Beukenhof- Waddinxveen
Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 21-06-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Beukenhof - Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.bpbeukenhof-0401 van de gemeente Waddinxveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of Afbeelding, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse;
1.6 balkon:
open buitenruimte met balustrade uitdragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.8 begane grond:
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
1.9 bestaande situatie:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.13 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;
1.17 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.18 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.19 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21 coffeeshop:
een alcoholvrije horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;
1.22 dak:
iedere boven beëindiging van een gebouw;
1.23 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt;
1.24 dakopbouw:
Het vergroten van een bestaande ruimte door het aanpassen van het bestaande dak, het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zoals zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven;
1.27 erf:
de verharde grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw;
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.29 gestapelde woning:
Een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere gebouwde ruimte is gelegen;
1.30 huishouden
een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen;
1.31 hoofdgebouw
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.32 kunstwerk
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen;
1.33 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, naschoolse opvang alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.34 mechanische ventilatie:
een geforceerde ventilatie die wordt toegepast om "verbruikte" leeflucht af te voeren en verse (buiten)lucht aan te voeren;
1.35 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen (ondergrondse) bergbezinkbassins, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.36 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.37 peil:
- a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw
- c. voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - Railverkeer', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
- d. voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron
- e. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- f. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.38 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;
1.39 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.40 standplaats:
een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;
1.41 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.42 verdieping:
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn;
1.43 voorgevel:
Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.44 voorgevellijn:
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;
1.45 waterhuishoudkunidge voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
1.46 winkel:
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;
1.47 wonen
de nagenoeg zelfstandige bewoning van een woning conform het begrip woning
1.48 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.49 zakelijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven en/of personen op administratief, financieel en juridisch gebied, zoals administratie-, advocaten-, makelaars-, adviesbureaus en daarmee naar de aard vergelijkbare vormen van dienstverlening, zulks met uitzondering van horecabedrijven en seksinrichtingen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.7 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mogen bedragen;
2.8 de oppervlakte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 verticale bouwdiepte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- b. fiets- en voetpaden;
- c. water;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. kunstwerken;
- f. objecten van beeldende kunst;
- g. speeltoestellen;
- h. straatmeubilair;
- i. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de in de aangrenzende bestemming gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
- b. in- en uitritten;
- c. groenvoorzieningen;
- d. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
met de daarbij behorende:
- b. parkeervoorzieningen;
- c. fietsenstallingen;
- d. voet- en fietspaden;
- e. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- f. kunstwerken;
- g. objecten van beeldende kunst;
- h. speeltoestellen;
- i. straatmeubilair;
- j. standplaatsen;
- k. water;
- l. waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn op de begane grond uitsluitend dienstverlening, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan;
met de daarbij behorende:
- d. tuinen, dakterrassen, erven en terreinen;
- e. fiets- en voetpaden;
- f. parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.2 lid d om eenmalig een aanduidingsgrens van de op de planverbeelding aangegeven aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' met ten hoogste 2 meter af wijken.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 7 Leiding - 50kv Kabelverbinding
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - 50kv kabelverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse 50kV kabelverbinding.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Ondergrondsbouwen
voor ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- a. Binnen het plangebied mag onder hoofdgebouwen ondergronds worden gebouwd;
- b. de diepte van de ondergrondse bebouwing mag niet meer bedragen dan 2,5 m onder peil;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a ten behoeve van het ondergronds bouwen buiten de grenzen van het hoofdgebouw, mits er bovengronds geen sprake is van een visueel effect.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de verkoop en opslag van vuurwerk;
- d. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een garagebedrijf, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
- e. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. beneden peil gelegen ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
- d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- e. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- f. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 meter, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- h. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeerregeling
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a met maximaal 10 %.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplanBeukenhof - Waddinxveen
van de gemeente Waddinxveen.
Behorend bij besluit van 21 juni 2022.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In het 'Sleutelkwartier' aan de Beukenhof in Waddinxveen ligt een braakliggend terrein waar voorheen onder andere het kinderdagverblijf stond en een parkeerterrein. De gemeente Waddinxveen (hierna initiatiefnemer) is voornemens om het terrein te herontwikkelen met woningbouw, commerciële voorzieningen en bijbehorende (parkeer)voorzieningen. Daarnaast wordt de openbare ruimte bij het gemeentehuis, Beukenhof 1, opnieuw ingericht met een park en (parkeer)voorzieningen. De ontwikkeling vindt plaats in het kader van de herontwikkelingsplannen voor het 'Sleutelkwartier'.
De ontwikkeling bestaat uit 25 appartementen met daarbij op de begane grond aan de kant van de Kerkweg-Oost ruimte voor commerciële voorzieningen (circa 150 m2 BVO). Bij de appartementen worden 41 parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan zijn 26 parkeerplaatsen openbaar. Tenslotte wordt in het plangebied de openbare ruimte voor het gemeentehuis en het nieuwe parkeerterrein met 83 parkeerplaatsen bij het gemeentehuis meegenomen.
De voorgenomen ontwikkeling is gedeeltelijk niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient het bestemmingsplan te worden herzien. Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. Met dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Stationsstraat, Kerkweg-Oost, Julianastraat en het gemeentehuis aan de Beukenhof in het centrum van Waddinxveen. In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven ten opzichte van de directe omgeving en ten opzichte van Waddinxveen.
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Waddinxveen en ten opzichte van de directe omgeving (bron: www.pdok.nl)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het plangebied ligt binnen de bestemmingsplannen “Van station tot hefbrug” die op 30 januari 2013 is vastgesteld en het “Parapluplan Archeologie en Parkeren” die op 19 september 2018 is vastgesteld. In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding behorende bij het vigerende bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" opgenomen. Met rode omlijning is de begrenzing van het plangebied indicatief weergegeven.
Afbeelding 1.2 Uitsnede huidige bestemming "Van station tot hefbrug" met daarop in het rood het plangebied weergeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op basis van het geldende bestemmingsplan "Van station tot hefbrug" is het plangebied bestemd voor 'Verkeer', 'Groen', 'Gemengd' en 'Maatschappelijk'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' uit het geldende paraplubestemmingsplan “Parapluplan Archeologie en Parkeren” van toepassing.
Bestemming 'Verkeer'
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met de daarbij behorende ongebouwde parkeervoorzieningen. Daaraan ondergeschikt zijn onder andere ook groenvoorzieningen en kunstwerken toegestaan.
Bestemming 'Groen'
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen met de daarbij behorende fiets- en voetpaden, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken en objecten van beeldende kunst.
Bestemming 'Gemengd'
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijke dienstverlening, voor wonen op de verdieping en aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Ter plaatse van het bouwvlak dienen de hoofdgebouwen te worden gebouwd. Waarbij de maximum bouwhoogte van 8 m en maximum goothoogte van 8 m dient te worden aangehouden. Met de daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen.
Bestemming 'Maatschappelijk'
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke dienstverlening waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf' ook peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven zijn toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak dient het hoofdgebouw te worden gebouwd. Waarbij de maximum bouwhoogte van 8 m en maximum goothoogte van 8 m dient te worden aangehouden.
Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2'
De gronden met de dubbelbestemming zijn bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Bij bouwwerken groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden het maaiveld dient een rapport worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
1.3.1 Strijdigheid
Op grond van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om ter plaatse een appartementengebouw met 25 woningen te realiseren. De openbare ruimte (het park) en (parkeer)voorzieningen bij het gemeentehuis (bestemming gemengd) zijn reeds mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Beukenhof - Waddinxveen' met identificatienummer NL.IMRO.0627.bpbeukenhof-0401 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
- verbeelding;
- planregels.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan is na dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.
- Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en de functionele aspecten.
- Hoofdstuk 3 beschrijft de voorgenomen ontwikkeling en de uitgangspunten daarvan. De onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking is ook in dit hoofdstuk opgenomen (paragraaf 3.4).
- Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van het relevante rijks-, provinciale en gemeentelijk beleid. Eventueel sectoraal beleid komt binnen de overige beleidskaders aan de orde.
- Hoofdstuk 5 gaat in op het aspect water waarbij stil gestaan wordt bij het beleid maar ook de waterhuishouding in het voorliggend plan.
- Hoofdstuk 6 behandelt de milieu- en omgevingsaspecten, waaronder geluid, ecologie en archeologie en de vorm-vrije m.e.r beoordeling.
- In hoofdstuk 7 is vervolgens de planbeschrijving van dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij wordt ingegaan op het juridisch systeem, de consequenties van de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 en Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor het bestemmingsplan en wordt nader ingegaan op de bestemmingen.
- Tenslotte in Hoofdstuk 8 wordt in gegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan, waarin onder andere uitleg wordt gegeven over de te volgen planologische procedure, het exploitatieplan en op de financiële haalbaarheid.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Omgeving
Het plangebied is gelegen in het centrum van Waddinxveen. Het plangebied wordt aan de noordkant begrensd door de Kerkweg-Oost, aan de oostkant door de Julianastraat, aan de zuidkant door de Stationsstraat en aan de westkant door het gemeentehuis en enkele woningen.
In het plangebied stonden voorheen twee kantoorpanden en een kinderdagverblijf. Deze gebouwen zijn gesloopt. Het overgrote deel van het plangebied wordt daarnaast gebruikt als parkeerterrein voor de omliggende bedrijvigheid en het gemeentehuis. In afbeelding 2.1 en 2.2 zijn straatbeeldfoto's en een luchtfoto van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.1 Verschillende aanzichten op het plangebied vanaf de omringende wegen (bron: Google street view)
Afbeelding 2.2 Luchtfoto met daarop in het rood indicatief het plangebied weergegeven (bron: PDOK)
2.2 Ontsluiting
De kern Waddinxveen kent een goede bereikbaarheid door de ligging aan de provinciale N207 en de ligging nabij de A12 Daarnaast zijn er verschillende treinstations in de kern aanwezig. Het plangebied zelf wordt ontsloten via de Stationstraat en de Kerkweg-Oost.
Hoofdstuk 3 Het Plan
3.1 Gewenste Situatie
Het voornemen is om het plangebied te herontwikkelen met een appartementengebouw met ruimte voor commerciële voorzieningen, een park en parkeervoorzieningen.
Het appartementengebouw zal bestaan uit maximaal 25 woningen voor de koopsector. Ongeveer 60% van de woningen valt in de categorie goedkope koop. Circa 30% valt in de categorie middeldure koop en circa 10% is dure koop. Hiermee wordt vooral de doelgroep van starters bediend. Het appartementengebouw wordt maximaal 13 meter hoog. Aan de kant van de Stationsweg wordt het gebouw maximaal 7 meter hoog waarna het trapsgewijs naar 13 meter toegaat. Aan de kant van de Kerkweg-Oost zal het gebouw maximaal 11 meter betreffen. Op de begane grond, aan de kant van de Kerkweg-Oost, wordt daarnaast ruimte geboden aan commerciële voorzieningen (dienstverlening, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen) van circa 150 m2 BVO.
Tussen het nieuwe appartementengebouw en het gemeentehuis wordt voorzien in een ingerichte groene verblijfsruimte. De openbare ruimte krijgt hierdoor meer beleving, uitstraling, kwaliteit en samenhang. Tussen het nieuwe appartementengebouw en de gebouwen aan de Julianastraat worden 41 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast verplaatst het huidige parkeerterrein voor het gemeentehuis richting de Stationsstraat. Hier komen in totaal 83 parkeerplaatsen. In het gehele plan worden er in totaal 124 parkeerplaatsen gerealiseerd.
In afbeelding 3.1 en 3.2 is een impressie van een mogelijke invulling van de toekomstige situatie en de terreininrichting weergegeven.
Afbeelding 3.1 Voorbeeld impressie invulling plangebied (Bron: Steenhuis Bukman Architecten).
Afbeelding 3.2 Gewenste terreininrichting (Bron: Steenhuis Bukman Architecten).
3.2 Stedenbouwkundig Kader Beukenhof
Voor de voorgenomen ontwikkeling is door Steenhuis Bukman Architecten een stedenbouwkundig kader opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1. In het Stedenbouwkundig kader worden onder andere de ruimtelijke randvoorwaarden en de regels voor de beeldkwaliteit ter plaatse van het appartementengebouw weergegeven. Door de gemeenteraad zal het stedenbouwkundig kader worden vastgesteld als toevoeging op de welstandsnota uit 2015 en als aanpassing voor het plangebied op het beeldkwaliteitsplan Station tot Brug uit 2017.
Voor nieuwe ontwikkelingen ter plaatse zal voldaan moeten worden aan het vastgestelde stedenbouwkundig kader met de daarin opgenomen beeldkwaliteitseisen. De beoordeling van plannen ter plaatse aan de vastgestelde beeldkwaliteitseisen zal worden gedaan door het Q-team (speciaal opgericht team om te toetsen aan de welstandsnota voor ontwikkelingen binnen het Sleutelkwartier). Daarnaast worden de maximale bouwhoogtes zoals bepaald in het stedenbouwkundig kader vastgelegd in het voorliggend bestemmingsplan.
3.3 Verkeer En Parkeren
3.3.1 Algemeen
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de effecten op de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling.
Door Royal Haskoning DHV is onderzoek gedaan naar de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte die ontstaat met de voorgenomen ontwikkeling. Het onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven.
3.3.2 Parkeerbehoefte
Na de herinrichting zijn 78 openbare parkeerplekken aanwezig op het parkeerterrein voor het gemeentehuis. Daarnaast zijn er 2 minder invalide parkeerplaatsen, 2 parkeerplaatsen voor elektrisch laden en 1 parkeerplaats gereserveerd voor de BOA. In totaal 83 parkeerplaatsen.
Van de 78 openbare parkeerplaatsen mogen conform het parkeerbeleid van de gemeente maximaal 70 bezet zijn (= 90%). Tijdens eerdere parkeerdrukmetingen waren er respectievelijk 28 parkeerplaatsen (bezetting 2021), 51 parkeerplaatsen (bezetting 2020) en 72 parkeerplaatsen (bezetting 2018) nodig. Met het actief stimuleren van thuiswerken door de gemeente en de opkomst van digitaal vergaderen verwacht Royal Haskoning dat de hoge parkeerdruk uit de meting van 2018 niet meer zal plaatsvinden.
Bij de ontwikkeling van het nieuwe appartementengebouw worden 26 nieuwe openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast worden 15 niet openbare parkeerplaatsen voor de schoenenwinkel gerealiseerd. In totaal 41 parkeerplaatsen.
Op basis van de aanwezigheidspercentages wordt geconcludeerd dat overdag een parkeervraag van 23 parkeerplaatsen is. Dit kan opgelost worden binnen het plangebied, zodat er geen extra parkeerdruk ontstaat in de omgeving. ’s Avonds is er een maximale parkeervraag van 38 parkeerplaatsen. Deze kunnen opgevangen worden op het parkeerterrein van het gemeentehuis. Uit parkeerdrukmetingen van 2018, 2020 en 2021 is gebleken dat hier ruim voldoende restcapaciteit aanwezig is in de avonduren.
3.3.3 Verkeersgeneratie
Voor de verkeersgeneratie van het Beukenhof zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- Voor de verkeersgeneratie zijn kengetallen uit CROW-publicatie 381 “Toekomstgericht parkeren en verkeersgeneratie” gehanteerd. Deze staan weergegeven in Tabel 6 in het onderzoeksrapport.
- De kengetallen zijn weergegeven in etmaalintensiteiten op een gemiddelde weekdag.
- Een weekdag kan worden omgerekend naar werkdag door de intensiteiten te vermenigvuldigen met 1,10.
- De totale verkeersgeneratie van de woningen aan het Beukenhof is weergegeven in Tabel 7 in het onderzoeksrapport.
- Voor de verkeersbelasting is Royal Haskoning uitgegaan van de maximale verkeersintensiteiten op een werkdag (= 185 ritten/etmaal), die aan het verkeersnetwerk zijn toebedeeld.
De extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling Beukenhof is beperkt. Door het instellen van het éénrichtingsverkeer via Kerkweg-Oost zal de toename van verkeer op de Stationsstraat circa 93 mvt/etmaal bedragen. Enige aanbeveling is om een extra drempel of plateau op de Stationsstraat aan te brengen nabij de nieuwe entree van het parkeerterrein gemeentehuis en de entree van het parkeerterrein vorm te geven middels een uitritconstructie. De kruising nieuwe straat met Julianastraat vormgeven door middel van visueel plateau.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de omliggende wegen van voldoende omvang zijn om de toekomstige verkeersgeneratie op te vangen.
3.4 Laddertoets
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen of andere stedelijke functies met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2.
Binnen het plangebied liggen twee bouwvlakken met een gemengde bestemming waar wonen op de verdieping mogelijk is, en een bouwvlak met een maatschappelijke bestemming, specifiek voor een kinderdagverblijf.
Er wordt in dit geval in de nieuwe situatie circa 150 m2 commerciële functies mogelijk gemaakt. De overige commerciele ruimtes in de bestaande situatie worden wegbestemd. Gelet op de beperkte omvang is dit onderdeel echter geen stedelijke ontwikkeling. Daarnaast worden 25 woningen mogelijk gemaakt wat niet binnen de geldende regels en bouwvlakken past. Daarom is, gelet op het aantal woningen, de ladder doorlopen.
Beschrijving behoefte
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling bepaalt tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De begrenzing van de regio is dus afhankelijk van de aard en omvang het programmaonderdeel dat als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Voor wonen is dat de gemeente Waddinxveen binnen de regio Midden-Holland.
Woningbehoefte
De behoefte blijkt uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR). Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2019 blijkt dat er in de regio Midden-Holland in de periode 2020 - 2030 circa 12.700 woningen nodig zijn, waarvan 3.260 in de gemeente Waddinxveen.
Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de regio behoefte is aan 14.500 woningen. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Waddinxveen ook meer woningen nodig zijn. Bovendien is een deel van de behoefte nog niet toegedeeld aan regio's, waardoor de opgave nog hoger kan uitvallen.
Tabel 4.1 Woningbehoefteraming 2019 en 2021 (Bron: Provincie Zuid-Holland)
Waddinxveen wil in de behoefte voorzien en daarnaast bouwen voor de regionale groei en gaat daarom uit van een programma van circa 4.250 woningen tot 2030. Dit betekent dat gemiddeld ruim 200 woningen per jaar worden gerealiseerd.
Woondeal zuidelijke Randstad (2019)
In de Woondeal zuidelijke Randstad is afgesproken dat het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeenten in de regio samen optrekken om de woningbouwproductie te versnellen. Gezien de grote woningbehoefte hebben alle gemeenten in de zuidelijke Randstad een woningbouwopgave. Om de druk op de woningmarkt te verminderen, moeten er in de periode tot 2025 100.000 woningen extra bijkomen in de zuidelijke Randstad, oplopend tot 230.000 in 2040.
Regionale afstemming
De woningbehoefte en het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd. Hier wordt in paragraaf 4.3.2 ingegaan. De bouwplannen binnen het Sleutelkwartier zijn regionaal afgestemd met de werkgroep RAW.
Kwalitatieve behoefte
De kwalitatieve woningbehoefte is in de gemeentelijke woonvisie beschreven. Hier wordt in paragraaf 4.4.5 ingegaan. Deze ontwikkeling levert een bijdrage aan het meerjarenprogramma woningbouw om voldoende woningen te realiseren in de goedkope en middeldure koopsector voor de doelgroep doorstromers.
Conclusie
Er is in Waddinxveen een grote woningbehoefte. Het project geeft hoofdzakelijk invulling aan koopwoningen voor de goedkope koopappartementen en de middeldure koopappartementen.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
- 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
- 1. De Omgevingsagenda.
Hierbij is Nederland opgedeeld in verschillende gebieden. Het plangebied is gelegen in het landsdeel Zuidwest (Zuid-Holland en Zeeland). Dit bestaat uit de hoogdynamische Zuidvleugel en een laagdynamische Groene Hart en Zuidwestelijke Delta. Het landsdeel wordt gekarakteriseerd door een internationaal transportknooppunt, met goederenstromen vanuit de havens en industrieclusters van Rotterdam en de North Sea Port en producten vanuit de land- en tuinbouw die de hele wereld over gaan. Karakteristieke landschappen van internationaal belang zoals de Zuidwestelijke Delta en het Groene Hart. Waterrijke landschappen waar productie voor de wereldmarkt, hoge natuurlijke en recreatieve waarden en cultuurhistorische iconen samengaan. Een hoogdynamische stedelijk gebied in de Zuidvleugel die zich ontwikkelt rond de kennisas en anderzijds een geheel eigen hoogwaardige vorm van stedelijkheid in de Delta. De grensoverschrijdende samenhang met Vlaanderen is van groot belang. - 2. De NOVI-gebieden.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Toetsing
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt zoals opgenomen in de NOVI.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de nationale belangen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde Ladder voor duurzame verstedelijking dient voor een stedelijke ontwikkeling de behoefte te worden beschreven. Voor locaties buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte wordt voorzien.
In paragraaf 3.4 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen. In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
4.2 Provinciaal Beleid
De Provinciale Staten van Zuid-Holland heeft op 20 februari 2019 de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld en de laatste wijzigingen zijn in 2021 doorgevoerd. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Hieronder wordt nader ingegaan op de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening.
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)
De Omgevingsvisie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer, energie, landschap en bodem en water.
Zuid-Holland staat voor de opgave om de komende jaren een fors aantal woningen te realiseren en om de woningvoorraad te verduurzamen. Opgaven die in Zuid-Holland om ingrijpende keuzes vragen. Daarvoor zijn sturende ruimtelijke concepten nodig. De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. De metropolitane ontwikkeling moet op die manier vorm krijgen. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.
Opgaven omgevingskwaliteit
Voor het realiseren van de maatschappelijke belangen werkt de provincie vanuit de zes vernieuwingsambities en vanuit opgaven in het gebied. Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werken we vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid, die we van provinciaal belang achten. Ten aanzien van wonen heeft de provincie de opgaven 'Wonen' en 'Ruimte en verstedelijking' opgesteld. Onderstaande beleidskeuzes zijn relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
Verstedelijking en wonen
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouw- corporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend over het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vragen om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen. De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt. In paragraaf 4.3 wordt hierop nader ingegaan.
Stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stads- en dorpsgebied
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Afbeelding 4.1 Plangebied weergeven op de kaart 'Stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stads- en dorpsgebied' (bron: Provincie Zuid-Holland).
Risico's van Klimaatverandering
De provincie Zuid-Holland streeft naar een klimaatbestendig en waterrobuuste provincie in 2050. De provincie wil dan voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering in de vorm van wateroverlast door overvloedige neerslag, hittestress, verdroging en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Daarnaast voert de provincie actief beleid om de maatschappelijke kosten van bodemdaling zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft direct gevolgen voor locatiekeuze, ontwerp en inrichting van openbare ruimte en gebouwde omgeving. In de Omgevingsvisie is vastgelegd dat de provincie ernaar streeft om bij (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen betrokken partijen de uitkomsten uit de klimaatstresstesten expliciet mee te laten wegen bij de locatiekeuze en inrichting van het gebied. Dit geldt voor alle risico's die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte, en droogte). Deze risico's hebben naast lokale ook regionale aspecten.
Toetsing aan de Omgevingsvisie Zuid-Holland
Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 25 woningen in bestaande bebouwd gebied in de kern van Waddinxveen. Het plan voorziet in de transformatie van dit bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 3.4 wordt de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Daaruit blijkt dat er behoefte is en dat de voorgenomen ontwikkeling passend is. Tevens wordt in de ontwikkeling rekening gehouden met voldoende groen en parkeerplaatsen. De ruimtevraag voldoet aan de wettelijke eisen die worden gesteld aan lucht, geluid, externe veiligheid, bodem en klimaatverandering zie hiervoor ook hoofdstuk 6.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)
In samenhang met de omgevingsvisie en het Programma Ruimte is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is onderstaand artikel van toepassing:
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
- 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
i. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid; - c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
i. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
ii. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- 2. Lid 2 is niet relevant omdat de locatie niet ligt in een gebied met een beschermingscategorie.
- 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
- a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
i. duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
ii. wegnemen van verharding;
iii. toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
iv. andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. - b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
- c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
- a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
- 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Toetsing aan artikel 6.9 Ruimtelijke Kwaliteit uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op de Kwaliteitskaart, waarnaar in artikel 6.9 lid 1 sub a wordt verwezen, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving. Het plangebied is op de laag van de stedelijke occupatie aangemerkt als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
- 1. Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- 2. Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- 3. Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- 4. Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- 5. Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- 6. Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- 7. Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- 8. Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- 9. Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
In dit deel van de hertontwikkeling van ' het Sleutelkwartier' wordt rekening gehouden met bovenstaande richtpunten. Gelet op de huidige gebiedsidentiteit is sprake van inpassen. Waarbij de nieuwbouw aansluit op het stedenbouwkundig kader (zie ook paragraaf 3.2). De ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van een binnenstedelijk gebied waarbij maximaal 25 woningen worden gerealiseerd. De nieuwe woningen sluiten aan op de stedenbouwkundige identiteit en schaal van het gebied.
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
- 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
- a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
- b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 ha nodig is, wordt gebruikgemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma Ruimte.
- 2. Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
- 3. Gedeputeerde Staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale visie.
Toetsing aan artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen uit de Omgevingsverordening Zuid-Holland
In het voorliggend geval wordt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Hiervoor is in paragraaf 3.4 een ladderonderbouwing opgenomen waarin de behoefte is beschreven. Daarnaast betreft het een binnenstedelijke ontwikkeling en is de ontwikkeling kleiner dan 3 ha. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.3 Regionale Beleid
4.3.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (Partiële Herziening 2020)
De Greenport regio Boskoop heeft een echte centrumpositie in Nederland. Om die positie te kunnen vasthouden en uitbouwen, is met overtuiging gekozen voor ontwikkeling van de Greenport regio Boskoop. Om gestalte hieraan te geven is in opdracht van de toenmalige gemeente Boskoop, mede namens de gemeenten Reeuwijk, Rijnwoude en Waddinxveen, in 2011 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (hierna: ISV) opgeleverd.
De ambitie die in deze Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop (ISV) is verwoord, ligt in het ontwikkelen van een sterke, duurzame en beleefbare Greenport in een leefbare omgeving.
- Een sterke Greenport wordt bereikt door de centrumfunctie te versterken, de eigen identiteit te versterken en door een betrouwbare bereikbaarheid te waarborgen. Kernbegrippen zijn compactheid, bereikbaarheid en duurzaamheid.
- De duurzame Greenport ontstaat allereerst door efficiënt ruimtegebruik, bundelen, concentreren en herstructureren. Ook moet de wateropgave structureel geregeld worden, met duurzaam waterbeheer en voldoende zoet watervoorziening.
- De beleefbare Greenport richt zich op het verkrijgen van meer uitstraling. Een Greenport die aantrekkelijk is voor inwoners en bezoekers van het Groene Hart. Op die manier vormt de Greenport een schakel tussen de stedelijke gebieden en het open veenweidegebied. Het gaat ook om een Greenport die herkenbaar is als economisch centrum van de boomsierteelt, zichtbaar vanaf de hoofdinfrastructuur
- De leefbaarheid van de omgeving wordt vergroot door verkeersoverlast te voorkomen, mede dankzij de voorgenomen infrastructurele verbeteringen. Ook de woonfunctie kan versterkt worden met de ontwikkeling van de Greenport.
Afbeelding 4.2 Uitsnede Visie kaart Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop Partiële herziening 2020
Toetsing aan de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de woonfunctie in het centrum van Waddinxveen versterkt en wordt ruimte te geboden aan een commerciële functie in het centrum. De ontwikkeling draagt bij een sterke greenport doordat de centrumfunctie wordt sterkt. Daarnaast wordt de gehele openbare ruimte in het plangebied aangepakt en wordt er onder andere een park gerealiseerd. Hiermee wordt de leefbaarheid in de omgeving versterkt. Gelet hierop wordt dan ook gesteld dat het project aansluit op de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport regio Boskoop.
4.3.2 Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 (RAW2019)
Midden-Holland is een aantrekkelijke woonregio waar belangrijke waarden met betrekking tot wonen, werken, ondernemen en recreëren van groot belang worden geacht voor de ontwikkeling van de Randstad als geheel. Met een centrale ligging in het (internationale) handelsnetwerk en bedrijvigheid is de regio een goede vestigingsplek voor huishoudens. Ook door de ligging nabij de regio’s Utrecht, Holland Rijnland en de metropoolregio Rotterdam – Den Haag. De kwaliteiten van de centrale ligging worden versterkt doordat de regio goed bereikbaar is met zowel openbaar vervoer als auto, bijvoorbeeld dankzij het Hoogwaardig Openbaar Vervoersnetwerk (HOV) in combinatie met de A12 en de A20. Het unieke landschap en het erfgoed in de regio maakt Midden-Holland tot een fijne plek om te wonen. Ook door een variatie in woonmilieus zoals stedelijke of dorps/landelijk wonen. Mensen hebben wat te kiezen.
Regionale samenwerking rond wonen in de regio Midden-Holland is wenselijk vanwege de sterke samenhang in de woningmarkten in dit gebied. De samenwerkende gemeenten ambiëren een actuele, kwalitatieve en toekomstbestendige woonagenda voor een goed functionerende woningmarkt op lokaal en regionaal niveau. Die ambities zijn verwoord in de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019. Deze agenda beoogt bij te dragen aan versterking van de kwaliteiten van de woonmilieus in de verschillende delen van de regio, aansluitend bij de behoefte aan woningen.
De woonagenda is ook bedoeld om ontwikkelende partijen duidelijkheid te geven over wat de gewenste soorten woningen zijn en zo te stimuleren dat de juiste plannen gerealiseerd worden. Dit in goede samenwerking met ontwikkelende partijen zoals woningcorporaties, commerciële marktpartijen en zorgpartijen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 is een vijftal belangrijke gezamenlijke thema’s geformuleerd:
- gevarieerd woon- en leefklimaat
- duurzaamheid
- wonen en zorg
- betaalbaarheid/toegankelijkheid
- beschikbaarheid.
Per thema is de regionale ambitie beschreven, aangevuld met een actielijst als eerste aanzet voor een uitvoeringsprogramma. De praktijk van de woningmarkt vraagt flexibiliteit en bewegingsruimte binnen gedeelde kaders en drie opgaven die prioriteit moeten krijgen. In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2019 leggen de gemeenten de nadruk op tempoversnelling in de productie, een knellende mismatch tussen vraag en aanbod voor een aantal groepen op de woningmarkt. De derde opgave is die van onderscheidende woonmilieus. Elk woongebied in de regio kent een eigen karakter. De profielen tezamen geven de breedte van het aanbod van woningen in de regio Midden-Holland weer. De Regionale Agenda Wonen vormt het vertrekpunt voor een nieuwe, flexibeler methodiek voor de regionale afstemming van woningprogrammering en uitvoeringsprogramma. De Regionale Agenda Wonen is complementair aan lokale woonvisies.
De gemeente Waddinxveen behoort qua woonprofiel in de subregio in de categorie 'Middelgroot', vergelijkbaar met Bodegraven, Nieuwerkerk en Schoonhoven. Waddinxveen is sinds de jaren '80 uitgegroeid van een dorpskern langs de Gouwe naar een middelgrote gemeente met de daarbij behorende voorzieningen. De ligging langs de A12 Utrecht – Den Haag is daarvoor belangrijk. Daarnaast heeft Waddinxveen drie treinstations aan een hoogwaardig openbaar vervoersnetwerk. Aan de zuidwestzijde van de oude dorpskern is een nieuw centrum gerealiseerd. Zuidelijk daarvan is de woonwijk Park Triangel in aanbouw. Waddinxveen kent veel laagbouw, met aan de zuidrand een dorps en soms luxer woonmilieu. Het luxe woonmilieu is een onderscheidend aanbod, dat verder grotendeels ontbreekt in de regio. In de tabel wordt de toekomstwaarde van het woonmilieu weergegeven: hoe groener, hoe hoger de toekomstwaarde (Bron: Marktonderzoek Regio Midden-Holland, Fakton).
Tabel 4.1 Toekomstwaarde van het woonmilieu in Waddinxveen (Bron: Marktonderzoek Regio Midden-Holland, Fakton)
Toetsing aan de Regionale Agenda Wonen
Voor de voorgenomen ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie paragraaf 3.4). Plannen waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen, worden regionaal afgestemd. Deze locatie is één van de Waddinxveense projecten in de bijlagen bij de RAW, wat inhoudt dat er in regionaal verband behoefte is aan deze woningen en dat hierover in voldoende mate door de regio afstemming heeft plaatsgevonden.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de structuurvisie Waddinxveen 2030 "Positief en realistisch naar 2030" vastgesteld. De structuurvisie van 2006 is herzien, omdat in de periode tot 2006 en nu veel is veranderd. De huidige economische situatie en bijgestelde groeiprognoses hebben gevolgen voor bijvoorbeeld het beleid dat gericht is op de woningmarkt. Er is opnieuw gekeken naar de kansen en mogelijkheden die Waddinxveen heeft op het gebied van ruimtelijke ontwikkelingen. Het karakter van de structuurvisie is positief en realistisch. Concreet betekent dit dat de ambities haalbaar en uitvoerbaar zijn, maar dat de visie ook uitdaagt en perspectief biedt. De nieuwe structuurvisie moet zowel de gemeente als burgers, bedrijven en andere betrokken partijen inspireren om actief mee te werken en te bouwen aan de toekomst van Waddinxveen.
De gemeente wil bouwen voor de lokale en regionale behoefte op het gebied van wonen. Bij invulling van het woningbouwprogramma wordt ingezet op ruimtelijke kwaliteit als uitgangspunt. Voor de gemeente betekent dit concreet dat nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen. Een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding is hierbij van groot belang.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als 'Wonen bestaand', en in het 'Concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied' (zie onderstaande afbeelding). Hoewel de voorgenomen herontwikkeling niet concreet is benoemd kan worden gesteld dat deze planontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie en de hierbij behorende uitvoeringsagenda. Aangezien ingespeeld wordt op een lokale behoefte qua type woning en sprake is van een inbreidingslocatie.
Afbeelding 4.3 Integrale kaart Structuurvisie (bron gemeente Waddinxveen)
Toetsing aan de Structuurvisie Waddinxveen 2030
De geactualiseerde Structuurvisie en de Uitvoeringsagenda staat het oprichten van woningen in Waddinxveen niet in de weg. De nieuwbouwontwikkeling levert een bijdrage aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling en draagt bij aan de toekomstige woon-, leef-, en werkkwaliteit in Waddinxveen. Waarbij de toevoeging van de commerciële functie van circa 150 m2 BVO passend is binnen de structuurvisie. Gelet op het vorenstaande is de voorliggende ontwikkeling dan ook passend binnen de structuurvisie.
4.4.2 Ontwikkelvisie Station tot Brug-gebied
Voor het gebied van Station tot Brug-gebied (SB-gebied) heeft de raad in zijn vergadering van 7 maart 2017 een ontwikkelvisie vastgesteld. Deze visie komt voor het gedeelte dat betrekking heeft op het SB-gebied in de plaats van de in 2009 vastgestelde gebiedsvisie van Bentwoud tot Brug.
De stedenbouwkundige invulling van het gebied is op veel plekken onsamenhangend en rommelig. Een behoorlijk aantal locaties in het SB-gebied vraagt nu of op termijn om een herontwikkeling. Mede door de opening van Gouweplein in 2014 zijn er veel locaties beschikbaar gekomen. Ook de kwaliteit van de openbare ruimte kan verbeteren. De ontwikkellocaties zijn opgenomen in onderstaande afbeelding. Het plangebied maakt onderdeel uit van ontwikkellocatie 6.
Afbeelding 4.4 Overzicht van de ontwikkellocaties (indicatief)( Bron gemeente Waddinxveen).
Het doel is een kwaliteitsimpuls voor het SB-gebied. Het gaat enerzijds om een kwaliteitsimpuls voor de diverse ontwikkellocaties en anderzijds om een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte in het SB-gebied als samenhangend element en verbinding tussen de ontwikkellocaties. Deze ontwikkelvisie biedt hiervoor realistische kaders en uitgangspunten.
Verder geldt:
- nieuwe bebouwing is kwalitatief hoogwaardig en past goed in de omgeving;
- functies hebben een meerwaarde voor Waddinxveen;
- initiatieven vinden zoveel mogelijk in de juiste volgorde plaats, waarbij snel resultaat zichtbaar is.
Het plangebied de Beukenhof is de ontwikkelingslocatie 6. Deze ontwikkellocatie bestaat uit een aantal percelen. Het perceel van het voormalige ING-kantoor aan de Kerkweg-Oost is beschikbaar voor herontwikkeling. De huidige parkeerterreinen zijn deels nodig voor het nieuwe gemeentehuis en zijn deels beschikbaar voor herontwikkeling.
Stedenbouwkundige kaders
Stedenbouwkundig zijn er twee belangrijke aandachtspunten:
- Op dit moment is er in het SB-gebied op diverse plekken sprake van een minimale ruimtelijke kwaliteit en samenhang. Dit komt door de diverse braakliggende locaties, waardoor er gaten zijn en er zicht is op achterkanten. Dit geeft een rommelig beeld.
- Het SB-gebied is een van de oudere delen van Waddinxveen. Door de historische waarden in het gebied te herstellen of te benadrukken, ontstaat extra kwaliteit. Het historische lint van de oude Kerkweg biedt hiervoor kansen. Dit lint kan op verschillende manieren versterkt en beter zichtbaar worden. Bij de herontwikkelingen van de ontwikkellocaties kan dit door samenhangende bebouwing en rooilijnen. Ook bij de verbeter mogelijkheden voor de openbare ruimte is dit een belangrijk element.
Functionele kaders
Bij initiatieven op de ontwikkellocaties wil de gemeente dat de nieuwe functies een toegevoegde waarde hebben voor Waddinxveen. Het moet gaan om functies waar behoefte aan is en niet ongewenst concurreren met andere functies in Waddinxveen. Ook dit is een belangrijk onderdeel voor het bereiken van de gewenste kwaliteitsimpuls.
In het kader van de Ontwikkelingsvisie is er een marktonderzoek uitgevoerd om de meest kansrijke functies voor het SB-gebied te bepalen. In het gebied is plaats voor verschillende typen functies, waarmee we het SB-gebied beschouwen als een gemengd gebied. De meest kansrijke functies zijn:
- wonen, vooral gericht op: alleenstaanden;
- jongeren tot 30 jaar;
- (aankomende) gezinnen;
- ouderen.
Toetsing aan de Ontwikkelingsvisie Station tot Brug-gebied
De planontwikkeling zal passen binnen de gestelde stedenbouwkundige kaders (zie paragraaf 3.2). De appartementen zijn geschikt voor starters en senioren. Hiermee sluit het voornemen aan op de Ontwikkelingsvisie Station tot Brug-gebied.
4.4.3 Visie openbare ruimte van station tot brug te Waddinxveen
Het aantal potentiële ontwikkelingslocaties binnen het plangebied Van station tot brug te Waddinxveen is aanleiding geweest voor het opstellen van de 'Visie openbare ruimte van station tot brug te Waddinxveen'. Het park voor het gemeentehuis maakt hier onderdeel vanuit.
Visie openbare ruimte
Op het raadhuisplein (het nieuw park) wordt ingezet op doorzetten van de bestaande kwaliteiten. Het is een stenig plein in rood/gele tinten. De stenige inrichting kan verzacht worden door het toevoegen van halfverharding, het aanbrengen van hagen en bomen. De auto is te gast op het plein. Parkeerplaatsen dienen met hagen te worden omzoomd.
Toetsing aan de Visie openbare ruimte
De nieuwe openbare ruimte zal ingericht worden op basis van de gestelde voorwaarden uit de visie. Voor nu wordt gesteld dat het voornemen passend is binnen de gestelde randvoorwaarden. Gesteld wordt dat voldaan zal worden aan de Visie openbare ruimte.
4.4.4 Welstandsnota 2015 Waddinxveen
Bij het welstandsbeleid wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende welstandsregimes. Hoeveel regimes gewenst zijn, kan zowel bestuurlijk als inhoudelijk worden beargumenteerd. In de gemeente Waddinxveen worden een welstandsvrij, regulier en bijzonder welstandsregime onderscheiden. Daarbij wordt als volgt getoetst:
- welstandsvrij regime: er wordt niet getoetst aan redelijke eisen van welstand;
- regulier welstandsregime: het gebouw wordt niet alleen in haar omgeving maar ook als zelfstandig object getoetst, de architectonische benadering;
- bijzonder welstandsregime: het gebouw wordt niet alleen als zelfstandig object maar ook in zijn details getoetst, de esthetische benadering.
- Daarnaast is sprake van een specifiek welstandsregime. In dit gebied is een beeldkwaliteitsplan danwel beeldregie van toepassing.
Het verschil tussen de welstandsregimes is dus niet een kwestie van streng, strenger, strengst maar van een beoordeling op maximaal drie schaalniveaus: omgeving, gebouw en detail. Afhankelijk van de situatie wordt een welstandsregime gekozen dat overeenstemt met de aanwezige kwaliteiten. Op de kaart behorende bij de welstandnota is aangegeven welk gebied onder welk regime valt.
Toetsing aan de Welstandsnota 2015
Voor het plangebied geldt op basis van de kaart bij de welstandsnota een specifiek welstandsregime. Dit houdt in dat hier beeldkwaliteitsplannen of een andere vorm van beeldregie geldt. In dit geval is voor de locatie een stedenbouwkundig kader opgesteld (zie bijlage 1). In het stedenbouwkundig kader staat benoemd aan welke beeldkwaliteitseisen een nieuwe ontwikkeling ter plaatse aan moet voldoen. Dit stedenbouwkundig kader vervangt voor deze locatie het beeldkwaliteitsplan Station tot brug uit 2017.
Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal door het Q-team getoetst worden aan deze specifieke beeldkwaliteitseisen ter plaatse. Gesteld wordt dat bij de nieuwe ontwikkeling voldaan zal worden aan de welstandsnota 2015 via het specifieke beeldkwaliteitsplan ter plaatse van het plangebied.
4.4.5 Woonvisie en woningbouwprogramma
4.4.6 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan acht beleidskaders om de ambities te realiseren. Zowel de beleidskaders als de maatregelen om de knelpunten te reduceren hebben als doel om de mobiliteitsambities te realiseren. De beleidskaders worden gebruikt in het integrale afwegingskader bij nieuwe ontwikkelingen.
Toetsing aan het Mobiliteitsplan
Deze ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten van het Mobiliteitsplan. Daarnaast wordt met het plan een doorgaande fietsverbinding mogelijk gemaakt zodat het fietsgebruik gestimuleerd wordt.
4.4.7 Parkeerbeleid
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 9 juli 2014 het Parkeerbeleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld, omdat er tot nu toe geen volledig beeld van de parkeersituatie was in Waddinxveen. De gemeente streeft naar een goede en eerlijke parkeersituatie, waarvoor duidelijke uitgangspunten worden opgesteld. De uitgangspunten geven aan:
- 1. wat wordt verstaan onder een goede parkeersituatie;
- 2. wat is het bereik van de verantwoordelijkheid van de gemeente.
Het parkeerbeleid heeft betrekking op de (toekomstige) bebouwde kom van Waddinxveen. De basis hiervoor is de regeling zoals opgenomen in het 'Parapluplan Archeologie en Parkeren' (2018) en aanvullend de richtlijnen van CROW-publicatie 317, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). Het CROW maakt onderscheid in de stedelijkheidsgraad en de locatie. Waddinxveen gaat voor de hele gemeente uit van 'matig stedelijk' als stedelijkheidsgraad. Afhankelijk van de betreffende locatie wordt gekozen voor 'centrum', 'schil centrum', 'rest bebouwde kom' of 'buitengebied', waarin per locatie de bandbreedte wordt bepaald.
Toetsing aan het Parkeerbeleid
Parkeren wordt in eerste instantie op de te ontwikkelen locatie opgelost. Hiervan kan worden afgeweken, bijvoorbeeld als blijkt dat er in de directe omgeving een overcapaciteit aan parkeerplaatsen in de openbare ruimte is. In paragraaf 3.3 vindt de nadere toetsing plaats aan het parkeerbeleid.
4.4.8 Duurzaamheidsvisie 2015 - 2025
De duurzaamheidsvisie Waddinxveen 2015-2025 is een strategisch beleidsdocument met de ambitie om een duurzame gemeente te worden. De visie: Waddinxveen is in 2025 halverwege op de weg naar gesloten energie- en grondstofkringlopen en heeft een optimale leefomgevingskwaliteit. Dit wordt mogelijk gemaakt door middel van de volgende drie deel ambities:
- 1. Waddinxveen heeft in 2025 een leefomgeving die gezondheid en welbevinden van mensen positief beïnvloedt.
- 2. Waddinxveen is in 2025 CO2-neutraal en wekt minimaal 25 % van haar energie duurzaam op.
- 3. Grondstofcycli zijn in 2025 voor 50% gesloten op een zo laag mogelijk schaalniveau.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Duurzaamheid is ook in de Woonvisie nader uitgewerkt. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
Toetsing aan de Duurzaamheidsvisie
Bij de nadere uitwerking van de bouw wordt gekeken of gewerkt kan worden met duurzame bouwmaterialen. Daarnaast worden de woningen gasloos gerealiseerd. Waar mogelijk worden de appartementen energie neutraal gerealiseerd door gebruik te maken van warmte koud opslag. Bij uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de door de gemeente gehanteerde beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleidskader Rijk, Provincie En Gemeente
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
5.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.2.2 Provincie
Op provinciaal niveau heeft de provincie Zuid-Holland het beleid vertaald in het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016-2021. Dit plan bepaalt het waterbeleid. Het gaat om waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit en een robuust en veerkrachtig watersysteem. In de Omgevingsvisie is veel ruimtelijk waterbeleid geïntegreerd. De visie omvat onder andere het wettelijk verplichte regionale waterplan als genoemd in artikel 4.4 van de Waterwet. Voor de provincie zijn naast de Waterwet (Omgevingswet in 2021) en de Drinkwaterwet ook andere kaders en plannen bepalend en richtinggevend voor het beleid ten aanzien van de drinkwatervoorziening.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
Een aantal onderdelen van het Provinciaal Waterplan 2010 – 2015 blijven ongewijzigd van kracht. Dit heeft betrekking op een onderdeel van waterveiligheid, water en natuur en vismigratie. In dit Plan staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
- 1. Waarborgen waterveiligheid
- 2. Zorgen voor mooi en schoon water
- 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
- 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Dit is vervolgens verwerkt in het gemeentelijk beleid.
5.2.3 Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
Met het voorgenomen plan is rekening gehouden met de bovenstaande punten. Dit is nader uitgewerkt in paragraaf 5.4.
5.3 Beleid Hoogheemraadschap Van Rijnland
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Dit hoogheemraadschap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016 – 2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan). In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Keur en beleidsregels
Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
- watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
- andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen),
- de bodem van kwelgevoelige gebieden,
maar ook aan:
- onttrekken en lozen van grondwater,
- het aanbrengen van verhard oppervlak.
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels). De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaats vindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de specifieke situatie ter plaatse van het plangebied.
5.4 Waterhuishouding
Kenmerken van het watersysteem
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Afkoppeling van het hemelwater van de daken, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen en overige verharde oppervlakken is in principe mogelijk.
Beschrijving waterkwantiteit
Het plangebied is voor een groot deel bebouwd en verhard. Daarnaast is er openbaar groen aanwezig. De ontwikkeling betreft het slopen van het kinderdagverblijf en het terrein te herontwikkelen met woningbouw, commerciële voorzieningen en bijbehorende (parkeer)voorzieningen. Daarnaast wordt ook de openbare ruimte bij het gemeentehuis groen ingericht.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt meer ruimte geboden aan groen.
Bestemming | Bestaand in m2 | Nieuw in m2 | |
Gemengd | 2.420 | - | |
Verkeer | 4.160 | 4.440 | |
Groen | 1.650 | 2.468 | |
Wonen | - | 1.097 | |
Tuin | - | 223 | |
Totale oppervlakte | 8.230 | 8.230 |
Waterafvoer
Het hemelwater van de daken van de woningen zal worden afgevoerd naar de gemeentelijke riolering. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmaterialen.
5.4.1 Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 3 augustus 2021 (dossiercode 2021-015841, ref 20210803-13-27296) uitgevoerd. Het hoogheemraadschap heeft laten weten dat de waterhuishoudkundige belangen niet in het geding zijn. De reactie op het plan is opgenomen in bijlage 3.
5.4.2 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten
6.1 Geluid
6.1.1 Wet- en regelgeving
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen.
De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (art. 1 Wgh):
- a. Woningen
- b. Onderwijsgebouwen
- c. Ziekenhuizen en verpleeghuizen
- d. Verzorgingstehuizen
- e. Geluidsgevoelige terreinen
- f. Kinderdagverblijven.
Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Als uit onderzoek blijkt dat hier niet aan voldaan kan worden en maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn ofwel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard kan in sommige gevallen een Hogere Waarde worden vastgesteld. Ter bepaling of deze Hogere Waarde inderdaad kan worden vastgesteld heeft de gemeente Waddinxveen op 5 maart 2019 de Beleidsregel Hogere waarden, 2018 regio Midden-Holland vastgesteld. In deze Beleidsregel staan voorwaarden weergegeven waaronder burgemeester en wethouders een hogere waarde mogen verlenen. In onderstaande tabel zijn de voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden ten aanzien van wegverkeer, railverkeer en industrie weergegeven.
Tabel 1: Overzicht voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden in dB voor weg-, railverkeer en industrielawaai
Bestemming | Geluidsbron | Geluidsbelasting Lden in dB | |
Voorkeurs- grenswaarde | Maximale grenswaarde | ||
Nieuw te bouwen of het bestemmen van geluidsgevoelige bestemmingen | Wegverkeer (binnenstedelijk) | 48 | 63 |
Railverkeer | 55 | 68 | |
Industrie | 50 | 55 |
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzicht vereist in de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidhinder.
Voor cumulatie van geluid is in Bijlage I, hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 een methodiek gegeven voor het bepalen van de gecumuleerde geluidsbelasting. Hierin wordt de geluidsbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klassen van 5 dB.
Voor bepaling van de milieukwaliteitsmaat is de gangbare rekenmethode Miedema gehanteerd. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens tabel 2.
Tabel 2: Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden in dB | Milieukwaliteitsmaat MKM |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
6.1.2 Onderzoek
In onderhavig bestemmingsplan worden nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) mogelijk gemaakt. Het bouwplan ligt in de wettelijke zones van Kerkweg-Oost, N207. Henegouwerweg, Kanaalstraat, en de Juliana van Stolberglaan. Verder liggen meerdere zogenaamde 30 km/u wegen in de directe omgeving van het plangebied.
Uit het uitgevoerde onderzoek (zie bijlage 4) blijkt dat aan de gevels van het pand sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Kerkweg-Oost. De maximale grenswaarde wordt nergens overschreden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn. Om de woningen mogelijk te maken moeten daarom hogere waarden worden vastgesteld. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg. Er moet voldaan worden aan de voorwaarden ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte conform de beleidsregel Hogere Waarden Wetgeluidhinder regio Midden-Holland. In het besluit hogere waarden zijn voorwaarden opgenomen en in de regels van dit bestemmingsplan.
6.1.3 Conclusie
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat vanuit de Wet geluidhinder de Kerkweg-Oost relevant is. Ter plaatse van het bouwvlak varieert de geluidsbelasting als gevolg van de Kerkweg-Oost van 49 dB (aan de zuidzijde) tot 63 dB (aan de noordzijde). Bron- en overdrachtsmaatregelen, ter reductie van de geluidsbelasting, stuiten op bezwaren van financiële, verkeerskundige en stedenbouwkundige aard.
Voor alle 25 appartementen wordt een hogere waarden vastgesteld van 63 dB. Dit omdat op dit moment nog geen inzicht is in waar de appartementen binnen het bouwvlak gerealiseerd worden.
Tabel 3: benodigde hogere waarden
Ontwikkeling | Aantal | Hogere waarde (dB) | Bron |
Beukenhof appartementen | 25 | 63 dB | Kerkweg-Oost |
Aan het hogere waarden besluit zijn voorwaarden verbonden ten einde te kunnen voldoen aan de eisen uit het hogere waarden beleid van de gemeente Waddinxveen en het garanderen van een goed woon- en leefklimaat in de appartementen. Het bestemmingsplan moet voldoen aan deze voorwaarden.
Omdat de positionering van de appartementen binnen het bouwvlak nog meerdere invullingen toelaat kan nu niet worden vastgesteld of aan deze voorwaarden (63dB) wordt voldaan. Daarom zijn de voorwaarden uit het hogere waarden besluit opgenomen in de planregels als beoordelingskader voor aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouwen. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen moet door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond worden hoe aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan en de eisen uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. Dit akoestisch onderzoek dient samen met de bouwaanvraag ter toetsing aan het bevoegd gezag te worden aangeboden.
6.2 Luchtkwaliteit
6.2.1 Wet- en regelgeving
Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Tabel 4: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Ten aanzien van tabel 4 wordt opgemerkt dat PM2,5 niet is beoordeeld. Dit omdat:
- Wanneer voldaan wordt aan de grenswaarde voor PM10 over het algemeen eveneens wordt voldaan aan de grenswaarde voor PM2,5.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden als:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig is:
- Woningbouw: = 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg.
- Woningbouw: = 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Ook is in het Besluit NIBM, art.5 een anticumulatiebepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
6.2.2 Onderzoek
De luchtkwaliteit ter plaatse van de verschillende locaties is inzichtelijk gemaakt aan hand van de NSL-monitoringstool 2020 (www.nsl-monitoring.nl), die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De concentraties in het NSL geven een indruk van de luchtkwaliteit langs de drukke wegen (intensiteit meer dan 10.000 mvt/etmaal) voor het jaar 2019. Het plan Beukenhof in Waddinxveen omvat de realisatie van ten hoogste 25 appartementen. Gelet op de geringe verkeersgeneratie zal de ontwikkeling 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen.
Afbeelding 6.1 Concentraties NO2 en PM10 rond het plangebied
De concentraties in de nabijheid van de locatie zijn berekend, aan de hand van de nsl-monitoring, langs de omliggende wegen. De concentraties liggen overal onder de 35 ìg/m³ en voldoen daarmee aan de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m³. De hoogste concentraties langs de Kerkweg-Oost zijn in onderstaande tabel 5 benoemd.
Tabel 5: concentraties voor het jaar 2019
Stof | Hoogste concentratie | PM10 Overschrijdingsdagen |
Stikstofdioxide (NO2) | 25,8 µg/m3 | -- |
Fijn stof (PM10) | 19,1 µg/m3 | 6,9 |
Uit tabel 5 blijkt dat de maatgevende jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof (Pm10) ruimschoots onder de wettelijke grenswaarde van 40 ìg/m³ liggen. Ook het aantal overschrijdingsdagen van maximaal 35 ìg/m³ wordt niet overschreden. Omdat in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook in de toekomstige situatie het geval zijn. De concentraties zullen de komende jaren namelijk afnemen.
6.2.3 Conclusie
Uit de monitoringstool blijkt dat langs de maatgevende wegen in de nabijheid van het plangebied aan de wettelijke grenswaarden voldaan wordt. Een toename van de concentraties luchtverontreinigende stoffen als gevolg van de ontwikkeling in het bestemmingsplan leidt in geen geval tot een overschrijding van grenswaarden. Deze plannen kunnen conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) dan ook toelaatbaar worden geacht.
6.3 Bedrijven En Milieuzonering
6.3.1 Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze brochure geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. Bij de beoordeling worden ook normen uit de Wet milieubeheer en Activiteitenbesluit milieubeheer betrokken.
De richtafstanden in de richtlijn Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de VNG gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype “gemengd gebied” kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In tabel 6 zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.
Tabel 6 Richtafstanden volgens VNG richtlijn
Milieucategorie van bedrijf | Richtafstand rustige woonwijk (meter) | Richtafstand gemengd gebied (meter) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
6.3.2 Onderzoek
In het plangebied Beukenhof worden nieuwe milieugevoelige activiteiten mogelijk gemaakt (woningen). Het plangebied kan worden beschouwd als een 'gemengd gebied.' Rondom het plangebied zijn een aantal milieubelastende activiteiten gelegen waarvoor op basis van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' richtafstanden gelden:
Tabel 7 Omliggende bedrijven
Bedrijf | Adres | Richtafstand t.o.v. gemengde gebied (meter) | Daadwerkelijke afstand tot plangebied (meter) |
Hotel Restaurant Waddinxveen | Kerkweg Oost 226 | 0 | 14 |
Basisschool Theo Thijssen | Kerkweg Oost 230 | 10 | 40 |
Gemeentehuis Waddinxveen | Beukenhof 1 | 0 | 70 |
Karin's Wassalon | Kerkweg Oost 169a | 0 | 10 |
Warung Waddinxveen | Kerkweg Oost 171 | 0 | 16 |
Zoals uit tabel 7 blijkt, zijn er geen bedrijven gevestigd die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van woningbouw. In de plint aan de zijde van Kerkweg Oost van het appartementencomplex wordt een commerciële ruimte mogelijk gemaakt. Ter plaatse zijn de functies dienstverlening, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Voor deze nieuwe functie onder de woningen gelden de eisen uit het Bouwbesluit voor de scheiding van wonen en commerciële functies. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Omgekeerd levert de woonfunctie geen beperking op voor de bedrijfsvoering van de hiervoor genoemde functies.
6.3.3 Conclusie
Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan. Het voldoet uit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
6.4 Externe Veiligheid
6.4.1 Wet- regelgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan de afstand tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen etc.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
6.4.2 Onderzoek
Ter voorbereiding van het opstellen van het bestemmingsplan Beukenhof is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.
6.4.3 Rekenresultaten
Inrichtingen
Binnen en nabij het plangebied zijn geen EV relevante inrichtingen gelegen (zie afbeelding 6.2).
Afbeelding 6.2: Ligging plangebied Beukenhof t.o.v. risicobronnen externe veiligheid
Transport gevaarlijke stoffen per buisleiding
Ten westen van het plangebied is, op ongeveer 360 meter afstand, de hogedruk aardgasleiding W-517-01 gelegen (zie afbeelding 6.2). Het invloedsgebied (brandaandachtsgebied onder de Omgevingswet) van deze gasleiding is 140 meter vanaf de gasleiding. Het plangebied ligt ruim buiten het invloedsgebied van de gasleiding. Dit levert dus geen belemmeringen op voor het plan.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Over de provinciale weg N207 (Henegouwerweg) worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is op ongeveer 220 meter afstand van het plangebied gelegen (zie afbeelding 6.2). De omvang van het invloedsgebied wordt bepaald door de stofcategorie die wordt vervoerd over de N207.
Uit tellingen die zijn gedaan in het verleden blijkt dat het gaat om brandbare vloeistoffen (LF1+2), brandbare gassen (GF3) en toxische vloeistoffen (LT2, beperkte hoeveelheden). De invloedgebieden per stofcategorie zijn opgenomen in het de 'Handreiking Risicoanalyse Transport' (HART). Uit het HART blijkt dat het plangebied is gelegen binnen invloedsgebied van stofcategorie GF3 (355 meter) en LT2 (880 meter).
Het plan ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de N207, maar wel buiten de meest relevante zone voor het groepsrisico (200 meter zone). Het plan heeft daarmee geen significante invloed op de hoogte van het groepsrisico, maar volgens artikel 7 van het Bevt moet wel worden ingegaan op bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording van het groepsrisico).
6.4.4 Beperkte verantwoording groepsrisico
Hoewel de locatie buiten de 200 meter zone van de N207 is gelegen moet volgens het Bevt wel worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hierbij is het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden (kenmerk D2021-03-002160, 22 maart 2021 en aanvulling per mail 7 september 2021 i.v.m. laatste versie plannen) meegenomen. De reactie volgt hieronder:
Bestrijdbaarheid
Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in het bestrijden van een calamiteit op de N207 weg waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en bestrijding in het plangebied
- 1. Bestrijdbaarheid ongeval op N207;
- Bij een ongeval op de N207 waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken kunnen de hulpdiensten vanuit twee richtingen de calamiteit benaderen. Ook is er voldoende bluswater aanwezig, omdat de N207 direct langs de Gouwe is gelegen. Dit is nodig om te blussen, maar ook om bijvoorbeeld een waterscherm aan te leggen, zodat toxische (rook)gassen zich zo min mogelijk verspreiden in de omgeving.
- 2. Bestrijdbaarheid binnen plangebied (bereikbaarheid/bluswatervoorzieningen);
- Voor het plangebied is het belangrijk, ook los van een ongeval op de N207, dat bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen op orde zijn. Uit de tekeningen in de toelichting van het bestemmingsplan is niet duidelijk op te maken of de wegen voldoende breed/belastbaar zijn. Om die reden worden hierbij de benodigde afmetingen voor (calamiteiten)routes benoemd:
- a. De wegen binnen het plangebied minimaal 4,5 meter breed zijn (minimale verharding breed 3,25 meter) en een vrije hoogte van 4,2 meter hebben;
- b. De wegen (inclusief bruggen) een asbelasting van 100 kN aan kunnen (NEN 1008, klasse 30);
- c. De bochtstralen van de wegen binnen het plangebied dienen te voldoen aan een minimale afmeting van 10 meter voor de buitenbochtstraal in combinatie met een minimale binnenbochtstraal van 5,5, meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter). In verband met de afmetingen van de voertuigen is voor de te maken bochtstraal voor de voertuigen van de brandweer overal een vrije doorrijdbreedte van 3,50 m noodzakelijk;
- 3. Geadviseerd wordt om te voorzien in een opstelplaats tot op een afstand van 10 meter gemeten van de (brandweer)ingang van het appartementencomplex, zodat voldaan wordt aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit en daarmee een snelle inzet voor het beperken van schade en eventueel redden van personen mogelijk wordt gemaakt.
Indien de wegen binnen het plangebied voldoen aan bovenstaande punten is het voor de hulpdiensten mogelijk om het appartementencomplex te benaderen in geval van een calamiteit. Ook bij de aanvraag Omgevingsvergunning Bouwen zal er naar de bereikbaarheid (opstelplaats brandweer) gekeken worden.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De toekomstige bewoners zijn voldoende zelfredzaam.
Bij het vrijkomen van giftige (rook)gassen, bij een calamiteit in de omgeving (N207 of van elders), is het van belang om te schuilen. Wat betekent: naar binnen gaan, ramen en deuren sluiten en met één druk op de knop de mechanische ventilatie uitschakelen. Hiervoor moet dus wel een voorziening worden aangebracht. Onder de Omgevingswet wordt dit een verplichting om een dergelijke voorziening aan te brengen (artikel 4.124, lid 4 Besluit Bouwwerken Leefomgeving).
Wanneer het nodig blijkt om te vluchten, dan zijn er in alle richtingen vanuit het plangebied voldoende mogelijkheden. Het gaat hier om woningen die niet specifiek zijn gericht op 'kwetsbare groepen'. De bewoners worden daarom voldoende zelfredzaam geacht.
6.4.5 Conclusie
In het kader van externe veiligheid is het transport van gevaarlijke stoffen over de N207 relevant. Het plangebied ligt weliswaar buiten de 200 meter zone van de N207, maar er moet nog wel worden ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. In dat kader de volgende conclusies:
- De toekomstige bewoners zijn voldoende zelfredzaam;
- Bij de verdere uitwerking van het plan moet worden voldaan aan de eisen vanuit de Veiligheidsregio wat betreft bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen;
- Mechanische ventilatie uitvoeren met de mogelijkheid om deze met een druk op de knop uit te kunnen schakelen. Dit is opgenomen in de planregels.
6.5 Bodem
6.5.1 Wet- en regelgeving
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden. - Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet.
Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerkingtreden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
6.5.2 Onderzoek
Van het plangebied is aan de hand van een recent uitgevoerd historisch bodemonderzoek alle relevante bodeminformatie verzameld. In de volgende paragraaf wordt de bekende bodeminformatie besproken. In bijlage 5 is de bekende bodeminformatie van het plangebied op tekening weergegeven en onderzoek toegevoegd. Omdat de voorgaande uitgevoerde bodemonderzoeken ouder zijn dan 5 jaar is voor het huidige plangebied een actualiserend historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01 77878.33 WZI-c01, d.d. 19 juli 2021) Het rapport is als bijlage 6 opgenomen in deze toelichting.
6.5.3 Resultaten
Tanks
Uit het onderzoek blijkt dat er binnen het plangebied geen ondergrondse tanks aanwezig zijn (geweest).
Voormalige en huidige bedrijven
Uit het onderzoek blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bodembedreigende bedrijven aanwezig zijn geweest. Uit het onderzoek blijkt verder dat er binnen het plangebied geen bodembedreigende bedrijven aanwezig zijn.
Gedempte sloten
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het plangebied een gedempte sloot/watergang aanwezig is. Uit vergelijking van historische kaarten blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied een sloot/watergang aanwezig is geweest. De sloot/watergang is gedempt rond 1970 en het is onbekend met welk materiaal de sloot/watergang is gedempt.
Bodemonderzoekslocaties
Uit het onderzoek blijkt dat binnen met het plangebied twee bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn:
- Ter plaatse van Kerkweg-Oost 169 (ZH062709169) is in 1993 een bodemsanering uitgevoerd in verband met de nieuwbouw van een bankgebouw. Er was sprake van een sterke verontreiniging met lood. De exacte omvang van de verontreiniging was niet in kaart gebracht. Mogelijk strekt de verontreiniging zich buiten de voormalige bouwlocatie uit. Opgemerkt wordt dat het geplaatste bankgebouw is gesloopt.
- Ter plaatse van Beukenhof 5 (ZH062701901) is een aanwezige kinderspeelplaats onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat geen maatregelen nodig zijn.
Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit binnen het plangebied is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Het plangebied is gelegen in zone 3 (Historische bebouwing zeekleipolders). De gemiddelde kwaliteit van de bovengrond (0,0 - 0,5 m -mv) en ondergrond (0,5 – 2,0 m -mv) voldoet aan de klasse Industrie.
Dit betekent dat vrijkomende grond van de locatie niet zonder keuring buiten de eigen zone kan worden hergebruikt. Daarnaast dient te worden voldaan aan de vigerende wetgeving ten aanzien van PFAS.
Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft of krijgt. In dit geval betreft het de functie Wonen.
Overig
Tijdens het locatiebezoek zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een bodemverontreiniging en/of mogelijke bronnen die een bodemverontreiniging zouden kunnen hebben veroorzaakt. Daarnaast is geen asbestverdacht (plaat-)materiaal aangetroffen.
6.5.4 Conclusie
Ten aanzien van de geplande bestemmingswijziging is de bodem van de locatie momenteel voldoende onderzocht. Op basis van de huidige gegevens kan worden geconcludeerd dat er binnen het plangebied geen grootschalige bodemverontreinigingen zijn te verwachten die een mogelijke belemmering zijn voor de herontwikkeling van het gebied. Wel wordt de locatie als verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging gezien.
In kader van de geplande nieuwbouw (aanvraag van een omgevingsvergunning bouw) moet daarom een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd ter plaatse van de gedempte sloot/watergang en de verhoogde gehalten aan lood (exclusief gesaneerde deel).
6.6 Archeologie
6.6.1 Wet- en regelgeving
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft in 2012 het eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Deze kaart is in 2018 geactualiseerd en vastgelegd in het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018). Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg.
6.6.2 Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Beukenhof Waddinxveen, wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden, het bijbehorend beleid in het bestemmingsplan en het reeds uitgevoerd archeologisch onderzoek. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
- Parapluplan Archeologie en Parkeren (2018);
- Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (2011);
- Het archeologisch inventariserend onderzoek Plangebied Beukenhof Waddinxveen.
6.6.3 Resultaten
Archeologische verwachting en beleid
In afbeelding 6.3 is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart (2018) van de gemeente Waddinxveen weergegeven.
Afbeelding 6.3: ligging plangebied Beukenhof (blauwe contour) op de archeologische beleidsadvieskaart. Rode zone: hoge archeologische verwachting. WA2 betreft de dubbelbestemming Waarde Archeologie 2.
De noordelijke grens van het plangebied Beukenhof ligt aan de Kerkweg-Oost. De Kerkweg-Oost (en Passage) is een oude ontginningsas waarlangs archeologische bewoningssporen worden verwacht die teruggaan tot het ontstaan van Waddinxveen in de Middeleeuwen. Daarom geldt er voor een zone langs de Kerkweg-Oost een algemene hoge archeologische verwachting. In het bestemmingsplan is deze zone weergegeven met een archeologische dubbelbestemming Waarde Archeologie 2. Hier is een archeologisch onderzoek nodig voor ontwikkelingen groter dan 100 m² en dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
Archeologisch onderzoek Beukenhof
Het plangebied is onderzocht door middel van een inventariserend veldonderzoek (adviesbureau RAAP, rapport 5216, 30 juni 2021). Het rapport is als bijlage 7 opgenomen in deze toelichting. Het onderzoek bestond uit een bureau- en een booronderzoek.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat er een hoge archeologische verwachting geldt verwachting voor vindplaatsen uit de late middeleeuwen (vanaf de 12e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen bestaan uit resten van boerderijplaatsen met bijbehorende erven, schuren, opstallen en perceleringssporen, mogelijk gelegen op terpjes. Huisplaatsen zijn vooral te herkennen aan ophoog- en afvallagen als onderdeel van kleine huisterpjes, soms ook aan fragmenten baksteen- en mortelpuin, aardewerk, glas, steen, metaal, bot (al of niet verbrand) en houtskool. Een potentieel archeologische niveau kan direct onder het maaiveld verwacht worden.
Op grond van de kaartenanalyse is geconcludeerd dat het plangebied onbebouwd was vanaf circa 1614 tot de tweede helft van de 19e eeuw. Binnen het plangebied heeft in ieder geval vanaf de tweede helft van de 19e eeuw bebouwing heeft gestaan. Het betreft huisplaatsen als onderdeel van de boerderijlinten langs de Kerkweg. Vandaar dat voor resten van bebouwing enkel een hoge archeologische verwachting geldt vanaf de Late Nieuwe tijd (vanaf circa 1857). Archeologische resten uit deze periode zijn op dezelfde wijze te herkennen als die uit de periode Late Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd vroeg.
Tijdens het veldonderzoek (mei en juni 2021) zijn 22 grondboringen gezet (maximale boordiepte: 4 meter onder het maaiveld). Het blijkt dat de bodem van het plangebied verstoord is tot plaatselijk 1,4 en 2,8 meter onder het maaiveld. Naast een verstoorde bodem zijn er ook verschillende recente ophogingslagen met veel puin waargenomen. De verstoringen zijn het gevolg van de werkzaamheden aan wegen, parkeerplaats, kabels en leidingen en voormalige bebouwing. Alleen langs de noordrand van het plangebied kunnen nog resten van bebouwing aanwezig zijn van bewoning uit de periode 1857-1876. Vanwege het aanwezige puin en de diepe verstoringen in de directe omgeving is het aannemelijk dat deze resten niet meer intact zijn.
Voor het plangebied wordt geen verder vervolgonderzoek nodig geacht. Wel wordt het doen van een waarneming aanbevolen aan de noordrand van het plangebied bij diepere ingrepen dan 1 m –mv. Zodoende kan gecontroleerd worden of de verwachte resten van bebouwing uit de periode 1857-1876 niet toch intact aanwezig zijn.
6.6.4 Conclusie
Het archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de bodem van het plangebied Beukenhof grotendeels diep verstoord is. De kans op de aanwezigheid van waardevolle intacte archeologische resten is gering. Voor deze locatie wordt geen dubbelbestemming archeologie opgenomen in het bestemmingsplan. Het plangebied is voldoende archeologisch onderzocht.
6.7 Cultuurhistorie
6.7.1 Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
6.7.2 Onderzoek
In het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardevolle gebouwen c.q. monumenten aanwezig. Nabij het plangebied ligt wel een voormalige pastorie woning wat aangewezen is als gemeentelijk monument (Kerkweg-Oost 218). Daarnaast bevindt zich ook nabij de hervormde brugkerk wat aangewezen is als rijksmonument. Naast het gebouwde erfgoed kunnen ook andere structuren cultuurhistorisch waardevol zijn. Een van deze structuur is de Kerkweg-Oost. In de provinciale cultuurhistorische atlas is de kerkweg-oost geclassificeerd als een historisch landschappelijk lijn met redelijk hoge waarde. De kerkweg was in het verleden een belangrijke verbinding tussen Noord- en Zuid-Waddinxveen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden deze cultuurhistorisch waarden niet aangetast.
6.7.3 Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan.
6.8 Ecologie
6.8.1 Wet- en regelgeving
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de volgende landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Provinciale Omgevingsverordening (2021), met bijbehorende beleidsregels voor vergunningplicht voor stikstofuitstoot bij activiteiten, van de provincie Zuid-Holland; natuurbeheerplan 2021. Indien beschermde natuurwaarden aanwezig zijn in een plangebied dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en een veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
- Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing soortbescherming Wnb);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Wnb gebiedsbescherming, ook wel voortoets genoemd);
- Er wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) aangetast worden, maar ook of provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot door de provincie aangewezen 'belangrijke weidevogelgebieden' aan de orde is.
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt het project conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 1.11) van de Wnb. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Volgens verwachte planning in 2022 zal tijdens de geldigheid van het op te stellen uitwerkingsplan de Omgevingswet worden ingevoerd. In deze wet zullen Wro en Wnb tezamen met vele andere wet- en regelgeving gebundeld worden. Dit kan nog gevolgen hebben voor activiteiten die uitgevoerd zullen worden in het plangebied na de wetswijziging Wnb.
In juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) ingevoerd (zie BIJ12.nl). Deze wet regelt de nieuwe werkwijze voor vergunningverlening. Er wordt een vrijstelling van vergunningplicht voor eenmalige bouwactiviteiten ingevoerd.
6.8.2 Onderzoek
Ten behoeve van de uitwerkingsplicht van het bestemmingsplan is ecologisch onderzoek uitgevoerd door de Omgevingsdienst Midden-Holland. Het betreft de Quickscan ecologie Beukenhof Waddinxveen, kenmerk 2021213921, d.d. 21-03-2019 (hierna: quickscan). De quickscan is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting.
In de ecologische quickscan is onderzocht of het voornemen in het kader van natuurwetgeving redelijkerwijs uitvoerbaar is. Hieronder is een samenvatting opgenomen van de belangrijkste resultaten, die invloed hebben op de te nemen stappen tijdens de procedure om het bestemmingsplan vast te stellen.
6.8.3 Resultaten
6.8.4 Conclusie
Voor gebiedsbescherming kan worden uitgesloten dat de vergunningplicht geldt voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Onder het toetskader van de Wsn geldt per 1 juli 2021 geen vergunningplicht. Andere beschermde gebieden die de provincie aanwijst, zijn ook niet aanwezig in het plangebied.
Voor soortenbescherming is een ontheffing verleend voor vleermuizen om het voormalige kinderdagverblijf te mogen slopen. In het overige gebieden komen geen beschermde soorten voor.
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.
6.9 Conventionele Explosieven
In de gemeente Waddinxveen is in 2012 historisch vooronderzoek gedaan naar Conventionele Explosieven (CE). Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er verdachte plekken zijn waar CE aangetroffen kunnen worden. Op basis van de beschikbare informatie zijn verschillende plekken aangewezen als verdacht gebied.
Afbeelding 6.4 Overzicht verdachte gebieden niet-gesprongen explosieven in de gemeente Waddinxveen(bron: Historisch Vooronderzoek Opsporing Conventionele Explosieven).
In afbeelding 6.5 wordt met een blauwe en rode lijnen potentiële verdachte gebieden weergegeven. Het plangebied is met een geel kader weergegeven. De blauwe en rode gebieden betreffen indicaties.
Hoewel er geen indicaties zijn voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten kan niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn.
Afbeelding 6.5 Plangebied (geel kader) en potentiele verdachte gebieden (blauw en rood) (Bron: ODMH)
Conclusie
Gelet op het plangebied en de bovenstaande verdachte gebieden uit het historisch vooronderzoek blijkt dat het plangebied niet als verdacht gebied is aangemerkt. Om die reden is dan ook geen aanvullend onderzoek op voorhand noodzakelijk.
Bovenstaande resultaten betreffen indicaties voor de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten er kan dan ook niet met zekerheid worden gesteld dat die er niet zijn. Als bij graafwerk verdacht object gevonden wordt, zijn passende maatregelen nodig.
6.10 Milieueffectrapportage
6.10.1 Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
6.10.2 Onderzoek
De activiteit valt onder categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. (stedelijk ontwikkelingsproject), maar onder de aangegeven drempels van kolom 2. Er zal daarom met een vormvrije m.e.r. beoordeling beoordeeld moeten worden of er, op basis van de criteria uit Bijlage III van de m.e.r. richtlijn, sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze criteria betreffen de
- 1. kenmerken van het project,
- 2. plaats van het project,
- 3. de kenmerken van het potentiele effect.
Hieronder worden deze drie criteria besproken:
Kenmerken van het project
De omvang van het project betreft de realisatie van maximaal 25 woningen. Het is een combinatie van grondgebonden woningen en gestapelde bouw. Dit aantal ligt ruim onder de verplichting m.e.r.- beoordelingsdrempel van 2.000 woningen.
Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig. Effecten ten gevolge van het verkeer (wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit) ten gevolge van dit project zijn beperkt, zoals blijkt uit de overige paragrafen 1 en 2 en bijhorende onderzoeken van dit bestemmingsplan. Dit geldt ook voor de aspecten externe veiligheid, archeologie en bodem. Aspecten als gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen en risico van ongevallen spelen maar in zeer beperkte mate.
Plaats van het project
Met betrekking tot de plaats van het project is ecologie relevant. Het plangebied is niet gelegen in door de Wnb of NNN-gebieden, zoals Natura 2000-gebieden en 'belangrijke weidevogelgebieden'. Directe verstoring bij de woningbouwactiviteiten zijn niet aan de orde. De gebieden zoals Broekvelden, Vettenbroek & polder Stein liggen op 6 kilometer afstand, waardoor verstoring door licht, zicht, trillingen, geluid, verdroging of vernatting e.d. kunnen worden uitgesloten.
Kenmerken van potentiële effecten
Er zal geen sprake zijn van potentiële aanzienlijke effecten permanent van aard, zoals in het vorenstaande is aangetoond Tijdens de bouw- en sloopwerkzaamheden worden effecten verwacht, maar dit is beperkt en tijdelijk van aard.
6.10.3 Conclusie
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er nagenoeg geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Een m.e.r. procedure wordt niet noodzakelijk geacht. In bijlage 11 is de m.e.r.-beoordelingsbesluit opgenomen.
Hoofdstuk 7 Juridische Regeling
7.1 Algemeen
In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten en het beleid. In dit hoofdstuk worden de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding is de bestemming vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.
Dit bestemmingsplan wordt opgezet ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuw appartementengebouw met aan de kant van de Kerkweg-Oost een commerciële plint op de begane grond. Ook wordt er een park en parkeervoorzieningen mogelijk gemaakt. Er is gekozen voor een bestemmingsplan op maat, waarbij het voornemen past binnen de juridisch-planologische kaders.
7.2 Toelichting Op De Bestemming
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Bestemming Groen
De gronden met de bestemming 'Groen' zijn aangewezen voor groenvoorzieningen om het gewenste groene openbare ruimte ter plaatse te kunnen realiseren. Ook fiets- en wandelpaden zijn hier mogelijk. Daarnaast kunnen er ook kunstwerken en objecten van beeldende kunst worden geplaatst.
Bestemming Tuin
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn aangewezen voor tuinen behorende bij het hoofdgebouw. De bestemming is opgenomen waar bebouwing vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst is. Binnen de bestemming ‘Tuin’ zijn dan ook geen aan- en uitbouwen toegestaan.
BestemmingVerkeer
De bestemming 'Verkeer' heeft betrekking op alle wegen, straten en paden en parkeerplaatsen. Met daaraan onderschikt ook groenstroken om parkeerplaatsen en de wegen aantrekkelijk in te richten.
Bestemming Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn aangewezen om woningen te realiseren. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapelde' is een appartementengebouw binnen het bouwvlak mogelijk. Binnen het bouwvlak geldende verschillende bouwhoogten tussen de 7 en 13 meter. Het hoofdgebouw dient daarbij met een platdak te worden uitgevoerd waarbij een dakterras is toegestaan. Het hoofdgebouw mag daarbij slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting op de gevels van het gebouw niet hoger zal zijn dan de vastgestelde hogere grenswaarde. Daarnaast dient het hoofdgebouw uitgevoerd te worden met een mechanische ventilatie zodat met 1 druk op de knop de ventilatie in het gehele gebouw kan worden uitgeschakeld.
Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is op de begane grond uitsluitend zakelijke dienstverlening, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Aan de hand van een afwijking is op de begane grond van het appartementengebouw ook wonen toegestaan. Daarnaast is aan de hand van een afwijking bepaald dat op de begane grond tevens dienstverlening, zakelijke dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen toegestaan is met een gezamenlijk oppervlakte van ten hoogste 350 m2. Hiervoor geldend voorwaarden.
In de specifieke gebruiksregels is bepaald dat de gronden en bouwwerken niet gebruikt mogen voor geluidsgevoelige functies (zoals wonen) als niet voldaan wordt aan de hogere grenswaarden. Ook mogen de gronden voor niet meer dan 25 woningen worden gebruikt.
Bestemming Leiding - 50kv kabelverbinding
De voor 'Leiding - 50kv kabelverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor aanleg, instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse 50 kV kabelverbinding.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
In het kader van vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de direct betrokkenen en is verzonden aan de overlegpartners. De resultaten van dit vooroverleg en de inspraak hiervan is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3:8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 13 januari 2022 gedurende zes weken (t/m 24 februari 2022) voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn vier schriftelijke zienswijzen ontvangen. Voor de beantwoording hiervan wordt verwezen naar de Nota van beantwoording zienswijzen, zoals opgenomen in bijlage 12. Na aanleiding van de zienswijzen is het bestemmingsplan op de volgende punten aangepast:
- 1. Op de verbeelding is ter plaatse van de 50-kV kabelverbinding de dubbelbestemming 'Leiding – 50 kV kabelverbinding' opgenomen.
- 2. In artikel 7 van de regels zijn, ter bescherming van de kabelverbinding, bepalingen opgenomen voor de dubbelbestemming 'Leiding – 50 kV kabelverbinding'
- 3. In hoofdstuk 7 van de toelichting is onder de artikel gewijzigde toelichting artikel 7 ten behoeve van de kabelverbinding nader toegelicht.
Tenslotte heeft er een ambtshalve wijziging plaatsgevonden:
- 1. In artikel 3 Groen is in de bestemmingsomschrijving na lid h nutsvoorzieningen toegevoegd. Dit in verband met de al reeds aanwezige nutsvoorziening in het plangebied.
Het stedenbouwkundig plan heeft tegelijkertijd met het bestemmingsplan ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijze binnen gekomen echter de ingebrachte zienswijze geven wel aanleiding om het stedenbouwkundig kader aan te passen. In het stedenbouwkundig kader is het voetpad tussen het appartementengebouw en de vrijstaande woning versmald zodat er meer ruimte is voor groen rondom de woning.
Vaststellingsfase
Het resultaat van de zienswijzennota is verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het initiatief betreft de bouw van maximaal 25 woningen in Waddinxveen en de realisatie van openbaar gebied. De woningen worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. In hoofdstuk 3 is aangetoond dat hier behoefte aan is. Voor de uitgifte wordt gerekend met een verkoopprijs welke passend is bij de markt voor Waddinxveen en vergelijkbaar is met ontwikkelingen in omliggende gemeenten.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een verkoopovereenkomst vastgelegd.
De gronden bedoeld zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente zorgt voor het bouwrijp maken en de uitgifte van de bouwkavel. Met deze uitgangspunten is sprake van een sluitende grondexploitatie. Omdat de gronden in het plangebied waar het nieuwe appartementengebouw wordt ontwikkeld in eigendom is van de gemeente, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk en zal hier van worden afgezien.
Bijlage 1 Stedenbouwkundig Kader Beukenhof
Bijlage 1 Stedenbouwkundig kader Beukenhof
Bijlage 2 Onderzoek Verkeersaspecten Woningbouw Beukenhof
Bijlage 2 Onderzoek verkeersaspecten woningbouw Beukenhof
Bijlage 3 Watertoets
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Bodeminformatie
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 7 Archeologisch onderzoek
Bijlage 8 Ecologisch Onderzoek Bebouwing Plangebied
Bijlage 8 Ecologisch onderzoek bebouwing plangebied
Bijlage 9 Ontheffing Sloop Bebouwing Plangebied
Bijlage 9 Ontheffing sloop bebouwing plangebied
Bijlage 10 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 10 Quickscan flora en fauna
Bijlage 11 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 11 M.e.r.-beoordelingsbesluit
Bijlage 12 Reactienota Zienswijzen Bestemmingsplan 'Beukenhof - Waddinxveen'
Bijlage 12 Reactienota Zienswijzen bestemmingsplan 'Beukenhof - Waddinxveen'