Bestemmingsplan Aansluiting Moordrechtboog
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 23-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Aansluiting Moordrechtboog met identificatienummer NL.IMRO.0627.bpmoordrechtboog-0401 van de gemeente Waddinxveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 afvalinzamelpunt:
geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerk/voorziening ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;
1.6 archeologische waarde:
de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten;
1.7 bestaande situatie:
- a. bij gebruik: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
- b. bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan, en bouwwerken die op het moment van de inwerkingtreding van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning;
1.8 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping;
1.13 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.14 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.15 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.16 kunstwerk:
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele voorzieningen en/of waterhuishoudkundige voorzieningen;
1.17 nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.18 parkeervoorziening:
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk, en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox;
1.19 peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.20 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.21 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.22 standplaats:
een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte;
1.23 straatmeubilair:
bij of op de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden en verkeerslichten, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, ondergrondse en bovengrondse vuilcontainers, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, alsmede telefooncellen, abri's, draagconstructies voor reclame, gedenktekens, kunstobjecten en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken;
1.24 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;
2.2 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de begane grondvloer ter hoogte van het peil, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
2.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken (inclusief overbouwingen) en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, met dien verstande dat het aantal rijstroken, exclusief opstelstroken, niet meer mag bedragen dan 2;
met de daarbij behorende:
- b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
- c. fietsenstalling;
- d. voet- en fietspaden;
- e. straatmeubilair;
- f. voorzieningen ten behoeve van het stallen van winkelwagens;
- g. voorzieningen ten behoeve van het opwekken van energie;
- h. groenvoorzieningen, waaronder bermen, taluds en beplanting;
- i. waterlopen en waterpartijen, waaronder tevens wordt verstaan water ten behoeve van compenserende waterberging;
- j. kunstwerken;
- k. nutsvoorzieningen;
- l. speeltoestellen;
- m. (ondergrondse) afvalinzameling;
- n. objecten van beeldende kunst;
- o. standplaatsen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming 'Waarde - Archeologie' als bedoeld in artikel 4 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn; of
- b. de bestemming 'Waarde - Archeologie' te wijzigen in die zin dat het oppervlakte en/of de diepte zoals opgenomen in 4.2.1 en 4.3.1 wordt gewijzigd, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de bestemming van deze gronden, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande bouwwerken
In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan ingevolge Hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
- c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid a uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie en de exploitatie van een seksinrichting;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- b. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- c. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m1, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m1;
- e. de bouw van nutsvoorzieningen, mits:
- 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- 2. er sprake is van maximaal één bouwlaag;
- 3. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m.
8.2 Afwijken overige regels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoersmiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoongebonden vergunning worden verleend.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
9.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeesters en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m1 mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding/ Doel
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel de realisatie van de ‘lokale’ aansluiting van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog mogelijk te maken. In het nu geldende inpassingsplan Gouweknoop hebben de betreffende gronden een agrarische bestemming. Daarnaast sluit de nieuwe weg aan op een bestaande weg op het bedrijventerrein, waarvan het profiel enigszins moet worden gewijzigd. De realisering van een weg binnen de vigerende bestemmingen is niet mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing
Het gebied van het bestemmingsplan 'Aansluiting Moordrechtboog' ligt tussen de Moordrechtboog en bedrijventerrein Distripark Doelwijk. De nieuwe ontsluiting wordt in het verlengde van de Nijverheidsweg aangelegd.
Figuur 1. Globale begrenzing plangebied.
1.3 Vigerende Plannen
Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan gelden nu het provinciale "Inpassingsplan Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen" en het bestemmingsplan Distripark Doelwijk 2009.
Een inpassingsplan kan gezien worden als een provinciaal bestemmingsplan. Het inpassingsplan is op 10 november 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland vastgesteld. Op 25 januari 2012 heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich over het inpassingsplan uitgesproken. Het deel van het inpassingsplan waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft is daarbij in stand gebleven. Op 26 februari 2014 heeft Provinciale Staten een nieuw vaststellingsbesluit genomen. Daarin hebben zij bepaald dat de gemeente Waddinxveen alleen ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' niet bevoegd is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Daarbuiten is de gemeente dus wel bevoegd om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Binnen dit inpassingsplan ligt het tracé van de weg binnen de bestemming Agrarisch. Voor een klein deel ligt de weg reeds binnen de bestemming Verkeer. Dit stukje wordt niet meegenomen in het bestemmingsplan, aangezien de gemeente voor dit stuk niet bevoegd is een nieuw bestemmingsplan vast te stellen en de weg hier reeds binnen de bestemming past.
Binnen het bestemmingsplan Distripark Doelwijk 2009 loopt de weg over de bestemmingen Groen, Water en Bedrijventerrein. Binnen de bestemming Bedrijventerrein zijn infrastructurele voorzieningen toegestaan, binnen de bestemmingen Groen en Water niet.
Figuur 2. Ligging ontsluiting ten opzichte van vigerende bestemmingsplannen.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving, waarbij een beschrijving wordt gegeven van mogelijke ontwikkelingen in het plangebied en een toelichting wordt gegeven op de wijze van bestemmen. In hoofdstuk 4 komt het relevante provinciale, regionale en gemeentelijke beleid aan de orde. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 7 betreft de juridische toelichting. In de hoofdstukken 8 en 9 wordt aandacht besteed aan de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
In voorliggend hoofdstuk wordt de bestaande, feitelijk aanwezige situatie binnen het plangebied beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt naar de ruimtelijke karakteristiek en de functionele karakteristiek. In beide beschrijvingen en in het gehele voorliggende plan komen op meerdere plaatsen namen van wegen, waterlopen en/of gebieden aan bod.
2.1 Ruimtelijke Karakteristiek
2.1.1 Historie
Vanaf het eind van de middeleeuwen werd het landschap rond het huidige Waddinxveen gedomineerd door grote veenplassen, die waren ontstaan door de turfwinning. Door de drooglegging van deze plassen ontstonden de huidige polders. In de loop van de 18e eeuw is ook de Zuidplaspolder drooggelegd. De polder werd leeggemalen naar een ringvaart die min of meer parallel aan de Gouwe loopt. De Zuidplaspolder kreeg een blokvormige verkaveling, die wordt gekenmerkt door zuidwest-noordoost gerichte lijnen en lijnen die haaks daarop staan.
In de periode tot 1900 blijft de ontwikkeling van Waddinxveen grotendeels beperkt tot bebouwing aan de Gouwe en ter hoogte van de huidige Dorpsstraat. Na 1900 ontwikkelt Waddinxveen zich in een sneller tempo. Rond 1930 worden de spoorlijn Gouda - Alphen aan den Rijn en de rijksweg A12 aangelegd en worden de eerste woonbuurten gerealiseerd. In de periode na de Tweede Wereldoorlog worden op grotere schaal woonwijken en bedrijventerreinen toegevoegd aan het stedelijk gebied van Waddinxveen. De gronden tussen de Gouwe en de Ringvaart worden daarbij in gebruik genomen als woongebied en bedrijventerrein.
2.1.2 Ruimtelijke en functionele structuur
Voor wat betreft de Gouweknoop maken de Middelweg en de Vijfde Tochtweg deel uit van die hoofdstructuur. De Middelweg is een oud lint dat inmiddels is doorsneden en overkluisd door nieuwe zware infrastructurele werken.
Langs de Vijfde Tochtweg ligt een brede watergang die parallel aan het lint ligt. Beide linten stuiten ter plaatse van de Zuidelijke Dwarsweg op het in aanleg zijnde bedrijventerrein Distripark Doelwijk van de gemeente Waddinxveen.
Het meest bepalend voor de ruimtelijke structuur in het plangebied zijn evenwel niet de linten en de tochten maar de snelwegen, de A12 en de A20, en de drie spoorlijnen, Gouda - Rotterdam, Gouda - Den Haag en Gouda - Leiden. Al deze infrastructuur heeft tot een versnippering van het gebied geleid. Ook in het driedimensionale vlak; veel van de infrastructuur kruist elkaar ongelijkvloers. Daarnaast staan in het gebied diverse windmolens en is het bedrijventerrein Distripark Doelwijk bepalend.
Aan de Zuidelijke Dwarsweg, en dan met name op het grondgebied van Waddinxveen, bevinden zich tuinbouw- en akkerbouwgerelateerde bedrijven. De gronden in het plangebied zijn in hoofdzaak in gebruik als weiland.
Figuur 3 Luchtfoto (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Inleiding
Het doel van voorliggend bestemmingsplan is het realiseren van de aansluiting van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog. Daarbij wordt de ontsluitingsweg op de het bedrijventerrein ook enigszins aangepast. In het kader van dit bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de verkeerskundige effecten van een aansluiting van Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog (verder genoemd: aansluiting). Uit dit onderzoek komt naar voren dat realisatie van de aansluiting Verkeerskundig is aan te bevelen. De aansluiting zorgt ervoor dat ongeveer 44% van het verkeer gerelateerd aan Distripark Doelwijk deze weg gaat gebruiken. De aansluiting zorgt voor een afname van het verkeer op andere wegen. De wegen en kruisingen rond de aansluiting van de Beijerincklaan/Bredeweg op de A12 zijn zonder de aansluiting behoorlijk belast/overbelast. De aansluiting zorgt vooral in dit gebied voor een afname van het verkeer. Dit zorgt voor een betere doorstroming en een betere bereikbaarheid van o.a. de bebouwde kom van Waddinxveen.
De realisatie van de aansluiting is verkeerskundig een goede en eenvoudige maatregel om de belaste/overbelaste wegen en kruisingen te ontlasten. De toename van verkeer vanwege de aansluiting vindt plaats op wegen die deze toename goed aankunnen, zoals de Extra Gouwekruising en de Moordrechtboog. Verkeer gerelateerd aan Distripark Doelwijk bestaat voor een relatief hoog percentage uit vrachtverkeer. Op basis van de tellingen gaat het in de huidige situatie om ongeveer 25% middelzwaar en zwaar vrachtverkeer. Op een gemiddelde gebiedsontsluitingsweg in Waddinxveen ligt dit percentage rond de 5%. Vrachtverkeer levert ten opzichte van een personenauto meer overlast op.
Met de aanleg van de weg verandert ook de ontsluiting van enkele percelen, met name omdat de weg enkele percelen doorsnijdt. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om rechtstreeks vanaf de nieuwe weg ontsluitingen voor de aangrenzende percelen te realiseren. Bij de verdere uitwerking van de plannen c.q. de realisering van de weg kan, in overleg met belanghebbenden, de situering en uitvoering van deze ontsluitingen nader bepaald worden.
Een uitgebreide beschrijving van de verkeerskundige effecten is opgenomen in paragraaf 6.2.
3.2 Wijze Van Bestemmen
Op grond van het ontwerp voor de nieuwe weg en de aansluiting van deze weg op de bestaande wegen is op de verbeelding een verkeersbestemming ingetekend. De bijbehorende bermen en waterlopen worden binnen de bestemming toegestaan. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden en de noodzaak tot het opnemen van een dubbelbestemming.
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Nationaal Beleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de nieuwe, overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’ is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit en diverse planologische kernbeslissingen, opgenomen.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een ‘ladder’ voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de ‘SERladder’), die zal worden vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, doormiddel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur. Voor de Zuidvleugel/Zuid-Holland geldt daarnaast nog een grote woningbouwopgave: tot 2040 moeten nog circa 280.000 woningen worden bijgebouwd en ongeveer 220.000 woningen worden vervangen.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden.
Het Nationaal beleid stelt geen beperkingen aan de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Inpassingsplan Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen
Het kader voor de realisering van de aansluiting van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog is vastgelegd in het Inpassingsplan Gouweknoop, grondgebied Waddinxveen. Zoals hiervoor is aangegeven is dit inpassingsplan op 10 november 2010 door provinciale staten vastgesteld en met de uitspraak van de Raad van State van 25 januari 2012 in werking getreden.
De Gouweknoop maakt deel uit van de verstedelijkingsopgave in de Zuidplaspolder. In de Gouweknoop wordt ingezet op realisatie van een multifunctioneel knooppunt voor voorzieningen, wonen en bedrijvigheid op (boven) regionaal schaalniveau. De reeds aanwezige zware infrastructuur en de nieuwe regionale ontsluitingsroute die in het gebied is voorzien, bieden vele kansen voor de ontwikkeling. Onderdeel van de plannen is de realisering van de Moordrechtboog, die deels in de gemeente Waddinxveen en deels in de gemeente Zuidplas valt. De aanleg van de Moordrechtboog, een gedeelte van de Parallelstructuur A12, draagt bij aan het oplossen van de bereikbaarheidsproblemen rondom de Gouweknoop.
Voor het deel van de Moordrechtboog dat in de gemeente Waddinxveen valt, heeft de provincie het inpassingsplan opgesteld. Het inpassingsplan maakt de aanleg van de Moordrechtboog en het Boogpark mogelijk. Andere ontwikkelingen, zoals de aansluiting van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog, zijn niet in het inpassingsplan opgenomen. Zo zijn de agrarische gronden tussen de Moordrechtboog en het bedrijventerrein Distripark Doelwijk volgens de destijds bestaande situatie bestemd.
De Moordrechtboog is een provinciale weg met twee keer twee rijstroken en functioneert als kortsluiting tussen twee nationale wegen, A12 en A20. Ten zuiden sluit de Moordrechtboog aan op de nieuwe aansluiting A20 Moordecht (buiten scope). Het tracé van de nieuwe weg loopt grotendeels parallel aan de spoorlijn op ongeveer 150-200 meter afstand. Tussen de Moordrechtboog en de spoorlijn wordt een groenblauwe zone en de ecologische verbinding Bentwoud-Krimpenerwaard aangelegd.
Figuur 4
De Moordrechtboog heeft, naast de functie als verbinding van de twee hoofdwegen A20 en A12, ook een belangrijke functie als ontsluiting van de Zuidplaspolder, inclusief de ontwikkelingen die daar plaatsvinden.
Als gevolg van de aanleg van de Moordrechtboog dient een deel van de bebouwing langs de Vijfde Tochtweg en de Zuidelijke Dwarsweg geamoveerd te worden. In het zuidelijke deel wordt de weg verhoogd aangelegd om de spoorlijn Gouda – Den Haag te kruisen. In het noordelijk deel (na de kruising met de spoorlijn) ligt de Moordrechtboog ongeveer op maaiveld. De Moordechtboog gaat onder rijksweg A12 door en ontsluit alleen in westelijke richting.
Bij het opstellen van de plannen voor de Moordrechtboog is rekening gehouden met een nadere ontsluiting van Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog in de gemeente Waddinxveen. Aan de westzijde van de Moordrechtboog, ten zuiden van de A12, is voorzien in een verkeersaansluiting van Distripark Doelwijk. Omdat ten tijde van de opstelling van het inpassingsplan nog geen duidelijkheid bestond over de precieze ligging van deze ontsluiting, is deze niet in het inpassingsplan opgenomen. De gronden hebben een agrarische bestemming gekregen, met een wijzigingsbevoegdheid voor de verkeersaansluiting. Deze wijzigingsbevoegdheid is echter niet goed geformuleerd en hiervan wordt derhalve geen gebruik gemaakt.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat bij het opstellen van de plannen voor de Moordrechtboog nadrukkelijk rekening is gehouden met de realisering van de aansluiting van Distripark Doelwijk op de nieuwe weg, maar dat deze aansluiting in de juridische regeling niet direct is opgenomen, omdat nog onvoldoende duidelijkheid bestond over de precieze ligging en uitvoering daarvan.
4.2.2 Visie ruimte en mobiliteit
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit’ (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld. De visie is op 1 augustus 2014 in werking getreden. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Verder zet de provincie in op vier belangrijke hoofdthema’s:
- 1. beter benutten en opwaarderen;
- 2. versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht);
- 3. versterken ruimtelijke kwaliteit;
- 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
Het bestemmingsplan past binnen het beleid van de Visie ruimte en mobiliteit.
4.2.3 Verordening Ruimte 2014
In de Verordening Ruimte 2014 zijn, op basis van de provinciale belangen zoals benoemd in de structuurvisie, regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, bedrijventerreinen en infrastructuur.
In de Verordening Ruimte 2014 is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt hierbij het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
Het bestemmingsplan ‘Aansluiting Moordrechtboog’ voldoet aan de regels die in de Verordening Ruimte 2014 zijn opgenomen. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
Ruimtelijke kwaliteit
De verordening ruimte stelt daarnaast eisen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. In dit gebied is gezien de aanleg van de Moordrechtboog sprake van een transformatie. De Provincie is daarbij verantwoordelijk voor de landschappelijke inpassing van de Moordrechtboog. De aansluiting op het bedrijventerrein is hieraan ondergeschikt. Vanuit dit oogpunt kan de realisatie van de aansluiting worden beschouwd als een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen de aard en schaal van het gebied.
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.3.1 Structuurvisie Waddinxveen 2030 (2012)
Op 3 oktober 2012 is de Structuurvisie Waddinxveen 2030 vastgesteld door de gemeenteraad. De structuurvisie schetst de ruimtelijke koers van de gemeente tot en met 2030 en vormt een integrale visie en een toetsingskader voor nieuwe initiatieven. Op basis van trends en ontwikkelingen, het bestaande gemeentelijke beleid en de projecten die spelen binnen de planperiode zijn de belangrijkste opgaven in beeld gebracht, verdeeld over vijf thema’s.
In de structuurvisie zijn vier strategische keuzes gemaakt:
- versterken van de economische structuur, zowel door versterking van bestaande werkmilieus als door het bieden van ruimte voor nieuwe bedrijven;
- versterken van de bereikbaarheid, onder meer door het versterken van de regionale wegenstructuur en het beperken van extern verkeer door de bebouwde kom van Waddinxveen;
- inzetten op een passend woningaanbod (toevoegen van 4.250 woningen tot 2030) en voorzieningenniveau;
- versterken van de ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid, onder andere in het gebied van station tot hefbrug.
Op de integrale kaart van de Structuurvisie is in het plangebied de Moordrechtboog opgenomen. De aansluitingen van de verschillende woon- en werkgebieden in Waddinxveen, zoals ook deze, zijn niet op deze kaart aangegeven.
4.3.2 Mobiliteitsplan
Het "Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020" is op 26 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie uit 2006. Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Voor de verwachte verkeerssituatie in de toekomstige situatie (2020) houdt de gemeente rekening met trends en diverse ontwikkelingen tussen 2013 en 2020, waarvan de uitvoering zo goed als zeker is. Op basis hiervan is een betrouwbare inschatting gemaakt van de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling op wegen en kruisingen in 2020. Hieruit volgen aannemelijke mobiliteitsknelpunten voor 2020. Een van die ontwikkelingen is de realisering van de Parallelstructuur A12, bestaande uit de Extra Gouwekruising en de Moordrechtboog. De aansluiting van het bedrijventerrein Distripark Doelwijk maakt daar deel van uit.
Op de Moordrechtboog wordt, voor het gedeelte tussen de A20 en de A12 in 2020 een verkeersintensiteit verwacht van 23.800 motorvoertuigen per etmaal.
4.4 Relatie Met Het Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan ‘Aansluiting Moordrechtboog’ maakt de aansluiting van de nieuwe provinciale infrastructuur op de lokale infrastructuur mogelijk. Zoals blijkt uit voorgaande paragrafen, heeft voorliggend bestemmingsplan geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied en er wordt voldaan aan de relevante bepalingen van de provinciale Verordening Ruimte 2014.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
5.1.1 Nationaal Waterplan 2009 - 2015
Op 22 december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (NWP) vastgesteld. Het NWP is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken.
Het uitgangspunt van het NWP blijft het integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. De samenwerking tussen overheden wordt geïntensiveerd, waarbij wordt bezien of binnen de stroomgebieden nog effectiever kan worden samengewerkt. Een gebiedsgerichte aanpak wordt de standaard voor het uitwerken van maatregelen, waarbij alle betrokken partijen een ontwikkelingsgerichte aanpak hanteren en kansen benutten. Voor een duurzaam waterbeheer is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt in het kader van de Beleidslijn grote rivieren. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies, bodemgesteldheid en andere kenmerken in het betreffende gebied.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.1.2 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
- waarborgen van de waterveiligheid;
- realiseren van mooi en schoon water;
- ontwikkeling van een duurzame (zoet)watervoorziening;
- realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem.
Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken. Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol. De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water. Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers.
Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is. Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap. Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.
5.1.3 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen.
Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen. Het beleid is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 — 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 - 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
5.1.4 Waterplan Boskoop en Waddinxveen
De gemeenten Waddinxveen en Boskoop hebben, in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, in 2010 een gezamenlijk waterplan opgesteld. Voor de gemeenten is het zorgvuldig omgaan met water van groot belang, onder andere vanwege de ligging in het waterrijke landschap van de veenpolders. Het waterplan bevat een gezamenlijke visie en een maatregelenplan. De beoogde resultaten van de visie zijn ‘droge voeten’, schoon water en een aantrekkelijker Waddinxveen en Boskoop. Op de visiekaart zijn de hoofdstructuren van het watersysteem (die fungeren als belangrijke ruimtelijke dragers), de ecologische verbindingszones en de landschappelijke elementen weergegeven. Bij herontwikkeling kunnen deze elementen dienen als basis voor de planvorming. In de visie is aan de hand van vier thema’s het bestaande (water)beleid vertaald naar een optimaal watersysteem in 2030:
- veiligheid en wateroverlast:
In 2030 is het watersysteem veilig voor wateroverlast, duurzaam en robuust. Lokaal betekent dit dat de veenkades veilig zijn en dat er ruimte is voor waterberging, zodat bij hevige buien de overlast zoveel mogelijk wordt beperkt.
- waterkwaliteit en ecologie:
Het water in Waddinxveen is in 2030 helder met een gevarieerde planten- en dierenwereld. De randvoorwaarde daarvoor is een goede (ecologische) waterkwaliteit. De bronnen die dit beletten worden zoveel mogelijk aangepakt.
- gebruik en beleving:
In 2030 is een hoge belevingswaarde en een optimale benutting op en rond het water bereikt. De verbeteringen zijn zoveel mogelijk gecombineerd met (recreatieve) ontwikkelingen. Hiervoor zijn zoveel mogelijk duurzame bouwmethoden toegepast en zijn de (cultuur)historische waarden zoveel mogelijk hersteld.
- beheer en onderhoud:
Het onderhoud en beheer van het oppervlaktewater is in 2030 afgestemd op de gebruiksfuncties van het water (en de oevers). Het hoogheemraadschap en de gemeente werken efficiënt samen, waardoor de totale kosten zo laag mogelijk zijn.
Om de visie in 2030 te bereiken, zijn maatregelen benoemd voor de komende vijf jaar. Het waterplan zet vooral in op de verbetering van de waterkwaliteit en ecologie. De bedoeling is meer oevers natuurvriendelijk in te richten en hier werk van te maken zodra lokaal groot onderhoud van oevers nodig is. Met de aanleg van natuurvriendelijke oevers wordt de waterkwaliteit in Waddinxveen verbeterd. Tegelijk wordt een onderzoek gestart naar de oorzaken van de slechte/ matige waterkwaliteit om de waterkwaliteit verder te kunnen verbeteren. Hierbij wordt samengewerkt met de hoogheemraadschappen.
5.2 Het Plangebied
5.2.1 Waterkwantiteit en waterkwaliteit
In het plangebied zijn enkele kleinere watergangen gelegen. Daarnaast kruist de weg een wat grotere watergang die de grens tussen het bedrijventerrein en het naastgelegen gebied vormt. Deze watergang zal middels een duiker onder de weg door gaan. De toename van het verhard oppervlak ten gevolge van de nieuw aan te leggen weg bedraagt circa 3.600 m2. Uitgaande van compenserende waterberging van 12% van het totaal oppervlak dient maximaal 430 m2 nieuw oppervlaktewater te worden gerealiseerd. Een deel van de weg is echter al aanwezig, waardoor het totale oppervlak aan te compenseren verharding in de praktijk kleiner zal zijn. In het bestemmingsplan is de compenserende waterberging geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels. Binnen het plangebied is voldoende fysieke ruimte om waterberging te realiseren.
5.2.2 Riolering
Het algemeen beleid is dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden en gescheiden blijven tot aan het overnamepunt op de perceelsgrens. Wanneer er specifiek iets geregeld is met betrekking tot riolering dit opnemen en verder uitwerken.
5.2.3 Waterkering
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen of watergangen die zijn opgenomen op de legger van het Hoogheemraadschap.
Hoofdstuk 6 Milieu- En Omgevingsaspecten
6.1 Inleiding
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien steeds meer naar elkaar toe. In de Wet ruimtelijke ordening wordt gesproken over 'duurzame ruimtelijke kwaliteit'. Alhoewel het milieubeleid en de milieuwetgeving soms beperkingen kan opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, zijn de milieukwaliteitseisen van belang om een optimale leefomgeving te realiseren. De doelen van de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer sluiten op deze wijze bij elkaar aan.
Dit hoofdstuk bevat een toelichting op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is door de Omgevingsdienst Midden-Holland een milieukundig advies uitgebracht, dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen.
De nieuwe aansluiting van bedrijventerrein Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog wordt voorzien van verkeerslichten. Er wordt een weg van ongeveer 500 meter aangelegd, deze begint op het bedrijventerrein Distripark Doelwijk en deze sluit aan op de Moordrechtboog (bij de aansluiting van de afrit van de A12 vanuit Den Haag.
6.2 Verkeer
In het kader van dit bestemmingsplan is ook onderzoek gedaan naar de verkeerskundige effecten van een aansluiting van Distripark Doelwijk op de Moordrechtboog (verder genoemd: aansluiting). Hiervoor is gebruik gemaakt van het basisjaar 2013 en het prognosejaar 2025 uit het verkeersmodel versie 'MH2.3-uitlever 02-09-2014'. In het prognosejaar is de aansluiting opgenomen. Daarnaast is in het prognosejaar de spoorkruising in de Bredeweg niet geschikt voor vrachtverkeer en zijn er maatregelen genomen, zodat het (vracht)verkeer op de Zuidelijke Dwarsweg minimaal is. Ook is een variant op het prognosejaar gemaakt waarin de aansluiting met de Moordrechtboog niet is opgenomen. Alle intensiteiten zijn motorvoertuigen per etmaal.
In januari 2014 zijn er verkeerstellingen gehouden op de Transportweg. Deze tellingen zijn niet verwerkt in het verkeersmodel. De gemeten intensiteiten lagen ongeveer 50% hoger dan de intensiteiten die het verkeersmodel in het basisjaar genereert. Dat is een groot verschil. Dat betekent dat de intensiteiten en percentages uit het verkeersmodel die in deze memo zijn gebruikt, in werkelijkheid zeer waarschijnlijk hoger uitvallen en de verkeerseffecten groter zijn. Voor de beschreven verhoudingen tussen bijvoorbeeld de Transportweg en de aansluiting Distripark - Moordrechtboog zal het verschil minder uitmaken.
Bij de actualisatie van het verkeersmodel (begin 2016) zijn de tellingen wel gebruikt. Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op het model versie 2.3. Aan het eind van deze paragraaf is aangegeven welke verschillen optreden wanneer versie 2.4 van het model wordt gebruikt.
Aansluiting Distripark - Moordrechtboog
In het prognosejaar 2025 is Distripark Doelwijk via twee belangrijke wegen ontsloten. Via de Transportweg - Bredeweg en via de aansluiting op de Moordrechtboog. In 2010 is in het kader van de versobering van het project in combinatie met de achterblijvende ontwikkeling van Zuidplaspolder door de ROZ besloten om bij de Moordrechtboog de Middenaansluiting te laten vervallen; in plaats daar van wordt gebruik gemaakt van een noordelijke en een zuidelijke ontsluiting op de Moordrechtboog. De noordelijke ontsluiting zou hierbij door het Distripark komen te lopen. Door het maken van deze keuze heeft ProRail in een later stadium bepaald dat het elimineren van een gelijkvloerse spoorkruising met een tunnel van 3,50 meter hoogte te realiseren was, in plaats van 4,20 meter hoogte. De gelijkvloerse kruising wordt daarbij opgeheven, zodra de nieuwe aansluiting van het Distripark op de Moordrechtboog is gerealiseerd.
Als derde ontsluiting is een verbinding met de Zuidelijke Dwarsweg opgenomen. Ongeveer 8.340 motorvoertuigen per etmaal hebben een relatie met Distripark Doelwijk:
- intensiteit Transportweg: 4610 (46%);
- intensiteit aansluiting Distripark Doelwijk - Moordrechtboog: 3600 (44%);
- intensiteit verbindingsweg Zuidelijke Dwarsweg: nihil, want deze verbinding is erg onaantrekkelijk en ook als zodanig gemodelleerd.
In het prognosejaar 2025 kiest iets minder dan de helft van het verkeer van/naar Distripark Doelwijk een route via de aansluiting. Iets meer dan de helft rijdt via de Transportweg en Bredeweg.
Verkeer op de aansluiting
De herkomst/bestemming van het verkeer op de aansluiting (3600 motorvoertuigen per etmaal) is nader geanalyseerd. Intensiteiten zijn weergegeven in absolute getallen en percentages:
Distripark Doelwijk 3600, 100% aansluiting'
Parallelstructuur/Extra Gouwekruising/A12-oost: 1490, 41%
A20: 1450, 40%
A12-west: 580, 16%
Rest: 80, 3%
Op basis van deze analyse wordt geconstateerd dat verkeer gerelateerd aan de westkant van Distripark Doelwijk vaker kiest voor een route via de Transportweg/Bredeweg en verkeer gerelateerd aan de zuid- en oostkant vaker kiest voor een route via de aansluiting. Zoals uit de analyse blijkt, heeft 81% van het verkeer op de aansluiting een herkomst/bestemming van/naar de A20 en de A12-oost.
Verschillen in verkeersintensiteiten bij wel of geen aansluiting
In de variant zonder aansluiting verschillen de verkeersintensiteiten ten opzichte van het prognosejaar met aansluiting. De kruising noordelijke aansluiting A12 - N219 is in 2025 overbelast zonder de aansluiting. De kruising Bredeweg-N219-Glasparel is mogelijk overbelast. Hiervoor is een extra kruispuntberekening nodig. De aansluiting zorgt voor een behoorlijke afname van de verkeersintensiteit in dit gebied. In het prognosejaar met de aansluiting zijn er in de omgeving van Distripark Doelwijk geen kruisingen overbelast. Alleen de kruising Bredeweg-N219-Glasparel vraagt om een extra berekening. Verschillen van intensiteiten op een aantal wegvakken zijn weergegeven in absolute getallen en percentages. Het gaat om het effect op diverse wegen als de aansluiting wordt gerealiseerd:
- Bredeweg (tussen Transportweg en Beijerincklaan) - 2740, -34%
- N219 ten noorden van aansluiting op de A12: - 2030, -6%
- Bredeweg ten oosten van de kruising met de N219: - 2070, -11%
- Moordrechtboog (ten zuiden van kruising met aansluiting Distripark Doelwijk): +810, +4%
Routekeuze
Voor de belangrijke bestemmingen is het effect van de aansluiting op de routekeuze bekeken:
- A20: Nagenoeg al het verkeer gerelateerd aan de A20 rijdt via de aansluiting. Als de aansluiting er niet komt, kiest een deel van het verkeer toch voor de onaantrekkelijke route via de Zuidelijke Dwarsweg en Bredeweg. Een ander deel kiest een route via de Bredeweg en N219. De route via de aansluiting is over het algemeen korter en dat geeft besparingen in tijd en kosten. De aansluiting zorgt ook voor een route die past bij het vrachtverkeer voor wat betreft dimensionering van de weg en milieuproblematiek;
- A12-oost: Met de aansluiting gaat een deel van het verkeer via de Moordrechtboog en de Parallelstructuur. Het andere deel blijft via de Bredeweg en de aansluiting op de A12 rijden;
- A12-west: Deze routekeuze blijft voor het grootste deel ongewijzigd. De snelste route voor het meeste verkeer is ook met de aansluiting nog steeds via de Transportweg en Bredeweg. Alleen verkeer gerelateerd aan het deel van Distripark Doelwijk vlakbij de aansluiting zal via deze route rijden, via de kruising met de Moordrechtboog en de halve aansluiting op de A12;
- Verkeer gerelateerd aan de richting Boskoop kiest deels voor een route via de aansluiting en de Vredenburghlaan. En ander deel kiest een route via de Bredeweg, Beijerincklaan en Vredenburghlaan.
Verschillen ten gevolge van doorrekening met het nieuwe verkeersmodel (RVMH 2.4)
Januari 2016 is gekeken wat de veranderingen in de verkeersintensiteiten zijn ten gevolge van het gebruik van het nieuw beschikbare verkeersmodel. In dit model zijn de recente tellingen op Distripark verwerkt. Hieruit komt naar voren dat:
- Het aantal motorvoertuigen met een relatie met Distripark hoger is, dit bedraagt 12.270 in plaats van 8.340.
- De verdeling van dit verkeer tussen Transportweg en Aansluiting Moordrechtboog verschuift van 46%-44% naar 48%-49%.
- De herkomst/bestemming van het verkeer op de aansluiting wijzigt iets. De relatie met de A12-west daalt van 16 naar 8%. Het aandeel 'rest' neemt toe van 3 % naar 16%.
- Zonder aansluiting is naast de noordelijke aansluiting N219-A12 nu ook de Zuidelijke aansluiting N219-A12 overbelast. Ook de turborotonde bij de Glasparel is overbelast.
Conclusie
Verkeerskundig is de aansluiting aan te bevelen. De aansluiting zorgt ervoor dat ongeveer 49% van het verkeer gerelateerd aan Distripark Doelwijk deze weg gaat gebruiken. Het grootste effect is zichtbaar op de routes gerelateerd aan de A20. Door de beperkingen in de spoortunnel in de Bredeweg moet het vrachtverkeer zonder de aansluiting een behoorlijk lange route afleggen. De route naar de A20 wordt met de aansluiting een stuk korter en logischer. Ook de route naar de A12 (oost) wordt met de aansluiting korter. De wegen waarop het (vracht)verkeer dan gaat rijden hebben hiervoor genoeg capaciteit en zijn geschikt voor wat betreft breedte en milieuproblematiek.
De aansluiting zorgt voor een afname van het verkeer op andere wegen. De wegen en kruisingen rond de aansluiting van de Beijerincklaan/Bredeweg op de A12 zijn zonder de aansluiting behoorlijk belast/overbelast. De aansluiting zorgt vooral in dit gebied voor een afname van het verkeer. Dit zorgt voor een betere doorstroming en een betere bereikbaarheid van o.a. de bebouwde kom van Waddinxveen. De Beijerincklaan is immers een van de vier belangrijkste ontsluitingswegen van Waddinxveen. Eén van de vier ambities in het mobiliteitsplan is het streven naar optimale bereikbaarheid van Waddinxveen via deze vier wegen
De realisatie van de aansluiting is verkeerskundig een goede en eenvoudige maatregel om de belaste/overbelaste wegen en kruisingen te ontlasten. Het verkeer wordt immers via een andere route gefaciliteerd. Verbetermaatregelen op de plek van de belasting/overbelasting lijken meer complex qua beschikbare fysieke ruimte en kosten. Verkeerskundig is de aansluiting te beschouwen als missende schakel in het netwerk.
De toename van verkeer vanwege de aansluiting is op wegen die deze toename goed aankunnen, zoals de Extra Gouwekruising en de Moordrechtboog. Zonder aansluiting zal een deel van het verkeer gebruik gaan maken van de onaantrekkelijke route via Zuidelijke Dwarsweg en Bredeweg. De Zuidelijke Dwarsweg is nu niet geschikt voor dit verkeer. Als deze route onmogelijk wordt gemaakt, kiest een deel van dit verkeer een route via de Bredeweg en N219.
Verkeer gerelateerd aan Distripark Doelwijk bestaat voor een relatief hoog percentage uit vrachtverkeer. Op basis van de tellingen gaat het in de huidige situatie om ongeveer 25% middelzwaar en zwaar vrachtverkeer. Op een gemiddelde gebiedsontsluitingsweg in Waddinxveen ligt dit percentage rond de 5%. Vrachtverkeer levert ten opzichte van een personenauto meer overlast op.
6.3 Milieueffectrapportage
6.3.1 Wettelijk kader
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen en de Plan m.e.r.-plicht voor plannen met gevolgen voor Natura 2000 gebieden. In het Besluit m.e.r. staan activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r. verplicht geldt. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r.
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. de activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. de activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
- b. de initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D van het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
- a. Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure gevolgd te worden.
- b. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
6.3.2 Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is zowel naar (de mogelijkheid tot) nieuwe ontwikkelingen als naar onbenutte bouwmogelijkheden gekeken. Het plan valt niet onder de activiteiten vermeld in het besluit MER bijlage I onder C 1.3 (verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken meer dan 10 kilometer) en ook niet onder bijlage I onder D1.2 (verlegging of uitbreiding bestaande wegen 2 rijstroken van 5 kilometer of meer).
Er is een MER opgesteld voor de realisatie van de Moordrechtboog bestaande uit een nieuwe verbinding tussen de A20 en de A12. In de MER voor de Moordrechtboog is één alternatief beschreven/onderzocht waarbij de boog aansluit op het bedrijventerrein Doelwijk (Variant B, krappe bundeling met de Rijn Gouwe lijn). De MER Moordrechtboog is een aanvulling op het MER Zuidplas Regionale Infrastructuur. Uiteindelijk is bij de definitieve keuze van de variant van de Moordrechtboog niet gekozen voor de aansluiting op het bedrijvenpark dit is vanuit financieel economisch motief.
6.3.3 Resultaten
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten.
6.3.4 Conclusie
Op het bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER, MER-beoordeling of een vormvrije MER-beoordeling.
6.4 Geluid
6.4.1 Wegverkeerlawaai
6.4.2 Spoorwegverkeerslawaai
6.4.3 Industrielawaai
6.5 Luchtkwaliteit
6.5.1 Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit) stelt grenzen aan de concentraties van verontreinigende stoffen in de buiten lucht. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de tabel hieronder.
Tabel 6: Grenzen kritische stoffen
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | opmerkingen | |||||
NO2 | 40 µg/m³ | 200 µg/m³ | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden | |||||
PM2,5 | 25 µg/m³ | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |||||
PM10 | 40 µg/m³ | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
- een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
- de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
- een project " niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m³ PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een luchtkwaliteit onderzoek niet (meer) nodig is:
- Woningbouw: <= 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en <= 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: <= 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en <= 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
6.5.2 Onderzoek
Het plan omvat de realisatie van een nieuwe weg voor de ontsluiting van Distripark Doelwijk via de Moordrechtboog. Het valt daarmee niet binnen de grenzen van bovengenoemde categorieën uit de Regeling NIBM. Daarom zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 berekend voor de huidige situatie 2015 en het zichtjaar 2025.
Voor de luchtkwaliteitsberekeningen is net als bij de geluidsberekening gebruik gemaakt van de verkeerscijfers uit de RVMH versie 2.3 van de gemeente Waddinxveen voor het jaar 2025 aangevuld met verkeerscijfers voor de nieuwe ontsluitingsweg door Goudappel Coffeng brief d.d. 18 juni 2014 (ref. IDS001/Mes). Voor de nieuwe ontsluitingsweg zijn in het jaar 2015 gelijke intensiteiten aangehouden als de intensiteiten in het jaar 2025 (worst case benadering), namelijk 3448 mvt/etm.
De berekeningen voor de luchtkwaliteit zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu (versie 2.61), module STACKS+, conform Standaard Rekenmethode I en II.
De uur concentratie NO2 is niet berekend omdat er in Nederland geen sprake is van meer dan de toegestane 18 maal overschrijding van de grenswaarde van de uurconcentratie NO2.
De overige stoffen die opgenomen zijn in de Wet luchtkwaliteit hebben momenteel in Nederland een dermate lage concentratie dat zondermeer wordt voldaan aan de grenswaarden voor deze stoffen. In dit onderzoek zijn deze stoffen aldus niet nader beschouwd.
Er is gerekend met een meerjaren meteorologie. Voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof is geen zeezoutcorrectie toegepast. Er is gerekend op 10 meter vanaf de rand van de weg (de wettelijke toetsafstand als geen woningen dichter bij de weg staan).
Een uitgebreide versie van de invoergegevens is opgenomen in bijlage 1.1 en 1.2.
6.5.3 Resultaten
In tabel 7 zijn de rekenresultaten voor de jaargemiddelde concentratie NO2, PM10 en de PM2,5 evenals het berekende aantal overschrijdingen van de grenswaarde voor de 24-uursconcentratie PM10 weergegeven. De modelberekening is opvraagbaar bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Tabel 7: Concentraties en aantal overschrijdingen NO2, PM10 en de PM2,5 op 10 m langs de Nieuwe ontsluiting (zie kaartje voor de ligging).
Uit bovenstaande tabel blijkt dat in het plangebied voor de berekende jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en de PM2,5 in alle jaren aan de grenswaarden wordt voldaan. De grenswaarde voor de 24-uursgemiddelde PM10-concentratie wordt maximaal 11 keer per jaar overschreden, waarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van 35-maal overschrijdingen.
Invloed gewijzigde verkeersgegevens ten gevolge van nieuwe verkeersmodel
Zoals is aangegeven in de paragraaf Verkeer, leidt een doorberekening met het nieuwe verkeersmodel tot hogere verkeersintensiteiten. In tabel 7 zijn de luchtkwaliteitconcentraties van NO2, PM10 en PM2,5 opgenomen. Per stof is de achtergrondwaarde weergegeven voor het betreffende jaar en de concentratie in de nieuwe situatie. Hieruit kan worden opgemaakt dat de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit klein is ten opzicht van de achtergrond concentraties. De extra toename in het verkeer die met de nieuwe RVMG versie 2.4 zijn berekend, zullen niet leiden tot overschrijding van de grens waarden. Voor de beoordeling is geen herberekening uitgevoerd.
6.5.4 Conclusie
De realisatie van de nieuwe ontsluitingsweg Distripark Doelwijk - Moordrechtboog leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Aldus wordt de realisatie van het bouwplan conform artikel 5.16, eerste lid (onder a) van de Wet milieubeheer toelaatbaar geacht.
6.6 Bedrijven En Milieuzonering
6.6.1 Wettelijk kader
Bij nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering. - Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan. - Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.
De richtafstanden in het boekje Bedrijven en Milieuzonering opgesteld in VNG 2009 geven een indicatie van de afstanden tussen een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.
6.6.2 Onderzoek en resultaten
Op grond van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe milieugevoelige functies en ook geen nieuwe bedrijfsbestemmingen mogelijk gemaakt.
6.6.3 Conclusie
Er zal worden voldaan aan een goed leefklimaat en de omliggende bedrijven zullen niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
6.7 Externe Veiligheid
6.7.1 Wettelijk kader
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid ondergrondse buisleidingen (Bevb) en het basisnet weg, water en spoor vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.
Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 mensen (zich binnen dit invloedsgebied bevindend) komen te overlijden ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.
De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
Basisnet
Op 1 april 2015 is het basisnet in werking getreden. Hierdoor kan het transport van gevaarlijke stoffen over (snel)wegen, water en spoor niet meer ongeremd groeien. Het Basisnet geeft duidelijkheid over het maximale risico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen op de omgeving.
Basisnet weg
Het Basisnet weg geeft voor rijkswegen veiligheidsafstanden aan op basis van uitgevoerde tellingen, waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.
- Veiligheidszone
Binnen deze zone zijn geen nieuwe kwetsbare objecten, en in principe geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Voor alle snelwegen in Nederland is per traject aangegeven of een veiligheidszone van toepassing is en hoe groot deze zone is. - Plasbrandaandachtsgebied
Dit betreft een zone (30 meter vanaf de rand van de weg) waarbinnen de effecten van zogeheten plasbranden relatief groot zijn. Voor nieuwe kwetsbare objecten binnen deze zone geldt dat in de verantwoordingsplicht extra rekening moet worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Niet voor alle snelwegen geldt een plasbrandaandachtsgebied. - Groepsrisico
Bij bouwplannen binnen 200 meter van de weg moet de gemeente het groepsrisico toetsen en de verantwoordingsplicht doorlopen.
Basisnet water
Het basisnet water introduceert voor de (hoofd)vaarwegen een indeling in rode, zwarte en groene vaarwegen. Voor de regio Midden Holland zijn alleen groene (Gouwe) vaarwegen relevant.
- Groene vaarwegen
Wat betreft het plaatsgebonden risico zijn er voor ruimtelijke ontwikkelingen geen beperkingen. Er is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het groepsrisico. Er geldt ook geen plasbrandaandachtsgebied.
Basisnet spoor
Het Basisnet spoor geeft voor elk spoortraject een risicoplafond voor gevaarlijke stoffen. Het Basisnet spoor is gebaseerd op de vervoersprognoses voor de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen die ProRail in 2007 heeft gemaakt voor rond het jaar 2020. In het Basisnet is ook rekening gehouden met alle (nu bekende) bouwplannen rond het spoor.
6.7.2 Onderzoek
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan, is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er een weg komt tussen Distripark Doelwijk en de Moordrechtboog. Het gaat hier om het toevoegen van een verkeersbestemming. Mogelijke risicobronnen zijn bedrijven (inrichtingen), waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden of transportmodaliteiten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals (spoor)wegen en buisleidingen.
Inrichtingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die in het kader van externe veiligheid van invloed zijn op het plangebied. Hieruit volgt dat er geen beperkingen zijn voor het voorgenomen plan vanwege binnen of in de directe nabijheid van het plangebied gelegen inrichtingen.
Transport over de weg
Het plan ligt in de nabijheid van de rijksweg A12 (Den Haag- Gouda) waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied van de nieuwe weg ligt binnen de 200 meter zone van de A12. Dit betekent dat als er een toename mogelijk wordt gemaakt van het aantal mensen dat er woont/verblijft, er een groepsrisico berekening moet plaatsvinden. Er komt echter alleen de bestemming weg en er wordt geen toename van het aantal mensen dat er 24 uur aanwezig is, mogelijk gemaakt. Alleen de bestemming wegverkeer wordt toegevoegd. Hieruit volgt dat er geen beperkingen nodig zijn voor het voorgenomen plan vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de weg.
Transport over het spoor
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen spoorwegen. Hieruit volgt dat er geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over de spoorweg.
Transport over het water
Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen vaarwegen. Hieruit volgt dat er geen beperkingen voor het voorgenomen plan zijn vanwege transport van gevaarlijke stoffen over het water.
Transport per buisleiding
Nabij het plangebied op een afstand van ongeveer 300 meter ligt een hogedruk aardgas- transportleiding. De plaatsgebonden risicocontour bevindt zich buiten het plangebied evenals het invloed gebied. Het invloed gebied van de leiding waarbinnen het GR moet worden beschouwd strekt zich uit tot 130 meter aan weerszijden van de leiding.
6.7.3 Resultaten
Er worden met het plan (realisatie van een weg van ongeveer 500 meter) geen mogelijkheden geboden voor een toename van het aantal personen. Er wordt een verkeersbestemming mogelijk gemaakt. Er is daarom geen toename van het groepsrisico en hoeft dus ook niet verantwoord te worden.
6.7.4 Conclusie
De externe veiligheid vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plan.
6.8 Bodem
6.8.1 Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden. - Saneren
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden totdat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
6.8.2 Onderzoek
Van het plangebied is met behulp van het Bodem Informatie Systeem (BIS) alle bij de Omgevingsdienst bekende informatie verzameld over de onderwerpen:
- voormalige bedrijven (HBB);
- huidige bedrijven;
- tanks;
- gedempte sloten (Bio-s);
- bodemonderzoekslocaties;
- grondverzet (grondwerken).
Vervolgens is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (LievenseCSO, 8 december 2015, kenmerk 15M1127.RAP001).
6.8.3 Resultaten
In bijlage 1.4 is de bij de Omgevingsdienst bekende bodeminformatie van het plangebied weergegeven. In bijlage 3 is het door LievenseCSO opgestelde historisch bodemonderzoek opgenomen.
Voormalige bedrijven
Uit het voormalige bedrijfsbestand (HBB) van de provincie Zuid-Holland blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn geweest waar potentieel bodembedreigende activiteiten zijn uitgevoerd.
Huidige bedrijven
Uit de BIS-toets (Bodem Informatie Systeem) blijkt dat er binnen het plangebied geen bedrijven zijn gevestigd. Wel zijn in de directe omgeving diverse bedrijven gevestigd. De huidige bedrijven vallen onder een melding of omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu, waarmee voorwaarden ten aanzien van voorkoming van bodemverontreiniging zijn vastgelegd. Voor meer informatie over de bedrijven zie hoofdstuk Bedrijven en milieuzonering.
Tanks
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat er binnen het plangebied geen tanks bekend zijn.
Gedempte sloten
Uit het bestand met slootdempingen blijkt dat er in het verleden binnen het plangebied geen sloten zijn gedempt. Wel zijn er in de omgeving drie slootdempingen bekend. Wanneer het plangebied naar het noorden wordt uitgebreid dient in ieder geval met één slootdemping rekening gehouden te worden. Bij visuele afwijkingen dient direct contact opgenomen te worden met de Omgevingsdienst Midden-Holland.
Bodemonderzoekslocaties
Uit het Bodem Informatie Systeem blijkt dat binnen of overlappend met het plangebied drie bodemonderzoekslocaties aanwezig zijn. In de onderstaande tabel worden de locaties besproken waar nog vervolgonderzoek noodzakelijk is.
Tabel 8: Bodemonderzoekslocaties
Onderzoek locatie | Conclusie | Vervolgactie | |
Zuidelijke Dwarsweg 13B | Verkennend, aanvullend en nader bodemonderzoek Zuidelijke Dwarsweg 13B (kenmerk B06A0105, 24 augustus 2006)Asbest onderzoek zuidzijde van het perceel C1081 (net ten zuiden van geplande wegtracé) ter plaats van braakliggend deel rondom schuur en asfaltverharding waar bij een onderzoek van Syncera in 2006 sterke verontreiniging met zware metalen en asbest is geconstateerd. Bij het nader onderzoek naar asbest is vastgesteld dat aan de westzijde van de schuur een sterke verontreiniging met asbest aanwezig is in de bovenlaag. Deze laag bevat >50 % bijmenging puin, asfalt en slakken, en wordt daarom niet als bodem aangemerkt. Uit onderzoek 2006 blijkt dat de zware metalen en PAK ook in de verharding laag zitten. Besluit genomen door provincie Zuid - Holland: geen ernstige bodemverontreiniging (kenmerk PZH-2009-125583663, 26 augustus 2009). Op 28 januari 2015 is door de Omgevingsdienst ingestemd met een plan van aanpak voor het verwijderen van deze verontreiniging ten zuiden van het geplande wegtracé (kenmerk 2015016424). | Geen. Tijdens uitvoering rekening houden met bij mengingen met puin en mogelijk asbest. Wanneer het grond betreft (< 50% puin) dan onderzoek naar mogelijke aanwezigheid asbest uitvoeren. |
De onderzoekslocaties die reeds voldoende zijn onderzocht zijn hierboven niet beschreven. Dit betekent niet dat er ter plaatse van de locaties geen onderzoek meer noodzakelijk is. Wanneer een onderzoek ouder is dan 5 jaar verliest deze zijn geldigheid. Bij ontwikkelingen dient ter plaatse van deze locaties in ieder geval een (aanvullend) historisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Een klein gedeelte van het plangebied is in zijn geheel nog niet onderzocht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen dient in ieder geval een historisch onderzoek conform de NEN5725 te worden uitgevoerd. Omdat een gedeelte van het perceel nog niet is onderzocht en er verouderde rapporten zijn, adviseren wij voor het gehele plangebied in ieder geval een (actualiserend) historisch onderzoek uit te voeren.
Grondverzet
De gemiddelde bodemkwaliteit op onverdachte percelen binnen plangebied Distripark Doelwijk - Moordrechtboog is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart.
In onderstaande tabel zijn de zones weergegeven.
Tabel 9: Zones
Zone | Kwaliteit bovengrond (0-0,5 m-mv) | Kwaliteit ondergrond (0,5-2 m-mv) | |
Zone 14: Nieuwe industrie/ bedrijven | Wonen | Industrie | |
Zone 16: Buitengebied - Zuidplas incl. Zoetermeer | Landbouw/ natuur | Landbouw/ natuur |
Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het gebied heeft. Deze functies zijn aangegeven op de kaart met toepassingswaarden, zie bkk.odmh.nl. Nagenoeg al het grondverzet dient te worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldgrond.nl).
6.8.4 Conclusie
Uit het historisch onderzoeksrapport van LievenseCSO blijkt dat geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. De locatie kent geen verhardingen en/of fundering die als verdacht dient te worden beschouwd. Binnen de locatie bevinden zich ook geen ondergrondse tanks.
Uit bekende bodemonderzoeksrapporten blijkt dat binnen de onderzochte locatie geen matige tot sterke verontreinigingen aanwezig zijn. Op basis van deze informatie betreft het een onverdachte locatie en is aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk in verband met de toekomstige ontwikkelingen.
6.9 Archeologie
6.9.1 Wettelijk kader
De gemeente Waddinxveen heeft sinds 14 november 2012 een eigen vastgesteld archeologiebeleid en aan de hand van dit beleid is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden.
6.9.2 Onderzoek
In het kader van de aanleg van de ontsluitingsweg wordt inzicht gegeven in de verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
- de gemeentelijke verwachtingen- en beleidskaart en de gemeentelijke beleidsnota archeologie;
- het Archeologisch Informatie Systeem II (Archis2) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
- het projectarchief van de ODMH.
6.9.3 Resultaten
Volgens de verwachtingen-en beleidsadvieskaart geldt er voor het plangebied één type archeologische verwachting (figuur 6):
- Hoge archeologische verwachting (donker groen): hier zijn in de diepere ondergrond de zandige afzettingen aanwezig van een oude rivier (stroomgordel). Op deze afzettingen kunnen resten van prehistorische bewoning aanwezig zijn. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 6: Uitsnede uit beleidsadvieskaart: de rode lijn is het tracé van de ontsluitingsweg
Het tracé van de ontsluitingsweg valt binnen het grote plangebied Distripark Doelwijk dat in 2004 al archeologisch is onderzocht door adviesbureau SOB Research (rapport 1101-0411, datum: december 2004). Dit plangebied is door middel van 375 grondboringen (336 boringen tot 2m en 39 boringen tot 4 meter onder het maaiveld) onderzocht. Uit drie boringen blijkt dat in de top van de stroomgordelafzettingen houtskool aanwezig is. Houtskool is een van de eerste aanwijzing voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen.
Slechts 39 boringen zijn diep genoeg gezet om informatie op te leveren over de archeologisch kansrijke stroomgordelafzettingen in de diepere ondergrond. De overige 336 boringen maken wel duidelijk dat binnen 2 meter onder het maaiveld geen archeologische resten te verwachten zijn. Daarom adviseerde adviesbureau SOB Research pas een vervolgonderzoek uit te laten voeren wanneer graafwerkzaamheden dieper reiken dan 2 meter onder het maaiveld.
Het onderzoek uit 2004 is nog steeds actueel. De vrijstellingsgrens van 2 meter kan nog steeds gehandhaafd worden, het onderzoek heeft immers duidelijk aangetoond dat de kans klein is dat binnen 2 meter onder het maaiveld archeologische resten aanwezig zijn. Er zijn geen nieuwe gegevens gevonden die dit beeld veranderen.
6.9.4 Conclusie
Voor de aanleg van de ontsluitingsweg is geen archeologisch onderzoek nodig omdat de graafwerkzaamheden niet dieper gaan dan 2 meter onder het maaiveld.
Wel moet een dubbelbestemming worden opgenomen: onderzoek vereist bij plangebieden groter dan 100 m² en bodemingrepen dieper dan 2 m beneden het maaiveld.
6.10 Ecologie
6.10.1 Wettelijk kader
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een viertal landelijke wetten en beleidsplannen: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998, het Natuurbeleidsplan 1990 en de Nota Ruimte met daarin de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Daarnaast geldt provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Provincie Zuid-Holland; natuurbeheerplan 2015 en Provinciaal Compensatiebeginsel 2013.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (ministerie EZ, 2011) geeft aan dat: "gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening". Dat betekent op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel dat er rekening moet worden gehouden met doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één oriënterend veldbezoek) te worden vastgesteld of:
- Er een overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet);
- Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing Natuurbeschermingswet) en gevolgen voor beschermde 'kenmerken en waarden' van de EHS.
6.10.2 Onderzoek
Voor de voorgenomen bestemmingswijziging is een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan+voortoets) uitgevoerd in en nabij het bedrijventerrein Distripark Doelwijk richting Moordrechtboog. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1.3.
Voor de voorgenomen bestemmingswijziging voor het wegtracé tussen het bedrijventerrein Distripark Doelwijk en de Moordrechtboog ten westen van Gouda is een verkennend ecologisch onderzoek (quickscan+voortoets) uitgevoerd. Het veldbezoek wat hieraan ten grondslag ligt is uitgevoerd door een ter zake kundige van de ODMH op 16 april 2015 in en bij het tracé. Bij de natuurtoets is gebruik gemaakt van algemeen beschikbare landelijke en regionale verspreidingsgegevens en literatuur aangaande (strikt) beschermde soorten.
6.10.3 Resultaten
Beschermde natuurgebieden
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden (zie figuur 7). De afstand van de planlocatie tot het Vogelrichtlijngebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' (meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied) bedraagt circa 7 kilometer. De afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen deel van de EHS bedraagt circa 1,3 kilometer in zuidoostelijke richting (de ecologische verbindingszone). Het meest nabij gelegen belangrijke weidevogelgebied betreft 'Oostpolder Schieland', en ligt op ruim 2 kilometer ten oosten van het plangebied.
Doordat de weg buiten de grenzen van beschermd natuurgebied wordt aangelegd kunnen in potentie alleen externe effecten optreden. Daarbij wordt gedacht aan geluidsverstoring op afstand, en effecten op doelsoorten die aangewezen zijn voor het vogelrichtlijngebied "Broekvelden, Vettenbroek en Polder Stein" die zich in de buurt van de aan te leggen weg kunnen ophouden. Dit betreft smient, kleine zwaan, slobeend en krakeend. Gezien de ligging van het aan te leggen tracé vlakbij de A12, A20, de spoorweg, de windmolens en de provinciale weg is er alleen sprake van een zeer beperkte extra verstorende werking bovenop de bestaande verstoorde situatie. Aangenomen mag worden dat de beperkte extra geluidoverlast geen significante effecten zullen hebben.
Er kan ook een effect op natuurgebieden optreden door stikstofuitstoot. Indien de modelberekeningen van de te verwachten verkeersstroom uitgaan van toenemend verkeer kan de daarbij gepaarde extra stikstofuitstoot neerslaan in stikstofgevoelige natuurgebieden. Het ODMH advies betreffende luchtkwaliteit gaat uit van een stijging van ruim 10% in stikstofdepositie als gevolg van de lokale aansluiting. Dat kan in dit project gevolgen hebben voor het verder weg gelegen Natura2000 gebied "Nieuwkoopse Plassen en de Haeck". De jurisprudentie tot 2014 op dit punt gaat uit van onderzoek door KEMA uit 2009 (Erbrink, H. Grensafstand depositieberekeningen rijkswegen, KEMA-rapport, 2009), dat stelt dat meer dan 3 kilometer afstand tot een beschermd natuurgebied voldoende is om significante effecten uit te sluiten. Het effect op Nieuwkoopse Plassen en de Haeck kan worden bestempeld als niet significant, omdat de afstand meer dan 11 km bedraagt.
Figuur 7: Ligging van het tracé (bij handje) ten opzichte van beschermde natuurgebieden. Legenda:
Paars: Ecologische verbindingszones (onderdeel van de EHS)
Donkergroen: EHS-gebieden
Lichtgroen: Belangrijke weidevogelgebieden
Verticale arcering: Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'
Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. De afstand van de planlocatie tot het Vogelrichtlijngebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' (meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied) bedraagt circa 7 kilometer. De afstand van het plangebied tot het meest nabij gelegen deel van de EHS bedraagt circa 1,3 kilometer tot de ecologische verbindingszone in het zuidoosten. Het meest nabij gelegen belangrijke weidevogelgebied betreft Oostpolder Schieland, en ligt op een afstand van circa 2 meter ten westen van het plangebied.
Het voornemen leidt tot extra verkeersbewegingen en stikstofemissie. Volgens de KEMA methode uit 2009 kan dit effect worden gecategoriseerd als niet significant, omdat de afstand tot de dichtstbijzijnde stikstofgevoelige beschermde habitat groter is dan 3 kilometer, namelijk circa 11 kilometer.
Beschermde soorten
Uit het onderzoek kwamen voor wat betreft de regelgeving vastgelegd in de Flora- en faunawet de enkele aandachtspunten naar voren die maatregelen nodig maken.
Het eerste aandachtspunt betreft de potentiële aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels. Om overtredingen te voorkomen dient buiten broedseizoen te worden gewerkt. Daarnaast dient in dit project opgelet te worden dat geen mitigerende maatregelen, opgenomen in de verleende ontheffing voor de Flora- en faunawet, in het aanpalende plangebied Moordrechtboog teniet worden gedaan. De daar beschermde buizerd en ransuilen mogen niet worden verstoord.
Het tweede aandachtspunt betreft de algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet. Deze schrijft voor dat alle houdt in handelingen of het nalaten daarvan die nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen veroorzaken, verplicht zijn om deze handelingen achterweg te laten voor zover dat in redelijkheid kan worden gevergd. In dit project geldt dat specifiek voor zoogdieren die in holtes langs de watergangen verblijven.
Het derde aandachtspunt betreft het voorkomen van de (strikt) beschermde vissensoorten kleine modderkruiper en bittervoorn. Op 7 oktober 2015 heeft de Omgevingsdienst Midden-Holland in opdracht van de gemeente Waddinxveen een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de (strikt) beschermde vissen in het plangebied. Het rapport met kenmerk 2015247756 is opgenomen in Bijlage2 van dit bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
- Het onderzoek naar vissen heeft voldoende gegevens opgeleverd om een toetsing aan de Flora- en faunawet uit te voeren en de vervolgstappen te bepalen.
- Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient bij alle werkzaamheden in watergangen rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de beschermde vissensoort: "kleine modderkruiper".
Zonder het nemen van maatregelen houdt het uitvoeren van de werkzaamheden een overtreding van de Flora- en faunawet in (artikel 9 en 11). - Mits volgens een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
- Deze maatregelen dienen in praktische handelingen te worden omgezet die zijn toegeschreven op de situatie in het plangebied. Deze handelingen zijn opgenomen in een ecologisch werkprotocol (zie Bijlage 5).
6.10.4 Conclusie
Ecologie staat de wijziging van het bestemmingsplan niet in de weg. Het nader onderzoek naar poldervissen heeft uitgewezen dat het werken met een ecologisch werkprotocol op basis van een goedgekeurde gedragscode volstaat om binnen de juridische normen te werken. De goedgekeurde gedragscode van de Unie van Waterschappen (2012-2017) geeft verschillende mitigerende maatregelen die toepasbaar zijn om binnen de Flora- en faunawet het project uit te voeren. De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is daarmee juridisch en planologisch uitvoerbaar met betrekking tot de relevante natuurwetgeving. Het ecologische werkprotocol is opgenomen in Bijlage5.
Daarnaast dient ter bescherming van broedvogels buiten het broedseizoen te worden gestart met de werkzaamheden.
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Algemeen
Het bestemmingsplan ‘Aansluiting Moordrechtboog’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het (concept) gemeentelijk handboek voor bestemmingsplannen.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
7.2 De Bestemmingen
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Verkeer
De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen zoals onbebouwde parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, voet- en fietspaden en groenvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen toegestaan. In de regels zijn nadere voorwaarden gegeven voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Om de benodigde compenserende waterberging in het plan te borgen, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
Waarde - Archeologie
Voor archeologisch waardevolle gebieden is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming opgenomen. Uit paragraaf 6.8 komt naar voren dat de verwachtingswaarde, zoals deze is opgenomen in de gemeentelijke archeologische waardenkaart ('Waarde - Archeologie' 2) kan worden bijgesteld. Dit betekent dat een dubbelbestemming wordt opgenomen waarbij archeologisch onderzoek nodig is bij ingrepen in de bodem dieper dan 200 cm en over een groter oppervlak dan 100 m2.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
De weg wordt aangelegd door de gemeente. De aanleg wordt gedeeltelijk gesubsidieerd door de provincie. Niet alle kosten zijn subsidiabel. De kosten die de gemeente zelf nog moet maken zijn niet verhaalbaar.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Vooroverleg
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden. De resultaten van dit vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. Voor de samenvatting en beantwoording van de vooroverlegreacties wordt verwezen naar Bijlage 4 Nota inspraak en vooroverleg.
9.2 Communicatie
Het voorontwerp bestemmingsplan heeft voor eenieder ter inzage gelegen van 6 augustus tot en met 10 september 2015. Daarnaast heeft op 25 augustus 2015 een inloopavond plaatsgevonden. De reacties zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan. De beantwoording van de reacties is opgenomen in Bijlage 4 Nota inspraak en vooroverleg.
9.3 Vaststelling Bestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 24 december 2015 zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft niet geleid tot wijziging van het definitieve bestemmingsplan. De beschouwing van de zienswijze en de doorgevoerde ambtelijke wijzigingen zijn opgenomen in Bijlage 6 Nota zienswijzen.