Rietveld 33A, Woerden
Bestemmingsplan - gemeente Woerden
Vastgesteld op 30-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Rietveld 33A, Woerden met identificatienummer NL.IMRO.0632.rietveld33a-bVA1 van de gemeente Woerden;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;
1.6 archeologische waarde:
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis een de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijd;
1.7 bebouwing:
een of meer gebouwen en/of overkappingen en andere bouwwerken;
1.8 'bed and breakfast'-appartement:
een deel van bebouwing, bedoeld voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben en niet langer dan 4 weken per jaar aaneengesloten verblijft; onder recreatief nachtverblijf in 'bed and breakfast'-appartementen is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.9 bestaande bebouwing, goothoogte, afstand, nokrichting, bouwhoogte, inhoud, situatie, plaats, oppervlakte, aantal:
de bebouwing, goothoogte, afstand, nokrichting, bouwhoogte, inhoud, situatie, plaats en oppervlakte en het aantal, zoals die of dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat of waarvoor op dat tijdstip een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen woning en dat is gelegen buiten de aanduiding van die woning. Een bijgebouw mag via een deur rechtstreeks toegankelijk zijn vanuit de woning. Er is geen zelfstandige wooneenheid in een bijgebouw toegestaan. In een vrijstaand bijgebouw is nachtverblijf niet toegestaan (geen slaapkamer of badkamer);
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.14 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending aan particulieren; onder detailhandel is hier geen horeca en geen internetverkoop begrepen;
1.16 dove gevel:
een dove gevel is:
- a. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
- b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.17 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.18 erfbebouwing:
een aanbouw, uitbouw of bijgebouw en een overkapping behorend bij een woning of bedrijfswoning, gelegen buiten de aanduiding van de desbetreffende woning, conform de bijlage "Erfbebouwingsregeling" (bijlage 1) van de regels en de overige bepalingen in de bijbehorende bestemmingen; in erfbebouwing zijn woonruimtes toegestaan, maar uitsluitend ondergeschikt aan de woonfunctie van de woning en niet als zelfstandige wooneenheid; onder erfbebouwing zijn niet begrepen streekeigen hooi- of kapbergen;
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.20 geluidsgevoelige ruimte:
ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;
1.21 hoofdgebouw:
een gebouw dat op binnen een bestemmingsvlak door constructie, afmetingen of bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.22 horeca:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden van drank- en etenswaren, die ter plaatse worden genuttigd;
1.23 kampeermiddel:
een tent, tentwagen, kampeerauto of (sta)caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
1.24 kelder:
ondergronds gebouw of bouwwerk tot een maximale diepte van 3 m, zie artikel 8;
1.25 onderkomen:
een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;
1.26 oostgevel:
de naar het oosten gekeerde gevel van een gebouw;
1.27 overkapping:
een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan;
1.28 peil:
de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg in geval het bouwwerk aan een weg gelegen is;
1.29 permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen, die één huishouden vormen, van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;
1.30 recreatief nachtverblijf:
kortdurend verblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen;
1.31 recreatiewoning:
een gebouw, uitsluitend bestemd om te dienen voor recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.
1.32 seksinrichting:
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar;
1.33 vlonder:
een houten, vlakke vloer;
1.34 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;
1.35 'vrij' beroep:
beroep of beroepsmatige dienstverlening op administratief, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en daarmee gelijk te stellen gebied;
1.36 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.37 waterpeil:
de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
In geval van een overkapping bevinden de buitenwerkse gevelvlakken zich ter plaatse van de buitenzijden van de loodrechte neerwaartse projectie van de overkapping.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen;
- b. waterberging en waterhuishouding;
- c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals erven, groen en nutsvoorzieningen;
- d. kruisingen en kunstwerken ten behoeve van wegverkeer.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met dien verstande dat wonen uitsluitend is toegestaan, mits:
- 1. de voorgevel van een woning voldoet aan de kenmerken van een dove gevel;
- 2. de oostgevel van een woning vanaf de tweede bouwlaag voldoet aan de kenmerken van een dove gevel;
- b. bij wonen behorende voorzieningen, waaronder begrepen tuinen, erven, parkeervoorzieningen en watergangen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming van naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd betreffende de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', de regels van het plan te wijzigen zodanig dat de bestemming naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. waterkering en waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen, en;
- b. voorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Kelders
Kelders
- a. mogen gebouwd worden tot een maximale diepte van 3 m binnen het bestemmingsvlak;
- b. tellen niet mee bij de oppervlakte of volume van gebouwen;
- c. zijn in principe alleen onder gebouwen, uitgezonderd kassen, toegestaan;
- d. moeten rechtstreeks bereikbaar zijn vanuit de woning of een bijgebouw of bedrijfsgebouw;
- e. met een eventuele hellingbaan moeten op voldoende afstand van de openbare weg zijn gelegen, zodat er geen verkeersonveilige situatie ontstaat;
- f. bij woningen en bijgebouwen mogen in afwijking van het bepaalde onder c, maximaal 100 m² buiten de projectie daarvan liggen, mits 10% van de oppervlakte buiten de projectie in oppervlakte waterberging wordt gecompenseerd.
8.2 Overkappingen
Overkappingen:
- a. mogen worden gebouwd overeenkomstig de regels voor erfbebouwing;
- b. tellen mee bij de oppervlakte van erfbebouwing.
8.3 Afstand tot wegen
Onverminderd het overige in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag of mogen, op en in gronden die grenzen aan een weg, binnen een afstand van 5 m, loodrecht gemeten uit de as van de weg, uitsluitend bouwwerken tot een hoogte van 1 m worden gebouwd op een minimale afstand van 1,5 m van de rand van de rijbaan.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming(en) en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval ook:
- a. het gebruik van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
- b. het gebruik van onbebouwde gronden:
- 1. als stand- of ligplaats van kampeermiddelen, demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor detailhandel in etenswaren en/of dranken, en andere onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 2. waaronder begrepen water, steigers, aanlegplaatsen en bijbehorende gronden, als ligplaats voor woonboten of -schepen, drijvende recreatiewoningen en andere drijvende woongelegenheden;
- 3. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
- 4. voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
- 5. voor militaire oefeningen met rups- en andere zware voertuigen.
9.2 Uitoefening 'vrij' beroep en beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis
Het gebruik van een woning en bijbehorende bijgebouwen voor de uitoefening van een 'vrij' beroep of voor beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis is toegestaan, mits:
- a. de gezamenlijke vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van het 'vrij' beroep en/of van de uitoefening van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, niet meer bedraagt dan 40% van de vloeroppervlakte van de betreffende woning en, samen met de daarbij behorende bijgebouwen in ieder geval niet meer dan 100 m² bedraagt;
- b. het in geval van beroeps- en bedrijfsactiviteiten, andere dan 'vrij' beroep, de volgende beroeps- en bedrijfsactiviteiten betreft:
- 1. dierenartspraktijk;
- 2. 'bed and breakfast'-appartementen buiten de woning, mits het gaat om bedrijfsmatige exploitatie, aangesloten wordt bij een recreatie-organisatie, een nachtregister wordt bijgehouden en naburige agrarische bedrijven daardoor niet extra belemmerd worden;
- 3. educatie en voorlichting;
- 4. medisch verwante dienstverlening;
- 5. commerciële dienstverlening;
- 6. ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, conform de positieve lijst;
- 7. overige ambachtelijke bedrijven, conform de positieve lijst;
- 8. kinderopvang;
- 9. kantoor;
- c. het geen horeca of detailhandel betreft, behoudens detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of -geteelde producten;
- d. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de beroeps- en bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
- e. de hoeveelheid extra verkeer past bij de wegstructuur en parkeren op eigen terrein geschiedt.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van deze regels:
- a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, en voor de waterhuishouding, zoals sluizen, duikers of gemalen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m² mag bedragen, waarbij de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 3 m mag bedragen en de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen;
- b. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van wegen, paden en waterlopen, en ligging van bestemmings- en aanduidingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
- c. voor afwijkingen van bepalingen ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages, en mits aangetoond wordt dat dit noodzakelijk is voor het toegestane gebruik;
- d. voor afwijkingen van bestemmings- en aanduidingsgrenzen, mits die afwijkingen niet meer dan 2 m bedragen ten opzichte van hetgeen is aangegeven, of wanneer door verandering van de eigendomssituatie aangetoond wordt dat een grotere afwijking noodzakelijk is tot een maximum van 10 m;
- e. ten behoeve van het bouwen van antennemasten tot een hoogte van 40 m, indien aangetoond wordt dat dit noodzakelijk is voor de telecommunicatie, er minimaal 2 gebruikers zijn, de landschappelijke kwaliteit niet onevenredig wordt geschaad en er geen naburige antennemast mede gebruikt kan worden;
- f. voor afwijkingen van bepalingen ten aanzien van de afstand tot de naburige eigendomgrens, indien aangetoond wordt dat het naburige perceel geen onevenredige (schaduw)hinder ondervindt van een bouwplan;
- g. voor afwijking van bepalingen ten aanzien van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder met betrekking tot het verhogen van de geluidsbelasting tot de toegestane hogere grenswaarde bij woningen, mits een hogere grenswaarde procedure gevolgd wordt en de wegbeheerder daarmee instemt.
10.2 Afwijking afstand tot wegen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van de desbetreffende wegbeheerder omtrent de aanvaardbaarheid daarvan uit oogpunt van wegbeheer en verkeersveiligheid, een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.3, ten behoeve van het bouwen op een kleinere afstand tot de as van de weg, tot een minimale afstand van 0,5 m tot de rand van de wegverharding.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen indien en voor zover dringende redenen, die na het ter inzage leggen van het plan te hunner kennis zijn gekomen, hiertoe aanleiding geven en voor zover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt:
- a. het wijzigen van bestemmings- en aanduidingsgrenzen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken bestemmingsvlakken en aanduidingen met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.2 Parkeren
- a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw bedoeld voor wonen of een ander soort verblijf van mensen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
- b. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a, mits:
- 1. het voldoen aan deze bepaling door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit, of;
- 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in onder a met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Rietveld 33A, Woerden'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 26 februari 2015 heeft de gemeente Woerden een aanvraag ontvangen voor het wijzigen van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming ter plaatse van Rietveld 33A in Woerden. Op deze locatie staat momenteel één bedrijfsopstal met omliggend erf. Aangezien de bedrijfsactiviteiten al geruime tijd zijn gestaakt en het perceel met bouwwerk in vervallen staat keert, is gezocht naar een passende oplossing. Hierdoor is een aanvraag tot bestemmingswijziging naar wonen bij de gemeente ingediend. Aangezien het verzoek niet passend is binnen het vigerende bestemmingsplan is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk voor een actueel planologisch-juridisch kader. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied heeft betrekking op het perceel Rietveld 33A en ligt in het buitengebied, ten westen van de kern Woerden. Deze locatie heeft een oppervlakte van circa 340 m² en is kadastraal bekend als gemeente Rietveld, sectie B, nummers 1033 en 1034. De openbare weg (Rietveld) vormt de noordelijke begrenzing en de Oude Rijn de zuidelijke begrenzing van de locatie. Aan de oost- en westzijde van de locatie grenzen tuinen van derden. Aan de westzijde van de locatie staat ook nog een transformatorhuisje (buiten de locatiegrenzen).
Ligging plangebied (rood gearceerd)
1.3 Geldende Bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, Woerden Kamerik en Zegveld" dat op 3 juli 2008 door de gemeenteraad van de gemeente Woerden is vastgesteld en op 3 maart 2009 door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht goedgekeurd. Inmiddels hebben er twee herzieningen van het bestemmingsplan plaatsgevonden, maar beide herzieningen hebben geen betrekking op het plangebied. Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de nadere bestemming 'Schildersbedrijf'. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waterstaatsdoeleinden' en 'Gebied Hoge Archeologische Verwachtingswaarde' op het plangebied gelegen.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan Landelijk Gebied, Woerden Kamerik en Zegveld, plangebied geel omcirkeld
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. Ingegaan wordt op zowel de huidige alsook toekomstige situatie in het plangebied. Het van toepassing zijnde beleid op zowel rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau wordt in hoofdstuk 3 verwoord. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op diverse milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 ‘Juridische aspecten’ wordt een toelichting op de verbeelding en de planregels gegeven. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarna tot slot in hoofdstuk 7 kort wordt ingegaan op het (voor)overleg en de inspraak.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Huidige Situatie
Het plangebied ligt ten noorden van de Oude Rijn en wordt ontsloten via de N458 (Rietveld). De N458 loopt van de N11 ten westen van Bodegraven naar de N405 in Woerden. Momenteel staat op het perceel één opstal met omliggend erf. De vloer van de bebouwing is van beton, alsmede het erf rondom de bebouwing dat grotendeels verhard is met beton(platen). De locatie betreft een voormalige slachterij waarvan de bedrijfsactiviteiten voor 2004 zijn gestaakt. Inmiddels is het plangebied in een vervallen staat geraakt, zoals op onderstaande foto's te zien is.
![]() | ![]() |
![]() | ![]() |
Foto's plangebied
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt het huidige pand gesloopt om plaats te maken voor een nieuw gebouw. Dit nieuwe gebouw wordt niet gebouwd ten behoeve van een nieuwe bedrijfsfunctie maar zal een woonfunctie bekleden. De nieuwe woning komt op dezelfde plaats als het huidige bouwwerk en zal de footprint van het huidige gebouw niet overschrijden. De nieuwe woning wordt met de nok evenwijdig aan de Rietveld geplaatst en zal aansluiten bij de beperkte nok- en goothoogte van omliggende bebouwing. Dat wil zeggen dat de goothoogte 3 m en de nokhoogte 7,2 m bedraagt. De woning zal worden voorzien van een souterrain, waarin enkele slaapkamers en badkamers worden gerealiseerd. Op de begane grond komt o.a. de keuken en de woonkamer. Vanuit de keuken en woonkamer is via openslaande deuren het terras te betreden. Op de verdieping is nog een ruimte voor een slaapkamer en badkamer. Het dak van de woning zal worden bekleed met riet, zodat de woning een mooie landelijke uitstraling krijgt die passend is in de omgeving. Daarnaast is op het perceel ruimte ingericht ten behoeve van 2 parkeerplaatsen en een vrijstaande berging van circa 10 m².
Onderstaand zijn het toekomstige inrichtingsplan en enkele impressies opgenomen. In de bijlage is een overzichtstekening van het bouwplan opgenomen.
Inrichtingsplan toekomstige situatie
Impressies toekomstige situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke
ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Toetsing
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid. Wat betreft de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ kan worden gesteld dat met onderhavig plan slechts één burgerwoning wordt gerealiseerd. De ontwikkeling is dermate kleinschalige dat op basis van jurisprudentie geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder niet doorlopen voor onderhavig plan.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
De provincie Utrecht heeft een nieuwe structuurvisie vastgesteld op 4 februari 2013. Hierin is de strategie van Utrecht 2040 in ruimtelijke zin verder uitgewerkt. De nieuwe structuurvisie omvat het beleid voor de periode 2015-2025. Bij de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zal ook een (nieuwe) Verordening worden vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie beoogt een aantrekkelijke provincie te creëren om in te wonen, werken en recreëren. De met vele regiopartijen opgestelde Strategie Utrecht 2040 vormt daarvoor het uitgangspunt. De doelen uit Strategie Utrecht 2040 vragen om een integrale aanpak die resulteert in drie pijlers:
- een duurzame leefomgeving;
- vitale dorpen en steden;
- landelijk gebied met kwaliteit.
Uitsnede kaart 'Landelijk gebied' van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028
Algemene beleidslijn landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden voert de provincie een terughoudend beleid als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar. Deze worden hier beschreven.
Stedelijke functies in het landelijk gebied
Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben gekregen. De provincie biedt hier ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name het landschap, voldoende is geborgd.
Bebouwingsconcentraties
Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.
Kernrandzone
Het plangebied is gelegen in de zogenaamde 'Kernrandzone'. Het gebied grenzend aan stad of dorp, de kernrandzone, heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw en verspreid wonen bevinden zich hier stedelijk gelieerde functies (o.a. recreatieve voorzieningen, begraafplaatsen, rioolwaterzuivering, kwekerijen/tuincentra, caravanstalling). Omdat de vorm van de kernrandzone per kern verschilt, heeft de provincie daarvoor in de PRS geen nadere begrenzing opgenomen. Ook de gebruiksactiviteiten verschillen per kernrandzone.
De provincie wil bevorderen dat beleid wordt ontwikkeld voor consolidatie of verbetering van de verblijfskwaliteit in deze zones. Bijvoorbeeld door de aanleg van recreatief groen en wandel- en fietspaden of door functieverandering. Deze kwaliteitsverbetering kan ook betrekking hebben op de bebouwingsrand van de kern. Hiervoor zijn in de PRV algemene regels opgenomen. Op basis hiervan kunnen eventueel direct aansluitend aan de rode contouren incidentele, passende bouwinitiatieven worden toegestaan. Deze regels kunnen ook worden toegepast om desgewenst een functie uit de kern of het verderop gelegen landelijk gebied naar de kernrandzone te verplaatsen.
Groene Hart
Het plangebied is gelegen binnen het landschap het Groene Hart. Hier wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden: openheid, veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), landschappelijke diversiteit en rust & stilte. In de kwaliteitsgids voor het Groene Hart is dit verder uitgewerkt.
Onderhavig plangebied is gelegen aan of in een rivierlint. In de kwaliteitdgids wordt over de rivierlinten gesteld dat deze de natuurlijke uitlopers van de oude stroomruggen vormen, die de stad met het buitengebied verbinden en daarom meer ruimte kunnen bieden voor vormen van reuring; voor nieuwe, niet agrarische functies zoals verblijfsrecreatie en ook landelijk wonen. Het aansluiten bij de dimensies van de linten is en blijft de belangrijkste boodschap: kleinschaligheid staat dus voorop.
Uit de uitwerking van de rivierlinten blijkt onder meer het volgende:
- open bebouwingslint aan een weg aan weerszijde langs de rivier, met soms een dorp op de splitsing van het water;
- bebouwingslint verdicht en verdunt, geeft doorzichten naar het achterland;
- erven zijn 1 kavel breed;
- erven liggen direct aan de weg en bebouwing is op de weg georiënteerd;
- weinig bebouwing tussen weg en water.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling past in de visie van de provincie, zoals weergegeven in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013, omdat een stedelijke ontwikkeling mogelijk is binnen een bebouwingsconcentratie/kernrandzone. Daarnaast zal de locatie een mooiere uitstraling krijgen, doordat de bestaande vervallen bedrijfslocatie plaats maakt voor een passende burgerwoning.
Wat betreft de ligging in het Groene Hart, kan worden gesteld dat het plan past binnen de kwaliteiten van het rivierlint. De kwaliteitsgids geeft aan dat er aan deze linten ruimte is voor onder meer landelijk woning. Onderhavig plan is kleinschalig en kan worden ingepast binnen de bestaande karakteristiek van het lint. Verder wordt gesteld in de kwaliteitsgids dat de erven direcht aan de weg liggen en de bebouwing hierop is georienteerd. Onderhavig plan voldoet hieraan. Verder blijkt uit de kwaliteitsgids dat openheid van de linten belangrijk is. Bij onderhavig plan is geen sprake van een verdichting van het lint; een bestaand bedrijfsgebouw maakt immers plaats voor een woning.
Provinciale Ruimtelijke Verordening, provincie Utrecht 2013
Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Het doel van de verordening (PRV) is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de PRV worden daarom regels gesteld ten aanzien van deze belangen. Deze provinciale belangen hebben betrekking op de drie pijlers van het ruimtelijk beleid uit de PRS, en luiden als volgt:
Pijler duurzame leefomgeving
- 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
- 2. Behoud van strategische watervoorraden.
- 3. Ruimte voor duurzame energiebronnen.
- 4. Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
- 5. Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
- 6. 6. Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.
Pijler vitale dorpen en steden
- 1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling.
- 2. Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
- 3. Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
- 4. Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer
Pijler landelijk gebied met kwaliteit
- 1. Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en bijdragen aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
- 2. Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
- 3. Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
- 4. Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
- 5. Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
In de verordening is het plangebied onder andere gelegen in de zogenaamde 'kernrandzone', 'woningen landelijk gebied', 'verstedelijking landelijk gebied' en 'bebouwingsenclaves en -linten'. Ook de beschermingszone van de drinkwaterwinning is van belang. Ten slotte is de ligging in het Landschap Groene Hart van belang.
Verstedelijking landelijk gebied
Op basis van artikel 4.2 bevat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels die verstedelijking toestaan, tenzij de ruimtelijke ontwikkeling betrekking heeft op en in overeenstemming is met onder andere artikel 4.4 Bebouwingsenclaves en –linten en artikel 4.8 Kernrandzone. De verstedelijking dient daarbij plaats te vinden in de daartoe aangewezen gebieden.
Bebouwingsenclaves en -linten
Zoals hiervoor benoemd kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaatsvindt. Hierbij dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
- a. verstedelijking resulteert in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit;
- b. bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten;
- c. belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.
Beschermingszone drinkwaterwinning
Onderhavig plangebied is gelegen binnen het 100-jarig aandachtsgebied van een drinkwaterwinning. In de PRV is in artikel 2.2 opgenomen dat het ruimtelijke plan bestemmingen en regels bevat die het waterwinbelang beschermen bij functiewijzigingen en dat de toelichting van het ruimtelijke plan moet beschrijving op welke wijze met het waterwinbelang rekening is gehouden.
Uitsnede webviewer kaart bodem en water met globale aanduiding plangebied
Landschap: Groene Hart
Zoals eerder gesteld ligt het plangebied op grond van de provinciale ruimtelijke structuurvisie in het Groene Hart. In de PRV is opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels bevat die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling past in de visie van de provincie, zoals weergegeven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening, omdat een stedelijke ontwikkeling mogelijk is binnen onder andere bebouwingsenclaves en linten. Daarnaast zal de sloop/nieuwbouw resulteren in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaats doordat de bestaande vervallen bedrijfslocatie plaats maakt voor een passende burgerwoning.
Wat betreft de ligging in de beschermingszone drinkwaterwinning kan het volgende worden gesteld. Onderhavig plan betreft een omvorming van een bedrijfsbestemming naar een woonbestemming. De regeling van dit bestemmingsplan staat uitsluitend een gebruik als woning toe. Het wonen is geen grondwaterbedreigende activiteit. Hiermee worden de waterwinbelangen beschermd. Het plan betekent verder een verbetering van het grondwater, gezien de omvorming van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming.
Wat betreft de ligging in het Groene Hart kan worden gesteld dat het plan passend is binnen de kernkwaliteiten van het rivierlint waar het plangebied in ligt. Het bestemmingsplan staat ter plekke een woning toe, hiermee worden de kernkwaliteiten niet aangetast.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030
De structuurvisie heeft betrekking op de gehele gemeente Woerden en bevat de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. In dit document is de koers voor de brede toekomstige ontwikkeling van Woerden bepaald. Beschreven staat welke functies en programma’s een plek moeten krijgen in Woerden. In de Ruimtelijke Structuurvisie wordt een ruimtelijke vertaling van de toekomstvisie plangebied gegeven en wordt de vraag beantwoord om hoeveel programma’s het gaat, waar en op welke manier hier in de gemeente ruimte voor is. De Ruimtelijke Structuurvisie biedt daarmee een ruimtelijk ontwikkelings- en toetsingskader voor de gemeente Woerden voor de periode tot 2030. Voor de periode tot 2015 gebeurt dat concreter dan voor de periode daarna. Het gaat om projecten die de gemeente zelf en samen met andere partijen in gang zet De gemeente heeft in de structuurvisie vijf kernambities geformuleerd als leidraad voor de ontwikkelingsrichting.
- 1. Kwaliteiten Woerden verder ontwikkelen
Het is voor de toekomst van Woerden van belang om de kwaliteiten die Woerden heeft, verder te ontwikkelen, zodat iedereen, inwoner en bezoeker, trots kan zijn op Woerden. Die kwaliteiten zijn een stedelijke kern met goede voorzieningen en een diversiteit aan woonmilieus, centraal gelegen in het Groene Hart.
- 2. Ruimtelijke en cultuurhistorische identiteit als uitgangspunt
De twee bestaande landschappen, het veenweidegebied en de oeverwal, vormen al eeuwenlang de sturende kracht achter ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Door ook voor de toekomst de (cultuur)historie als vertrekpunt te nemen, ontstaat een vanzelfsprekende koers die een logisch vervolg is op het verleden.
- 3. Alle kernen ook in de toekomst leefbaar en aantrekkelijk
Woerden is een aantrekkelijke woon- en werkgemeente en dat willen we ook blijven. Dit geldt voor alle kernen binnen de gemeente. Dat betekent investeren in de bestaande woon en werkgebieden.
- 4. Woerden goed bereikbaar
Een goede bereikbaarheid is essentieel voor het goed kunnen functioneren van een gemeente. Dit geldt niet alleen voor auto’s, maar ook voor het openbaar vervoer en het langzaam verkeer. De ambitie is om goed bereikbaar te zijn binnen de regio.
- 5. Regionale functie verder uitbouwen
Woerden heeft een belangrijke positie in de regio. Veel van de kleinere kernen zullen in toenemende mate afhankelijk zijn van Woerden voor de dagelijkse boodschappen, maar ook voor andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, werkgelegenheid, leisure, cultuur en recreatie.
Geïnvesteerd zal moeten worden in een hoge kwaliteit van voorzieningenaanbod, de openbare ruimte en de verblijfskwaliteit in de stad. Wat betreft woningbouw is aangegeven dat er kwantitatief voldoende bouwcapaciteit is binnen de gemeente Woerden, kwalitatief sluit dit echter onvoldoende aan op de vraag en de behoefte van de Woerdense bevolking. Concreet gaat het om:
- Meer gedifferentieerd aanbod aan woonmilieus, kijkend naar middel- en lange termijn (grondgebonden woonmilieus, groene woonmilieus en exclusieve woonmilieus);
- Naast bouwen in de stad Woerden ook zoeken naar locaties bij de dorpen om aan de lokale woningbehoefte te kunnen voldoen (onder meer van starters en ouderen).
In de eerste plaats vinden de ontwikkelingen plaats binnen de bestaande kernen, maar ook daarbuiten als dit tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit leidt. Daarbij zijn de ruimtelijke vraagstukken steeds integraal benaderd en is gezocht naar situaties waarin ontwikkelingen elkaar kunnen versterken.
In algemene zin geldt bij de programmering en locatiekeuze het uitgangspunt dat het toevoegen van woningen in eerste instantie binnenstedelijk plaatsvindt via inbreiding. In tweede instantie wordt geherstructureerd en getransformeerd in gebieden waar verouderde werkgebieden aan kwaliteit kunnen winnen door woonfuncties toe te voegen. De kwaliteit van een verouderd werkgebied wint aan kwaliteit, omdat de leefbaarheid van dit gemengde gebied wordt verbeterd. Bovendien wordt de kwaliteit van de Oude Rijn oevers versterkt in dit bestaand stedelijke gebied.
Toetsing
De functiewijziging naar Wonen is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ruimtelijke structuurvisie. Het bestaande bedrijfspand langs de oeverwal van de Oude Rijn wordt getransformeerd naar woningbouw, waarbij de bestaande doorzichten naar de rivier niet worden aangetast. Het levert daarnaast een ruimtelijke kwaliteitsverbetering op voor het plangebied en haar omgeving. Het plangebied is momenteel in vervallen staat en krijgt met onderhavig plan een kwaliteitsimpuls.
Welstandsnota
De gemeente Woerden heeft de mogelijkheid welstandsbeleid te voeren zoals aangegeven in de Woningwet van 1 januari 2003 gebruikt om op basis van de samenhang in gebieden en objecten beoordelingscriteria te formuleren. Met de herziening van 2007 wil de gemeente het welstandsbeleid vereenvoudigen. Hiermee moet het welstandstoezicht effectiever worden en tegelijkertijd de burger meer inzicht geven in de eigenschappen die van belang zijn bij het opstellen en indienen van een bouwplan. De omschreven regels zijn niet alleen bedoeld om het oordeel te motiveren, maar eveneens om de burger met bouwplannen vooraf informatie over en inzicht te geven in de wijze waarop de commissie over bouwplannen adviseert. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten.
Op basis van de welstandsnota ligt de planontwikkeling in welstandscriteria gebied 'Oude Rijnlint'.
Oude Rijnlint
Het Oude Rijnlint van Woerden is een gevarieerd lint aan een doorgaande route. De waarde is vooral gelegen in de gegroeide structuur van de afwisselende lintbebouwing. In het lint komen diverse cultuurhistorisch waardevolle gebouwen voor. Een deel hiervan is monument. De dynamiek van het Oude Rijnlint is gemiddeld en betreft in het algemeen de plaatsing van op-, aan -en bijgebouwen en de vervanging van oudere gebouwen door gebouwen die aan de huidige eisen voldoen.
Toetsing
Met uitvoering van dit plan wordt een oud en vervallen bedrijfsgebouw gesloopt om plaats te maken voor een kleischalig woonhuis met een individueel karakter. Het hoofdgebouw staat met de nokrichting evenwijdig aan de straat en vormt met het rieten dak een traditioneel maar eigentijds karakter. Het bijgebouw is ondergeschikt aan de hoofdmassa en heeft een eenvoudige vorm. In de huidige situatie is het perceel volledig verhard met betonplaten. In de nieuwe situatie wordt een groot gedeelte van de verharding omgezet in tuin, waardoor het perceel een minder versteende uitstraling krijgt.
Versterken oeverwallen Oude Rijn in het Venster Bodegraven-Woerden
De Oude Rijnzone is een landschap van uitzonderlijke kwaliteit. In de Cultuurhistorische hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland is het aangeduid als gebied van hoge cultuurhistorische en archeologische waarde. Het uitvoeringsprogramma Groene Hart benoemt de Oude Rijnzone en het Venster Bodegraven-Woerden tot icoonprojecten van het het Groene Hart. Het Venster is één van de laatste open verbindingen van redelijk formaat tussen de zuidelijke en noordelijke grote open ruimten van het Groene Hart.
Het gebied verandert snel. Boerderijen worden woningen, de landbouw vergroot haar schaal, ondernemers ontwikkelen nieuwe activiteiten en woningen worden toegevoegd. De bijzondere landschappelijke status van het gebied betekent niet dat nieuwe ontwikkelingen moeten worden tegengegaan, maar wel dat heel zorgvuldig moet worden omgegaan met de kenmerkende ruimtelijke kwaliteiten van dit gebied. Het rapport "Versterken oeverwallen Oude Rijn in het Venster Bodegraven-Woerden" geeft hier handvatten voor.
Dorpse bebouwing en bedrijfsmatige complexen aan de rivier
In de zone tussen de Oude Rijn en de weg komen kleinschalige dorpse woonbebouwing en enkele robuuste industriële en bedrijfsmatige complexen voor. Afhankelijk van de breedte van de oeverzone is de (woon)bebouwing langs of haaks op de rivier gericht. Over de gehele zone bekeken ligt de nadruk op de langs-richting. In plaats van omvangrijke clusters van hoofd- en bijgebouwen is hier per kavel één (woon)gebouw met maximaal één klein bijgebouw. De schaal van deze bebouwing is veel kleiner dan die van de boerderijerven. Het grondoppervlak van de woningen ligt hier tussen de 50 en 120 m2.
De bebouwing en de tuin hebben een voorzijde aan de weg. Hier bevindt zich de representatieve entree. Maar ook de achterzijde is geen echte achterkant, maar moet beschouwd worden als een tweede, meer informele, voorzijde. Deze is immers vanaf het water en het jaagpad zichtbaar en bereikbaar.
Voor het lommerrijke karakter van de oeverzone is het belangrijk dat de tuinen rond de bebouwing royaal zijn en met veel opgaande beplanting.
Incidenteel komen buurtschappen voor met een meer gesloten bebouwingswand aan de weg, bestaande uit individuele panden met een heel kleinschalig karakter. Langs de rivier bevinden zich enkele monumentale industriële complexen. Deze maken (tegenwoordig) deel uit van de kernen van Woerden en Bodegraven. De meer recente bedrijventerreinen en bedrijfslocaties missen de relatie met de rivier.
Nieuwe ontwikkelingen aan de rivier betreffen met name woningen. Het is echter in relatie tot de karakteristiek van de Oude Rijn als werkrivier, gewenst ook de grote korrel van bedrijfsgebouwen te behouden, mits deze bebouwing een relatie heeft met de rivier.
Toetsing
Onderhavig plan sluit goed aan bij de bouwstenen die gegeven worden voor het versterken van de oeverwal. In de huidige situatie staat er een oud en vervallen gebouw waarbij het perceel compleet is verhard met betonplaten. Een dergelijke situatie is niet wenselijk en passend bij de gewenste uitstraling voor de oeverwallen. In de nieuwe situatie wordt het vervallen gebouw gesloopt om plaats te maken voor een eigentijds maar passend woonhuis. Naast het woonhuis zal een (klein) bijgebouw met daarvoor parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Het overige gedeelte van het perceel wordt groenrijk ingericht en zal zorgen voor een passende uitstraling.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Algemeen
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Toetsing (verkennend en actualiserend bodemonderzoek)
Door AT MilieuAdvies BV is in november 2015 een verkennend en actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven.
Interpretatie onderzoeksresultaten
In het kleiige bovengrondmengmonster MM-1 (0,1-0,8 m –mv), met sporen puin, zijn licht verhoogde concentraties voor kwik, lood, zink en PAK aangetoond. In het bovengrondmengmonster zijn geen verhoogde concentraties voor OCB (bestrijdingsmiddelen) aangetoond. In het zintuiglijk schone kleiige ondergrondmengmonster MM-2 (0,7-1,2 m –mv) zijn geen verhoogde concentraties aangetoond voor de onderzochte stoffen uit het standaard analysepakket. De licht verhoogde concentraties voor kwik, lood, zink en PAK in de bovengrond zijn waarschijnlijk te relateren aan de aanwezigheid van sporen puin.
In het grondwater uit peilbuis 01 is een licht verhoogde concentratie voor barium gemeten. De oorzaak van de licht verhoogde concentratie voor barium in het grondwater is onduidelijk; een (punt)bron is niet aanwijsbaar. Waarschijnlijk kan de licht verhoogde concentratie voor barium in het grondwater worden aangemerkt als een verhoogde achtergrondwaarde.
De 5 stukjes asbestverdacht plaatmateriaal, gevonden op en naast de betonvloer ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de locatie, zijn van hetzelfde type. Een representatief stukje hiervan is in het milieulaboratorium geanalyseerd. Het stukje plaatmateriaal is asbesthoudend (10-15% chrysotiel en 2-5% crocidoliet). Om uit te sluiten dat geen asbesthoudend materiaal in de bodem aanwezig is, dient op de locatie een verkennend asbestonderzoek in grond uitgevoerd te worden. Bij het asbestonderzoek in grond worden inspectiegaten gegraven en grondanalyses op asbest verricht.
Conclusie en advies
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor de uitvoering van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. De aangetoonde licht verhoogde concentraties in grond en grondwater geven geen beperkingen ten aanzien van het huidige gebruik en de mogelijke herinrichting van de locatie ten behoeve van woningbouw.
Wel wordt, in verband met het aantreffen van stukjes asbesthoudend plaatmateriaal op het maaiveld, aanbevolen op de locatie een verkennend asbestonderzoek in grond uit te voeren middels het graven van inspectiegaten en het verrichten van grondanalyses op asbest.
Toetsing (verkennend asbestonderzoek)
Naar aanleiding van het verkennend en actualiserend bodemonderzoek is door AT Milieuadvies BV een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Het complete onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten weergegeven.
Interpretatie onderzoeksresultaten
In voorgaand verkennend en actualiserend bodemonderzoek (rapportnr. AT15027) zijn aan het maaiveld, op en naast de betonverharding ter plaatse van het zuidwestelijke deel van de locatie, 5 stukjes asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Tijdens de visuele maaiveldinspectie in onderhavig verkennend asbestonderzoek is ten zuiden van het voormalige bedrijfspand nog een stukje asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen.
Op het zuidelijke deel van de onderzoekslocatie zijn inspectiegaten AB01 t/m AB04 gegraven. Inspectiegat AB02 is gegraven nabij de vindplaatsen van de stukjes asbesthoudend materiaal aan het maaiveld in voorgaand bodemonderzoek (A01). Inspectiegat AB03 is gesitueerd nabij de vindplaats van asbesthoudend plaatmateriaal op het maaiveld in onderhavig onderzoek. In de zwak puinhoudende zandgrond onder de tegelverharding (0,26-0,5 m –mv) ter plaatse van inspectiegat AB02 is asbest aangetoond. De gewogen asbestconcentratie in de bovengrond van 59 mg/kg ds overschrijdt de interventiewaarde voor asbest (100 mg/kg ds) niet. Wel wordt het toetsingscriterium voor nader proefsleuvenonderzoek (ofwel de tussenwaarde; ½ x interventiewaarde) overschreden.
De hypothese verdacht vanuit het oogpunt van bodemverontreiniging ten aanzien van asbest wordt bevestigd.
Conclusie en advies
In de zwak puinhoudende zandgrond onder de tegelverharding (0,26-0,5 m –mv) ter plaatse van inspectiegat AB02 is een verontreiniging met asbest aangetoond. De gewogen asbestconcentratie overschrijdt het toetsingscriterium voor nader proefsleuvenonderzoek.
Geadviseerd wordt het nader proefsleuvenonderzoek in grond pas te verrichten na de sloop van de bebouwing en verwijdering van de maaiveldverhardingen op de locatie.
Conclusie
Ten tijde van de uitvoering van het plan zal een nader proefsleuvenonderzoek worden uitgevoerd. De financiele middelen hiervoor zijn beschikbaar. In het kader van de bestemmingsplanprocedure levert dit geen belemmering op.
4.2 Geluid
Algemeen
De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.
Toetsing
Door SAB is in mei 2016 een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. De complete rapportage is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies weergegeven.
Toetsing aan de Wet geluidhinder
De hoogste geluidbelastingen vanwege de Barwoutswaarder bedraagt 46 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde wordt hiermee niet overschreden. De Wgh legt verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woning ten aanzien van de Barwoutswaarder.
De hoogste geluidbelastingen vanwege de Rietveld bedraagt 57 dB, inclusief aftrek ex art. 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt eveneens overschreden. Maatregelen zijn noodzakelijk om woningbouw mogelijk te maken.
De maximale ontheffingswaarde wordt overschreden ter plaatse van de noordgevel (alle verdiepingen) en de oostgevel (eerste verdieping).
Gevels die een te hoge geluidbelasting hebben kunnen uitgevoerd worden als dove gevel. Hieronder wordt verstaan (conform art 1b lid 4 Wgh):
- een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB, en;
- een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.
Op basis van het huidige ontwerp betekent dit dat ter plaatse van de noordgevel op de souterrain geen te openen delen (ramen) mogen worden gerealiseerd. Op de begane grond en de verdieping is respectievelijk een hal en een overloop gelegen. Voor deze ruimten mag aan de noordgevel wel te openen delen worden gerealiseerd. Voor de woonkamer en de slaapkamers mogen geen te openen delen worden gerealiseerd aan de noordgevel. Verder zijn geen te openen delen toegestaan ter plaatse van de oostgevel op de eerste verdieping (vide woonkamer).
Toetsing aan de normen van de Wgh is voor een dove gevel niet aan de orde. Wanneer de bovenstaande maatregelen worden gerealiseerd bedraagt de geluidbelasting hoogstens 53 dB vanwege de Rietveld. De maximale ontheffingswaarde wordt hiermee niet meer overschreden. De voorkeursgrenswaarde wordt hiermee wel nog overschreden.
Opgemerkt wordt dat, gezien de beperkte schaal van dit plan, het niet mogelijk of wenselijk is om verdere maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij de gemeente Woerden kan een hogere waarde voor de woning worden aangevraagd.
Om een hogere waarde te kunnen vaststellen, stelt de gemeente de voorwaarde dat de woning dient te beschikken over een geluidluwe gevel/buitenruimte. Uit de berekeningen blijkt dat ter plaatse van de zuidgevel de voorkeursgrenswaarde minder bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ter plaatse van de zuidgevel is daarmee sprake van een geluidluwe gevel. De buitenruimte is eveneens aan de zuidzijde gelegen.
Geconcludeerd wordt dat wordt voldaan aan de gemeentelijke voorwaarden voor een hogere waarde. Er dient voor de woning een hogere waarde van 53 dB vanwege de Rietveld te worden aangevraagd.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering wordt rekening gehouden met de berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen. Op basis van de berekende geluidbelastingen dient te worden voldaan aan een gevelwering van (62 - 33 = ) 29 dB(A). In een aanvullend onderzoek dienen de benodigde gevelmaatregelen te worden gedimensioneerd.
Conclusie
Indien een hogere waarde voor de woning wordt aangevraagd en verleend dan levert het aspect geluid geen belemmering op voor uitvoering van het plan.
4.3 Luchtkwaliteit
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5 . Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
De wet- en regelgeving onderscheidt projecten die 'in betekenende mate' (IBM) en 'niet in betekenende mate' (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet daarnaast worden afgewogen of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Gevoelige bestemmingen zoals scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het “Besluit gevoelige bestemmingen” extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.
Toetsing
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 1 grondgebonden woning en blijft daarmee ruimschoots onder de vrijstellingsgrens van 1.500 woningen. Er is derhalve geen toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is inzichtelijk gemaakt of sprake is van een dreigende grenswaarde-overschrijding. Voor deze toets is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied voor (onder andere) de jaren 2015, 2020 en 2030.
In de navolgende tabel staan de concentraties fijn stof (PM10 en PM2.5) en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van het plan zoals opgenomen in de monitoringstool. Het betreffen concentraties langs de Rietveld. De concentraties langs deze weg zijn representatief voor de concentraties binnen- en in de directe omgeving van het plangebied. Indien de concentraties langs deze weg voldoen aan de grenswaarden, vindt eveneens geen overschrijding plaats binnen en in de directe omgeving van het plangebied.
Concentraties langs Rietveld (ter hoogte van het plan) rekenpunt 158954 | ||||||
Stikstofdioxide (NO2), Jaargem. concentratie | fijn stof (PM10), jaargem. concentratie | fijn stof (PM2.5), jaargem. concentratie | ||||
2015 | 19,9 ug/m3 | 22,0 ug/m3 | 13,9 ug/m3 | |||
2020 | 15,2 ug/m3 | 20,5 ug/m3 | 12,7 ug/m3 | |||
2030 | 11,9 ug/m3 | 19,1 ug/m3 | 11,3 ug/m3 | |||
Grenswaarden | 40,0 ug/m3 | 40 ug/m3 | 25 ug/m3 (20 ug/m3 vanaf 2020) |
Uit de Monitoringstool blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen onder de grenswaarden liggen in de drie zichtjaren (2015, 2020 en 2030). Tevens geven de uitkomsten uit de monitoringstool aan dat de concentraties van de luchtvervuilende stoffen vanaf 2015 in het plangebied verder afnemen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan.
4.4 Externe Veiligheid
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Toetsing
Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
In de nabije omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven welke onder het Bevi vallen gevestigd. Dit aspect vormt geen risico voor het plangebied.
Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks).
In bijlage 8 van de ingediende stukken is een memo bedrijven en milieuzonering opgenomen. Daarin zijn bedrijven behandeld welke op basis van het aspect gevaar van het VNG richtafstanden tabel afstand normen bezitten. Deze bedrijven vormen, gezien de afstand geen belemmering voor het plangebied.
Het is mogelijk dat er bedrijfsmatige activiteiten niet bij de Omgevingsdienst bekend zijn en die wel afstandsnormen uit het activiteitenbesluit bezitten. Dit kunnen bijvoorbeeld bovengrondse brandstoftanks of gasdrukregelstations zijn van de gasnetbeheerder. Deze activiteiten hebben in een aantal gevallen een afstandsnorm. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker of beheerder om te voldoen aan deze afstandsnorm.
Transport van gevaarlijke stoffen
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, spoorwegen en vaarwegen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De afstand van de genoemde transportaders is dermate groot dat deze geen risico vormt voor het plangebied.
Gemeentelijke routering
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Woerden een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. De vastgestelde route loopt niet langs het plangebied. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
De risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor dit plan.
Elektromagnetische straling
Ten aanzien van hoogspanningslijnen zijn deze op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.
Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Elektromagnetische straling vormt geen belemmering voor dit plan.
Conclusie
Ten aanzien van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen te verwachten voor dit plangebied.
4.5 Flora En Fauna
Algemeen
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. Aangetoond dient te worden dat in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en overig natuurbeleid (Ecologische Hoofdstructuur) van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen. Bij de toets van een ruimtelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Quick scan flora en fauna
Door SAB is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De complete quickscan is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen weergegeven.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of in een Beschermd Natuurmonument. Het dichtstbijzijnde Beschermde Natuurmonument en Natura 2000-gebied liggen op respectievelijk 2,4 kilometer en 5,5 kilometer afstand. Aangezien het plan een kleine ruimtelijke ontwikkeling betreft en vanwege de afstand en tussengelegen reeds verstorende elementen (zoals de N458), wordt het niet waarschijnlijk geacht dat de beoogde ontwikkelingen een negatief effect zullen hebben op de natuurwaarden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten. Nader onderzoek in de vorm van een Voortoets Natuurbeschermingswet 1998 wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Ecologische Hoofdstructuur en weidevogelgebied
Het plangebied ligt niet in de EHS of een weidevogelgebied, deze gebieden liggen op respectievelijk 1,3 kilometer en 1,4 kilometer afstand. Vanwege de kleine ruimtelijke ontwikkeling, de afstand en tussenliggende wegen, zijn geen negatieve effecten te verwachten op deze gebieden. De ligging van het plangebied ten opzichte van de EHS en weidevogelgebied staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Soortbescherming
Volgens verspreidingsgegevens van de NDFF komt een aantal strikt beschermde plant- en diersoorten in de buurt van het plangebied voor. De meeste van deze soorten zijn in de huidige situatie echter niet in het gebied te verwachten, omdat mede op basis van het veldbezoek is geconstateerd dat een geschikt leefgebied ontbreekt. Echter, van drie soorten kan op basis van het veldbezoek de aanwezigheid niet op voorhand worden uitgesloten.
Vleermuizen
In het gebouw in het plangebied zijn verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen niet op voorhand uit te sluiten. Aangezien dit gebouw gesloopt gaat worden, gaan mogelijk verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Hierdoor kan sprake zijn van een overtreding van de Flora- en faunawet. Een nader onderzoek naar verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen wordt noodzakelijk geacht om de haalbaarheid van het plan in het kader van de Flora- en faunawet vast te stellen.
Vissen
De aanwezigheid van de kleine modderkuiper en bittervoorn valt niet op voorhand uit te sluiten in de watergang in het plangebied. Echter, de watergang wordt met de beoogde plannen ongemoeid gelaten. Negatieve effecten van het plan op strikt beschermde vissen zijn daarom niet te verwachten en een nader onderzoek naar deze soorten wordt niet noodzakelijk geacht.
Nader onderzoek vleermuizen
Er is een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen1. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.
Uit het rapport blijkt dat in het plangebied geen essentiële functies van vleermuizen vastgesteld zijn. Wel is boven de Oude Rijn (buiten het plangebied) tijdens de ochtendronde een grotere groep vleermuizen waargenomen, met tien tot vijftien gewone dwergvleermuizen en een enkele myoot. Ondanks het feit dat een vliegroute niet is vastgesteld, heeft de Oude Rijn gezien de aantallen wel een belangrijke functie als foerageergebied en mogelijke vliegroute. Door het slopen van de bebouwing en het realiseren van de nieuwbouw vindt er geen directe aantasting plaats van dit foerageerbied/vliegroute. Wel kan extra verlichting in de toekomstige situatie een negatief effect hebben op deze vliegroute. Daarom dient het gebruik van verlichting in de nieuwe situatie te worden beperkt en in ieder geval niet uit te stralen op de Oude Rijn.
Als met de verlichting rekening gehouden wordt, is het plan daarmee haalbaar in het licht van de Flora- en faunawet.
Ook dient te allen tijde rekening gehouden te worden met broedende vogels (werkzaamheden buiten de broedperiode) en de zorgplicht.
Conclusie
Uit de quick scan flora en fauna en het nader onderzoek vleermuizen blijkt dat er geen sprake is van effecten op beschermde natuurgebieden of de verstoring van beschermde soorten. Ook van de verstoring van vleermuizen is geen sprake, ervan uitgaand dat het gebruik van verlichting zal worden beperkt en niet uitstraalt op de Oude Rijn. Ook zal rekening gehouden met broedende vogels en de zorgplicht. Hiermee leidt het aspect 'flora en fauna' niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
- 1. Nader onderzoek Flora- en faunawet Vleermuizen. Woerden, Rietveld 33A, 22 november 2016, SAB, kenmerk 160180
4.6 Archeologie
4.6 Archeologie
Algemeen
Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de wet op de Archeologische Monumentenzorg, waardoor het Verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De bescherming van archeologische waarden wordt door de Monumentenwet grotendeels bij gemeenten neergelegd. Gemeenten zijn sinds 2007 verplicht rekening te houden met archeologische waarden in de bestemmingsplannen.
Toetsing
De gemeente beschermt haar archeologisch erfgoed door middel van archeologiebeleid. De gemeente Woerden heeft in 2010 haar archeologiebeleid vastgesteld. Op basis van de archeologische inventarisatie van de gemeente Woerden is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als "van zeer hoge archeologische waarde". Deze waardering is ook doorvertaald in het vigerende bestemmingsplan waar op het plangebied de aanduiding "gebied hoge archeologische verwachtingswaarde" ligt.
Uitsnede kaart archeologische inventarisatie gemeente Woerden
Vrijstellingsregeling
Indien een plangebied kleiner is dan 2500 m2 (0,25 ha) wordt het vrijgesteld van archeologisch onderzoek, tenzij:
- 1. het plangebied (gedeeltelijk) deel uit maakt van een archeologisch waardevol terrein of archeologisch Rijksmonument;
- 2. het plangebied zich bevindt binnen 250 m van de grens van een archeologisch waardevol terrein of archeologisch Rijksmonument;
- 3. er concrete aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische resten op basis van vondstmeldingen of waarnemingen uit het plangebied zelf of binnen een straal van 100 m van de grens van het plangebied op de beleidskaart;
- 4. het plangebied zich bevindt in een zone van 100 m aan weerszijden van de verwachte loop van de limesweg;
- 5. het plangebied zich (gedeeltelijk) bevindt in een historisch boerderijlint;
- 6. het plan en de bodemingrepen een lineair element betreft, zoals bij voorbeeld sleuven voor riolering of kabels&leidingen en te graven sloten/waterwegen. (Lijnvormige bodemingrepen hebben vaak een beperkte oppervlak maar doorsnijden wel een groot gebied en geven daardoor een uitgelezen mogelijkheid om doorsneden door het landschap te onderzoeken.)
Advies Omgevingsdienst
De Omgevingsdienst adviseert om de sloop- en bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door amateurarcheologen en hen de mogelijkheid te bieden om waarnemingen te doen. Daarnaast verzoekt de Omgevingsdienst de initiatiefnemer om twee weken voor aanvang van de werkzaamheden contact op te nemen met de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Woerden.
Conclusie
Onderhavig plan voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van onderzoeksverplichting. Daarnaast staat in het plangebied momenteel al een bouwwerk met fundering, waardoor de grond ter plaatse al geroerd is. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan.
4.7 Cultuurhistorie
Algemeen
Door de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Toetsing
In het plangebied is geen sprake van een karakteristiek hoofdgebouw, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevol bijgebouw. Ook direct omliggende bebouwing zijn niet als zodanig aangemerkt. Wel is het plangebied gelegen in een cultuurhistorisch waardevolle structuur, namelijk de agrarische linten.
Kaart cultuurhistorische waarden met globale aanduiding plangebied (rode ster)
Agrarische linten
De bebouwingslinten aan weerszijden van de Oude Rijn zijn van hoge tot zeer hoge waarde. De oorspronkelijke structuur is hier nog intact en er is veel gave bebouwing aanwezig. Een behoorlijk aantal boerderijen heeft de status van rijks- of gemeentelijk monument. De gemeente Woerden hanteert de status van gemeentelijk monument, de gemeente Bodegraven doet dit niet, maar beschikt over een lijst met karakteristieke bebouwing, de zogenaamde MIP-lijst (MIP staat voor Monumenten Inventarisatie Project).
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met onderhavig plan wordt de structuur van het Rietveld en de oeverwal versterkt doordat de nieuwe bebouwing zal aansluiten bij de bestaande bebouwing op de oeverwallen.
4.8 Water
Beleid
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-201 is in 2016 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement
- Nederlanders leven waterbewust.
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Waterkoers 2016-2021
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft zijn digitale waterbeheerplan, getiteld ' Waterkoers 2016 - 2021', vastgesteld. Hierin legt het waterschap zijn koers voor de komende zes jaar op hoofdlijnen vast. De Waterkoers 2016 - 2021 is een omslag in denken. Het is niet meer vanzelfsprekend dat het waterschap alles wat met water te maken heeft, zelf oppakt, bepaalt of betaalt. Het motto is van 'zorgen voor' naar 'samen doen'.
De waterkoers is een middel om het gesprek aan te gaan met partners in het gebied. Het waterschap werkt samen met mede-overheden, belangen- en maatschappelijke organisaties, bedrijven en bewoners aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Maatschappelijke ontwikkelingen bepalen de prioriteiten in het werk.
De Waterkoers is opgesteld aan de hand van een zogenaamde piramide. Daarin wordt de relatie gelegd tussen de maatschappelijke behoeften en het waterschapswerk. De Piramide geeft symbolisch de prioriteiten van het waterschapswerk weer.
De behoeften van de samenleving veranderen. Ook verandert het klimaat. Daardoor is het waterbeheer continu in beweging. Thema’s als ruimtelijke ordening, beheer openbare ruimte, landbouw, natuur en milieu spelen daarbij een belangrijke rol. De vraag verschuift daarmee van ‘wat moet?’ naar ‘wat heeft de samenleving nodig’ om het werk goed te doen.
De Piramide van De Stichtse Rijnlanden
De Waterkoers beschrijft de opgaven en de werkwijze van het waterschap. De Waterkoers bevat bewust géén maatregelen. Welke maatregelen waar en hoe het beste opgepakt kunnen worden, bepaald het waterschap samen met onze gebiedspartners. Met andere woorden: de uitwerking van de Waterkoers gebeurt via gebiedsprocessen, beleids- en uitvoeringsplannen en grote projecten van waterschap en partners.
Huidige situatie
Bodemopbouw en geohydrologie
Het geohydrologisch profiel van het gebied waarbinnen de locatie is gesitueerd, wordt in onderstaande tabel weergegeven.
Geohydrologisch profiel (Bron: Grondwaterkaart van Nederland, inventarisatierapport Utrecht ten noorden van Lek en Nederrijn, Dienst Grondwaterverkenning TNO 1978, GWK 21)
De stromingsrichting van het grondwater uit het eerste watervoerend pakket is noordwestelijk. De locatie maakt geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebied.
Bij het veldwerk in november 2015 is gebleken dat het bodemprofiel in het plangebied tot de geboorde einddiepte van 2,3 m –mv hoofdzakelijk uit (zandige) klei bestaat. In de bovengrond komt plaatselijk zand voor. De grondwaterstand bedroeg ten tijde van het bodemonderzoek circa 1,11 m-mv.
Veldwerkgegevens grondwatermonstername sept. 2015
Watertoets
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit hoogheemraadschap de website www.dewatertoets.nl. Het hoogheemraadschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.
Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het hoogheemraadschap geconcludeerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat in overleg met het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden gekeken moet worden naar de waterkansen en –knelpunten voor het initiatief. De ingevulde watertoets is als bijlage bijgevoegd.
Advies Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Op 12 april heeft het waterschap een document met een aantal tekeningen ontvangen van de voorgenomen herontwikkeling Rietveld 33A in Woerden. De daarop aangeleverde notitie beschrijft de relevante wateraspecten voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het waterschap vraagt bij de verdere uitwerking van het plan rekening te houden met onderstaande waterthema's:
- 1. Bouwen in boezemland
- 2. Activiteiten bij de regionale waterkering
- 3. Omgang met regenwater en waterkwaliteit
- 4. Vervolgproces
Bouwen in boezemland
Het plangebied ligt in het boezemland van de Oude Rijn. Dit betekent dat het gebied niet door de regionale waterkering beschermd is tegen overstroming, en de waterstand fluctueert afhankelijk van de aan- en afvoer van water. U moet rekening houden met een peilstijging tot ca. NAP -0,10 m. De kelder van het gebouw moet waterdicht worden uitgevoerd, en dat geldt ook voor de ramen t.b.v. de daglichttoetreding. Op die manier voorkomt u dat bij een grote peilstijging water de kelder in kan stromen.
Regionale waterkering
De rietveld is een regionale waterkering. Werkzaamheden dichtbij de waterkering zijn vergunningplichtig, en alleen onder voorwaarden toegestaan. In dit geval geldt dat mogelijk ook voor de verdiepte aanleg van het gebouw. Er zal sprake zijn van een traditionele bouwwijze, eventueel met gebruik van een prefabkelder. Er zal geen aanvoer over water plaatsvinden. Voor het verwijderen of aanbrengen van verharding binnen de waterstaatswerkzone van de waterkering is ook een watervergunning nodig. Onderstaande afbeelding toont de ligging van de waterstaatswerkzone en de beschermingszone van de waterkering.
Omgaan met regenwater en waterkwaliteit
Het regenwater van schone oppervlakken (daken) mag direct op het oppervlaktewater worden geloosd. Dit geldt ook voor de parkeerplaatsen. Vervuiling van afstromend regenwater moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het waterschap adviseert om geen lood, koper en zink te gebruiken voor dakgoten, regenpijpen e.d..
Conclusie
Momenteel is het plangebied grotendeels verhard middels het bestaande bouwwerk en erfverharding (betonplaten). In de toekomstige situatie zal de nieuwe woning de footprint van het huidige gebouw niet overschrijden en wordt een gedeelte van het perceel ingericht als tuin. Er is dus geen sprake van toename van verharding.
Met uitvoering van dit plan zullen geen uitlogende materialen (lood, koper en zink) gebruikt worden voor o.a. dakgoten en regenpijpen. Daarnaast is de voorkeur om de kelder uit te voeren in prefab beton. De kelderwanden, vloer en kozijnen zullen waterdicht worden uitgevoerd. De locatie zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Er wordt tijdelijk een droge bouwput gemaakt.
Voor het verwijderen of aanbrengen van verharding binnen de waterstaatswerkzone van de waterkering zal een watervergunning worden aangevraagd.
4.9 Bedrijven En Milieuzonering
Algemeen
Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Hierbij spelen twee vragen een rol:
- 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
- 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.
In het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering is door SAB een memo opgesteld. De complete memo is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de belangrijkste onderdelen uit de memo weergegeven.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in lintbebouwing in het buitengebied met een diversiteit aan functies in de omgeving van het plangebied. Zo hebben Rietveld 56, 59 en 62 een bedrijfsbestemming en is Rietveld 64 bestemd als klein agrarisch bedrijf. Daarnaast bevinden zich aan de andere kant van de Oude Rijn ook een aantal bedrijfsbestemmingen. Hierdoor kan het plangebied worden aangemerkt als 'gemengd gebied' en kunnen de richtafstanden uit onderstaande tabel met één stap worden verminderd.
Toetsing
Externe werking
De externe werking betreft de vraag of de nieuwe functies in onderhavig plan niet leiden tot hinder voor de bestaande of toekomstige hindergevoelige functies. In dit geval wordt de locatie bestemd ten behoeve van woondoeleinden. De functie wonen betreft geen bedrijfsactiviteit, daarom is er geen sprake van een milieubelastende activiteit met externe werking. Van enige vorm van aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geenszins sprake.
Interne werking
Naast de externe werking moet de interne werking worden beoordeeld. Met andere woorden: past de nieuwe functie in de omgeving? In het plangebied wordt een nieuwe hindergevoelige functie mogelijk gemaakt, namelijk een woning. Nieuwe woningen kunnen een beperking vormen voor aanwezige bedrijven/inrichtingen in de omgeving.
De navolgende tabel laat zien hoe de omliggende functies worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. De tabel geeft daarnaast de minimaal aanbevolen richtafstanden aan voor deze functies op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' uitgaand van een rustige woonwijk.
Locatie - bedrijf | SBI-2008 | Type inrichting | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | |||||||
Rietveld 62, kaasopslagbedrijf | 4632, 4633 | Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën | 10 | 0 | 30 | 50 | |||||||
Rietveld 56, aannemingsbedrijf | 41, 42, 43 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m² | 0 | 10 | 30 | 10 | |||||||
Barwoutswaarder 158 (naast), opslag-/verhuurbedrijf | 772 | Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. | 10 | 10 | 30 | 10 | |||||||
Barwoutswaarder 53, rioolwaterzuivering | 3700 | RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: - < 100.000 i.e. | 300 | 10 | 200 | 10 |
Richtafstanden VNG op basis van gebiedstype 'rustige woonwijk'
Opgemerkt wordt dat in de VNG-publicatie geen kaasopslagbedrijf is opgenomen. Derhalve is gezocht naar welke activiteiten er momenteel plaatsvinden. Onderzoek wijst uit dat de activiteiten van het bedrijf ter plaats plaats vinden (onder andere) in de branche: Groothandel in zuivelproducten en spijsoliën en -vetten. Deze branche heeft als hoofdcategorie: 'Groot- en detailhandel' en is in dit geval verder onderverdeeld bij: 'Groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto's en motorfietsen)', subcategorie 'Groothandel in voedings- en genotmiddelen'. Aangezien het hier om kaas gaat is op basis van de VNG de categorie 'Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën' van toepassing.
Ten aanzien van de rioolwaterzuivering zijn wij op basis van onderstaande gegevens uitgegaan van de middelste categorie in de VNG-publicatie (100.000 - 300.000 i.e.).
Eigenschappen RWZI Woerden (bron: http://www.watersector.nl/rwzi/109/rwzi)
Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' met één stap worden verminderd.
In navolgende tabel is de maximale richtafstand en de afstand tot het plangebied opgenomen. Opgemerkt wordt dat voor de rioolwaterzuivering het aspect geur maatgevend is voor de toegestane richtafstand. De geuremissies zijn daarbij afkomstig van de installaties op het terrein. Derhalve is de afstand vanaf de rioolwaterzuivering gemeten vanaf de dichtst bijgelegen installatie van de rioolwaterzuivering tot aan het plangebied.
Functie | SBI-2008 | Maximale richtafstand VNG Rustige woonwijk | Maximale richtafstand VNG Gemengd gebied | Afstand tot plangebied | |||
Rietveld 62, kaasopslag bedrijf | 4632, 4633 | 50 meter (gevaar) | 30 meter (gevaar) | 42 meter | |||
Rietveld 56, aannemingsbedrijf | 41, 42, 43 | 50 meter (gevaar) | 30 meter (gevaar) | 138 meter | |||
Barwoutswaarder 158 (naast), opslag-/verhuurbedrijf | 772 | 30 meter (geluid) | 10 meter (geluid) | 107 meter | |||
Barwoutswaarder 53, Riool waterzuivering | 3700 | 300 meter (geur) | 200 meter (geur) | 205 meter |
Maximaal toegestane richtafstand + afstand tot plangebied
Uit bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat, gelet op de afstand tot omliggende hinderveroorzakende functies, hinder vanwege bedrijven in de omgeving niet te verwachten. Er hoeft daarom niet nader te worden onderzocht of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinder veroorzakende functies in de omgeving van het plangebied.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.10 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied zal worden ontsloten via een inrit die aansluit op de Rietveld. In dit kader dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Provincie Utrecht op grond van verandering van gebruik ten opzichte van de oude situatie. Aandachtspunt hierbij zijn onder andere de zogenaamde 'uitzichtsdriehoeken', die goed zicht vanaf de in/uitrit op het verkeer op de weg en vice versa waarborgen.
Het aantal verkeersbewegingen dat door de nieuwe functie wordt gegenereerd zal nauwelijks afwijken van de huidige bedrijfsbestemming. Het aantal extra verkeersbewegingen is dermate gering dat dit geen significante gevolgen heeft.
Parkeren
Het parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost.
Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van de Parkeernota 2014'. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is voor de nieuwe gecreëerde woning uitgegaan van één vrijstaande woning in niet-stedelijk gebied in het buitengebied. Hiervoor wordt een parkeernorm van maximaal 2,4 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen op eigen terrein op te lossen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
4.11 Duurzaamheid
Algemeen
Wettelijk toetsingskader
Sinds 1 januari 2015 worden in het bouwbesluit de volgende eisen gesteld met betrekking tot energiezuinigheid en milieu:
- 1. Minimale isolatiewaarden (Rc) voor dichte uitwendige scheidingsconstructies. De eisen per onderdeel van de scheidingsconstructie zijn: 4,5 m²K/W voor de gevel, 6 m²K/W voor het dak en 3,5 m²K/W voor de vloer;
- 2. Een gemiddelde u-waarde van maximaal 1,65 W/m²K voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 W/m²K voor ramen, deuren en kozijnen;
- 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis 0,4;
- 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m².
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie ‘duurzaam met een doel’ aangenomen waarin de stevige ambitie is verwoord om in 2030 een klimaatneutrale gemeente te zijn. Om duurzaam bouwen te stimuleren stelt de gemeente een licentie voor GPR-gebouw beschikbaar. Initiatiefnemers kunnen ook gratis gebruik maken van deze tool om de score inzichtelijk te maken.
GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel om duurzaamheidambities van tevoren te bepalen. Om een bepaalde GPR Gebouw score te bereiken zijn er veel verschillende mogelijkheden die zelf te bepalen zijn door de bouwende partij. Scores variëren van 0 t/m 10. GPR Gebouw is geschikt voor zowel bestaande bouw als nieuwbouw en opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde (GPR Gebouw versie 4.3).
Uitvoering
Als duurzame energiebron wordt bij dit plan gebruik gemaakt van zonnepanelen. Daarnaast zal het huis worden voorzien van goede isolatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Aspecten
5.1 Algemeen
5.1.1 Wat is een bestemmingsplan
Het gemeentelijk bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
- de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
- de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
- het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
- het bebouwen van de gronden;
- het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
- 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één „enkel” bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere).In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
- 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels „iets” geregeld. Dat „iets” kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
- 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
- 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
- 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
- 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
5.2 Dit Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de hoofdbestemmingen 'Water' en 'Wonen'.
Water
De bestemming 'Water' is met name bedoeld voor watergangen, waterberging en waterhuishouding. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 m zijn toegestaan.
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' mag ten hoogste 1 woning worden gebouwd. Deze mag uitsluitend gebouwd worden waar de aanduiding 'wonen' geldt. Verder mogen in de woning een 'vrije' beroepen en beroeps- en bedrijfsactiviteiten aan huis worden uitgeoefend.
Om ervoor te zorgen dat de geluidbelasting in de woning niet te hoog wordt, dienen de voorgevel en oostgevel van de woning (deels) doof te worden uitgevoerd. Dat houdt zich geen te openen delen in de gevel mogen bevinden waar zich een geluidsgevoelige ruimte bevindt. Een geluidsgevoelige ruimte is een slaap-, woon- of eetkamer, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.
De voorgevel dient doof te worden uitgevoerd ten aanzien van het soetterain, begane grond en de verdiepingen. De oostgevel hoeft slechts vanaf de eerste verdieping (dat is de tweede bouwlaag) doof te worden uitgevoerd.
De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 600 m3. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven en bedraagt ten hoogste 7,5 meter. Op de gronden met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vlonder' mag tevens een vlonder (een houten, vlakke vloer) worden gebouwd.
Dubbelbestemmingen
Naast de hiervoor beschreven hoofdbestemmingen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie2' en 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze dienen respectievelijk ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden en ter bescherming van de wateroever.
5.3 Handhaafbaarheid
Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is namelijk goed verzorgd op deze manier. De regels die voor het plangebied opgesteld worden zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig. Bij de opzet van deze beheersregels is een motivering opgenomen in de toelichting die in de dagelijkse praktijk goed is uit te leggen. In deze motivering wordt ook ingegaan op de mogelijkheden om alsnog af te wijken van dit plan na een ruimtelijk-juridisch afwegingsproces. Zo wordt recht gedaan aan de praktijk dat een bestemmingsplan (ook dit bestemmingsplan!) een momentopname is. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een particulier initiatief voor herontwikkeling van het perceel aan de Rietveld 33A in Woerden. De locatie voor dit individuele verzoek wordt in onderhavig bestemmingsplan herbestemd. De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen. Dit betreft onder meer de kosten voor de benodigde onderzoeken, de kosten voor het opstellen het bestemmingsplan en de legeskosten die voldaan dienen te worden.
De initiatiefnemer zal in dit kader voor vaststelling van onderhavig bestemmingsplan een anterieure overeenkomst met de gemeente Woerden sluiten.
Concluderend kan gesteld worden dat er geen kosten voor de gemeente verbonden zijn aan de uitvoering van het bestemmingsplan en het plan economisch uitvoerbaar is. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan wordt afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan ex artikel 6.12 Wro, omdat dekking van het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten kenbaar worden gemaakt (zie hiervoor ook hoofdstuk 7).
Hoofdstuk 7 Overleg En Inspraak
7.1 Overleg
Het bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overleginstanties. Er zijn reacties binnengekomen van de Provincie Utrecht en het Waterschap. Deze reacties worden hieronder besproken en voorzien van een beantwoording.
Provincie Utrecht
Bij brief van 12 januari 2017, kenmerk Z-GRO_VBP-2016-1672
Landschap
In de toelichting bij het provinciaal beleid wordt niet verwezen naar de kernkwaliteiten van het Groene Hart. Daarin is de lintbebouwing langs de Oude Rijn onderdeel van een belangrijk rivierlint tussen de open veenweidegebieden. De kernkwaliteiten 'landschappelijke diversiteit' en 'veenweidekwaliteit' uit de PRS is nader uitgewerkt in de kwaliteitsgids. De onderbouwing van de regel 'versterking van de linten' zal vanuit landschap in de toelichting versterkt moeten worden.
Beantwoording
De toelichting is op bovenstaande onderwerpen aangevuld.
Verkeer
Verzocht wordt om in de toelichting duidelijk op te nemen dat het parkeren dient te worden opgelost op het eigen terrein. Tevens wijst de provincie erop dat voor de in- en uitrit een ontheffing bij de provincie dient te worden aangevraagd.
Beantwoording
De toelichting is op bovenstaande onderwerpen aangevuld.
Water
Het plan ligt in een beschermingszone drinkwaterwinning, een 100-jarig aandachtsgebied. Dit is niet in het plan verwerkt. In de PRV is vastgelegd dat projectontwikkelaars rekening moeten houden met het drinkwaterbelang. Hoe ze dit kunnen doen, staat in de Handreiking ruimtelijke bescherming drinkwaterwinningen. De provincie verzoek om een brenzing op kaart in het plan aan te gheven ena f te wegen of het plan een verbetering dan wel een verslechtering voor het grondwater betekent.
Beantwoording
De toelichting is op bovenstaande onderwerpen aangevuld.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Bij brief van 22 december 2016, kenmerk 1168519
Het Hoogheemraadschap heeft geen adviespunten toe te voegen aan het voorontwerp-plan. De waterbelangen zijn goed opgenomen in het bestemmingsplan, waardoor de ruimtelijke ontwikkeling minimale gevolgen heeft voor water. Het waterschap adviseert het plan niet te wijzigen.
Beantwoording
Deze vooroverlegreactie behoeft geen beantwoording.
7.2 Terinzagelegging Ontwerp
Conform het gestelde in art. 38 Wro jo. Afd 3.4. Awb, heeft het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 15 december 2016 tot en met 25 januari 2017). In deze periode heeft een ieder een zienswijze naar voren kunnen brengen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.
Bijlage 1 Erfbebouwingsregeling
Bijlage 1 Erfbebouwingsregeling
Bijlage 1 Overzichtstekening Nieuwe Woning
Bijlage 1 Overzichtstekening nieuwe woning
Bijlage 2 Verkennend En Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend en actualiserend bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Asbestonderzoek
Bijlage 3 Verkennend asbestonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Wegverkeer
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek wegverkeer
Bijlage 5 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quick scan flora en fauna
Bijlage 6 Watertoets
Bijlage 7 Notitie Waterhuishouding Hoogheemraadschap
Bijlage 7 Notitie waterhuishouding Hoogheemraadschap
Bijlage 8 Memo Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 8 Memo bedrijven en milieuzonering