Van Teylingenweg 6, Kamerik
Wijzigingsplan - Gemeente Woerden
Vastgesteld op 17-05-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het wijzigingsplan Wijzigingsplan Van Teylingenweg 6, Kamerik met identificatienummer NL.IMRO.0632.VanTeylingenweg6-wVA1 van de gemeente Woerden.
1.2 bestemmingsplan(nen)
Onder bestemmingsplan(nen) wordt verstaan:
- Het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld', zoals dat op 3 juli 2008 door de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld en op hoofdlijnen goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op 3 maart 2009;
- het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2’, zoals dat op 26 april 2012 door de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld;
- het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden', zoals dat op 24 mei 2017 door van de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 begrippen
- a. Het begrip “voorschrift(en)” moet worden gelezen als “regel(s)”. Het begrip “vrijstelling” moet gelezen worden als “afwijken”.
- b. Voor de overige begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanvoorschriften zoals genoemd in 1.2, welke onverminderd van toepassing zijn op het onderhavige wijzigingsplan, met dien verstande dat indien in het bestemmingsplan verwezen wordt naar de plankaart, de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld.
1.6 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 wijziging plankaart
Dit plan wijzigt de plankaart van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' overeenkomstig de wijze zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de planregels wordt gemeten conform artikel 2 van de vigerende bestemmingsvoorschriften van het bestemmingsplan zoals genoemd in 1.2.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Overeenkomstige Regels Moederplan
Onverminderd het bij dit plan bepaalde, zijn de regels bij het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, de regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' en de regels van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' van overeenkomstige toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 5.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 5.1 sub a met maximaal 10%.
- c. Lid 5.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
5.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het wijzigingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het wijzigingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 5.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 5.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 5.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Wijzigingsplan Van Teylingenweg 6, Kamerik van de gemeente Woerden.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het perceel Van Teylingenweg 6 in Kamerik staat een kleine, verouderde burgerwoning. De woning is gedateerd en vraagt een forse investering om deze te laten voldoen aan de hedendaags te stellen eisen. Hierbij moet niet alleen worden gedacht aan een bouwtechnische verbouwing, maar ook aan het aardgasvrij maken hiervan. Deze investeringen staan niet in verhouding tot het rendement gezien de huidige staat van de woning. In verband hiermede is initiatiefnemer voornemens de woning te slopen en hiervoor in de plaats een nieuwe duurzame vrijstaande woning terug te bouwen op deze woonkavel in het buitengebied.
De locatie van de nieuw te bouwen woning valt buiten het aanduidingsvlak van het geldende bestemmingsplan, zodat de planontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan. Vanuit stedenbouwkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze aangepaste situering. In het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' is in artikel 32.6 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een verplaatsing binnen het woonperceel mogelijk te maken. In dit wijzigingsplan wordt de haalbaarheid van de ontwikkeling aangetoond.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Van Teylingenweg (N405) in het buitengebied van de gemeente Woerden tussen de woonkernen van Kamerik en Woerden. Ten noorden van het perceel staat een woning op nummer 7. In oostelijke en zuidelijke richting liggen weilanden. Aan de overzijde van de Van Teylingenweg liggen eveneens graslanden. Een situatietekening is opgenomen in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Gedeputeerde Staten | Raad van State | |||
“Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" | 3 juli 2008 | 3 maart 2009 | 4 augustus 2010 | |||
“Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2" | 26 april 2012 | n.v.t. | ||||
"Parapluherziening Parkeernormen Woerden" | 24 mei 2017 | n.v.t. |
In het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" is het plangebied bestemd voor 'Wonen'. Op de plankaart is een aanduidingsvlak opgenomen voor één burgerwoning De planontwikkeling is hiermee in strijd, omdat de nieuwe woning buiten het aanduidingsvlak wordt gebouwd. In figuur 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld". Plangebied rood gestippeld omlijnd.
Wijzigingsbevoegdheid
In artikel 32.6 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het verplaatsen van de bestaande woning buiten het aanduidingsvlak mogelijk te maken mits:
- a. het niet gaat om een woning in een monumentaal pand, cultuurhistorisch waardevol bijgebouw of karakteristiek hoofdgebouw;
- b. het aanduidingsvlak binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft;
- c. het aanduidingsvlak op ten hoogste 10 m afstand wordt verplaatst en zoveel mogelijk aan de voorzijde van het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft;
- d. vaststaat dat de bestaande woning wordt gesloopt binnen een nader te bepalen redelijke termijn na het voor bewoning geschikt zijn van de nieuwe woning;
- e. de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
- f. de overige erfbebouwing of bedrijfsgebouwen achter de voorgevelrooilijn van de herbouwde woning blijven;
- g. voor het overige de bepalingen bij de desbetreffende bestemming in acht worden genomen.
In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat aan de voorwaarden kan worden voldaan om de woning te herbouwen buiten het aanduidingsvlak.
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit wijzigingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 5 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 6 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 7 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied tussen de kernen Kamerik en Woerden. Langs de weg staan verspreid liggende burgerwoningen en nog enkele agrarische bedrijven.
Planspecifiek
Op het perceel Van Teylingenweg 6 staat een kleine burgerwoning met een bebouwd oppervlak van 43 m² en drie bijgebouwen. De woning is in een bouwkundig matig tot slechte staat. Deze voldoet niet meer aan de hedendaags te stellen bouwtechnische eisen.
Bestaande te slopen woning.
2.2 Nieuwe Situatie
Op het woonperceel van 669 m² is één woning toegestaan. Deze wordt gesloopt om hiervoor één grondgebonden woning terug te bouwen. De nieuwe woonsituatie is ruimtelijk inpasbaar op deze woonkavel waarbij aansluiting wordt gezocht met noordelijk gelegen woning. De situering sluit aan op de kavelstructuur van het landschap en de zuidelijk gelegen watergang.
De woning is levensbestendig en daarmee rolstoeltoegankelijk. De inhoud van de woning bedraagt 550 m³. 500 m³ conform de bouwregels het geldende bestemmingsplan. Het meerdere wordt gerealiseerd met toepassing van artikel 31, lid 1 onder h van het bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld (de zogenaamde compensatieregeling). Conform de regels van het bestemmingsplan wordt/is elders 100 m² extra aan gebouwen gesloopt. Ter compensatie wordt een woning van 550 m³ vergund.
De goot- en bouwhoogte van de woning is respectievelijk ca. 3,2 m en 7,4 m. De goot wordt ter plaatse van de dakkapellen doorgetrokken, zodat conform het bestemmingsplan de gootlijn niet meer wordt onderbroken. Het nieuw te bouwen bijgebouw heeft een oppervlakte van 28 m². De garage wordt in het achtererf gerealiseerd. Deze wordt voorzien van een zadeldak. Hiermee sluit het aan op de stijl en materialisering van het hoofdgebouw. Een verkavelingstekening van het plangebied is weergegeven in figuur 3. Enkele aanzichttekeningen van de woning zijn opgenomen in figuur 4.
Figuur 3: Situatietekening met blauwe arcering de nieuwe woning (links) en bijgebouw (rechts).
Figuur 4: Aanzichttekeningen nieuwe woning.
2.3 Verkeer En Parkeren
Verkeer
De woning aan de Van Teylingenweg 6 (N405) wordt ontsloten via de bestaande uitrit. Via deze weg is in noordelijke richting de woonkern van Kamerik bereikbaar. In zuidelijke richting ligt Woerden.
Parkeren
De parkeernorm voor woningen is vastgelegd in de Nota Parkeernormen 2014 van de gemeente Woerden. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers (matig stedelijk)
Functies | Buitengebied/ niet stedelijk | Aandeel bezoekers | |||
Woning, vrijstaand | 2,4 per woning | waarvan 0,3 per woning |
Op eigen erf is ruimte voor 3 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen krijgen elk een maatvoering van 2,5 x 5 m, zodat kan worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. In het uitgewerkte bouwplan is aangetoond dat hieraan kan worden voldaan. In de 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' wordt dit ook geborgd.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld. De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
Relatie tot wijzigingsplan
In de uitwerking van prioriteit 4 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' is een aantal beleidskeuzes opgenomen. Eén van de beleidskeuzes is als volgt: "Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief." Onder unieke landschappen wordt onder andere het Groene Hart benoemd.
Naast de beleidskeuze, is ook het volgende nationaal belang opgenomen: "behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang". Het Rijk is medeverantwoordelijk voor het beschermen van waardevol landschap, zoals het Groene Hart, de Waddenzee en de Veluwe. De opgave bij dit nationale belang is om cultureel erfgoed en (inter)nationale unieke landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten te ontwikkelen, te behouden, te versterken en te benutten bij gebiedsontwikkeling en transformatie.
Het plangebied ligt in het Groene Hart, dit gebied is aangewezen als Nationaal landschap. Het doel is om de kwaliteit te versterken en te beschermen. De ontwikkeling voorziet in vervanging van een woning op een bestaand woonperceel. De landschappelijke waarden worden hierdoor niet aangetast.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang (thans 14 nationale belangen) uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en ecologische hoofdstructuur (EHS), thans Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De Ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. De planontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Met dit wijzigingsplan wordt het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
3.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing voor deze planontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Daarmee zijn deze documenten definitief geworden. De Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening treden vanaf 1 april 2021 in werking.
Levend landschap, erfgoed en cultuur
Een aantrekkelijke leefomgeving draagt bij aan het welzijn van mensen. Daarom zet de provincie in op het doorontwikkelen van onze aantrekkelijke landschappen, het beschermen en benutten van historisch erfgoed en het ondersteunen van een goed cultureel aanbod. Het Utrechtse landschap is mooi, verrassend en veelzijdig. De landschappelijke kwaliteiten en structuren zijn belangrijk voor het goede woon-, werk- en leefklimaat, het vestigingsklimaat en de recreatieve aantrekkelijkheid van de provincie. Landschappelijke kwaliteit is een belangrijk onderdeel van een gezonde leefomgeving. De provincie kent vijf karakteristieke landschappen.
Het plangebied ligt in het landschap Groene Hart met de volgende kernkwaliteiten: 'openheid, (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte.' Het Groene Hart is door het Rijk in de Nationale Omgevingsvisie aangewezen als bijzonder landschap. Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.
Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling ligt in het Agrarisch cultuurlandschap van het Landschap Groene Hart (figuur 5). Er is sprake van een bestaand bebouwingslint met verspreid liggende woningen. Er vindt alleen herbouw van een woning plaats die landschappelijk wordt ingepast. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Conclusie
De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie. De vervanging van een woning in een bebouwingslint langs de Provincialeweg N405 tast de ruimtelijke kwaliteit van het gebied niet aan. Er is geen strijd met de provinciale belangen.
Figuur 5: Uitsnede kaart 14 'Aantrekkelijke landschappen'. Het plangebied is zwart omlijnd aangeduid.
3.2.2 Interim Omgevingsverordening
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De verordening bevat daartoe bepalingen die bij het opstellen van gemeentelijke bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. De verordening heeft alleen betrekking op nieuwe plannen en besluiten. De verordening bevat geen bepalingen die de burger rechtstreeks binden. Normen uit de verordening moeten eerst vertaald worden in een gemeentelijk planologisch besluit.
Paragraaf 9.1 (Stedelijke functies in landelijk gebied)
Bepalingen over bestaande en nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied (voor woningen) zijn vastgelegd in paragraaf 9.1 (Stedelijke functies in landelijk gebied). De regels in deze paragraaf zijn bedoeld om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden. Als het voor de versterking van de ruimtelijke kwaliteit nodig is om een kostendrager te zoeken, dan is kleinschalige verstedelijking die zorgvuldig wordt ingepast in de omgeving mogelijk.
In artikel 9.4 is vastgelegd dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten die de uitbreiding van bestaande woningen mogelijk maken onder de voorwaarde dat de regels voorzien in een maximale inhoudsmaat, zodanig dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is.
Artikel 9.5 bevat instructieregels voor bebouwingsenclaves en -linten. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a. gelijktijdig met de verstedelijking wordt de ruimtelijke kwaliteit verhoogd;
- b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
- c. de belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
Toetsing planinitiatief
De planontwikkeling is in overeenstemming met de artikelen 9.4 en 9.5, omdat hier sprake is van een bestaande woonbestemming. In de toelichting op artikel 9.4 is opgenomen dat de maximale inhoudsmaat van een woning in het landelijk gebied landschappelijk goed inpasbaar moet zijn. Hierbij moet gedacht worden aan 600 tot 800 m³. De woning krijgt een inhoud van maximaal 550 m³, zodat wordt voldaan aan deze instructieregel. Elders in het landelijk gebied van de gemeente Woerden wordt voor de realisatie van de woning van 550 m² extra bebouwing gesloopt wat een landschappelijke kwaliteitswinst oplevert. De situering is zodanig gekozen dat rekening wordt gehouden met de bestaande verkavelingsstructuur, terwijl de belangen van omliggende functies niet worden beperkt. Verder is in de toelichting op artikel 9.15 vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. In paragraaf 5.1.7 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
Er is sprake van een bestaande stedelijke functie in het landelijk gebied. De woning wordt alleen verplaatst binnen het woonperceel overeenkomstig de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan, waarmee Gedeputeerde Staten van Utrecht eerder hebben ingestemd. De woning met een inhoudsmaat van 550 m³ wordt landschappelijk ingepast. Mitsdien is dit wijzigingsplan in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening. Eveneens wordt voldaan aan de richtlijnen voor duurzaamheid. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de provinciale belangen.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030
Op 2 juli 2009 heeft de gemeenteraad de toekomstvisie Woerden 2009-2030 vastgesteld. De structuurvisie heeft betrekking op de gehele gemeente Woerden en bevat de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma's een plek moeten krijgen in Woerden. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma's het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna. Het gaat om projecten die de gemeente zelf en samen met andere partijen in gang zet De gemeente heeft in de structuurvisie vijf kernambities geformuleerd als leidraad voor de ontwikkelingsrichting.
1. Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen
Het is voor de toekomst van Woerden van belang om de kwaliteiten die Woerden heeft, verder te ontwikkelen, zodat iedereen, inwoner en bezoeker, trots kan zijn op Woerden. Die kwaliteiten zijn een stedelijke kern met goede voorzieningen en een diversiteit aan woonmilieus, centraal gelegen in het Groene Hart.
2. Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt
De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als vertrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden.
3. Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk
Woerden is een aantrekkelijke woon- en werkgemeente en dat willen we ook blijven. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Dat betekent investeren in de bestaande woon- en werkgebieden.
4. Woerden goed bereikbaar
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor het goed kunnen functioneren van een gemeente. Dit geldt niet alleen voor auto's, maar ook voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. De ambitie is om goed bereikbaar te zijn binnen de regio.
5. Regionale functie verder uitbouwen
Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie.
Geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. Wat betreft woningbouw is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bouwcapaciteit is binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Concreet gaat het om:
- Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus);
- Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).
In de eerste plaats vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande kernen, maar ook daarbuiten als dit tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt. Daarbij zijn de ruimtelijke vraagstukken steeds integraal benaderd en is gezocht naar situaties waarin ontwikkelingen elkaar kunnen versterken. In algemene zin geldt bij de programmering en locatiekeuze het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen in eerste instantie binnenstedelijk plaatsvindt via inbreiding. In tweede instantie wordt geherstructureerd en getransformeerd in gebieden waar verouderde werkgebieden aan kwaliteit kunnen winnen door woonfuncties toe te voegen.
Aanpassingsvoorstel Structuurvisie (2013)
In maart 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie geactualiseerd, omdat er sinds 2009 veel is veranderd. De crisis heeft veel langer geduurd dan verwacht en de gemeente moet steeds duurzamer omgaan met grondstoffen en ruimte. Planologische inzichten zijn daarom veranderd.
Conclusie
De ruimtelijke structuurvisie heeft een hoog abstractieniveau waarover geen uitspraken worden gedaan op perceelsniveau. Op de ruimtelijke structuurvisiekaart is de planlocatie aangeduid als 'agrarisch gebied' (figuur 6).
De planontwikkeling past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving, omdat de planlocatie al in het geldende bestemmingsplan is bestemd voor Wonen. Gesteld kan worden dat deze ontwikkeling is overeenstemming is met de uitgangspunten van de ruimtelijke structuurvisie.
Figuur 6: Uitsnede ruimtelijke structuurvisiekaart Structuurvisie Woerden 2009 - 2030.
3.3.2 Toetsing wijzigingsbevoegdheid
Voor de planlocatie is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' van kracht. Burgemeester en wethouders zijn onder voorwaarden bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat het aanduidingsvlak van de burgerwoning wordt verplaatst en vergroot voor herbouw van de bestaande woning op een andere locatie. In deze paragraaf wordt de planontwikkeling getoetst aan de voorwaarden om de woning te herbouwen buiten het aanduidingsvlak.
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid | Toetsing |
a. Het gaat niet om een woning in een monumentaal pand, cultuurhistorisch waardevol bijgebouw of karakteristiek hoofdgebouw. | Het hoofd- en de bijgebouwen betreffen geen gemeentelijke of rijksmonumenten. Bij de situering en maatvoering van de beoogde woning wordt rekening gehouden met de bestaande slagenverkaveling. |
b. Het aanduidingsvlak blijft binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak. | Op de verbeelding van het wijzigingsplan is een bouwvlak aangeduid binnen het bestaande bestemmingsvlak. |
c. Het aanduidingsvlak wordt op ten hoogste 10 m afstand verplaatst en blijft zoveel mogelijk aan de voorzijde van het bouwvlak of bestemmingsvlak. | Het bouwvlak wordt alleen in oostelijke richting verplaatst en vergroot, zoals toegelicht in paragraaf 2.2. |
d. Vaststaat dat de bestaande woning wordt gesloopt binnen een nader te bepalen redelijke termijn na het voor bewoning geschikt zijn van de nieuwe woning. | De woning moet worden gesloopt alvorens er kan worden gestart met de beoogde herbouw, zodat wordt voldaan aan deze voorwaarde. |
e. De omliggende agrarische bedrijven worden niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd. | In paragraaf 5.1.2 Milieuzonering is aangetoond dat de nieuwe woning niet wordt gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving en anderzijds (agrarische) bedrijven in de omgeving niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering. |
f. De overige erfbebouwing of bedrijfsgebouwen blijven achter de voorgevelrooilijn van de herbouwde woning. | Het bijgebouw komt achter de voorgevelrooilijn van de te herbouwen woning te liggen, zoals is weergegeven op de nieuwe situatietekening in paragraaf 2.2. |
g. Voor het overige worden de bepalingen bij de desbetreffende bestemming in acht genomen. | Bij de herinrichting van het perceel wordt aangesloten op de voorschriften van de bestemming Wonen (artikel 22) uit het geldende bestemmingsplan, aangevuld met enkele specifieke bepalingen om het voorliggende initiatief mogelijk te maken. |
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan op grond van onderhavig wijzigingsplan de positie van het aanduidingsvlak 'burgerwoning' wijzigen.
3.3.3 Welstandsbeleid
In de welstandsnota staat per gebied/wijk welke welstandseisen gelden. In 2009 is het aantal welstandsvrije gebieden uitgebreid. Waardevolle bebouwingslinten in het buitengebied zijn welstand plichtig, waaronder de Van Teylingenweg.
Aanvragen omgevingsvergunning dienen te worden getoetst aan eisen van welstand. Deze eisen hebben betrekking op het uiterlijk van bouwwerken en de situering van deze bouwwerken in hun omgeving. Gekeken wordt of het bouwwerk dat men wenst te plaatsen op zichzelf of in verhouding tot de omgeving voldoende passend is.
De criteria kunnen afhankelijk van de specifieke ruimtelijke kwaliteiten en uiterlijke kenmerken van de omgeving per dorp, wijk, buurt of deelgebied verschillen. Daartoe zijn in de welstandsnota specifieke gebiedscriteria opgesteld. Het plangebied heeft op grond van de niveaukaart een gewoon welstandsniveau in het buitengebied (B4). Het beleid is gericht op het behoud van de oorspronkelijke structuurelementen, de cultuurhistorische bebouwing en het karakteristieke profiel van de lintwegen en het inperken van grote oppervlakken verharding. De welstandscommissie zal bij de advisering over woongebouwen en bedrijfsgebouwen onder meer aandacht schenken aan de mate van afwisseling en individualiteit in de massa in combinatie met een terughoudende vormgeving en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Conclusie
Het bouwplan is conform de welstandscriteria uitgewerkt. De welstandscommissie heeft een positief advies uitgebracht.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
4.2 Beleid Rijk En Provincie
4.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
4.2.2 Provincie
De watersystemen in stedelijk gebied zijn voornamelijk afgestemd op afvoer (bij regen) en aanvoer (in droge perioden) van water. Een dergelijk systeem bezit onvoldoende veerkracht om te kunnen inspelen op de toekomstige ontwikkelingen. Aandachtspunten bij het streven naar een veerkrachtige duurzame inrichting en beheer in zowel bestaand als nieuw stedelijk gebied zijn de realisering van extra open water, de afkoppeling van schoon verhard oppervlak van de riolering, de aanleg van een verbeterd gescheiden rioleringsstelsels, het saneren van vervuilingsbronnen, de realisering van een natuurvriendelijke oeverinrichting en een duurzamer gebruik van (leiding)water (duurzame waterketen).
Vanaf het begin van planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd. Voor nieuw stedelijk gebied, dient rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging; dit moet 10% van het bruto stedelijk gebied worden (inclusief stadsrand).
4.3 Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Dit schap is in het gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. Voor elk bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de effecten van de bouwmogelijkheden op het waterbeheer. De waterbeheerder voert de Watertoets uit. De Watertoets heeft als doel het voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. De opmerkingen van de waterbeheerder worden verwerkt in deze waterparagraaf.
Waterkoers 2016-2021
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden heeft haar ambities en langetermijnvisie vastgelegd in het door het algemeen bestuur op 16 maart 2016 vastgestelde waterbeheerplan Waterkoers 2016–2021 (http://www.waterschaponline.nl/hdsr). De Waterkoers is een koersdocument om te sturen op hoofdlijnen met als overkoepelende doel Samen werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. In de Waterkoers wordt op een niet-planmatige manier over het waterschapswerk gesproken. Waterschapswerk is hierbij breder dan enkel beheer van water.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden samen met de ruimtelijke ordening aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van ruimtelijke adaptatie (Deltabeslissing, www.ruimtelijkeadaptatie.nl):
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Het minimale uitgangspunt voor planontwikkelingen is dat het plan hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel geen gevolgen voor de waterveiligheid, het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit en ecologie. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Ruimtelijke adaptatie
Het klimaat verandert: Hogere temperaturen, een sneller stijgende zeespiegel, nattere winters, heftigere buien en kans op drogere zomers. Daar moeten we ook volgens het KNMI, in de toekomst in Nederland rekening mee houden. De verwachting van het KNMI is dat het klimaat in Nederland in 2050 ongeveer overeen zal komen met het huidige klimaat in Zuid-Frankrijk. Maar ook nu al is de klimaatverandering merkbaar.
Extreme neerslag, droogte en hitte kunnen leiden tot maatschappelijke ontwrichting. Dit geeft aanleiding om aanpassing van de inrichting van de bebouwde omgeving aan het veranderende klimaat te agenderen en aan te werken. Dit beleid is vorig jaar vastgelegd in de Deltabeslissing voor Nederland. In de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie heeft het Deltaprogramma voorstellen opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel:
- De bebouwde omgeving is in 2050 nog steeds aantrekkelijk om te leven;
- Uiterlijk in 2020 zijn ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig opgebouwd en getoetst.
Klimaatverandering heeft effecten op grote schaal maar ook op de kleine schaal van een stad. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Door het grootschalig verharden van tuinen van particulieren neemt de kans op wateroverlast toe.
4.4 Waterhuishouding
Onderzoek/ beoordeling
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in een kernzone en/of beschermingszone van een waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewater
Op 20 februari 2019 heeft het algemeen bestuur de Legger oppervlaktewater 2018 vastgesteld. Deze is op 1 mei 2019 in werking getreden. In het plangebied ligt aan de zuid- en oostzijde tertiair oppervlaktewater zonder een beschermingszone (figuur 7). Binnen de beschermingszone wordt niet gebouwd. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Figuur 7: Uitsnede Legger oppervlaktewater 2018. Plangebied zwart gestippeld aangeduid.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied en 5.000 m² in landelijk gebied is een Watervergunning nodig. Dempingen moeten geheel worden gecompenseerd.
Beschrijving waterkwantiteit
In het plangebied wordt een woning met drie bijgebouwen gesloopt met een oppervlakte van circa 104 m² om plaats maken voor een nieuwe woning met garage/berging met een oppervlakte van afgerond 156 m². Er is sprake van een geringe toename van het verhard oppervlak van 52 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Voor de nieuwe woning wordt gebruik gemaakt van niet-uitloogbare bouwmaterialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen) om diffuse verontreiniging van water en bodem te voorkomen. Indien desondanks gebruik wordt gemaakt van uitloogbare materialen, dienen deze te worden voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.
Afvalwaterketen en riolering
Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-)filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater van de woning wordt op het oppervlaktewater geloosd. Afvalwater is/wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.
4.4.1 Wateradvies
De Watertoets is via www.dewatertoets.nl op 7 februari 2022 uitgevoerd. Op basis van de digitale procedure concludeert het hoogheemraadschap dat het plan geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). Verder voldoet de ruimtelijke ontwikkeling aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. De watertoets is opgenomen in Bijlage 1.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen deze planontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij deze ruimtelijke ontwikkeling binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
5.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Inleiding, Externe veiligheid en Duurzaam bouwen.
5.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van deze ruimtelijke onderbouwing.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) mogelijk. Er is geen m.e.r beoordeling nodig, omdat dit bouwplan volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r. beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bouwplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
5.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied ligt aan een Provincialeweg (N405) in een eenzijdig bebouwingslint met in de nabijheid alleen enkele woningen. Vanwege de N405 kan het gebied worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Deze richtafstand geldt met name voor het onderdeel geluid (tabel 5.1).
Tabel 5.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd of er in de omgeving van de woning milieubelastende activiteiten aanwezig zijn. Binnen een straal van 100 meter zijn geen (agrarische) bedrijven aanwezig. Er zijn vanuit milieuzonering geen beperkingen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening blijft voor de woning een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken dat er in de directe nabijheid van de planlocatie geen milieubelastende activiteiten zijn. In de bestaande situatie is bij recht al een woning toegestaan. De nieuwe woning wordt alleen anders op het woonperceel gesitueerd. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Vanuit milieuzonering bestaan er geen bezwaren tegen vervangende nieuwbouw van de woning.
5.1.3 Geluid
Wettelijk kader wegverkeerslawaai
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen. Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor deze bestemmingen zijn voorkeursgrenswaarden opgesteld. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. Deze wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden, voor zover sprake is van gevoelige functies. De grootte van de zones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de definitie van het gebied (buitenstedelijk of binnenstedelijk). Buitenstedelijk is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen en het gebied binnen de bebouwde kom voor zover liggend langs een autosnelweg. Het overige gebied is binnenstedelijk.
Wettelijk kader railverkeerslawaai
Op 1 juli 2012 zijn de “spelregels” voor hoofdspoorwegen gewijzigd. Middels de vaststelling van geluidproductieplafonds (gpp’s) is een grens voor de maximale optredende geluidniveaus voor langs Rijksinfrastructuur vastgelegd. De bij vaststelling gehanteerde gegevens zijn vastgelegd in het bronregister. Voor de beoordeling van een plan blijft de Wgh van toepassing maar dient gebruik te worden gemaakt van de brongegevens uit het register.
Wettelijk kader industrielawaai
Industrielawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van industrielawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe een industrieterrein te zoneren, indien het bestemmingsplan de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers (conform art. 2.4, Inrichtingen en Vergunningenbesluit) toestaat (art. 40 Wgh). Dat betekent dat de maximale geluiduitstraling van het industrieterrein wordt vastgelegd middels het opnemen van een 50 dB(A)-contour voorkeursgrenswaarde) in het bestemmingsplan.
Onderzoek/ beoordeling
Verkeerslawaai
De relevante weg in de directe omgeving van het plangebied is de Van Teylingenweg met een maximum snelheid van 80 km/uur. Deze weg heeft een zonebreedte van 250 meter. Bij verandering van een bestemmingsplan moet er in principe worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze situatie worden evenwel geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. Er wordt alleen een woning vervangen die iets verder van de weg wordt teruggebouwd. Na overleg met de gemeente en ODRU volstaat een akoestisch onderzoek geluidwering. Dit onderzoek is uitgevoerd door S&W Consultancy te Vlissingen (rapport van 22 november 2021, projectnummer 2211599, Bijlage 2). Hieruit valt het volgende af te leiden (overgenomen uit rapport).
De gevels van de nieuw te bouwen woning aan de Van Teylingenweg 6 te Kamerik, zijn geluid belast vanwege wegverkeerslawaai afkomstig van de N405, de Van Teylingenweg. De geluidbelasting van de gevels is aangehouden volgens opgave van de ODRU. De geluidbelasting en geluidwering van de gevels van de woning is bepaald. Op grond van de berekeningen kan worden geconcludeerd dat de geluidwering van de gevels voldoet aan de eisen volgens het Bouwbesluit. De in het rapport genoemde voorzieningen worden uitgevoerd, zodat in de verblijfsruimten een geluidbelasting van 33 dB kan worden gegarandeerd.
Railverkeerslawaai
De nieuwbouwlocatie ligt buiten de zone van een spoorlijn. In de zin van de Wet geluidhinder zijn er vanwege de spoorweglawaai geen bezwaren tegen de vervangende nieuwbouw van een woning.
Industrielawaai
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerde industrieterrein. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het wijzigingsplan.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling.
5.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
Onderzoek/ beoordeling
Bij een nieuwbouwplan dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is een verkennend- en nader bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Grondslag B.V. te Kamerik (rapport van 14 augustus 2019, project 31385, Bijlage 3). Behalve de chemische kwaliteit is tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem onderzocht.
Doel van het onderzoek is het vaststellen van de algemene chemische kwaliteit van de bodem om te bepalen of de locatie geschikt is voor het beoogde gebruik. Het bodemonderzoek dient geschikt te zijn voor aanvragen omgevingsvergunning (activiteit bouwen). Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende worden afgeleid (overgenomen uit rapport).
Chemische kwaliteit
De gestelde hypothese dat maximaal lichte verhogingen met zware metalen en PAK aanwezig zijn is niet bevestigd. Er zijn in grond naast lichte verhogingen ook een sterke verhoging voor lood aanwezig in de bovengrond. In het grondwater is geen noemenswaardige verontreiniging aanwezig. De lichte verhoging met barium in grondwater kan gezien worden als een verhoogde achtergrond concentratie. De sterke verhoging aan lood is aangetroffen onder de grindverharding tussen het woonhuis en de garage (boring 4 (0,3-0,7 m-mv) en boring 102 (0,2-0,5). De sterke verontreiniging is in voldoende mate afgeperkt. De verontreiniging heeft een omvang van circa 6 m³. Er is derhalve geen sprake van een geval van ernstig bodemverontreiniging conform de Wet bodembescherming. Een geval van ernstige bodemverontreiniging heeft een minimale omvang van 25 m³ sterk verontreinigde grond.
Asbestonderzoek
De gestelde hypothese dat de bovengrond niet-verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft in voldoende mate de situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek asbest.
Conclusie en aanbeveling
In de huidige situatie belemmert de verontreiniging niet het gebruik van het perceel. Aangezien de verontreiniging aanwezig is onder de grindverharding is er geen contactrisico met de verontreinigde grond. Indien in de toekomst plannen zijn om de woning te vervangen dient men rekening te houden met de sterke verontreiniging. Bij bouwwerkzaamheden ter plaatse van de verontreiniging zal de gemeente een plan van aanpak eisen waarin wordt aangegeven hoe om zal worden gegaan met de verontreinigde grond. Bij een ontgraving dient deze grond afgevoerd te worden naar een reiniger of verwerker.
Conclusie
Voor het plangebied is een BUS-melding ingediend bij het bevoegd gezag. De sanering heeft inmiddels plaatsgevonden. De grond die van de locatie moest worden afgevoerd is onderzocht conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Er zijn geen risico's meer aanwezig voor de volksgezondheid en het milieu.
5.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 6.2. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Tabel 5.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen | |||
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden | |||
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | |||
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in het plangebied is de NSL monitoringstool, die behoort bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit, geraadpleegd voor 2020 en het prognosejaar 2030 in de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Van Teylingenweg. Volgens de NSL monitoringtool is de concentratie en EC-concentratie op de rekenpunten onder de grenswaarden.
Ook uit het Geoloket van de Odru blijkt dat de grenswaarden voor de huidige en toekomstige concentraties niet worden overschreden. Hieruit blijkt dat de NO2 18-20 µg per m³ in 2019 bedraagt en in 2030 14-16 µg per m³. Voor PM10 is dat 19-20 µg per m³ in 2019 en 17-18 µg per m³ in 2030. Voor PM2,5 is dat 12-12,5 µg per m³ (2019) en 10-10,5 µg per m³ (2030).
De WHO en GGD hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5 wat lager ligt dan de wettelijke grenswaarden. Deze waarden zijn iets lager dan de waarden uit het Geoloket. Gelet op de geringe overschrijdingen kunnen deze waarden als voldoende worden beschouwd voor de milieugezondheidskwaliteit. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
In het algemeen kan worden gesteld dat als in de huidige situatie aan de grenswaarden wordt voldaan, ook in toekomstige jaren wordt voldaan. Dit wijzigingsplan maakt de vervangende nieuwbouw van een woning mogelijk. Ten opzichte van de bestaande situatie zal het aantal verkeersbewegingen gelijk blijven. De NSL monitoringtool is geraadpleegd. Hieruit blijkt dat de concentratie NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie op de rekenpunten ruim onder de grenswaarden blijven. Hoofdstuk 5, Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Luchtkwaliteitseisen) staat deze planontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er liggen binnen 200 m van het plangebied geen vaarwegen met een plasbrandaandachtsgebied (veiligheidszone) voor kwetsbare bestemmingen. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
De Spoorbaan Gouda – Utrecht ligt op circa 1,58 km afstand van het plangebied. Door het transport van (zeer) toxische stoffen over het spoor reikt het invloedsgebied van deze risicobronnen niet over het plangebied. Er is geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 m) geen rijksweg of Provincialeweg met een route gevaarlijke stoffen. Over de N405 vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Er is geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in het Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding van de Gasunie. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de planontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart zijn er in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
5.1.7 Duurzaam bouwen
Wettelijk kader
Duurzaam bouwen is gericht op het beperken van de negatieve milieuaspecten in alle fasen van het bouwproces en het vergroten van de ecologische kwaliteiten van het leefgebied. Concreet betekent dit het terugdringen van verspilling van grondstoffen, het verlengen van de levensduur, een flexibeler gebruik van gebouwen en het bevorderen van hergebruik van bouwmaterialen. Bij duurzaam bouwen wordt o.a. aandacht besteed aan waterhuishoudingsaspecten (bijv. afkoppeling hemelwaterafvoer), stedenbouwkundige structuur (bijv. oriëntatie van gebouwen op de zon) en bouwkundige maatregelen (isolatie, zonnecollectoren, materiaalgebruik).
Provinciaal beleidskader
In de Provinciale Interim Omgevingsverordening is in de toelichting op artikel 9.15 vastgelegd dat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met energieneutrale, circulaire, klimaatadaptieve woningbouw en efficiënt ruimtegebruik. Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer wijzigingsplannen.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'duurzaam met een doel' aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om in 2030 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Om duurzaam bouwen te stimuleren stelt de gemeente een licentie voor GPR-gebouw beschikbaar. Initiatiefnemers kunnen dan ook gratis gebruik maken van deze tool om de score inzichtelijk te maken. GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema's: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.2).
Onderzoek/ beoordeling
De woning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. Hiervoor wordt het volgende plan uitgewerkt:
- het bouwen van een woning zonder gasaansluiting;
- het aanbrengen PV panelen op de daken;
- het plaatsen van energiezuinige installaties, zoals warmtepompdrogers;
- het zoveel mogelijk gebruik maken van recycle-materialen.
Conclusie
De woning wordt duurzaam gebouwd, waarbij rekening wordt gehouden met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van Duurzaam Bouwen.
5.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
Archeologiebeleid gemeente Woerden (2010)
De gemeente Woerden heeft in samenwerking met de gemeenten Lopik, Montfoort en Oudewater een gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld In de beleidsnota geeft de gemeente aan hoe zij invulling geeft aan haar rol van bevoegd gezag, de reikwijdte en ambities van het beleid en de uitvoering daarvan. Naast een beleidsnota is een beleidskaart opgesteld. Deze kaart bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, die tezamen de noodzakelijke informatie bevatten over hoe de gemeente bij besluitvorming over gebruik en inrichting van de ruimte omgaat met "bekende en te verwachten archeologische monumenten".
Het plangebied ligt langs een ontginningsas. Op de archeologische beleidskaart heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde (figuur 8). Een archeologisch onderzoek moet conform gemeentelijk beleid worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 10.000 m² en de verstoring dieper gaat dan 100 cm. In verband hiermede kan een onderzoek naar archeologie achterwege worden gelaten.
Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeente Woerden.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 8: Uitsnede archeologische beleidskaart.
5.2.1 Cultuurhistorie en monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De in het plangebied aanwezige woning heeft geen cultuurhistorische waarden, zodat er op dit vlak geen belemmeringen zijn. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
5.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. Doelen van de Wet natuurbescherming zijn het beschermen en ontwikkelen van de natuur, het behouden en herstellen van biologische diversiteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur en het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van waardevolle landschappen. De Wet Natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. In de wet blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming van Beschermde Natuurmonumenten is komen te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan gebieden toe aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische hoofdstructuur (EHS) of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of -landschap.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' ligt circa 6,7 km ten westen van het plangebied. Het 'Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' ligt ruim 9,9 km zuidwestelijk van het plangebied. Deze Natura2000-gebieden worden door het oprichten van een woning (vervangende nieuwbouw) niet beïnvloed. Evenmin worden (significante) externe effecten op Natura2000-gebieden verwacht als gevolg van deze bestemmingswijziging. Ten westen van het plangebied ligt op circa 1,7 km bestaande en nieuwe natuur van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze planontwikkeling heeft evenmin nadelige gevolgen voor het NNN van de provincie Utrecht (figuur 9).
Figuur 9: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met rode stip aangegeven).
5.3.1 Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & de Haeck' ligt circa 6,7 km ten westen van het plangebied. Dit is een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2023). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
Voor bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten geldt een vrijstelling van de Natura 2000-vergunningplicht. De vrijstelling geldt niet voor de gebruiksfase van wat wordt gebouwd of aangelegd. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de natuurvergunning.
Dit wijzigingsplan maakt het oprichten van één woning (vervangende nieuwbouw) mogelijk. Op basis van de geringe omvang van deze ontwikkeling en de afstand tot Natura2000-gebieden zijn negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten. Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit wijzigingsplan geen belemmering.
Kort samengevat:
- Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
- Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
- Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
5.3.2 Flora- en faunatoets
Bij een bestemmingsplanwijziging moet bekeken worden wat het effect is op de aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Bureau Stadsnatuur te Rotterdam een quickscan flora- en faunatoets uitgevoerd (rapport van 18 november 2021, projectnummer 2579, Bijlage 4). Op basis van inventarisatie, literatuuronderzoek en verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Conclusies
- De aanwezige gebouwen in het plangebied bieden geen potenties als rustplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten.
- Er bevinden zich geen (potenties voor) jaarrond beschermde vogelnesten in de gebouwen in het plangebied.
- Overige jaarrond beschermde flora en fauna wordt ook niet verwacht binnen het plangebied.
- In het plangebied kunnen in de broedperiode (maart-augustus) altijd vogels voorkomen, bijvoorbeeld in de bomen in de tuin of in de rietkraag rondom het gebied. Zorg dat er buiten het broedseizoen wordt gewerkt of zorg dat zeker is dat deze dieren niet aanwezig zijn.
- In het plangebied kunnen kleine zoogdieren worden verwacht, zoals diverse muizensoorten, die in de provincie Utrecht zijn vrijgesteld van bescherming in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten, evenals andere flora en fauna die kan worden aangetroffen op het plangebied, geldt vanzelfsprekend de Zorgplicht. Deze inspanningsverplichting houdt in dat de initiatiefnemer en uitvoerders zich inspannen om onnodig lijden of de dood van fauna wordt voorkomen.
Aanbevelingen
- Houd rekening met de mogelijkheid op broedende vogels in de vegetatie rondom de gebouwen.
- De potenties voor onder andere Huismus zijn wel aanwezig, wanneer het gebied hier nog mee geschikt voor gemaakt wordt. Dit geldt ook voor vleermuissoorten, die bovendien een nuttige bijdrage leveren door het foerageren op onder andere muggen. Voor deze soorten wordt sterk aanbevolen in de nieuwbouw mogelijkheden mee te bouwen. Dit natuurinclusief bouwen is nu nog niet verplicht, maar er wordt ten tijde van dit schrijven over gedebatteerd in de Tweede Kamer, mogelijk met een aanpassing in het Bouwbesluit of de BBL van de Omgevingswet. Ook de provincie Utrecht kan op korte termijn hier beslissingen over nemen. Vanuit behoud en versterken biodiversiteit en vanwege deze beleidswijzigingen en visie, is het sterk aan te raden om nestkasten voor Huismus en vleermuizen in te bouwen. Doe dit niet boven raampartijen maar boven een blind stuk muur, niet in het licht en buiten bereik van bijvoorbeeld huiskatten. Daarnaast wordt aanbevolen groen toe te voegen in de vorm van een Ligusterhaag, coniferen of heesters als meidoorn, die bijdragen aan de verblijfskwaliteit van de soorten.
Algemene Zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de soortenbescherming en gebiedsbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het rapport genoemde aanbevelingen worden overgenomen bij uitwerking van het plan.
5.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
5.4.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 6 Juridische Opzet
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Hierbij zijn ook de regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' en de regels van het bestemmingsplan “Parapluherziening Parkeernormen Woerden” van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan. Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst, waaronder ook de afwikkeling van planschade. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Betrokkenheid
8.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het ontwerp wijzigingsplan toegezonden aan de provincie Utrecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en de Veiligheidsregio Utrecht.
8.2 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heefdt het ontwerp wijzigingsplan vanaf 18 maart 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.
Bijlage 1 Plankaart
Bijlage 1 Digitale Watertoets
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Geluidwering
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek geluidwering
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 4 Ecologisch onderzoek