KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Artikel 4 Maatschappelijk
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding/doel
1.2 Ligging En Begrenzing
1.3 Vigerend Plan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
2.2 Functionele Karakteristiek
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Ontwikkelingen
3.3 Wijze Van Bestemmen
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Europees En Rijksbeleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Regionaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Relatie Met Het Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.2 Het Plangebied
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Milieueffectrapportage
6.2 Geluid
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Bedrijven En Milieuzonering
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Bodem
6.7 Archeologie
6.8 Ecologie
6.9 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
7.2 De Bestemmingen
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Behoefte
8.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Vooroverleg
9.2 Communicatie
Bijlage 1 Parkeeronderzoek (D.d. 3 December 2012)
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Roskamlocatie (D.d. 22 April 2014)
Bijlage 3 Actualisatie Bodemonderzoek Kerkweg-oost 193-195
Bijlage 4 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek Kerkweg-oost T.h.v. Nr. 191
Bijlage 5 Nader Milieukundig Grondonderzoek Kerkweg-oost T.h.v. Nr. 191 (D.d. 23 Juni 2014)
Bijlage 6 Quick Scan Ecologie (D.d. 11 April 2014)
Bijlage 7 Afdoend Onderzoek Ecologie (D.d. 20 November 2014)

Kerkweg-oost achter nr. 193, Roskamlocatie

Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen

Vastgesteld op 08-07-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.2 plan

het bestemmingsplan Kerkweg-oost achter nr. 193, Roskamlocatie met identificatienummer NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401 van de gemeente Waddinxveen.

1.3 aanbouw

een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsvlak

een aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding.

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.

1.8 achtergevel

de van de weg gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.

1.9 archeologische waarde

de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

1.10 baliefuctie

een (onderdeel van een) kantooractiviteit of dienstverlening, waarvoor kenmerkend is dat de (economische) activiteit is gericht op het structureel contact met publiek in een daarvoor bestemd en daartoe voor het publiek toegankelijk deel van een gebouw.

1.11 balkon

open buitenruimte met balustrade uitkragend aan de verdieping van het (aangrenzend) hoofdgebouw.

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.13 begane grond bouwlaag

de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder.

1.14 bestaande situatie

  1. a. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
  2. b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of het vergroten van een bouwwerk.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.23 coffeeshop

een alcoholvrije horeca-inrichting waar verkoop en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt.

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of het leveren van zaken aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, belwinkels, internetcafé, en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.

1.28 erf

de verharde grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw.

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.31 horecabedrijf

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde categorieën horeca 1 tot en met horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

horeca 1 (winkelgebonden daghoreca):

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm en openingstijden aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarbij de activiteiten primair gericht zijn op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren en/of licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;

horeca 2 (maaltijdverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's en grand cafés;

horeca 3 (spijsverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;

horeca 4 (drankverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars;

horeca 5 (zware horeca):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken en nachtclubs;

1.32 hotel en/of pension

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse. Onder een hotel/pension wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.33 kantoor

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie.

1.34 kap

de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw in een gebogen vorm danwel met en dakhelling van ten minste 15o en ten hoogste 75o.

1.35 kelder

een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.

1.36 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, (para-)medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, waaronder begrepen een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, naschoolse opvang alsmede voorzieningen ten behoeve van sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook apotheek, ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen en woningen die onderdeel vormen van een complex van zorgwoningen.

1.37 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen maatvoeringsaanduidingen gelden

1.38 nutsvoorzieningen

een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.39 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.40 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.41 ondersteunende horeca

ondergeschikte horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.

1.42 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.43 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.44 parkeervoorziening

voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.

1.45 peil

  1. a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
  2. b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  3. c. voor bouwwerken op gronden met bestemming 'Verkeer - Railverkeer', met uitzondering van viaducten en duikers: de hoogte van de spoorstaaf;
  4. d. voor bouwwerken op het perron: de hoogte van het perron;
  5. e. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  6. f. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

1.46 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 standplaats

een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige, of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.

1.49 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.50 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.51 voorgevel

het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.52 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.

1.53 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.

1.54 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.

1.55 zorgwoningen

woningen, waar een specifieke doelgroep, zoals ouderen, woont die algemene en medische verzorging geniet in de vorm van begeleid wonen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Bebouwingspercentage

het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.4 Inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Begrenzing bestemmingen

de begrenzing van de onderscheiden bestemmingen wordt vastgesteld door middel van meting met een nauwkeurigheidsgraad van 1 meter.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,5 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mogen bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren;
  2. b. dienstverlening;
  3. c. maatschappelijk dienstverlening, met uitzondering van peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven;
  4. d. wonen op de verdieping, met dien verstande dat op de begane grond bij de woonfunctie behorende voorzieningen zoals ingangsportalen en bergingen zijn toegestaan;
  5. e. aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ is detailhandel toegestaan, uitsluitend op de begane grond;

met de daarbij behorende:

  1. g. tuinen, erven en terreinen;
  2. h. wegen en paden;
  3. i. parkeervoorzieningen;
  4. j. groenvoorzieningen;
  5. k. water;
  6. l. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. m. kunstwerken;
  8. n. speeltoestellen.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijk voorzieningen, met uitzondering van peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven;
  2. b. zorgwoningen op de verdieping, met dien verstande dat op de begane grond bij de woonfunctie behorende voorzieningen zoals ingangsportalen en bergingen zijn toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. c. tuinen, erven en terreinen;
  2. d. wegen en paden;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. groenvoorzieningen;
  5. g. water;
  6. h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. i. kunstwerken;
  8. j. speeltoestellen.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

met de daarbij behorende:

  1. b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  2. c. fietsenstallingen;
  3. d. voet- en fietspaden;
  4. e. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
  5. f. kunstwerken;
  6. g. objecten van beeldende kunst;
  7. h. standplaatsen;
  8. i. water;
  9. j. waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

  1. a. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  1. a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  2. b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
  3. c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de verkoop en opslag van vuurwerk;
  4. d. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een garagebedrijf, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald;
  5. e. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.

9.2 Ondergeschikte functie

In het geval van een ondergeschikte functie mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijken bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:

  1. a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, galerijen, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
  2. b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
  3. c. beneden peil gelegen ruimten ruimtes in één laag binnen en buiten het bouwvlak. Voordat afwijking wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij het Hoogheemraadschap;
  4. d. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
  5. e. daar waar detailhandel is toegestaan: de vestiging en exploitatie van een detailhandel in (consumenten)vuurwerk met de daarbij behorende opslag, met dien verstande dat de opslag niet meer dan 10.000 kilo mag bedragen. Voordat afwijking wordt verleend, wordt mede advies ingewonnen van de regionale brandweer.
  6. f. de bij recht in het bestemmingsplan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  7. g. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
  8. h. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1.

10.2 Afwijken overige regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.

Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied’ het plan te wijzigen in de bestemming 'Gemengd', met dien verstande dat:

  1. a. detailhandel is uitgesloten;
  2. b. kantoor is uitgesloten;
  3. c. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de woonfunctie;
  4. d. de woningbouw dient te passen binnen het provinciale, regionale en gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid;
  5. e. de ontwikkeling mag geen onaanvaardbare toename van de parkeerdruk in de openbare ruimte tot gevolg hebben.
  6. f. geen afbreuk wordt gedaan aan het karakter van de omgeving als gevolg van bijvoorbeeld verkeersaantrekkende werking of opoffering van groen(stroken);
  7. g. de nieuwe woningen inpasbaar dienen te zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt;
  8. h. er geen sprake is van onevenredige milieuhygiënische belemmeringen nabij gelegen bedrijven.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in de planregels worden verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die regelingen, zoals zij luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Kerkweg-oost achter nr. 193, Roskamlocatie. Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Waddinxveen.

De voorzitter,

De griffier,

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/doel

Achter de Kerkweg-Oost, aan het Raadhuisplein, ligt het perceel van de voormalige smederij Roskam. De bedrijfsfunctie van het perceel is al enige tijd verdwenen en de gronden zijn in onbruik geraakt. Het perceel loopt door tot aan de Kerkweg Oost, waar een aantal parkeerplaatsen aanwezig is en waar een pand staat met een op de begane grond winkel en een woning daarboven.

Matrix Invest Projecten XI heeft de wens om het perceel van de voormalige smederij Roskam in Waddinxveen te herontwikkelen middels sloop-nieuwbouw. Voor deze locatie zijn plannen voorbereid, bestaande uit commerciële ruimtes en maatschappelijke voorzieningen in de plint, met (zorg)appartementen. Vooruitlopend op de ontwikkeling zijn de voormalige bedrijfsgebouwen al gesloopt.

Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug', waarin het perceel van de voormalige smederij de bestemming 'Bedrijf' heeft. Een herziening van het bestemmingsplan is nodig om medewerking te kunnen verlenen aan deze planontwikkeling. Deze herziening maakt de voorliggende planontwikkeling juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Kerkweg-Oost achter nr. 193, Roskamlocatie' ligt in de gronden ten noordwesten van het gemeentehuis, in het gebied tussen de Julianastraat, de Kerkweg-Oost en het Raadhuisplein.

In de navolgende afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0001.png"

Afbeelding: Ligging plangebied.

De begrenzing van het bestemmingsplan is als volgt:

  • noorden: het trottoir van de Kerkweg-Oost;
  • oosten: het parkeerterrein ten noorden van het Raadhuisplein;
  • zuiden: het Raadhuisplein;
  • westen: de achtertuinen van de bebouwing aan de oostkant van de Julianastraat.

De plangrenzen zijn weergegeven in de navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0002.jpg"

Afbeelding: begrenzing plangebied bestemmingsplan 'Kerkweg-Oost achter nr. 193, Roskamlocatie'.

Het bestemmingsplan heeft betrekking op de kadastrale percelen Waddinxveen, sectie D, nummers 785, 1673 (gedeeltelijk), 1719, 1851 en 2750.

1.3 Vigerend Plan

Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan vigeert het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' dat is vastgesteld op 30 januari 2013. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en legt de bestaande (legale) situatie vast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0003.png"

Afbeelding: uitsnede planverbeelding van bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug', ter hoogte van het plangebied.


De bebouwing in het plangebied is bestemd als 'Gemengd' (Kerkweg-Oost nr. 197) waarbij het pand Kerkweg Oost 197 tevens de specifieke aanduiding detailhandel heeft. Het terrein er achter is bestemd als 'Bedrijf' (Kerkweg-Oost nr. 193, de voormalige smederij Roskam) waarbij de bouwvlakken rondom de bebouwing zijn gelegd. Het binnenterrein is onbebouwd maar ligt binnen bouwvlak. De bijbehorende onbebouwde erven zijn eveneens bestemd als 'Gemengd' en 'Bedrijf'. Aan de zuidzijde is een achtertuin van een woning bestemd als 'Wonen', zonder bouwvlak.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van
het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven
van de ontwikkelingslocaties in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van
bestemmen. In hoofdstuk 4 komt het relevante beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie

2.1 Ruimtelijke Karakteristiek

2.1.1 Ruimtelijke structuur - Gebied tussen Kerkweg-Oost, Julianastraat, Jan Dorrekenskade-Oost en de Gouwe

Aan de zuidzijde van de Kerkweg-Oost ligt de Zuidkade, waar historische panden en meer recente bebouwing elkaar afwisselen. De hoogte van de bebouwing loopt op in de richting van de brug, wat zich onder andere uit ter plaatse van het appartementengebouw op de hoek van het Raadhuisplein en het appartementengebouw met supermarkt aan de Kerkweg-Oost. In de richting van de Jan Dorrekenskade wordt de bebouwingswand lager. Ter hoogte van het voormalige raadhuis wordt de Zuidkade door een pleinachtige ruimte verbonden met het Raadhuisplein. Het hoogteverschil tussen de bebouwing aan de Zuidkade en de daarachter gelegen bebouwing (circa 1,5 meter) is kenmerkend.
In de Jan Dorrekenskade wordt het beeld bepaald door halfvrijstaande woningen van twee bouwlagen met kap, met haaks daarop (aan de Raadhuisstraat) een rij aaneengebouwde woningen.

Deze ruimtelijke karakteristiek zet zich door in de Julianastraat. In het noordelijk deel van de Julianastraat zijn aaneengebouwde woningen aanwezig. Nabij de toegang tot het Raadhuisplein bevindt zich een aantal vrijstaande woningen, waarbij kleinschalige bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. Het Raadhuisplein wordt gedomineerd door het gemeentehuis, dat centraal in dit deelgebied aanwezig is. Kenmerkend voor de uitstraling van het Raadhuisplein zijn de achterkanten die grenzen aan het plein. Dit is zowel rondom het gemeentehuis als aan de noordzijde van het plein het geval. De bebouwing op de locatie Roskam, in de noordwestelijke hoek van het Raadhuisplein, is deels gesloopt in afwachting van een passende herontwikkeling.

2.1.2 Cultuurhistorische elementen

Algemeen

Op de Cultuurhistorische Atlas (CHA) van de provincie Zuid-Holland zijn de belangrijkste cultuurhistorische elementen in en rond het plangebied aangeduid. De Gouwe is op de CHA aangeduid als een ‘gave’ hoofdafwatering. Aan weerszijden van de Gouwe bevinden zich veenontginningen en verschillende poldersystemen. Vanwege de bebouwing langs de Gouwe en in de kern van Waddinxveen worden de poldersystemen grotendeels als ‘verstoord’ aangemerkt. De waterkering langs de Gouwe en de watergang in het groene gebied aan de oostzijde van de Juliana van Stolberglaan zijn als ‘gaaf poldersysteem’ aangeduid. Deze (water)systemen zijn, als restant van de ontginningsgeschiedenis van het gebied, nog herkenbaar aanwezig.

De Kerkweg en Jan Dorrekenskade, die de historische scheiding tussen hoog en laag vormen, zijn aangeduid als ‘verstoorde’ systemen. De Gouwe, de waterkering, de Kerkweg, de Jan Dorrekenskade en de Kanaalstraat zijn (redelijk) hoog gewaardeerd. Op de kaart ‘Nederzetting kenmerken’ is de bebouwing langs de Nesse en de Zuidkade aangemerkt als ‘dijklint’ uit de periode tot 1850. De bebouwing langs het westelijk deel van de Kerkweg is aangeduid als ‘polderlint tot 1850’. Binnen de bebouwde kom zijn verder geen specifieke cultuurhistorisch waardevolle elementen aangeduid.

Monumenten

Het aantal monumenten in Waddinxveen is beperkt. Van de aangewezen rijksmonumenten bevinden zich er drie in de nabijheid van het plangebied. Hierna wordt een korte omschrijving gegeven van deze rijksmonumenten:

  • Hervormde Brugkerk (Kerkweg-Oost 234): neoclassicistisch kerk uit de jaren ’30 van de 19e eeuw;
  • voormalig gemeentehuis (Zuidkade 8): het pand was oorspronkelijk een woonhuis en is in 1910 verbouwd tot raadhuis. Het gebouw heeft zowel cultuurhistorische waarde (als uitdrukking van de bestuurlijke ontwikkeling in de gemeente) als architectuurhistorische waarde (gezien de kenmerkende overgangsarchitectuur en de bijzondere typologie met hoektoren). Het pand is nu in gebruik als kantoor;
  • hefbrug over de Gouwe (aansluitend aan het plangebied): de karakteristieke brug is een geklonken stalen hefbrug met bijbehorend brugwachtershuisje uit de periode 1935-1936. De hefbrug heeft algemene cultuurhistorische waarde (als uitdrukking van de infrastructurele ontwikkeling rond de verbreding en kanalisering van de Gouwe) en architectonische waarde (als representant van de stalen hefbrug uit het midden van de jaren 1930). Vanwege de beeldbepalende situering en het indrukwekkende silhouet heeft de brug ook stedenbouwkundige waarde.

2.1.3 Verkeersstructuur

Een belangrijke ontsluitingsweg voor Waddinxveen is de N207 (Henegouwerweg), die op de oostelijke oever van de Gouwe ligt. Deze weg vormt een directe verbinding met Gouda en sluit via de N452 aan op de A12. Een tweede ontsluitingsweg in zuidelijke richting is de N454 (Kanaaldijk), die ten oosten van het bedrijventerrein Coenecoop ligt. De Beijerinklaan ontsluit Waddinxveen verder in zuidwestelijke richting. In noordelijke richting verbinden de Henegouwerweg en het Noordeinde (N455) Gouda met Boskoop.

Waddinxveen is vanaf de Henegouwerweg bereikbaar via de hefbrug en de Kerkweg-Oost. De Kerkweg-Oost sluit aan op de Kanaalstraat en de Juliana van Stolberglaan. Deze wegen maken deel uit van de binnenring van Waddinxveen, die verder bestaat uit de Willem de Zwijgerlaan, de Chopinlaan, de Esdoornlaan en de Dreef.

Het plangebied ligt centraal in Waddinxveen aan de Kerkweg-Oost, maar is niet direct bereikbaar vanaf de doorgaande weg omdat op deze locatie de Kerkweg-Oost omhoog loopt naar de hefbrug. Daarom is het plangebied aan de noordzijde bereikbaar via een kleine ventweg parallel aan de Kerkweg-Oost. De ventweg, die ook Kerkweg Oost heet, is een eenrichtingsstraat waar maximaal 30 km/uur mag worden gereden.

Het plangebied is ook te bereiken via de Julianastraat. Deze 30km-straat loopt westelijk van het plangebied. Tussen de Kerkweg-Oost en het Raadhuisplein is dit een eenrichtingsstraat, die alleen vanaf de Kerkweg-Oost kan worden ingereden. Vanaf het Raadhuisplein is de Julianastraat voor beide richtingen opengesteld.

Tenslotte is het plangebied bereikbaar via de Raadhuisstraat. Ook dit is een 30km-straat en betreft een doodlopende straat voor gemotoriseerd verkeer. Voor het overige verkeer loopt de weg vanaf het Raadhuisplein, om het raadhuis heen, in zuidelijke richting naar de Jan Dorrekenskade-Oost. Het Raadhuisplein is ingericht als parkeerterrein met 60 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0004.png"

Afbeelding: weergave wegen rond plangebied (bron: GoogleMaps)

2.1.4 Groen en water

Grote delen van het plangebied en zijn omgeving hebben een stenige uitstraling. Het groen is hier beperkt tot enkele bomen en groene plekken, die veelal deel uitmaken van het wegprofiel. Rond het plangebied is één grotere waterstructuur aanwezig: de Gouwe, die de oostelijk van het plangebied loopt.

Op enkele locaties in de nabijheid van het plangebied, onder andere aan de noordzijde van de Kerkweg-Oost, zijn groen ingerichte (woon)percelen aanwezig. Langs het noordelijk deel van de Gouweboulevard (aan de Nesse) zijn een aantal groen ingerichte percelen en enkele grotere bomen aanwezig. Op veel andere locaties in en rond het plangebied staat de bebouwing relatief dicht op de openbare weg, waardoor slechts weinig groen aanwezig is.

2.2 Functionele Karakteristiek

De omgeving van het plangebied is in functioneel opzicht gemengd. In de omgeving komen verschillende centrumfuncties voor, waaronder detailhandel, horeca en (maatschappelijke) dienstverlening. Daarnaast hebben delen van de omgeving een woonfunctie en komt op enkele locaties bedrijvigheid voor. Hierna worden de verschillende functies in de omgeving van het plangebied nader beschreven.

2.2.1 Wonen

Wonen komt voor als hoofdfunctie en als nevenfunctie. Onder andere aan de Oranjelaan, de noordzijde van de Kerkweg-Oost en aan de Stationsstraat, Julianastraat en Jan Dorrekenskade zijn woningen gesitueerd. Het betreft grondgebonden woningen in verschillende typologieën. Op een aantal locaties zijn gestapelde woningen aanwezig, met name rond het verzorgingshuis Souburgh en langs de Gouwe. In de directe omgeving van het plangebied komen daarnaast komen op verschillende locaties bovenwoningen en gestapelde woningen voor, zoals ten noorden en oosten van het raadhuisplein.

2.2.2 Detailhandel

Detailhandel is geconcentreerd in het nieuwe centrum en aan de zuidzijde van de Kerkweg-Oost. Er komen diverse vormen van detailhandel voor, zowel in de food- als de nonfood-sector.

2.2.3 Horeca

Aan de Kerkweg-Oost bevindt zich een aantal horecazaken. In de directe nabijheid van het plangebied betreft het een snackbar en een pizzeria.

2.2.4 Kantoren en dienstverlening

Langs de Kerkweg-Oost zijn enkele kantoren en dienstverlenende bedrijven gevestigd. Dienstverlenende bedrijven zijn onder meer de aanwezige bank- en makelaarskantoren. Aan het Raadhuisplein bevindt zich het gemeentehuis.

2.2.5 Maatschappelijke voorzieningen

Verspreid in de omgeving komen diverse maatschappelijke voorzieningen voor. In het gestapelde wooncomplex aan de Kerkweg-Oost, direct ten oosten van het plangebied, zijn 12 woon-zorgeenheden opgenomen. Aan de overzijde van de Kerkweg-Oost zijn een kerk en een basisschool aanwezig. In het binnengebied tussen de Oranjelaan, de Nesse en de Kerkweg-Oost is Larazorg gevestigd. Naast dagbesteding is er beperkt gelegenheid voor opvang voor verblijf voor mensen met een verstandelijke beperking. Aan de Beukenhof bevindt zich een kinderdagverblijf en aan de Kanaalstraat een verloskundigenpraktijk. Tenslotte bevindt zich aan de Nesse een klein buurtcentrum/clubhuis.

2.2.6 Bedrijven

In de omgeving van het plangebied bevindt zich een aantal bedrijven. In het binnengebied tussen de Oranjelaan, de Nesse en de Kerkweg-Oost zijn verschillende bedrijfspercelen aanwezig.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

Matrix Invest Projecten XI heeft het initiatief genomen om het perceel van de voormalige smederij Roskam in Waddinxveen te herontwikkelen middels sloop-nieuwbouw. De bedrijfsfunctie van het perceel is verdwenen en de gronden zijn in onbruik geraakt. Voor de herontwikkeling is een bouwplan ontwikkeld, bestaande uit commerciële ruimtes, maatschappelijke voorzieningen en (zorg)appartementen.

Het bouwplan is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. De gemeente Waddinxveen heeft in december 2011 en april 2012 de bereidheid uitgesproken om mee te werken aan verdere planontwikkeling voor de locatie Roskam. De gemeente heeft dit per brief bevestigd en met de ontwikkelaar in maart 2014 een anterieure overeenkomst getekend. Om dat traject te faciliteren is een Notitie van Uitgangspunten en Randvoorwaarden opgesteld en heeft de ontwikkelaar een Voorlopig Ontwerp van het bouwplan opgesteld.

3.2 Ontwikkelingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0005.jpg"

Afbeelding: programma van het nieuwbouwproject (ongearceerd Maatschappelijk, enkele arcering is onbebouwd, kruisarcering is commercieel met bovenwoningen)

Het bouwplan behelst de herontwikkeling van ca. 1.720 m2 grond en deze te bebouwen met:

  • een winkel aan de Kerkweg Oost van 300 m2 met daarboven 10 starters appartementen van ca. 50 m2 per stuk
  • een plint met maatschappelijke ruimte (centrum voor gezondheid) / commerciële dienstverlening van ca. 1.200 m2 daarboven 32 units Beschermd Wonen van totaal ca. 2.000 m2.

De bouwhoogte van de bebouwing is gevarieerd. De hoogte is afwisselend 2 bouwlagen met een kap en zonder kap en 3 bouwlagen met en zonder kap. Op onderstaande afbeelding worden architectonische impressies van de nieuwbouw getoond. De eerste afbeelding toont de bebouwing vanaf het Raadhuisplein en de tweede afbeelding geeft het beeld aan de Kerkweg-Oost weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0007.png"

In de toekomstige situatie bedraagt de maximale parkeerbehoefte volgens de landelijke parkeerkencijfers van het CROW 65 parkeerplaatsen, in de nacht van een werkdag. Dit blijkt uit de navolgende tabel:

Tabel 2: Maximale parkeerbehoefte nieuwe situatie – werkdag, nacht

Programma Omvang Norm (max.) Benodigde pp's
HOED1 1.000 m2 bvo / 10 behandelkamers 1,8 / behandelkamer 0,0
Detailhandel 300 m2 bvo 3,8 / 100 m2 bvo 0,0
Appartementen2 32 1,5 / woning 48,0
Starterswoningen3 10 1,7 / woning 17,0
65,0

1 arts/maatschap/kruisgebouw/therapeut; 2 huur, etage, goedkoop/middelduur; 3 koop, etage, goedkoop

De maximale parkeerbehoefte van de bestaande situatie en van de nieuwe situatie vallen niet op hetzelfde moment. Om te beoordelen op welk moment de extra parkeerbehoefte ontstaat is in bijlage 1 het saldo van de extra parkeerbehoefte per moment berekend. De extra parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling bedraagt op de werkdagmiddag maximaal 38 plaatsen en in de werkdagnacht 67 plaatsen. In de werkdagnacht is het verschil in parkeerbehoefte tussen de bestaande en de nieuwe situatie het grootst van alle momenten.

Bij parkeertellingen in november 2012 is vastgesteld dat de omgeving van het plangebied een groot deel van de parkeervraag kan absorberen. In de bijlage is het Parkeeronderzoek (d.d. 3 december 2012) opgenomen (deze ging nog uit van 12 starterswoningen). Door op eigen terrein 16 parkeerplaatsen aan te leggen kan worden voldaan aan de extra parkeerbehoefte die het nieuwe plan veroorzaakt ten opzichte van de bestaande bedrijfsbestemming. Deze 16 parkeerplaatsen worden gesitueerd aan de westzijde, langs het gebouw.

De parkeervakken zijn bereikbaar vanaf de ventweg Kerkweg Oost, vanaf waar kan worden doorgereden naar het Raadhuisplein. Dit is een nieuw eenrichtingsstraatje.

3.3 Wijze Van Bestemmen

Voor het project is een bouwplan in voorbereiding, waarvoor een Voorlopig Ontwerp gereed is. Het bouwplan is zodanig concreet dat in het voorliggende, nieuwe bestemmingsplan eindbestemmingen kunnen worden gegeven op basis waarvan een direct bouwrecht ontstaat. Er is geen aanleiding tot het opnemen van een uitwerkingsplicht.

Aan de Kerkweg-Oost op de percelen met huisnummer 197 en het direct aanliggende perceel zijn de gronden bestemd als 'Gemengd'. Dit komt overeen met de bestaande bestemming langs de Kerkweg Oost. Het nieuwbouwplan voegt zich qua gebruik en massa in deze gevel.

Op aan het Raadhuisplein gelegen deel van het perceel, waar de smederij was gevestigd, wordt de huidige bedrijfsbestemming vervangen door de bestemming 'Maatschappelijk'. De maatschappelijke bestemming doet recht aan de zorgfunctie van de begane grond én aan het specifieke karakter van de appartementen daarboven: het Beschermd Wonen. Het gebruik voor peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven is niet toegelaten.

Het onbebouwd blijvende deel van het terrein, waar de parkeerplaatsen worden gerealiseerd, zal openbaar toegankelijk zijn en is daarom bestemd voor 'Verkeer'. daarbinnen is de realisatie van 16 nieuwe parkeerplaatsen mogelijk. De maatschappelijke bestemming kan worden gewijzigd in de bestemming 'Gemengd', opdat de zorgwoningen omgezet kunnen worden in normale woningen. In de huidige situatie past dit niet in het volkshuisvestingsbeleid, maar dat in de toekomst behoefte ontstaat aan 'verkleuring' van deze woningen is niet uit te sluiten. Daarom is de verandering naar normale woningen niet bij recht toegestaan maar als wijzigingsbevoegdheid, waarbij toetsing aan het volkshuisvestingsbeleid als voorwaarde geldt. Om te voorkomen dat de gemengde bestemming leidt tot nieuwe winkel- of kantoorvestiging, is dit gebruik in de wijzigingsregels expliciet uitgesloten. Bovendien is als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling geen onaanvaardbare toename van de parkeerdruk tot gevolg mag hebben.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Europees En Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, waterveiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een “ladder” voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de “SER-ladder). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
In de realisatieparagraaf van de SVIR zijn per nationaal belang de instrumenten uitgewerkt die hiervoor worden ingezet. Eén van de belangrijkste instrumenten is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), waarvan een gedeelte gelijktijdig met de SVIR in werking zal treden. In het Barro zijn regels opgenomen ter bescherming van de nationale belangen.
Het voorliggende bestemmingsplan is gering van omvang, er zijn vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geen specifieke ontwikkelingen relevant die zijn doorvertaald in dit bestemmingsplan.

4.1.2 Barro

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit Barro is de juridisch-bindende vertaling van een deel van de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (SVIR) en verscheidene andere beleidsdocumenten van de Rijksoverheid. Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing, omdat er bij de onderhavige ontwikkeling geen nationale belangen zijn gemoeid.

4.1.3 AMvB Ruimte

De inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (afgekort Wro) op 1 juli 2008 heeft gevolgen voor de doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Totdat de Wro in werking was getreden, werd het geldende rijksbeleid vastgelegd in Planologische Kernbeslissingen (PKB's). Sinds 1 juli 2008 zijn deze documenten alleen nog bindend voor het Rijk en niet meer voor andere overheden. Het Rijk kiest ervoor om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. De Wro geeft daarvoor het Rijk de beschikking over het instrument Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan de AMvB aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk kan het daarbij gaan om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies zoals natuur in de ecologische hoofdstructuur (EHS) of met het vrijwaren van functies, bijvoorbeeld kapitaalintensieve functies in gebieden waar rivierverruiming noodzakelijk is.
De AMvB bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld is om op lokaal niveau, in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. Het betreft een beperkt aantal van de beslissingen van wezenlijk belang (en evt. concrete beleidsbeslissingen) uit de Nota Ruimte, alsmede uit de PKB, Ruimte voor de Rivier, PKB Derde Nota Waddenzee, de PKB Structuurschema Militaire Terreinen (SMT2) en de PKB Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).
Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn geen specifieke onderdelen relevant die worden doorvertaald in dit bestemmingsplan.

4.1.4 Verdrag van Malta

Het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’, of ‘Verdrag van Valletta’, regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening. Het archeologisch erfgoed wordt (ook) binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Monumentenwet, waarmee de gevolgen van het ‘Verdrag van Malta’ in de Nederlandse wet- en regelgeving geïmplementeerd zijn, legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen onder andere het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals omgevingsvergunningen en Projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (artikel 38 en 41 Monumentenwet).
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning daarvan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen voor bouwen en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze regels kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen archeologiebeleid vastgesteld, wat leidend is voor het al dan niet moeten uitvoeren van archeologisch onderzoek. Elk archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de bepalingen in de Monumentenwet, het provinciaal en/of gemeentelijk beleid en de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarbij in de regel de Archeologische Monumenten Zorg (AMZ) cyclus wordt doorlopen. De cyclus bestaat uit vooronderzoek dat een rapport moet opleveren waarbij de archeologische waarde van een terrein aangetoond wordt. Vervolgens neemt het bevoegd gezag een beslissing (een selectiebesluit) over de eventueel aanwezige archeologische waarden en dient dit uitgevoerd te worden.

In paragraaf 6.7 Archeologie wordt nader ingegaan op dit aspect.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Verordening Ruimte

De provincie heeft op 9 juli 2014 de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. In de Verordening zijn regels opgenomen voor bestemmingsplannen.

In de verordening wordt een onderscheid gemaakt tussen nieuwe en bestaande ruimtelijke ontwikkelingen.

Onder een bestaande ruimtelijke ontwikkeling wordt verstaan hetgeen:

  1. a. ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldende bestemmingsplan rechtmatig aanwezig is;
  2. b. waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening bij een omgevingsvergunning is afgeweken van het bestemmingsplan of een aanvraag hiertoe is ingediend die kan worden verleend;
  3. c. in overeenstemming met deze verordening tot stand is gekomen of waarvoor ontheffing van deze verordening is verleend of waarover het gemeentebestuur een besluit heeft genomen als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter.

Het begrip 'nieuw' dat ook in deze verordening wordt gehanteerd, kan worden beschouwd als de tegenhanger van het begrip 'bestaand'.

Het onderhavige plangebied is in de Verordening aangewezen als 'bebouwde ruimte' en valt onder het bestaand stads- en dorpsgebied. Het nu in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voorziet in herontwikkeling van een bedrijfsperceel. Op basis van de voorgaande criteria voor 'bestaand' moet de herontwikkeling worden gezien als 'nieuwe ruimtelijke ontwikkeling'.

Voor de herontwikkeling zijn de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2.1.1) en de regels voor Ruimtelijke Kwaliteit (artikel 2.2.1) relevant. De overige artikelen zijn niet van toepassing op de herontwikkeling.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 2.1.1 van de Verordening wordt geregeld dat een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder voor duurzame verstedelijking in de Verordening is identiek aan de bepalingen daaromtrent in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De eisen ten aanzien van de ladder op grond van de Verordening zijn dan ook geen aanvullende eis ten opzichte van landelijke wetgeving. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.

Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt elke ruimtelijke ontwikkeling begrepen, dus ook bestaande. De onderhavige herontwikkeling is gelet op de definities in de Verordening en het Bro aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die door middel van herstructurering in bestaand stads- en dorpsgebied wordt gerealiseerd.

De ladder is erop gericht dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte. In die behoefte wordt bij voorkeur binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. In het Programma ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie.

Voor wat betreft de regionale behoefte aan de maatschappelijke bestemming die in dit bestemmingsplan wordt toegestaan wordt verwezen naar paragraaf 4.4.3Woonvisie.

Voor wat betreft de woonfunctie die na wijziging van dit bestemmingsplan gerealiseerd kan worden wordt in verband daarmee wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2Regionale Agenda Wonen.

De in dit bestemmingsplan toegalaten detailhandel binnen de bestemming 'Gemengd' vervangt de bestaande detailhandel die reeds aanwezig is en toegelaten is op grond van het geldende bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug'. Ter plaatse is in het geldende bestemmingsplan circa 350 m2 detailhandel toegestaan, waar nu in het voorliggende bestemmingsplan 300 m2 wordt toegelaten. Er is dus geen sprake van een toevoeging, maar een vermindering.

Aan de doelstelling om bij voorkeur te voorzien in de regionale behoefte binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, wordt optimaal tegemoet wordt gekomen doordat sprake is van herstructurering binnen bestaande stedelijk gebied.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.2.1 van de Verordening worden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen regels gegeven met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk indien deze past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen).

Als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

  • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

Als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard én schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

  • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
  • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

In de toelichting op de Verordening is een onderscheidt gemaakt tussen ontwikkelingen die worden gekwalificeerd als inpassing, aanpassing en transformatie. Onder deze vormen van ontwikkeling wordt verstaan:

  1. 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten zoals weergegeven in de kwaliteitskaart.
  2. 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
  3. 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

De herontwikkeling van de Roskamlocatie is aan te merken als inpassing als bedoeld in de Verordening. Het project betreft de herontwikkeling van een bedrijfsperceel naar een maatschappelijke bestemming met zorgvoorzieningen en zorgwoningen, voortbouwend op de typologie van de huidige situatie. De bestaande structuren en kwaliteiten in het plangebied zullen niet tot nauwelijks veranderen.

Kwaliteitskaart

Zodra er sprake is van inpassing dient de ontwikkeling aan te sluiten op de richtpunten zoals weergegeven in de kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart is opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Omdat in de regels van de provinciale Verordening een directe koppeling met deze kaart is opgenomen, wordt daarop hierna ingegaan.

De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming. In de kaart zijn zogenaamde richtpunten opgenomen. Gelet op de kwaliteitskaart geldt voor de projectlocatie slechts de kwaliteit / het richtpunt: "Stad: de locatie ligt binnen het bebouwde gebied dat is aangewezen als stad en dorp. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan dient dit bij te dragen aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp." Het huidige bedrijfsgebouw is een dissonant. Het nieuwe bouwplan is zorgvuldig ingepast in de omgeving.

4.2.2 Visie Ruimte en Mobiliteit

Voor een deel is de Visie geïntegreerd in de Verordening. Ter vermijding van herhalingen worden hierna alleen aspecten uit de Visie vermeld die niet al in de Verordening aan de orde zijn gekomen. Hetgeen alleen in de Visie staat en niet in de Verordening is niet bindend voor de gemeente.

Ambities en ruimtelijke hoofdstructuur

De behoefte van de gebruikers staat centraal in het provinciale beleid voor ruimte en mobiliteit. De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  2. 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  3. 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  4. 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De projectlocatie is aangeduid als 'stedelijke agglomeratie'. In een dergelijk gebied wil de provincie de bebouwde ruimte beter benutten (door het aanbod te laten aansluiten op de maatschappelijke vraag) en de leefkwaliteit verder verbeteren (onder andere door een groenblauwe dooradering). Woningbouw moet voor het grootste deel plaatsvinden in de stedelijke agglomeraties.

Het beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Diverse locaties in en nabij het stedelijk gebied zullen een andere functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Op een aantal plekken richt de transformatie zich vooral op de herontwikkeling naar gemengd stedelijk gebied.

4.3 Regionaal Beleid

4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas

Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is opgesteld door de gemeenten Waddinxveen, Zevenhuizen-Moerkapelle, Moordrecht, Nieuwerkerk aan den IJssel1 en Gouda, in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en de betrokken hoogheemraadschappen. In februari 2006 is het ISP vastgesteld door de gemeenteraad van Waddinxveen. Het ISP heeft betrekking op de ontwikkelingen in de Zuidplas in de periode tot 2030 en vormt voor de betrokken gemeenten de basis voor het ruimtelijk beleid in het gebied. Het ISP omvat onder andere een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder, een hoofdstructuur voor groen, water en verkeer en een programma voor woningen, bedrijventerrein en glastuinbouw. Door de realisering van stedelijke functies in de Zuidplaspolder zal Waddinxveen in toenemende mate deel gaan uitmaken van het stedelijk gebied rond Gouda en Rotterdam.

Het plangebied maakt geen deel uit van de Zuidplaspolder, het ISP heeft geen gevolgen voor het plangebied.

4.3.2 Regionale Agenda Wonen

In de Regionale Agenda Wonen Midden-Holland 2013 – 2019 (RAW) hebben de gemeenten van het Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland vastgelegd hoe zij vorm willen geven aan de samenwerking rond wonen.

Bij de totstandkoming en uitvoering van de agenda is de vitaliteit van de regio een sterke drijfveer. De gemeenten willen met elkaar een vitale regio kunnen blijven vormen en daarbij is een evenwichtige bevolkingsopbouw gewenst. Dat is nodig om voorzieningen en bedrijvigheid in de regio te kunnen vasthouden, en om een goede sociale structuur te behouden waarin inwoners met elkaar bijdragen aan een vitale samenleving. Het bieden van goede huisvestingsmogelijkheden is een belangrijke voorwaarde voor een vitale regio.

De samenwerkende gemeenten willen met de Regionale Agenda Wonen vooral vanuit een kwaliteitsambitie de regio Midden-Holland positioneren ten opzichte van omliggende regio's en gemeenten.

De Agenda bouwt voort op de verkenning van de woningmarkt in Midden-Holland en de samenhang van de woningmarkt tussen de verschillende gemeenten in deze regio.

De Regionale Agenda Wonen Midden-Holland is begin 2013 vastgesteld door de gemeenten met de opdracht aan de colleges van burgemeester en wethouders om de Agenda door te ontwikkelen naar een regionale woonvisie. Die doorontwikkeling is nodig om met de Regionale Agenda Wonen te kunnen voldoen aan de bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte. Dat houdt in dat de Regionale Agenda Wonen naar de doorontwikkeling kan fungeren als kader om woningbouwplannen in bestemmingsplannen voldoende en passend juridisch te kunnen verantwoorden.

De gemeente heeft de wens om in het gebied van station tot brug 151 nieuwe woningen toe te voegen. Voordat deze toevoeging doorgang kan vinden moet er afstemming plaatsvinden binnen de regio (blok 2a programmering regionale woonvisie). De locatie Roskam is niet rechtstreeks opgenomen in de programmering van de regionale woonvisie maar behoort wel tot het S-B gebied. Op het moment dat gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid om de zorgwoningen om te zetten in reguliere woningen wordt beoordeeld welke ruimte er nog beschikbaar is binnen het zoekgebied. Het college maakt op dat moment de afweging, onder voorwaarde van afstemming met regio. Deze voorwaarden zijn in de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hiermee is de afstemming met de regio en het woningaantal van 151 gewaarborgd.

Regionaal overleg RAW

In januari 2015 is voorliggend plan besproken in de het regionaal overleg de Regionale Agenda Wonen (RAW). Qua aantallen past het plan binnen de afspraken die regionaal zijn gemaakt in het kader van de RAW. Dit plan ligt in blok 2a, binnen de invloedssfeer van station Waddinxveen. Het woonmilieu voor het gebied van Station tot hefbrug is centrum-kleinstedelijk. In de regio is slechts een beperkt aantal projecten met een centrum-kleinstedelijk woonmilieu. Alleen Waddinxveen kent dit Woonmilieu. Deze projecten liggen voornamelijk in of rondom het gebied van Station tot Hefbrug.

Dit plan voorziet in 10 starterswoningen, waarvan één reeds bestaande woning. Met de Waddinxveense projecten is er geen concurrentie. In het centrumplan zijn geen starterskoopwoningen geprogrammeerd. In het project Zuidplashof wordt gericht op senioren. De gemeente kiest er voor om starters met name te bedienen in de bestaande voorraad en om slechts op kleine schaal nieuw te bouwen voor starters. Gezien de vergrijzing in Waddinxveen is het voor de gemeentelijke woningmarkt erg belangrijk dat er voldoende mogelijkheden zijn voor starters om in Waddinxveen te blijven wonen of te komen wonen. Veel starters komen moeilijk aan een woning in Waddinxveen omdat de woningmarkt op slot zit. Als starters worden gestimuleerd om een huis te kopen, brengen ze hiermee de doorstroming op gang.

Starters zijn op zoek naar een betaalbare koop- of huurwoning. Voor een sociale huurwoning komen ze soms niet in aanmerking vanwege de nieuwe regels (DAEB-grens) en een particuliere huurwoning is vaak te duur. Een betaalbare starterswoning is dan de mogelijkheid.

Geconcludeerd mag worden dat er voldoende behoefte is aan starterswoningen, terwijl de inzet is doorstroming waardoor er geen concurrentie is met andere projecten. De verkoop van starterswoningen in andere projecten in Waddinxveen verloopt goed, waardoor ook voor dit plan voldoende afzetmogelijkheden te verwachten zijn. De locatie ligt dicht bij het nieuwe centrum van Waddinxveen. De komst van dit centrum zorgt voor goede voorzieningen dat voorziet in de groei van de kern.

Geconcludeerd mag worden dat het voorgenomen plan past binnen de afspraken die regionaal zijn gemaakt in het kader van de Regionale agenda wonen.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)

Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.

In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:

  • versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
  • versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
  • inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
  • versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.

Op de integrale structuurvisiekaart is het plangebied van voorliggend bestemmingsplan aangeduid als 'concentratiegebied winkels en voorzieningen centrumgebied'. De
centrumzone van Waddinxveen vormt een strategisch project in de structuurvisie.

Het nieuwe centrum geeft de kern een sterk en uitgebreid voorzieningenniveau voor de toekomst, terwijl het gebied rond de Kerkweg-Oost wordt versterkt door bestaande ontwikkellocaties op een hoogwaardige manier te benutten. Het doel is om van het historische hart van Waddinxveen weer een aantrekkelijk verblijfsgebied te maken.

Binnen het thema 'wonen en voorzieningen' is aangegeven dat ruimtelijke kwaliteit het belangrijkste uitgangspunt is voor het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat uitgaat van de toevoeging van 4.250 woningen tot 2030. Ontwikkelingen moeten bijdragen aan de toekomstige woon-, leef- en werkkwaliteit van Waddinxveen, waarbij een goede balans tussen inbreiding en uitbreiding van groot belang is. Er wordt ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom. Dit geldt in het bijzonder voor het gebied tussen de hefbrug en het station, waar uit ruimtelijke oogpunt een kwaliteitsslag kan worden gemaakt.

4.4.2 Gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug

De gemeenteraad heeft op 11 november 2009 de gebiedsvisie Van Bentwoud tot Brug vastgesteld als uitwerking van de gemeentelijke structuurvisie uit 2006. In de gebiedsvisie zijn het gewenste toekomstbeeld en de beoogde ontwikkelingsrichting van het gebied tussen het te realiseren
Bentwoud in het westen en de hefbrug in het oosten beschreven. Het gebied heeft een kwaliteitsimpuls nodig om ook in de toekomst vitaal en leefbaar te blijven. Door de realisering van het nieuwe centrum zal het bestaande centrum zijn detailhandelsfunctie deels verliezen.
Om een programmatisch vacuüm te voorkomen, moet het gebied opnieuw betekenis krijgen met nieuwe gebruikers. Het bestaande centrum, dat nu een onsamenhangend gebied is, biedt ruimte voor ontwikkeling en voor een nieuw gezicht. In de gebiedsvisie zijn de kansen benoemd en zijn ontwikkelingsmogelijkheden verkend.

Uit eerder uitgevoerde verkenningen blijkt dat in en om het studiegebied fysieke ruimte is voor de toevoeging van ongeveer 700 tot 900 woningen en 28.000 m2 (zakelijke) dienstverlening.
De aanwezige, maar soms onvoldoende zichtbare, karakteristieke bebouwing en de groenstructuur vormen het duurzaam ruimtelijk casco en zijn de basis voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit. Het gebied kan opnieuw samenhang krijgen door een stevig raamwerk te ontwikkelen, dat bestaat uit een ladderstructuur gebaseerd op de lange historische veenontginningslinten. Het Bentwoud wordt hierdoor verbonden met de stationsomgeving en met de hefbrug over de Gouwe, met daarachter het veenweidelandschap.

Door de onderbrekingen van de Kerkweg en de Jan Dorrekenskade op te heffen en zichtlijnen te herstellen, krijgen de linten weer het karakter dat ze van oudsher hebben. Met enige aanpassingen
kunnen de verbindingen weer als centrumwegen fungeren voor recreatief en bestemmingsverkeer,
waardoor verdichting aan de linten mogelijk is. In noord-zuidrichting vormen een aantal dorpse dwarsverbindingen (Dorpsstraat, Stationsplein, Kanaalstraat, Julianastraat en Gouwe) de sporten van de ladder.

Binnen de ladderstructuur zijn plekken te onderscheiden die elk een eigen profiel hebben of krijgen. Drie plekken zijn van groot belang om de gewenste imago-omslag te bereiken: de overgang naar het Bentwoud, de stationsomgeving en het waterfront aan de Gouwe. Het bestaande centrumwinkelgebied in de omgeving van het station wordt omgevormd tot servicezone voor de Waddinxveense gemeenschap, met ruimte voor zorgdiensten en baliefuncties van voor de Waddinxveense bevolking.

In de omgeving van de hefbrug is de ontwikkeling van het ‘Gouwekwartier’ beoogd. De omgeving van het raadhuis is nog rommelig en bestaat voornamelijk uit achterkanten. Ook de panden aan de zuidzijde van de aanbrug zijn laagwaardig. Ontwikkeling van het waterfront en het achterliggende gebied is een belangrijke troef om Waddinxveen een nieuw gezicht te geven. Het gebied achter de Gouwe, rond het gemeentehuis en rond de Brugkerk kan uitgroeien tot het Gouwekwartier. Hier is ruimte voor nieuwe centrumdorpse woonmilieus in de directe nabijheid van de rivier. Dergelijke woonmilieus zijn op dit moment in Waddinxveen nauwelijks aanwezig.

In de gebiedsvisie worden twee scenario’s genoemd om de knelpunten op te lossen:

  1. 1. Het raadhuis blijft in functie
  2. 2. Het raadhuis is niet langer nodig (op deze plek).

In het eerstgenoemde scenario wordt geschetst dat de pleinruimte, om deze van meer kwaliteit te voorzien, wordt omkaderd met een geparcelleerde bebouwingswand. Richting Kerkweg-Oost komt ter plaatse van de zichtlijn naar de fraaie neoclassicistische gevel en toren van de Brugkerk een doorgang. Vanaf de Stationsstraat, langs de entree naar het Raadhuisplein wordt de onaantrekkelijke zijkant van het blok afgemaakt door een wand met voorkanten aan de straat. De huidige situatie met achterkanten om het raadhuis wordt verleden tijd.

Het voorliggende bestemmingsplan leidt tot uitvoering van scenario, voor zover de eigendomsverhoudingen dat mogelijk maakt. De westelijke zijde van het plein wordt aangepakt door realisatie van een bebouwingswand met entrees en ramen, waarmee de achterkantsituatie van het huidige bedrijfsperceel saneert.

Op 10 augustus 2012 is het beeldkwaliteitsplan 'Van station tot brug te Waddinxveen' vastgesteld. Het doel van dit beeldkwaliteitsplan is de bestaande gebiedsvisie 'Van Bentwoud tot Brug' en ander bestaand beleid te concretiseren naar heldere en toetsbare stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen voor de bebouwde en onbebouwde omgeving. Er is per locatie aangegeven welke massa is toegestaan en welke beeldkwaliteitseisen gelden. Hiermee wordt de kwaliteit per locatie, maar ook de samenhang in het gehele plangebied gewaarborgd.

Voor de Roskamlocatie - 'locatie 3: wonen aan een plein' – is de wens om nieuwe bebouwing in te zetten om het bouwblok door nieuwe bebouwing af te maken zodat er geen zicht meer is op achterkanten. Het Raadhuisplein kan hierdoor een hogere verblijfskwaliteit krijgen.

4.4.3 Woonvisie

De gemeenteraad heeft op 19 december 2012 de Woonvisie Waddinxveen 2012-2017 vastgesteld. Hierin is het lokale woonbeleid geformuleerd, waarbij de lange termijn trends zijn vertaald naar de opgave tot en met 2017. Uitgangspunt daarbij is om tot 2030 4.250 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. De volgende ambities zijn hierin opgenomen:

  • prettig wonen voor iedereen
  • het versterken van de bestaande identiteit van Waddinxveen
  • ruimtelijke kwaliteit als vertrekpunt
  • kwaliteit en variatie in het woningaanbod
  • passende woonmilieus en
  • een goede leefbaarheid.

Deze (ruimtelijke) ambities zijn vervolgens op basis van trends en prognoses vertaald naar de opgave voor accenten in het woningbouwprogramma. Daarbij is bepaald dat de accenten moeten liggen bij:

  • betaalbare huurwoningen
  • betaalbare koopwoningen
  • duurdere en grote koopwoningen
  • zorgwoningen
  • woningen geschikt voor 1 persoonshuishoudens
  • ruime levensloopbestendige woningen.

De vergrijzing, de toenemende zorgvraag en de veranderingen in de zorgsector vragen meer
dan ooit om een goede afstemming tussen wonen en zorg. De zorg wordt steeds duurder, dit
zorgt ervoor dat mensen in de toekomst langer thuis zullen blijven wonen en zorg aan huis
zullen ontvangen. Deze ontwikkeling zorgt er tezamen met de vergrijzing voor dat de vraag naar
levensloopbestendige en aangepaste woningen toeneemt. Zorg- en welzijnsinstellingen spelen
een belangrijke rol in de zorg aan huis en hiermee in de leefbaarheid van de wijken en buurten
in Waddinxveen. Het ontkoppelen van wonen en zorg zet in de toekomst door en dat betekent
dat het aanbieden van voldoende woningen waarin zorg geleverd kan worden belangrijk is. Het
afstemmen van het woningaanbod, maar ook het organiseren van nieuwe vormen van zorg, is
nodig om aan de toekomstige vraag te voldoen.

In de woonvisie is een afwegingskader opgenomen waarmee locaties beoordeeld kunnen worden op geschiktheid om bij te dragen aan de bovenstaande ambities en als de locaties geschikt kan zijn met nadruk op de genoemde wooncategorieën het programma bepaald worden. De criteria en afweging is als volgt:

  1. a. bereikbaarheid: de locatie ligt op loopafstand van het NS-station Waddinxveen (circa 600 meter) en bushaltes (Stationsstraat, circa 300 meter). Voor auto- en fietsverkeer is de locatie goed te bereiken;
  2. b. voorzieningenniveau: het voorzieningen- en winkelcentrum van Waddinxveen ligt op circa 300 meter afstand;
  3. c. ruimtelijke kwaliteit: woningbouw draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit en de ruimtelijke structuur
    van het Raadhuisplein, er worden nieuwe voorkanten gecreëerd ter vervanging van een achterkantsituatie;
  4. d. katalysator: de sloop/nieuwbouw maakt deel uit van de in de Gebiedsvisie nagestreefde ontwikkeling van het ‘Gouwekwartier’;
  5. e. financiële consequenties: de ontwikkeling vindt grotendeels plaats op eigen grond van de ontwikkelaar, voor een deel verwerft de ontwikkelaar grond van de gemeente onder marktconforme condities. Er is een anterieure overeenkomst gesloten waarmee het kostenverhaal is verzekerd;
  6. f. rol gemeente: de gemeente bevordert de ontwikkeling door de inbreng van gronden en planologische medewerking;
  7. g. rol Woonpartners: Woonpartners is niet betrokken bij de ontwikkeling
  8. h. variatie in de wijk: de ontwikkeling draagt bij aan variatie in de wijk, wegens het specifieke karakter van de zorgappartementen en de zorgvoorzieningen in de plint;
  9. i. woonmilieu: op grond van de Gebiedsvisie wordt in dit gebied een centrumdorps woonmilieu nagestreefd. De ontwikkeling draagt daaraan bij door de beoogde ruimtelijke kwaliteit en de openbare functies in de plint.

4.4.4 Mobiliteitsplan 2013-2020

Het Mobiliteitsplan 2013-2020 is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.

Tijdens het opstellen van het mobiliteitsplan is veelvuldig gebruik gemaakt van kennis en kunde van inwoners, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke organisaties van Waddinxveen. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de “Structuurvisie Waddinxveen 2030” (zie 4.4.1). In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.

4.4.5 Groenstructuurplan

In 2004 heeft de gemeenteraad het Groenstructuurplan ‘Waddinxveen en haar groene ambities’ vastgesteld. In het groenstructuurplan is de grote verscheidenheid aan groen en landschappen in de gemeente in beeld gebracht. Het groenstructuurplan bevat het beleid om dit groen te behouden, te versterken en ontwikkelen en vormt het kader op basis waarvan doelstellingen kunnen worden geformuleerd en beslissingen kunnen worden genomen. Het groenstructuurplan heeft niet tot doel de bestaande situatie ‘te bevriezen’, maar bevat acht ontwikkelingsambities die in samenhang met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden gerealiseerd.

4.4.6 Duurzaamheid en klimaat

Structuurvisie Waddinxveen

In oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen (Positief en realistisch naar 2030) unaniem door de gemeenteraad vastgesteld. Een van de vijf opgaven is het versterken van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid in de gemeente. Een impuls voor de openbare ruimte en een gezond woon- en leefklimaat worden aangeduid als het verbindend thema van de structuurvisie. Mogelijkheden worden vooral gezien in het gebied van Station tot Hefbrug en de entrees van Waddinxveen. Omdat de Roskamlocatie is gelegen aan de Kerkweg-Oost tussen Station en Hefbrug wordt expliciet aandacht gevraagd voor duurzaamheidsmaatregelen, in relatie tot het benutten van kansen en wegnemen van belemmeringen.

Duurzaam bouwen

Het wettelijk kader van duurzaam bouwen wordt hieronder toegelicht als een invulling van de duurzaamheidsdoelstellingen en ambities voor de Roskamlocatie. Het betreft een dusdanige manier van bouwen dat de beoogde (zorg)appartementen, met commerciële ruimtes en maatschappelijke voorzieningen - gedurende de gehele levensloop - zo min mogelijk (milieu)belasting veroorzaken en er zoveel mogelijk voordelen op ecologisch, economisch en sociaal gebied ontstaan.

In 2005 is in de regio Midden-Holland een overkoepelend integraal Regionaal Beleidskader Duurzaam Bouwen (RBDB) vastgesteld door de Bestuurscommissie Milieudienst. Hierin wordt duurzaamheid in een integrale aanpak gekoppeld aan gezondheid en veiligheid van de leefomgeving. Het RBDB biedt uitgangspunten voor bestaande en nieuwe woningbouw, gemeentelijke gebouwen, utiliteitsbouw, bedrijventerreinen, stedenbouw en GWW (Grond-, weg- en waterbouw). De aanpak sluit aan bij de projectmatige manier van werken van gemeenten.

Bij RBDB wordt gebruik gemaakt van het instrument GPR-Gebouw (versie 4.0), waarmee gedurende de bouwontwikkeling op gebouwniveau prestaties op het gebied van duurzaam en toekomstgericht bouwen gemonitord worden. Op de volgende thema's wordt de kwaliteit van de gebouwen met behulp van rapportcijfers beoordeeld: energie, milieu, gebruikerskwaliteit, toekomstwaarde en gezondheid. Hierin zijn labels als woonkeur en politiekeurmerk veilig wonen verwerkt en wordt aangeven dat FSC-hout gebruikt dient te worden. Duurzaamheid wordt zo meegenomen als een van de aspecten van de totale woningkwaliteit. GPR-scores worden weergegeven in een schaal van 6 tot 10. In de regio is een minimumniveau van 7,2 afgesproken voor alle thema's.

Duurzame energievoorziening

De energie eisen die landelijk worden gesteld aan de bebouwing zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. Voor woningen wordt een EPG (Energie Prestatienorm voor Gebouwen) = 0,6 gehanteerd. Voor utiliteitsbouw geldt een EPG = 1,1. Het kabinet heeft beleid vastgesteld om de EPG voor woningen aan te scherpen tot EPG = 0,4 in 2015 en EPG = 0 in 2020. Er is besluitvorming in voorbereiding om ook voor nieuwbouwwoningen een verplicht energielabel op te laten stellen.

De gemeente Waddinxveen heeft een eigen klimaatplan 2010-2013, waarin de landelijke klimaatdoelstellingen zijn vertaald naar lokaal klimaatbeleid. Voor nieuwbouwprojecten worden daarin het volgende uitgangspunt gehanteerd: "Energetische kwaliteit van nieuw te bouwen woningen verbeteren bij kleinere bouwprojecten, op woningniveau uitgedrukt in een t.o.v. het Bouwbesluit minimaal 10% aangescherpte EPG (Energie Prestatienorm Gebouwen)."

Het verduurzamen van de energievoorziening wordt een stuk makkelijker als de daken van de gebouwen zongericht worden uitgevoerd. Daarmee is het rendement van de PV panelen en zonnecollectoren op daken hoger en kan er meer duurzame zonne-energie nu of in de toekomst worden opgewekt.

Zonne-energiesystemen kunnen tegenwoordig rendabel geplaatst worden. Voor zonnepanelen is geen bouwvergunning nodig. Soms gelden welstandsvoorwaarden voor de plaatsing. Voor de bouwvergunning is het bovendien van belang op te merken dat per 1 januari 2013 de verplichting geldt dat een verklaring omtrent duurzaamheid bouwmateriaal moet worden bijgevoegd.

Indien bedrijven vallende onder het activiteitenbesluit gelijk energiebesparende maatregelen kunnen nemen die zich binnen 5 jaar terugverdienen, kunnen deze worden opgelegd. De Omgevingsdienst Midden-Holland houdt hier toezicht op.

4.5 Relatie Met Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Kerkweg-oost achter nr. 193, Roskamlocatie' maakt verstedelijking mogelijk, met name het (her)ontwikkelen van een bestaande, in onbruik geraakte locatie in de bebouwde kom. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en er wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte 2014 en de Visie Ruimte en Mobiliteit. Het bestemmingsplan biedt namelijk geen extra mogelijkheden voor kantoren.

Het bestemmingsplan maakt nieuwe maatschappelijk voorzieningen en zorgwoningen op de verdieping, mogelijk. Op grond van het gemeentelijk beleid wordt ingezet op het (her)ontwikkelen van bestaande locaties in de bebouwde kom. Dit geldt in het bijzonder voor het gebied tussen de hefbrug en het station, waar uit ruimtelijke oogpunt een kwaliteitsslag kan worden gemaakt. In de structuurvisie is daarnaast aangegeven dat het beleid ten aanzien van de Passage na ingebruikname van het nieuwe centrum niet langer is gericht op voortzetting van detailhandel. Op termijn is in het gebied een herstructurering beoogd zonder detailhandelsfunctie. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsfunctie mogelijk.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Inleiding

5.1.1 Nationaal Waterplan 2009 - 2015

Op 22 december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (NWP) vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies, bodemgesteldheid en andere kenmerken in het betreffende gebied.

Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander wordt op rijksniveau in het Barro vastgelegd.

5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:

  • waarborgen van de waterveiligheid;
  • realiseren van mooi en schoon water;
  • ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
  • realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.

Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers. Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.

5.1.3 Waterbeheerplan 2010-2015 Hoogheemraadschap van Rijnland (2009)

Het noordelijk deel van Waddinxveen, waaronder het overgrote deel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan, valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het hoogheemraadschap van Rijnland is verantwoordelijk voor het beheer van de watergangen en bijbehorende kunstwerken in het plangebied. Informatie met betrekking tot het watersysteem is opgenomen in de leggers van het hoogheemraadschap. Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2010-2015 (Waterbeheerplan 4) dat is vastgesteld op 9 december 2009. Het werk van het hoogheemraadschap staat, onder het motto 'droge voeten en schoon water' in het teken van drie hoofddoelen:

  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen.

Het hoogheemraadschap staat in de periode 2010-2015 voor grote opgaven. Het zwaartepunt ligt bij de verbetering van regionale waterkeringen, de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water, de renovatie van boezem- en poldergemalen en het uitvoeren van het reguliere baggerprogramma voor polders en boezems. In het waterbeheerplan is een maatregelenpakket opgenomen waarmee de strategische doelen ('veilig, voldoende, gezond') in de planperiode kunnen worden verwezenlijkt.

5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen

De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming.

In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:

  • veiligheid en wateroverlast:

In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • waterkwaliteit en ecologie:

Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.

  • gebruik en beleving:

In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur) historische waarden zoveel mogelijk hersteld.

  • beheer en onderhoud:

Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.

Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen. Een belangrijke maatregel in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland is het aantrekkelijker maken van de Petteplas door een herstelplan.

5.2 Het Plangebied

Ten oosten van het plangebied stroomt de Gouwe. De Gouwe heeft een belangrijke functie voor de waterhuishouding van de veen- en kleipolders in de gemeente Waddinxveen. Poldergemalen voeren het overtollige water af naar de rivier, terwijl in perioden van watertekort juist water vanuit de Gouwe wordt ingelaten. De Gouwe heeft daarnaast een functie voor de beroeps- en recreatievaart. Hierna wordt ingegaan op de wijze waarop in voorliggend bestemmingsplan met het aspect water is omgegaan.

5.2.1 Waterkwantiteit en waterkwaliteit

In het bestemmingsplan is geen open water aanwezig. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de waterkwantiteit of de waterkwaliteit, zoals het dempen of graven van watergangen of het toevoegen van significante oppervlakten verharding. Er bevindt zich momenteel een onbebouwde ruimte tussen de kerkweg Oost en het bedrijfsperceel dat is ingericht voor parkeren en daarachter als erf met enige begroeiing. Het terrein is nagenoeg geheel verhard, zoals ook uit onderstaande luchtfoto blijkt. Toename van verharding ten gevolge van dit bestemmingsplan is dan ook nihil.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0008.png"

5.2.2 Riolering

Het algemene beleid op het gebied van vuilwater is het scheiden van schoonwater- en vuilwaterstromen, in ieder geval tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. In het geval van nieuwe ontwikkelingen wordt dan ook een gescheiden systeem gerealiseerd dat (op termijn) wordt aangesloten op de gescheiden rioolsystemen in het openbaar gebied. Om vervuiling van het schone water te voorkomen, dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te worden voorkomen.

5.2.3 Waterkeringen

Binnen het plangebied liggen geen waterkeringen.

Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over ‘duurzame ruimtelijke kwaliteit’. Hoewel het milieubeleid en de milieuwetgeving soms beperkingen kunnen opleggen aan gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de milieukwaliteitseisen van belang om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.
Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In het kader van het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een milieukundig advies uitgebracht, dat als separate bijlage is opgenomen. In de volgende paragrafen zijn de belangrijkste conclusies voor het voorliggende bestemmingsplan uit dat milieuadvies opgenomen.

6.1 Milieueffectrapportage

6.1.1 Wettelijk kader

Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) gewijzigd en in lijn gebracht met de Europese richtlijn hieromtrent. Vóór deze wetswijziging kon bij de vraag of er een MER moest worden gemaakt, dan wel een m.e.r.-beoordeling moest worden uitgevoerd, worden volstaan met een toets aan de activiteiten en de bijbehorende getalsmatige grenzen uit het Besluit m.e.r. (bijlage C en D). Omdat de Europese richtlijn geen getalsmatige grenzen kent voor m.e.r.-plichtige activiteiten, zijn deze getalsmatige grenzen echter niet meer ‘hard’, maar hebben ze meer een indicatieve waarde gekregen. Concreet betekent dit dat bij de vraag of er een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling dan wel een plan-m.e.r. moet worden uitgevoerd, niet zonder meer kan worden uitgegaan van de getalsmatige grenzen in kolom 2 van bijlage C en D van het Besluit m.e.r., maar dat in meer algemene zin beoordeeld moet worden of er sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, waardoor het opstellen van een MER noodzakelijk zou zijn.
De wetswijziging van 1 april 2011 heeft tot gevolg dat ook onder de drempelwaarden beoordeeld moet worden of een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden. In die gevallen waarin het project onder de drempelwaarde valt is deze beoordeling vormvrij. Dit betekent dat deze beoordeling via de officiële m.e.r.-beoordelingsprocedure kan geschieden, maar dat in veel gevallen een beoordeling in de toelichting bij het plan voldoende zal zijn. Of er eventueel sprake is van belangrijke of aanzienlijke milieugevolgen, wordt bepaald aan de hand van de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III.

De uitkomst van de m.e.r. beoordeling kan drieledig zijn:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten;
  • belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen op voorhand niet worden uitgesloten, alvorens een besluit hierover te nemen dient een m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden (in geval van besluiten uit kolom 4);
  • het plan leidt tot mogelijke belangrijke milieugevolgen, waardoor een (plan-)m.e.r.-procedure doorlopen dient te worden.

6.1.2 Beoordeling

De ontwikkelingsmogelijkheden die het voorliggende bestemmingsplan biedt zijn niet zodanig dat op voorhand een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. De in kolom 2 van het Besluit m.e.r. genoemde getalsmatige grenzen worden namelijk niet overschreden.
Omdat er wel ruimte geboden wordt voor activiteiten die genoemd worden in kolom 1 van het besluit m.e.r. dient door middel van een vormvrije m.e.r. beoordeling aangetoond te worden dat significante effecten uitgesloten kunnen worden. Hierbij dienen de criteria uit Bijlage III van Europese richtlijn betrokken te worden.

Gezien de zeer beperkte ontwikkelingsmogelijkheden en de ligging van de ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied van Waddinxveen is er naar verwachting geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen. Het bestemmingsplan voorziet in het opheffen van een overlastgevende bedrijfsbestemming, zodat het woon- en leefmilieu in de omgeving verbetert ten gevolge van het plan. Er is daarom geen m.e.r. nodig.

6.2 Geluid

6.2.1 Wegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Voor nieuwe woningen in het stedelijk gebied geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Onderzoek

Om de akoestische situatie in het plangebied te bepalen, is door de Omgevingsdienst Midden-Holland in het kader van het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' een eenvoudig akoestisch onderzoek uitgevoerd, met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer in beeld te brengen.

De gecumuleerde geluidsbelastingen zijn op kaart weergegeven. Geconcludeerd is dat in de gebieden direct grenzend aan de Kerkweg-Oost, de Juliana van Stolberglaan en de Kanaaldijk de geluidsbelasting hoger is dan 63 dB, de maximale grenswaarde. Het woon- en leefklimaat binnen deze contouren is als slecht te typeren met betrekking tot wegverkeerslawaai. Binnen het gebied 53-63 dB is het woon- en leefklimaat als matig te typeren met betrekking tot wegverkeerslawaai. In de gebieden tussen de verschillende wegen is de geluidsbelasting voor een groot deel lager dan 48 dB en is sprake van een goed woon- en leefklimaat vanuit wegverkeerslawaai gezien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0009.png"

Onderzoek

Op 22 april 2014 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland gerapporteerd omtrent het door haar uitgevoerde akoestisch onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan (zie Bijlage 2). Aan de hand van de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding is de geluidsbelasting op verschillende posities en hoogten op de rand van het bouwvlak berekend.

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat op de voorgevel van de geprojecteerde woningen aan de Kerkweg-Oost net aan de maximale grenswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie kan worden voldaan. Op de zijgevel is de geluidsbelasting 58 dB. Er zal voor deze appartementen een hogere grenswaarde procedure moeten worden gevolgd als gevolg van de Kerkweg-Oost.

Op de rand van het bouwvlak ter plaatse van de zorgappartementen kan als gevolg van de Kerkweg-Oost aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB worden voldaan.

De zorgappartementen ondervinden vooral aan de zijde van het Raadhuisplein een geluidsbelasting van ten hoogste 58 dB als gevolg van de 30 km/uur wegen.
De voorkeursgrenswaarde als gevolg van de Henegouwerweg wordt niet overschreden.

Conclusies

Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn in deze situatie niet mogelijk.
Op bouwplanniveau is het wel mogelijk om ter plaatse van de zorgappartementen de buitenruimten af te schermen, zodat het woonklimaat verbeterd. Ook wordt geadviseerd om bij de gevelwering van deze zorgappartementen niet uit te gaan van de standaardeis volgens het Bouwbesluit maar in de omgevingsvergunning voor het bouwen van deze appartementen een hogere gevelwering op te nemen, zodat de binnenwaarde van 33 dB gegarandeerd kan worden.

Gelet op de hoogte van de geluidsbelasting gelden er aanvullende voorwaarden vanuit het hogere waarde beleid van de gemeente. Er zal bij de appartementen aan de Kerkweg-Oost een geluidsluwe gevel dan wel een geluidsluwe buitenruimte aanwezig moeten zijn. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door de buitenruimten afsluitbaar te maken. Dit zal als voorwaarde aan het hogere waarde besluit worden verbonden.

6.2.2 Spoorwegverkeerslawaai

Wettelijk kader

Spoorwegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan hoog niveau van spoorwegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder verplichten ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs spoorwegen. Tevens stelt de Wgh regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen. Voor nieuwe woningen in het stedelijk gebied geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB.

Onderzoek

Om de akoestische situatie in het plangebied te bepalen, is door de Omgevingsdienst Midden-Holland in het kader van het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' een akoestisch onderzoek uitgevoerd, met als doel de geluidsbelasting als gevolg van het spoorwegtraject Gouda-Rotterdam, Gouda-Den Haag en Gouda-Leiden in beeld te brengen.

De geluidscontouren zijn op kaart weergegeven. Geconcludeerd is dat in het plangebied de geluidsbelasting lager is dan 55 dB en wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Het woon- en leefklimaat wat betreft spoorweglawaai is hier als goed te typeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0010.png"

6.3 Luchtkwaliteit

6.3.1 Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse. Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In 2011 moet aan de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 worden voldaan. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn minder strenge grenswaarden van kracht.

6.3.2 Onderzoek

Wet- en regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vanaf 15 november 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen). De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • Negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • Mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden.

NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Het plan omvat de nieuwbouw van maatschappelijke voorzieningen, zorgwoningen en woningen. Door de omvang van dit project is dit een project niet in betekenende mate. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

Luchtkwaliteit in relatie tot gevoelige bestemmingen

Voor het opstellen van het bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug' is door de Omgevingsdienst Midden-Holland onderzoek gedaan naar de huidige en toekomstige luchtkwaliteit in het plangebied. Om een indruk te geven van de concentraties NO2 en PM10 is gebruik gemaakt van de rekenresultaten van Monitoringstool 2011. Als rekenpunt is de meest kritische locatie in het plangebied genomen, namelijk de locatie langs de Kerkweg-Oost tegen de hefbrug aan. Hier treedt stagnatie van het wegverkeer op en wordt de hoogste luchtverontreiniging voor het gebied berekend. Daarnaast zijn er op een korte afstand tot de weg (circa 5 meter) woningen aanwezig.

De Monitoringstool 2011 rekent met de recent geactualiseerde verkeersmodel en milieugegevens voor de regio Midden-Holland. In het verkeersmodel zijn alle ruimtelijke en infrastructurele projecten opgenomen, waarvoor een hoge realisatie-zekerheid bestaat: het project is al in uitvoering, het bestemmingsplan is onherroepelijk of tenminste vastgesteld. In de Monitoringstool is voor het jaar 2011 verkeersinformatie uit het basisjaar 2010 opgenomen, en voor de jaren 2015 (als worst case) en 2020 uit het prognosejaar 2020. Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 voldoen aan de grenswaarden. Bij een jaargemiddelde concentratie voor PM10 die lager is dan 32 mg/m3 wordt eveneens voldaan aan de 35 toelaatbare overschrijdingsdagen van de daggemiddelde grenswaarde.

In de huidige situatie voldoet de luchtkwaliteit op de meest kritische locatie in het plangebied (langs de Kerkweg-Oost) derhalve aan de luchtkwaliteitgrenswaarden. Volgens de prognoses wordt de luchtkwaliteit in de komende jaren, door het schoner worden van het verkeer, steeds beter. De situering van de woningen de zorgwoningen in het plangebied wordt dan ook niet belemmerd door de luchtkwaliteit.

6.4 Bedrijven En Milieuzonering

6.4.1 Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke milieuhinder. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer (met name het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer, oftewel het Activiteitenbesluit) en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). De VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven

In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB’s. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.

  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies

In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In ieder geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen

In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bijvoorbeeld 10 meter (categorie 1), 30 meter (categorie 2) of 50 meter (categorie 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd. De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie die zich bevindt in het omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’. Indien milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in het omgevingstype ‘gemengd gebied’ kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en de bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden gemotiveerd.

6.4.2 Onderzoek

In het onderstaande bestemmingsplan wordt een bestaand bedrijf vervangen door een hindergevoelige functie. Daardoor vermindert potentiële overlast voor de omgeving.

In en nabij het plangebied zijn ook andere milieubelastende functies gevestigd en/of mogelijk gemaakt, op basis van het geldende bestemmingsplan Van station tot hefbrug (zoals vastgesteld dd. 30 januari 2013). Het betreft ‘Gemengd’ (Detailhandel), ‘Maatschappelijk’ en ‘Horeca’.

De Roskamlocatie is aan te merken als ‘gemengd gebied’ wegens de functiemenging en hoofdinfrastructuur in en rond het gebied. Detailhandel en horeca kan in gemengd stedelijke zonder meer bestaan naast de woonfunctie en zorgwoningen. Boven en naast deze voorzieningen bevinden zich nu ook al woningen. Gezien de beperkte schaal van de genoemde voorzieningen en de aanwezigheid van bestaande woningen is er geen bijzondere hinder ten gevolge van aan- en afvoer, laden en lossen of parkeren aan de orde. De voorzieningen worden door het nieuwe plan niet belemmerd in hun bedrijfsvoering. Nader onderzoek is niet nodig.

6.5 Externe Veiligheid

6.5.1 Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico’s op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enzovoort) worden de eventuele gevolgen van deze risico’s zoveel mogelijk beperkt. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico’s ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen. Het wettelijk kader voor de risico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs), het laatst gewijzigd op 1 januari 2010 en op korte termijn te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en door het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico (PR)

Als ‘harde’ afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een vaste afstand of contour ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriëntatiewaarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht. Bij het verantwoorden van het GR moeten de volgende aspecten worden betrokken en gemotiveerd:

  • Het aantal personen binnen het invloedsgebied;
  • De hoogte van het GR en een eventuele toename daarvan;
  • De mogelijkheden tot risicovermindering aan de risicobron;
  • De alternatieven voor het ruimtelijk plan;
  • De mogelijkheden om de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beperken;
  • De mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

In verband hiermee moet de Veiligheidsregio Hollands-Midden in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen over het GR en de mogelijkheden tot voorbereiding van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.

6.5.2 Onderzoek

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan ‘Van station tot hefbrug’ is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Mogelijke risicobronnen zijn risicovolle inrichtingen en transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor-, vaar-)wegen en buisleidingen.

Inrichtingen

In en nabij het plangebied zijn geen inrichtingen gevestigd die onder het regime van het Besluit
externe veiligheid inrichtingen vallen.

Transport over de weg

N207

Oostelijk van het plangebied ligt de N207 (Henegouwerweg), waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In 2008 zijn in opdracht van de Omgevingsdienst Midden-Holland tellingen verricht naar aantallen transporten gevaarlijke stoffen. Op basis hiervan zij berekeningen uitgevoerd voor het PR en GR. Uit deze berekeningen blijkt dat de N207 ter hoogte van Waddinxveen geen PR 10-6 contour heeft. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen belemmering voor het plangebied.

Uit de berekeningen blijkt daarnaast dat het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het gebied tot 80 meter van de N207 is zeer bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied is gelegen op 130 meter vanaf de weg. Omdat het bouwplan slechts klein van omvang is en gezien de afstand tot de weg en het feit dat er tussenliggende, afschermende bebouwing staat, zal het groepsrisico niet toenemen.

Transport over het spoor

Aan de westkant van het plangebied ligt de spoorlijn Gouda- Alphen aan den Rijn . Over dit spoor worden geen relevante hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit levert dus geen beperkingen op voor het plangebied.

Transport over het water

Aan de oostzijde van het plangebied stroomt de Gouwe. In het Basisnet water van januari 2008 zijn vaarwegen aangewezen die relevant zijn voor externe veiligheid. De Gouwe is in het Basisnet aangewezen als groene vaarweg in verband met een beperkt transport van brandbare vloeistoffen dat over de Gouwe plaatsvindt. Voor groene vaarwegen hoeft niet te worden getoetst aan het PR 10-6 en het GR. Dit betekent dat de Gouwe in het kader van externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plangebied.

Transport per buisleiding

Ten westen van het spoor Gouda - Alphen aan den Rijn ligt een hogedruk aardgasleiding. Binnen een afstand van 140 meter van de aardgasleiding dient het GR inzichtelijk te worden gemaakt. De leiding ligt veel verder buiten het plangebied.

Conclusie

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen, inrichtingen, spoor- en vaarwegen gelegen die in het kader van externe veiligheid een beperking vormen voor het plangebied.

6.5.3 Verantwoording groepsrisico

Ten behoeve van de verantwoording van het groepsrisico zijn volgende constateringen en te nemen maatregelen van belang, waarop het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad haar verantwoording kan baseren.

Situatie groepsrisico

  • het groepsrisico in verband met de N207 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde;
  • het bouwplan is slechts klein van omvang;
  • de afstand tot de weg bedraagt 130 meter;
  • er staat afschermende bebouwing tussen de weg en het bouwplan;
  • gezien het voorgaande zal het groepsrisico niet toenemen.

Maatregelen ter beperking van het groepsrisico

Ter beperking van het groepsrisico worden de volgende maatregelen genomen:

  • binnen het plangebied zijn voldoende mogelijkheden om van de risicobronnen af te vluchten;
  • de beoogde nieuwbouw wordt uitgevoerd met afschakelbare ventilatie;
  • de bereikbaarheid van het plangebied en de bluswatervoorziening binnen de ruimere omgeving zullen voldoen aan de Praktijkrichtlijnen van de Regionale Brandweer Hollands-Midden (juli 2005). Daarom wordt het bestemmingsplan aan de Veiligheidsregio Midden-Holland voorgelegd.

Verantwoording

Het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad van Waddinxveen hebben kennis genomen van de inhoud van deze verantwoordingsparagraaf en achten het groepsrisico, na het nemen van de voorgestelde maatregelen, aanvaardbaar.

6.6 Bodem

6.6.1 Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat ernstige verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd, dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Provincie Zuid-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen) bij de provincie. Na goedkeuring door de provincie kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring aan de provincie te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het bouwen kan pas worden verleend na goedkeuring van de provincie over het saneringsplan of de BUS-melding.

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Uitgangspunt is dat grondverzet niet mag leiden tot verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Alle grondverzet dient te worden gemeld bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

6.6.2 Onderzoek

Voor het plangebied zijn twee bodemonderzoeken verricht, welke als bijlage bij deze plantoelichting zijn gevoegd.

In het onderzoek 'Actualisatie bodemonderzoek Kerkweg-Oost 193-195' (Grondslag, 13 juni 2013) is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de drie aanwezige (mobiele) verontreinigingen op de onderzoekslocatie Kerkweg Oost 193-195 te Waddinxveen nader vastgesteld. Daarnaast is er meer inzicht verkregen in de aanwezigheid van asbest in de bodem. Met het onderzoek is vast komen te staan dat de potentiële mobiele verontreinigingen zich niet hebben verspreid. De omvang van de aangetoonde verontreinigingen is niet verder toegenomen. Met het onderzoek zijn genoeg gegevens verzameld voor de saneringsvoorbereiding. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan herinrichtingswerkzaamheden een saneringsplan op te stellen, waarin de aanpak van de werkzaamheden en de randvoorwaarden worden beschreven. Het uitgangspunt voor deze sanering is, dat drie aangetroffen (mobiele) verontreinigingen met PAK en/of minerale olie verwijderd worden door ontgraving. De niet mobiele verontreinigingen (integrale verontreiniging met metalen) zal op locatie blijven (en worden afgedekt met een verhardingslaag of een laag schone grond).

Uit het genoemde bodemonderzoeksrapport van 13 juni 2013 blijkt dat de boorstaten een enkele keer een matige puinbijmenging laten zien. In het saneringsplan wordt een gemotiveerde passage opgenomen waarom geen NEN 5707 onderzoek voor de sanering wordt uitgevoerd.

In het onderzoek 'Verkennend milieukundig bodemonderzoek Kerkweg-Oost t.h.v. nr. 191' (VanderHelm Milieubeheer, 10 juli 2013) de algemene bodemkwaliteit van de door de gemeente aan de ontwikkelaar over te dragen gronden onderzocht door middel van verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Geconcludeerd wordt dat er, in de bodem milieuhygiënisch gezien, geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen transactie en bouw van een gezondheidscentrum. Er is geconcludeerd dat de boven- en ondergrond maximaal matig is verontreinigd. De concentratie van de parameter lood overschrijdt de tussenwaarde in alle geanalyseerde grondmonsters. Gezien de verontreiniging homogeen van aard is, word nader onderzoek naar de tussenwaarde overschrijdingen van lood niet noodzakelijk geacht. Het is ingevolge de Wet Bodembescherming nader bodemonderzoek en/of het nemen van sanerende maatregelen niet noodzakelijk. Visueel zowel op het maaiveld als in het opgeboorde materiaal zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Opgemerkt is dat de puin met zandlaag wel als asbestverdacht moet worden beschouwd.

De matige verontreinigingen met lood dienen nader te worden onderzocht in individuele boven- en ondergrondmonsters. De zandlaag met puin is verdacht op het voorkomen van asbest en dient te worden onderzocht op de aanwezigheid van asbest. Het bodemonderzoek wordt op deze punten nog aangevuld.

Het onderzoek 'Nader milieukundig grondonderzoek Kerkweg-oost t.h.v. nr. 191 (d.d. 23 juni 2014)' (VanderHelm Milieubeheer, 23 juni 2014) is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herontwikkeling en naar aanleiding van de beoordeling van het voornoemde verkennend bodemonderzoek van 10 juli 2013. Uit het aanvullend historisch onderzoek - het raadplegen van het bouwarchief - blijkt dat zich op de locatie een houten schuur bevond. De houten schuur is in 1925 afgebroken. De individuele puinhoudende grondmonsters zijn onderzocht op lood. In zowel de bovengrond als in de ondergrond zijn lichte tot matige verontreinigingen met lood aangetoond. Van de aanwezige puinlaag is een mengmonster samengesteld en onderzocht op asbest. In het monster is geen asbest aangetroffen. De bevindingen van het verkennend en het nader bodemonderzoek geven geen aanleiding om aanvullend onderzoek te doen. De uitgevoerde analyses geven aan dat de bodem niet sterk is verontreinigd met de onderzochte parameters.

De locatie is op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken geschikt voor het beoogde doel.

6.7 Archeologie

6.7.1 Wettelijk kader

Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Monumentenwet behelzen onder andere het integreren van archeologie in de RO-procedures en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Monumentenwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevingsvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze regels kunnen betrekking hebben op archeologisch (voor)onderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.

6.7.2 Nota archeologiebeleid

Het archeologisch beleid van de gemeente Waddinxveen is vastgelegd op de archeologische beleidskaart. De beleidskaart maakt deel uit van de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen', die op 14 november 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis van een analyse van geologische, cultuurhistorische en archeologische informatie is een vlakdekkende kaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. Op de beleidskaart is een vertaling van de archeologische waarden en verwachtingen naar de archeologische voorschriften voor ruimtelijke ontwikkeling weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verwachtingen op land en verwachtingen voor water. Hoe groter de kans op archeologische waarden, hoe strenger de voorschriften. Voor alle ondergrenzen geldt dat werkzaamheden in het kader van normaal onderhoud (bijvoorbeeld het herbestraten van bestaande wegen, waarbij de locatie en breedte van de weg niet wijzigt) zijn vrijgesteld van verplichtingen.

Op de beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in de volgende categorieën:

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0011.png"
In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komen geen archeologisch bekende vindplaatsen voor. Wel is sprake van verschillende archeologische verwachtingswaarden. De verschillende gebieden zijn door middel van dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan, waarbij regels gelden om het bodemarchief te beschermen. Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, als daar op basis van een archeologisch onderzoek aanleiding toe bestaat, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit kan in de vorm van het treffen van technische maatregelen, het doen van een opgraving of archeologische begeleiding van werkzaamheden. Daarnaast is een omgevingsvergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0627.bpkerkwoosta193-0401_0012.png"

Per dubbelbestemming gelden ondergrenzen voor wat betreft de oppervlakte en diepte van de verstoring. Voor verstoringen met een beperkt oppervlak of een beperkte verstoringsdiepte is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De ondergrenzen variëren per dubbelbestemming. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming komt overeen met categorie 'Waarde Archeologie 2' uit bovenstaande tabel.

Conclusie

Het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in voorliggende bestemmingsplan door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met beschermende regeling. Er dient archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden indien bouw- of aanleg werkzaamheden een groter oppervlakte beslaan dan 100 m² en dieper gaan dan 30 cm beneden het maaiveld. Het onderhavige project vergt daarom onderzoek. Dat kan worden uitgevoerd zodra de bestaande bebouwing is gesloopt.

6.8 Ecologie

6.8.1 Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het Natuurbeleidsplan 1990 (Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur). Daarnaast geldt provinciaal beleid in de vorm van de Structuurvisie Zuid-Holland 2020, het Natuurbeheerplan 2011 en het Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. De handreiking 'bestemmingsplan en natuurwetgeving' [EL&I, 2011] geeft aan dat: 'gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening.

Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening)'.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient door middel van een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of:

  • er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet en toetsing provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot biotopen van Rode Lijst soorten);
  • er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Natuurbeschermingswet);
  • er wezenlijke waarden en kenmerken worden aangetast van gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Indien deze typen effecten niet optreden wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt. Indien wel effecten optreden gelden de volgende eisen:

  • De ontwikkeling doet afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de (populatie van) beschermde soorten.

Op grond van de Flora- en faunawet geldt, buiten de zorgplicht, een algehele vrijstelling voor 'algemeen beschermde soorten' (tabel 1). Indien effecten optreden voor 'overige beschermde soorten' (tabel 2) kan worden gewerkt met een goedgekeurde gedragscode. In dat geval is een ontheffing niet nodig. Indien effecten optreden voor 'strikt beschermde soorten' (tabel 3) is een ontheffing van de Flora- en faunawet wél noodzakelijk. Onderdeel van de ontheffingsaanvraag is een voorstel voor mitigerende en/of compenserende maatregelen.

  • Er vinden negatieve effecten plaats op (instandhoudingsdoelstellingen van) Natura 2000-gebieden, Natuurmonumenten of de Ecologische Hoofdstructuur.

Indien uit een voortoets blijkt dat een (mogelijk) effect optreedt in het kader van de Natuurbeschermingswet is de ruimtelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar. De initiatiefnemer kan in dat geval een vergunning voor de ontwikkeling aanvragen bij het bevoegd gezag (Provincie Zuid-Holland) op basis van een 'passende beoordeling' (bij significant negatieve effecten) of een verstorings- of verslechteringstoets' (bij niet significante negatieve effecten). Voor de EHS-gebieden geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden. Binnen deze gebieden zijn nieuwe plannen die de wezenlijke kenmerken van het gebied significant aantasten niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van reden van groot openbaar belang. De provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie. Eventuele schade moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd en/of gecompenseerd.

  • Er vindt verlies plaats van natuurwaarden binnen de Provinciale Structuurvisie of binnen biotopen van soorten die voorkomen op de Rode Lijsten.

In dat geval geldt in principe dat de beoogde ontwikkeling niet zonder meer toelaatbaar is. Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden. Het Compensatiebeginsel 1997 is van toepassing op biotopen van zogenoemde rodelijstsoorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden; beplantingen vallend onder de Boswet; Randstad Groenstructuurprojecten en vier Strategische Groen Projecten; rijksbufferzones en gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. De compensatieverplichting ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. De Provincie Zuid-Holland is de toetsende instantie.

6.8.2 Onderzoek

6.9 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied liggen geen kabels of leidingen die planologisch relevant zijn.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op herontwikkeling van een bestaand bedrijfsperceel. Wegens de ligging in bestaand stedelijk gebied, op korte afstand van bestaande woningen en voorzieningen is een vrij gedetailleerde systematiek gekozen, waarbij de bebouwingsmogelijkheden op perceelsniveau zijn vastgelegd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen het bestemmingsvlak 'Gemengd' is een functieaanduiding opgenomen die onder andere bepaalt dat daar (tevens) als afwijkende functie detailhandel is toegestaan. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels opgenomen.

Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

Toelichting

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

7.2 De Bestemmingen

Aan de Kerkweg-Oost op de percelen met huisnummer 197 en het direct aanliggende perceel zijn de gronden bestemd als 'Gemengd'. Tussen deze bestemming en het perceel met het huisnummer 187 zijn gronden bestemd voor 'Verkeer'. Achter het perceel met huisnummer 197 zijn de gronden bestemd als 'Maatschappelijk'.

Maatschappelijk

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' mogen gebruikt worden voor maatschappelijk voorzieningen (met uitzondering van peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven), dienstverlening en voor zorgwoningen op de verdieping.

Tevens zijn tuinen, erven en terreinen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken en speeltoestellen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogen binnen het bouwvlak gebouwen worden gebouwd met een maximum bouwhoogte van 11 meter, deels met een maximum bouwhoogte tot 13 meter.

De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 resp. 5 meter zijn voor vrijstaande bijgebouwen en 4 meter voor aan- en uitbouwen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten tot 3 meter voor pergola's en speeltoestellen.

Gemengd

De gronden met de bestemming 'Gemengd' mogen gebruikt worden voor kantoren, dienstverlening, maatschappelijk dienstverlening (met uitzondering van peuterspeelzalen en/of kinderdagverblijven), wonen op de verdieping en aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten.

Ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' is detailhandel toegestaan, uitsluitend op de begane grond. Bij de detailhandelsfunctie is ondersteunende horeca toegestaan, met dien verstande dat maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak van de detailhandelsvestiging mag worden gebruikt ten behoeve van horeca, tot een maximum van 20 m2.

Tevens zijn tuinen, erven en terreinen, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, kunstwerken en speeltoestellen toegestaan.

Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen binnen het bouwvlak gebouwen worden gebouwd met een maximum goot- en bouwhoogte van 9 resp. 11 meter.

De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3 resp. 5 meter zijn voor vrijstaande bijgebouwen en 4 meter voor aan- en uitbouwen.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten tot 3 meter voor pergola's en speeltoestellen.

Verkeer

De openbare ruimte wordt als 'Verkeer' bestemd. Deze gronden mogen gebruikt worden voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Tevens zijn ongebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, kunstwerken, objecten van beeldende kunst, standplaatsen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn geen gebouwen toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter voor beeldende kunst en van 6 meter voor overige bouwwerken.

Wijzigingsbevoegdheid

Op de grond van bestemming 'Maatschappelijk' is ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingszone - wijzigingsgebied 1’ een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bestemming te wijzigen in de bestemming 'Gemengd'. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: detailhandel is uitgesloten; kantoor is uitgesloten; de woningbouw dient te passen binnen het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid en de ontwikkeling mag geen onaanvaardbare toename van de parkeerdruk tot gevolg hebben. Het verschil met de bestemming 'Maatschappelijk' is dan dat de bovenwoningen gewone woningen kunnen worden in plaats van zorgwoningen.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

8.1 Behoefte

Als huurder zal zorginstantie Philadelphia uit Amersfoort optreden, die bereid is 32 units te huren ten behoeve van een project voor senioren die begeleid samenwonen. Op de begane grond is een tandarts, fysiotherapeut, mondhygiënist en voedingsdeskundige en logopedist gevonden die ruimte in het Centrum voor gezondheid wensen te huren. Doordat er afnemers zijn voor de nieuwbouw is het project economisch uitvoerbaar.

Voor de winkel van zal een huurder gezocht worden. De winkel is ter vervanging van een bestaande winkel in een verouderd pand. De verhuurbaarheid neemt toe door de vernieuwing.

De 10 starters woningen worden direct nadat het RO traject is beëindigd verkocht aan geïnteresseerden tegen marktconforme voorwaarden.

8.2 Kostenverhaal

De gemeente Waddinxveen en Matrix Invest Projecten XI hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het verhalen van gemeentelijke kosten. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid

9.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende personen en/of instanties:

  1. 1. Provincie Zuid-Holland, directie Ruimte en Mobiliteit;
  2. 2. VROM inspectie, regio Zuid-West;
  3. 3. Hoogheemraadschap van Rijnland;
  4. 4. Gasunie
  5. 5. Kamer van Koophandel
  6. 6. ODMH
  7. 7. Brandweer Hollands Midden
  8. 8. Veilligheidsregio Hollands Midden
  9. 9. Wijkplatform

Er zijn reacties ingestuurd door de provincie, het Hoogheemraadschap, de Gasunie, de brandweer en het wijkplatform.

Het Hoogheemraadschap, de Gasunie hebben aangegeven tegen het plan geen bezwaar te hebben.

De provincie was in de veronderstelling dat de detailhandel in het plan een nieuwe toevoeging betreft en gaf daarom aan in de toelichting op het bestemmingsplan ingegaan dient te worden op eventuele toename van de leegstand en de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit van het verzorgingsgebied alsmede mogelijkheden voor saldering. De toelichting is op dit punt verduidelijkt: De in dit bestemmingsplan toegalaten detailhandel binnen de bestemming 'Gemengd' vervangt de bestaande detailhandel die reeds aanwezig is en toegelaten is op grond van het geldende bestemmingsplan 'Van station tot hefbrug'. Ter plaatse is in het geldende bestemmingsplan circa 350 m2 detailhandel toegestaan, waar nu in het voorliggende bestemmingsplan 300 m2 wordt toegelaten. Er is dus geen sprake van een toevoeging, maar een vermindering.

De opmerking heeft geleid tot aanpassing van de bestemmingsplantoelichting.

Het wijkplatform heeft aangegeven te wensen dat het pand Kerkweg Oost 199 wordt betrokken in het plan. Echter, de ontwikkelaar noch de gemeente zijn eigenaar van het pand, zodat herontwikkeling op die grond niet aannemelijk is en het daarom niet in het plan betrokken kan worden.

De opmerking leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

De brandweer heeft advies uitgebracht inzake de adequate hulpverlening in het plangebied. Het plangebied voldoet niet aan de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening waardoor er bezwaren zijn tegen het onvoorwaardelijke instemmen van deze adviesaanvraag. Dit betreft met name uitvoeringsaspecten als het realiseren van voldoende bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid van het plangebied, welke niet worden beïnvloed noch belemmerd door het voorliggende bestemmingsplan. De opmerking over toename van parkeerdruk gaat voorbij aan de geconstateerde beschikbare vrije parkeerruimte in de openbare ruimte.

Het advies leidt niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

9.2 Communicatie

Initiatiefnemer heeft het bouwplan, dat deze planherziening mogelijk maakt, voorgelegd aan de bewoners/ eigenaren van de direct omliggende percelen.

Voor onderhavig ontwerpbesluit wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Bijlage 1 Parkeeronderzoek (D.d. 3 December 2012)

Bijlage 1 Parkeeronderzoek (d.d. 3 december 2012)

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Roskamlocatie (D.d. 22 April 2014)

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Roskamlocatie (d.d. 22 april 2014)

Bijlage 3 Actualisatie Bodemonderzoek Kerkweg-oost 193-195

Bijlage 3 Actualisatie bodemonderzoek Kerkweg-Oost 193-195

Bijlage 4 Verkennend Milieukundig Bodemonderzoek Kerkweg-oost T.h.v. Nr. 191

Bijlage 4 Verkennend milieukundig bodemonderzoek Kerkweg-Oost t.h.v. nr. 191

Bijlage 5 Nader Milieukundig Grondonderzoek Kerkweg-oost T.h.v. Nr. 191 (D.d. 23 Juni 2014)

Bijlage 5 Nader milieukundig grondonderzoek Kerkweg-oost t.h.v. nr. 191 (d.d. 23 juni 2014)

Bijlage 6 Quick Scan Ecologie (D.d. 11 April 2014)

Bijlage 6 Quick scan ecologie (d.d. 11 april 2014)

Bijlage 7 Afdoend Onderzoek Ecologie (D.d. 20 November 2014)

Bijlage 7 Afdoend onderzoek ecologie (d.d. 20 november 2014)