Appellaan 12 in Harmelen
Wijzigingsplan - Gemeente Woerden
Vastgesteld op 20-12-2022 - geheel onherroepelijk in werking
1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het wijzigingsplan ‘Appellaan 12 in Harmelen’ NL.IMRO.0632.WPAppellaan12-wVA1 van de Gemeente Woerden, bestaande uit een verbeelding met bijbehorende regels.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Bestemmingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 Moederplan
Het moederplan betreft het bestemmingsplan 'Harmelerwaard' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden op 26 september 2013.
Bestemmingsplan 'Parkeernormen Woerden', vastgesteld op 24 mei 2017, beslaat het gehele vigerende gebied van bestemmingsplan 'Harmelerwaard' en is derhalve van invloed op bovengenoemd moederplan.
1.7 Overige begrippen
Op dit wijzigingsplan zijn de begrippen uit artikel 1 van het moederplan 'Harmelerwaard', voor zover relevant, van toepassing.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt gemeten conform artikel 2 van de regels van het moederplan 'Harmelerwaard'.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Onverminderd het bij dit plan bepaalde, zijn de regels van het moederplan 'Harmelerwaard' en de regels van het bestemmingsplan 'Parkeernormen Woerden' van overeenkomstige toepassing op dit plan.
3.1 Specifieke gebruiksregels
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Overige Regels
Op dit wijzigingsplan zijn de algemene regels uit hoofdstuk 3 van het moederplan 'Harmelerwaard', voor zover relevant, van toepassing.
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen, wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: planregels van het wijzigingsplan Appellaan 12 in Harmelen van de gemeente Woerden.
1 Deel A Het Plan
1.1 Inleiding
1.1.1 Aanleiding en doel
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Appellaan 12 in Harmelen, gemeente Woerden. In de huidige situatie is de locatie bebouwd met een burgerwoning, een ruime schuur en een kleiner schuurtje. Het voornemen is om de bestaande burgerwoning en het kleinere schuurtje te saneren en hiervoor in de plaats een ruimere burgerwoning terug te bouwen.
Het initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan 'Harmelerwaard', vastgesteld op 26 september 2013. Op dit moment is het plangebied voorzien van de bestemming 'Wonen' en ter plaatse van de bestaande burgerwoning geldt de functieaanduiding 'wonen'. Het verplaatsen en vergroten van de bestaande burgerwoning is in strijd met het geldende bestemmingsplan. In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 24.6) opgenomen die het mogelijk maakt de functieaanduiding 'wonen' te verplaatsen. Verder maakt artikel 23.1 onder h het mogelijk een woning te vergroten indien voldoende (voormalige) agrarische bijgebouwen/bedrijfsgebouwen gesaneerd worden. In dit wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen de wijzigingsbevoegdheid en artikel 23.1 onder h, tevens wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Initiatiefnemer heeft reeds een principeverzoek ingediend bij de gemeente Woerden om de haalbaarheid te toetsen en om medewerking van de gemeente te vragen. De gemeente heeft in reactie op het principeverzoek aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan het voorgenomen plan mits wordt voldaan aan enkele voorwaarden.
Gebruik is gemaakt van de coördinatieregeling ex artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening, op grond van de Coördinatieverordening Woerden 2012. Er is voor het onderhavige initiatief een omgevingsvergunning verleend (zaaknummer Z/20/003271, verzenddatum 22-12-2022); zie bijlagen bij toelichting, bijlage 11.
1.1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Appellaan 12 in Harmelen. Harmelen valt binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Woerden. Het perceel horende bij de Appellaan 12 is kadastraal bekend onder perceelnummer 1783 sectie L met een oppervlakte van ca. 1.760 m², alsmede een strook met een oppervlakte van ca. 25 m²van het kadastrale perceel 1784. Het plangebied wordt afgebakend langs de grens van de geldende bestemming 'Wonen' met een oppervlakte van ca. 1.175 m².
De volgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

Ligging en begrenzing van het plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Harmelerwaard'. Dit bestemmingsplan is op 26 september 2013 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Woerden. Verder geldt het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden', vastgesteld op 24 mei 2017.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.

Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied globaal rood omkaderd)
In het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen' en voor een klein deel de bestemming 'Bedrijf'.
De bestaande woning is voorzien van de functieaanduiding 'wonen'. Verder geldt de gebiedsaanduiding 'vrijkomende agrarische bebouwing' en de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1'. Ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' mag ten hoogste één woning worden gebouwd. In artikel 14 lid 2 onder a wordt geregeld dat de inhoud van een woning niet meer mag bedragen dan 500 m³ indien de inhoud van de bestaande woning minder dan 450 m³ bedraagt. Het voorgenomen plan betreft de sloop van de bestaande woning met een inhoud kleiner dan 450 m³ en de realisatie van een vrijstaande woning van ca. 624 m³. Omdat de toekomstige woning niet binnen de functieaanduiding 'wonen' is gelegen en groter is dan de maximaal toegestane 500 m³ is dit in strijd met het geldende bestemmingsplan.
Het deel met de bestemming 'Bedrijf' betreft een perceelsgedeelte dat bestemd is voor een opslagbedrijf. In het voorliggende wijzigingsplan krijgt dit een woonbestemming, teneinde te kunnen voldoen aan de richtafstanden behorende bij het betreffende bedrijf. Dit past binnen de Algemene wijzigingen, zoals genoemd in artikel 24.7. Zoals aangegeven onder a van dat artikel mogen bestemmingsvlakken met ten hoogste 10% worden vergroot. Van die mogelijkheid wordt gebruik gemaakt.
Het vergroten van de inhoud van de toekomstige woning wordt mogelijk gemaakt middels artikel 23 lid 1 onder h van het vigerende bestemmingsplan, in combinatie met aangekochte 'restmeters'.
Het verplaatsen van de bestaande woning wordt mogelijk gemaakt middels artikel 24 lid 6 van het vigerende bestemmingsplan. In dat artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgermeester en wethouders om de aanduiding 'woning' binnen de bestemming 'Wonen' te verplaatsen. Met het voorliggende plan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. In toelichting paragraaf 2.1.3 wordt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid besproken.
1.1.4 Leeswijzer
Een wijzigingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid.
Deel A geeft een inleiding op het wijzigingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel de inrichtingsschets.
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.
1.2 Planbeschrijving
1.2.1 Ruimtelijk structuur
Het plangebied ligt aan de rand van een glastuinbouwconcentratiegebied, nabij de kern Harmelen. Het landschap rond Harmelen wordt gekenmerkt door het slagenlandschap: lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. Ondanks de in de omgeving prominent aanwezige glastuinbouw is het slagenlandschap nog te herkennen rond het plangebied. De rechte kavels en sloten zijn nog steeds bepalende landschappelijke elementen, toelichting paragraaf 2.2.2 gaat nader in op de cultuurhistorische aspecten van dit landschap.
1.2.2 Stedenbouwkundig opzet
1.2.3 Planmethodiek
Dit wijzigingsplan wordt, na vaststelling door het college, onderdeel van het nu geldende bestemmingsplan 'Harmelerwaard'. In planopzet en juridische regeling is daarom aangesloten op het 'moederplan'. Waar mogelijk zijn planregels uit het 'moederplan' van overeenkomstige toepassing verklaard op dit wijzigingsplan.
In aanvulling hierop is een 'Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing' toegevoegd. Hierin is geregeld dat sprake is van strijdig gebruik als de landschappelijke inpassing niet is gerealiseerd en niet in stand wordt gehouden binnen twee jaar na aanvang van de realisering van bebouwing of van het gebruik van de gronden voor de woonbestemming. Hiertoe is de landschappelijke inpassing als bijlage 1 bij de regels gevoegd.
Voor een verdere verklaring van de planregels en bestemmingsystematiek wordt verwezen naar de plantoelichting van het moederplan. Tevens wordt een verwijzing gemaakt naar het bestemmingsplan 'Parkeernormen Woerden', vastgesteld op 24 mei 2017, dat van invloed is op het moederplan.
2 Deel B Verantwoording
2.1 Ruimtelijke Kader
2.1.1 Rijksbeleid
2.1.2 Provinciaal Beleid
2.1.3 Gemeentelijk beleid
2.2 Cultuurhistorische Waarden
2.2.1 Archeologie
2.2.2 Cultuurhistorische waarden
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een plangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan aan de Appellaan 12 in Harmelen heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het gebied. In de omgeving zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken.2.3 Milieu
De uitvoerbaarheid van een bestemmings-/wijzigingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).
2.3.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorgenomen plan voorziet in de sloop van de bestaande burgerwoning op het perceel aan de Appellaan 12 en de herbouw van de woning elders op het perceel. Hiermee nemen de bebouwingsmogelijkheden vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden niet toe omdat de locatie reeds is voorzien van een woonbestemming. Gelet op het beperkte ruimtebeslag van de voorziene bebouwing en de beperkte bebouwing op het perceel wordt het niet aangemerkt als ‘stedelijk ontwikkelingsproject’, zoals bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
2.3.2 Geluid
2.3.3 Luchtkwaliteit
2.3.4 Externe Veiligheid
2.3.5 Bodemkwaliteit
2.3.6 Milieuzonering
2.3.7 Kabels en leidingen
In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.
2.3.8 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
Energie
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan nieuwe eisen met betrekking tot de energieprestatie. Deze eisen zijn bepaald via de BENG-Eisen (Bijna Energie neutrale Gebouwen).
Milieuprestatie Gebouw
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
Provinciaal beleid
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie ‘duurzaam met een doel’ aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om al in 2030 een CO2-neutrale gemeente te zijn. Om geen uitstoot van woningen te genereren wordt alle nieuwbouw vanaf 2018 energieneutraal of Nul-Op de-Meter (NOM). Hierbij adviseert Omgevingsdienst regio Utrecht om met de beleidsmedewerker duurzaamheid te bespreken hoe dit beleid kan worden uitgevoerd en hoe kansen voor deze ontwikkeling kunnen worden benut.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de ontwikkeling van een vrijstaande woning. De woning wordt gasloos uitgevoerd en er wordt voldaan aan BENG, conform het bouwbesluit. E.e.a. komt nader aan bod in het kader van de omgevingsvergunning bouwen.
2.3.9 Trillingen
De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Er bestaat evenwel geen wetgeving voor het voorkomen van hinder door trillingen van de nabijgelegen spoorlijn. Wel is door de Stichting Bouwresearch in 2006 een richtlijn opgesteld die een handvat biedt voor de vaststelling en beoordeling van trillingen. Richtlijn deel B (‘Hinder voor personen in gebouwen (door trillingen)’ gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen. In de richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Vmax (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau). De streefwaarden hangen af van de functie van het betreffende gebouw, de aard van de trillingen en van het feit of sprake is van een 'bestaande', 'gewijzigde' of 'nieuwe situatie'.
Daarnaast is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' (mei 2019) opgesteld. Deze handreiking biedt houvast en handvatten om trillingshinder voor bewoners en gebruikers zoveel mogelijk te voorkomen.
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief heeft betrekking op sloop en nieuwbouw van een woning. Er zal bij de nieuwbouw constructief rekening gehouden worden met het aspect 'trilling', zoals bedoeld met de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen'. Daarnaast geldt dat in het gebied tussen de nieuwbouw en de spoorlijn een sloot aanwezig is die als overdrachtsmaatregel fungeert. Deze maatregel is het meest effectief dicht bij de bron (spoor) of dicht bij de nieuwbouw en dat laatste is hier het geval.
Derhalve kan gesteld worden dat in afdoende mate rekening wordt gehouden met het aspect 'trilling'.
2.4 Water
2.4.1 Huidige situatie
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water.
Waterprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur van HDSR het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's:
- Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
- Robuust en gezond watersysteem in een klmimaatbestendig gebied
- Waterveilige leefomgeving
- Waterbewust leven en genieten van water
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
Keur en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Het onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
Hemelwater
Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een verhard oppervlak ter grootte van minimaal 15 % van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water (bij een toename aan verhard oppervlak: vanaf 500 m² tot 5.000 m²). Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem.
In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.
Riolering en afkoppelen
Voor zover het ruimtelijk plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het hoogheemraadschap op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven ‘end-of-pipe’ maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke ‘end-of-pipe’ aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
2.4.2 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Waterstaatkundig gezien ligt het plangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het gebied zijn zij verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden formeel om een reactie op het plan gevraagd. De in dat verband gemaakte opmerkingen zijn verwerkt in het voorliggende wijzigingsplan.
2.4.3 Watergang
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdwatergangen gelegen. Wel zijn direct ten noorden van het onderhavige plangebied en ten oosten en ten zuiden bestaande sloten aanwezig. Deze worden niet gewijzigd.
2.4.4 Conclusie
Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
2.5 Ecologie
2.5.1 Kader
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.
2.5.2 Conclusie
Door Buijs Eco Consult B.V. is op 5 februari 2020 een quickscan flora en fauna uitgevoerd t.b.v. de sloop van de bestaande woning en de herbouw van de woning, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Hieronder samengevat het resultaat van quickscan flora en fauna.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op meer dan 7 km van het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied Oostelijke Vechtplassen, effecten op Natura 2000-gebieden worden hierdoor niet verwacht. Effecten op het Natuur Netwerk Nederland (NNN) kunnen op voorhand worden uitgesloten, omdat het plangebied zich buiten de 100 m invloedzone bevindt.
Stikstofdepositie
Het onderhavige initiatief gaat gepaard met de uitstoot van stikstof. Derhalve is in beeld gebracht wat de mogelijke effecten van het initiatief zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. In de rapportage 'AERIUS-berekening Appellaan 12 Harmelen' (Buro SRO, d.d. 01-12-2022) zijn de mogelijke effecten in beeld gebracht. De rapportage is als bijlagen bij toelichting, bijlage 9 bijgevoegd. Hierbij is uitsluitend de bouwfase berekend, aangezien gesteld kan worden dat in de gebruiksfase geen negatieve effecten optreden.
Uit de berekening van de AERIUS Calculator blijkt dat in de bouwfase geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn op Natura 2000-gebieden. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor de Natura 2000-gebieden. Met het oog op de Wet natuurbescherming (Wnb) is het plan derhalve op dit punt uitvoerbaar.
Soortenbescherming
Effecten op beschermde planten, ongewervelden, amfibieën, reptielen, vissen, grondgebonden zoogdieren, kunnen op voorhand worden uitgesloten.
Effecten op vleermuizen en huismussen dienen door middel van een jaarrond onderzoek nader te worden bepaald. Door de aanwezigheid van geschikte alternatieven in de omgeving en aangebrachte vleermuiskasten en mussenhotels worden effecten op de gunstige staat van instandhouding niet verwacht en is het aannemelijk dat bij de eventuele aanwezigheid van deze soorten een ontheffing Wet natuurbescherming kan worden verleend.
Aanvullend Huismus- en vleermuisonderzoek
De effecten op vleermuizen en huismussen zijn door middel van een aanvullend onderzoek nader bepaald (Blom Ecologie, d.d. 3 november 2021): zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5.
- Huismus. In de periode april 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de huismus in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Kennisdocument huismus (BIJ12, 2017). Tijdens het onderzoek zijn geen huismusnesten vastgesteld. De beoogde sloop leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.1, lid 2 (wegnemen nesten). Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor huismus is niet benodigd.
- Vleermuizen. In de periode juni – september 2021 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in het plangebied. Het onderzoek is uitgevoerd conform de bepalingen in het Vleermuisprotocol (NGB, 2021). Tijdens het onderzoek zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. De beoogde sloop leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming art 3.5, lid 4 (wegnemen vaste rust- en/of verblijfplaatsen). Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor gebouwbewonende vleermuizen is niet benodigd.
- Overige soorten. Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van huismus en vleermuizen. Tijdens het onderzoek zijn 2 spreeuwnesten, een pimpelmees nest en een ooievaarsnest vastgesteld. Voor de spreeuw (cat. 5 vogelsoort) geldt dat er geen ecologisch zwaarwegende redenen zijn, waardoor degelijke nesten niet jaarrond beschermd zijn. De pimpelmees is in een nestkast aan een boom vastgesteld. Deze zal aannemelijk behouden blijven. Het ooievaarsnest is op een ooievaarspaal op een afstand van circa 50 m vastgesteld. Werkzaamheden die grote trillingen en verstoring veroorzaken, dienen buiten het broedseizoen van de soort (indicatief april – juli, uitloop tot augustus) uitgevoerd worden. Werkzaamheden aan het dak dienen buiten het broedseizoen van de spreeuw plaats te vinden (15 april – juni).
Gesteld kan worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor het initiatief. Wel gelden voor alle in het wild voorkomende plant- en diersoorten de bepalingen van de Algemene zorgplicht (Art 1.11 Wet natuurbescherming).
3 Deel C Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
3.1 Uitvoerbaarheid
3.1.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Dit wijzigingsplan heeft gelet op artikel 6.2.1 Bro betrekking op een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan. Er wordt immers een woning gebouwd. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Daarbij heeft het uitvoeren van het project geen financiële gevolgen voor de gemeente. Het ruimtelijke plan is hierdoor economisch uitvoerbaar.
3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.2 Overleg
3.2.1 Afstemming
Initiatiefnemer heeft de direct omwonenden op de hoogte gebracht van de voorgenomen ontwikkeling. Het plan is positief ontvangen.
3.2.2 Vooroverleg
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een plan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.
Er is een inhoudelijke reactie ontvangen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Hieronder is die reactie samengevat en van een gemeentelijke reactie (in cursief) voorzien.
Vooroverlegreactie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (ingekomen 28 juli 2022)
- HDSR merkt op er naast de watergang meerdere bomen worden geplaatst. Deze bemoeilijken mogelijk het onderhoud, dat in de toekomst een taak wordt van de eigenaar. Ik adviseer dan ook om alvast een plan op te stellen voor beheer en onderhoud en hiermee rekening te houden.
Het beheer en onderhoud is en blijft een verantwoordelijkheid van de eigenaar. Dit komt buiten de context van dit wijzigingsplan aan de orde.
- HDSR wijst er op dat nog verwezen wordt naar verouderd beleid van HDSR (nieuwe Keur en nieuw waterbeheerprogramma). Verzocht wordt om dit aan te passen.
De toelichting is op deze punten aangepast.
3.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan is met ingang van 30 september tot 10 november 2022, voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegd. Er zijn gedurende deze periode 3 reacties binnengekomen. In de Nota zienwijzen (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 10) zijn de ingekomen reacties samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Dit gaf aanleiding tot aanpassing van de toelichting.