KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Landschappelijke Waarden
3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Overige Regels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
Artikel 7 Slotregel
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
2 Het Initiatief
2.1 Huidige Situatie
2.2 Planbeschrijving
3 Beleid
3.1 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid
3.2 Nationaal Beleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
4 Milieu- & Omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Bodem
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Ecologie
4.7 Milieuzonering
4.8 Archeologie
4.9 Cultuurhistorie
4.10 Waterhuishouding
4.11 Duurzaamheid
4.12 Verkeer En Parkeren
5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
5.2 Wijzigingsplan
6 Economische Uitvoerbaarheid
7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Participatie
7.2 Zienswijzen

‘s-Gravensloot 23, Kamerik

Wijzigingsplan - Gemeente Woerden

Vastgesteld op 04-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het wijzigingsplan ‘‘s-Gravensloot 23, Kamerik’ van de Gemeente Woerden, bestaande uit een verbeelding met bijbehorende regels.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.6 Moederplan

Het moederplan betreft het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' van de gemeente Woerden, vastgesteld door de raad op 3 juli 2008. Alsmede het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' (vastgesteld door de raad op 26 april 2012.
Bestemmingsplan 'Parkeernormen' van de gemeente Woerden, vastgesteld op 24 mei 2017, beslaat het gehele vigerende gebied van bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld en derhalve van invloed op bovengenoemd moederplan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van de planregels wordt gemeten conform artikel 2 van de regels van het moederplan.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Landschappelijke Waarden

Op de voor 'Agrarisch - Landschappelijk Waarden' aangewezen gronden is artikel 3 van de planregels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden op 3 juli 2008, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.

3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Overige Regels

Op dit wijzigingsplan zijn de algemene regels uit hoofdstuk 3 van het moederplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld', voor zover relevant, van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan '‘s-Gravensloot 23, Kamerik' van Gemeente Woerden.

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de locatie 's-Gravensloot 23 in Kamerik. Ter plaatse is een melkveehouderij gevestigd. In 2016 heeft de melkveehouderij de omslag gemaakt van een traditionele melkveehouderij naar een biologische melkveehouderij. Vanwege de omslag naar een biologische melkveehouderij voldoet de omvang van de huidige stal niet. Derhalve wenst de initiatiefnemer de stal uit te breiden met ca. 912 m². Middels de beoogde uitbreiding van de stal zal in de toekomstige situatie worden voldaan aan de eisen die aan een biologische melkveehouderij worden gesteld. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheid van een bestaand agrarisch bedrijf in de vorm van een melkveehouderij en wordt het dierenwelzijn verbeterd.
Hiervoor is op 30 maart 2021 een verzoek ingediend bij de gemeente Woerden voor het onderzoeken van de haalbaarheid van de beoogde uitbreiding (dossiernummer 2125363). In een reactie hierop heeft de gemeente te kennen gegeven dat het verzoek haalbaar onder voorwaarden is bevonden.
De beoogde uitbreiding van stal valt echter gedeeltelijk buiten het agrarisch bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' en de tweede herziening daarvan. In de regels van het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 32 lid 7 onder a) die het mogelijk maakt de bestemmingsgrenzen zodanig te wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid kan de uitbreiding van de stal mogelijk gemaakt worden, met inachtneming van enkele voorwaarden.
In het voorliggende wijzigingsplan wordt aangetoond dat deze ontwikkeling past binnen deze wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en wordt rekening gehouden met de door de gemeente Woerden gemaakt opmerkingen.

1.2 Ligging Plangebied

Aan de 's-Gravensloot 23 in Kamerik in de gemeente Woerden is een bestaande melkveehouderij gelegen. De initiatiefnemer is voornemens de melkveehouderij uit te breiden, deels op het perceel aan de 's-Gravensloot 22 in Kamerik. De betreffende locatie valt onder de kadastrale gemeente Kamerik, sectie M, perceelnummers 924.
Hierbinnen is het plangebied afgebakend langs de beoogde uitbreiding van het agrarisch bouwvlak. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 529 m².
Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en globale begrenzing van het plangebied.
afbeelding
Globale ligging plangebied (rode cirkel, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
afbeelding
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' (vastgesteld op 3 juli 2008). Op 26 april 2012 is herziening 2 van dit bestemmingsplan vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden. Voorts geldt het paraplubestemmingsplan 'Parkeernormen Woerden' van de gemeente Woerden, vastgesteld op 24 mei 2017.
De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
afbeelding
Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied is rood omkaderd)
Ter plaatse van 's-Gravensloot 23 geldt de bestemming 'Agrarisch – Landschappelijke Waarden'. Tevens is de locatie voorzien van een agrarisch bouwvlak. Het agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 16.529 m². Binnen de bestemming 'Agrarisch – Landschappelijke Waarden' is het huidige gebruik in de vorm een agrarische melkveehouderij toegestaan. Tevens is een bedrijfswoning toegestaan, waarbij deze tevens is aangeduid als 'karakteristiek hoofdgebouw'. Een deel van de bestaande agrarische bebouwing is voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw'. In de regels is bepaald dat het agrarisch bouwvlak geheel mag worden bebouwd. Voor 'overige gebouwen' wordt uitgegaan van een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 10 m.
Het onderhavige gebied is niet voorzien van de gebiedsaanduidingen 'Archeologisch waardevol gebied' of 'Gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde'.
De initiatiefnemer is voornemens de bestaande stal aan oostzijde van de bestaande stal uit te breiden op het perceel met de bestemming 'Bedrijf', met de nadere aanduiding ‘opslag’. Binnen deze bestemming is het beoogde gebruik als agrarisch bedrijf niet mogelijk. Echter biedt het bestemmingsplan in artikel 3 lid 7 onder a de mogelijkheid om het agrarisch bouwvlak te vergoten met niet meer dan 10% middels een wijzigingsplan. In toelichting paragraaf 3.1 wordt getoetst aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en geeft een planbeschrijving van de toekomstige omstandigheden. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven, en wordt het wijzigingsplan tevens getoetst aan de wijzigingsbevoegdheid. Hoofdstuk 4 omvat de uitvoeringsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 6 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

2 Het Initiatief

2.1 Huidige Situatie

Het plangebied is gelegen aan de 's-Gravensloot, aan de noordkant van Woerden. Kenmerkend voor de omgeving van het plangebied is het polderland bestaande uit veenweides en lintbebouwing. De 's-Gravensloot betreft een veenlint, deze wegen zijn vaak oost-west georiënteerd en haaks op de verkavelingsrichting. Naast de wegen zijn vaak watergangen gelegen met korte rijen knotwilgen. Voor de ontsluiting van erven en landbouwkavels ligt een groot aantal bruggen en duikers langs de weg.
Het plangebied is omgeven door voornamelijk agrarische gronden. In de omgeving van het plangebied is sprake van relatief intensieve bebouwing bestaande uit voornamelijk woningen, bedrijven en agrarische bedrijfspercelen. Aan de westkant van de planlocatie, aan de 's-Gravensloot 24 is een burgerwoning gelegen. Aan de oostkant van de planlocatie, aan de 's-Gravensloot 22, is een opslagbedrijf met een bedrijfswoning gelegen. Die gronden zijn bedrijfsmatig in gebruik.
Onderstaande afbeelding toont de 's-Gravensloot ter hoogte van de planlocatie.
afbeelding
Impressie 's-Gravensloot ter hoogte van de planlocatie (bron: Google Earth, maart 2021)
Op het perceel aan de 's-Gravensloot 23 is een grondgebonden melkveehouderij gevestigd. Ter plaatse is een bedrijfswoning gesitueerd met verschillende agrarische opstallen. In 2016 heeft het agrarisch bedrijf de omslag gemaakt van een traditionele melkveehouderij naar een biologische melkveehouderij. In verband met die omslag wenst de initiatiefnemer de stal uit te breiden. Een uitbreiding van de stal aan de noordkant van de bestaande is niet mogelijk omdat daar een hoofdwaterleiding van Vitens is gelegen en daar moet bebouwing op een minimale afstand vandaan blijven. Bebouwing aan de westzijde zouden de logistiek en de verkeersbewegingen op het boerenerf beperken. Hierdoor zal een onveilige en onoverzichtelijke situatie ontstaan. Daarom wenst de initiatiefnemer de stal uit te breiden aan de oostkant van de bestaande stal, deels ter plaatse deel van het bedrijfsperceel aan de 's-Gravensloot 22. Het betreft een perceelsgedeelte met een omvang van 529 m². De betreffende gronden zijn op dit moment onbebouwd en in gebruik als weide.
De navolgende afbeelding toont de huidige situatie ter plaatse waar de uitbreiding van de stal is beoogd.
afbeelding
Impressie huidige situatie plangebied (bron: Initiatiefnemers)

2.2 Planbeschrijving

De initiatiefnemer is voornemens de bestaande stal van het biologisch melkveebedrijf op het perceel aan de 's-Gravensloot 23 aan de oostkant uit te breiden met ca. 912 m². Het te realiseren staldeel heeft een onregelmatige vorm met een bouwhoogte van ca. 9,2 m en een lengte van ca. 88,5 m. Aan de zijde van de 's-Gravensloot betreft de breedte ca. 9,2 m, aan de achterzijde betreft de breedte ca. 11,25 m.
Door de beoogde uitbreiding van stal ontstaat er een extra rij ligplaatsen die voorzien zal zijn van koematrassen, een extra rij emissiearme roostervloer en een extra rij voerhekken. Door het geheel te onderkelderen wordt ook de mestopslag vergroot. Middels deze aanpassingen kan worden voldaan aan de eisen die aan de stal en aan een biologische melkveehouderij worden gesteld. Hiermee wordt de duurzaamheid en dierenwelzijn van het bedrijf verbeterd. Er heeft hierbij geen uitbreiding van de veestapel plaats.
De navolgende afbeelding toont een plattegrond van de beoogde situatie.
afbeelding
Plattegrond beoogde stal (bron: Architectenbureau Willem S. van Vliet d.d. 19 januari 2021)
afbeelding
Achtergevel en doorsnede beoogde stal (bron: Architectenbureau Willem S. van Vliet d.d. 21 juni 2021)
De opzet en logistiek van het bedrijf blijft onveranderd. Het bedrijf is en blijft toegankelijk vanaf de bestaande toerit aan de 's-Gravensloot, ook voor het bevoorradende verkeer. Ook de parkeersituatie wijzigt niet; er is voldoende ruimte beschikbaar voor het benodigde parkeren.
Gelet op de ligging te midden van bestaande (lint-)bebouwing en nabij de bedrijfsbebouwing van 's-Gravensloot 22 is de uitbreiding niet of nauwelijks zichtbaar vanaf het openbare gebied. Gezien vanaf het noorden, vanuit het open landelijke gebied, verandert het ruimtelijke beeld niet wezenlijk, omdat de nieuwbouw aansluit op de bestaande bedrijfsbebouwing en omdat de landschappelijke elementen die van oudsher de erven omringen (knotwilgen en boomgaard) behouden blijven. Verder volgt de bebouwing de richting van het kenmerkende landschap. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een zorgvuldige inpassing in het agrarisch cultuurlandschap Kockengen - Kamerik – Zegveld.
Coördinatie
Er wordt voor het onderhavige initiatief ook een omgevingsvergunning opgesteld. Op grond van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening en de Coördinatieverordening gemeente Woerden 2012 is het mogelijk dat diverse procedure gezamenlijk worden doorlopen. De voorbereiding en bekendmaking van verschillende besluiten worden tegelijk behandeld.

3 Beleid

3.1 Toetsing Aan De Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 32 lid 7 onder a van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' is bepaald dat burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen zodanig te wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot. Met de op 26 april 2012 vastgestelde herziening 2 zijn hierin geen veranderingen aangebracht.
Planspecifiek
Ter plaatse van de 's-Gravensloot 23 geldt de bestemming 'Agrarisch – Landschappelijke Waarden' met een agrarisch bouwvlak. Het agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van ca. 16.529 m². De initiatiefnemer is voornemens de bestaande stal aan oostzijde van de bestaande stal uit te breiden met ca. 912 m². Van de beoogde uitbreiding is ca. 529 m² gelegen binnen de bestemming 'Bedrijf'. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is het beoogde gebruik als agrarisch bedrijf niet mogelijk. Middels het voorliggende wijzigingsplan zal de bedrijfsbestemming worden omgezet naar de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke Waarden' met een agrarisch bouwvlak. Hierdoor wordt het bestaande agrarisch bouwvlak met ca. 3,2% vergroot. Derhalve kan er geconcludeerd worden dat er geen vergroting of verkleining plaatsvindt van meer 10% en is de beoogde ontwikkeling mogelijk op basis van artikel 32 lid 7 onder a.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

3.2 Nationaal Beleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk, met name bij het onderdeel 'toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied'.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wet ruimtelijke ordening, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
Planspecifiek
Het Barro is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied en de directe omgeving.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat gronden waaraan een agrarische bestemming is toegekend niet worden gezien als stedelijke ontwikkeling. Bij het vergroten van een bouwvlak waarbinnen bebouwing ten behoeve van een grondgebonden veehouderij gerealiseerd mag worden, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kunnen de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
Planspecifiek
De agrarische sector betreft ongeveer de helft van het grondgebied in de provincie Utrecht. De provincie Utrecht streeft naar een sector die economisch vitaal blijft. Daarom wenst de provincie een bijdrage te leveren aan de agrarische bedrijven die de bedrijfsvoering wijzigen naar een meer circulaire, natuurinclusieve, klimaatneutrale en diervriendelijke landbouw (kringlooplandbouw), met behoud van gebiedskwaliteiten en gezonde leefomgeving. Voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van een stal van een biologische melkveehouderij. Door het uitbreiden van de stal wordt een bijdrage geleverd aan meer diervriendelijke- en kringlooplandbouw. Het gaat niet gepaard met een uitbreiding van de veestapel.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.

3.3.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de Interim Omgevingsverordening en Programma's:
Interim Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
Planspecifiek
Agrarische bedrijven
Er is sprake van het vergroten van een bouwblok boven de 1,5 ha: hierbij is artikel 8.1 lid 3 van toepassing. In dat artikel is bepaald dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op locaties binnen agrarische bedrijven, bestemmingen en regels kan bevatten die voorzien in uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij tot maximaal 2,5 hectare, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing:
  2. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
  3. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting; en
  4. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
Na de beoogde uitbreiding van het agrarisch bouwvlak aan oostkant heeft het agrarisch bouwvlak een omvang van minder dan 2,5 hectare. Op dit moment is de omvang van het agrarisch bouwvlak ca. 16.529 m². Met de beoogde uitbreiding wordt het agrarisch bouwvlak met ca. 529 m² vergroot. In de toekomstige situatie heeft het agrarisch bouwvlak daarom een omvang van ca. 17.058 m².
Er is met het onderhavige initiatief sprake van een zorgvuldige inpassing, die recht doet aan de landschappelijke karakteristieken van het agrarisch cultuurlandschap Kockengen - Kamerik – Zegveld. Weliswaar wordt de typische strokenverkaveling van dit landschap ter plekke, door de uitbreiding van de stal over de erfgrens heen, enigszins tenietgedaan. Een alternatief, zoals een uitbreiding aan de achterzijde, is niet realistisch. Daarbij doet het initiatief zich voor in de bestaande (lint-)bebouwing aan 's-Gravensloot, waarbij de zichtbaarheid vanaf het openbare gebied uiterst beperkt is en daarmee ook het openbare belang. Verder volgt de bebouwing de richting van het kenmerkende landschap. Gezien vanaf het noorden, vanuit het open landelijke gebied, verandert het ruimtelijke beeld niet met het onderhavige initiatief, omdat de nieuwbouw aansluit op de bestaande bedrijfsbebouwing en omdat de landschappelijke elementen die van oudsher de erven omringen (knotwilgen en boomgaard) behouden blijven. Derhalve kan gesteld worden dat sprake is van een passende inpassing.
Daarbij dient ook vermeld te worden dat de betreffende uitbreiding deels regulier binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan uitgevoerd worden en dat maar voor een deel dit wijzigingsplan nodig is.
Verder blijkt uit toelichting hoofdstuk 2 dat in 2016 het agrarisch bedrijf de omslag heeft gemaakt van een traditionele melkveehouderij naar een biologische melkveehouderij. Vanwege de omslag naar een biologische melkveehouderij voldoet de omvang van de huidige stal niet. Middels de beoogde uitbreiding van de stal zal in de toekomstige situatie worden voldaan aan de eisen die aan een biologische melkveehouderij worden gesteld. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheid van een bestaand agrarisch bedrijf in de vorm van een melkveehouderij en wordt het dierenwelzijn verbeterd. Verder zal worden voorzien in emissiearme roostervloer waardoor de milieubelasting afneemt, dit komt de volksgezondheid ook ten goede.
Geconcludeerd kan worden dat voldaan wordt aan de in artikel 8.1 lid 3 genoemde voorwaarden.
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
Grondwaterbeschermingsgebied
Op kaart 6 'Ondergrond en bodem kaart 1' is het plangebied gelegen in 'Grondwaterbeschermingsgebied'. Voor het Grondwaterbeschermingsgebied geldt de instructieregel ruimtelijke bescherming grondwater (artikel 3.7 van de Interim Omgevingsverordening). Daarin is geregeld dat een ruimtelijk plan binnen het grondwaterbeschermingsgebied geen activiteiten toelaat en geen bestemmingen en regels bevat die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie. Specifiek voor het Grondwaterbeschermingsgebied geldt dat er geen werkzaamheden mogen plaatsvinden die dieper reiken dan 3 meter onder het maaiveld.
Met de beoogde ontwikkeling, waarbij de bestaande stal wordt uitgebreid ten behoeve van een biologische melkveehouderij, vinden geen werkzaamheden plaats die dieper reiken dan 3 meter onder het maaiveld. Het betreft daarbij geen activiteit uit de 'lijst verboden activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden'. Derhalve kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet als risico wordt gezien voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.
CHS - Archeologische Waardevolle Zone
Het plangebied is op kaart 15 van de omgevingsverordening gelegen in gebied aangegeven als 'Archeologische Waardevolle Zone'. Het plangebied maakt namelijk onderdeel uit van de Romeinse Limes. Met de beoogde ontwikkeling wordt de stal uitgebreid. De archeologische waarden van het plangebied worden met de beoogde ontwikkeling niet aangetast. In toelichting paragraaf 4.8 is dit nader toegelicht.
Cultuurhistorische hoofdstructuur
Kaart 15 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' geeft aan dat het plangebied ligt in 'CHS - agrarisch cultuurlandschap'. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Cultuurhistorische Hoofdstructuur: agrarisch cultuurlandschap Kockengen – Kamerik – Zegveld. De cultuurhistorische waarde van het agrarisch cultuurlandschap ligt met name in de gaafheid van de historische verkavelingsstructuur, de ontginningsrichting, het waterbeheersingssysteem en de samenhang van de agrarische patronen en de bebouwingslinten met de historisch kenmerkende gebouwen.
De ’s Gravensloot heeft aan de Kamerikse zijde lintbebouwing waarbij de verschillende erven de begrenzing zijn van de achterliggende weidepercelen. De verkavelingsstructuur begint achter de bebouwing van de 's-Gravensloot. De beoogde uitbreiding van de stal vindt plaats op een locatie waar vanaf het openbaar gebied al beperkt zicht op is. In de huidige situatie zijn de doorzichten al beperkt. Gezien vanaf de noordzijde van het plangebied verandert het aanzicht niet. De landschappelijke elementen die van oudsher de erven omringen (knotwilgen en boomgaard) blijven met de beoogde ontwikkeling intact. De zichtbare consequenties van de perceelsgrensoverschrijding zijn op daarmee beperkt. De ontwikkeling is beoogd binnen een bestaand boerenerf, er vindt daarom geen verdere verstedelijking plaats. Derhalve kan gesteld worden dat de cultuurhistorische waarden met de beoogde ontwikkeling niet verloren zullen gaan.
Landschap Groene Hart
Volgens kaart 16 'Cultuurhistorie en landschap kaart 2' ligt het plangebied in het landschap Groene Hart. Ontwikkelingen mogen de kernkwaliteiten van het landschap niet aantasten. Het voorliggende plan betreft de uitbreiding van een stal. Hierbij zullen de kernkwaliteiten van het landschap niet verder aangetast worden. Geconcludeerd kan worden dat, gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling, er geen kernkwaliteiten van het Groene Hart worden aangetast.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het beoogde plan voor de realisatie van de uitbouw in lijn is met de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Woerden

Op 12 april 2022 is de 'Omgevingsvisie Woerden' door de raad van de gemeente Woerden vastgesteld. De Omgevingsvisie biedt een inhoudelijk, procesmatig en samenhangend kader voor de ontwikkeling van de ruimte. Het is een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Woerden. De kernambitie van de gemeente is om een vitale, duurzame, sociaal-inclusieve en veilige leefomgeving te borgen en te ontwikkelen, met als ankerpunt haar eigen identiteit binnen de regio.
De vitaliteit, identiteit en de regionale positie van de gemeente Woerden zijn de uitgangspunten waarmee de gemeente rekening mee houdt bij veranderingen in de leefomgeving. Bij iedere keuze over de toekomst van de gemeente Woerden staan deze drie uitgangspunten centraal, zodat behouden wordt wat de gemeente Woerden waardeert.
De visie is op hoofdlijnen nader uitgewerkt en toegelicht in een aantal deelgebieden. In deze gebieden komen een aantal opgaven en ontwikkelingen samen. Voor ieder gebied is een samenhangende visie wenselijk, waarin dilemma’s, kansen en knelpunten in samenhang met elkaar zijn gebracht en afgewogen tot een integrale ruimtelijke visie op het gebied. Het gaat om de volgend vijf gebieden:
  • Poort van Woerden, gelegen in en rond het stationsgebied van Woerden;
  • De Groene Brug, gelegen tussen Woerden en Harmelen;
  • Achtertuin van Harmelen, gelegen tussen Harmelen en Utrecht;
  • Het Venster, ten westen van Woerden;
  • Het Goud van Woerden.
De visie is vervolgens per thema verder uitgewerkt. De thema’s die aan bod komen zijn wonen, werken, mobiliteit, landbouw, recreatie, natuur, klimaatadaptatie, energie en bodemdaling. Per thema (bijvoorbeeld het thema wonen) wordt aangegeven op welke manier dit onderwerp in de toekomst kan worden ontwikkeld.
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een stal uitgebreid aan de 's-Gravensloot. Eén van de vier doelstellingen voor het thema landschap is een economisch vitale en duurzame landbouwsector als groot beheerder van het veenweidelandschap. Een vitale en duurzame agrarische sector vormt een natuurlijke garantie voor het behoud van de landschappelijke kwaliteiten op de lange termijn. De gemeente ziet de landbouw als een van de belangrijkste dragers van het landschap. Het gebruik door boerenbedrijven staat centraal en bepaalt mede het landschap. De landbouwsector krijgt binnen bepaalde grenzen zoveel mogelijk ruimte voor agrarische bedrijfsontwikkeling. De beoogde uitbreiding van de stal van het agrarisch bedrijf aan de 's-Gravensloot 23 is van belang voor toekomstbestendigheid van het bedrijf en betreft bovendien slechts een beperkte verruiming van de bouwmogelijkheden.
Het plangebied is gelegen in het deelgebied 'Het goud van Woerden'. Het open veenweidelandschap ten noorden van de Oude Rijn, onderdeel van het nationale landschap het Groene Hart en NOVI gebied, is het ‘Goud van Woerden’. Rust, ruimte, agrarisch gebruik, cultuurhistorie en natuur staan hier centraal. Het gebied is cultuurhistorisch een van hoogst gewaardeerde gebieden van het Groene Hart. De agrarische sector is de primaire beheerder van het landschap. De gemeente hecht belang aan de transitie naar een circulaire landbouw om de agrarische sector toekomstbestendig te maken als hernieuwde drager van het landschap. Met de beoogde ontwikkeling wordt de stal uitgebreid om te kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een biologische melkveehouderij. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de duurzaamheid van een bestaand agrarisch bedrijf in de vorm van een melkveehouderij en wordt het dierenwelzijn verbeterd.
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie Woerden.

4 Milieu- & Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op de verruiming van een bestaand agrarisch bouwvlak. Er is geen sprake van een verandering naar een gevoeliger bodemgebruik, aangezien het betreffende perceel waar de uitbreiding is beoogd nu een bedrijfsbestemming heeft. In het kader van het wijzigingsplan is dan ook geen bodemonderzoek vereist.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden onder andere woningen beschermd, aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling betreft geen ontwikkeling van een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar industrielawaai, wegverkeerlawaai of spoorweglawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
Om de luchtkwaliteit permanent te verbeteren, sloot het Rijk in 2020 het zogeheten Schone Lucht Akkoord (SLA)met provincies en tientallen gemeenten. Gestreefd wordt naar een gezondheidswinst van minimaal 50 procent in 2030 ten opzichte van 2016. Op 26 maart 2021 is de uitvoeringsagenda 2021-2023 gepubliceerd, waarin staat welke maatregelen, pilots en activiteiten de deelnemers uitvoeren om de afspraken in praktijk te brengen.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal geen effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Er kan dan ook gesteld worden dat het project niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstof (NO2). De natuurontwikkeling is daarmee een NIBM-project. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 15,9 μg/m³, 8,75 μg/m³ en 13,6 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Er wordt niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald welke objecten kwetsbaar zijn. Met de beoogde bedrijfsontwikkeling worden geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt waarbij de invloed van risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen van belang is.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Soortenbescherming
In de huidige situatie betreft het gebied waar de uitbreiding van stal is beoogd een weiland zonder bomen, struiken of andere opgaande begroeiing. Het weiland wordt intensief beheerd en biedt geen nest- of schuilgelegenheden. De uitbreiding van stal wordt aan de bestaande stal gebouwd waardoor er ingrepen in de buitengevel van de bestaande stal zullen plaatsvinden. Het gaat daarbij om een enkelwandig gebouw met deels openstaande gevels (zie foto's toelichting paragraaf 2.1) dat beschikt over een onstabiel klimaat. Het is dan ook geen geschikte rust- of verblijfplaats voor vleermuizen of gebouwbewonende vogels. Gesteld kan worden dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming.
De planlocatie en het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels, welke niet beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Hierop is de Algemene zorgplicht van toepassing.
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en locatie betreffende Natura 2000 of het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van ca. 6,2 km ligt het Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck'. De planlocatie ligt op een afstand van ca. 850 m van het Natuurnetwerk Nederland. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland is externe werking geen toetsingskader. Er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig.
Voor effecten op Natura 2000-gebieden (trillingen, geluid, optische verstoring, etc.) geldt, met uitzondering van stikstofdepositie, dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden voldoende is om effecten uit te kunnen sluiten.
Stikstofdepositie
De ontwikkeling gaat gepaard met de uitstoot van stikstof, wat mogelijk effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, zoals het Natura 2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' dat zich op een afstand van 6,2 km van het plangebied bevindt. Voor wat betreft de gebruiksfase kan gesteld worden dat met de beoogde uitbreiding van de stal voldaan wordt aan de eisen die aan een biologische melkveehouderij worden gesteld. Er zullen in de toekomstige situatie niet meer dieren worden gehouden dan in de huidige situatie reeds zijn toegestaan. Bovendien wordt de stal voorzien van een emissiearme roostervloer. Hierdoor wordt ervan uitgegaan dat het initiatief geen negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Voor wat betreft de bouwfase worden in het kader van de omgevingsvergunningen desgewenst Aeriusberekeningen uitgevoerd, als zicht bestaat op de bouwwijze en de benodigde inzet van mobiele werktuigen.
Houtopstanden
Er zijn geen houtopstanden in het plangebied aanwezig. Een kapmelding bij de provincie Utrecht voor beschermde houtopstanden is dus niet aan de orde.
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Algemene zorgplicht
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Gedurende de werkzaamheden dient het terrein ongeschikt gehouden te worden en/of ontoegankelijk gemaakt te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.).

4.7 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de uitbreiding van de koeienstal juridisch-planologisch mogelijk, waarbij meer ruimte wordt geboden zonder dat de veestapel wordt uitgebreid. De omgeving van het plangebied wordt gezien de ligging in het buitengebied van Kamerik (buiten de bebouwde kom van Woerden) en de verschillende aangrenzende bestemmingen als 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Bedrijf' als een gemengd gebied bestempeld. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar.
In het kader van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de ontwikkeling binnen het plangebied aan te merken als het 'fokken en houden van rundvee' (SBI: 0141, 0142). Dit valt in milieucategorie 3.2 met een maatgevende richtafstand van 100 m voor het aspect 'geur'. Omdat het plangebied als een gemengd gebied wordt bestempeld mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. Er geldt in dit een geval een richtafstand van 50 m.
Geur
Voor het aspect geur kan, in afwijking van de richtafstanden uit de VNG-publicatie, uitgegaan worden de minimale afstanden uit de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij en de gemeentelijke geurverordening wordt voor geur een afstand van minimaal 25 m gehanteerd van het emissiepunt van een dierenverblijf en een geurgevoelig object.
De meest nabijgelegen milieugevoelige bestemming is de bedrijfswoning gelegen aan de 's-Gravensloot 22. De minimale afstand van het emissiepunt van de stal tot deze woning is in de huidige situatie ca. 48 m. Hiermee wordt in de huidige situatie voldaan aan minimale afstand van 25 m conform artikel 4, lid 1 van de gemeentelijke geurverordening. Echter aangezien er een nieuw staldeel wordt gerealiseerd wordt, dient uitgegaan te worden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. In artikel 3.117, lid 1 onder b is bepaald dat bij het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf met dieren zonder geuremissiefactor een minimale afstand van 50 m tot aan de gevel van een geurgevoelig object buiten de bebouwde gehanteerd moet worden. Omdat een deel van de uitbreiding van de stal is gelegen binnen de geurcontour van 50 m, is overeengekomen dat dat deel van de stal luchtdicht wordt afgesloten. Hierdoor zal worden voldaan aan minimale afstand van 50 m van het emissiepunt van een dierenverblijf tot aan een geurgevoelig object ('s-Gravensloot 22).
De navolgende afbeelding toont een afbeelding waarin de geurcontour is weergegeven.
afbeelding
Geurcontour van 50 m en in oranje het luchtdichte deel van stal weergegeven (bron: Initiatiefnemers)
Verder geldt volgens de afstandsnormen van het Activiteitenbesluit (artikel 3.119) dat de gevel van een stal van een melkveehouderij op een afstand van minimaal 25 m afstand (buiten de bebouwde kom) van de gevel van een geurgevoelig object moet zijn gelegen. Hieraan wordt voldaan in de toekomstige situatie. Het aspect 'geur' vormt derhalve geen belemmering.
Aspecten 'stof' en 'geluid'
Verder geldt voor een melkveehouderij, volgens de VNG-publicatie, een richtafstand van 10 m in gemengd gebied voor de aspecten 'stof' en 'geluid'. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige wordt hieraan voldaan. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de bedrijfswoning 's-Gravensloot 22 sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Andere (bedrijfs-)woningen in de omgeving van het plangebied staan op dermate grote afstand dat deze geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet 1988 is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het onderhavige gebied is in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' en herziening 2 van dit bestemmingsplan niet voorzien van de gebiedsaanduidingen 'Archeologisch waardevol gebied' of 'Gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde'. In de Archeologische beleidskaart Woerden, geraadpleegd via de Geoportaal van de Omgevingsdienst Regio Utrecht, beschikt het plangebied over een 'lage archeologische verwachting'. De onderzoeksverplichting geldt hier bij ingrepen groter dan 10.000 m² en dieper dan 100 cm -mv-. Deze grenzen worden met de beoogde ontwikkeling niet overschreden. Om die reden is geen nader archeologisch onderzoek nodig.
Gesteld kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.9 Cultuurhistorie

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.
Planspecifiek
In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Wel is op het onderhavige perceel de bedrijfswoning in het geldende bestemmingsplan aangeduid als 'karakteristiek hoofdgebouw' en zijn twee agrarische gebouwen voorzien van de aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw'. Het voorliggende initiatief doet geen afbreuk aan die waarden. Verder past de uitbreiding van de bestaande stal in het kenmerkende slagenlandschap.
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan geen negatieve effecten heeft op cultuurhistorisch waardevolle elementen.

4.10 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren. Dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren. Hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeheerplan Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
Voor de planperiode 2022-2027 is het nieuwe Waterbeheerplan, Stroomopwaarts, klimaatbestendig en duurzaam van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. Het waterbeheerprogramma beschrijft de ambities van De Stichtse Rijnlanden voor schoon en gezond water, duurzaamheid en een waterveilig en klimaatbestendig gebied.
In het Waterbeheerplan is Houten aangemerkt als Stedelijk middengebied. De inzet voor dit gebied is dat water een prominentere rol krijgt in gebiedsontwikkelingen en in de openbare ruimte. De inzet van water dient meerdere doelen, zoals de opvang van overtollige neerslag bij extreme buien en watervoorziening van stadswater met een goede waterkwaliteit en stedelijk groen. Om dit te bewerkstelligen neemt het HDSR een actieve rol aan in deze planprocessen.
Keur en uitvoeringsregels
Per 7 mei 2021 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater.
Op grond van artikel 3.7 van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is het verboden om zonder vergunning van het college hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen en te lozen. Onder verhard oppervlak wordt verstaan: het deel van het aardoppervlak dat is afgedekt met niet of nauwelijks waterdoorlatende materialen of werken. Voorbeelden van verhard oppervlak zijn daken en bestratingen.
De voorwaarden om te werken zonder melding binnen de Algemene Regels zijn als volgt:
  • Binnen de bebouwde kom wordt minder dan 500 m² of in overig gebied wordt minder dan 1.000 m² onverharde grond bebouwd of verhard. Of:
  • Er is sprake van verscheidene te ontwikkelen min of meer aaneengesloten of samenhangende bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte van binnen de bebouwde kom minder dan 500 m² of in overig gebied minder dan 1.000 m². Of:
  • Indien een nieuw aan te leggen verhard oppervlak minder dan 10% van dat peilvak beslaat. Binnen de bebouwde kom een peilvak kleiner dan 5.000 m² en in overig gebied een peilvak kleiner dan 10.000 m².
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Planspecifiek
Watercompensatie
Met het voorgenomen initiatief wordt het bouwvlak met ca. 529 m² vergroot en daarmee neemt het verhard oppervlak ook met ca. 529 m² toe. De beoogde ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een stal met een totale oppervlakte van ca. 912 m². Omdat de toename groter is dan 500 m², zijn watercompenserende maatregelen vereist. Conform het beleid van HDSR moet het plan voorzien in compensatie door middel van de aanleg van (extra) waterberging. Derhalve dient er 912 * 10% = 91,2 m² gecompenseerd te worden in de vorm van open water.
Oppervlaktewater
De toename in verhard oppervlakte kan worden gecompenseerd door nieuw wateroppervlakte te creëren in hetzelfde peilgebied. De watergang direct achter de bestaande ligboxenstal wordt hiertoe verbreed met ca. 2 m over een lengte van ca. 50 m. Hiermee zal worden voldaan aan de benodigde compensatie van 91,2 m².
De navolgende afbeelding toont de ligging van de watergang wat het te compenseren water is beoogd.
afbeelding
Huidige watergang in blauw weergegeven, met de oranje stippellijn is de beoogde watercompensatie weergegeven (bron: Initiatiefnemers)
Waterkering
Uit raadpleging van de legger van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden blijkt dat het plangebied niet in of nabij de beschermingszone van een waterkering is gelegen.
Grondwater
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. De beoogde ontwikkeling is echter niet van invloed op het grondwater. De ontwikkeling heeft geen effect op de grondwaterstanden of -stromingen.
Afvalwatersysteem en hemelwater
Aansluiting op het afvalwatersysteem is niet relevant voor de beoogde ontwikkeling. Het hemelwater kan ter plaatse infiltreren.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.11 Duurzaamheid

Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 49 % reductie van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. In 2030 dient verder de bijdrage van duurzame energie 32 % van het totale energieverbruik te zijn. In 2050 moet de energievoorziening bijna helemaal duurzaam en CO2-neutraal zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 40 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid is er op gericht dat Woerden in 2030 C02 neutraal zal zijn. Volgens het Rijk moet Nederland in 2050 klimaatadaptief zijn. Daarbij richt de gemeente zich op vier thema’s: wateroverlast, droogte, hitte(stress) en overstroming. De gemeente Woerden wil in 2050 klimaatbestendig zijn. Dit doel wordt uitgewerkt in het Actieplan klimaatbestendig 2050 2.0.
Planspecifiek
De gemeente Woerden wil in 2030 een CO2-neutrale gemeente worden. Het onderhavige initiatief kan daar aan bijdragen, bijvoorbeeld door extra te isoleren of door zonnepanelen te plaatsen. Dit wordt nader uitgewerkt buiten het kader van dit wijzigingsplan.
Daarnaast streeft de gemeente naar een klimaatbestendig Woerden. Hiertoe is aandacht nodig voor maatregelen in het kader van klimaatverandering en wateroverlast. In dit verband is relevant dat voorzien wordt in extra oppervlaktewater en het infiltreren van regenwater. Gesteld kan worden dat het initiatief in lijn is met het duurzaamheidsbeleid.

4.12 Verkeer En Parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

4.12.1 Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in het uitbreiden van een bestaande stal. Hierbij neemt het aantal dieren niet toe dus ligt het ook niet in de lijn der verwachtingen dat het aantal verkeersbewegingen gaat toenemen. Als er al sprake is van een toename van de verkeersgeneratie, dan kan dit worden opgevangen met het bestaande verkeersnetwerk rond het plangebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.12.2 Parkeren

Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
Parkeerbeleid gemeente Woerden
Op 2 september 2014 is de Nota parkeernormen in werking getreden. De Nota parkeernormen heeft als doel om bij nieuwe of te wijzigen ruimtelijke plannen en projecten de hoeveelheid parkeerplaatsen te kunnen bepalen en de bereikbaarheid en leefbaarheid te waarborgen. Een tweede doel van de nota is om de toepassing van de parkeernormen inzichtelijker te maken zodat het voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars duidelijk is welke normen gehanteerd worden bij de betreffende bouwaanvraag of ruimtelijke ontwikkeling.
Planspecifiek
Het initiatief gaat naar verwachting niet gepaard met een toename van de parkeerdruk. Maar ook als dat wel het geval is, dan zijn er op het eigen erf voldoende mogelijkheden om te voorzien in parkeergelegenheid.
Conclusie
Derhalve wordt er geconcludeerd dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5 Juridische Planopzet

5.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan.

5.2 Wijzigingsplan

Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Hierbij zijn ook de regels van de 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan.
Dit betekent dat alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de bestemmingsbepalingen en de aanduidingsregels, ook voor het voorliggende wijzigingsplan gelden. In het voorliggende wijzigingsplan is sprake van de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijk Waarden'. Op de verbeelding is een bouwvlak aangeduid, dat het gehele bestemmingsvlak beslaat. Dat bouwvlak mag volledig bebouwd worden. Voor 'overige gebouwen' wordt uitgegaan van een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 10 m. Voor de verdere uitleg van de planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'.

6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Er zijn voor de gemeente geen bijzondere kosten verbonden aan dit initiatief. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor eenieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van burgemeester en wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.1 Participatie

De initiatiefnemers hebben de omwonenden van het melkveehouderijbedrijf het bouwplan voorgelegd. Hierbij is het bebouwingsvoorstel getoond en toegelicht, waarbij ook is aangegeven wat er zou veranderen in het aangezicht. Bij de directe aangrenzende buren is bovendien expliciet aangeven hoe overlast ten aanzien van geur en geluid wordt voorkomen. Opgemerkt wordt dat de buren altijd erg betrokken zijn geweest bij het bedrijf en hebben aangegeven dat ze bij de huidige bouwplannen en voorzieningen geen bezwaar hebben tegen de voorgenomen uitbreiding. Het voortzetten van het bedrijf zien ze als positief voor de initiatiefnemers en voor de omgeving.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan ‘'s-Gravensloot 23, Kamerik' heeft van 30 december 2022 tot 10 februari 2023, samen met de ontwerp-omgevingsvergunning ’s-Gravensloot, bouwen (uitbreiden melkveestal) OLO6675183, gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend.
Onderstaande wordt de zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie (in cursief). De samenvatting van de zienswijze heeft slechts tot doel om de leesbaarheid van deze nota te vergroten.
Zienswijze Oasen (brief ingekomen d.d. 1 februari 2023):
Reclamant geeft aan dat de beoogde ontwikkeling is gelegen in de boringsvrije zone van het zuiveringsstation De Hoge Boom. Het grondwater ter plaatse dient als bron voor de lokale drinkwatervoorzienig. Reclamant geeft aan dat voor de bescherming van de drinkwatervoorziening door de provincie een aantal 'Milieubeschermingsgebieden voor grondwater' zijn aangewezen waar extra aandacht voor de bodem en grondwaterkwaliteit is geregeld. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen zijn er aanvullende regels opgesteld in de provinciale milieuverordening om het grondwater te beschermen. Afhankelijk van de betrokken zone geldt een lichter of een zwaarder beschermingsregime.
Reactie:
Reclamant verwijst naar 'de provinciale milieuverordening', maar de Provinciale Milieuverordening Utrecht (PMV) is per 1 april 2021 komen te vervallen. Derhalve is de ontwikkeling verder niet aan de PMV getoetst. Wel is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de regels zoals die zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
Het plangebied is in de Interim Omgevingsverordening gelegen in een 'Grondwaterbeschermingsgebied' (dus niet in de boringsvrije zone). Los daarvan is van belang dat afdoende rekening wordt gehouden met de belangen van reclamant. Naar aanleiding van de zienswijze is toelichting paragraaf 3.3.2 van dit wijzigingsplan op dit punt aangevuld, waarbij nader wordt ingegaan op de regels met betrekking tot het grondwaterbeschermingsgebied.
Van belang is dat de beoogde ontwikkeling geen werkzaamheden betreft die dieper reiken dan 3 meter onder het maaiveld. Daarnaast betreft de ontwikkeling geen activiteit zoals is opgenomen in de 'Lijst verboden activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden'. Daarmee bevat de beoogde ontwikkeling geen bestemmingen en regels die een risico vormen voor de grond- en oppervlaktewaterwinning voor menselijke consumptie.
Naar aanleiding van deze zienswijze is paragraaf 3.3.2. van de toelichting aangevuld.