KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Sport
Artikel 5 Tuin - Overtuin
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Deel A Het Plan
1.1 Inleiding
1.2 Planbeschrijving
2 Deel B Verantwoording
2.1 Ruimtelijke Kader
2.2 Wonen
2.3 Cultuurhistorische Waarden
2.4 Milieu
2.5 Water
2.6 Ecologie
2.7 Duurzaamheid
2.8 Milieueffectrapportage
3 Deel C Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
3.1 Uitvoerbaarheid
3.2 Overleg En Inspraak
1 Staat Van Bedrijfsactitviteiten Bij Woningen

WeidZegveld

Bestemmingsplan - Gemeente Woerden

Vastgesteld op 11-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'WeidZegveld' van de Gemeente Woerden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0632.bpweidzegveld-bva1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aan huis verbonden beroep

de uitoefening aan huis van een aan huis verbonden beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten;

1.4 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw, bijvoorbeeld via een toegangsdeur;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd;

1.8 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand gebouw

een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.11 bestaand gebruik

het gebruik van gronden of gebouwen dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door - op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende - vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, parkeerlaag en met uitzondering van een onderbouw en een zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in of op de grond;

1.21 dakkapel

een beperkte doorsnijding van het dakvlak;

1.22 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, verhuur of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 grondgebonden woning

een woning die direct met de grond is verbonden, en die niet als een gestapelde woning is aan te merken;

1.26 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 horeca-activiteiten

het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken als ondergeschikte activiteit van de hoofdfunctie;

1.28 kantoor

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.29 luifel

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur;

1.30 openbaar gebied

de openbare weg, openbaar groen en water;

1.31 openbare weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden of zijkanten. Achterpaden en zijpaden die bedoeld zijn voor bewoners en omwonenden behoren niet tot de openbare weg;

1.32 overkapping

een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan;

1.33 overtuin

een tuin met als doel een geleidelijke groene overgang van het stedelijk gebied naar het groene buitengebied;

1.34 peil

  1. de gemiddelde hoogte van het aan een bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg in geval dit bouwwerk aan een weg gelegen is;
  2. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld;

1.35 straatmeubilair

de op of bij een weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's;

1.36 tuinkast

bouwwerk voor de opslag van tuingerelateerde spullen, gereedschap of speelgoed;

1.37 uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat;

1.38 veiligheidsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van de fysieke veiligheid in ruime zin zoals: voorzieningen/ installaties ten behoeve van het bestrijden van calamiteiten op het spoor. Het betreft blusleidingen, opstelplaatsen voor de Brandweer, bepompbaar oppervlaktewater, brandkranen e.d.;

1.39 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.40 voorgevel

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten wordt slechts de gevel welke de voordeur bevat aangewezen als voorgevel;

1.41 voorgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen;

1.42 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden;

1.43 zijgevel

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf;

1.44 zijgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevel van het hoofdgebouw en aan de achterzijde doorloopt in het verlengde van het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 grondoppervlakte

van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil;

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk

afmeting van het bouwwerk buitenwerks gemeten evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw;

2.8 (horizontale) diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk

afmeting van het bouwwerk buitenwerks gemeten haaks op de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.9 bebouwingspercentage

het deel van het erf uitgedrukt in een percentage, voorerfgebied dan wel achtererfgebied, waarop zich bouwwerken bevinden, dan wel gebouwd mogen worden met uitzondering van een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver, mits deze niet zijn voorzien van een overkapping.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen en water;
  2. voet- en fietspaden;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - langzaamverkeer route' een langzaamverkeer route;
  4. ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' een speelterrein;
  6. straatmeubilair;
  7. voorzieningen voor ondergrondse vuilcontainers;
  8. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in artikel 3 lid 1 bedoelde gronden geldt voor bouwwerken:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair, niet meer mag bedragen dan:
    1. 6,0 m voor palen en masten;
    2. 5,0 m voor speelvoorzieningen;
    3. 3,0 m voor de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het uitoefenen van openlucht sportactiviteiten;
  2. verenigingsgebouwen;
  3. ondergeschikte horeca-activiteiten;
  4. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, groen, water, nutsvoorzieningen en parkeren;
  5. evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. gebouwen uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mogen worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt zoals is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  3. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. voor erf- en terreinafscheidingen 4,0 m;
    2. 6,0 m voor palen en vlaggenmasten;
    3. 13,0 m voor lichtmasten;
    4. 4,0 m voor de overige.

Artikel 5 Tuin - Overtuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - Overtuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor overtuinen behorende bij de woning op het betreffende perceel.

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
  1. gebouwen niet zijn toegestaan;
  2. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tuinkasten, niet meer mag bedragen dan 4 m²;
  3. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. 1,5 m voor tuinkasten
    2. 6,0 m voor palen en masten;
    3. 1,8 m voor speelvoorzieningen;
    4. 1,0 m voor de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mogen beschoeiingen, uitsluitend in de vorm van wilgentenen, niet hoger zijn dan het gemiddelde waterpeil + maximaal 0,3 meter.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen;
  2. voet- en fietspaden;
  3. buurtontsluitingswegen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. bruggen;
  6. groen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. straatmeubilair;
  9. veiligheidsvoorzieningen;
  10. water en waterberging;
  11. voorzieningen voor ondergrondse vuilcontainers;
  12. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, water en nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in artikel 6 lid 1 bedoelde gronden geldt voor bouwwerken:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair, bedraagt:
    1. 6,0 m voor palen en masten;
    2. 5,0 m voor speelvoorzieningen;
    3. 4,0 m voor de overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen;
  2. waterberging en waterhuishouding;
  3. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, groen en nutsvoorzieningen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - langzaamverkeer route' een langzaamverkeer route;
  5. kruisingen en kunstwerken ten behoeve van wegverkeer;
  6. bruggen en steigers.

7.2 Bouwregels

Op de in artikel 7 lid 1 bedoelde gronden geldt voor bouwwerken:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan, dit met uitzondering van bepaalde onder artikel 7 lid 2 sub b;
  2. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    1. 6,0 m voor palen en masten;
    2. 5,0 m voor speelvoorzieningen;
    3. 1,5 m voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen en steigers.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor het bouwen van een steiger in directe aansluiting op een woonperceel onder voorwaarde dat:
  1. de breedte van de steiger, gemeten langs de oever, niet meer mag bedragen dan 6,0 m;
  2. de diepte van de steiger, gemeten vanaf de oever, niet meer mag bedragen dan 4,0 m.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen;
  3. tuinen en erven;
  4. wegen en paden;
  5. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor energiewinning en parkeren

8.2 Bouwregels

Op de in artikel 8 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
  1. het hoofdgebouw (de woning) uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken mag worden gebouwd;
  2. het maximum aantal wooneenheden bedraagt zoals is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden';
  3. voor zover is aangegeven uitsluitend de volgende woningtypen mogen worden gebouwd:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', vrijstaande woningen;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', aaneengebouwde woningen;
    3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen', twee-aaneen gebouwde woningen;
  4. de maximum goot- en bouwhoogte bedraagt zoals is aangeduid op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
  5. ten aanzien van bijbehorende bouwwerken het bepaalde in artikel 10 van toepassing is;
  6. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt
    1. voor erf- en terreinafscheidingen op het voorerf 1,0 m en op het zij- en achtererf 2,0 m;
    2. 6,0 m voor palen en vlaggenmasten;
    3. 3,0 m voor pergola's;
    4. voor het overige 1,0 m op het voorerf en 3,0 m op het zij- en achtererf.

8.3 Specifieke gebruiksregels

3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Gronden die eens in aanmerking zijn gekomen bij de verlening van een bouw- of aanlegvergunning blijven bij de beoordeling van latere aanvragen om een dergelijke vergunning -indien hierdoor de oorspronkelijke vergunning niet verleend zou kunnen zijn- buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Bijbehorende bouwwerken in het voor- en achtererfgebied

10.2 Luifels

Op ieder perceel met een woning mogen luifels worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de luifel boven de voordeur wordt aangebracht;
  2. de breedte van de luifel niet meer bedraagt dan 2,0 m;
  3. de diepte van de luifel niet meer bedraagt dan 1,0 m;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat bij aanwezigheid van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10 lid 1.1 sub c de diepte van de luifel niet meer bedraagt dan de diepte van dat bouwwerk;
  5. de bovenkant van de luifel niet meer dan 0,50 m boven de voordeur uitkomt.

10.3 Ondergronds bouwen

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de in het plan gegeven bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de Nota parkeernormen gemeente Woerden (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en diens rechtsopvolger(s).

11.2 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden van het plan wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de Nota parkeernormen gemeente Woerden (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en diens rechtsopvolger(s).

11.3 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11 lid 1 en artikel 11 lid 2 en toestaan dat:
  1. parkeergelegenheid niet op eigen terrein bij de ontwikkeling wordt gerealiseerd, mits voldaan wordt aan de in de Nota parkeernormen gemeente Woerden (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en de in diens rechtsopvolger(s) gestelde voorwaarden;
  2. wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm, mits voldaan wordt aan de in de Nota parkeernormen gemeente Woerden (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en de in diens rechtsopvolger(s) gestelde voorwaarden.

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3,0 m mag bedragen;
  2. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3,0 m;
  3. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10 % van de in het plan voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
  4. de bouw van andere bouwwerken zoals een vlaggenmast, een kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15,0 m.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
  1. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m³ en een goothoogte van ten hoogste 3,0 m, dit voor zover deze op grond van artikel 12 niet kunnen worden gebouwd;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10 % zal worden gewijzigd.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel bestemmingsplan 'WeidZegveld' van de Gemeente Woerden.

1 Deel A Het Plan

1.1 Inleiding

1.1.1 Aanleiding en doel

Voor een deel van de kern Zegveld, onderdeel van de gemeente Woerden, is eerder de Visie Zuidzijde Zegveld opgesteld. Deze visie is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2014. Het doel van deze visie is om de ruimte in en rondom Zegveld te verbeteren en tegemoet te komen aan de behoefte aan nieuwe woningen in deze kern. Uitgangspunt daarbij is dat bouwplannen een dorps karakter moeten hebben en passen in het landschap. Tevens staat centraal de overgang tussen dorp en landschap (de kernrandzone) te verbeteren. In de visie maakt een aantal bedrijven en het tenniscomplex van tennisvereniging Miland plaats voor woningbouw.
Bolton Ontwikkeling is eigenaar van de locatie ‘Hoofdweg/Milandweg’ (tenniscomplex en de direct naastgelegen gronden) en heeft een plan ontwikkeld voor de locatie onder de naam WeidZegveld. Dit plan omvat 38 woningen.
Om het bestaande tenniscomplex te kunnen verplaatsen en het totale woningbouwplan juridisch-planologisch mogelijk te maken dient is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de noordoostkant van de kern Zegveld, vlakbij het dorpscentrum. Het plangebied is gelegen aan de Milandweg. Op de locatie is tennisvereniging Miland gevestigd, die verplaatst wordt richting de oostelijk gelegen voetbalvelden. Ten zuidwesten van de locatie is een kaasopslagbedrijf gevestigd. De 8 bestaande woningen aan de Milandweg maken geen onderdeel van het plangebied uit. Rondom de locatie zijn watergangen gelegen en is het weidse polderlandschap zichtbaar.
Op de navolgende afbeeldingen zijn de ligging van het plangebied (zuidwesten) en de nieuwe locatie van het te verplaatsen tenniscomplex (noordoosten) globaal weergegeven.
afbeelding
Luchtfoto plangebied

1.1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied waar de nieuwe woningen geprojecteerd zijn is het bestemmingsplan 'Kern Zegveld'. Het plan is vastgesteld op 27 juni 2013. De beoogde ontwikkeling van woningbouw is niet mogelijk op basis van dit bestemmingsplan. Ter plaatse kennen de gronden voornamelijk een sportbestemming. Daarnaast komt er een woon- en groenbestemming voor en een klein deel is bestemd als 'Agrarisch'.
Voor de gronden aan de achterzijde van het perceel aan de Hoofdweg 2 is een wijzigingsbevoegdheid voor maximaal 4 woningen opgenomen. Daarmee is het mogelijk 4 woningen te realiseren op het stuk grond tussen Hoofdweg 2 en De Haak.
afbeelding
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Zegveld'
Daarnaast geldt voor het deel van het plangebied waar het tennisterrein naar wordt verplaatst en de beoogde locatie van de overtuinen het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Dit bestemmingsplan is op 3 juli 2008 vastgesteld door de raad. De beoogde locatie van het nieuwe tennisterrein heeft de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke waarden'. De bestaande sportvelden ten noordoosten van deze locatie hebben de bestemming 'Sport', omzoomd met een groenbestemming.
afbeelding
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'

1.1.4 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid. Met deze indeling wordt aangesloten bij de Woerdense standaard voor bestemmingsplannen
Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft het plangebied en beschrijft de beoogde ontwikkeling met als meest belangrijke onderdeel het stedenbouwkundig plan.
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke inpasbaarheid. De economische inpasbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke inpasbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.

1.2 Planbeschrijving

De planbeschrijving is als volgt opgebouwd. In eerste instantie wordt stil gestaan bij de historie van het gebied. Daarna wordt ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied. Deze beide elementen zijn feitelijke beschrijvingen. Daarna wordt ingegaan op het planvoornemen. Het planvoornemen bestaat uit een meer globale visie op het gebied waarbij de visie over een groter gebied gaat dan onderhavig bestemmingsplan. Vervolgens wordt het stedenbouwkundig plan nader toegelicht. Het stedenbouwkundig plan is een nadere uitwerking van de ruimtelijke visie.
Om ook een inzicht te geven in de gewenste ruimtelijke kwaliteit is aanvullend een beeldkwaliteitplan (zie bijlagen bij toelichting bijlage 1) opgesteld. Het beeldkwaliteitplan doet uitspraken over zowel de bebouwde als onbebouwde omgeving. Om te borgen dat de gewenste kwaliteit wordt geborgd krijgt het beeldkwaliteitsplan de status van een aanvulling op de welstandsnota. Op deze wijze kunnen omgevingsvergunningen ook aan het beeldkwaliteitsplan getoetst worden.

1.2.1 Ruimtelijk structuur

Het plangebied maakt deel uit van de kern Zegveld. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte weilanden, houtkaden, geriefbosjes, veenplassen en kronkelende rivierstroompjes. Zegveld ligt in het veenweidegebied. Dit gebied wordt gekenmerkt door karakteristieke kavelpatronen (slagenlandschap): lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. De kern is ontstaan rond de kruising tussen de Middenweg/Hoofdweg en de Molenweg/Milandweg.
Het plangebied ligt op de rand van de oude kern langs de Hoofdweg, de uitbreidingswijken ten noordwesten van de Molenweg en de Milandweg en het centrum. De woning en de kaasopslag ten westen van het plangebied maken deel uit van het bebouwingslint van de Hoofdweg en zijn ook georiënteerd op deze weg. Het plangebied zelf maakt deel uit van de planmatige uitbreidingswijken en recreatieve voorzieningen. Het agrarisch gebied aan weerszijden van de Hoofdweg, de achterzijde van het lint, wordt als landschappelijk waardevol gekenmerkt. Deze landschappelijke waarde komt vooral tot uitdrukking in de openheid van het landschap en de kavelstructuur. Deze openheid kenmerkt het plangebied slechts ten delen, omdat het deels bebouwd is en het tenniscomplex er gelegen is. De kavelstructuur is wel als kenmerkend aan te merken door de kleinschalige verkaveling die bepaald wordt door het patroon van sloten.
De wegbeplanting langs de Milandweg bestaat uit enkelzijdige laanbeplanting, die past in de scala van het vrij brede profiel. Mede door de grillige oeverlijn van de Broekerwetering maakt de straat een landelijke indruk.

1.2.2 Stedenbouwkundig opzet

Voor beide deellocaties is een stedenbouwkundig opzet gemaakt. Hierbij is gekeken naar de vormgeving en inrichting van het gebied. Daarnaast is rekening gehouden met randvoorwaarden vanuit het beleidskader (toelichting paragraaf 2.1 ) en milieuhygiënische aspecten en watercompensatie-eisen (toelichting paragraaf 2.5).

1.2.3 Planmethodiek

De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Vervolgens is zoveel als mogelijk aangesloten op de gemeentelijke standaard. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van de vastgestelde bestemmingsplannen ter plaatse en meer recentere plannen in de gemeente Woerden.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel “wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden.
De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: 'Groen', 'Sport', 'Tuin - Overtuin', 'Verkeer', 'Water' en 'Wonen'.
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor het beoogde groengebied zoals opgenomen in het inrichtingsplan. De beoogde langzaamverkeerroute (wandelpad) is middels een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen.
De bestemming ‘Sport’ is opgenomen voor het nieuwe tennisterrein, waar het uitoefenen van openlucht sportactiviteiten, verenigingsgebouwen, ondergeschikte horeca-activiteiten, bij deze doeleinden behorende voorzieningen en evenementen (incidenteel) zijn toegestaan. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen toegestaan.
Gronden met de bestemming 'Tuin - Overtuin' op de grens van het stedelijk naar het landelijk gebied. Deze gronden, behorend bij de woningen, kunnen niet aangemerkt worden als erf zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht. Hiermee is het voor de toekomstige bewoners niet mogelijk vergunningsvrije bouwwerken te realiseren of deze gronden in te richten ten dienste van het gebruik voor 'Wonen'. Een dergelijke regeling wordt door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State geaccepteerd (201209655/1/A1).
Om er voor te zorgen dat de overtuinen het groene karakter blijven behouden wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen dat de overtuinen maximaal 30 % verhard mogen worden. Binnen deze 30 % moet ook de tuinkast worden geplaatst.
In de regels van de bestemming 'Tuin - Overtuin' wordt opgenomen dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden) de gronden van de overtuinen op te hogen. Het ophogen van de gronden is niet wenselijk vanwege het in stand houden van het huidige evenwicht tussen de hoge grondwaterspiegel en het grasland.
In de bouwregels voor de overtuinen is een maximum oppervlakte aan bouwwerken opgenomen van 4 m². De maximum bouwhoogte van tuinkasten bedraagt 1,5 m. Daarnaast wordt een regeling opgenomen dat de beschoeiing in de vorm van wilgentenen (bouwwerken, geen gebouw zijnde) rondom de overtuinen niet hoger mogen zijn dan het gemiddelde waterpeil.
De bestemming 'Verkeer' ziet op de verkeerswegen voor onder andere gemotoriseerd verkeer. Binnen deze bestemming zijn ontsluitingswegen en parkeervoorzieningen toegestaan. Het parkeren is op de verbeelding en in de regels nader gereguleerd. Op deze wijze wordt de beoogde ruimtelijke kwaliteit geborgd. Naast verharding mag binnen de bestemming Verkeer ook groen worden gerealiseerd.
De bestemming 'Water' is opgenomen voor het bestaande oppervlakte water in het plangebied en het nieuw aan te leggen water. Het nieuw aan te leggen water krijgt eenzelfde bestemming. Binnen deze bestemming zijn bruggen en steigers toegestaan. Een belangrijke watergang is deze tussen de woningen en de overtuinen. Naast een fysieke scheiding ontstaat daarmee ook en planologische scheiding met het achtererf, zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht.
De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de (grondgebonden) woningen in het plangebied. Naast wonen is het, conform het gemeentelijk beleid, ook toegestaan een beroep aan huis uit te oefenen. In het plan is naast de maximum goot -en bouwhoogte ook het maximum aantal wooneenheden vastgelegd.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Zoals regels omtrent erfbebouwing, luifels en ondergronds bouwen. De regeling voor erfbebouwing sluit aan op het gemeentelijke afwijkingenbeleid.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een verwijzing naar gemeentelijk parkeerbeleid opgenomen, waarmee in het bestemmingsplan is vastgesteld dat hieraan voldaan moet worden.
Algemene afwijkingsregels
Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen waarin nog een aantal algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels zien op twee onderdelen. Het realiseren van een nutsgebouw met een inhoud van 150 m³ en een bouwhoogte van 3 m en in een mogelijkheid bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen te verschuiven.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2 Deel B Verantwoording

2.1 Ruimtelijke Kader

2.1.1 Rijksbeleid

2.1.2 Provinciaal Beleid

2.1.3 Gemeentelijk beleid

2.2 Wonen

2.2.1 Kader

Woonvisie Woerden 2015 - 2020 - Woerden Woont
De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2015-2020 'Woerden Woont'. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een aparte deelvisie opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De woonvisie Woerden en de deelvisies per kern vormen tezamen het woonbeleid voor de gemeente Woerden.
De ambitie van de woonvisie luidt:
'In Woerden moeten alle inwoners goed kunnen wonen in een door hen gewenste, betaalbare en geschikte woning in het door hen gewenste dorp of in de stad.'
In de toelichting op deze ambitie is een aantal onderdelen uitgelicht:
  • Doorstroming als instrument om woningen in de bestaande voorraad beter in te zetten voor de doelgroep waar deze woning het meest geschikt, betaalbaar en gewenst voor is.
  • Nieuwbouw ter aanvulling op de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad.
  • Kernenstrategie met voor iedereen de mogelijkheid om te wonen in het dorp of de kern waar men dat wil.
Feitelijk gaat het om 'betaalbaar', 'beschikbaar' en 'geschikt' wonen voor iedereen. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader. Primair is het woonbeleid gericht op het bouwen voor de eigen inwoners. Daarnaast wordt waar vraag is ook ruimte gegeven aan anderen die zich willen vestigen in Woerden, zoals uit de regio.
Nieuwbouwopgave
De nieuwbouwopgave tot 2020 is om in de gemeente Woerden circa 1.000 woningen netto toe te voegen. Er wordt een gevarieerd aanbod gerealiseerd. Er zijn een paar aandachtspunten: In de dorpen ligt een opgave om ook woningen te bouwen voor senioren in vrije sector huur en koop. In Harmelen en Zegveld wordt beperkt nieuwbouw (koop) gerealiseerd voor starters. In de stad Woerden is er vraag naar twee-onder-een-kapwoningen. Een gemiddelde van 25 % sociaal - huur en koop - blijft van toepassing. De opgave voor sociale huur is zeer beperkt. De opgave zit met name in compensatie (bij verkoop van huurwoningen), vervanging en vernieuwing. Daadwerkelijke realisatie van de nieuwbouwopgave is afhankelijk van de beschikbaarheid, omvang, ligging en overige kenmerken van locaties. Ook wensen en (financiële) mogelijkheden spelen een belangrijke rol.
Deelvisie voor Zegveld van de woonvisie Woerden - Zegveld Woont
De deelvisies voor de kernen, waaronder de deelvisie voor Zegveld, vormen samen met de woonvisie het woonbeleid voor de gemeente Woerden. De ambitie uit woonvisie is ook van toepassing op Zegveld. Voor Zegveld is bouwen voor de eigen behoefte het uitgangspunt. Omdat de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten de rode contouren beperkt zijn, moet extra zorgvuldig worden omgegaan met de nieuwbouwmogelijkheden. In de deelvisie wordt belang gehecht aan het op peil houden van het voorzieningenniveau in Zegveld.
Het beleid voor starters in Zegveld is gericht op een combinatie van nieuwbouw en doorstroming. Voor de middeninkomens richt het beleid zich op koopwoningen. Ook voor senioren gaat de voorkeur uit naar koopwoningen. Woningen met het woonprogramma op de begane grond en aan zorg gerelateerde woningen zijn schaars in Zegveld.
Van de nieuwbouwopgave in de gemeente Woerden voor de periode 2015-2028 is 5 % voorzien in de kern Zegveld. Dit komt overeen met 103 extra woningen in de periode 2015-2028. In de periode tot 2002 wordt uitgegaan van een gemiddelde productie van 10 woningen paar jaar. In de periode vanaf 2020 wordt rekening gehouden met een geleidelijke afname van de productie naar een gemiddelde van 7 woningen per jaar.
WeidZegveld is als nieuwbouwlocatie voor 35 woningen opgenomen in de deelvisie. Op termijn kunnen 15 extra woningen worden gerealiseerd.
Strategische Woningbouwplanning Gemeente Woerden 2017 t/m 2021
De strategische woningbouwplanning 2017-2021 is een uitwerking van de woonvisie 'Woerden Woont' 2015-2020 en het instrument dat de gemeente inzet om te sturen op het nieuwbouwprogramma: wat wordt er voor wie, wanneer en waar gebouwd. In de komende vijf jaar zijn er voldoende woningen opgenomen in de strategische woningbouwplanning om aan de vraag te voldoen.
In de planning is de onderhavige locatie specifiek opgenomen. Voor de locatie WeidZegveld voorziet de planning in totaal in 38 woningen waarvan 7 sociale woningen.

2.2.2 Conclusie

Het voornemen voor de bouw van 38 woningen is qua woonprogramma passend binnen de gemeentelijke beleidskaders. Onderdeel van dit plan zijn 7 sociale koopwoningen.

2.3 Cultuurhistorische Waarden

2.3.1 Archeologie

2.3.2 Cultuurhistorische waarden

Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden.
In de bestaande situatie is de locatie voor het grootste deel in gebruik als sportvoorziening (tennisvelden) met daarnaast enkele woningen. Direct naast het plangebied gelegen is het kaaspakhuis. In de directe omgeving zijn geen aangewezen monumentale panden aanwezig.
De locatie WeidZegveld is gelegen op een plek in Zegveld waar het slagenlandschap nog goed waarneembaar is. In de planopzet is getracht rekening te houden met de cultuurhistorisch waardevolle slagenlandschap. Zo kan de ruimtelijke structuur van WeidZegveld bogen op enkele lange zichtlijnen richting het achterliggende slagenlandschap en wordt, bij met name de aan de rand gelegen vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen, met ‘overtuinen’ een subtiele overgang naar de weidsheid van het slagenlandschap van het groene hart gecreëerd. Om het slagenlandschap beter beleefbaar te maken wordt bovendien in een nieuw wandelpad voorzien, dat (tijdelijk) vanaf de Milandweg, achter de nieuwe woonbuurt doorloopt en uiteindelijk aan moet takken op de Hoofdweg. Dit is thans nog niet mogelijk door de aanwezigheid van het Kaaspakhuis.

2.4 Milieu

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).

2.4.1 Geluid

2.4.2 Luchtkwaliteit

2.4.3 Externe Veiligheid

2.4.4 Bodemkwaliteit

2.4.5 Milieuzonering

2.4.6 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.

2.5 Water

2.5.1 Beleid

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.

2.5.2 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Waterstaatkundig gezien ligt het plangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het gebied zijn zij verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg is het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden om een reactie op het plan gevraagd. Zijn reactie is verwerkt in de voorliggende paragraaf.

2.5.3 Conclusie

Bij het plan is overleg gevoerd met het hoogheemraadschap. De eisen van deze waterbeheerder zijn, indien mogelijk, verwerkt en opgenomen in het bestemmingsplan. Het aspect water staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

2.6 Ecologie

2.6.1 Kader

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplanten) toegevoegd.

2.6.2 Onderzoeken

Als vervolg op een quickscan en een inventarisatie voor de woningbouwlocatie uit 2012 en een toetsing in het kader van de Flora- en faunawet voor het tennisterrein uit 2015 heeft in december 2017 een actualisatie van de eerder uitgevoerde onderzoeken plaatsgevonden. In deze actualisatie is een toetsing in het kader van de natuurwetgeving d.d. 9 januari 2018 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 15) uitgevoerd. Hierna is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar jaarrond beschermde vogels (zie bijlagen bij toelichting bijlage 16) en platte schijfhorens (zie bijlagen bij toelichting bijlage 17) uitgevoerd.
Soortenbescherming
Uit het onderzoek blijkt ten aanzien beschermde soorten van de Wnb het volgende:
  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten amfibieën, vogels, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en ‘overige fauna’.
  • Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vakliteratuur over waarnemingen en populaties in de omgeving, zullen van de amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte ‘vrijgestelde’ soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Een ontheffing is dan niet nodig.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet‐jaarrond beschermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van half maart tot half juli.
  • Uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen broedgelegenheid voor kerkuil en buizerd is aangetroffen en het plangebied geen essentieel onderdeel is van het leefgebied voor deze soorten. Er broeden huismussen naast het plangebied, maar het plangebied wordt niet beoordeeld als essentieel onderdeel van het leefgebied voor deze soort. Er heeft dit jaar een ransuil gebroed op het schiereiland. De enige geschikte nestplaats die gevonden is, is een nest in een berk op het schiereiland. Voor de ransuil dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door vogels met jaarrond beschermde nesten (ooievaar), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vogels kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep, omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk uitwijken.
  • Uit aanvullend onderzoek blijkt (voorlopig) dat de platte schijfhoren is aangetroffen in een monster dat in of direct naast het plangebied is genomen. Vanwege de steekproefsgewijze bemonstering wordt de gehele randsloot als geschikt leefgebied beoordeeld waarin de platte schijfhoren met lage dichtheden voorkomt.
Gebiedsbescherming
In onderstaande afbeelding is het NNN en de beschermde natuurgebieden in de omgeving weergegeven. In groen is het NNN weergegeven en linksboven is in rood het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangegeven, dat op ruim 1.800 m afstand is gelegen.
afbeelding
Luchtfoto met NNN en Natura 2000-gebieden (rode cirkel = plangebied)
Gezien de verwachte toename van stikstofemissie als gevolg van het plan is in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een AERIUS berekening d.d. 14 maart 2019 (zie bijlagen bij toelichting bijlage 18) uitgevoerd. Hieruit blijkt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j en de kritische depositiewaarde niet worden overschreden.
De zuidoostelijke rand van de woningbouwlocatie en het nieuwe tennisterrein behoren tot een weidevogelkerngebied. Het beleid voor weidevogelkerngebieden is gericht op de bescherming van leefgebieden op de weidevogels en de waterparels. Ruimtelijke ontwikkelingen die zouden kunnen leiden tot het aantasten van het leefgebied van bijzondere soorten moeten voorkomen worden. Als gevolg van het voorgenomen plan neemt het areaal aan weidevogelkerngebied beperkt af. De gronden die tot het weidevogelkerngebied behoren grenzen aan het stedelijk gebied, waardoor deze als leefgebied voor weidevogels een beperkte waarde hebben. Bovendien wordt als onderdeel van het plan wateroppervlak toegevoegd in het weidevogelkerngebied, wat de potentie als leefgebied voor weidevogels en waterparels vergroot.
Zorgplicht
Voor alle in het wild levende soorten en hun leefomgeving geldt de zorgplicht. Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:
  • Alle aanwezige bebouwing, vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) kan gefaseerd verwijderd worden. Dit geeft bodembewonende dieren de kans om in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Bij ecologisch gevoelige werkzaamheden kan zodanig worden gewerkt dat richting te behouden leefgebied van aanwezig fauna wordt gewerkt en dieren niet ingesloten raken en (meer) kans hebben te vluchten.
  • Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering.
  • Uit de te dempen wateren kunnen amfibieën (alle stadia) of vissen verdreven worden door van ‘dicht’ naar 'open' te werken en geen dieren in te sluiten. Als dit niet mogelijk is kunnen de dieren weggevangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving.
  • Bij de sloop‐ en bouwwerkzaamheden moet voorkomen worden dat 's nachts met sterke bouwverlichting wordt gewerkt.

2.6.3 Conclusie

In het nader onderzoek naar in bomen broedende vogels is een ransuil aangetroffen, waarmee een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor het aantasten van de nestplaats nodig is. Zoals uit een verkennende memo (zie bijlagen bij toelichting bijlage 19) volgt, is er uitzicht op het verkrijgen van een ontheffing van Wet natuurbescherming. Voor een ontheffing moet sprake zijn van een geldig belang. Dit belang is in het onderhavige geval 'bescherming van flora en fauna', omdat er meer foerageergebied en nestplaatsen worden teruggebracht dan er verdwijnen. Daarbij is er geen alternatief voorhanden en is de duurzame staat van instandhouding van de soort niet in het geding. Als onderdeel van het voorgenomen plan en de ontheffing zullen op drie locatie in de omgeving in totaal zes nestmanden worden gerealiseerd en zal het leef- en foerageergebied van de ransuil vergroot worden.
Omdat de plannen voorzien in de instandhouding van de bestaande waterpartijen en een vergroting van het wateroppervlak, zal het leefgebied van de platte schijfhoren vergroot worden. Daarmee staat de (voorlopige) aanwezigheid van de platte schijfhoren niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De gangbare lijn in de jurisprudentie (201400832/1/R3) is dat een gemeenteraad een bestemmingsplan niet kan vaststellen indien redelijkerwijs vast staat dat de Wet natuurbescherming in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Anders gezegd, een bestemmingsplan kan wel worden vastgesteld indien redelijkerwijs vast staat dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid. In lijn met de jurisprudentie is het gezien het voorgaande aannemelijk dat het plan uitvoerbaar is.

2.7 Duurzaamheid

2.7.1 Kader

Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (vastgesteld op 12 december 2016) stelt als eis aan ruimtelijke plannen binnen het stedelijk gebied dat in de toelichting een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Gemeentelijke ambitie, klimaatneutraal in 2030
Daarnaast heeft de gemeente Woerden sinds oktober 2014 de ambitie om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Vanaf 2018 moet alle nieuwbouw CO2-neutraal worden gebouwd. Het uitgangspunt is een EPC van nul of kleiner, met als ondergrens BENG (EPC tussen 0 en 0,2). Dit is een stevige ambitie die vraagt om inzet van alle (gemeentelijke) instrumenten.

2.7.2 Conclusie

Duurzaamheidsmaatregelen
De ambitie van de ontwikkeling is om te voorzien in duurzame woningen die voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Daarbij worden mogelijk PV-panelen toegepast om de van toepassing zijnde norm te halen. Daarnaast is in het plan een overmaat aan water(berging) aanwezig, waarmee sprake is van een klimaatadaptief plan ten aanzien van toenemende hoeveelheden neerslag. De grondvervanging (zie toelichting paragraaf 2.1.3.3) zorgt verder voor een geringe zetting van het openbaar gebied en van de voortuinen in het plan. Hierdoor dalen niet alleen de kosten voor beheer en onderhoud, maar daardoor is er in de toekomst ook veel minder transport, materieel en materiaal nodig voor onderhoud. Hetzelfde geldt voor de huisaansluitingen. Deze breken niet of nauwelijks meer. Ook de nieuwe kantine wordt gasloos uitgevoerd en bestaat uit onderhoudsarm dan wel -vrij materiaal. Voor het nieuwe tennisterrein wordt hergebruik van meerdere elementen onderzocht.
Aardgasgebruik
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp, waarin de overgang naar een gasvrije maatschappij wordt beschreven. Hierin is het beleid beschreven voor de periode na 2023. Dit moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen. De beoogde woningen worden gasloos uitgevoerd. De beoogde woningen in plan WeidZegveld worden gasloos uitgevoerd. Door de lange voorbereidingstijd en reeds gedane investeringen in dit plan leent het plan zich financieel niet voor meer duurzaamheidsmaatregelen dan het Bouwbesluit 2012 eist. De woningen worden dan ook niet energieneutraal of als nul-op-de-meterwoningen gebouwd.

2.8 Milieueffectrapportage

2.8.1 Kader

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

2.8.2 Conclusie

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid 3. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 38 woningen en de verplaatsing van het tennisterrein mogelijk.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de omschrijving van het bepaalde in categorie D 11.2 in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk ontwikkelingsproject omvat ingevolge het Besluit m.e.r. bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Het aantal te realiseren woningen ligt ver onder de drempelwaarde die genoemd wordt in kolom 2 van categorie D 11.2, te weten 2.000 woningen.
Op grond van artikel 7.19 van de Wet milieubeheer wordt geconcludeerd dat er geen 'verplicht' milieueffectrapport behoeft te worden opgesteld en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe is een aanmeldnotitie vervaardigd die in samenhang met hoofdstuk 2 van de voorliggende toelichting in voldoende mate inzicht geeft in de milieueffecten. Een besluit op de aanmeldnotitie wordt genomen voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is op ruim 1.800 m afstand gelegen. Gezien de verwachte toename van stikstofemissie als gevolg van het plan is in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) een AERIUS berekening (zie toelichting paragraaf 2.6.2 en bijlagen bij toelichting bijlage 18) uitgevoerd. Hieruit blijkt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/j en de kritische depositiewaarde niet worden overschreden. Overige effecten op Natura 2000-gebieden worden gezien de omvang van het plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden niet verwacht.

3 Deel C Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak

3.1 Uitvoerbaarheid

3.1.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Vooruitlopend op de besluitvorming rondom het bestemmingsplan wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten. Tevens is een regeling getroffen met betrekking tot planschaderisico. Met deze overeenkomsten wordt voorzien in de gemeentelijke plankosten.
Ten slotte staat het bestemmingsplan andere functies dan wonen toe. Ook maatschappelijke voorzieningen zoals sportvoorzieningen worden mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan. De initiatiefnemer draagt zorg voor de ontwikkeling van deze sportvoorzieningen (tennisterrein). De initiatiefnemer en de sportvereniging maken hierover onderlinge afspraken. De ontwikkelaar beschikt ten behoeve van de sanering over een waarborgsom die is vastgelegd in de koopovereenkomst met verkopende partij van de grond.

3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.2 Overleg En Inspraak

3.2.1 Overleg

Tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan is het plan in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de wettelijke overlegpartners. De provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht zijn akkoord met het plan. De reactie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verwerkt in toelichting paragraaf 2.5.2.
Op 12 november 2014 zijn tijdens een presentatiemiddag de plannen gepresenteerd aan directe omwonenden. Het Dorpsplatform is door de jaren heen meerdere keren geïnformeerd over de inhoud en stand van zaken met betrekking tot de plannen.
Op 30 april zullen de directe omwonenden uitgenodigd worden voor een inloopmiddag. Op 16 mei wordt een algemene bijeenkomst in het dorpshuis georganiseerd. De uitkomsten van deze bijeenkomst zullen in deze paragraaf opgenomen worden.

3.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘WeidZegveld’ heeft vanaf 25 april gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn twee zienswijzen ingediend. In de Nota van beantwoording zienswijzen (zie bijlagen bij toelichting bijlage 20) worden deze zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.

1 Staat Van Bedrijfsactitviteiten Bij Woningen

bijlage bij regels 1 - Staat van Bedrijfsactiviteiten bij woningen