultaten

In deze paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In bijlagen 2 en 3 van het bijgevoegde milieuparagraaf van de ODMH (zie bijlage 6 van deze toelichting) is de bij de Omgevingsdienst Midden-Holland bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven.

Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen tanks bekend zijn.

Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijfsbestand van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd.

Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven zijn gevestigd.

Gedempte sloten
Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied enkele sloten zijn gedempt. Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken (zie beschrijving “Bodemlocaties”) blijkt dat de sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond.

Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied (weiland met sloten) twee bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. Op deze locaties zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd in de periode van 1990 tot en met 2014. Uit de beoordeling van deze bodemonderzoeken blijkt dat het plangebied H en I voldoende is onderzocht en dat er geen bodemhygiënische redenen zijn die een beletsel of beperking vormen ten aanzien van de beoogde bouwplannen.

Uit bestudering van recente luchtfoto's van 2014 tot heden blijkt dat binnen het plangebied H en I pas sinds 2019 grondverzet heeft plaatsvond ten behoeve van de geplande nieuwbouw. Op de bestudeerde luchtfoto's van 2014 tot heden zijn geen noemenswaardige bijzonderheden gesignaleerd.

Sinds de start van de herinrichting van het plangebied Triangel zijn in verband met het grondverzet meerdere meldingen Besluit bodemkwaliteit gedaan. Uit deze meldingen blijkt dat er grote hoeveelheden grond met de kwaliteit Landbouw/natuur (of Wonen) binnen het plangebied zijn/worden toegepast. Tijdens controlebezoeken, uitgevoerd door de handhavers Bodem van de Omgevingsdienst Midden-Holland, zijn geen noemenswaardige bijzonderheden ten aanzien van de bodem gemeld.

Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit binnen plangebied H en I is vastgelegd in een bodemkwaliteitskaart. Volgens deze kaart is het plangebied gelegen in zone 7 (Recente uitbreidingen). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse Landbouw / natuur. Dit betekent dat vrijkomende grond zonder keuring in de gehele regio Midden-Holland kan worden hergebruikt.

Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functie is aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie Atlas Midden-Holland. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).

Tevens dient bij grondverzet rekening te worden gehouden met het tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie.

5.7.4 Conclusie

Op basis van bovenstaande bodeminformatie wordt het volgende geconcludeerd:

  • Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken vanaf 1990 tot 2014 is het plangebied voldoende onderzocht en geschikt voor het toekomstig gebruik.
  • Bestudering van luchtfoto's vanaf 2014 tot heden geven geen aanleiding om aanvullend (bodem)onderzoek te doen.
  • Tijdens controlebezoeken, uitgevoerd door handhaving bodem in verband met het aanwezige grondverzet, zijn geen noemenswaardige bijzonderheden ten aanzien van de bodem waargenomen die aanvullend dienen te worden onderzocht.
  • Volgens de bodemkwaliteitskaart is de grond ter plaatse van het plangebied te classificeren als Landbouw / natuur.

Op basis van bovenstaande bevindingen wordt het plangebied met betrekking tot de bodem als voldoende onderzocht beschouwd. Er bestaat geen aanleiding om meer bodemonderzoek uit te voeren. De locatie is geschikt voor het toekomstige gebruik (wonen met tuin).

Eventueel grondverzet dient plaats te vinden conform de Nota Bodembeheer, de bodemkwaliteitskaart van de gemeente en het Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (Kamerbrief, d.d. 8 juli 2019).

5.8 Archeologie En Cultuurhistorie

5.8.1 Wet- en regelgeving

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

De gemeente Waddinxveen heeft een eigen vastgesteld beleid (Paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren 2018). Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.

5.8.2 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Triangel deelgebied H en I in Waddinxveen, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

  • de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart (2018);
  • het Archeologisch Informatie Systeem III (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
  • reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het moederplan Triangel.

5.8.3 Resultaten

In navolgende afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Waddinxveen weergegeven.

Volgens de Verwachtingen-en Beleidsadvieskaart gelden er voor het plangebied twee type verwachtingen.

  • Middelhoge archeologische verwachting: hier bevinden zich de afzettingen van een oude rivierloop (stroomgordel) in de ondergrond waarop archeologische resten uit de prehistorie kunnen voorkomen. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 2,5 meter is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
  • Nvt: voor dit deel van het plangebied geldt een zeer lage archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0020.png"

Afbeelding - uitsnede uit beleidsadvieskaart, paarse contour: plangebieden H en I

In het kader van het moederplan Triangel zijn al meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd. Eén van deze onderzoeken is ook relevant voor het huidige plangebied. Dit onderzoek is in opdracht van de gemeente Waddinxveen uitgevoerd in 2004: een grootschalig inventariserend archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en grondboringen). Tijdens dit onderzoek zijn meer dan 140 boringen gezet. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van archeologische resten en de

afzettingen van de stroomgordel met een hoge archeologische verwachting liggen dieper dan 2,8 m onder het maaiveld (bron: M.S. de Waal, 2004: Plangebied Waddinxveen Triangel; een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-rapport 1031).

Binnen het archeologisch informatiesysteem zijn geen nieuwe archeologische gegevens waarnemingen bekend.

De deelgebieden H en I vallen in de zones met een middelhoge en een lage archeologische verwachting. Voor beide gebieden geldt dat op dit moment geen archeologisch onderzoek meer nodig is.

5.8.4 Conclusie

Ten behoeve van de vaststelling van dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

Hoewel voor de herinrichting van het plangebied nu geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, kan dit in de toekomst veranderen. Om die reden is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen voor de zone met de middelhoge archeologische verwachting.

Indien (graaf) werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 2,5 m dan is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Bij werkzaamheden die deze grenzen niet overschrijden geldt in ieder geval het volgende:

Ook als archeologisch onderzoek niet verplicht is, kunnen archeologische resten toch nog aanwezig zijn. Mocht blijken bij uitvoer dat deze aanwezig zijn, dient het bevoegd gezag (zijnde gemeente Alphen aan den Rijn) meteen op de hoogte gesteld te worden en een beslissing te nemen over hoe om te gaan met de resten. Dit conform paragraaf 5.4, artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Wet- en regelgeving

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de Wro (Natuurnetwerk Nederland, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Verordening uitvoering Wet natuurbescherming (2016) en Beleidsregel Wet natuurbescherming (2016), Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2019); natuurbeheerplan 2019 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.

Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het “nee, tenzij-principe“. Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing of vrijstelling. Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening, terwijl Omgevingsdienst Zuid- Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uitvoert voor de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De wet schrijft verder voor dat onder voorwaarden een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelen van dat gebied. voor het voornemen noodzakelijk is (artikel 2.8). In een eventueel verkregen vergunning zijn aan handelingen die een negatief effect hebben op een Natura 2000-gebied voorwaarden verbonden om schade aan natuurwaarden te voorkomen en te compenseren. Het uitvoeren van een passende beoordeling kan ook leiden tot het opstellen van een planmer bij het doorlopen van een planologische procedure.

Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan dient aannemelijk te worden gemaakt met ecologisch onderzoek, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.

Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland (vastgesteld op 9 november 2016).

Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de “zorgplicht”, die stelt dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor beschermde gebieden, flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.

Stikstofregelgeving
Het wettelijk instrument om stikstofdepositie te reguleren is de op 1 juli 2015 ingevoerde Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Dit is echter met het arrest van de Raad van State uit mei 2019 buiten werking gesteld. Het instrument moest voorkomen dat beschermde Natura 2000- gebieden worden aangetast als gevolg van een toenemende stikstofdepositie. De toegevoegde stikstofdepositie als gevolg van economische activiteiten werd met generieke nationale maatregelen gecompenseerd, maar kan nu niet langer worden toegepast. De provincie Zuid-Holland heeft in december 2019 nieuwe beleidsregels vastgesteld. Bij een toename van stikstof worden niet langer vergunningen verleend. Een toename van stikstof kan allen worden vergund als intern of extern met een andere stikstofbron kan worden gesaldeerd.

5.9.2 Onderzoek

In het ecologisch onderzoek 'Quickscan ecologie bestemmingsplan de Triangel te Waddinxveen', opgesteld door de ODMH, d.d. 12 december 2016, kenmerk 2016284410 (zie de bijlage), is de planologische haalbaarheid van het bestemmingsplan in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde gebieden en/of beschermde soorten.
Dit onderzoek is geactualiseerd en er is rekening gehouden met gewijzigde wet- en regelgeving en dat het deelgebied nu inmiddels anders erbij ligt in verband met de werkzaamheden om de deelgebieden bouwrijp op te leveren. Een deel van het plangebied is nog niet bouwrijp gemaakt. Een ander deel wel. Daarvoor worden nog aanvullende maatregelen vastgesteld om problemen met de natuurregelgeving te voorkomen.

5.9.3 Resultaten

Gebiedsbescherming
Uit het onderzoek blijkt dat de afstand tot de natuurgebieden zo groot is (het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op zo'n 2 kilometer afstand) en de uit te voeren activiteiten dusdanig beperkt, dat er geen direct verstorende effecten verwacht worden op Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland of belangrijk weidevogelgebied.

Stikstof
Bij nieuwe projecten en ontwikkelingen kan het noodzakelijk zijn om de stikstofuitstoot te bepalen. Dit is bij het vaststellen van de huidige deelplannen ook aan de orde. Stikstofuitstoot kan door depositie in natuurgebieden die hiervoor gevoelig zijn indirecte effecten hebben op de biodiversiteit van deze gebieden.

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse relevante Natura 2000-gebieden waar AERIUS rekening mee houdt, waaronder:

  • Nieuwkoopse Plassen en De Haerck op circa 12 km afstand;
  • Meijendel & Berkheide op circa 22 km afstand.

In het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein zijn - formeel - geen stikstofgevoelige habitats aanwezig. In mei 2019 heeft de minister 'Polder Stein' aangemeld bij de Europese Commissie om te worden opgenomen op de communautaire lijst van Habitatrichtlijngebieden voor de stikstofgevoelige habitat glanshaverhooilanden. Pas op het moment dat de Europese Commissie dit gebied op de lijst opneemt, geldt hiervoor formeel ook de bescherming op basis van de Wet natuurbescherming. Dan wordt het gebied ook in Aerius-calculator verwerkt en standaard in stikstofberekeningen meegenomen. Omdat de kans bestaat dat Polder Stein op de communautaire lijst staat, voordat dit uitwerkingsplan is vastgesteld, is voor de zekerheid een stikstofberekening uitgevoerd, waarbij ook Polder Stein is betrokken, door het opnemen van een specifiek rekenpunt op de dichtstbijzijnde grens van het natuurgebied.

Het onderzoek is als bijlage 8 opgenomen in de toelichting. De berekeningen waarin Polder Stein zijn meegenomen, zijn als bijlage 9 toegeveogd.

In het onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de gebruiksfase en de bouwfase.

Gebruiksfase:
Het plan voorziet in de realisatie van 700 woningen. De woningen zelf worden ‘gasloos’, zodat deze in de toekomst geen emissie van NOx veroorzaken voor gebouwverwarming of bereiding van warm tapwater. De enige relevante bron van stikstofemissie is de verkeersgeneratie als gevolg van het plan.

De gebruiksfase zorgt, ook in de meest belastende variant, niet voor een toename van stikstofdepositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden, ook niet inclusief Polder Stein.

Bouwfase:
Het realiseren van 700 nieuwe woningen zal leiden tot een tijdelijke stikstofemissie als gevolg van de brandstofverbranding mobiele werktuigen en van transport aan- en afvoer. Het bouwplan wordt in fasen gerealiseerd vanwege de omvang van het project. De woningen worden gebouwd over een looptijd van 5 jaar met als uitgangspunt dat er ieder jaar circa 140 woningen gebouwd en opgeleverd worden. Omdat er nog geen informatie bekend is over de exacte bouwwerkzaamheden wordt in het onderzoek bepaald bij welke maximale emissie als gevolg van deze bouwfase geen toename van stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving zal plaats vinden. Daarna is beoordeeld of het aannemelijk is dat het plan binnen deze maximale emissie gerealiseerd kan worden (en het plan dus uitvoerbaar wordt geacht)

Tijdens de bouwfase kan een emissie van maximaal 1.165 kg NOx op jaarbasis worden gerealiseerd, zonder dat een toename van de depositie op nabij gelegen Natura 2000-gebieden, inclusief Polder Stein, ontstaat. Hierbij is uitgegaan van 'worst case' uitgangspunten, zoals het toepassen van relatief vervuilende machines in STAGE klasse IIIa. Binnen deze maximale emissie is het bouwproces in ieder geval uit te voeren. Een andere invulling van het bouwproces, zoals het gebruiken van schoner STAGE IV materieel of zelfs elektrisch materieel, is uiteraard ook mogelijk.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied mogelijk beschermde diersoorten aanwezig zijn:

  • Vogels (Jaarrond beschermde broedvogels)
    In deelgebied H en I worden geen woningen/opstallen gesloopt en wordt ook geen vegetatie verwijderd die bij uitstek geschikt is om als schuilplek te dienen voor de huismus. Ook worden geen bomen gekapt voor de woningbouwontwikkeling.
    In het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogels broeden, zoals kievit, wilde eend en meerkoet. Het is daarom van belang dat werkzaamheden buiten broedseizoen worden uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is, moet er ecologische veldbegeleiding tijdens de werkzaamheden aanwezig zijn, om te borgen dat er geen nesten worden geschaad.
    Het vrij-liggende bouwzand is ook een kans voor pionierssoorten als oeverzwaluw en kleine plevier. Oeverzwaluw komt al tot broeden in het gebied van Triangel. Het is aan te bevelen om geschikte plekken aan te leggen met bouwzand die nog niet moeten worden bebouwd om daar de soort naar toe te lokken. Dan kan er verderop ongestoord door de oeverzwaluw zonder vertraging worden gebouwd.
  • Vleermuizen
    In deelgebied H en I zijn geen bomenrijen of gebouwen aanwezig die worden aangetast. Foeragerende vleermuizen kunnen na de bouw van de woningen nog steeds terecht in het gebied. Er zijn in de tussentijd wel bomenrijen verwijderd net over de plangrens van Triangel. Dit was onvermijdelijk in verband met de essentaksterfte. Hiervoor is in overleg met het bevoegd gezag inmiddels een mitigatieplan vastgesteld waarbij ten westen van Triangel nieuwe bomenrijen worden gevormd, terwijl naast de nieuwe provinciale weg ook weer nieuwe aanplant wordt gerealiseerd om de trekroutes te herstellen.
    Inmiddels zijn ook meer woningen in de wijk gerealiseerd, die verblijfplaatsen bieden aan soorten als gewone dwergvleermuis en mogelijk ook laatvlieger. Deze zullen foerageren in het plangebied en het aangrenzende parkgebied. De aanwezigheid van foeragerende vleermuizen leidt tot het nemen van aanvullende maatregelen in en rond de bouwplaats. Bouwplaatsverlichting moet alleen de grondkavels waar gebouwd wordt aanlichten. Het aanlichten van watergangen en het parkgebied kan een overtreding van de wet betekenen en moet worden voorkomen.
    Bij voorkeur wordt alleen gewerkt tijdens daglichtperiodes. Deze maatregel geldt niet tussen november en 15 maart, wanneer de vleermuizen in winterslaap zijn.
  • Rugstreeppad
    Bij werkzaamheden voor het bouwrijp maken van deze fase in de woningbouw kan de soort zich vestigen vanuit de omliggende gebieden waar rugstreeppad wordt waargenomen. Ook bouwterreinen in de omgeving van het plangebied van Triangel kunnen tot nieuwe vestiging van deze soort leiden die graag bouwterreinen uitkiest voor zijn leefgebied.

5.9.4 Conclusie

Getoetst is of ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming (Wnb) worden overtreden en/of natuurwaarden van beschermd gebied, die door de Wro wordt beschermd, worden aangetast (planologische uitvoerbaarheid).

Gebiedsbescherming
Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden is verstoring door licht, geluid, enz. uit te sluiten. Uit een berekening blijkt verder dat de aanleg en het gebruik van de woningen, zowel zonder als met het betrekken van het nog niet op de communautaire lijst geplaatste gebied Polder Stein, niet leidt tot een toename van stikstofdepositie. Significante effecten zijn op voorhand uit te sluiten. Het uitwerkingsplan kan in overeenstemming met de Wet natuurbescherming worden vastgesteld.

Soortenbescherming
Een negatief effect op soorten is met het toepassen van onderstaande maatregelen uit te sluiten. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk, er hoeven voor overige soorten geen mitigerende maatregelen te worden getroffen en er hoeft geen ontheffing van de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd, als rekening wordt gehouden met de juiste werkwijze voor beschermde soorten die in het plangebied kunnen voorkomen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

  • Schade aan algemene broedvogels dient te worden voorkomen. Dit kan door buiten het vogelbroedseizoen te werken (het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli), of na inspectie van de locatie op broedende vogels tijdens het broedseizoen.
  • Om ongewenste vertraging van bouwplanningen te voorkomen kan het nodig zijn om maatregelen te treffen om het vestigen van pionierssoorten zoals kleine plevier en oeverzwaluw tegen te gaan. Door bouwzand af te dekken tijdens de start van het broedseizoen, kunnen broedgevallen op de bouwplaats worden voorkomen. En door op een plek waar niet hoeft te worden gewerkt nog geschikte plekken voor de oeverzwaluw te creëren, kan overlast tijdens de bouw op de bouwplaats worden voorkomen.
  • Bouwplaatsverlichting mag geen vleermuizen verstoren. Verlichting van het naburig parkgebied en de watergangen moet worden voorkomen. Door niet te werken onder kunstlichtomstandigheden wordt ook verstoring voorkomen.
  • Het vestigen van rugstreeppad moet voorkomen worden. Dit kan door het plaatsen van een amfibiënscherm aan de zuidzijde (langs de Zuidelijke Rondweg). Een andere maatregel die genomen kan worden, indien in de actieve periode van de rugstreeppad wordt gewerkt (apriloktober), is het voorkomen van het ontstaan van rijsporen en waterplassen. Er zijn geen onderzoeken of andere acties, naast het plaatsen van het amfibieënscherm, meer nodig voordat woningbouw plaats vindt.

5.10 Provinciaal Milieubelang

5.10.1 Wet- en regelgeving

Provincie Zuid-Holland heeft in de Provinciale Structuurvisie en in de Provinciale Milieuverordening het provinciaal milieubelang beschreven. Ruimtelijke plannen worden doorgaans na publicatie van het ontwerpbesluit aan de Provincie toegestuurd. De Provincie toetst dan of het provinciaal belang in het geding is en of er mogelijk in strijd met het provinciaal belang wordt gehandeld.

In dit hoofdstuk wordt reeds een voortoets voor het provinciaal milieubelang uitgevoerd. Daarmee wordt tijdig zicht gekregen op strijdigheden en waar mogelijk worden oplossingsrichtingen benoemd.

Het provinciaal milieubelang heeft betrekking op vier thema's:

  • bescherming van stiltegebieden
  • windenergie stimuleren
  • beschermen bedrijventerreinen voor HMC-bedrijven
  • beschermen van grote groepen mensen

5.10.2 Onderzoek

Getoetst wordt of bij het voorgenomen bestemmingsplan het provinciaal belang in het geding is. Zo ja, dan wordt bekeken of er mogelijk sprake is van strijdigheid met het provinciaal belang. In de wijk Triangel vormt het belang "beschermen van grote groepen mensen" mogelijk strijdig met het provinciaal belang. In een paar gebieden dienen maatregelen genomen te worden waardoor het groepsrisico beperkt blijft. De woonbestemming voor de deelgebieden H en I verandert deze uitkomst niet. De overige provinciale belangen zijn niet in het geding.

5.10.3 Conclusie

Er is geen provinciaal milieubelang in het geding.

5.11 Parkeren

In het Stedenbouwkundig plan deelplan HI (Parkrijk) wordt voor wat betreft het parkeervraagstuk uitgegaan van een informeel rustig, dorps woonmilieu. Dat betekent dat in de woonstraten slechts aan één zijde wordt geparkeerd in de daartoe aangegeven vakken langs de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0021.png"

Afbeelding - geplande openbare en privé parkeerplaatsen (bron: stedenbouwkundig plan)

Bewoners parkeren op eigen terrein, in de parkeerhoven binnen de bouwblokken of langs de straat. Bezoekers parkeren langs de straat. In de parkeerhoven is minimaal één toegewezen plek per woning.

In het stedenbouwkundig plan wordt met de parkeerbalans voldaan aan de gemeentelijk vastgestelde normen, in de vorm van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (vastgesteld op 19 september 2019).

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.UPTriangelplan6-0401_0022.png"

Op basis van de gemeentelijke parkeernormen wordt een parkeerbehoefte van bijna 1.165 parkeerplaatsen berekend. Op grond van de voorliggende verkaveling zijn 1.167 parkeerplaatsen aanwezig.

Daarbij wordt opgemerkt dat in het ontwerp voor parkeren een uitbreidingsmogelijkheid is opgenomen. De ervaring leert dat bij de KoopStart-woningen na verloop van tijd het autobezit toeneemt. In het plangebied is aantal plekken aangegeven waar parkeerplekken toegevoegd kunnen worden.
De parkeernorm voor de KoopStart-woningen is bij aanvang 1,6 parkeerplaats/woning; op termijn kan in 1,9 parkeerplaats/woning worden voorzien.

Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen

6.1 Algemene Juridische Opzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het uitwerkingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit uitwerkingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het recent vastgestelde bestemmingsplan voor de bebouwde kom van Waddinxveen.

De regels van het onderhavige uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:

  1. 1. Inleidende regels
    Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten.
  2. 2. Bestemmingsregels
    In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
    Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
    In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht).
  3. 3. Algemene regels
    Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen.
  4. 4. Overgangs- en slotregels
    Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
    Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
    In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.

6.2 Bestemmingsregels

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:

6.2.1 Verkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.2 Water

In het onderhavige plan heeft de Zuidelijke Dwarstocht de bestemming ‘Water’ gekregen. Binnen deze bestemming vallen watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en water- en groenvoorzieningen. Ondergeschikte waterlopen maken deel uit van de betreffende bestemmingen als ‘Wonen’ of ‘Verkeer'. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming zoals bruggen en dammen.

6.2.3 Woongebied

Het grootste deel van de gronden binnen het plangebied heeft de bestemming 'Woongebied' gekregen.
Op de verbeelding is middels een bestemmingsvlak aangegeven binnen welk gebied gebouwd mag worden. Binnen de bestemming zijn maximale bouwhoogtes opgenomen. Binnen deze bestemmingsregels kunnen de voorziene ontwikkelingen van deelplan H-I1 plaatsvinden.

Naast een regeling voor hoofdgebouwen (de woningen) zijn tevens regels opgenomen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In een woning en bijbehorende bouwwerken is de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit toegestaan. Daarbij is detailhandel expliciet uitgesloten.
Internetwinkels, die geen fysieke vorm of uitstraling van een winkel hebben, zijn wél toegestaan. Van belang is dat géén sprake is van een afhaalfunctie en géén publieksfunctie. Deze functie levert een te grote belasting op voor de woonomgeving (parkeren, verkeersoverlast). Van het begrip 'internetwinkel' is een omschrijving opgenomen in artikel 1 van de regels.

6.2.4 Leiding - Water

De in het plangebied gelegen hoofdtransportleiding die een bescherming behoeft heeft een dubbelbestemming gekregen. Voor deze leidingen is er een belemmeringszone (vrijwaringszone) ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden.

Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Het betreft een waterleiding met een belemmeringenzone van 5 m aan weerszijde.

6.2.5 Waarde - Archeologie 3

Deze bestemming betreffen de te beschermen archeologische waarden. In voor deze gronden stelt het college nadere eisen aan een te verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van het archeologisch erfgoed.
Tevens is voor het uitvoeren van diverse werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

6.2.6 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 m opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.

6.2.7 Overige regels - parkeren

In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De gemeente heeft samen met BPD (voorheen Bouwfonds) een gemeenschappelijke exploitatie maatschappij (GEM) opgericht voor de ontwikkeling van Park Triangel. Voor deze ontwikkeling is een gezamenlijke grondexploitatie opgesteld conform de samenwerkingsovereenkomst van maart 2010 tussen de gemeente Waddinxveen en BPD. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

In een vroegtijdig stadium heeft C.V. Park Triangel de omgeving bij de planvorming voor de gehele ontwikkeling van De Triangel betrokken. Geregeld worden informatiebijeenkomsten georganiseerd door Triangel of ontwikkelaars in verband met verkoop van panden. De bekendmaking gebeurt op gebruikelijke wijze door een publicatie in de Staatscourant, het weekblad Hart van Holland en op de gemeentelijke website.Via de website www.parktriangel.nl wordt regelmatig informatie gepost over de stand van zaken van bouwplannen.

Ter inzage legging / Vooroverleg

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan heeft vanaf 4 maart 2020 tot en met 14 april 2020 ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp zijn twee zienswijzen ontvangen. De zienswijzen en de reactie daarop zijn in de Nota vooroverleg en zienswijzen verwerkt (zie bijlage 10). Gelijktijdig met de terinzagelegging is het uitwerkingsplan voor advies voorgelegd aan de wettelijk verplichte relevante overlegpartners.

De Provincie Zuid-Holland, de gemeente Zuidplas, de brandweer en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard hebben een vooroverlegreactie ingediend. Ook deze zijn verwerkt in de Nota van vooroverleg en zienswijzen.

Als gevolg van de zienswijzen en de vooroverlegreacties wordt een ondergeschikte wijziging in de planregels aangebracht, de toelichting op het punt van Water aangepast en op de verbeelding de obstakelvrije zone aangepast.

Bijlage 1 Integraal Ontwikkelingsplan Triangel

Bijlage 1 Integraal ontwikkelingsplan Triangel

Bijlage 2 Stedenbouwkundig Plan Deelplan Hi (Parkrijk)

Bijlage 2 Stedenbouwkundig plan deelplan HI (Parkrijk)

Bijlage 3 Plankaart Deelgebied H - I1, Schaal 1:1000, A2+

Bijlage 3 Plankaart deelgebied H - I1, Schaal 1:1000, A2+

Bijlage 4 Plankaart Deelgebied H-i1 Opgewerkt Met Omgeving, Schaalloos, A2

Bijlage 4 Plankaart deelgebied H-I1 opgewerkt met omgeving, schaalloos, A2

Bijlage 5 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel

Bijlage 5 Onderbouwing Ladder voor Duurzame Verstedelijking Park Triangel

Bijlage 6 Milieuparagraaf Uitwerkingsplan Triangel Plan 6

Bijlage 6 Milieuparagraaf uitwerkingsplan Triangel plan 6

Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 7 Akoestisch onderzoek

Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie

Bijlage 8 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 9 Stikstofberekening Polder Stein

Bijlage 9 Stikstofberekening Polder Stein

Bijlage 10 Nota Vooroverleg En Zienswijzen

Bijlage 10 Nota vooroverleg en zienswijzen

Bijlage 11 Besluit Vaststelling Hogere Waarden

Bijlage 11 Besluit vaststelling Hogere Waarden