Wijzigingsplan Geestdorp 27 te Woerden
Wijzigingsplan - Gemeente Woerden
Vastgesteld op 20-09-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het wijzigingsplan ‘Wijzigingsplan Geestdorp 27 te Woerden’ van de Gemeente Woerden, bestaande uit een verbeelding met bijbehorende regels.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.6 Moederplan
- a. Het moederplan betreft het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’ van de Gemeente Woerden. Deze is vastgesteld door de raad op 8 juli 2008 en op hoofdlijnen goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op 3 maart 2009.
- b. Herziening 2 van bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, vastgesteld op 26 april 2012, beslaat het gehele vigerende gebied van bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld en derhalve van invloed op bovengenoemd moederplan.
- c. Bestemmingsplan “Parkeernormen” van de gemeente “Woerden”, vastgesteld op 24 mei 2017, beslaat het gehele vigerende gebied van bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld en derhalve van invloed op bovengenoemd moederplan.
1.7 Plankaart
Het begrip ‘plankaart’ moet gelezen worden als ‘verbeelding’.
1.8 Voorschrift
Het begrip ‘voorschrift’ moet gelezen worden als ‘regels’.
1.9 Vrijstelling
Het begrip ‘vrijstelling’ moet gelezen worden als ‘afwijken’.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de planregels wordt gemeten conform artikel 2 van de regels van het moederplan.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Overeenkomstige Regels Moederplan
Onverminderd het bij dit plan bepaalde, zijn de regels bij het moederplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, de regels van herziening 2 van bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld en de regels van het bestemmingsplan “Parkeernormen” van overeenkomstige toepassing op dit plan.
In aanvulling op de regels uit het moederplan is in Artikel 4 de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4 Advies
Indien sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, wint de aanvrager vooraf archeologisch advies in bij de door Burgemeester en Wethouders aangewezen archeologisch deskundige.
4.5 Beoordeling
Alvorens de omgevingsvergunning als bedoeld in 4.2.3 sub a en 4.2.1 sub a te verlenen, vragen Burgemeester en Wethouders advies aan een archeologisch deskundige.
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd betreffende de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie' de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na archeologisch onderzoek, daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Geestdorp 27 te Woerden'.
20 september 2022.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op de locatie Geestdorp 27 te Woerden bevindt zich een schuur welke als cultuurhistorisch kan worden bevonden. Dat wordt ook geconcludeerd door middel van een bouwhistorisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4.
Het voornemen is om deze schuur te renoveren en te verbouwen tot een woonhuis. Deze plannen passen echter niet binnen het huidige geldende bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is deze schuur namelijk niet aangemerkt als locatie om in te wonen.
In het geldende bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 35.8 waarmee ‘Burgemeester en wethouders bevoegd zijn de plankaart te wijzigen, zodanig dat de aanduiding “rijksmonument”,"gemeentelijk monument", "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" aan de plankaart wordt toegevoegd dan wel verwijderd, voor zover de Commissie Monumenten en Cultuurlandschap positief respectievelijk negatief beslist over de waarde van het gebouw.
De gemeente heeft aangegeven de haalbaarheid te willen onderzoeken deze wijzigingsbevoegdheid en de schuur aan te merken als 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw'. Op moment dat de schuur is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol bijgebouw bestaat er volgens het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' conform artikel 35.4 de mogelijkheid om een wooneenheid toe te staan in een cultuurhistorisch waardevol bijgebouw. Ook daarvan heeft de gemeente aangegeven de haalbaarheid te willen onderzoeken.
Vandaar dat er een wijzigingsplan opgesteld dient te worden om de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw' aan de schuur toe te kennen.
1.2 Plangebied
Het plangebied bevindt zich op de locatie Geestdorp 27 te Woerden. Het buurtschap Geestdorp is gelegen ten noordoosten van de plaatst Woerden. Het plangebied grenst in het noorden aan de straat Geestdorp en in het zuiden aan de Oude Rijn. In het westen is het perceel Geestdorp 26 gelegen en in het oosten bevindt zich grasland en begroeiing tot aan de N198. Op de volgende afbeelding is het plangebied globaal weergegeven.
Afbeelding: Luchtfoto met daarop het plangebied rood omcirkelt
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op dit moment geldt voor het plangebied het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, vastgesteld op 3 juli 2008 door de gemeenteraad van Woerden. Dit bestemmingsplan is ook een tweetal keer herzien. Op grond van deze bestemmingsplannen hebben de gronden de bestemming 'Wonen' en is in het bestemmingsvlak één woning toegestaan. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat' en heeft de woning de aanduiding 'overige zone - burgerwoning'.
Afbeelding: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’
1.4 Leeswijzer
De huidige en toekomstige situatie en ontwikkelingen worden beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 geeft een samenvatting van alle vigerende relevante beleidsstukken voor de locatie en beschrijft de planologische aspecten met betrekking tot het initiatief. In hoofdstuk 4 volgt de milieukundige afweging die in het kader van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is gemaakt. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 in gegaan op de wijze van bestemmen en komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Huidige- En Toekomstige Situatie
2.1 Historie
De ambachtsheer van Kamerik, van Teylingen, bouwde in 1798 een buitenplaats genaamd “Boschlust” Op de laaggelegen terreinen achter de buitenplaats werden bospercelen aangeplant. Het huis van de buitenplaats is in 1901 afgebroken en het oude koetshuis van de buitenplaats is verbouwd tot boerderij. De schuur aan de andere zijde van de straat was onderdeel van de boerderij en diende als veestal. Na het bouwen van een nieuwe stal ten noorden van de Groepenbrug is de schuur Geestdorp 27 verkocht.
Afbeeldingen: Bospercelen van buitenplaats “Boschlust” De rode cirkel geeft de locatie van de schuur aan, op de kaart van 1950 zijn de bospercelen gedecimeerd.
Afbeelding: Verbouwd koetshuis tot boerderij, in het smeedijzeren hek is de naam Bosch Lust te lezen.
2.2 Huidige Situatie
In de huidige situatie bevindt zich op het perceel Geestdorp 27 te Woerden een woning met bijgebouw/schuur. De schuur is gelegen aan Geestdorp 27 aan de noordoostkant van Woerden. Het gebouw is opgetrokken uit kalkzandsteen metselwerk en voorzien van een mansardekap gedekt met zwart gesmoorde kruispannen. De schuur is noord-zuid georiënteerd. Uit een bouwhistorisch verkenning blijkt dat de schuur gelegen aan Geestdorp een bijzonder gebouw is. Deze verkenning is opgenomen in Bijlage 4 waarin meer over (de geschiedenis van) het gebouw is opgenomen.
Afbeelding: Schuur gezien vanuit het noordoosten
Afbeelding: Schuur gezien vanuit het zuidoosten
2.3 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie is de schuur omgebouwd tot een woning. Daarvoor worden de volgende werkzaamheden verricht:
- wijzigen gevelindeling;
- herstel metselwerk gevels;
- funderingherstel;
- plaatsen dakramen;
- vernieuwen lijstwerk overstekken;
- verwijderen bestaande vloer begane grond;
- verwijderen bestaande gordingen, sporen, vloerdelen 1e verdieping;
- wijzigen indeling;
- plaatsen vlonder aan zuidzijde.
De volgende afbeelding geeft een impressie van de schuur die is omgebouwd tot woning. Hoe het perceel precies wordt ingericht is weergeven op het inrichtingsplan dat is opgenomen in Bijlage 6.
Afbeelding: Impressie woning
Afbeelding: Impressie woning
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Toetsing Aan Wijzigingsregels
In voorliggend plan wordt zoals gesteld gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 35.8 uit het geldende bestemmingsplan c.q. het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2’. Aan de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan wordt hierna getoetst: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 33, 34, 35, 36 en 37 de plankaart te wijzigen, zodanig dat de aanduiding “rijksmonument”, "gemeentelijk monument", "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" aan de plankaart wordt toegevoegd dan wel verwijderd, voor zover de Commissie Monumenten en Cultuurlandschap positief respectievelijk negatief beslist over de waarde van het gebouw."
Op basis van de Bouwhistorische Verkenning die is opgenomen in Bijlage 4 heeft de Commissie Monumenten en Cultuurlandschap besloten dat de schuur kan worden aangemerkt als 'cultuurhistorisch waardevol'. Om die reden heeft de gemeente Woerden besloten om mee te werken met het toekennen van de aanduiding "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw" aan de schuur.
Toetsing
Er wordt voldaan aan de wijzigingsregels uit het geldende bestemmingsplan.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruim-telijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken over-heden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch her-stel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving cen-traal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van-functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Het planvoornemen omvat de het toevoegen van de cultuurhistorische waarde aan een bijgebouw on deze vervolgens om te bouwen tot woning. Dit past binnen het vijfde nationale belang uit de NOVI, namelijk:
- Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften
Dit plan voorziet in de toevoeging van één woning aan de woningvoorraad wat een bijdrage levert aan het vijfde nationale belang. De planontwikkeling is verder niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke be-stemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (NNN en Natura 2000-gebieden).
In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plan-gebied.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'toets ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze toets stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In gevallen waarbij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient in de toelichting:
Gemotiveerd te worden dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte; (Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk ge-bied) gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Het begrip woningbouwlocatie dat wordt gebruikt in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling is niet nader gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat 11 woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen omvat de het toevoegen van de cultuurhistorische waarde aan een bijgebouw on deze vervolgens om te bouwen tot woning. Er worden dus niet meer dan 11 woningen gerealiseerd en een toets aan deze voorwaarden is derhalve niet aan de orde.
3.2.4 Conclusie rijksbeleid
Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Provincie Utrecht vastgesteld. De Omgevingsvisie is op 1 april 2021 in werking getreden. Met vaststelling van de Omgevingsvisie en de (Interim) Omgevingsverordening provincie Utrecht leggen Provinciale Staten de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast (Omgevingsvisie) en de juridische doorwerking hiervan (Omgevingsverordening). De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bevat een uitwerking in thema's en in gebieden. De uitwerking is in 7 thema's gevat:
- stad en land gezond;
- klimaatbestendig en waterrobuust;
- duurzame energie;
- vitale steden en dorpen;
- duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- levend landschap, erfgoed en cultuur;
- toekomstbestendige natuur en landbouw.
In de Omgevingsvisie staan zowel de ambities, als de wijze waarop de provincie daar uitvoering aan wil geven. In de uitwerking van het beleid brengt de provincie gebiedsgericht samenhang aan tussen de thematische ambities.
De Omgevingsvisie richt zich in het algemeen op ontwikkelingen van een groter schaalniveau dan het toevoegen van een cultuurhistorische waarde aan een bijgebouw zodat deze vervolgens kan worden omgebouwd tot woning. Ten aanzien van de thema's is in dit geval het thema 'vitale steden en dorpen' het relevantst. De behoefte aan wonen en werken is fors. Door het toenemend aantal huishoudens houdt de druk op de woningmarkt aan. Tot 2050 zijn 170.000 tot 202.000 extra woningen nodig om aan de volledige behoefte te voldoen. Voor de periode tot 2040 (de scope voor programmeren in de Ontwerp Omgevingsvisie) is de opgave 133.200 tot 165.700 woningen. De provincie kiest er in algemene zin voor om de ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen via binnenstedelijke en binnen dorpse ontwikkeling, met aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit.
De toevoeging van één woning aan de woningvoorraad levert een bijdrage aan de woningopgave. De planontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Provincie Utrecht.
3.3.2 Interim Omgevingsverordening
Omdat de Omgevingswet naar verwachting pas op 1 januari 2023 in werking treedt, is het nodig om in plaats van de Omgevingsverordening een Interim Omgevingsverordening te maken. De Omgevingsverordening kan namelijk niet onder de huidige wetgeving in werking treden. Dat kan alleen onder de nieuwe Omgevingswet. Om toch eerder uitvoering te kunnen geven aan de plannen en ambities uit de Omgevingsvisie, is op 1 april 2021 de Interim Omgevingsverordening in werking getreden.
Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Hierbij kan worden gedacht aan het Natuur-Netwerk Nederland (NNN) en bebouwingsmogelijkheden in het stedelijk en het landelijk gebied. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de NNN.
De locatie ligt in het 'landelijk gebied' en kent volgens artikel 9.2 een verstedelijkingsverbod. Hierin is namelijk opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied geen verstedelijking toelaat. De voorgenomen ontwikkeling betreft weliswaar de verbouw van een schuur tot woning, maar brengt geen verdere verstedelijking met zich mee, omdat het om een inpandig verbouwing gaat en het oppervlak aan bebouwing dus niet toeneemt. Voor het toestaan van een woning in een cultuurhistorische schuur is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, waar de provincie Utrecht ook goedkeuring voor heeft gegeven. Daarmee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Interim Omgevingsverordening.
Uit de Interim Omgevingsverordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voort met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling..
3.3.3 Conclusie provinciaal beleid
Voorliggend plan is niet in strijd met het provinciaal beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030
De structuurvisie heeft betrekking op de gehele gemeente Woerden en bevat de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma’s een plek moeten krijgen in Woerden. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie plangebied gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030.
De gemeente heeft in de structuurvisie vijf kernambities geformuleerd als leidraad voor de ontwikkelingsrichting:
- 1. Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen
Het is voor de toekomst van Woerden van belang om de kwaliteiten die Woerden heeft verder te ontwikkelen, zodat iedereen, inwoner en bezoeker, trots kan zijn op Woerden. Die kwaliteiten zijn een stedelijke kern met goede voorzieningen en een diversiteit aan woonmilieus, centraal gelegen in het Groene Hart.
- 2. Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt
De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als vertrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden.
- 3. Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk
Woerden is een aantrekkelijke woon- en werkgemeente en dat willen we ook blijven. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Dat betekent investeren in de bestaande woon en werkgebieden.
- 4. Woerden goed bereikbaar
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor het goed kunnen functioneren van een gemeente. Dit geldt niet alleen voor auto’s, maar ook voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. De ambitie is om goed bereikbaar te zijn binnen de regio.
- 5. Regionale functie verder uitbouwen
Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie. Geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. Wat betreft woningbouw is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bouwcapaciteit is binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Concreet gaat het om:
- a. Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus);
- b. Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).
In de eerste plaats vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande kernen, maar ook daarbuiten, mits dit tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt. Daarbij zijn de ruimtelijke vraagstukken steeds integraal benaderd en is gezocht naar situaties waarin ontwikkelingen elkaar kunnen versterken.
In algemene zin geldt bij de programmering en locatiekeuze het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen in eerste instantie binnenstedelijk plaatsvindt via inbreiding. In tweede instantie wordt geherstructureerd en getransformeerd in gebieden waar verouderde werkgebieden aan kwaliteit kunnen winnen door woonfuncties toe te voegen. De kwaliteit van een verouderd werkgebied wint aan kwaliteit, omdat de leefbaarheid van dit gemengde gebied wordt verbeterd.
Toetsing
Het toekennen van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw' waarmee de realisatie van één extra woning in de schuur wordt mogelijk gemaakt is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ruimtelijke Structuurvisie. De bestaande cultuurhistorische schuur blijft behouden en krijgt een duurzame invulling door de schuur te renoveren en om te bouwen tot woning. Al met al wordt met de beoogde ontwikkeling de leegstand/verpaupering van een bestaande cultuurhistorische schuur in het landelijk gebied opgelost en wordt een bijdrage geleverd aan het realiseren van een leefbare en aantrekkelijke gemeente. Tevens wordt in de ontwikkeling ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt genomen en deze verder versterkt. De ontwikkeling is dan ook in lijn met de gemeentelijke ruimtelijke visie.
3.4.2 Woerden Woont - 2019-2024
De druk op de Woerdense woningmarkt is enorm, met name voor starters en senioren. Ook stagneert de doorstroming en stijgen prijzen hard. Het actieprogramma Wonen is opgesteld om de woningbouw in Woerden te stimuleren. Belangrijk voor het slagen van dit actieprogramma is dat het beleid op het gebied van wonen in Woerden helder en eenduidig is en aansluit bij de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt. De visie kent vijf speerpunten die de basis vormen:
- 1. 1 Bouwen voor doorstroming;
- 2. 2 Bouwen voor 1-2 persoonshuishoudens;
- 3. 3 Bouwen voor een mix aan doelgroepen;
- 4. 4 Nieuwe initiatieven de ruimte geven;
- 5. 5 Zoveel mogelijk aansluiten bij de markt.
Bouwen voor de eigen behoefte is het uitgangspunt in Woerden. Tegelijkertijd zijn de ontwikkelmogelijkheden beperkt door de rode contouren. De kwaliteit van het wonen in het Groene Hart heeft ook deze keerzijde. In het buitengebied moet dan ook extra zorgvuldig omgegaan worden met de nieuwbouwmogelijkheden die er nog zijn.
Toetsing
Met onderhavige ontwikkeling wordt beantwoord aan de uitgangspunten van de woonvisie. Er wordt gebouwd voor eigen behoefte: de familie van de initiatiefnemer gaat in de woning in de bestaande schuur wonen. Gezien de transformatie van huidige bebouwing naar een burgerwoning is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, waarbij de hoeveelheid verhard terrein niet toeneemt en de waardevolle cultuurhistorische kenmerken van schuur behouden blijven voor de toekomst.
3.4.3 Ontwerp Omgevingsvisie Woerden
De Omgevingsvisie Woerden biedt een inhoudelijk, procesmatig en samenhangend kader voor de ontwikkeling van de ruimte. Het is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Woerden. In de Omgevingsvisie zijn diverse opgaven met een ruimtelijke impact op een evenwichtige manier afgewogen en samengebracht. Daarmee blijft het voor iedereen in de gemeente Woerden goed leven, wonen, leren, werken en ontspannen.
In de omgevingsvisie staat dat er een grote opgave ligt om te zorgen voor voldoende beschikbare, betaalbare én geschikte woningen. Naast het aantal woningen, het soort woningen en voldoende voorzieningen in de directe omgeving, dient de woonomgeving ook ruimtelijk aantrekkelijk te zijn en te passen bij de Woerdense identiteit. Dit kan door aan te sluiten bij de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de lokale identiteiten van iedere kern.
De voorgenomen ontwikkeling levert een bijdrage aan de opgave om te voorzien in voldoende woningen. Daarnaast blijft met de voorgenomen ontwikkeling een cultuurhistorische schuur behouden doordat hier een nieuwe invulling aan gegeven wordt. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de omgevingsvisie.
3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid
Voorliggend plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Algemeen
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.
Toetsing
Het plan voorziet in de renovatie van een cultuurhistorische schuur waarin één woning gerealiseerd zal worden. Deze ontwikkeling is daarmee kleinschalig te noemen, waardoor niet tot nauwelijks milieueffecten te verwachten zijn. Gelet op de aard (wonen) en omvang (1 extra woning) van dit plan is er daarom geen sprake van een activiteit (denk aan een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals genoemd in het Besluit m.e.r. Zoals in paragraaf 4.8 is omschreven valt nog niet uit te sluiten of er ook nadelige effecten ten aanzien van beschermde soorten optreden. Nader onderzoek moet dit uitsluiten en indien soorten worden aangetast is ontheffing bij de provincie nodig.
Conclusie
Een nadere beoordeling in een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk
4.2 Bodem
Algemeen
In het kader van de planologische procedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.
Toetsing
Het bodemonderzoek dat is uitgevoerd is opgenomen in Bijlage 3. Uit de analyseresultaten blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van het perceel over het algemeen licht verontreinigd is met zware metalen en PAK. Uitzondering hierop betreft de toplaag ter plaatse van boorlocatie 1 (zuidoostelijke deel van het perceel) waar een sterk verhoogd gehalte aan lood is aangetroffen. De omvang van deze verontreiniging is < 25 m3 en betreft derhalve een puntsverontreiniging. De onderlaag is licht verontreinigd met kobalt en nikkel.
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoging. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen. Voor een nadere toelichting inzake de licht verhoogde gehalten wordt verwezen naar paragraaf 4.4 van het onderzoek.
Met betrekking tot de vastgestelde milieutechnische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieutechnisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige verbouwing van de schuur tot woning. De beslissing of op deze locatie herontwikkeling mag plaatsvinden ligt uiteindelijk bij de gemeente (bouwverordening). Aanbevolen wordt om voorafgaand aan de werkzaamheden de puntverontreiniging te verwijderen. Daarnaast is het noodzakelijk om een saneringsplan op te stellen indien bij de bouwwerkzaamheden graafwerkzaamheden moeten plaatsvinden ter plaatse van de verontreiniging met zink.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
Toetsing
In onderhavige situatie is sprake van de toevoeging van een nieuwe geluidsgevoelige functie (wonen) in het kader van de Wet geluidhinder. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn in dit kader niet aan de orde omdat zich in de omgeving van het plangebied geen spoorweg en/of gezoneerd industrieterrein bevind. Ten aanzien van de omliggende wegen zal middels akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat sprake is van een goed- woon en leefklimaat.
Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij de geluidbelasting van het bouwplan ten gevolge van het wegverkeer op de Utrechtsestraatweg - Steinhagenseweg, Midden-Nederlandroute (N198), en de wegen Geestdorp en Breeveld in beeld is gebracht. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 1. Het onderzoek is gebaseerd op het maatgevende peiljaar 2031. Dit rapport bevat de resultaten van berekende geluidbelastingen.
Uit het onderzoek volgt dat de berekende geluidbelasting ten gevolge van de Utrechtsestraatweg - Steinhagenseweg Lden = 45 dB en van de Geestdorp Lden = 45 dB bedraagt, beide waarden met 5 dB gecorrigeerd ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. Verder blijkt uit de resultaten dat de geluidbelasting van de Utrechtsestraatweg Lden = 50 dB en van de MiddenNederlandroute N198 Lden = 50 dB bedraagt, beide waarden met 5 dB gecorrigeerd ex art. 110g Wgh.
De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt met 2 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Het uitgevoerde onderzoek naar bronmaatregelen en maatregelen in de overdracht levert als resultaat dat de geconstateerde overschrijdingen kunnen worden voorkomen. Echter de onderzochte maatregelen stuiten op overwegende financiële bezwaren. Derhalve kan het plan alleen gerealiseerd worden als Burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden een hogere grenswaarde vaststellen. Vaststellen van een hogere grenswaarde Wet geluidhinder kan alleen als het plan voldoet aan de criteria in de Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder. Daartoe is het plan ook getoetst aan genoemde Beleidsregel. Uit deze toetsing volgt dat het plan een geluidluwe gevel heeft (eis) maar dat de geluidgevoelige vertrekken aan de gevels met de hoogste geluidbelasting liggen (indelingscriterium, inspanningsverplichting). Het besluit hogere grenswaarden dat de Burgemeester en wethouders hebben genomen is opgenomen in
Een tweede voorwaarde voor vaststelling van een hogere grenswaarde is dat de bouwer door middel van een berekening moet aantonen met welke extra geluidwerende voorzieningen aan de gevels voldaan kan worden aan het wettelijk binnenniveau van Lden = 33 dB. Voor deze berekening moet de gecumuleerde geluidbelasting en het standaardspectrum voor wegverkeerslawaai als uitgangspunt worden genomen. Deze geluidbelasting bedraagt Lden = 59 dB, ongecorrigeerd ex art.110g Wgh. Daaruit volgt dat de karakteristieke geluidwering van de gevels GA,k $ 26 dB moet zijn. Het geluidwerende onderzoek zal worden uitgevoerd en toegevoegd aan de omgevingsvergunning.
Conclusie
Wanneer bovenstaande maatregelen in acht worden genomen vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.4 Luchtkwaliteit
Algemeen
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent
luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio’s om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen, zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico’s optreden.
Toetsing
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één extra woning. Het plan draagt daarom ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast ligt de dichtstbijzijnde provinciale weg (N198) op meer dan 50 meter (circa 65 meter) van het plangebied en ligt er geen Rijksweg in de omgeving van het plangebied. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico’s. vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
4.5 Bedrijven En Mlieuzonering
Algemeen
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. In de brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn deze richtafstanden opgenomen. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Toetsing
Voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een juiste afstemming tussen de verschillende voorkomende functies en wonen noodzakelijk. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van een milieuzonering die uitgaat van richtinggevende afstanden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur, stof) en gevoelige functies. Doorgaans wordt daarvoor de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) gehanteerd.
Het projectgebied kan op basis van de VNG-brochure gezien worden als een ‘gemengd gebied’. Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging of een gebied dat gelegen is nabij hoofdinfrastructuur. De locatie is gelegen aan een bebouwingslint in het buitengebied van Woerden; een gebied met verscheidene functies, waaronder (agrarische) bedrijvigheid. Daarnaast is het plangebied gelegen nabij de provinciale weg. Kenmerkend voor het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Gelet op de aanwezige functies en infrastructuur is ter plaatse van de voorliggende locatie sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied', waardoor de richtafstand terug kan worden gebracht met één afstandsstap. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de nietwoonfuncties in en in de nabijheid van het plangebied geïnventariseerd:
Adres | Bedrijfstype | Milieucategorie | Richtafstand | Werkelijke afstand |
Bedrijventerrein Breeveld | Tot milieucategorie 3.1 | 3.1 | 50 (30) | 230 m |
Breeveld 1A | Kaasgroothandel | 2 | 30 (10) | 210 m |
Geestdorp 21A | Melkrundveehouderij | 3.2 | 100 (*) | 150 m |
Geestdorp 22 | Kaasgroothandel | 2 | 30 (10) | 157 m |
Geestdorp 24 | Burgerwoning met atelier | - | - | 55 m |
Geestdorp 26A | Bedrijfsbestemming (**) | 2 | 30 (10) | 51 m |
(*) Voor de bepaling van de richtafstanden van veehouderijen wordt voor wat betreft het aspect geur niet uitgegaan van de VNG-Brochure maar van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) of het Activiteitenbesluit. Het is vaste jurisprudentie dat, als tussen de inrichting en een geurgevoelig object de in het Activiteitenbesluit of Wgv genoemde afstanden worden aangehouden, behoudens bijzondere omstandigheden, mag worden aangenomen dat bij het geurgevoelig object een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Dit geldt ook voor de afstanden tot de mestopslag. Voorwaarde is dat de cumulatie van geur van omliggende veehouderijen (achtergrondbelasting) aanvaardbaar is.
(**) het werkelijke gebruik van de locatie Geestdorp 26a is niet bekend bij de Odru.
Zoals getoond in bovenstaande tabel wordt voldaan aan de grootste richtafstanden voor de functies. Daarmee worden de bedrijven niet in onevenredig geschaad in de ontwikkelingsmogelijkheden en is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.6 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De normstelling heeft de status van een grenswaarde die niet overschreden mag worden.
Voor kwetsbare objecten wordt in zowel bestaande als nieuwe situaties het niveau van 10-6 per jaar als grenswaarde gehanteerd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn alleen toegestaan onder een gewichtige motivering. Bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen de PR 10-6 contour.
Het GR kan worden beschouwd als de maat van maatschappelijke ontwrichting in geval van een calamiteit (en drukt dus de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal 10 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit). De normstelling heeft de status van een oriënterende waarde. Deze waarde is geen vastgestelde wettelijke norm. Voor het bevoegd gezag geldt met betrekking tot het GR wel een verantwoordingsverplichting.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004 legt veiligheidsnormen op aan overheden die besluiten nemen over bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij om bijvoorbeeld chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij (beperkt) kwetsbare objecten waaronder woningen, ziekenhuizen, scholen, winkels, horecagelegenheden en sporthallen. Hierdoor ontstaan risico’s voor mensen die in de buurt ervan wonen of werken.
Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen met externe veiligheid rekening te houden. Dit betekent bijvoorbeeld dat woningen op een bepaalde afstand moeten staan van een bedrijf dat werkt met gevaarlijke stoffen.
Regelgeving transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoor
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In het Bevt staan regels voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Bevt hanteert een vaste grens van 200 meter, vanaf de buitenrand van de transportroute, waarbuiten in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Buiten de 200 meter is een verantwoording niet noodzakelijk. Wel geldt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk maken buiten de 200 m dient in de toelichting aandacht moet worden gegeven aan de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid voor zover het binnen het invloedsgebied van de transportroute is gelegen.
Ten aanzien van de verantwoordingsplicht groepsrisico wordt, net als bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), onderscheid gemaakt tussen een volledige verantwoording en een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een volledige verantwoording kan bovendien achterwege blijven indien kan worden aangetoond dat:
- a. het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico, of;
- b. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, met niet meer dan 10% toeneemt en;
- c. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, niet wordt overschreden.
- d. Indien sprake is van een volledige verantwoording dienen maatregelen ter beperking van het GR, alternatieve ruimtelijke ontwikkelingen met een lager GR en mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van de omvang van een calamiteit te worden overwogen. Een beperkte verantwoording houdt wel rekening met de effecten van een calamiteit en vindt alleen plaats als het plangebied binnen het invloedsgebied (effectgebied) van transportassen is gelegen.
In het Bevt zijn tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Een PAG is een zone, waarbinnen een aanvullende verantwoording noodzakelijk is met betrekking tot het al dan niet nemen maatregelen om de effecten van een plasbrand te beperken en de zelfredzaamheid van personen.
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied geïnventariseerd. Hiervoor is gebruik gemaakt van de provinciale risicokaart. In de nabijheid van het plangebied is de volgende risicobron aanwezig:
- Transport van gevaarlijke stoffen;
Transport van gevaarlijke stoffen
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen ingesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Doorgaand verkeer door de gemeente Woerden is daarmee niet (meer) toegestaan. De aangewezen routes voor gevaarlijke stoffen lopen niet langs het plangebied.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen met ontheffing (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is dermate laag dat nader onderzoek naar plaatsgebonden risico en groepsrisico in principe niet noodzakelijk is. Derhalve gelden er geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling. Voor de volledigheid worden verderop in deze paragraaf de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd.
Maatgevende scenario en bestrijdbaarheid
Eén van de ergst denkbare scenario’s bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N198 is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) van een tankwagen met brandbaar gas door impact (zoals een aanrijding). Hierbij zal de gehele inhoud van de tankwagen ineens explosief vrijkomen. Als gevolg van de explosie is er ook een drukgolf, waarbij veel hitte vrij komt door de ontstane vuurwolk. De kans hierop is afhankelijk van verschillende omstandigheden, maar in de meeste gevallen erg klein. Bij het ergst denkbare scenario zullen tot 355 meter (invloedsgebied) van het incident nog slachtoffers kunnen vallen. Tot op ongeveer 400 meter kunnen mensen eerstegraads brandwonden oplopen.
Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van incidenten, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. In de huidige situatie zijn deze aspecten, onder normale omstandigheden, voldoende.
Zelfredzaamheid
Bij een incident met het vervoer van brandbare stoffen , is het van belang dat mensen veilig kunnen vluchten. Hiervoor is een vluchtweg vanuit de objecten, richting de omgeving, in een afgekeerde zijde van deze risicobronnen van belang.
De veiligheidsregio adviseert doorgaans om bij eventuele verbouw en/of (vervangende) nieuwbouw een vluchtweg vanuit de objecten te realiseren, via de gevel aan de afgekeerde zijde van de N198. Hier dient bij de uitwerking van de bouwplannen rekening mee gehouden te worden. Om ervoor te zorgen dat toekomstige bewoners voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen, is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Daarbij dient men tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie).
Elektromagnetische straling
Er is in de omgeving geen hoogspanningslijn aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzone reikt tot het plangebied. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.7 Water
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Dit waterschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Het algemene waterbeleid dat op het plangebied van toepassing is, staat beschreven in het Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21) van de Rijksoverheid, het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht en de Waterkoers van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit).
Toetsing
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopen waaruit blijkt dat er geen waterschapsbelang van toepassing is. Dit heeft als gevolg dat de standaard waterparagraaf kan worden overgenomen. De watertoets is opgenomen in Bijlage 7.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.
De ruimtelijke ontwikkeling maakt het mogelijk om een functiewijziging in bestaande bebouwing toe te staan. Functiewijzigingen hebben geen invloed op water. Om deze reden voldoet het plan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui deze extra versnelde afvoer niet verwerken, waardoor wateroverlast binnen of buiten het plangebied kan ontstaan. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet de versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeeld voorkomen: infiltreren van regenwater in de bodem met een wadi of greppel, de aanleg van waterberging onder een gebouw of infrastructuur. Voorbeeld compenseren: graven extra oppervlaktewater, berging onder straten.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.8 Ecologie
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
Er is een quickscan natuur uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 5. In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgende de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. ook is nagegaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Soortenbescherming
Omdat niet kan worden uitgesloten dat vaste verblijfplaatsen van vleermuis en jaarrond beschermde nesten van huismus worden aangetast dient nader onderzoek te worden uitgevoerd voorafgaand aan de werkzaamheden. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd, wanneer deze verblijfplaatsen worden aangetroffen zal ontheffing moeten worden aangevraagd bij de provincie.
Gebiedsbescherming
In Nederland staan veel Natura 2000-gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In het Programma Aanpak Stikstof (PAS) zijn alle Natura 2000-gebieden opgenomen waar ten minste één stikstofgevoelig habitat voorkomt dat te maken heeft met overbelasting door stikstof. Ook kleinschalige initiatieven kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie en moeten om die reden daarop worden beoordeeld. Voor kleine plannen waarvan op voorhand (en goed gemotiveerd) kan worden onderbouwd dat deze - vanwege bijvoorbeeld de grote afstand tot Natura 2000-gebieden - geen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de relevante Natura 2000-gebieden, kan een passende beoordeling van de stikstofdepositie achterwege blijven. Hiermee geeft het ministerie ruimte voor een kwalitatieve onderbouwing voor kleine projecten, waarvan op voorhand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen (significant) negatief effect is op de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dichtbij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend.
Door de kleinschaligheid van de aanvraag, gaat in de 'gebruiksfase' om een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen die op gaan in het grotere aantal verkeersbewegingen van de omliggende ontsluitingswegen (Rijksweg). Het is daarom op voorhand duidelijk dat deze verkeersbewegingen in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUS-berekeningen wordt geschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 7 kilometer. Binnen deze afstand bevinden zich geen stikstofgevoelige habitats. Hiermee kan worden geconcludeerd dat nader stikstofonderzoek niet noodzakelijk is voor dit wijzigingsplan.
Conclusie
Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur vooralsnog geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen c.q. wijzigingsplannen.
Het bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, Gemeente Woerden is van voor het huidige erfgoedbeleid (bestaande uit een archeologische beleidskaart uit 2010 en de erfgoedverordening vastgesteld in 2015). In de erfgoedverordening is in artikel 16 geregeld dat de archeologische beleidskaart van toepassing is en verwerkt dient te worden in nieuwe of te wijzigen bestemmingsplannen. In het wijzigingsplan moetendaarom de huidige archeologische waarde (waarde 3a met vrijstelling tot 100 m² en dieper dan 30 cm onder huidig maaiveld) als dubbelbestemming en met bijbehorende regels op genomen worden.
Toetsing
Bij de voorgenomen ontwikkeling vinden geen bodemingrepen groter dan 100 m2 plaats.Gezien de grootte van het gebouw (circa 90 m² voor de vloer, met werkruimte voor het funderingsherstel is de verwachting dat de totale ingreep meer dan 100 m² gaat bedragen) valt dit onder de uitzondering voor plangebieden kleiner dan 2500 m², aangezien ook voldaan wordt aan de hieraan gekoppelde voorwaarden. Op basis hiervan is er geen verplichting voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Ten aanzien van cultuurhistorie wordt de aanwezige schuur aangewezen als 'cultuurhistorische waardevol'. Dat deze schuur archeologisch waardevol is, is ook aangetoond door middel van bouwhistorisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 4. Daarnaast wordt deze schuur gerenoveerd, waarmee het object voor de toekomst behoeden blijft in goede kwaliteit. Er vindt een kwaliteitsverbetering plaats die groter is dan 10% van de uiteindelijk beoogde waarde van de woning. Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Belvedere regeling.
Conclusie
Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.10 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW13 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Onderhavige ontwikkeling richt zich op het toevoegen van één extra wooneenheid. Gelet op het feit dat het plangebied in het buitengebied van Woerden ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor ‘buitengebied’ aangehouden kunnen worden. Het buitengebied van wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een ‘niet-stedelijk gebied’. Voor de ontwikkeling van 1 vrijstaande koopwoning volgt uit deze kencijfers dat er maximaal 8,6 extra verkeersbewegingen per etmaal ontstaan. Dit extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld in de omgeving.
Parkeren
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen heeft de gemeente Woerden beleid in de vorm van de Nota Parkeernomen. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen dient gekeken te worden naar het functietype en waar de functie zal worden gerealiseerd. Volgens de nota dient het woontype ‘Koop, vrijstaand/villa’ aangehouden te worden in de stedelijke zone ‘Woerden rest bebouwde kom ’. Hieruit volgt de behoefte aan 2,2 parkeerplaatsen voor onderhavige ontwikkeling waarvan 0,3 bestemd is voor bezoekers. Ter dienste van de woning worden een tweetal parkeerplaatsen gerealiseerd op het eigen terrein, waarvoor voldoende ruimte is. Voor het aandeel bezoekers is er in de doodlopende straat Geestdorp ter plaatse van de woning voldoende ruimte om te parkeren.
Daarnaast wordt in de regels van dit wijzigingsplan het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Parkeernormen Woerden’ van de gemeente Woerden van toepassing verklaard. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen concreet getoetst wordt of in het bouwplan voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 5 Wijze Van Bestemmen
5.1 Algemeen
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en regels die vergezeld gaan van een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hierover interpretatieverschillen blijken te bestaan.
Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in het bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één ‘enkel’ bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels ‘iets’ geregeld. Dat ‘iets’ kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Wijzigingsplan
De grondslag voor dit wijzigingsplan wordt gevormd door artikel 35.8 van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’. In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om de plankaart te wijzigen, zodanig dat de aanduiding “rijksmonument”,"gemeentelijk monument", "karakteristiek hoofdgebouw" of "cultuurhistorisch waardevol bijgebouw aan de plankaart wordt toegevoegd dan wel verwijderd.
De regels van dit wijzigingsplan zijn inhoudelijk opgesteld in lijn met het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’. Dit wijzigingsplan kent de enkelbestemming ‘Wonen’, 'Agrarisch - Landschappelijke waarden', de dubbelbestemming 'Waterstaat', de gebiedsaanduiding 'overige zone - burgerwoning', bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevol bijgebouw' en de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - openheid en karakteristiek verkavelingspatroon'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planologische ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een plan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het plan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming. De kosten worden verhaald via een intentieovereenkomst ten aanzien van de haalbaarheid en de leges ten aanzien van de formele procedure. Hiermee is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.
De economische uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan is hiermee aangetoond.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Overleg en inspraak
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een plan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.
Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het wijzigingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.
De provincie Utrecht heeft in haar vooroverlegreactie laten weten geen aanleiding te zien om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft aangegeven dat er een nieuwe ‘Waterkoers’ is vastgesteld en dit moet terugkomen in het wijzigingsplan. Deze opmerking is in paragraaf 4.7 verwerkt.
Zienswijzen
Het wijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder kon in deze periode zienswijzen indienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen op het ontwerp wijzigingsplan.
Bijlage 1 Waardering Cultuurhistorisch Waardevolle (Bij)gebouwen
Adres | Cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen | Waardering | |
Geestdorp 27 | naast | schuur | middel |
GM = gemeentelijke monument
RM = rijksmonument
l, m, h = waardering bijgebouw in laag, middel of hoog
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Besluit Hogere Grenswaarden
Bijlage 2 Besluit hogere grenswaarden
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Bouwhistorische Verkenning
Bijlage 4 Bouwhistorische verkenning
Bijlage 5 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 5 Ecologisch onderzoek