Wijzigingsplan Ingenieur Enschedeweg 3
Wijzigingsplan - Gemeente Woerden
Vastgesteld op 08-03-2024 - vastgesteld
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Ingenieur Enschedeweg 3, Kamerik met identificatienummer NL.IMRO.0632.wpIrEnschedeweg3-VA01 van de Gemeente Woerden ;
1.2 bestemmingsplan(nen)
Onder bestemmingsplan(nen) wordt verstaan:
- het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld', zoals dat op 3 juli 2008 door de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld en op hoofdlijnen goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht op 3 maart 2009;
- het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2’, zoals dat op 26 april 2012 door de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld;
- het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden', zoals dat op 24 mei 2017 door van de gemeenteraad van Woerden is vastgesteld.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 begrippen
Het begrip “voorschrift(en)” moet worden gelezen als “regel(s)”. Het begrip “vrijstelling” moet gelezen worden als “afwijken”. Voor de overige begrippen wordt verwezen naar hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanvoorschriften zoals genoemd in 1.2, welke onverminderd van toepassing zijn op het onderhavige wijzigingsplan, met dien verstande dat indien in het bestemmingsplan verwezen wordt naar de plankaart, de bij dit wijzigingsplan behorende verbeelding wordt bedoeld.
1.6 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 wijziging plankaart
Dit plan wijzigt de plankaart van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' overeenkomstig de wijze zoals opgenomen in Bijlage 1 van de regels.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van de planregels wordt gemeten conform artikel 2 van de vigerende bestemmingsvoorschriften van het bestemmingsplan zoals genoemd in 1.2.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Overeenkomstige Regels Moederplan
Onverminderd het bij dit plan bepaalde, zijn de regels bij het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld’, de regels van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' en de regels van het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen Woerden' van overeenkomstige toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
Artikel 5.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 5.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het wijzigingsplan Ingenieur Enschedeweg 3, Kamerik van de Gemeente Woerden;
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Op dit perceel staat een woning met enkele bijgebouwen. Initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning terug te bouwen. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. De nieuwe voorgevel ligt in de lijn van de oude voorgevel. De nieuwe woning wordt smaller dan de bestaande woning, de nieuwe woning krijgt echter wel meer lengte dan de bestaande woning. De achtergevel van de nieuwe woning staat gelijk met de achtergevel van het gesloopte bijgebouw.
Op het perceel geldt het bestemmingsplan “Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld”. Het perceel heeft de bestemming “Wonen”. Het gebouw aan de voorkant van het perceel heeft de aanduiding burgerwoning. De herbouw van de woning is strijdig met artikel 22 lid 2 sub 1 van dit bestemmingsplan, omdat de woning buiten bouwvlak en aanduidingsvlak wordt gebouwd.
De gemeente Woerden heeft in de brief van 23 februari 2022 laten weten in principe medewerking te willen verlenen aan het starten van een wijzigingsplanprocedure voor het bouwplan.
Het voorliggende wijzigingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied, gelegen aan de Ingenieur Enschedeweg in Kamerik, bevindt zich ten noordoosten van Kamerik, ten westen van het buurtschap Teckop en ten oosten van het dorp Kanis.
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door de Ingenieur Enschedeweg, aan de noord- en westzijde door agrarische weidegronden en aan de zuidzijde door gronden behorend bij het woonperceel Ingenieur Enschedeweg 1.
Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 243 en 442. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1260 m2.

Ligging plangebied

Begrenzing plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Voor het plangebied aan de Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik is het bestemmingsplan “Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld”, vastgesteld op 3 juli 2008, van toepassing. Het plangebied is in het bestemmingsplan bestemd als ‘Wonen’ met de nadere aanduiding 'burgerwoning'.
De op de plankaart als "Wonen" (artikel 22) aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen, waaronder erf, tuin, watergangen en parkeerplaatsen. Op en in de gronden, mag ter plaatse van het aanduidingsvlak “burgerwoning” ten hoogste één burgerwoning worden gebouwd. Buiten het aanduidingsvlak is daarbij behorende erfbebouwing toegestaan. Een woning mag uitsluitend worden herbouwd ter plaatse van de bestaande woning, tot een inhoud van ten hoogste 600 m3. Indien de bestaande inhoud van de woning minder dan 450 m³ bedraagt, mag de inhoud van de nieuwe woning niet meer mag bedragen dan 500 m³. De goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte vermeerderd met 10%, indien de bestaande goothoogte lager is dan 3 m mag de goothoogte in elk geval 3 m bedragen.
Bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende woning. De gezamenlijke oppervlakte van bij een burgerwoning behorende
bouwvergunningplichtige erfbebouwing mag niet meer dan 50 m² bedragen.
In artikel 32 van het geldende bestemmingsplan zijn de algemene wijzigingsbepalingen opgenomen. In artikel 32.6 'Wijziging verplaatsing aanduidingsvlak woning' zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat het aanduidingsvlak van de burgerwoning, bedrijfswoning, tweede bedrijfswoning of voormalige tweede bedrijfswoning wordt verplaatst voor herbouw van de
bestaande woning op een andere locatie mits:
- het niet gaat om een woning in een monumentaal pand, cultuurhistorisch waardevol bijgebouw of karakteristiek hoofdgebouw,
- het aanduidingsvlak binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft,
- het aanduidingsvlak op ten hoogste 10 m afstand wordt verplaatst en zoveel mogelijk aan de voorzijde van het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft,
- vaststaat dat de bestaande woning wordt gesloopt binnen een nader te bepalen redelijke termijn na het voor bewoning geschikt zijn van de nieuwe woning,
- de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
- de overige erfbebouwing of bedrijfsgebouwen achter de voorgevelrooilijn van de herbouwde woning blijven;
- voor het overige de bepalingen bij de desbetreffende bestemming in acht worden genomen.
Tevens zijn er drie herzieningen van toepassing op het plangebied: ‘Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2’ (vastgesteld 26 april 2012), ‘Parapluherziening Parkeernormen Woerden’(vastgesteld 24 mei 2017) en 'Parapluplan Woerden 1 (bouwlagen stallen, PDV, kleine windmolens)' (vastgesteld 20 april 2023). In het eerste plan zijn voor het plangebied enkele begrippen herzien of toegevoegd. In het tweede (paraplu) bestemmingsplan is het geldende parkeerbeleid van de gemeente planologisch vastgelegd. In het derde (paraplu) bestemmingsplan
gaat het om de onderwerpen (1) aantal bouwlagen van stallen voor dieren bij agrarische bedrijven in het buitengebied, (2) de mogelijkheden voor nieuwe perifere detailhandel (PDV) op bedrijventerreinen en (3) de bouw van kleine windmolens in het buitengebied van Woerden.
Deze drie herzieningen hebben inhoudelijk geen betekenis voor dit wijzigingsplan.

Uitsnede geldend bestemmingsplan met plangebied in rood (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Toets aan geldend bestemmingsplan
Initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning terug te bouwen. De nieuwe woning wordt niet gebouwd ter plaatse van de bestaande woning. Op basis van het geldend bestemmingsplan is dit niet bij recht toegestaan. In artikel 32.6 van het geldend bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het aanduidingsvlak 'burgerwoning'. Het voorliggend plan past binnen deze wijzigingsvoorwaarden.
Conclusie
Om de gewenste situatie planologisch mogelijk te maken zal een wijzigingsplanprocedure moeten worden doorlopen. Bij een dergelijke procedure wordt de bestemming van het perceel planologisch veranderd, waarbij dat specifieke perceel een eigen ‘bestemmingsplan’ krijgt. In voorliggend geval zal het bouwvlak vergroot worden.
1.4 Opzet Wijzigingsplan
Het wijzigingsplan "Ingenieur Enschedeweg 3, Kamerik" bestaat uit de volgende stukken:
- verbeelding, plan idn. NL.IMRO.0632.wpIrEnschedeweg3-VA01
- regels;
- toelichting.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het wijzigingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.
1.5 Leeswijzer
De bestaande en toekomstige situatie wordt in hoofdstuk 2 beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven, waarbij aandacht wordt gegeven aan de milieutechnische randvoorwaarden. Daarna wordt in hoofdstuk 5 een toelichting gegeven op de regels en in hoofdstuk 6 op de financiële haalbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 nader ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de procedure.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Op dit perceel staat een woning met enkele bijgebouwen. Het plangebied bestaat uit de kadastrale percelen 243 en 442. Het plangebied heeft een oppervlakte van 1260 m2.
De woning is in de noordoosthoek van het perceel gesitueerd. Het bijgebouw staat op korte afstand, circa 2 meter, achter de woning. Het tweede bijgebouw staat in de zuidoosthoek van het perceel. De woning heeft een oppervlakte van 65 m2, de bijgebouwen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 90 m2. De bestaande woning heeft een bruto inhoud van 360m3, een bebouwd oppervlak van 105m2 (incl. achterliggende berging), een nokhoogte van 7,65 meter en een goothoogte van 3,15 meter.
De bestaande woning bestaat uit drie bouwfasen. Op de oudst teruggevonden tekeningen is een woning tussen de huidige woning en de Ingenieur Enschedeweg aangetroffen. Deze woning is destijds gesloopt waardoor de woonkamer aan de drukke Ingenieur Enschedeweg is komen te liggen. Achter het huis bevindt zich een berging welke het zicht op de achterliggend landerijen belemmerd. E.e.a. leidt tot een rommelig architectonisch beeld zonder relatie met de omgeving. Er is deels funderingsherstel uitgevoerd, echter binnen is dit bij een dragende muur achterwege gebleven. Dit veroorzaakt een atypische scheurvorming. Isolatie zowel thermisch als sonisch is voor zover aanwezig ruim onvoldoende en de algehele staat is verouderd.
Verkeer en parkeren
Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Ingenieur Enschedeweg in de zuidoosthoek van het perceel. In het plangebied is voldoende parkeergelegenheid.
Water
De bestaande woning is voor vuilwater en schoon water aangesloten op de riolering.
Relatie met de omgeving
Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door de Ingenieur Enschedeweg, aan de noord- en westzijde door agrarische weidegronden en aan de zuidzijde door gronden behorend bij het woonperceel Ingenieur Enschedeweg 1. Op het perceel Ingenieur Enschedeweg 1 staat een woonboerderij met enkele bijgebouwen. Tegenover het plangebied is het perceel Teckop 2 gelegen. Op dit perceel staat een woning met enkele bijgebouwen. Dit perceel heeft in het geldend bestemmingsplan een bedrijfsbestemming met de nadere aanduiding 'montagebedrijf'.

Plangebied met bestaande bebouwing

Streetview bestaande woning met bijgebouw
2.2 Toekomstige Situatie
In de toekomstige situatie wordt de bestaande woning en het naastgelegen bijgebouw gesloopt. Hiervoor in plaats wordt een nieuwe woning herbouwd.
Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. De nieuwe voorgevel ligt in de lijn van de oude voorgevel. De nieuwe woning wordt smaller dan de bestaande woning, de nieuwe woning krijgt echter wel meer lengte dan de bestaande woning. De achtergevel van de nieuwe woning staat gelijk met de achtergevel van het gesloopte bijgebouw. Het bestaande bijgebouw in de zuidoosthoek van het plangebied blijft behouden.

Situering nieuw te bouwen woning t.o.v. bestaande woning en bijgebouw
De nieuwe woning heeft een oppervlakte van 100 m2 en een bruto inhoud van 540m3. De bouwhoogte bedraagt 7 meter, de goothoogte bedraagt 2,6 meter.
De achterliggende berging vervalt en wordt in de woning opgenomen. Het geheel wordt smaller lager en langer waardoor een agrarisch gerelateerde uitstraling ontstaat. Deze wordt ondersteund door in de voorgevel een uitbouw te creëren die een relatie legt naar een spoelkok zoals deze in de omgeving vaker voorkomt. Door het gebouw een relatief lage goothoogte te geven en dit zonder goot uit te voeren wordt het beeld verder versterkt. Belangrijk gegeven voor de financiële haalbaarheid van ons plan is gebruik te maken van alle bestaande heipalen onder de woning en de achter liggende berging.
Verkeer en parkeren
Ontsluiting van het perceel vindt plaats op de Ingenieur Enschedeweg in de zuidoosthoek van het perceel. In het plangebied is voldoende parkeergelegenheid, er is ruimte voor minimaal 3 parkeerplaatsen.
Water
De nieuwe woning is voor vuilwater aangesloten op de riolering. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd op eigen terrein. De oppervlakte aan verharding in het plangebied zal nagenoeg gelijk blijven.
Duurzaamheid
De nieuwe woning wordt vanzelfsprekend energieneutraal of nul-op-de-meter gerealiseerd. De nieuwe woning zullen dus op een alternatieve manier worden voorzien van energie, te denken valt aan warmte vanuit bodem en/of lucht, alsook zonnepanelen.
Beeldkwaliteit
De nieuwe woning krijgt wit gestucte gevels i.c.m. blauw gesmoorde dakpannen.

Gevelaanzicht nieuwe woning
2.3 Toets Aan De Wijzigingsbevoegdheid
Initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande woning te slopen en een nieuwe woning terug te bouwen. De nieuwe woning wordt gebouwd ter plaatse van de bestaande woning, maar wordt vergroot. Op basis van het geldend bestemmingsplan is dit niet bij recht toegestaan. In artikel 32.6 van het geldend bestemmingsplan is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het aanduidingsvlak 'burgerwoning'.
Toets aan artikel 32.6 'Wijziging verplaatsing aanduidingsvlak woning'
In artikel 32.6 'Wijziging verplaatsing aanduidingsvlak woning' zijn Burgemeester en wethouders bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat het aanduidingsvlak van de burgerwoning, bedrijfswoning, tweede bedrijfswoning of voormalige tweede bedrijfswoning wordt verplaatst voor herbouw van de
bestaande woning op een andere locatie mits:
- het niet gaat om een woning in een monumentaal pand, cultuurhistorisch waardevol bijgebouw of karakteristiek hoofdgebouw,
- Hieraan wordt voldaan.
- het aanduidingsvlak binnen het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft,
- Hieraan wordt voldaan. In het voorliggend wijzigingsplan wordt een aanduidingsvlak (bouwvlak) opgenomen binnen het bestaande bestemmingsvlak Wonen.
- het aanduidingsvlak op ten hoogste 10 m afstand wordt verplaatst en zoveel mogelijk aan de voorzijde van het bouwvlak of bestemmingsvlak blijft,
- Hieraan wordt voldaan. Het aanduidingsvlak (bouwvlak) blijft nagenoeg op dezelfde plaats.
- vaststaat dat de bestaande woning wordt gesloopt binnen een nader te bepalen redelijke termijn na het voor bewoning geschikt zijn van de nieuwe woning,
- Hieraan wordt voldaan. De nieuwe woning wordt gerealiseerd op de fundering van de bestaande woning. De bestaande woning zal dus eerst gesloopt gaan worden, alvorens er gebouwd kan worden.
- de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering belemmerd worden;
-
- Hieraan wordt voldaan. In de omgeving van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven die belemmerd worden in de bedrijfsvoering. Zie paragraaf 4.1 van deze toelichting.
- de overige erfbebouwing of bedrijfsgebouwen achter de voorgevelrooilijn van de herbouwde woning blijven;
- Hieraan wordt voldaan. Het bestaande bijgebouw blijft achter de voorgevel van de nieuw te bouwen woning.
- voor het overige de bepalingen bij de desbetreffende bestemming in acht worden genomen.
- Hieraan wordt voldaan. In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het bestemmingsplan “Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld”, NL.IMRO.06320000BPBuiWoeKaZeg-, van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt
de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe
Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de
inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruim-
telijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie
gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefom-
geving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De com-
binatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische
keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.
Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken over-
heden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken.
Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.
Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch her-
stel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de
beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van
leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit
voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en
de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier
prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
- Sterke en gezonde steden en regio's
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatre-
gelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
- kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
Toetsing aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Het plangebied is gelegen in Het Groene Hart. Het Groene Hart is in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aangewezen als ‘NOVI-gebied’. De voorgenomen ontwikkeling van de herbouw van de woning op het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 is niet in strijd met de visie op dit gebied. In het voorgenomen plan is er sprake van een kleinschalige lokale ontwikkeling waar geen rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het rijksbeleid zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Toetsing aan Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Dit wijzigingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die juridisch zijn verankerd in het Barro. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit wijzigingsplan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 - 4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. Wel moet de behoefte van de ontwikkeling nog worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling, de ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing.
3.1.4 Conclusie
- De ontwikkeling raakt geen nationale belangen, om die reden is de Nationale Omgevingsvisie niet van belang.
- De regels die zijn opgenomen in het Barro zijn niet van toepassing op onderhavig plangebied. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
- Het plan is ten slotte getoetst aan de Ladder en is niet strijdig met de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Provincie Utrecht vastgesteld.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2021 in werking getreden. Met vaststelling van de Omgevingsvisie en de (Interim) Omgevingsverordening provincie Utrecht leggen Provinciale Staten de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vast (Omgevingsvisie) en de juridische doorwerking hiervan (Omgevingsverordening). De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bevat een uitwerking in thema's en in gebieden. De uitwerking is in 7 thema's gevat:
- stad en land gezond;
- klimaatbestendig en waterrobuust;
- duurzame energie;
- vitale steden en dorpen;
- duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
- levend landschap, erfgoed en cultuur;
- toekomstbestendige natuur en landbouw
Deze zeven thema’s vragen om een brede blik. Ze staan niet op zichzelf, maar kennen samenhang en relaties in boven- en ondergrond. Deze worden bezien vanuit het algemene belang, de integrale aanpak en de lange termijn. De zeven thema’s zorgen gezamenlijk voor integrale, toekomstgerichte oplossingen voor de opgaven waarmee de Utrechtse kwaliteiten per saldo worden behouden of versterkt. Dit wordt bereikt door nieuwe ontwikkelingen te combineren en te concentreren, zorgvuldig om te gaan met de schaarse ruimte en kwaliteiten en door ontwerp en innovatie te stimuleren.
Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Op 10 maart 2021 heeft Provinciale Staten de Interim Omgevingsverordening vastgesteld. Deze is op 1 april 2021 in werking getreden. De interim omgevingsverordening is een tijdelijke verordening die een looptijd zal hebben totdat de Omgevingswet van kracht is en de omgevingsverordening in werking treedt. De interim omgevingsverordening vervangt bestaande verordeningen zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De interim omgevingsverordening is gebaseerd op een aantal wetten en AMvB’s, en bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.
Toetsing aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Provincie Utrecht
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. De nieuwe voorgevel ligt in de lijn van de oude voorgevel. De nieuwe woning wordt smaller dan de bestaande woning, de nieuwe woning krijgt echter wel meer lengte dan de bestaande woning. De achtergevel van de nieuwe woning staat gelijk met de achtergevel van het gesloopte bijgebouw.
Voor het realiseren van de nieuwe woning wordt de bestaande woning en een bijgebouw gesloopt en verbetert de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving zijn met deze ontwikkeling zijn niet in het geding. De nieuwe woning wordt herbouw op de fundering van de bestaande woning en het bestaande bijgebouw. De stedenbouwkundig en landschappelijke opzet van het perceel blijft daarmee ongewijzigd. Dit is passend binnen de provinciale regels voor het buitengebied.
De nieuwe woning wordt vanzelfsprekend energieneutraal of nul-op-de-meter gerealiseerd. De nieuwe woning zullen dus op een alternatieve manier worden voorzien van energie, te denken valt aan warmte vanuit bodem en/of lucht, alsook zonnepanelen. Dit is passend binnen de duurzaamheidsambities van de provincie.
3.2.2 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend wijzigingsplan past binnen het provinciaal beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Woerden
In februari 2022 is de Omgevingsvisie Woerden door de gemeenteraad van Woerden vastgesteld. Het biedt een inhoudelijk, procesmatig en samenhangend kader voor ruimtelijke ontwikkeling en een strategische visie voor de lange termijn voor de gehele fysieke leefomgeving van de gemeente Woerden. Deze Omgevingsvisie vervangt de gemeentelijke structuurvisie uit 2009. De kernambitie is als volgt: “Een vitale, duurzame, sociaal-inclusieve en veilige leefomgeving borgen en ontwikkelen, met als ankerpunt haar eigen identiteit binnen de regio.” De Omgevingsvisie kent verder een visie op hoofdlijnen en visies per thema.
Het Goud van Woerden
Het open veenweidelandschap ten noorden van de Oude Rijn, onderdeel van het nationale landschap het Groene Hart en NOVI gebied, is het ‘Goud van Woerden’. Rust, ruimte, agrarisch gebruik, cultuurhistorie en natuur staan hier centraal. Het gebied is cultuurhistorisch een van hoogst gewaardeerde gebieden van het Groene Hart. De agrarische sector is de primaire beheerder van het
landschap. De gemeente wil dit waardevolle landschap behouden, toekomstbestendig maken en beter ontsluiten voor recreatieve doeleinden, zodat het landschap beter beleefbaar wordt.
Wonen
Het zorgen voor voldoende beschikbare, betaalbare én geschikte woningen voor al onze inwoners is een belangrijke opgave van de gemeente Woerden. Naast het aantal woningen, het soort woningen en voldoende voorzieningen in de directe omgeving, dient de woonomgeving ook ruimtelijk aantrekkelijk te zijn en te passen bij de Woerdense identiteit. Dit willen we stimuleren door in stedenbouwkundig opzicht aan te sluiten bij onze landschappelijke en cultuurhistorische waarden en de lokale identiteiten van iedere kern. Een veilige en gezonde leefomgeving ondersteunen we door aan te sluiten bij landelijke en gemeentelijke doelen en normen voor schone lucht, bodem en geluidsbelasting.
Toets aan de Omgevingsvisie Woerden
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. De nieuwe voorgevel ligt in de lijn van de oude voorgevel. De nieuwe woning wordt smaller dan de bestaande woning, de nieuwe woning krijgt echter wel meer lengte dan de bestaande woning. De achtergevel van de nieuwe woning staat gelijk met de achtergevel van het gesloopte bijgebouw. Het bestaande bijgebouw in de zuidoosthoek van het plangebied blijft behouden.
In artikel 32.6 van het geldend bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het wijzigen van het aanduidingsvlak 'burgerwoning'. Het voorliggend plan past binnen deze wijzigingsvoorwaarden.
Voor het realiseren van de nieuwe woning wordt de bestaande woning en een bijgebouw gesloopt en verbetert de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving zijn met deze ontwikkeling zijn niet in het geding. De nieuwe woning wordt herbouw op de fundering van de bestaande woning en het bestaande bijgebouw. De stedenbouwkundig opzet van het perceel blijft daarmee ongewijzigd. Dit is passend binnen de provinciale regels voor het buitengebied.
De nieuwe woning wordt vanzelfsprekend energieneutraal of nul-op-de-meter gerealiseerd. De nieuwe woning zullen dus op een alternatieve manier worden voorzien van energie, te denken valt aan warmte vanuit bodem en/of lucht, alsook zonnepanelen. Dit is passend binnen de duurzaamheidsambities van de provincie.
3.3.2 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend bestemmingsplan past binnen het gemeentelijk beleid.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Omgevingsvisie Woerden.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
4.1 Milieuzonering
4.1.1 Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen milieugevoelige functies en milieubelastende functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies onderling kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd worden. Deze uitgave bevat een lijst waarin per bedrijfssoort richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Deze lijst beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie.
Richtafstanden
De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet (zullen) worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied (m) | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (m) |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
Het uitgangspunt van de VNG-handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.
4.1.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd.
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gesitueerd. Tegenover het plangebied is het perceel Teckop 2 gelegen. Op dit perceel staat een woning met enkele bijgebouwen. Dit perceel heeft in het geldend bestemmingsplan een bedrijfsbestemming met de nadere aanduiding 'montagebedrijf'. Aangezien de nieuwe woning wordt herbouwd op de plek van de bestaande woning zal de afstand tussen de bedrijfsbestemming en de nieuw te bouwen woning gelijk blijven. De milieusituatie zal niet wijzigen. Het bedrijf wordt niet belemmerd in de bedrijfsvoering, voor de woning in het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
4.1.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering, nader onderzoek op het gebied van bedrijven en milieuzonering is daarom ook niet nodig.
4.2 Geluid
4.2.1 Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Er wordt onderscheidt gemaakt tussen wegverkeerslawaai en industrielawaai. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan waarbij een nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd een akoestisch onderzoek te worden ingesteld.
Wegverkeerslawaai: Geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo’n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
- wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
- wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
In binnen stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
- wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
- wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.
Voor een weg buiten de bebouwde kom én voor een auto(snel)weg:
- voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter
- voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 meter
- voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 meter
4.2.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. Er wordt geen geluidsgevoelig object (woning) toegevoegd aan het perceel.
In februari 2023 is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1 van deze toelichting). De geluidbelasting op de gevels van de woning is voor de rekenhoogtes 1,5 en 4,5 m berekend.
Dit betreft de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Provincialeweg N212 exclusief
correctie artikel 110g Wet geluidhinder. Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting ten hoogste 65 dB bedraagt (oostgevel).
Op basis van de geluidbelasting, de gevelopbouw en de wijze van ventilatie zijn de geluidwerende voorzieningen bepaald om aan de gestelde geluidweringeisen van het Bouwbesluit 2012 te kunnen voldoen. Uit de berekeningen blijkt dat kan worden voldaan aan de gestelde geluidweringeisen van het Bouwbesluit 2012.
Op basis van de Wgh moet bij een geluidbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde worden bekeken welke maatregelen mogelijk en realistisch zijn. Initiatiefnemer heeft geen invloed op de verkeersintensiteit. Afscherming is in deze situatie vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen optie. Het betreft vervangende nieuwbouw, waarbij de voorgevel op dezelfde plaats komt, maar veel beter is te isoleren. Voor het opschuiven van de woning om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde is geen ruimte en zou bovendien ten koste gaan van de geluidluwe achterzijde/tuin. De gemeente wordt verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen.
Voor een goed woon- en leefklimaat is zoals gezegd ook aandacht nodig voor de geluidwering van de gevels. De eis uit het Bouwbesluit is een binnenniveau van 33 dB. De vereiste
karakteristieke geluidwering varieert dan van GA;k=20-26 dB. Hier is in een nieuwbouwsituatie vrij eenvoudig aan te voldoen.
4.2.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect geluid, nader onderzoek op het gebied van geluid is daarom ook niet nodig.
4.3 Bodem
4.3.1 Algemeen
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Er dient bepaald te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar zijn. Uitzondering hierop zijn plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Deze bodemonderzoeken mogen wettelijk niet ouder zijn dan 5 jaar.
4.3.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning.
Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd, de bodem wordt niet geroerd. De woonbestemming wordt niet gewijzigd, met de beoogde ontwikkeling is geen sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik dan het voormalige gebruik. Om die reden is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.
4.3.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Algemeen
Op 15 november 2010 is de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (Hoofdstuk 5 titel 2 Wm, Stb. 2007, 414) in werking getreden. De overheid wil een verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen en ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de 'Wet luchtkwaliteit' bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen voor plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. Op grond van artikel 5.16 Wm moeten bestuursorganen nagaan of besluiten op grond van de Wro gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit.
Besluit NIBM
In de Algemene maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele projecten zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Naast het besluit en regeling NIBM dient getoetst te worden aan het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
4.4.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. De verkeersaantrekkende werking neemt niet toe. De bijdrage van het extra verkeer is bij het voorliggend plan in niet betekende mate en is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Om te beoordelen of er een goed woon- en leefklimaat is wordt de achtergrondconcentratie
beoordeeld. De achtergrondconcentratie fijnstof (PM10) ter plaatse van het plangebied bedraagt
15-16 µg/m3, de norm bedraagt 25 µg/m3. De achtergrondconcentratie stikstofdioxide ter plaatse
van het plangebied bedraagt 14-16 µg/m3, de norm bedraagt 40 µg/m3. Hieruit is te concluderen dat
ter plaatse van het plangebied een aanvaardbare luchtkwaliteit aanwezig is.
Op grond van de Wet Luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekenende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
4.4.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect luchtkwaliteit, nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom ook niet nodig
4.5 Externe Veiligheid
4.5.1 Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als lpg-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Inrichtingen
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico's, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu vastgelegd in het Basisnet (Bevt). Het doel van het Basisnet is het creëren van een duurzaam evenwicht tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
4.5.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd.
Er is geen sprake van een nieuw kwetsbaar object in het plangebied en er is geen toename van het aantal personen binnen het plangebied. Het plan voorziet niet in het oprichten van risicovolle activiteiten. De risicokaart geeft aan dat er in de omgeving geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Nader onderzoek naar externe veiligheid is niet noodzakelijk.
4.5.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.
4.6 Water
4.6.1 Beleidskader
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlakte wateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water.
Waterprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur van HDSR het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en pro-actieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's:
- Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
- Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
- Waterveilige leefomgeving
- Waterbewust leven en genieten van water
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
Keur en Uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het Hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
- Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
- De bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
- Het onttrekken en lozen van grondwater;
- Het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningsplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
4.6.2 Watertoets
Een belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. Er is geen toename van het bebouwd oppervlak, er worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt. De woning blijft voor vuilwater aangesloten op het riool. Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem van het plangebied. Door het plan ontstaat geen verslechtering van de waterhuishouding. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen., er is geen waterschapsbelang bij deze ruimtelijke activiteit (zie bijlage 2 van deze toelichting: resultaat watertoets).
4.6.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect water, nader onderzoek op het gebied van water is daarom ook niet nodig.
4.7 Ecologie
4.7.1 Algemeen
Wettelijk kader
De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op beschermde natuurgebieden en/of flora en fauna.
Gebiedsbescherming
De Wet natuurbescherming biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
- een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
- - een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij de provincie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
4.7.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd. In november 2021 is er een quickscan soortenbescherming uitgevoerd voor deze ontwikkeling (zie bijlage 3 van deze toelichting).
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in het Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied Nieuwkoopse plassen ligt op een afstand van meer dan 4.5 kilometer. Gezien de afstand van de planlocatie tot dit gebied zal de beoogde ontwikkeling niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden leiden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten op het Natuurnetwerk. Gezien de omvang van de ingreep en de afstand tot Natura 2000 gebieden is de verwachting dat de werkzaamheden niet zullen leiden tot significante stikstofdepositie in kwetsbare Natura 2000 gebieden. Het uitvoeren van een aerius-berekening kan daarom achterwege gelaten worden.
Het plangebied bevindt zich volledig in door de Provincie Utrecht vastgesteld weidevogelgebied. Verlies van weidevogelgebied treedt niet op. Broedlocaties van weidevogels kunnen niet worden uitgesloten. Indien de sloop- en bouwwerkzaamheden buiten de broedperiode plaatsvinden, is verstoring van broedende vogels en in gebruik zijnde nestplaatsen niet aan de orde. Indien wel in de periode wordt gewerkt dat vogels een nestplaats (kunnen) hebben, mogen de werkzaamheden niet worden uitgevoerd indien dit leidt tot een verstoring van deze nestplaatsen. Voor het werken in de periode dat algemene broedvogels een nestplaats hebben, dient een deskundig ecoloog te worden
betrokken. Deze onderzoekt en bepaalt of werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder dat verbodsbepalingen van de Wnb worden overtreden. Dit kan door de (sloop-)werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en/of voorafgaande aan het broedseizoen nestlocaties in en rondom de woning ongeschikt te maken.
Soortenbescherming
De verspreidingsgegevens en het oriënterend veldbezoek geven een voldoende duidelijk beeld van het (mogelijk) voorkomen van beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, jaarrond beschermde broedvogels, algemene broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde diersoorten. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van een soortgericht onderzoek
om het voorkomen van bovengenoemde soorten en soortgroepen en/of hun verblijfplaatsen nader vast te stellen. Het optreden van negatieve effecten door de werkzaamheden op beschermde vaatplanten, vleermuizen, reptielen en ongewervelde diersoorten is uitgesloten. Hierdoor hoeven geen mitigerende maatregelen genomen te worden (anders dan maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht) en is het aanvragen van een ontheffing van de Wnb voor deze soortgroepen niet aan de orde. Voor algemene broedvogels, grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vissen kan niet zondermeer worden uitgesloten dat negatieve effecten optreden. Daarom moeten aanvullende maatregelen worden genomen. De maatregelen zijn in tabel 6.1 weergegeven. Verlies van weidevogelgebied treedt door de werkzaamheden niet op. Broedlocaties van weidevogels kunnen echter niet worden uitgesloten. Voor weidevogels moeten dezelfde aanvullende maatregelen worden genomen als voor broedvogels.

Overzichtstabel met verschillende conclusies en mitigerende maatregelen per soortgroep.
In december 2023 is er een aanvullend onderzoek voor de huismus uitgevoerd (zie bijlage 4 van deze toelichting). Op 18 december 2023 is een veldbezoek uitgevoerd, dit veldbezoek is door nestwaarnemingen de functie van het plangebied bepaald. Hiervoor is de methode gebruikt zoals omschreven in het Kennisdocument Huismus, Bij12 Versie 2.1. Hier staat dat nesten aangetoond kunnen worden door het lichten van dakpannen buiten de broedperiode (15 september tot 1 maart). Onder voorwaarde dat de check buiten de vorstperiode plaatsvindt. Ten tijde van het veldbezoek was het 7 graden waardoor voldaan is aan de gestelde eisen. Gedurende het veldbezoek zijn het dak en de dakpannen gecontroleerd op geschiktheid voor huismussen en aanwezigheid van nesten door de dakpannen op te tillen. Onder de dakpannen tussen de pannen en de goot is vogelschroot aanwezig welke de ruimtes onder de pannen volledig afsluit. Hierdoor hebben huismussen geen toegang tot loze ruimtes onder de pannen. Daarnaast zijn tijdens het veldbezoek geen (oude) nesten of nestmateriaal van huismussen aangetroffen. Ook op naastgelegen schuur zijn de openingen onder dakpannen onbereikbaar door het aanwezige gaas. Dit gaas en andere vogelwerende voorzieningen waren reeds aanwezig tijdens de eerste quickscan zoals te zien op foto’s uit bijlage van deze quickscan. Door deze bevinding kan geconcludeerd worden dat het plangebied ongeschikt is voor vaste verblijfplaatsen van huismussen.
Algemene zorgplicht
Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde ‘algemene zorgplicht’ (art. 1.11 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Dit betekent onder meer dat een initiatiefnemer zich tijdig op de hoogte stelt van de aanwezige natuurwaarden, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen van het plan. Bij de uitvoering moeten negatieve gevolgen zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel beperkt of ongedaan gemaakt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het voorkómen van verontrusting of verstoring in de kwetsbare perioden zoals de broed-/voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.
De kwetsbare perioden kan per soortgroep verschillen. Als ‘veilige’ periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Indien een plangebied in die periode bouwrijp wordt gemaakt, geeft realisatie gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar meestal geen problemen. Vaak is het voldoende om rekening te houden met de broedtijd (15 maart-15 juli-huismus tot 15 augustus).
Als bekend is dat er werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, of kunnen bomen buiten het broedseizoen worden gekapt, zodat er geen vogels gaan broeden. Hierbij geldt overigens wel de algemene zorgplicht.
Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).
4.7.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek op het gebied van ecologie is daarom ook niet nodig.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Algemeen
Archeologie
Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische resten in de bodem kunnen aantasten moeten rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Erfgoedwet
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.
Gemeentelijk archeologie beleid
Het archeologisch beleidsplan van de gemeente Woerden is vastgesteld in september 2007. In het beleidsplan is het archeologisch beleid van de gemeente Woerden in hoofdlijnen beschreven. Vervolgens is in december 2010 de archeologische maatregelenkaart vastgesteld als onderdeel van het beleidsplan. Op de Archeologische waardenkaart wordt aangegeven voor welke gronden archeologische waarden in de ondergrond te verwachten zijn en bij welke bodemingrepen een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De gemeenteraad van Woerden heeft op 13 oktober 2022 de Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (rapport) vastgesteld. Daarin heeft aan de hand van archeologische onderzoek een actualisatie plaatsgevonden van de bestaande archeologische beleidskaart uit 2010.
Cultuurhistorie
Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.
4.8.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd.
Archeologie
Volgens de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Woerden ligt het grootste gedeelte van het plangebied in een zone waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 100 cm-Mv. De bestaande woning ligt in een zone waarbij archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm-Mv. De nieuw te bouwen woning heeft een oppervlakte van 100 m2, archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Daarnaast wordt de nieuwe woning grotendeels op de bestaande fundering herbouwd, daar vinden geen bodemveranderingen plaats.

Uitsnede gemeentelijke archeologische beleidskaart
Cultuurhistorie
Het landschap van het Groene Hart heeft belangrijke cultuurhistorische waarde en waarde als kraamkamer voor bijvoorbeeld weidevogels. Het voorgenomen plan heeft geen negatief effect op de cultuurhistorische waarden van het gebied. De stedenbouwkundig en landschappelijke opzet van het perceel blijft ongewijzigd. In de omgeving zijn geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen ontbreken.
4.8.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie, nader onderzoek op het gebied van archeologie en cultuurhistorie is daarom ook niet nodig.
4.9 Verkeer En Parkeren
4.9.1 Algemeen
Voor het bepalen van de parkeernorm en om de effecten van het plan op de verkeerssituatie te beoordelen wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW en de gemeentelijke nota parkeernormen. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie.
4.9.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd.
Verkeer
De verkeersaantrekkende werking neemt niet toe met deze planontwikkeling. Ontsluiting van het perceel wordt niet gewijzigd, deze blijft gesitueerd op bestaande locatie. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot verkeersonveilige situaties in het gebied.
Parkeren
De parkeersituatie wordt niet gewijzigd. In het plangebied is voldoende parkeergelegenheid, er is ruimte voor minimaal 3 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
4.9.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.
4.10 Besluit Milieueffectrapportage
4.10.1 Algemeen
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.
Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet:
- Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld.
- Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
- De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
4.10.2 Beoordeling
Voorliggend plan betreft de planologische wijziging van het perceel Ingenieur Enschedeweg 3 in Kamerik. Er wordt met deze wijziging geen extra woning mogelijk gemaakt, het gaat om de herbouw van een woning. Deze nieuwe woning wordt op de bestaande fundering herbouwd.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Er is ook geen sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
4.10.3 Conclusie
Het plan wordt niet belemmerd vanuit het aspect milieu, nader onderzoek op het gebied van milieu is daarom ook niet nodig.
4.11 Kabels En Leidingen
4.11.1 Algemeen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
4.11.2 Beoordeling
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De riolering leidt voor dit plan dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen
Kabels en niet-planologisch relevante leidingen
Indien er in de toekomst grondwerkzaamheden plaatsvinden op het perceel zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning de wettelijk verplichte KLIC-melding moeten worden uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
4.11.3 Conclusie
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Opzet Van Het Plan
5.1.1 Inleiding
In de andere hoofdstukken van deze toelichting is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.
In de volgende paragraaf wordt de systematiek van planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
5.1.2 Planmethodiek
Algemeen
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
- Inleidende regels;
- Bestemmingsregels;
- Algemene regels;
- Overgangs- en slotregels.
In dit voorliggend wijzigingsplan zijn de regels van het 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld' met identificatienummer NL.IMRO.06320000BPBuiWoeKaZeg-, van toepassing verklaard.
Dit betekent dat de regels beperkt zijn tot slechts enkele artikelen. In artikel 1 zijn enkele begrippen opgenomen over wat moet worden verstaan onder het ‘plan’ en het ‘wijzigingsplan’. In artikel 2 en artikel 3 is een van toepassing verklaring opgenomen, waarin is aangegeven wat de strekking is van onderhavig wijzigingsplan en dat de regels van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld' van overeenkomstige toepassing zijn. In artikel 4 wordt ten slotte afgesloten met de overgangsregels en een slotregel met de naam van het wijzigingsplan.
5.1.3 Toelichting op de bestemmingen
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik en Zegveld' van de gemeente Woerden, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.06320000BPBuiWoeKaZeg- zijn onverkort van toepassing na het onherroepelijk worden van dit wijzigingsplan.
5.1.4 Verbeelding
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding, als er daadwerkelijk gebouwd gaat worden, of als andere ontwikkelingen worden gepland. Bij het voorliggend wijzigingsplan hoort ook een verbeelding. Op deze verbeelding is het plangebied weergegeven.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkeling is dat deze voor de overheid budgetneutraal wordt ontwikkeld. Op grond van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12 lid 4 Wro is de gemeenteraad verplicht om de kosten te verhalen en een exploitatieplan vast te stellen gelijktijdig met het besluit waarop het exploitatieplan betrekking heeft. Niet in alle gevallen is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Op grond van artikel 6.12, lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als aan de cumulatieve bepalingen van artikel 6.12, lid 2 sub a, b en c is voldaan.
Het voorliggende project wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Deze kosten worden via de gemeentelijke leges op de initiatiefnemer verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.
6.2 Financiële Haalbaarheid
Het plan wordt uitgevoerd en bekostigd door initiatiefnemer. De gemeente heeft geen kosten voor de realisatie van dit plan. Initiatiefnemer beschikt over voldoende middelen om de voorgestane ontwikkeling te kunnen realiseren. Er zijn geen onvoorziene hoge kosten te verwachten. Ook is er geen sprake van onzekere financiële bijdragen van anderen. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Vooroverleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeenten, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
7.1.1 Het Rijk
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
7.1.2 Provincie Utrecht
PM
7.1.3 Waterschap
Door het plan ontstaat geen verslechtering van de waterhuishouding. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen, er is geen waterschapsbelang bij deze ruimtelijke activiteit (zie bijlage 2 van deze toelichting: resultaat watertoets). Het waterschap is via de watertoets geïnformeerd over het planvoornemen.
7.2 Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Gezien de geringe wijziging die met dit plan wordt bewerkstelligd wordt dit wijzigingsplan niet als voorontwerp ter inzage gelegd. Er wordt geen mogelijkheid geboden voor het indienen van inspraakreacties. Wel doorloopt het plan de wettelijke procedure voor het vooroverleg met de relevante overlegpartners.
Omgevingsdialoog
De omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de initiatiefnemer. Geen van de omwonenden hebben bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling.
7.3 Ontwerp En Zienswijze
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp wijzigingsplan vanaf 22 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen schriftelijke en/of mondelinge zienswijzen ontvangen.
7.4 Beroep
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden, niet belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij niet in de gelegenheid waren een zienswijze naar voren te brengen en niet belanghebbenden die tegen een eventuele wijziging van het wijzigingsplan zijn t.o.v. het ontwerpwijzigingsplan tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.