De Pionier
Bestemmingsplan - Gemeente Woerden
Vastgesteld op 20-12-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan De Pionier met identificatienummer NL.IMRO.0632.depionier-de Pionier te Zegveld van de gemeente Woerden;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig verlenen van diensten - geen detailhandelbedrijf zijnde - en ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk, waarbij de aard (qua milieuplanologische hinder) en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend alsmede niet publieksgerichte functies en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.
1.4 aan huis gebonden beroep
de uitoefening aan huis van een aan huis verbonden beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten.
1.5 aanbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw, bijvoorbeeld via een toegangsdeur.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.8 achtererfgebied
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het oorspronkelijke hoofdgebouw.
1.9 achtergevel
de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd.
1.10 achtergevellijn
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke achtergevel van de hoofdgebouwen.
1.11 ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
bedrijfsactiviteiten waarbij bedrijfsmatig geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd.
1.12 ander bouwwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
1.13 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.14 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.15 bestaand gebouw
een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een bouwvergunning die voor dat tijdstip is aangevraagd
1.16 bestaand gebruik
het gebruik van gronden of gebouwen dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat.
1.17 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.20 bijgebouw
een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door - op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende - vloeren of balklagen wordt begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van een onderbouw en een zolder.
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.25 bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel.
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.27 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.28 dakkapel
een beperkte doorsnijding van het dakvlak.
1.29 dakterras
een niet door wanden omsloten bouwlaag op de eerste of hogere verdieping van een hoofd-, bij- of aanbouw, welke geschikt is gemaakt voor verblijf.
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, verhuur of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.31 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 erfbebouwing
verzamelnaam voor bouwwerken, op het erf behorende bij een (woon-) bestemming, die ten dienste staan van het hoofdgebouw en die door de ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, waarbij onderscheid te maken valt tussen: een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouw en een overkapping.
1.33 erker
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.34 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.35 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.36 huishouden
één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid.
1.37 luifel
een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur.
1.38 overkapping
een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan.
1.39 peil
de gemiddelde hoogte van het aan een bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld.
1.40 seksinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht. Onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar.
1.41 trendsetter
een (deel van) een bouwwerk dat in hetzelfde rijtje woningen (bouwblok) of een daaraan gelijk te stellen woning in het verleden reeds vergund is. Om de eenheid te bewaren geldt deze trendsetter als maatgevend voor toekomstige aan-, uit- en opbouwen.
1.42 uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat.
1.43 voorerfgebied
erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.44 voorgevel
de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel.
1.45 voorgevellijn
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen.
1.46 vooruitbouw
een uitbouw op de begane grond van een woning. De vooruitbouw is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en heeft tot doel de woning te vergroten. Door de omvang, vormgeving en situering kan een vooruitbouw een verandering van de bestaande architectuur van de woning tot gevolg hebben. Een vooruitbouw heeft een beperkte diepte en bestaat minimaal aan twee zijden geheel of gedeeltelijk uit glas.
1.47 wonen
het bewonen van een woning door niet meer dan één huishouden;
1.48 woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden.
1.49 zelfstandige woonruimte
een (deel van) een gebouw dat gelet op de aanwezige voorzieningen zoals onder meer een keuken, een douche en een eigen toegang geschikt is en gebruikt kan worden als een woning, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
1.50 zijerf
het bij een gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak.
1.51 zijgevel
de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf.
1.52 zijgevellijn
een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevel van het hoofdgebouw en aan de achterzijde doorloopt in het verlengde van het hoofdgebouw.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 grondoppervlakte
van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 breedte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk
afmeting van het bouwwerk buitenwerks gemeten evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw.
2.7 (horizontale) diepte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk
afmeting van het bouwwerk buitenwerks gemeten haaks op de gevel waaraan wordt gebouwd.
2.8 bebouwingspercentage
het deel van het erf uitgedrukt in een percentage, voorerfgebied dan wel achtererfgebied, waarop zich bouwwerken bevinden, dan wel gebouwd mogen worden met uitzondering van een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver, mits deze niet zijn voorzien van een overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen;
- b. voet- en fietspaden;
- c. parkeerplaatsen;
- d. groen;
- e. speelvoorzieningen;
- f. straatmeubilair;
- g. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, water, nutsvoorzieningen en parkeren.
- h. evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.
3.2 Bouwregels
Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- a. Ten aanzien van de maximum bouwhoogte gelden de volgende bepalingen:
- 1. 10 meter voor de palen en masten;
- 2. 5 meter voor speelvoorzieningen
- 3. 3 meter voor de overige bouwwerken
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor;
- a. wonen
- b. aan huis verbonden beroepen;
- c. bergingsruimten;
- d. tuinen en erven;
- e. ontsluitingsverharding;
- f. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeren.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:
- a. het hoofdgebouw (de woningen) uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak mag worden gebouwd;
- b. het aantal te bouwen woningen maximaal 24 woningen bedraagt;
- c. de bouwhoogte mag niet meer bedraagt dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)';
- d. voor bijgebouwen geldt:
- 1. situering: tevens buiten het bouwvlak toegestaan
- 2. maximum bebouwingspercentage: 30% van de gronden buiten het bouwvlak binnen de bestemming wonen
- 3. maximum bouwhoogte: 3 meter
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Erfgrensafscheidingen
Voor erfgrensafscheidingen gelden de volgende regels:
- a. in het achtererfgebied en in het voorerfgebied naast de zijgevellijn de hoogte niet meer bedraagt dan 2 m;
- b. in het voorerfgebied voor de voorgevellijn de hoogte niet meer bedraagt dan 1 m.
6.2 Vlaggenmasten en palen
Op ieder perceel met een bestaande woning mogen vlaggenmasten en palen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de hoogte niet meer bedraagt dan 6 m;
- b. per woning maximaal 1 paal of vlaggenmast wordt geplaatst.
6.3 Bestemmings- en bouwgrenzen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:
- a. tot ten minste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen, duurzame energieopwekkingsinstallaties zoals zonnepanelen en zonneboilers en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren;
- b. ten behoeve van balkons, uitkragingen en galerijen tot maximaal 3 meter;
- c. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden met ventilatiekanaal, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,30 meter.
6.4 Ondergronds bouwen
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Voorwaardelijke verplichting
Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Nota parkeernormen gemeente Woerden' (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en diens rechtsopvolger(s), met uitzondering van de bepaling in 4.3.2 Parkeernormen voor de bestemming wonen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bevoegdheid tot het afwijken
Het bevoegd gezag is bevoegd af te wijken van de regels van het plan, voor:
- a. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
- b. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
- c. de bouw van andere bouwwerken zoals vlaggenmasten, een kunstwerk, antennes en dergelijke tot een hoogte van 15 meter.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:
- a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, dit voor zover deze op grond van het artikel 8 niet kunnen worden gebouwd;
- b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en bouwvlakken en/of aanduidingen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, op voorwaarde, dat de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, bestemmingsvlak dan wel bouwvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 10.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 10.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
11.1 Citeertitel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan De Pionier.
Bijlagen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bij Woningen
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woningcorporatie GroenWest heeft het voornemen om 24 woningen te realiseren op de locatie van de voormalige school De Pionier aan de Clausstraat te Zegveld. De aanleiding hiervoor is dat de zorgcoöperatie Zegveld Zorgt de wens heeft uitgesproken om op de plek van de voormalige school appartementen te (laten) realiseren die geschikt zijn voor senioren en voor zorg aan huis. Goede levensloopbestendige appartementen ontbreken nu namelijk nog in Zegveld. De woningen worden gerealiseerd in de vorm van een L-vormige gallerijflat van 3 bouwlagen met in het midden een openbare tuin en een aparte bergingsruimte. Ook komt er aan de oostzijde van het plangebied een openbare parkeerplaats.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
De nieuwbouw zal plaatsvinden op een perceel aan de Clausstraat te Zegveld. Zie figuur 1 voor de globale ligging van dit perceel. De exacte begrenzing is opgenomen in de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Het zuidwesten, noordoosten en noordwesten van het plangebied is omringd door bestaande woningbouw. Ten zuidwesten van het plangebied ligt een bestaand dorpsparkje.
Figuur 1: Ligging plangebied bij benadering rood weergegeven. Bron: Cyclomedia.
1.3 Vigerende Plannen
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
- Kern Zegveld (vastgesteld 27 juni 2013);
- Parapluherziening Parkeernormen Woerden (vastgesteld 24 mei 2017).
Het plangebied heeft in het bestemmingsplan Kern Zegveld de bestemming 'Maatschappelijk' en een gebiedsaanduiding 'Wro-zone- wijzigingsgebied 3'. In de regels van het bestemmingsplan staat omschreven dat het hier om een wijzigingsbevoegdheid gaat waarbij het College van Burgemeester en Wethouders bevoegd zijn om de maatschappelijke bestemming te wijzigen in de bestemming ' Wonen' en/of ' Maatschappelijk' in de vorm van een verpleeghuis, kinderopvang en/of buitenschoolse opvang mits:
- maximaal 16 woningen worden gebouwd;
- maximaal 1 beheerderswoning wordt gebouwd;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 7 meter;
- voldaan wordt aan de minimale afstand tot de perceelsgrens, zoals weergegeven op de afbeelding 'Zegveld - De Pionier Ruimtelijke randvoorwaarden ontwikkeling locatie' in Bijlage 3 Ruimtelijke randvoorwaarden De Pionier (zie figuur 2);
- het gebouw stedenbouwkundig wordt ingepast;
- voldaan wordt aan de Nota Parkeernormen.
Figuur 2: Ruimtelijke Randvoorwaarden De Pionier (bron: bestemmingsplan Kern Zegveld)
Ook is het gebied bestemd met een bouwvlak en een maatvoering: maximum bebouwingspercentage van 100%. Een uitsnede van de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan is in figuur 3 weergegeven.
Figuur 3: Uitsnede van bestemmingsplan 'Kern Zegveld' (2013). Plangebied is rood omlijnd.
Het vigerend bestemmingsplan biedt onvoldoende mogelijkheid om de nieuwbouw van de 24 woningen te realiseren. Er kan namelijk niet worden voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid. Er is daarom gekozen om voorliggend bestemmingsplan op te stellen om de nieuwbouw van de woningen mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie en de ontwikkelingen in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader het Rijk, de provincie en de gemeente Woerden uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Ontwikkeling
2.1 Bestaande Situatie
Het plangebied is momenteel onbebouwd. Basisschool De Pionier is in juli 2016 gesloopt waardoor het gebied al enkele jaren braak ligt. Dit is tevens te zien in figuur 1. Een groot deel van het terrein is begroeid met gras, zie figuur 4.
Figuur 4: Vooraanzicht van het plangebied vanaf de Clausstraat. Bron: Cyclomedia Globespotter.
2.2 Ontwikkeling
Zoals reeds genoemd, worden er 24 woningen in de vorm van een L-vormige gallerijflat gerealiseerd. Het uitgangspunt van het ontwerp is dat het 'levensloopbestendige' woningen moeten zijn zodat deze ook geschikt zijn voor senioren met zorg aan huis. Een indicatieve impressie is bij figuur 5 te zien.
Figuur 5: Indicatieve impressie van nieuwbouw De Pionier. Bron: Arc2 Architecten
Het gebouw bestaat uit drie bouwlagen met elk 8 woningen. De bouwmassa bestaat feitelijk uit 2 delen, waarbij de entree middels een transparant en terugliggend bouwdeel als verbinding fungeert. De entree van het gebouw ligt aan de zijde van de Clausstraat in het midden van het gebouw en herbergt ook het trappenhuis. Vanuit deze gezamelijke entree is ook de achterzijde te bereiken waarvanuit de woningen via een open gallerij te bereiken zijn. Aan de achterzijde van het woonblok ligt nog een gebouw dat dienst doet als bergingsruimte. Bij figuur 6 is een indicatieve plattegrond van het plan weergegeven.
Figuur 6: Indicatieve plattegrond van nieuwbouw De Pionier. Bron: Arc2 Architecten
2.3 Beeldkwaliteitsparagraaf
Ten behoeve van de nieuwbouw zijn beeldkwaliteitscriteria opgenomen. Het betreft concrete toetsingscriteria die onderdeel worden van de welstandsnota, zodat deze kunnen worden toegepast door de welstandscommissie bij de beoordeling van het bouwplan. De uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan worden hieronder puntsgewijs beschreven.
Ligging
- Het gebouw vormt een uitzondering binnen het stedenbouwkundig patroon van de wijk.
- Het gebouw is met de voorgevel gericht op de belangrijkste openbare ruimte, namelijk de straat en het groengebied.
Massa
- De bouwmassa bestaat uit 2 losse hoofdonderdelen. Deze zijn met elkaar verbonden door een transparant terugliggend bouwdeel, dat functioneert als entree van het gebouw en waarin het trappenhuis is opgenomen.
- Het gebouw bestaat uit drie lagen en is plat afgedekt;
- De bouwmassa heeft aan de publieke zijde en aan de koppen van de gebouwen een representatieve uitstraling, met voldoende openingen.
Architectonische uitwerking
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig maar degelijk;
- de herhaling in bijvoorbeeld gevelverdelingen of penanten bedrukken;
- elementen in de gevel, zoals deuren en ramen in een logische verhouding tot elkaar in de gevel als geheel plaatsen;
- kozijnen, dak beëindigingen en dergelijke zorgvuldig detailleren;
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume;
- balkons krijgen een deels doorzichtig lamellenwerk, dat voldoende privacy biedt voor bestaande en toekomstige bewoners.
Materiaal en kleur
- Materialen en kleuren zijn degelijk en terughoudend.
- Materialen en kleuren tasten de samenhang van het cluster niet aan.
- Gevels in hoofdzaak in baksteen of vergelijkbare steenachtige materialen uitvoeren dan wel invullen met puien.
- Plaatmateriaal alleen gebruiken als invulling van een kozijn of hekwerk.
landschappelijke inpassing
- Aandacht voor landschappelijke inpassing van de tuinen d.m.v. groene afscheidingen.
2.4 Duurzaamheid
Duurzaamheidsbeleid Gemeente Woerden
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie “Duurzaam met een doel” aangenomen, waarin de volgende ambitie is verwoord : In 2030 is de gemeente Woerden een CO2 - neutrale gemeente. In het actieplan CO2 - neutraal 2030 Woerden wordt gesteld, dat vanaf 2018 alle nieuwbouw CO2 neutraal wordt gebouwd. Vanaf 1 januari 2020 moeten alle nieuwe gebouwen in
Nederland bijna energie-neutrale gebouwen ( BENG ) zijn. Dit vloeit voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn EPBD. De vastgestelde niveaus voor woningen gelden als volgt:
- Een maximale energiebehoefte van 25kWh/m2/jr gebruiksoppervlak ;
- Een maximaal primair fossiel energiegebruik, eveneens 25kWh/m2/jr gebruiksoppervlak ;
- Een minimaal aandeel hernieuwbare energie van 50 %.
Anticiperend op de strenger wordende regelgeving en het beleid van de gemeente Woerden om in 2030 een CO2-neutrale gemeente te zijn, wordt gesteld, dat vanaf 2018 alle nieuwbouw CO2 neutraal
moet worden gebouwd. Het uitgangspunt is een EPC van nul of kleiner met als ondergrens BENG (EPC tussen 0 en 0,2). Ook is in de wet voorgang energietransitie (VET) is bepaald, dat per 1 juli 2018 nieuw te bouwen bouwwerken niet meer aangesloten mogen worden op het gasnet.
Verplichte berekening Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen ( MPG ) is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen, die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen, die groter zijn dan 100m2. Voor een MPG – berekening kan het instrument GPR gebouw worden gebruikt. GPR – gebouw is opgebouwd uit
vijf verschillende thema’s : energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. Het is gebruikelijk om uit te gaan van een gemiddelde GPR – gebouw score van 8. GPR Gebouw is een bruikbaar instrument om tot een duurzaam ontwerp te komen voor o.a. woningbouw.
Uitvoering
Bij nieuwbouwontwikkelingen is het verplicht om gasloos te bouwen en te voldoen aan de geldende Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) normen in het bouwbesluit. Het energieconcept voor De Pionier voldoet dan ook aan het bouwbesluit door gasloos te bouwen en te voldoen aan de EPC eis van <0,4. De gebouwinstallaties en maatregelen die hiervoor zorg dragen, zijn als volgt:
- Geen gasaansluiting
- Verhoogde isolatiewaarden (RC waardes vloer/gevel/dak: 6,00- 8,00 m2K/W)
- Verhoogde luchtdichtheidsklasse ( Qv: 10- waarde)
- Triple glas
- Mechanische ventilatie met warmeterugwinning (CO2 gestuurd)
- Zonnepanelen op het hoofdgebouw
- Sedumdak op het bergingscomplex
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Daarin beschrijft het kabinet in welke infrastructuurprojecten het wil investeren. De Rijksoverheid richt zich daarnaast op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen inzake (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor
duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een
zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk
wil met de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van
nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het
Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle
gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke
verordeningen. In 2017 is een wetswijziging van kracht geworden, waarbij onder meer het vereiste van
een actuele regionale behoefte is losgelaten.
Opbouw Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro bestaat uit twee treden die achter elkaar dienen te worden doorlopen. Eerst
dient in trede 1 te worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een
actuele behoefte. Zo ja, dan is trede 2 pas aan de orde. Vervolgens dient in trede 2 te worden
beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling opgevangen kan worden binnen bestaand gebied. Voor
gevallen waarin de ruimtevraag niet (of niet geheel) binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen geldt
een uitgebreide motiveringsplicht.
Trede 1: behoefte
Onderhavig plan bestaat uit het realiseren van 24 woningen. Vanuit het gemeentelijk beleid en de woningbehoefte (markt) is het bouwen van woningen op deze locatie logisch en haalbaar. Zie tevens paragraaf 3.3 Gemeentelijk beleid.
Trede 2: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied
De nieuwe ontwikkeling ligt binnen bestaand stedelijk gebied, zie figuur 7. Daarom wordt eveneens voldaan aan de tweede trede van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In de Structuurvisie Infrastructuur (SVIR) en Ruimte heeft de Rijksoverheid de nationale belangen omschreven waarvoor het Rijk zelf verantwoordelijkheid draagt. Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Geen van de bovengenoemde belangen zijn in het plangebied van belang. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat het planvoornemen voldoet aan het Barro.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie 2013 – 2028
Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS beoogt een aantrekkelijke provincie te creeëren om in te wonen, werken en recreeëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:
- 1. een duurzaame leefomgeving;
- 2. vitale dorpen en steden;
- 3. landelijk gebied met kwaliteit.
In de structuurvisie worden voor de kern Zegveld geen uitbreidingen voorzien, vooral vanwege de
ligging in een bijzonder waardevol deel van het veenweidegebied en vanwege de woningbouwmogelijkheden binnen de rode contouren van de kern Woerden. Wel ziet de provincie kansen om de ruimtelijke kwaliteit van de kernranden van deze dorpen te verhogen. Ten aanzien van de ligging in het Groene Hart staat bij eventuele toekomstige ontwikkelingen het versterken van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken. Voorliggend plan maakt nieuwbouw van woningen mogelijk binnen de bestaande contouren van Zegveld. De kwaliteit van het landelijk gebied wordt niet aangetast en ook is er in het ontwerp rekening gehouden met duurzaamheid en de vitaliteit in het dorp door de woningen robuust en levensloopbestendig te maken. Er wordt daarmee voldaan aan de provinciale belangen.
Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening
(PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de
ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste
ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier worden veiliggesteld. Het plangebied maakt in de PRV onderdeel uit van de algemene beleidslijn verstedelijking, zie figuur 7.
Figuur 7: Uitsnede van de verbeelding in het PRV. Plangebied is bij benadering met geel omlijnd.
De rode contour is een beleidsinstrument om de kwaliteit van het landelijk gebied te handhaven en het realiseren van binnenstedelijke ambitie te ondersteunen. Er mag namelijk alleen zonder meer nieuwbouw plaatsvinden binnen de rode contouren. Dit beleid hangt samen met het bouwen volgens de Ladder van duurzame verstedelijking. Voorliggend plan maakt woningbouw mogelijk binnen deze rode contour en past daarmee binnen het beleid van de PRV.
Ook valt het plangebied in het Nationaal landschap het Groene Hart. Bij ontwikkelingen in het landschap vind de Provincie het vooral van belang dat de open ruimte behouden wordt. Bij ontwikkelingen kan de openheid versterkt worden door verplaatsing van bebouwing, begroeiing of andere opgaande elementen. Nieuwe bebouwing vestigt zich bij voorkeur in randzones of in bestaande linten, waarbij deze laatste wel transparant moeten blijven. Gezien voorliggend plan een inbreidingsproject betreft wordt er aan het beleid in de PRV voldaan.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke structuurvisie Woerden 2009-2030
De Ruimtelijke structuurvisie geeft een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente voor de periode tot 2030. De kernen in het veenweidegebied, Kamerik, Kanis en Zegveld zullen
in de komende decennia beperkt en geleidelijk groeien. De leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de dorpen dienen op peil te worden gehouden.
Kwantitatief is er voldoende bouwcapaciteit binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en behoefte van de bevolking. Dit betekent dat de bouwopgave vooral op het kwalitatieve vlak ligt. Het gaat concreet om het aanbieden van een meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn. Naast bouwen in de stad Woerden wordt er ook gezocht naar locaties bij de dorpen (zoals Zegveld, de locatie van het plangebied) om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen. Dit betreft onder andere het tegemoetkomen van woonwensen van starters en ouderen. Aangezien voorliggend plan woningbouw mogelijk maakt waarbij de doelgroep senioren is, past het plan binnen het beleid van de Gemeente Woerden.
Ontwikkelrichting Zegveld
Zegveld blijft een kleinschalig agrarisch georiënteerd dorp in het veenweidegebied. De ontwikkelingen
die plaatsvinden, zijn gericht op de eigen kern en kleinschalig van karakter. De gemeente streeft naar het instandhouden van het huidige voorzieningenniveau. Er wordt ruimte geboden aan beperkte woningbouw voor verschillende doelgroepen aan de randen van het dorp om de eigen groei op te kunnen vangen.
Samenvattend zijn er spelregels opgesteld waar de uitbreiding van Zegveld aan moet voldoen:
- Wateraangepast bouwen (voorwaarde streekplan in veenweidegebied).
- Vooral randen noordoost- en noordwestzijde verbeteren: meer dorps maken.
- Aansluiten op de landschappelijke verkavelingsstructuur (bijv. het slotenpatroon door laten lopen in de nieuwe wijk).
- Dorp groene zoom geven, dat kan op verschillende manieren:
- 1. een openbaar pad aanleggen met een groene berm/bomenlaan
- 2. lintachtige ontwikkelingen met tuinen naar het landschap en groene doorzichten vanuit het dorp
- 3. bredere openbare groenstroken met beperkte landgoedachtige ontwikkelingen of lintbebouwing als kostendrager.
- Vanuit het dorp groene doorkijkjes naar het buitengebied maken.
- Bij uitbreidingen aandacht voor doelgroep ouderen en starters.
- Kleinschalige woningbouw, wisselende bebouwing van vrijstaande woningen, tweekappers en korte rijtjes, kleinschalige appartementencomplexen.
- De woningen stralen een dorpse/landelijke sfeer uit.
- Gevarieerd beeld in kleur en materialen (overwegend baksteen met pannendaken).
- De woningen hebben een voortuin.
- De woningen aan de buitenrand hebben een relatief lage goot (maximaal 1, 5 laag met kap).
- Dorpse en smalle straatprofielen.
- De auto mag de dorpsrand niet domineren er wordt zoveel mogelijk op eigen terrein geparkeerd.
- Voldoende ruimte voor groen en spelen bij nieuwe uitbreidingen.
- Eventueel een ‘blauwe’ rand maken om extra waterberging voor het dorp te creëren, wooneiland in het water of drijvende woningen.
- Dichtheid maximaal 20 woningen/ha.
Er is ook gesteld dat er tot 2030 behoefte is aan circa 190 extra woningen.
Woonvisie Woerden 2019-2024
De gemeente Woerden heeft haar woonbeleid geactualiseerd in de woonvisie Woerden 2019-2024 'Woerden Woont'. In de woonvisie legt de gemeente haar ambitie, doelstellingen en beleid vast voor het wonen. De gemeente erkent de kwaliteiten van het wonen in de dorpen en in de wijken en heeft hiervoor ook per kern een apart hoofdstuk opgesteld waarin de wensen en mogelijkheden per kern beschreven zijn. De visie voor Zegveld wordt hieronder beschouwd. Er is een groeiende vraag naar woningen. Vooral voor senioren en starters is de vraag naar passende woningen hoog. Er zijn 5 speerpunten in de woonvisie vastgesteld:
1. Bouwen voor doorstroming
2. Bouwen voor 1-2 persoonshuishoudens
3. Bouwen voor een mix aan doelgroepen
4. Nieuwe initiatieven de ruimte geven
5. Zoveel mogelijk aansluiten bij de markt.
De focus ligt op de groepen die extra aandacht nodig hebben, zoals starters en senioren, mensen met een laag inkomen, huishoudens met een middeninkomen en de mensen met een fysieke of mentale handicap. Dit betekent niet dat er niets gedaan wordt voor andere groepen, zoals gezinnen en mensen met hogere inkomens. Ook voor deze huishoudens wordt gebouwd. In samenwerking tussen gemeente en marktpartijen wordt een goede mix aan woningen gerealiseerd, afgestemd op de vraag. De woonvisie biedt hierbij het kader.
Bij het toevoegen van woningen aan de woningvoorraad is het essentieel om de aanwezige tekorten in de woningvoorraad aan te vullen. Er is wel een verschil tussen de theoretische match tussen aanbod en vraag en de praktijk. Het gaat dan vooral om de beschikbaarheid van de woningen. Het aantal huurwoningen dat vrijkomt is van belang, en niet alleen het totale aantal huurwoningen. In de Woonvisie Woerden is gezocht naar de daadwerkelijke tekorten in de woningvoorraad. De focus voor nieuwbouw ligt dan ook op de woningen waar tekort aan is.
Er is bij dorps- en wijksessies aangegeven dat met name in de dorpen (zoals Zegveld) een tekort is aan woningen die geschikt, dan wel geschikt te maken, zijn voor senioren. Er is met name aandacht gevraagd voor betaalbare vrije sector huurwoningen voor middeninkomens die geschikt zijn voor deze groep. Een bijkomend aandachtspunt voor strategische woningbouwplanning is onder andere het bevorderen van doorstroming van senioren uit grote sociale huur eengezinswoningen naar voor senioren geschikte woningen. Door nieuwe voor senioren geschikte woningen te bouwen komen er woningen in de bestaande woningvoorraad vrij voor andere doelgroepen.
Deelvisie Zegveld
De bevolking vergrijst. Ondanks dat het aandeel 65-plussers lager is dan het gemiddelde in de gemeente, is ook in Zegveld sprake van een groeiende groep senioren. Deze groep is echter genoodzaakt het dorp te verlaten als zij zorg nodig hebben omdat er geen zorgvoorzieningen zijn in het dorp. Uit de dorpssessie is naar voren gekomen dat veel senioren in Zegveld het liefst in het eigen dorp willen blijven wonen. Er is een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een grondgebonden (patio)woning, met het volledige woonprogramma (dus inclusief slaap- en badkamer) op de begane grond. Er zijn op dit moment te weinig woningen met het volledige woonprogramma op de begane grond in Zegveld. In de woonvisie valt het ook op dat er grote vraag is naar appartementen.
Het beleid met betrekking tot wonen en zorg is er op gericht dat mensen langer zelfstandig in hun eigen woning kunnen blijven wonen. Dit vraagt om woningen die geschikt zijn voor mensen om tot op latere leeftijd in te kunnen blijven wonen. Het gaat dan om het aanbod aan voor senioren geschikte woningen en het aanpassen dus geschikt maken - van de bestaande woningvoorraad. Er komt een toenemende vraag naar zelfstandig wonen met thuiszorg. Ouderen of mensen met een langdurige ziekte of beperking kunnen niet altijd zelfstandig wonen.
In Zegveld is een beperkt aanbod aan zorg gerelateerde woningen. Het seniorencomplex Boschsloot heeft 24 sociale huurwoningen. Het complex is in 1989 gebouwd voor senioren, maar deze woningen zijn naar de huidige maatstaven onvoldoende geschikt voor senioren met (intensieve) zorg aan huis. Technisch gezien zijn de woningen nog lang niet afgeschreven. De Florijn heeft vijftien gelijkvloerse koopappartementen. De bestaande capaciteit is niet voldoende om in de vraag te voorzien.
Er kan geconcludeerd worden dat voorliggend plan in het kader van het gemeentelijk beleid uitvoerbaar is. De bouw van woningen die geschikt zijn voor senioren en het eventueel verlenen van zorg past binnen het beleid van de gemeente Woerden.
3.4 Conclusie Beleidskader
In het kader van het Rijksbeleid, beleid van de Provincie Utrecht en het beleid van gemeente Woerden wordt het plan uitvoerbaar geacht.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Algemene Beoordeling Milieueffecten (M.e.r.)
Wettelijk kader
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor of een besluit neemt over projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage te doorlopen. Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. geeft de omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r.
Hierbij geldt de omvang van een project als richtwaarde, en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is vrijwel altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect.
Beschouwing
De voorgenomen activiteit is niet opgenomen in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet aan te merken als een activiteit waarvoor een directe m.e.r.-plicht bestaat. Het is wel opgenomen in onderdeel D (categorie D.11.2) van bijlage II van het Besluit m.e.r. De activiteit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, maar het valt onder de drempelwaarden die hier genoemd worden.
Activiteiten | Gevallen | Besluit | |
D. 11.2 | De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1: een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. | De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening --> het bestemmingsplan |
Dit betekent dat het verplicht is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Op grond van artikel 2, lid 5 besluit m.e.r. dient de initiatiefnemer in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling een aanmeldnotitie op te stellen en in te dienen bij het bevoegd gezag. Hierin wordt ingegaan op de vraag of de activiteit mogelijk tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan leiden. De inhoudelijke vereisten voor deze beoordeling staan benoemd in bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Hierin staat dat de voorgenomen activiteiten aan de volgende drie aspecten moeten worden getoetst:
1. kenmerken van het project;
2. plaats van het project;
3. kenmerken van het potentiële effect.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling en aanmeldnotitie wordt middels voorliggende paragraaf als onderdeel van het bestemmingsplan behandeld.
Kenmerken van het project
Het plan omvat de bouw van maximaal maximaal 24 woningen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.
Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen enkele winkels, woningen, wegen en horeca functies. Het plangebied ligt op meer dan 2 kilometer afstand van natuurgebied 'Nieuwkoopse plassen'. De afstand is echter dermate groot dat er geen nadelige gevolgen zijn voor dit gevoelige natuurgebied.
De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)
Er is geen samenhang met andere (bouw) activiteiten in Zegveld.
De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen
De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen herontwikkeling hebben betrekking op de aspecten ''luchtkwaliteit'', ''stikstofdepostitie'', "bodem" en "flora en fauna" . Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht, zie Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.
Wanneer er geen ‘belangrijke nadelige gevolgen’ zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig.
Conclusie
Gezien de kenmerken van de potentiële effecten van het voornemen in combinatie met de kenmerken/gevoeligheid van de omgeving waarin deze optreden, is het niet nodig een m.e.r.-procedure te voeren en/of een milieueffectrapport (MER) op te stellen voor dit bestemmingsplan.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Beleidsmatig kader
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009).
Methodiek
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Milieu- categorie | Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50-100 meter | 30-50 meter |
4 | 200-300 meter | 100-200 meter |
5 | 500-1.000 meter | 300-700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Tabel 1 Richtafstanden per milieucategorie.
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Beschouwing
In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd. De woningen die mogelijk worden gemaakt middels voorliggende onderbouwing zijn milieugevoelige objecten. Voorkomen moet worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Het gebied herbergt naast woningen tevens een supermarkt, een fietsenwinkel en een horecagelegenheid. Zie figuur 8 en tabel 2 voor een overzicht van deze bedrijven en welke richtafstand er wordt geadviseerd.
Er wordt in dit gebied uitgegaan van omgevingstype 'rustige woonwijk'.
Nr | Omschrijving | Afstand | Categorie | Richtafstand |
1 | Supermarkt | 177 meter | 1 | 10 meter |
2 | Fietsenwinkel (detailhandel) | 230 m | 1 | 10 meter |
3 | Horecagelegenheid (+congrescentrum) | 155 m | 1 | 10 meter |
Tabel 2: Overzicht van milieu hinderveroorzakende functies in de nabijheid van het plangebied.
Figuur 8: Ligging van hinderveroorzakende functies met overeenkomstige nummering met tabel 1 weergegeven. Plangebied is bij benadering met rode omlijning weergegeven.
De supermarkt Coop ligt op 177 meter afstand van het plangebied. De richtafstand is 10 meter, dus hierbij wordt voldaan aan de minimale afstand. Overigens is het vanuit het perspectief dat de doelgroep voor de nieuwe woningen senioren zijn juist wenselijk dat deze voorziening op een niet te grote afstand is gelegen.
De Horecagelegenheid Gasterij Milandhof is een groot feesten- en partijencentrum, evenals een restaurant. Deze functie behoort tot categorie 1 en heeft een minimale richtafstand van 10 meter tot milieugevoelige functies. De projectlocatie voldoet hieraan omdat deze op 155 meter afstand ligt.
Verder is er nog een fietsenwinkel, Stoof tweewielers Zegveld gelegen op 230 meter afstand. Deze functie is vergelijkbaar met ' detailhandel voor zover niet eerder genoemd' in de richafstandenlijst van de VNG-publicatie. Deze functie heeft een richtafstand van 10 meter. Hieraan wordt voldaan.
De planlocatie zal alleen woningen gaan bevatten. Er komen geen milieuhinder veroorzakende functies. Woningen betreffen geen milieuhinderveroorzakende functie dus hoeft in dat kader geen onderzoek gedaan te worden naar de uitwaartse zonering op de omgeving.
Conclusie
in het kader van Bedrijven en milieuzonering is het plan uitvoerbaar omdat alle milieuhinder veroorzakende functies op een acceptabele afstand liggen.
4.3 Externe Veiligheid
Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege het gebruik, de productie, opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In het geval van een verandering bij de risicobron of in de omgeving daarvan dient een afweging te worden gemaakt over de externe veiligheidssituatie. Hierbij dienen risicobronnen in het plangebied en in de omgeving ervan in kaart gebracht te worden en getoetst te worden aan de risicomaten plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de overlijdenskans per jaar als gevolg van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen bij een ongeval. Dit kan op een kaart worden weergegeven met behulp van contouren. Het groepsrisico betreft de kans per jaar dat in één keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen.
In de volgende AMvB's en circulaires zijn risiconormen opgenomen die relevant zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid bij het vaststellen van een ruimtelijk besluit:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit besluit zijn de risiconormen voor risicovolle inrichtingen weergegeven ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
- Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval.
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In dit besluit zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en binnenwater opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In het Bevb zijn de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen opgenomen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
- Vuurwerkbesluit. In dit besluit zijn voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk veiligheidsafstanden vastgesteld.
- Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. In deze circulaire zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen deze veiligheidszones worden de aanwezigheid van activiteiten en/ of objecten uitgesloten.
- Het Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit zijn veiligheidsafstanden en risiconormen opgenomen die moeten worden aangehouden ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Veiligheidsafstanden zijn vastgesteld voor onder andere opslagtanks met propaan/propeen, aardgastankstations, en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
- Luchthavenindelingbesluit Schiphol(LIB): in dit besluit zijn onder meer de regels opgenomen die gelden voor ruimtelijke plannen in de omgeving van de luchthaven Schiphol.
Beschouwing
Op basis van www.risicokaart.nl en het huidige bestemmingsplan is vastgesteld dat er geen risicobronnen aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied. Ook maakt voorliggend plan geen nieuwe risicobronnen mogelijk. Er is daarom geen nader onderzoek noodzakelijk.
Conclusie
In het kader van externe veiligheid is het plan uitvoerbaar.
4.4 Verkeer En Parkeren
Inleiding
In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.
In het kader van parkeren is bij het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' van kracht waarin regels zijn opgenomen ten aanzien van parkeren. Het uitgangspunt is dat bij nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw en functiewijziging, voor zover daarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, of een omgevingsvergunning voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan) er voldoende parkeerplaatsen moeten zijn volgens de Nota Parkeernormen Woerden (2014). Via een afwijking is het mogelijk om van de parkeernormen af te wijken. Wel dient voldaan te worden aan de voorwaarden die hiervoor in de Nota parkeernormen zijn opgenomen. Ook voor de bestemmingsplannen (en beheersverordening) waarin reeds voorzien is in een regeling omtrent parkeren is een afwijking opgenomen om van deze regeling af te kunnen wijken onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Nota parkeernormen (en diens rechtsopvolgers).
Beschouwing
Parkeren
Binnen dit bestemmingsplan worden 24 woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Nota Parkeernormen Woerden valt het plangebied binnen het gebied 'Overige kernen - Overige bebouwde kommen' . Aangezien de doelgroep van de voorgenomen woningbouw senioren is, wordt de parkeernorm voor Senioren-/aanleunwoning en serviceflat aangehouden van 1,2 parkeerplaatsen per woning.
In de Nota Parkeernormen Woerden worden Senioren-/aanleunwoningen en serviceflats als volgt omschreven:
Zelfstandige woonruimte voor gehandicapten en/of ouderen waarbij wel een fysieke en/of
organisatorische relatie met een zorginstelling bestaat. Het zijn woningen in de directe nabijheid van
(of behoren tot) een zorgcentrum, waarbij de mogelijkheid bestaat om desgewenst gebruik te maken
van de diensten van de zorginstelling. Het autobezit zal beperkt zijn.
Het planvoornemen betreft geen nieuwbouw van woonruimten met een directe relatie met een zorginstelling. Echter betreffen de woningen ook geen zelfstandige woonruimte in traditionele zin omdat de woningen levensloopbestendig gebouwd zullen worden zodat deze op langere termijn geschikt blijven voor bewoning voor senioren die zorgbehoevend zijn. Vanwege de centrale ligging bij de voorzieningen van het dorp en het openbaar vervoer wordt er een lage parkeerdruk verwacht. Er wordt daarom met deze doelgroep vanuit gegaan dat de parkeernorm van 1,2 voldoende is om de parkeervraag op te vangen.
Er worden 24 woningen gebouwd waardoor er met een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per woning, afgerond 29 parkeerplaatsen nodig zijn. Er zijn in het project 37 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen voorzien, waarvan 8 parkeerplaatsen worden gerealiseerd ter vervanging van bestaande parkeerplaatsen. Daarmee wordt voldaan aan de parkeervraag.
In de planregels wordt er dynamisch verwezen naar de Nota Parkeren van de Gemeente Woerden. In het geval er nieuwbouw van andere woningtypen plaatsvind kan hiervoor de bijbehorende parkeernorm voor worden toegepast zoals deze wordt voorgeschreven in het dan geldende parkeerbeleid.
Verkeer
De nieuw te realiseren woningen worden ontsloten via de bestaande wegenstructuur rondom het plangebied. Er is via de Clausstraat, de Prins Bernardstraat en de Middenweg ontsluiting op de hoofdwegen: de Milandweg en de Hoofdweg waarmee Zegveld ontsloten wordt met het buitengebied.
Op circa 300 meter afstand van het plangebied is een bushalte gelegen aan de Milandweg (halte Zegveld, Hoek).
De entree van het gebouw is voor voetgangers zowel via de Clausstraat als de noordelijk gelegen Berkenlaan via een voetpad te bereiken.
De parkeervoorzieningen (zie bovenstaande) zijn veilig en rechtstreeks bereikbaar vanuit het appartementengebouw. Deze worden gerealiseerd aan de oostzijde en de zuidzijde van het gebouw. Het plangebied is zodoende per auto, openbaar vervoer, fiets en te voet goed bereikbaar
Door het planvoornemen worden er netto 24 woningen toegevoegd aan het plangebied. Hierdoor neemt het verkeer ook toe van en naar het plangebied. Op basis van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' kan de verkeersaantrekkende werking worden bepaald.
Bij het bepalen van de verkeersaantrekkende werking zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Als stedelijkheidsgraad is weinig stedelijk aangehouden, waarbij de woningen gelegen zijn in 'centrum dorps'. De aangehouden categorie conform de genoemde CROW publicatie betreft 'huur, etage midden/goedkoop' welke beter past bij de te realiseren woningen dan de categorie 'huurhuis, sociale huur' vanwege de omvang van de woningen. Dit resulteert in de volgende verkeersaantrekkende werking:
Functie | Aantal | CROW-norm | Per | Totaal |
wonen | 24 | min 3,7- max 4,5 | woning | 88,8 - 108 |
Tabel 3: Verkeersaantrekkende werking op basis van CROW-normen.
Op basis van de rekentool van CROW zijn er gemiddeld, afgerond 98 verkeersbewegingen per etmaal te verwachten door de realisatie van de 24 extra woningen. Deze toename van het aantal verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen met de verkeersafwikkelingen via de bestaande wegenstructuur.
Conclusie
In het kader van verkeer en parkeren wordt het plan uitvoerbaar geacht.
4.5 Geluidhinder
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u, deze zijn niet zoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet de geluidsbelasting van deze wegen echter wel boordeeld worden.
Beschouwing
Gezien de lage etmaalintensiteit op de 30 km/uur wegen van gemiddeld 98 motorvoertuigen (zie paragraaf 4.3), is er op basis van expert judgement en de geluidskaart van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (figuur 9) beoordeeld dat de geluidbelasting op de omliggende geluidgevoelige bestemmingen niet hoger zal zijn dan 48 dB. In het kader van een goede ruimtelijk ordening wordt dit gezien als “goed”.
Figuur 9: Uitsnede Geluidscontourkaart Omgevingsdienst Regio Utrecht. Plangebied is met een donkerblauwe lijn aangegeven.
Gesteld kan worden dat er geen sprake is van strijdigheid met de eisen aan een goed leefklimaat vanwege deze wegen.
Conclusie
In het kader van geluid is het planvoornemen uitvoerbaar.
4.6 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet. Daarnaast moet het plan voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden.
Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (art. 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (art. 3.46).
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of;
- aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of;
- het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Beschouwing
Het onderhavige plan omvat de realisatie van 24 woningen. Een dergelijke ontwikkeling is in de lijst uit de Regeling NIBM opgenomen. Daarom mag hier worden volstaan met de aanname dat de ontwikkeling van geringe omvang is en dat de luchtkwaliteit als gevolg hiervan “niet in betekende mate” zal verslechteren. Een nadere motivering aan de hand van onderzoek is daarom niet vereist.
Conclusie
In het kader van luchtkwaliteit kan het planvoornemen uitgevoerd worden.
4.7 Stikstofdepositie
Wettelijk kader
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan dient de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura-2000 gebieden inzichtelijk gemaakt te worden. Er dient dan beoordeeld te worden of er vergunningplicht onder de Wet Natuurbescherming (Wnb) is. De Rijksoverheid heeft een beslisboom opgesteld (zie Bijlage 7) om te bepalen of een plan vergunningplichtig is. Als de stikstofdepositie niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jr is er geen vergunningplicht onder de Wnb. Er zijn stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd deze is in Bijlage 6 van de toelichting opgenomen.
Beschouwing
Verkeer van en naar de nieuwe woningen leidt tot stikstofemissie en stikstofdepositie in de omgeving van het plangebied. Ook stikstofemissie van eventuele installaties (zoals gasgestookte verwarming) en
stikstofemissies tijdens de bouwfase dragen hieraan bij hieraan bij. De stikstofdepositie is berekend met het programma AERIUS.
De ligging van het plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden is in de figuur hieronder weergegeven.
Figuur 10: Impressie ligging van het plangebied (rode stip) te Zegveld ten opzichte van omliggende
Natura-2000 gebieden.
Bij de berekening van stikstofdepositie is er onderscheid gemaakt tussen de gebruiskfase (permanent) en de realisatiefase (tijdelijk)van het plan.
Gebruiksfase
De 24 woningen zijn in AERIUS als ruimtelijk plan (appartementen) ingevoerd. Voor de emissies, bijvoorbeeld als gevolg van vuurhaarden, tabaksrook en vuurwerk, wordt aangesloten bij de standaard emissiefactoren voor appartementen huizen uit de AERIUS-database.
Gezien de doelgroep van de woningen (ouderen) en het beperkte aantal parkeerplaatsen wordt het aantal extra verkeersbewegingen als gevolg van het plan beperkt verondersteld. De ligging van de woningen ten opzichte van nabijgelegen functies (supermarkt en overige winkels) en ontsluitingswegen richting rijkswegen A2 en A12, maakt dat deze verkeersbewegingen voornamelijk in zuidelijke en oostelijke richting zullen zijn. Vanaf de nabijgelegen grotere ontsluitingswegen (Hoofdweg & Milandweg) met enkele duizenden voertuigen per etmaal wordt het verkeer van en naar het plangebied geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld omdat dit verkeer zich in hoeveelheid, snelheid, rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat op deze ontsluitingswegen rijdt. Tussen het plangebied en het kruispunt van genoemde wegen is een route met 100 motorvoertuigen per etmaal ingevoerd.
Realisatiefase
Tijdens de bouw van de woningen wordt groot materieel ingezet (o.a. graafmachines, hijskranen en hei-installaties). Ook rijden en vrachtwagen van en naar het plangebied voor de aan- en afvoer van materialen. Vanwege de verbranding van brandstof (voornamelijk diesel) vinden stikstofemissies plaats in de vorm van stikstofoxiden (NOx). Daardoor kan er tijdens de aanlegfase tijdelijk sprake zijn van stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Er is uitgegaan van de gegevens die in tabel 3 en 4 staan.
Verkeerscategorie | Voertuigtype | Aantal voertuigen | Aantal bewegingen |
Licht wegverkeer | Personenauto's, bestelauto's en motoren | 2775 | 5550 |
Middelzwaar wegverkeer | Vrachtauto's <20 ton GVW | 925 | 1850 |
Zwaar wegverkeer | Vrachtauto's > 20 ton GVW en trekkers | 50 | 100 |
Tabel 4: Inzet voertuigen voor aan- en afvoer van bouwmaterialen, bron: Bolton Groep B.V.
Type Werktuig | Bouwjaar | Brandstof | Vermogen in PK | Uren per jaar |
Betonstorter | 2012 | Diesel | 200 | 24 |
Dumpers / kiepwagen | 2012 | Diesel | 215 | 40 |
Graafmachines | 2015 | Diesel | 100 | 160 |
Hijskranen | 2011 | Diesel | 100 | 40 |
Hijskranen | 2015 | Diesel | 200 | 540 |
Laadschoppen | 2015 | Diesel | 50 | 80 |
Trilplaten | 2012 | Benzine | 10 | 40 |
Trilplaten/Stampers | 2015 | Benzine | 10 | 40 |
Tabel 4: Inzet Bouwmaterieel, bron: Bolton Groep B.V.
De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS 2019. De berekeningen voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase hebben geen depositieresultaten opgeleverd boven de 0,00 mol/ha/jr. De rekenresultaten zijn in Bijlage 6 opgenomen.
Conclusie
Met het resultaat van een depositie van <0,00 mol/ha/jr is er geen vergunningplicht onder de Wet Natuurbescherming.
4.8 Bodemkwaliteit
Wettelijk kader/inleiding
Artikel 3.1.6 van het Besluit Ruimtelijke Ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe bestemming. Tevens moeten nieuwe bodemverontreinigingen worden voorkomen en indien er toch bodemverontreinigingen ontstaan, moet de bodem direct worden gesaneerd.
Beschouwing
Er is een verkennend bodem- en asbestonderzoek naar de verhardingslaag ter plaatse van het voormalig schoolpleinuitgevoerd. Hieruit blijkt dat de verhardingslaag het materiaal BIMS betreft. Dit is een loskorrelig poreus en In het materiaal van vulkanische oorsprong (opgemengd met piepschuim). Het betreft geen asbesthoudend materiaal. BIMS voldoet aan de milieuhygiënische kwaliteitseisen die worden gesteld voor een NV bouwstof. Nadat het materiaal is verwijderd voor het bouwrijp maken kan dit worden hergebruikt. In het verleden is het grondgebied weiland geweest en heeft er nog tijdelijk een zandlaag gelegen ten behoeve van een beachvolleybal toernooi. Tijdens het bodemonderzoek zijn er geen verdere verontreinigingen aangetroffen. Daarmee is de bodem geschikt voor de functie wonen. Zie tevens Bijlage 1 en Bijlage 2.
De huidige bestemming van het plangebied in het bestemmingsplan 'Kern Zegveld' is maatschappelijk. Op het kavel stond in het verleden een school die binnen deze bestemming paste. Een school kan volgens de Normstelling en bodemkwaliteitsbeoordeling hetzelfde beoordeeld worden als 'Een plaats waar kinderen spelen' vanwege de aanwezigheid van een voormalig schoolplein in het plangebied. Dit valt in dezelfde klasse als 'Wonen met tuin'. Beide functies vallen binnen de bodemfunctieklasse Wonen. Daarmee kan er worden vastgesteld dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de bouw van woningen.
Tabel 6: Onderscheiding van bodemfuncties en bodemfunctie klassen volgens Besluit en regeling Bodemkwaliteit. Bron: Bodemplus.nl
Conclusie
In het kader van bodemkwaliteit wordt het plan uitvoerbaar geacht.
4.9 Water
Inleiding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- 1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- 2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vier hoofdthema's zijn:
- a. waterveiligheid;
- b. voldoende water;
- c. gezond water;
- d. gezuiverd afvalwater;
- e. genieten van water.
Wettelijk kader
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
Beschouwing
Het watertoetsproces voor het project De Pionier is op 16 april 2019 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gesteld. De samenvatting en het resultaat van de Watertoets is in Bijlage 3 bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen. Het schritelijk advies van het Hoogheemraadschap is tevens opgenomen in deze bijlage.
Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen in het peilgebied De Slimme Wetering, als onderdeel van het peilbesluit Zegveld. Binnen dit peilgebied geldt een zomerpeil van NAP -2,48 meter en een winterpeil van NAP -2,58 meter. De huidige maaiveldhoogte binnen het plangebied is circa NAP -1,90 meter. Het nieuwe peil zal na de ontwikkeling circa 45 centimeter hoger liggen. Op circa 20 meter ten zuidwesten van het plangebied ligt een watergang die in noordwestelijke richting door de wijk loopt. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op deze watergangen en op het functioneren en de kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem nabij het plangebied
Waterveiligheid
Het plangebied van voorliggende ontwikkeling bevindt zich niet binnen of nabij de kernzone en/of beschermingszone van een waterkering. Ook vinden geen werkzaamheden plaats binnen de kernzone en/of beschermingszone van een waterkering.
Waterkwantiteit
Uitgangspunt voor het Hoogheemraadschap van Stichtse Rijnlanden is dat ontwerp en inrichting van het plangebied zodanig zijn dat het watersysteem duurzaam voldoet aan de normen voor berging en de aan- en afvoer van water. Waar verhard oppervlak wordt gerealiseerd, kan het hemelwater niet meer in de bodem zakken en stroomt het af naar oppervlaktewater of komt het in de afvalwaterzuivering. Daardoor kan bij hevige regenval wateroverlast ontstaan. In dit kader wordt hieronder nader ingegaan op de uitbreiding van verhard oppervlak.
Verhard oppervlak
Het Hoogheemraadschap stelt aan de uitbreiding van het verhard oppervlak vanaf 500 m2 aanvullende eisen met betrekking tot het realiseren van compenserende maatregelen in de vorm van open water. De vigerende planologische situatie maakt verharding van 1.286 m2 mogelijk binnen het bouwvlak van de maatschappelijke bestemming in het bestemmingsplan 'Kern Zegveld'. Het voorliggende initiatief maakt nieuwe bebouwing incl. verharding door aanleg van voetpaden, terrassen en de parkeerplaats mogelijk van circa 1.740 m2. Dit betekent een netto toename van ca 450 m2 aan verhard oppervlak.
De exacte berekening hiervan is in de Watertoets opgenomen. Deze geringe toename van verhard oppervlak heeft beperkte gevolgen voor het watersysteem met het oog op de afvoer van hemelwater. Omdat de toename minder is dan 500m2 zijn er ook geen aanvullende eisen met betrekking tot compenserende maatregelen.
Uitgangspunt van de beoogde ontwikkeling is een kwalitatieve verbetering en vergroening van de openbare ruimte. Met de toepassing van een groen dak op bij bijgebouw voor bergingen en halfverhardingen in de tuin wordt het voorkomen van wateroverlast geborgd. De openbare ruimte rondom de nieuwe flats wordt zo klimaat robuust mogelijk uitgevoerd. Extra noodzakelijke verharding, bijvoorbeeld voor de realisatie van parkeerplaatsen zal op een zo groen mogelijke wijze worden uitgevoerd. Daarmee blijft de mogelijkheid voor het infiltreren van hemelwater bestaan in de nieuwe situatie.
Grondwater
De bodem ter plaatse bestaat hoofdzakelijk uit klei en deels uit fijn zand. De nieuwbouw wordt aangelegd met een ontwateringsdiepte van minimaal 55 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Er zijn bij de bouw geen grondwaterbeheersende maatregelen gepland. Het nieuwe maaiveld zal worden opgehoogd tot iets onder het woningpeil (in verband met minimale drempelhoogte en toegankelijkheid minder validen). Het verschil in peil zal minimaal zijn waardoor er geen water op straat blijft liggen.
Hiermee wordt (grond)wateroverlast voorkomen.
Waterkwaliteit
Uitgangspunt voor het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is dat de waterkwaliteit in ieder geval niet achteruitgaat of juist kan verbeteren. Het streven is een gezond watersysteem met weinig voedingstoffen, helder water en een evenwichtige samenstelling van de algenpopulatie, waardoor de kans op blauwalg en botulisme verkleind wordt en de risico's voor de volksgezondheid beperkt worden.
Voorliggend initiatief heeft geen impact op de waterkwaliteit binnen en rond het plangebied.
Beheer en onderhoud
Uitgangspunt voor het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is dat ontwerp en inrichting van het plangebied zodanig zijn dat beheer en onderhoud van watergangen en waterkeringen op een verantwoorde en efficiënte wijze mogelijk zijn.
Aangezien binnen en rondom het plangebied voor voorliggend initiatief geen watergangen en waterkeringen gelegen zijn is het aspect beheer en onderhoud niet relevant in het kader van deze watertoets.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden is dat ontwerp en inrichting van het plangebied zodanig zijn dat zo min mogelijk vervuild water het oppervlaktewater bereikt en zo min mogelijk schoon water op de riolering wordt geloosd.
Er wordt een gescheiden hemelwater en vuilwaterrioolsysteem aangelegd om de waterhuishouding van de appartementen te regelen. Het hemelwater zal voor de noordwestelijke vleugel van de nieuwbouw worden geloosd op de naastgelegen watergang. Hemelwater wat op andere delen van het terrein of het gebouw valt zal via het bestaande hemelwaterstelsel van Zegveld worden afgevoerd. Het vuilwaterriool zal ook op het bestaande systeem van Zegveld aangesloten worden.
Conclusie
Op basis van de doorlopen procedure is geconcludeerd dat door het project De Pionier geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat indien er wordt voldaan aan de compenserende maatregelen voor de uitbreiding van verhard oppervlak. Dit aspect wordt gewaarborgd middels de benodigde watervergunning voor uitvoering van de werkzaamheden. Aangezien er geen bijzonderheden in voorliggend plan naar voren zijn gekomen in het kader van het aspect 'Water' wordt er verwacht dat deze uitvoerbaar wordt geacht.
4.10 Ecologie
Wettelijk kader
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.
Situatie plangebied
Gebiedsbescherming
Het dichtsbijzijnde natura 2000 gebied ligt, zoals ook bij paragraaf 4.7 is genoemd op meer dan 2 kilometer afstand van het plangebied. Het projecteffect van het plan is volgens dit onderzoek lager dan de drempelwaarde uit het PAS. In het kader van gebiedsbescherming hoeft er daarom geen ontheffing te worden aangevraagd voor de realisatie van het planvoornemen.
Beschermde planten-en diersoorten
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling, en met name de sloop van de voormalige school is een quick scan soortenbescherming uitgevoerd. In Bijlage 5 is dit onderzoek opgenomen. Bij de quickscan werden er beschermde diersoorten in het kader van de Flora- en Fauna Wet (FFW) aangetroffen, zijnde de gewone dwergvleermuis en de rugstreeppad.
Voor het slopen van de voormalige school en de realisatie van nieuwbouw is er een ontheffing (zie Bijlage 4) op grond van de FFW verleend voor het verstoren van de gewone dwergvleermuis. De vergunning is destijds door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland verleend op grond van 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten' en 'de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling'. De achtergrond van deze belangen zijn onderbouwd door de 'Deelvisie Zegveld' (2015). Daarin was geconcludeerd dat de woningvraag in het lage segment dusdanig groot is dat het plangebied werd opgenomen als nieuwbouwlocatie om in de door de provincie en de gemeente vastgestelde woonbehoefte te voorzien. Daarmee was de noodzaak voldoende onderbouwd om de negatieve effecten op de gewone dwergvleermuis die als gevolg van de sloop van de school zouden optreden te rechtvaardigen. De ontheffing is ook verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden omtrent het realisaren van de nieuwbouw. Een voorwaarde voor het verlenen van de onheffing is het voorzien van mitigerende maatregelen in de zin van het plaatsen van alternatieve verblijfsplaatsen in de nabije omgeving. Hier is bij de sloop van de school, medio maart/april 2016 in voorzien.
Vanwege de verleende ontheffing en het voorzien van de mitigerende maatregelen ten behoeve van het in stand houden van de populaties van de rugstreeppad en de gewone dwergvleermuis kan de nieuwbouw zonder problemen gerealiseerd worden. Er zijn geen beschermde plantsoorten aangetroffen in het plangebied.
Conclusie
In het kader van ecologie is het plan uitvoerbaar.
4.11 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2019 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
arden.
Het Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg van de gemeente Woerden zet uiteen welke doelen
de gemeente wil verwezenlijken ten aanzien van de archeologie, welke uitgangspunten zij daarbij
hanteert en hoe deze doelen gerealiseerd moeten worden. Het Archeologische monumentenzorg beleid van de gemeente Woerden kent drie doelstellingen: behoud en beschermen van de Woerdense
bodemschatten, vermeerdering van kennis over de bewoningsgeschiedenis van Woerden en het
omliggende landelijke gebied en optimaal gebruik maken van de kansen die voorlichting en educatie
op het gebied van archeologie bieden.
Om het bodemarchief doeltreffend te beheren en mee te wegen in de ruimtelijke inrichting is kennis
van de archeologische voorraad een eerste vereiste. Voor de gemeente Woerden is daarom een
Archeologische BasisKaart (ABK) opgesteld. Hierop zijn de bekende en verwachte archeologische
waardevolle terreinen aangegeven. Daarnaast dient regelmatig archeologisch onderzoek te worden
verricht en moet de ABK regelmatig worden geactualiseerd.
Onderzoek
Archeologie
Volgens de ABK heeft het plangebied geen archeologische verwachtingswaarden. Voor gebieden zonder archeologische verwachtingswaarde geldt geen onderzoeksverplichting.
Figuur 11: Uitsnede van de AMK en de IKAW. Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Op basis van figuur 11 kan gesteld worden dat het gebied van archeologie het plangebied geen beschermde objecten of gebieden bevat. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is de vinder wettelijk verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (artikel 53 Monumentenwet 1988). Om praktische reden wordt geadviseerd vondstmeldingen te doen bij de gemeente Woerden.
Cultuurhistorie
De provincie Utrecht heeft in het kader van cultuurhistorie en erfgoed een beleidskaart opgesteld. Zie een uitsnede hiervan in figuur 12.
Figuur 12: uitsnede cultuurhistorische kaart Provincie Utrecht.
Zegveld valt hier binnen het speerpunt 'Agrarisch cultuurlandschap' . Voor dit speerpunt wordt de volgende toelichting gegeven:
'' Het gebied Kockengen - Kamerik - Zegveld is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope-ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van (veelal verbrede) sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Er worden drie deelgebieden onderscheiden: het schaakbordpatroon van zeer regelmatige ontginningsblokken rond Kockengen (cope), de waaiervormige verkaveling van Zegveld (opstrek) en het gebied rond Kamerik met ten opzichte van de ontginningsbasis verschoven boerderijlinten.''
Voor het thema Agrarisch Cultuurhistorie is ook een thematische kaart vastgesteld waarop alle waardevolle objecten zijn weergegeven. Deze is bij figuur 13 te zien.
Figuur 13: kaart Agrarisch Cultuurlandschap Provincie Utrecht. Plangebied is rood omlijnd.
Hierop is te zien dat het plangebied geen beschermde objecten bevat en buiten de agrarische lanschapsstructuur valt (geel weergegeven). Bovendien ligt het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied (zie tevens Provinciaal beleid). Hierdoor is het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied.
Conclusie
In het kader van archeologie en cultuurhistorie zijn er geen beperkingen en kan het planvoornemen zonder nader onderzoek uitgevoerd worden.
4.12 Zonlicht En Schaduw
Inleiding
Er zijn geen wettelijke kaders voor de zonlicht en schaduw in bouwplannen en voor de impact op de omgeving daarvan. In het kader van goede ruimtelijke ordening is het echter toch gewenst om de invloed van zonlicht en schaduw naar aanleiding van nieuwbouw op de omgeving te beschouwen.
Beschouwing
De Architect heeft een zonstudie uitgevoerd waarbij is gekeken naar de schaduwwerking van de Pionier op de omliggende woningen aan de Clausstraat. Deze zonstudie is in Bijlage 8 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. De architect heeft per seizoen bekeken wat de schaduwwerking van de Pionier op de omgeving. Dit is gedaan op basis van de maximale bouwhoogte van 10 meter en de afmetingen van het gebouw die in hoofdstuk 2.2 zijn benoemd.
Zonstudie maart en september (voor- en najaar)
![]() | ![]() | ![]() |
Ochtend 10:00 | Middag 13:00 | Namiddag 17:00 |
Zonstudie juni (zomer)
![]() | ![]() |
Ochtend 09:00 | Middag 13:00 |
![]() | ![]() |
Namiddag 17:00 | Avond 19:00 |
Zonstudie december (winter)
![]() | ![]() | ![]() |
Ochtend 10:00 | Middag 13:00 | Namiddag 16:00 |
Het resultaat van deze studie is dat er in de maanden maart en september van zonsopgang tot 17:00 uur geen schaduw valt in de omliggende tuinen en woningen aan de Clausstraat. Pas na 17:00 uur (namiddag en avond) valt er schaduw in de voortuin van de woning op de Clausstraat nr 10.
In de zomer, waarbij juni als referentiemaand is genomen valt er tot 19:00 uur geen schaduw van de Pionier in de voortuinen van omliggende woningen.
In de winter zijn er al dermate weinig zonuren dat dit seizoen niet maatgevend is voor het afnemen van het woongenot door schaduw.
Conclusie
Conclusie is dat er geen onaanvaardbaar lichtklimaat wordt gecreëerd door de realisatie van het plan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van
gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies zijn toegestaan en hoe deze gronden mogen worden bebouwd.
Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:
- een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (plankaart);
- de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
- een bijbehorende toelichting (plantoelichting).
Het bestemmingsplan kan worden geraadpleegd door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het
bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.
Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van
bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt
geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding. In de volgende
paragraaf staat uitgelegd welke systematiek voor dit bestemmingsplan gehanteerd is en hoe de
eigenschappen van het plangebied zich hebben vertaald in de toegekende bestemmingen. De paragraaf daarna geeft een korte toelichting per artikel van de planregels.
5.2 Standaard En Plansystematiek
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het
plangebied. Alleen de regels en de verbeelding zijn juridisch bindend. De plantoelichting bevat de
achtergronden, onderzoeken en motieven van het plan. De toelichting is enerzijds voor de besluitvorming van belang, maar kan daarnaast van belang zijn bij het interpreteren van de regels of de verbeelding. Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. De juridische planopzet en de inhoud van de toegekende bestemmingen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro). Voortvloeiende uit de Wro is het plan mede gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
Op de verbeelding zijn bestemmingen toegekend aan de diverse aanwezige functies. Bij het opstellen
van de verbeelding is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN).
5.3 Toelichting Op De Regels
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die worden genoemd in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan moet worden gemeten. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: Verkeer en Wonen.
Artikel 3 Verkeer
De toekomstige parkeerplaatsen aan de achterzijde van de woningen zijn bestemd als ‘Verkeer’.
Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen mogelijk.
Artikel 4 Wonen
Voor de woningen die tevens geschikt zijn voor bewoning door senioren (levensloopbestendige woningen) is de bestemming wonen toegekend. Erven, tuinen, nutsvoorzieningen, bergingsruimten, ruimten ten behoeve van recreatief medegebruik, voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder duikers zijn ook toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat algemene regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Artikel 6 Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan
gelden, zoals regels omtrent erfbebouwing en ondergronds bouwen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingen is opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling
die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan
mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het
betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.
Artikel 11 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan
inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan. Volgens de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Van een dergelijk bouwplan is in dit geval sprake (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening).
De Gemeente Woerden heeft een anterieure overeenkomst te sluiten met de ontwikkelende partij GroenWest. Ook is de gemeente voornemens een overeenkomst te sluiten ten behoeve van de verkoop van de grond van het plangebied en de verrekening van de leges. Voor de gemeente is hiermee de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd. De conclusie is dan ook dat het plan economisch uitvoerbaar kan worden geacht.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Inspraak en maatschappelijk overleg
Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Ten aanzien hiervan geldt het volgende.
Midden in Zegveld is met de sloop van de voormalige basisschool De Pionier een locatie vrijgekomen voor nieuwbouw. Zorgcoöperatie Zegveld Zorgt wil graag dat op deze plek appartementen worden gebouwd die geschikt zijn voor senioren en voor zorg aan huis. Goede levensloopbestendige appartementen ontbreken nu nog in Zegveld. Aan GroenWest is gevraagd om deze te realiseren. GroenWest heeft het voornemen om hier zowel sociale huurappartementen als vrije sector huurappartementen te realiseren.
In 2017 zijn in Zegveld de eerste informatiebijeenkomsten geweest voor omwonenden en voor geïnteresseerden in het project. Het toen getoonde schetsplan bleek echter niet haalbaar. Met ondersteuning van de Provincie Utrecht zijn GroenWest, gemeente Woerden, Dorpsplatform en zorgcoöperatie samen tot nieuwe uitgangspunten voor het project gekomen. Het project is later uitgebreid naar 24 eenheden over drie woonlagen. Eén woning wordt in overleg met de zorgcoöperatie als ontmoetingsruimte ingericht. Een klein deel van de woningen wordt bestemd voor vrije sector, zodat ook senioren met een hoger inkomen hier een woning kunnen krijgen. De gemeente kan € 150.000 subsidie verstrekken. Door deze wijzigingen kan het project toch gerealiseerd worden.
Op 8 november 2018 hebben Dorpsplatform Zegveld, zorgcoöperatie Zegveld Zorgt, gemeente en GroenWest een informatie-avond verzorgd over het vernieuwde plan. De nieuwe plankaart en een maquette zijn getoond. Meer dan 60 omwonenden en geïnteresseerden uit Zegveld waren aanwezig, er was ruime gelegenheid om vragen te stellen en reacties te geven. Ook vertegenwoordigers van de betrokken ontwikkelaar Bolton en het door hen ingeschakelde architectenbureau ARC2 waren aanwezig om toelichting te geven. Er is tevens toegelicht dat het plan nog niet definitief is en nog moet worden uitgewerkt. Eerst is er een bestemmingsplanwijziging nodig. Daarbij kan iedereen reageren op het plan. Uiteindelijk stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast. De bestemmingsplanprocedure neemt een groot deel van het jaar 2019 in beslag, daarna kan de bouw starten.
Overleg met andere overheden
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is
met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg pleegt met instanties, zoals omliggende
gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke
ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan wordt in het vooroverleg besproken met de volgende relevante instanties:
- Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
- Provincie Utrecht
- Veiligheidsregio Utrecht
Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 18 juli 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Een ieder werd de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. De gemeente heeft in totaal 9 zienswijzen ontvangen. In de Nota van Zienswijzen is aangegeven, op welke wijze deze ontvangen zienswijzen worden betrokken in de besluitvorming. De Nota van zienswijzen is als Bijlage 9 bij deze toelichting toegevoegd.