Waddix Oudedreef
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Ontwerp op 13-07-2022 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Waddix Oudedreef als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.WaddixOudedreef-0301 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis gebonden beroep
de uitoefening van een beroep door de bewoner op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 archeologische waarde
De waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
1.7 bebouwing
Één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
De verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.9 bestaande situatie
- a. Bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan en gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mag worden gerealiseerd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.10 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst, achter de goothoogte.
1.21 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.22 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 hoofdgebouw
Gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor bijbehorende bouwwerken welke direct aangebouwd zijn aan het hoofdgebouw: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.25 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.26 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.27 seksinrichting
Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang als zij het bedrijfsmatig, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische- of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt tevens verstaan een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een (raam)prostitutiebedrijf en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.28 woning
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, alsmede overige op grond van dit plan toegelaten (neven)activiteiten.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken, lifthuizen en balkons, voor zover deze niet boven de bestemmingen 'Verkeer' gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeers- en verblijfsfunctie;
- b. buitenruimten ten behoeve van de aangrenzende woningen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'Tuin';
met de daarbij behorende:
- c. parkeervoorzieningen;
- d. fietsenstallingen;
- e. voet- en fietspaden;
- f. trappen;
- g. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- h. kunstwerken;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. speeltoestellen;
- k. straatmeubilair;
- l. standplaatsen;
- m. water;
- n. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen tot maximaal 54 woningen;
- b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen, dakterrassen, erven en terreinen;
- d. fiets- en voetpaden;
- e. parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
6.2 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen bouwvlakken;
- b. ondergrondse bouwwerken worden niet meegeteld bij bepaling van de inhoudsmaat van woningen;
- c. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 3,2 m onder het peil;
- d. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde onder b, indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad, hetgeen door de initiatiefnemer wordt onderbouwd met een schriftelijk advies van het waterschap en de provincie.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de verkoop en opslag van vuurwerk;
- d. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een garagebedrijf, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
- e. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
- f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen is niet toegestaan.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- f. de bij recht in de regels toegestane bouwhoogten met ten hoogste 4 meter ten behoeve van lift- en trappenhuizen, architectonische verbijzonderingen, centrale verwarmingsinstallaties,zonneboilers, schoorstenen, glasbewassingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen;
- g. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- h. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- i. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
Artikel 9 Overige Regels
9.1 Parkeerregeling
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Waddix Oudedreef'. Aldus vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Waddinxveen.
De voorzitter,
De griffier,
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Een initiatiefnemer is van plan om aan de zuidrand van het nieuwe centrum van Waddinxveen een woongebouw met maximaal 54 appartementen te realiseren. Hiervoor is inmiddels ook al een overeenkomst gesloten met de gemeente. Dit voornemen past niet geheel binnen de kaders van het bestemmingsplan Centrum, zodat voor de realisatie van het voornemen een nieuw bestemmingsplan als toetsingskader voor vergunningverlening vastgesteld moet worden. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de zuidrand van het winkelcentrum van Waddinxveen, aan de Oudedreef en heeft betrekking op het perceel, kadastraal bekend als Gemeente Waddinxveen, sectie D, nummer 3605 (gedeeltelijk ter grootte van 800 m2). In de volgende afbeelding zijn de ligging en begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven.
Afbeelding: ligging en begrenzing plangebied (indicatief)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Tot vaststelling van het onderhavige bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Centrum', vastgesteld op 17 februari 2010.
Afbeelding: uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Centrum'
Het onderhavige plangebied is hier bestemd als 'Centrum'. Ter plaatse zijn maatschappelijke doeleinden en kantoren toegestaan. Vanaf de 2e bouwlaag zijn tevens woningen toegestaan. In totaal mogen binnen de bestemming maximaal 390 woningen gebouwd worden. De bouwhoogte bedraagt maximaal 21 meter.
Daarnaast geldt hier het parapluplan Archeologie en Parkeren. Hierdoor geldt er voor het oostelijke deel van de locatie een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Het oppervlak binnen de grenzen van dit bestemmingsplan is niet groter dan 50 m2, zodat deze regeling hier niet relevant is. Daarnaast worden ontwikkelingen met het parapluplan gekoppeld aan het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen.
Afbeelding: uitsnede verbeelding parapluplan Archeologie en Parkeren
Het nu voorliggende plan voorziet ook in woningen op de begane grond en heeft een maximum bouwhoogte van 24 meter. Dit past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Centrum', zodat het nodig is om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de omgevingsaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid en wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, de participatie en de zienswijzen.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Bestaande Situatie Plangebied En Omgeving
In de huidige situatie is het plangebied van dit bestemmingsplan aan de zuidrand van het nieuwe centrum van Waddinxveen onbebouwd.
Afbeelding: huidige situatie plangebied
De locatie is voor het grootste deel begroend met een aantal kleine cipressen en met kleine maagdenpalm als bodembedekker. In het midden van het projectgebied is een bestrate uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum aanwezig. Direct ten zuiden bevindt zich de ontsluiting van het winkelcentrum, de Oudedreef.
Afbeelding: parkeerplaatsen huidige situatie
In het zuidoostelijk deel van het projectgebied is een aantal parkeerplekken gelegen. Het gebouw dat tegen het projectgebied aan gelegen is, heeft geen openingen (ramen) die gericht zijn op het plangebied. Op deze muur zijn reclameborden bevestigd. Bovenop staat de naam van het winkelcentrum 'Centrum Waddinxveen' in verlichte letters. Direct ten oosten van de locatie bevindt zich een brede trap, één van de hoofdtoegangsroutes voor voetgangers naar het winkelcentrum.
Het winkelcentrum is in november 2014 geopend. Centrum Waddinxveen bestaat in totaal uit meer dan 19.000 m² detailhandel. Naast de winkels bevinden zich hier 260 woningen en omvat het centrumplan ook het sociaal cultureel centrum. Hierin zijn de Bibliotheek de Groene Venen, kunst- en cultuurorganisatie De Vonk, Stichting Vrijwilligerswerk Waddinxveen en een theaterzaal gevestigd. De woningen in het gebied bevinden zich vooral boven winkels. Daarnaast bevindt zich hier ook een daktuin boven de winkels. De daktuin is hoogwaardig ingericht en is een van de grootste van Nederland.
In 2014 is het centrum niet volledig voltooid. Bij het onderhavige plangebied gaat het om een van de nog te ontwikkelen locaties. De planlocatie zelf oogt daarom onaf en tijdelijk. De blinde muur lijkt op een achterkant. Dat is zeker niet de bedoeling, omdat het hier gaat om een bijzondere locatie bij een van de ingangen tot het centrum.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Uitgangspunten Ontwikkeling
Voor de realisatie van het nieuwe centrum is in 2005 een Beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld. Hierin zijn (stedenbouwkundige) uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd voor ontwikkelingen in het centrum.
Voor het perceel behorende tot de rand van het centrum van Waddinxveen zijn de volgende (stedenbouwkundige) uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd met in achtneming van het BKP:
- Op de kop van het plangebied langs de Dreef en aan het Polderplein is plaats voor meer individuele expressie.
- Basis materiaal is metselwerk in de kleur oranjerood tot bruinrood.
- Lommerrijke moderne voorkant en entree van het centrum.
- Accentueren van het centrum aan de hand van een hoger gebouw.
- Een verhoogde plint
Bij uitwerking van de bouwplannen wordt er rekening gehouden met de bovenstaande punten.
Op de kop van het plangebied langs de Dreef en aan het Polderplein is plaats voor meer individuele expressie en hier zal het centrum zonder aan de omgeving te refereren een eigen gezicht krijgen.
De Dreef en het Polderplein zijn de 'voorkant' van het centrum. De binnenwereld van het nieuwe centrum komt hier naar buiten en maakt van het plein een entree met een uitnodigend modern uiterlijk. Verschillende verkeerssoorten komen hier het centrum binnen. Er zijn entrees voor de parkeergarage, fietsenstalling, woningen en woondekken en aan dit plein ligt de helling en trappen die toegang geven tot de rest van het centrum. Er is ruimte voor het stallen van fietsen en auto's onder de bomen op het maaiveld. De gebouwen zijn als individuele verticale eenheden herkenbaar en hebben een moderne detaillering. De hogere hoekgebouwen aan de Kanaaldijk en het spoor accentueren het centrum al van een grotere afstand en omsluiten het plein. De dakbeëindigingen van de hoekgebouwen verwijzen op een moderne manier naar het verleden en hebben een rijke detaillering. De verbinding tussen het Polderplein en het hoofdwinkelgebied is opgelost door middel van een trap en een hellingbaan. Voor mindervaliden is het niveauverschil ook te overbruggen met een openbare lift.
Het bestemmingsplan is gebaseerd op deze uitgangspunten. Bij uitwerking van bouwplannen wordt rekening gehouden met deze richtlijnen.
3.2 Nieuwe Situatie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woongebouw. Het appartementencomplex wordt geplaatst tegen de bestaande bebouwing aan waar nu een parkeerplaats en de uitrit van de parkeergarage is gelegen. De uitrit wordt in het nieuwe plan geïntegreerd.
Afbeelding: impressie vogelvlucht nieuwe situatie
Bouwmassa, bouwhoogte en bebouwingsdichtheid
De locatie vraagtom een hoogwaardig gebouw om de ingang van het winkelcentrum te markeren. De locatie dient een uitstraling te krijgen van een voorkant. Het is daarom gewenst om hier een hoogteaccent te realiseren. Het gebouw dient dan ook hoger te zijn dan de andere bebouwing in de omgeving.
Het gebouw zal het hele bouwvlak in beslag nemen en heeft een footprint met een omvang van rond 800 m2. Het gebouw zal uit 7 bouwlagen bestaan met een bouwhoogte van maximaal 24 meter peil dakrand (zonder liftopbouwen of andere technische ruimten en installaties). De bebouwing sluit direct aan op de huidige bebouwing van het winkelcentrum.
Afbeelding: impressie aanzicht nieuwbouw vanuit het zuidoosten
Ter plaatse van de uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum wordt in het gebouw een onderdoorgang geïntegreerd.
Afbeelding: impressie uitrit parkeergarage
Functionele indeling
In het gebouw worden maximaal 54 woningen gerealiseerd. De woningen bevinden zich op alle bouwlagen van het gebouw en variëren in grootte van circa 40 tot 90 m2. Uitgangspunt is dat hier zowel vrijesector huur als ook koopwoningen worden gerealiseerd . Enkele grotere woningen vallen in het duurdere segment. Bij de doelgroep gaat het om starters, stellen, jonge gezinnen, alleenstaande.
Op de begane grond bevindt zich naast de woningen ook een fietsenstalling voor 146 fietsen, technische ruimten en de hoofdentree van het gebouw. Deze bevind zich aan de oostkant, waar zich ook de toegang tot het winkelcentrum via een brede trap bevindt. Tevens bevindt zich op de begane grond ook de onderdoorgang ten behoeve van de uitrit van de parkeergarage van het winkelcentrum.
3.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het centrum ligt zeer gunstig voor alle vervoersvormen en is goed bereikbaar voor de auto, de fiets, de bus en zelfs per trein. Voor automobilisten is het centrum vanaf de zuidkant bereikbaar via de Kanaaldijk en de Dreef. Langs het spoor en op het plein bevinden zich parkeerplaatsen op maaiveld. De meeste parkeerplaatsen bevinden zich in de overdekte parkeervoorziening onder het centrum, buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Voor de fiets is gekozen voor een fijnmazig net. Er zijn twee doorgaande fietsverbindingen van noord naar zuid langs het centrum. Langs het spoor is de route vormgegeven als volledig vrijliggend fietspad in twee richtingen. De noord-zuid hoofdwinkelroute door het centrum is niet ingericht als fietsroute. In oost-west richting blijft een fietsverbinding via de Dreef mogelijk. In het gebied bevinden zich diverse fietsstallingen. Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn dat 146 fietsplekken.
Het hele centrumgebied is vormgegeven als voetgangersgebied. Vanaf de Dreef is het gebied via een trap en een flauwe hellingbaan bereikbaar. Op een aantal plaatsen in het plan zijn grote hoogteverschillen overbrugd door trappen. Direct naast het onderhavige bestemmingsplangebied bevindt zich zo'n trap. Het toepassen van hellingbanen is hier niet wenselijk vanwege het grote hoogteverschil (3,5 m).
De locatie is goed te bereiken. In de ontwikkeling van het centrum is ook rekening gehouden met de ontwikkeling van de onderhavige locatie met stedelijke functies. De nu voorziene woningen zullen niet voor significant meer verkeer zorgen. De bestaande wegen kunnen de verkeersproductie goed en veilig afwikkelen.
Parkeren
In totaal zijn in de planvorming voor deze ontwikkeling op dit moment 54 appartementen voorzien. Bezoekers aan de woningen parkeren in de openbare parkeergarage. Het bewoners parkeren zal plaatsvinden in de private delen van de parkeergarage.
De onderbouwing van de kencijfers, als ook de te hanteren loopafstanden voor de beoogde bewoners is opgesteld in een advies van bureau Spark (zie Bijlage 1 voor de volledige tekst ).
Te hanteren parkeernormen
De gemeente Waddinxveen heeft in haar parkeernormen beleid geen eigen normen opgesteld maar verwijst hiervoor naar de kencijfers van het CROW. Daarbij geeft zij aan dat zij in beginsel uitgaat van een matige stedelijkheid, rest bebouwde kom als zone en het midden van de bandbreedte van de CROW kencijfers. Voor de ontwikkeling van Waddix heeft de gemeente aangegeven dat er onder voorwaarden sprake kan zijn van een uitlegbare afwijking van de parkeernormering.
Onderstaand is deze afwijking voor de ontwikkeling Waddix uitgewerkt.
Stedelijkheidsgraad Uit CBS data (de gebruikelijke bron voor de bepaling van de stedelijkheidsgraad) van 2021 blijkt dat Waddinxveen met een omgevingsadressendichtheid van 1504 per km2 inmiddels tot een sterk stedelijke gemeente is uitgegroeid. En dit is nog los van het aantal toe te voegen woningen in het nieuwe centrum van Waddinxveen waar Waddix deel uit van gaat maken. Uitgangspunt is de stedelijkheidsgraad: sterk stedelijk.
Zone Winkelcentrum Gouweplein ligt in het hart van het nieuwe centrum van Waddinxveen. Daarbij is sprake van een betaalde, gebouwde parkeervoorziening. Gezien deze ligging van het appartementencomplex bij dit winkelcentrum, in combinatie met de gebouwde parkeervoorziening zal de ligging: zone centrum worden gehanteerd.
Plek binnen de bandbreedte Waddix ligt ten eerste gunstig voor het gebruik van OV als alternatieve mobiliteitsvorm. De afstand van beoogde entree tot aan het trein- en busstation Waddinxveen is minder dan 600 meter. Daarnaast bestaat het programma grotendeels uit kleinere appartementen in het goedkope segment. Daarbij is de beoogde doelgroep met name 'starters' op de woningmarkt. In de praktijk zullen dat alleenstaanden of jonge stellen zijn die in deze levensfase over aantoonbaar minder (eigen) auto's beschikken (Bron: www.cbs.nl).
Tenslotte is er de garantie dat de woningen zullen worden verkocht met de parkeerplaats. De instandhoudingsplicht zal in een kettingbeding worden geregeld en in het appartementsrecht worden verankerd. Het complex zal worden geregistreerd als locatie met parkeren op eigen terrein. De woningen komen daarmee niet in aanmerking voor een vergunning op straat mocht het gebied gereguleerd gaan worden.
Het is kopers vooraf duidelijk dat een zeer beperkt aantal woningen niet beschikt over een eigen parkeerplaats. Uiteraard staat het hen vrij om een commercieel abonnement af te sluiten op eigen initiatief.
Wanneer bovenstaande uitgangspunten worden gehanteerd en worden vertaald naar te hanteren normen resulteert voor het beoogde programma de onderstaande parkeerbehoefte.
Tabel: Parkeerbehoefte berekening Waddix
Loopafstanden
De beschikbare parkeerplaatsen zijn verdeeld over twee al gerealiseerde privé garages. De garages zijn gelegen aan de westelijke en oostelijke zijde van het centrum Gouweplein en worden gescheiden door de openbare parkeergarage die (aangrenzend) tussen de bewonersgarages in ligt. De ontwikkeling van de woningen bevindt zich aan het zuidelijke uiteinde van de westelijke garage. Hierdoor liggen de parkeerplaatsen in deze garage op een minimale afstand van de woningen. De aangewezen parkeerplaatsen in de oostelijke garage liggen verder weg op ongeveer 300 meter werkelijke loopafstand. Hierdoor zullen bewoners en bezoekers die betalen om hun auto veilig en droog te parkeren geen reden hebben deze in de openbare ruimte te parkeren. Het gemeentelijke parkeerbeleid stelt dat voor woningen een loopafstand tot 100 meter acceptabel geacht mag worden. In het kader van de realisatie van het project Waddix gelden een aantal redenen waardoor een langere loopafstand voor deze specifieke woningen acceptabel zijn.
beleving en acceptatie van een looproute grotendeels afhankelijk van de kwaliteit van deze route. De routes die de toekomstige bewoners van Waddix moeten belopen zijn van een hoge kwaliteit. De eerste mogelijke route leidt door de levendige en autoluwe winkelstraten van het centrum. De tweede mogelijkheid is zo goed als volledig overdekt en leidt door de openbare parkeergarage. Hierdoor zullen de bewoners bij slecht of koud weer droog, schoon en behaaglijk bij hun auto arriveren. Beide routes maken daarnaast gebruik van voor het publiek toegang afgesloten trappenhuizen, hierdoor wordt het gevoel van veiligheid versterkt.
Naast de kwaliteit van de looproute betreft het ook dedicated parkeerplekken. Er is dus voor de parkeerder een gegarandeerde parkeerplek waarvoor hij niet hoeft te zoeken. En waar de auto droog en veilig geparkeerd zal staan.
Conclusie
Concluderend kan worden gesteld dat op basis van bovengenoemde uitgangspunten voor parkeren de ontwikkeling Waddix voorziet in haar eigen parkeerbehoefte.
Hoofdstuk 4 Ruimtelijk Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Omgevingswet, die volgens de huidige planning uiterlijk op 1 januari 2023 in werking zal treden, bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook een Rijksvisie op de leefomgeving, de NOVI. Op 11 september 2020 is de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert.
Het gaat hierbij om:
- de bouw van ongeveer 1 miljoen nieuwe woningen;
- meer duurzame energie gebruiken;
- aanpassen aan klimaatverandering;
- de ontwikkeling van een circulaire economie;
- omschakeling naar kringlooplandbouw.
Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn 21 nationale belangen opgenomen. Het gaat hierbij om voornamelijk het bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland, het zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, een betrouwbare, betaalbare en veilige CO2-arme energievoorziening, waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid en het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
Samen met de NOVI is ook de Uitvoeringsagenda opgeleverd. De Uitvoeringsagenda beschrijft hoe er concreet uitwerking gegeven gaat worden aan de NOVI als één overheid, samen met de samenleving. Naast de instrumenten van de Omgevingswet worden een aantal nieuwe instrumenten en (nationale) programma's ingezet. Instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak. Voorbeelden van programma's zijn het Programma Energiehoofdstructuur, Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft geen directe raakvlakken met de nationale belangen en past binnen het beleid van het rijk.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de aangewezen nationale belangen, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
De in dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen hebben geen raakvlakken met het Barro.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
Teneinde een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren dient op grond van artikel 3.1.6 Bro bij het mogelijk maken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling gemotiveerd te worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Om deze vraag te beantwoorden is de gewenste ontwikkeling aan de “ladder voor duurzame verstedelijking” getoetst. Deze is sinds 1 juli 2017 vereenvoudigd.
Toetsing initiatief aan ladder voor duurzame verstedelijking
Het doel van de ladder is een zorgvuldige ruimtelijke ordening, in termen van optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Er dient aangetoond te worden dat er een behoefte bestaat aan de nieuwe invulling van de projectlocatie en dat hiervoor beschikbare gronden in bestaand stedelijk gebied kunnen worden benut.
In het per 1 oktober 2012 aangevulde Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een artikel lid aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd. Dit artikel lid is in 2017 gewijzigd. In artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Dit is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' dat een instrument is voor efficiënt ruimtegebruik.
Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Bepaald moet worden of er sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro:
“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.”
Het plan voorziet in maximaal 54 woningen binnen het centrum van Waddinxveen. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voorzag ter plaatse al in de mogelijkheid om woningen te realiseren. Alleen op de begane grond waren woningen niet toegestaan. Voor het centrum werd al voorzien in 390 woningen. Het in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte appartementencomplex wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Een toets aan de ladder is daarom in principe niet aan de orde.
Daarnaast zijn de woningbouwplannen en aantallen woningen voor het Centrum opgenomen in de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland (RPW 2021). Hierdoor is dit plan regionaal is afgestemd. Gedeputeerde Staten heeft de RPW 2021 aanvaard. De aanvaarding van de projectenlijst betekent dat de woningbouwplannen de eerste trap in de Ladder voor duurzame verstedelijking hebben doorlopen.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
De in dit bestemmingsplan voorziene woningbouw is niet in strijd met het rijksbeleid.
4.2 Provinciaal Beleid
Op 1 april 2019 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland in werking getreden. Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)
De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.
Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woningvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.
Opgaven omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werken we vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die we van provinciaal belang achten. Ten aanzien van wonen heeft de provincie de opgaven 'Wonen' en 'Ruimte en verstedelijking' opgesteld. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.'
Risico's van Klimaatverandering
De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving. In de Omgevingsvisie is vastgelegd dat de provincie ernaar streeft om bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen betrokken partijen de uitkomsten uit de klimaatstresstesten expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze en inrichting van het gebied. Dit geldt voor alle risico's die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte, en droogte). Deze risico's hebben naast lokale ook regionale aspecten.
Toetsing aan de Omgevingsvisie Zuid-Holland
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 54 woningen in bestaande bebouwd gebied in de kern van Waddinxveen. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voor de ontwikkeling van het nieuwe centrum voorzag ter plaatse al in bebouwing met onder andere ook woningen. In paragraaf 4.1.3 is al naar voren gekomen dat dit voornemen niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling, zodat een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is. doorlopen. De ontwikkeling voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en klimaatverandering zie hiervoor ook Hoofdstuk 6.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)
De Omgevingsverordening Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Omgevingsvisie en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
In samenhang met de omgevingsvisie en het Programma Ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is onderstaand artikel van toepassing:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
- b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
- het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Toetsing aan artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op de Kwaliteitskaart, waarnaar in artikel 6.9 lid 1 sub a wordt verwezen, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied is op de laag van de stedelijke occupatie aangemerkt als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
Bij de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen wordt rekening gehouden met bovenstaande richtpunten. Gelet op de huidige gebiedsidentiteit is sprake van inpassen. Waarbij de nieuwbouw aansluit op het stedenbouwkundig kader (zie ook paragraaf 3.1). De ontwikkeling voorziet in de realisatie van een woongebouw op een binnenstedelijk gebied waarbij maximaal 54 woningen worden gerealiseerd. De nieuwe woningen sluiten aan op de stedenbouwkundige identiteit en schaal van het gebied.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 ha nodig is, wordt gebruikgemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Zoals in paragraaf naar voren is gekomen voorziet dit bestemmingsplan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een ladderonderbouwing is daarom niet aan de orde. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling kleiner dan 3 ha. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
De locatie bevindt zich binnen bestaand stads- en dorpsgebied (bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening). De in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen zijn niet in strijd met het beleid van de provincie.
4.2.3 Conclusie provinciaal beleid
Het voornemen past binnen de kaders van het provinciaal beleid.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Bij invulling van het woningbouwprogramma wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Nieuwbouw centrum', en in het 'Concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied' (zie onderstaande afbeelding). Het nieuwe centrum voorziet in voorzieningen (maatschappelijke en commercieel) in combinatie met woningbouw en andere functies.
Afbeelding: Integrale kaart Structuurvisie
Toetsing aan de Structuurvisie Waddinxveen 2030
Hoewel de voorgenomen ontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda. De beoogde woningbouw past binnen het centrumgebied. Aangezien ingespeeld wordt op een lokale behoefte qua type woning en sprake is van een inbreidingslocatie. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling en draagt bij aan de toekomstige woon-, leef-, en werkkwaliteit in Waddinxveen.
Conclusie
De visie heeft een hoog abstractieniveau, waarin geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Vanuit planologisch oogpunt is bouw van woningen goed inpasbaar binnen het centrumgebied. Het eerder vastgestelde bestemmingsplan voorzag hier ook al in een gebouw met onder andere woningen. De nieuwbouw is niet in strijd met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid. Dit bestemmingsplan is daarom in overeenstemming is met de Structuurvisie.
4.3.2 Woonvisie en woningbouwprogramma
Woonvisie
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 13 december 2017 de Woonvisie 2018-2022 vastgesteld.
Deze woonvisie geeft de ambities en doelstellingen voor wonen voor de periode van 2018 tot en met 2022. De woonvisie gaat in op de huisvesting van de huidige en toekomstige inwoners van Waddinxveen, de vraag en het aanbod en de bestaande en gewenste woningvoorraad. Het doel is om vraag en aanbod zoveel mogelijk bij elkaar te brengen, zodat iedereen die dat wil prettig kan wonen in Waddinxveen. De woonvisie is een kompas en toetssteen voor de gemeente bij de ontwikkeling van Waddinxveen, zowel voor nieuwbouw als voor de aanpassingen in de bestaande voorraad.
De woonvisie bestaat naast de hoofddoelstelling uit vier pijlers:
Pijler 1: Beschikbaarheid en betaalbaarheid: Passende huisvesting kan voor iedereen iets anders betekenen. Er moet variatie zijn in het woningaanbod, zodat ongeacht inkomen, leefstijl en huishoudenssamenstelling iedereen een geschikte woning kan vinden in Waddinxveen. De gemeente wil kwaliteit en diversiteit bieden, zowel qua woning als qua woonomgeving. Voor sommige doelgroepen zijn onvoldoende woningen beschikbaar. Om deze doelgroepen te kunnen bedienen, zal de woningvoorraad aangepast moeten worden. Hierbij gaat het zowel om aanpassingen in de bestaande voorraad als om de toevoeging van nieuwbouwwoningen.
Pijler 2: Wonen, zorg en welzijn: Prettig wonen hangt voor een groot deel samen met contact hebben met anderen en verzorgd worden wanneer dat nodig is. Dit gebeurt steeds vaker in de eigen woning. Er moeten voldoende woningen beschikbaar zijn waarin dit kan, zowel in de bestaande voorraad als nieuw. Samenwerking met de samenleving en andere partners, zoals zorginstellingen, welzijnsorganisaties en scholen staat hierbij voorop.
Pijler 3: Duurzaamheid: Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Pijler 4 Leefbaarheid: Prettig wonen hangt voor een belangrijk deel samen met leefbaarheid. Iedereen moet zich prettig en veilig kunnen voelen in de eigen directe woonomgeving. In Waddinxveen is de leefbaarheid goed. Doel is om dit zo te houden en op wijk- en buurtniveau in te zetten op de punten waar verbetering nodig is.
Woningbouwprogramma
Om aan de vraag te voldoen is het van belang inzicht te hebben in het gewenste programma voor Waddinxveen voor de komende jaren. Er is veel vraag naar woningen in de grote steden, maar ook in de gebieden langs de A12, waaronder Waddinxveen. Waddinxveen heeft veel ruimte om woningbouwplannen te realiseren. Naast de uitbreidingslocaties Park Triangel en ’t Suyt zet de gemeente in op binnenstedelijke herontwikkeling en transformatie van vastgoed. Het belangrijkste (transformatie)gebied voor de komende jaren is het gebied van Station tot Hefbrug. In dit gebied worden onder andere voormalige detailhandel- en bedrijfsbestemmingen getransformeerd naar een gebied voor wonen en zorg-gerelateerde voorzieningen. Deze locatie ligt binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen.
Vanwege het grote aantal scheefwoners zet de gemeente in op doorstroming door meer huurwoningen voor de middeninkomens. Voor de doorstroming is het ook relevant om woningen te realiseren in de goedkope en middeldure koop. Om te voldoen aan de vraag naar meer luxe woonmilieus, wordt ook ingezet op duurdere koopwoningen.
Toetsing aan de Woonvisie en woningbouwprogramma
Het woningbouwprogramma van maximaal 54 appartementen is in overeenstemming met de vastgestelde uitgangspunten in de Woonvisie. Zo wordt o.a. ingezet op betaalbare huur/koopwoningen. De ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren voor de doelgroep doorstromers. Bij uitwerking van de bouwplannen dient rekening gehouden met de ambitie om duurzame woningen te realiseren zoals ook opgenomen is in de duurzaamheidsvisie (zie ook 4.3.6).
De woningbouwplannen en aantallen woningen voor het Centrum zijn opgenomen in de Regionale Projectenlijst Woningbouw Midden-Holland (RPW 2021). Hierdoor is dit plan regionaal is afgestemd. Gedeputeerde Staten heeft de RPW 2021 aanvaard. De aanvaarding van de projectenlijst betekent dat de woningbouwplannen de eerste trap in de Ladder voor duurzame verstedelijking hebben doorlopen.
4.3.3 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Oudedreef kan worden aangemerkt als gebiedsontsluitingswegen in de bebouwde kom. Met een ontwikkeling op de onderhavige uitgeefbare kavel is al rekening gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan Centrum. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de bouw van het appartementencomplex is relatief gering. De wegcapaciteit is hierop berekend.
4.3.4 Welstandsbeleid
In de door de gemeenteraad op 6 oktober 2015 vastgestelde Welstandsnota is onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes. Ten behoeve hiervan is een welstandskaart opgesteld, waarin is aangegeven welk welstandsregime van toepassing is. De keuze voor een gebiedsindeling is gemaakt om vooral op welstand te toetsen in gebieden die beeldbepalend zijn, van groot openbaar belang zijn of cultuurhistorisch waardevol zijn voor Waddinxveen. Op de welstandskaart is het gebied aangeduid met een regulier welstandsregime (zie volgende afbeelding).
Afbeelding: Welstandskaart Waddinxveen
Bij een regulier welstandsregime wordt het gebouw / bouwwerk niet alleen in haar omgeving maar ook als zelfstandig object getoetst, de architectonische benadering. Op dit niveau doet ook een beeldkwaliteitsplan uitspraken over de uitstraling en verschijningsvorm van de bebouwing, zonder de architectuur geheel vast te leggen.
Een regulier welstandsregime neemt ook de volgende aspecten mee:
- de geleding van het bouwvolume: verschillende bouwhoogten, accenten zoals torens of grote openingen
- de vormgeving en kleurgebruik van de gevel: verticale, horizontale, neutrale of onregelmatige geleding
- de keuze van de dakvorm: plat, hellend vlak of kap, zoals lessenaars-, zadel-, schilddak of mansardekap
- het gebruik van compositorische middelen: erkers, luifels, balkons, loggia’s
- het gebruik van decoratieve middelen: (uitkragende) daklijsten, raamlijsten, gevelbanden
Beeldkwaliteitsplan
In het kader van de realisatie van het nieuwe centrum is in 2005 het Beeldkwaliteitsplan (BKP) Nieuw Centrum voor Waddinxveen opgesteld.
Met het beeldkwaliteitplan worden richtlijnen opgesteld met als doel de integrale kwaliteit van het te ontwikkelen gebied te waarborgen. De richtlijnen hebben zowel betrekking op de architectuur van de gebouwen als de inrichting van de openbare ruimte. Met deze richtlijnen wordt niet alleen de kwaliteit van individuele gebouwen en straten gewaarborgd, maar wordt vooral ook de eenheid binnen het plan zeker gesteld. De richtlijnen fungeren als leidraad voor de ontwerpers die in het plangebied de verschillende projecten zullen uitwerken.
Het beeldkwaliteitplan beschrijft niet alleen randvoorwaarden en uitgangspunten, maar geeft tevens inzicht in het proces om de kwaliteit tot stand te brengen. Het is niet alleen zaak de kwaliteit bij de totstandkoming van het plan te verzekeren, maar deze kwaliteit ook in de toekomst te kunnen garanderen.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling passen binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden van het BKP (zie paragraaf 3.1).
Het VO van het bouwplan is al eerder voorgelegd aan het Q-team. Op een paar kleine op- en aanmerkingen na was de reactie positief. Op 8 maart 2022 is het VO formeel in het Q-team overleg goedgekeurd.
4.3.5 Parkeerbeleid
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
- wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
- wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.
Toetsing aan het Parkeerbeleid
In paragraaf 3.3 heeft de nadere toetsing plaatsgevonden aan het parkeerbeleid. Er zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling.
4.3.6 Duurzaamheidsvisie Waddinxveen 2015-2025
De duurzaamheidsvisie Waddinxveen 2015-2025 is een strategisch beleidsdocument met de ambitie om een duurzame gemeente te worden. De visie: Waddinxveen is in 2025 halverwege op de weg naar gesloten energie- en grondstofkringlopen en heeft een optimale leefomgevingskwaliteit. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van de volgende drie deel ambities:
- 1. Waddinxveen heeft in 2025 een leefomgeving die gezondheid en welbevinden van mensen positief beïnvloedt.
- 2. Waddinxveen is in 2025 CO2-neutraal en wekt minimaal 25 % van haar energie duurzaam op.
- 3. Grondstofcycli zijn in 2025 voor 50% gesloten op een zo laag mogelijk schaalniveau.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Duurzaamheid is ook in de Woonvisie nader uitgewerkt. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Toetsing aan de Duurzaamheidsvisie
De woningen worden gasloos gerealiseerd en zullen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
4.3.7 Koers naar Duurzaam Waddinxveen
Op 8 december 2021 heeft de gemeente Waddinxveen de duurzaamheidsvisie vastgesteld. Met deze visie wil de gemeente de opgaven waar men voor staat kwantitatief inzichtelijk maken. Daarnaast wil men de wettelijke en (inter) nationale doelen vertalen naar de opgaven voor Waddinxveen en hoe deze bereikt kunnen worden. De visie beschrijft de samenhang tussen de opgaven, de doelen, de tastbare resultaten, de uitvoering (op hoofdlijnen), wat iedereen zelf kan doen en de (gemeentelijke proces-) kosten van de uitvoering hiervan.
Deze 'Koers naar Duurzaam Waddinxveen' is gebaseerd op de omgevingsvisie. De thema's in de omgevingsvisie gaan over de vier veranderingen van deze duurzaamheidskoers. Deze duurzaamheidskoers is daarom ook te beschouwen als een nadere uitwerking van de omgevingsvisie.
Afbeelding: De inbedding van de 4 duurzaamheidstransities in de omgevingsvisie
Met dit koersdocument willen de gemeente het volgende bereiken.
- Een aanzet geven voor een duurzaamheidskompas waarmee bestaande en nieuwe initiatieven en beleid vormgegeven kan worden in de richting van een duurzame samenleving
- Een integraal en samenhangend overzicht geven van de vraagstukken waaraan Waddinxveen de grootste bijdrage kan leveren
- De samenhang weergeven tussen de omgevingsvisie en onderliggende beleidsdocumenten voor duurzaamheid
- 'Slechts' de puzzel beschrijven: wat heeft iedereen (inwoners, ondernemers en gemeentelijke organisatie) te doen; en niet alleen wat de gemeentelijke organisatie te doen heeft
- Werken vanuit 'de opgave'; deze wordt zo veel mogelijk kwantitatief inzichtelijk gemaakt voor Waddinxveen
- Vertaling van wettelijke en (inter)nationale doelen en kaders naar tastbare te behalen resultaten in Waddinxveen; die resultaten als eerste verdeling uitzetten in de tijd over de gehele transitieperiode tot 2050
- Formuleren van de kaders die beschrijven hoe de gemeente tegen deze transities aankijkt
- Men wil de opgave en doelen koppelen aan een uitvoeringsagenda op hoofdlijnen
- De uitvoeringsagenda op hoofdlijnen koppelen aan de globale proceskosten die de gemeente daarvoor moeten gaan maken.
- En tot slot: het is een oproep tot actie. Een ieder is uigenodigd om zijn of haar bijdrage te doen.
Duurzaamheidskompas
Het duurzaamheidskompas is een instrument waaruit de relevante thema's, de doelen en hun onderlinge samenhang duidelijk wordt en dat de gemeente helpt bij het kiezen en houden van een koers naar een duurzame toekomstbestendige samenleving. Het kan door iedereen gebruikt worden om te bepalen waar we staan, waar we tekortschieten en waarop we moeten inzetten. En als we actie ondernemen, hoe die acties dan weer onderdelen van het duurzaamheidskompas beïnvloeden.
Eerste opgave: Klimaatverandering tegengaan
Klimaatverandering gaat over de opwarming van de aarde. Als we de CO2 uitstoot niet drastisch reduceren wordt de kritische grens van gemiddeld 1,5 graad opwarming op aarde gepasseerd. De CO2 reductie bewerkstelligen we via de energietransitie. Dat de aarde opwarmt is wetenschappelijk een feit, zoals ook recentelijk bevestigd door de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering. Dit is een organisatie van de Verenigde Naties om de risico's van klimaatverandering te evalueren (2021)13. We merken de gevolgen al en we moeten ons (gaan) aanpassen aan de nog komende gevolgen van die opwarming. Hiervoor zetten we in op een klimaatadaptatiestrategie. Met deze aanpak zijn we natuurlijk al begonnen in Waddinxveen.
Tweede opgave: Herstellen van biodiversiteitsverlies
Een grote biodiversiteit is van essentieel belang voor de leefomgeving van mensen. Gezonde ecosystemen voorzien in de essentiële behoeften of diensten die wij als vanzelfsprekend beschouwen. Het biodiversiteitsverlies wereldwijd - en ook in Nederland en Waddinxveen - is groot en de biodiversiteit neemt nog steeds af14. Door het creëren van meer natuur (hierna genoemd 'groen') moeten we dit tegengaan. Biodiversiteit krijgt al veel aandacht in Waddinxveen.
Derde opgave: Reductie van ons grondstoffenverbruik
Klimaatverandering en biodiversiteitsverlies worden ook veroorzaakt doordat we te veel grondstoffen uit de aarde halen. En in een tempo waarin de aarde dit niet opnieuw kan aanvullen. De overgang van de lineaire economie naar de circulaire economie moet daar verandering in brengen.
De transities beïnvloeden verschillende aspecten van de duurzaamheidskompas
Het is te verwachten dat de hierboven genoemde veranderingen niet alleen een verbetering moeten brengen in de opgave waarvoor ze worden ingezet. Ze hebben ook effect op veel van de andere thema's van het duurzaamheidskompas.
De transities beïnvloeden elkaar
De 4 transities werken op elkaar in. Zo draagt de circulaire economie ook bij aan tegengaan van klimaatverandering. Dit is omdat we voor het delven van grondstoffen en voor het maken van nieuwe producten minder energie nodig hebben dan voor het hergebruiken van bestaande grondstoffen. Maatregelen ter bevordering van klimaatadaptatie werken ook positief door op het vraagstuk van biodiversiteit herstel. Tegelijk kunnen bepaalde maatregelen voor de energietransitie mogelijk negatieve impact hebben op biodiversiteitsherstel. Met deze invloeden moeten we in de aanpak rekening houden.
De genoemde opgaven en transities zijn in (inter)nationale wetten en kaders beschreven
Aan elk van de beschreven opgaven en veranderingen moet ieder land, stad, dorp en individu bijdragen. Deze transities zijn beschreven in het klimaatakkoord van Parijs (2015), het klimaatakkoord in Nederland (2019), de Deltawet Ruimtelijke Adaptatie (2018), Nederland Circulair 2050 en de EU Biodiversiteitsstrategie (2021). Dezen wetten en akkoorden brengen ons ook de hoofddoelen van de duurzaamheidskoers:
Afbeelding: Overzicht transities, doelen en beleidsbasis.
De hiervoor beschreven transitie's en thema's zijn natuurlijk ook voor belang voor woningbouw (zie volgend tabel).
Afbeelding: Overzicht te behalen resultaten 'inwoners'
Woningen dienen klimaatadaptief en robuust ingericht te worden. Verstening dient tegengegaan te worden. Woningen en daken dienen hierbij vergroend te worden. Bij het bouwen wordt gestreefd naar circulair bouwen. Bij nieuwbouw is gasloos bouwen uitgangspunt.
De nu voorziene woningen worden gasloos gebouwd. De nieuwbouw zal volgens bouwbesluit voldoen aan de huidige normen wat betreft duurzaamheid en energiezuinigheid (Bijna Energieneutrale Gebouwen, BENG). Diverse bouwkundige en installatietechnische maatregelen zullen in het ontwerp worden meegenomen om te voldoen aan de actuele normen. Zo worden op de nieuwbouw zonnepanelen geplaatst.
4.3.8 Conclusie gemeentelijk beleid
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het beleid van de gemeente.
4.4 Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw past binnen het beleid van alle overheden.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.2.2 Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijven ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- Waarborgen waterveiligheid
- Zorgen voor mooi en schoon water
- Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Dit is vervolgens verwerkt in het gemeentelijk beleid.
5.3 Beleid Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
Met het voorgenomen plan is rekening gehouden met de bovenstaande punten. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.5.
5.4 Beleid Hoogheemraadschap Rijnland
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit hoogheemraadschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
- de bodem van kwelgevoelige gebieden,
maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater,
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de specifieke situatie ter plaatse van het plangebied.
5.5 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem
Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder. De wateropgave binnen de bestaande wijken is inzichtelijk gemaakt in het Waterplan (februari 2010), dat gezamenlijk met de voormalige gemeente Boskoop is opgesteld.
Veiligheid en waterkeringen
Er bevinden zich geen waterkeringen in en nabij het plangebied, waarmee in het kader van dit bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.
Waterkwantiteit
Ten eerste geldt dat als er bestaand oppervlaktewater wordt gedempt, dezelfde hoeveelheid m³ die zich bevinden in het afvoerend nat profiel en de daarbovenop aanwezige vrije ruimte voor het bergen van water (de drooglegging, ofwel het verschil tussen het waterpeil en het maaiveld) binnen hetzelfde peilgebied terug moet worden aangelegd. Dit principe staat bekend als 'dempen is graven'.
Compenserende waterberging vanwege versnelde afvoer
Daarbovenop komt de benodigde aanvullende hoeveelheid waterberging ter compensatie van de toename van verharding en/of een versnelde afvoersituatie. De minimale eis dat 5% van het nieuwe verharde oppervlak als retentiegebied moet worden gerealiseerd.
Toetsing planinitiatief
De planlocatie maakt onderdeel uit van het centrum van Waddinxveen. Het bestemmingsplan Centrum voorziet ter plaatste al in volledige bebouwing. In het kader van dat bestemmingsplan heeft afstemming met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden. Voor de ontwikkeling van deze locatie is dan ook geen extra watercompensatie vereist.
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van het gebouw zal worden afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Watervergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouw.
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden, zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
- een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
- een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen);
- een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen dan voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betrof het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:
- 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
- 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
- 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
- 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd in werking getreden, naar aanleiding van een wijziging van de Europese Richtlijn m.e.r. Deze wijziging heeft tot gevolg dat voor elke vergunningsaanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is de volgende procedurestappen doorlopen moeten worden:
- door de initiatiefnemer moet een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag moet binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit moet genomen zijn voor de ter inzage legging van het ontwerpbesluit;
- het besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden, maar wel via andere (digitale) kanalen bekend worden gemaakt;
- het (vormvrije)-m.e.r.-beoordelingsbesluit moet onderdeel zijn van de vergunningaanvraag.
M.e.r. en m.e.r.-beoordeling
Het eerder vastgestelde bestemmingsplan Centrum voorziet ter plaatse van dit bestemmingsplan al in de mogelijkheid om een gebouw met onder andere woningen te realiseren. Het nu voorliggende
bouwplan wijkt slechts op onderdelen af van de regels uit dat plan. De activiteit die met het
bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt (54 appartementen) blijft ruim onder de drempelwaarde
van 2.000 woningen. In het vervolg van dit hoofdstuk wordt voldoende aangetoond dat er geen
nadelige gevolgen voor het milieu zijn. In het kader van dit bestemmingsplan is ook een MER
aanmeldnotitie opgesteld (zie MER aanmeldnotitie, Van Riezen & Partners d.d. 21 juni 2022 Bijlage 2). Hieruit is gebleken dat het uitvoeren van een MER niet aan de orde is. De gemeente heeft hierover een MER-beoordelingsbesluit genomen (zie Bijlage 3).
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een MER.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in volgende tabel vermeld.
Tabel: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan de rand van het nieuwe winkelcentrum van Waddinxveen. Hier bevindt zich een mix van voorzieningen, kantoren en woningen. Bedrijven uit hogere milieucategorieën zijn niet aanwezig.
Wet milieubeheer
Op het dak van de LIDL zijn klimaatinstallaties geplaatst. Deze zijn afgeschermd middels een metselwerk wand.. De geluidwering van een dergelijke steenachtige spouwmuur heeft een geluidwering van ca 52 dB, waardoor ruimschoots aan de gesteld eisen wordt voldaan. Hoewel geen wettelijke eisen gelden ten aanzien van laagfrequent geluid (< 100Hz) is een bewuste keuze gemaakt voor het niet toepassen van ramen in het gedeelte van de gevel die grenst aan de installaties en een relatief zware steenachtige constructie om ook eventueel laagfrequent geluid zoveel mogelijk te weren.
De woningen worden naast en boven de uitrit van een bestaande parkeergarage gebouwd. Deze garage wordt ontsloten vanaf het Spoorpad en de Oude Dreef. Aangezien deze straten vrijwel direct aan de uitrit van de garage grenzen en het verkeer uit de garage dus direct opgaat in het wegverkeer is een separaat onderzoek in eerste instantie naar de geluidbelastingen ten gevolge van de uitrit niet noodzakelijk. De geluidwering van de gevel is gebaseerd op de geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op het Spoorpad en de Oude Dreef, welke voor een groot deel bestaat uit bezoekers van de parkeergarage, waardoor voldoende is aangetoond dat de resulterende geluidniveaus voldoen aan de gestelde eisen.
In het kader van milieuzonering en woon- en leefkwaliteit zullen bovenstaande onderwerpen worden onderzocht en getoetst, zoals beschreven in de regels van het bestemmingsplan (artikel 4).
Conclusie
Uit de inventarisatie is gebleken dat er geen relevante milieubelastende activiteiten in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen dit bestemmingsplan.
6.1.3 Geluid
Wettelijk wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register. Voor het spoortraject tracé Gouda - Alphen aan den Rijn (traject 521) geldt een geluidszone van 300 m.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Wettelijk kader wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (Wm) is de belangrijkste milieuwet. Deze wet bepaalt welk wettelijk gereedschap kan worden ingezet om het milieu te beschermen. Hierin zijn tevens wettelijke eisen vastgelegd om het geluidsniveau in woningen te beperken. In onderstaande tabel zijn de relevante eisen weergegeven.
Onderzoek/ beoordeling
Wet geluidhinder
In oktober 2021 is door Wolf Dikken adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd (projectnummer R821123aaA0, zie Bijlage 4). Hieruit is gebleken dat de hoogst optredende geluidbelasting wordt veroorzaakt door het railverkeer en bedraagt 62 dB. De maximaal te ontheffen waarde wordt hierdoor niet overschreden. De hoogst optredende gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen en railverkeer bedraagt 64 dB, excl. aftrek art. 110g Wgh.
Op grond van aanvullend uitgevoerd onderzoek is gebleken dat het treffen van maatregelen ter verlaging van de geluidbelastingen niet doeltreffend is en stuit op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard.
Bij de nadere planuitwerking is aansluiting gezocht bij het hogere waardenbeleid van de regio Midden-Holland en zijn de benodigde geluidwerende voorzieningen vastgesteld (zie R821123aaA3).
Het bovenstaande in acht nemende, wordt aanbevolen om Burgemeester en wethouders te verzoeken een hogere grenswaarde aan de gevels van woningen met een geluidbelasting welke hoger is dan 55 dB vast te stellen.
Bij het verlenen van de hogere grenswaarde zal worden beoordeeld of de plattegronden van de woningen voldoen aan het ontheffingenbeleid Midden-Holland (aanwezigheid geluidluwe gevels en buitenruimten).
Wet milieubeheer
Op het dak van de LIDL zijn klimaatinstallaties geplaatst. Deze zijn afgeschermd middels een metselwerk wand. Om geluidoverlast in de nieuw te bouwen woningen welke hier direct op uitkijken (2e verdieping en hoger) te voorkomen, zijn de woningplattegronden zo vormgegeven dat de noordgevel (as D) als dove gevel wordt uitgevoerd. De geluidwering van een dergelijke steenachtige spouwmuur heeft een geluidwering van ca 52 dB, waardoor ruimschoots aan de gesteld eisen wordt voldaan. Hoewel geen wettelijke eisen gelden ten aanzien van laagfrequent geluid (< 100Hz) is een bewuste keuze gemaakt voor het niet toepassen van ramen in deze gevel en een relatief zware steenachtige constructie om ook eventueel laagfrequent geluid zoveel mogelijk te weren.
De woningen worden naast en boven de uitrit van een bestaande parkeergarage gebouwd. Deze garage wordt ontsloten vanaf het Spoorpad en de Oude Dreef. Aangezien deze straten vrijwel direct aan de uitrit van de garage grenzen en het verkeer uit de garage dus direct opgaat in het wegverkeer is een separaat onderzoek naar de geluidbelastingen ten gevolge van de uitrit niet noodzakelijk. De geluidwering van de gevel is gebaseerd op de geluidbelastingen ten gevolge van het verkeer op het Spoorpad en de Oude Dreef, welke voor een groot deel bestaat uit bezoekers van de parkeergarage, waardoor voldoende is aangetoond dat de resulterende geluidniveaus voldoen aan de gestelde eisen.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, nadat een procedure hogere grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is doorlopen. Het ontwerp besluit hogere waarden Wet geluidhinder is opgenomen in Bijlage 5.
Bij de omgevingsvergunning zal op basis van de berekende gecumuleerde geluidbelasting, de geluidwering van de gevels definitief worden bepaald en getoetst aan de gestelde geluidwering eisen van het Bouwbesluit 2012. Dit rapport zal ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
In 2019 is door onderzoeksbureau Anteagroup een historisch vooronderzoek overeenkomstig NEN 5725 uitgevoerd (projectnummer 0458840.100 van 17 december 2019, zie Bijlage 6).
Hieruit is gebleken, dat de bovengrond de bodemkwaliteitsklasse 'wonen' heeft . Er worden geen verontreinigingen in deze laag verwacht.
De ondergrond heeft ook de bodemkwaliteitsklasse 'wonen'. Hier zijn plaatselijk lichte verontreiniging met PAK en minerale olie aangetoond.
In het grondwater in de omgeving zijn lichte verontreinigingen met PAK geconstateerd, maar er wordt niet verwacht dat dit invloed heeft op de kwaliteit van de onderzoekslocatie. Verder is het grondwater matig verontreinigd met arseen, maar hier wordt uitgegaan van een verhoogde achtergrond concentratie.
De bodem is niet asbestverdacht.
Conclusie
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige plangebied.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). In de wet zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. In volgende tabel is een overzicht gegeven van de grenswaarden.
Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
- de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
- het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
- Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Onderzoek/ beoordeling
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningen vallen duidelijk onder de hiervoor genoemde aantallen. Dat geldt ook als gekeken worden naar het hele winkelcentrum. De ontwikkeling kwalificeert dan ook als een NIBM-project. Via de NSL-monitoringstool is de luchtkwaliteit van de locatie bestudeerd. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied de luchtkwaliteit als volgt is:
Afbeelding: meetpunten uit de NSL-monitoringstool, het geselecteerde meetpunt is rood omcirkeld
Uit het voorafgaande blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan alle relevante grenswaarden. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in veel minder woningen dan hiervoor genoemd en kwalificeert dan ook als NIBM. Ter bevestiging is het effect van het project ook berekend met de NIBM-tool.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van het Basisnet beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Over de naastgelegen spoorbaan Gouda-Alphen aan den Rijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Binnen 200 meter van de planontwikkeling zijn geen rijks- of provinciale wegen aangeduid als route gevaarlijke stoffen. De transportroute vormt dan ook geen belemmering voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er ligt in de nabijheid van het plangebied (parallel langs zuidwest zijde van de spoorbaan) op circa 50 meter afstand een 12 inch (309 mm) 40 bar regionale aardgastransportleiding. Voor deze hogedruk gasleiding dient voor kwetsbare objecten een belemmeringenstrook te worden aangehouden van 4 meter vanaf het hart met een invloedsgebied van 140 m. Voor het overige liggen er in de directe nabijheid geen leidingen, die voor externe veiligheid relevant zijn. In volgende afbeelding is de buisleiding W-517-01 weergegeven.
Afbeelding: plangebied en risicobron
Voor de buisleiding is in maart 2022 door onderzoeksbureau Aviv een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 7). Hieruit is gebleken dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook.
Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Door de ontwikkeling neemt het groepsrisico niet toe. Er kan volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De onderdelen waaruit deze verantwoording dient te bestaan worden beschreven in paragraaf 2.2.2 van het rapport (zie Bijlage 7).
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaat hier. De onderdelen personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleidingen en de hoogte van het groepsrisico zijn in het onderzoek beschreven. De onderdelen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zullen in samenspraak met de ODMH en het bevoegd gezag worden beschreven en toegelicht. Er zal een vooroverleg plaatsvinden met de betreffende Veiligheidsregio, zodat eventuele op- en aanmerkingen mogelijk verwerkt kunnen worden in het vervolgtraject, namelijk de omgevingsvergunning. Dit overleg is via de ODMH reeds aangevraagd. De verwachting is dat dit niet zal leiden tot verdere aandachtspunten.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in thans de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (provincie Zuid-Holland) is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in dit deelgebied een lage trefkans op archeologische sporen is.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op grond van de Monumentenwet op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart heeft het westelijk deel van het plangebied een lage verwachtingswaarde. Het oostelijk deel ligt in een gebied met hoge verwachtingswaarden. De verwachtingswaarden zijn voorzien van een beleidsadvies. Overeenkomstig de archeologische beleidskaart heeft het oostelijke gedeelte van het plangebied in het paraplubestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (zie ook paragraaf 1.3). Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten, gelijk aan of groter dan 100 m² in het gedeelte met hoge verwachtingswaarde en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld. Omdat deze aanduiding binnen het plangebied kleiner is dan 100 m2 komt deze aanduiding in dit bestemmingsplan te vervallen.
Onderzoek/ beoordeling
In maart 2005 is door archeologisch onderzoeksbureau RAAB archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Notitie 1071 van maart 2005, zie Bijlage8).
Uit het onderzoek is gebleken dat voor vrijwel het gehele onderzoeksgebied een lage archeologische verwachting geldt. Tijdens het onderzoek zijn in het meest zuidwestelijke deel van het plangebied geulafzettingen aangetroffen, waarvan vooraf niet bekend was dat deze in het gebied voorkomen. De archeologische verwachting voor dergelijke afzettingen is in de regel hoger; voor deze afzettingen geldt daarom een middelhoge kans op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Mesolithicum. De kans dat dergelijke resten in het plangebied aanwezig zijn wordt echter zeer klein geacht.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er cultuurhistorische elementen in het plangebied aanwezig zijn. Tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor vindplaatsen in het plangebied.
De kans dat daadwerkelijk Mesolithische resten in het plangebied aanwezig zijn wordt zeer klein geacht. De vindplaatsen uit die periode kenmerken zich in veel gevallen tevens door een zeer kleine omvang en een lage vondstdichtheid, zodat ze bijzonder moeilijk op te sporen zijn met behulp van booronderzoek. Het uitvoeren van vervolgonderzoek, met als doel het opsporen en in kaart brengen van dergelijke resten, wordt daarom niet zinvol geacht. Er wordt daarom ten aanzien van het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Cultuurhistorie en Monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij nieuwe ontwikkelingen.
Conclusie
In het plangebied staat geen bebouwing. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
6.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
In november 2021 is door onderzoeksbureau ECOlogisch een quickscan ecologie uitgevoerd (Projectcode MPNA2101 van 9 november 2021, zie Bijlage 9).
Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 6 kilometer van het projectgebied en betreft Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein. Op ruim 2 kilometer van het projectgebied liggen gedeeltes van het NNN. Dit betreft bestaande en nieuwe natuur in het westen en een ecologische verbindingszone in het oosten. Op afbeelding 9 is een kaart weergegeven waar het projectgebied ligt ten opzichte van beschermde natuur, voor zowel het Natura 2000-gebied als het NNN.
De afstand van het plangebied tot beschermde gebieden is voldoende om directe effecten uit te sluiten.
Een toename in stikstofemissie kan op voorhand niet worden uitgesloten. Daarom is in februari 2022 door onderzoeksbureau Cauberg Huygen een Aeriusberekening uitgevoerd (Referentie 08405-55741-02, d.d. 7 februari 2022, zie Bijlage 11). Hieruit is gebleken, dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is dus voor dit aspect geen vergunning benodigd ingevolge de Wet natuurbescherming.
Beschermde soorten
De bebouwing direct naast het plangebied biedt mogelijkheden voor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. De openingen in de bebouwing die kunnen fungeren als verblijfplaatsen van vleermuizen bestaan uit stootvoegen, openingen bij de dakrand en ruimtes tussen de aanhechting op de zuidelijke muur.
De groenstructuren bieden geschikte schuilplaatsen voor algemene zoogdieren zoals de egel en algemene muizensoorten.
De groenstructuren en bebouwing kunnen door algemene vogels als broedbiotoop gebruikt worden. Indien er werkzaamheden in het broedseizoen van vogels (globaal maart – augustus) plaatsvinden kunnen mogelijke nestlocaties van algemene broedvogels worden vernietigd. De vermelde periode is niet leidend, elk broedgeval is beschermd. Ook broedgevallen buiten deze periode mogen niet verstoord worden.
Tijdens grondverzet kunnen er mogelijk individuen van de algemene amfibieën en zoogdieren worden gedood. Er dienen maatregelen te worden getroffen om het doden van algemene amfibieën en zoogdieren te voorkomen in het kader van de zorgplicht (art. 1.11 Wnb).
Het is dus nodig om een afdoend onderzoek uit te voeren. Vooruitlopend op de resultaten van het onderzoek is besloten om mitigerende maatregelen te nemen om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen krijgen.
Mitigerende maatregelen en ontheffing Wet natuurbescherming
In juni 2022 heeft onderzoeksbureau ECOlogisch in kaart gebracht welke mitigerende maatregelen nodig en mogelijk zijn om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen krijgen (zie Notitie mitigerende maatregelen, ECOlogisch (Projectcode MPNA2202 d.d. 13 juni 2022, Bijlage 10). Hierbij zijn twee scenario's onderzocht:
- 1. Gewone dwergvleermuis of ruige dwergvleermuis;
- 2. Gewone dwergvleermuis.
Uitgaande van deze twee te verwachten scenario's is redelijkerwijs te verwachten dat voldoende maatregelen getroffen kunnen worden om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te kunnen verkrijgen. Voor mogelijk noodzakelijke tijdelijke mitigatie zijn voldoende geschikte locaties aanwezig om vleermuiskasten te plaatsen. Daarnaast biedt de geplande nieuwbouw eveneens voldoende mogelijkheden om alternatieve verblijfplaatsen in te bouwen. Door het vooraf nemen van mitigerende maatregelen, in de vorm van het plaatsen van vleermuiskasten, kan reeds aan de gewenningsperiode worden voldaan waardoor de beoogde planning niet in de verdrukking komt.
Daarnaast heeft MPR Development gekozen om op basis van het realistische scenario waarbij uitgegaan wordt van de mogelijke aanwezigheid van twee zomer- of paarverblijfplaatsen van de gewone- en/of de ruige dwergvleermuis maatregelen te treffen. De keuze hiervoor is genomen op basis van de bevindingen van reeds uitgevoerde inventarisaties in het kader van het onderzoek naar zomer- en kraamverblijfplaatsen. Tijdens de reeds uitgevoerde inventarisaties zijn twee overvliegend individuen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Hierbij is een binding met de bebouwing in het projectgebied niet vastgesteld. Tevens is een indicatie van een kraamverblijfplaats van vleermuizen in het projectgebied niet waargenomen. In het kader van het onderzoek naar zomer- en kraamverblijfplaatsen dient nog één inventarisatieronde te worden uitgevoerd.
Het is aan te bevelen om op de aangegeven voorkeurslocatie(s) vleermuiskasten te plaatsen om eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de huidige bebouwing te mitigeren. Bij voorkeur worden deze tijdelijke alternatieve verblijfplaatsen voor half februari gerealiseerd om aan de gewenningsperiodes te kunnen voldoen.
Conclusie
Uit het voorafgaande kan geconcludeerd worden dat dit aspect geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project. Wel dienen de mitigerende maatregelen worden toegepast, zoals beschreven om een ontheffing van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. Het afdoende onderzoek loopt momenteel nog. De resultaten zullen t.z.t. in de toelichting worden verwerkt.
6.4 Duurzaamheid
Conform de visie 'Koers naar Duurzaam Waddinxveen' dienen woningen klimaatadaptief en robuust ingericht te worden. Verstening dient tegengegaan te worden. Woningen en daken dienen hierbij vergroend te worden. Bij het bouwen wordt gestreefd naar circulair bouwen. Bij nieuwbouw is gasloos bouwen uitgangspunt.
De nu voorziene woningen worden gasloos gebouwd. De nieuwbouw zal volgens bouwbesluit voldoen aan de huidige normen wat betreft duurzaamheid en energiezuinigheid (Bijna Energieneutrale Gebouwen, BENG). Diverse bouwkundige en installatietechnische maatregelen zullen in het ontwerp worden meegenomen om te voldoen aan de actuele normen. Zo worden op de nieuwbouw zonnepanelen geplaatst.
6.5 Explosieven
Uit eerder uitgevoerd grootschalig vooronderzoek blijkt dat het plangebied verdacht is op ontplofbare oorlogsresten. De omgevingsdienst Midden-Holland adviseert om hier bij werkzaamheden rekening mee te houden. Het opsporen van ontplofbare oorlogsresten waaronder ook detectieonderzoek is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven. Voor het opsporen van ontplofbare oorlogsresten moet een projectplan worden opgesteld. Wanneer de openbare orde en veiligheid in het geding kan zijn, moet de initiatiefnemer hierover afstemming zoeken met de gemeente. De gemeente moet een afschrift ontvangen van het proces-verbaal van oplevering van het project.
6.6 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.6.1 Kabels en leidingen
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch bindende regels en hoe de voorliggende ontwikkeling van woningen hierin wordt vertaald. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en de regels over de toegelaten bebouwing. De verbeelding is samen met de regels het juridisch bindend kader van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing en uitleg van het plan en bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit twee artikelen. Artikel 1 geeft een omschrijving van de in de regels gehanteerde begrippen. Artikel 2 geeft aan hoe bepaalde afstanden, maten, oppervlakte en inhoud gemeten moeten worden.
In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen. Per bestemming wordt aangegeven welke functies en doeleinden op de gronden toelaatbaar zijn en wat en hoe er mag worden gebouwd. Ook dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld, waarbij onder andere gedacht moet worden aan de anti-dubbeltelregels en de algemene afwijkingsregels.
Hoofdstuk 4 bevat regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel.
In het bestemmingsplan is een aantal binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen om een bepaalde mate van flexibiliteit te verkrijgen. Aan de afwijkingsmogelijkheden zijn voorwaarden verbonden waaraan getoetst dient te worden. De aanvrager van de omgevingsvergunning dient aantoonbaar aan de voorwaarden te voldoen, waarna deze onderbouwing ambtelijk wordt getoetst.
7.3.1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte, oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
7.3.2 Bestemmingsregels
De regels in verband met de bestemmingen kennen een min of meer gelijke opbouw en bestaan in ieder geval uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels. Voor een aantal bestemmingen zijn daarbij bijzondere gebruiksregels en/of een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het is een omschrijving waarin de functies worden benoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan (het gebruik). In een aantal gevallen is een specificering opgenomen van de toegestane functie, die correspondeert met een functieaanduiding op de verbeelding.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. In dit bestemmingsplan worden de volgende bestemmingen gebruikt:
Artikel 3 Verkeer
Binnen de verkeersbestemming valt het verkeersareaal, met de daarbij behorende verhardingen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen.
Artikel 4 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn aangewezen om gestapelde woningen te realiseren. Binnen het bouwvlak is de bouw van een appartementengebouw mogelijk. De bouwhoogte bedraagt maximaal 25 meter. Het hoofdgebouw dient daarbij met een plat dak te worden uitgevoerd. Het hoofdgebouw mag daarbij slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting op de gevels van het gebouw niet hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere grenswaarde. Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.
7.3.3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Dit artikel bevat de bepaling om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. Het artikel is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en is daaruit overgenomen.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is het strijdig gebruik weergegeven..
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is de bevoegdheid opgenomen voor Burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde regels, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Het gaat hierbij om beperkte afwijkingen van bijvoorbeeld de bouwhoogte.
Artikel 9 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de in het plan genoemde wet- en regelgeving moet worden gelezen zoals die op het moment van tervisie leggen van het bestemmingsplan geldt. Het gaat hierbij om het parkeerbeleid van Waddinxveen.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
De tekst uit dit artikel is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen. Het betreft een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het bestemmingsplan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
Artikel 11 Slotregel
In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico van de initiatiefnemer ontwikkeld. De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan heeft naast de onderzoekaspecten echter ook betrekking op economische aspecten zoals planschade en grondexploitatiekosten. De ontwikkeling bevat bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het kostenverhaal, de locatie-eisen en de fasering is vastgelegd in een overeenkomst die voor vaststelling van het bestemmingsplan is gesloten. Hiermee zijn de gemeentelijke kosten en belangen op een andere wijze verzekerd. De gemeente Waddinxveen is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst aangegaan. Hierin is een planschade-overeenkomst opgenomen, wordt het kostenverhaal geregeld en worden eisen gesteld aan de locatie en fasering. Het plan is daarmee dan ook economisch uitvoerbaar.
8.2 Maatschappelijke Betrokkenheid
8.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.
8.2.2 Participatie
Belanghebbenden zullen betrokken worden bij het proces en de mogelijkheid geboden krijgen om een mening te geven over het plan. Opmerkingen zullen dan indien mogelijk en relevant meegenomen worden in de verder planvorming en kunnen eventueel ook leiden tot aanpassingen.
8.2.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Deze zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een nota zienswijzen, die als bijlage bij het bestemmingsplan zal worden opgenomen.
Bijlage 1 Parkeren Analyse Loopafstanden, Parkeerbehoefte En Mogelijkheden Deelmobiliteit, Spark (Versie D.d. 21 Juni 2022)
Bijlage 2 Mer Aanmeldnotitie, Van Riezen & Partners (D.d. 21 Juni 2022)
Bijlage 2 MER aanmeldnotitie, Van Riezen & Partners (d.d. 21 juni 2022)
Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 3 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek, Wolf Dikken Adviseurs (R821123aaa0, D.d. 21 Oktober 2021)
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek, Wolf Dikken adviseurs (R821123aaA0, d.d. 21 oktober 2021)
Bijlage 5 Ontwerpbesluit Hogere Waarden Wet Geluidhinder (2022167433)
Bijlage 5 Ontwerpbesluit hogere waarden Wet geluidhinder (2022167433)
Bijlage 6 Historisch Vooronderzoek Bodem, Anteagroup (Projectnummer 0458840.100 D.d. 17 December 2019)
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid, Aviv (Project 224808, D.d. 16 Maart 2022)
Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid, Aviv (Project 224808, d.d. 16 maart 2022)
Bijlage 8 Archeologisch Vooronderzoek: Een Bureauonderzoek, Raab (Notitie 1071, Maart 2005)
Bijlage 8 Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek, RAAB (Notitie 1071, maart 2005)
Bijlage 9 Quickscan Ecologie, Ecologisch (Projectcode Mpna2101 D.d. 9 November 2021)
Bijlage 9 Quickscan ecologie, ECOlogisch (Projectcode MPNA2101 d.d. 9 november 2021)
Bijlage 10 Notitie Mitigerende Maatregelen, Ecologisch (Projectcode Mpna2202 D.d. 13 Juni 2022)
Bijlage 10 Notitie mitigerende maatregelen, ECOlogisch (Projectcode MPNA2202 d.d. 13 juni 2022)