KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijf - 1
Artikel 5 Bedrijf - 2
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Recreatie
Artikel 11 Sport
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Water
Artikel 15 Water - Natuurwaarden
Artikel 16 Wonen - 1
Artikel 17 Wonen - 2
Artikel 18 Leiding - Water
Artikel 19 Waarde - Archeologie
Artikel 20 Waterstaat - Waterkering -1
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering - 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Antidubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 24 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 26 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 27 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding Planherziening En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Ruimtelijke Analyse Plangebied
3.3 Functionele Analyse Plangebied
3.4 Verkeer En Vervoer
3.5 Werkgelegenheid, Bedrijvigheid En Voorzieningen
3.6 Kabels En Leidingen
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Planvorm
4.2 Ruimtelijk-functionele Uitgangspunten Voor Het Plangebied
4.3 Wijzigingen In Dit Plangebied
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Archeologie
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Geluidhinder
5.4 Water
5.5 Luchtkwaliteit
5.6 Natuurwaarden
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
5.9 Verkeer En Parkeren
5.10 Strategische Milieu-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Aard Van Het Bestemmingsplan
6.2 Planregels
6.3 Algemene Regels
6.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Planschade
7.3 Grondexploitatie
7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
8.2 Heldere En Overzichtelijke Regels
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek Noordelijk Plassengebied
Bijlage 2 Overzicht Jaarlijks Terugkerende Evenementen
Bijlage 3 Gebiedsdocument Zoetermeerse Plas
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Schansbaan 90
Bijlage 5 Bezonningsonderzoek Schansbaan 90
Bijlage 6 Randvoorwaarden Schansbaan 90
Bijlage 7 Luchtkwaliteitsonderzoek Schansbaan 90
Bijlage 8 Nota Vooroverleg- En Inspraakreacties Voorontwerpbestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015
Bijlage 9 Nota Aanpassingen Bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015
Bijlage 10 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015
Bijlage 11 Landschapsplan Noord-aa 2016
Bijlage 12 Oplegnotitie Akoestisch Onderzoek
Bijlage 13 Oplegnotitie Natuurwaarden
Bijlage 14 B&w-besluit 17 Mei 2016
Bijlage 15 B&w Besluit 28 Maart 2017

Noordelijk Plassengebied 2015

Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer

Vastgesteld op 29-05-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten tot en met milieucategorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze betrekking hebben op:

  • administratief, juridisch, maatschappelijk, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied;
  • het houden van een webshop of een bed en breakfast;
  • kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid,

waarbij geldt dat deze activiteiten door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel en horeca.

1.3 agrarisch bedrijf

een akkerbouw-, veeteeltbedrijf, waarbij de teelt van agrarische producten afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel; intensieve veehouderij, andere niet-grondgebonden bedrijven, paardenfokkerij en stoeterij worden hier niet onder begrepen.

1.4 agrarisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van agrarische bedrijfsvoering.

1.5 ambachtelijk bedrijf

een bedrijf waarin geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht, zoals een fietsenmaker, kledingreparatiebedrijf, lijstenmakerij, naai-atelier, sleutelmakerij, schoenreparatiebedrijf en klompenmakerij.

1.6 antennedrager

een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.9 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.11 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf, winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine, toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.

1.13 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.14 begane grond

bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.

1.15 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.20 boskoopse cultures

de teelt van heesters en/of andere siergewassen.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.24 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.25 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 buitenrijbak

niet-overdekte piste voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem voor training en africhting van paarden.

1.28 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik, zoals bedoeld in het Vuurwerkbesluit (besluit van 22 januari 2002 Staatsblad nr 33, ter uitvoering van de Wet milieubeheer), zoals dit besluit luidt op het tijdstip van vaststelling van dit plan.

1.29 cultuurhistorisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie.

1.30 cultuurhistorische waarde

een waarde die wordt toegekend aan een ruimtelijk relevant element, dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de tijd van een gebied heeft gemaakt.

1.31 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.33 ecologische waarden

de in dit plan aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling.

1.34 extensieve recreatie

vormen van dagrecreatie in de open lucht, waarbij men vooral het landschap en/of de natuur of bepaalde aspecten daarvan beleeft, waaronder wandelen, fietsen en kanoën en waarbij relatief weinig mensen gedurende een beperkte tijdsduur aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid.

1.35 extensieve beweiding

beweiding gericht op de ontwikkeling en/of het beheer van natuurwaarden, ecologische waarden en/of landschappelijke waarden.

1.36 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.37 evenement

elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak zoals markten, braderieën, sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, feesten, voorstellingen, tentoonstellingen, shows, kermissen, circussen en thematische beurzen.

1.38 fte

fulltime equivalent; de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek.

1.39 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.40 gemaal

een installatie ten behoeve van het bemalen van de polder, een en ander met bijbehorende bebouwing en onbebouwde terreinen.

1.41 geometrische plaatsbepaling

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.

1.42 goothoogte

de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak.

1.43 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.44 horeca

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De verschillende vormen van horeca, die vallen onder dit bestemmingsplan zijn beschreven in de Staat vanhoreca-activiteiten.

1.45 kampeermiddel

  1. a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een bouwvergunning of omgevingsvergunning is vereist, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.46 kantine

een ondergeschikte vorm van niet-zelfstandige horeca ten dienste van de sportbeoefenaars en eventuele toeschouwers;

1.47 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarden die gebaseerd zijn op de karakteristieken van dat gebied.

1.48 manege

een bedrijf, dat uitsluitend of in hoofdzaak gericht is op het lesgeven in paardrijden en het daarmee verband houdende (in pension) houden en africhten van paarden en/of pony's, waarbij als nevenactiviteiten zijn toegestaan het organiseren van wedstrijden en/of evenement die verband houden met de paardensport.

1.49 landschapsdeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap.

1.50 natuurwaarden

de in dit bestemmingsplan aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.51 nutsvoorziening

voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.

1.52 operators / providers

aanbieders van een mobiel netwerk.

1.53 paardenpension

een bedrijf, zonder rijhal, waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het stallen en verzorgen van paarden en pony's van derden.

1.54 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.55 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
    de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
    het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. c. in overige gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.

1.56 plan

het bestemmingsplan 'Noordelijk Plassengebied 2015' van de gemeente Zoetermeer.

1.57 plankaart

de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 roaming

het gebruik maken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators/providers.

1.60 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruik maken van een antenne- installatie.

1.61 specifieke bouwaanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden specifiek zijn aangeduid met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken.

1.62 veldschuur

Een berging en/of een schuilgelegenheid voor dieren met drie of vier wanden in een veld of weiland die gebruikt wordt voor agrarische doeleinden en niet binnen een agrarisch bouwvlak ligt.

1.63 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn.

1.64 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 inhoud

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende dak en buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.7 vloeroppervlakte

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 en gebouwen en overkappingen, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde toestaan tot een maximale hoogte van 1 m, voor zover het realiseren van het railverkeer hierdoor niet wordt belemmerd.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Bedrijf - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. het behoud van parkeervoorzieningen;
  4. d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk slopen van een gebouw met cultuurhistorische waarden

Artikel 5 Bedrijf - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'baggerspeciedepot' de opslag van baggerspecie in de klasse 1 en 2;

met daaraan ondergeschikt:

  1. b. dijklichaam;
  2. c. groenvoorzieningen;
  3. d. kunstwerken;
  4. e. vlaggenmasten en lichtmasten;
  5. f. wegen en paden.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan het gebruik als baggerspeciedepot;
  4. d. het gebruik van de gronden voor detailhandel;
  5. e. het gebruik van de gronden voor een rijbak of buitenrijbaan;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk;
  8. h. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. de verkeersveiligheid;
  2. b. de sociale veiligheid;
  3. c. het behoud van parkeervoorzieningen;
  4. d. de aansluiting aan structurele groenelementen;
  5. e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maximaal 300 m² b.v.o. horeca tot en met categorie 1 van de in Bijlage 2 van deze regels behorende Staat van horeca-activiteiten met daaraan ondergeschikt de verhuur van roeiboten, kano's en/of waterfietsen;
  2. b. maximaal 235 m² b.v.o. sport tot en met categorie 2 van de in Bijlage 1 bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  3. c. vormen van niet-zelfstandige horeca ten dienste van bezoekers van de onder b genoemde voorziening;
  4. d. maximaal 150 m² b.v.o. opslag ten behoeve van de onder b genoemde voorziening;
  5. e. maximaal 290 m² b.v.o ten behoeve van een surfschool met niet-zelfstandige ondergeschikte detailhandel;
  6. f. maximaal één bedrijfswoning;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Cultuur en Ontspanning - evenemententerrein -1 tevens evenementen, met in achtneming van het gestelde in lid 6.3.2;

met daaraan ondergeschikt:

  1. h. groenvoorzieningen;
  2. i. kunstwerken;
  3. j. nutsvoorzieningen;
  4. k. objecten van beeldende kunst;
  5. l. parkeervoorzieningen;
  6. m. reclameobjecten;
  7. n. speelvoorzieningen;
  8. o. openbare speelterreinen/speelplaatsen;
  9. p. verblijfsgebied en terrassen;
  10. q. vlaggenmasten en lichtmasten;
  11. r. water;
  12. s. wegen en paden;

met de daarbij behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'specifieke vorm van Recreatie - paardenpension' na bedrijfsbeëindiging ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone - wijzigingsgebied - 2', wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' mits:

  1. a. de wijziging het gehele bestemmingsvlak betreft;
  2. b. uitsluitend de bestaande bedrijfswoning voor bewoning wordt gebruikt;
  3. c. de gezamenlijke inhoud van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige gebouwen, waaronder de woning wordt teruggebracht tot 750 m³.

Artikel 11 Sport

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. het bepaalde in lid 11.2.3 onder a voor het bouwen van een erf- of terreinafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,5 m, mits:
    1. 1. er geen onevenredige aantasting van het karakter van het gebied plaatsvindt;
    2. 2. de erf- of terreinafscheiding noodzakelijk is voor de beveiliging van het af te scheiden terrein;
  2. b. het bepaalde in lid 11.2.3 onder d, f en g voor een maximale bouwhoogte van 8 m mits er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het karakter van het gebied.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten, erven en pleinen;
  2. b. fietspaden en/of -stroken en voetpaden;
  3. c. fietsenstallingen;
  4. d. geluidoverdrachtbeperkende voorzieningen;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. kunstwerken;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. objecten van beeldende kunst;
  9. i. parkeervoorzieningen;
  10. j. reclameobjecten;
  11. k. terrassen;
  12. l. vlaggenmasten en lichtmasten;
  13. m. voorzieningen voor het openbaar vervoer;
  14. n. water;
  15. o. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Verkeer - Verblijfsgebied - camperplaatsen', tevens maximaal 5 camperplaatsen met bijbehorende voorzieningen toegestaan;
  16. p. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Cultuur en Ontspanning - evenemententerrein -1' tevens evenementen, met inachtneming van het gestelde in lid 13.3.2;
  17. q. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Cultuur en Ontspanning - evenemententerrein- 2' tevens evenementen, met inachtneming van het gestelde in lid 13.3.3,

met de daarbij behorende bouwwerken.

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Specifieke gebruiksregels

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Water - Natuurwaarden

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - Natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. het behoud, herstel en ontwikkeling van de natuur- en ecologische waarden;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. oeververbindingen;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'steiger', tevens een steiger toegestaan,

met de hierbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2 onder a voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van lid 15.1 met een maximale hoogte van 4 m, indien

  1. a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden van het gebied;
  2. b. advies wordt gevraagd aan de landschapsdeskundige.

15.4 Specifieke gebruiksregels

15.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Wonen - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Specifieke gebruiksregels

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden

Artikel 17 Wonen - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één woning, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden bedrijf of beroep;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Wonen -2 - berging-trapopgang en hekwerk' is bovenop de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw van 8 m uitsluitend een berging/trapopgang en hekwerk ten behoeve van een dakterras toegestaan;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. groenvoorzieningen;
  2. d. nutsvoorzieningen;
  3. e. parkeervoorzieningen;
  4. f. tuinen en erven;
  5. g. vlaggenmasten en lichtmasten;
  6. h. water;
  7. i. wegen en paden,

met de daarbij behorende bouwwerken.

17.2 Bouwregels

17.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 18 Leiding - Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.2 Bouwregels

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 lid 1 onder a voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de bestemming 'Groen', indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 19 Waarde - Archeologie

19.1 Bestemmingsomschrijving

19.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming en mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsverguning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepsassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

19.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van bouwen, zoals bedoeld in lid 19.2 onder b en kan in dat kader onder meer de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarde in de bodem kan worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting om de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering -1

20.1 Bestemmingsomschrijving

20.2 Bouwregels

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering - 2

21.1 Bestemmingsomschrijving

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Afwijkingsregels

23.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
  3. c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
    1. 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
  4. d. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2.

23.2 Voorzieningen voor telecommunicatie

23.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.1 en lid 23.2 kan alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 24 Overige Regels

24.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 18;
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 19;
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 20;
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 21.

24.2 Aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  3. c. de ruimte tussen bouwwerken.

24.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. a. een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning, kan alleen worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels' (2012);
  2. b. het bevoegd gezag kan afwijken van het gestelde in sub a indien de parkeerbehoefte kan worden opgevangen door buiten het eigen terrein aanwezige of aan te leggen parkeergelegenheden. De aan te leggen parkeergelegenheden dienen binnen 1 jaar na gereedkomen van de ontwikkeling te zijn aangelegd.

24.4 Nieuwe geluidgevoelige objecten

Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten voor zover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 25 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 26 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding Planherziening En Doel

Het bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015 vervangt verschillende regelingen door één nieuw plan.

De nieuwe regeling is afgestemd op het meest recente gemeentelijke-, provinciale- en rijksbeleid. Het nieuwe bestemmingsplan is beter toepasbaar voor bewoners en gebruikers en het geeft meer duidelijkheid over de mogelijkheden en beperkingen. Er zijn enkele kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied opgenomen.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn:

  • Voor de Schansbaan 90 wordt er een functiewijziging naar Wonen mogelijk gemaakt. Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor het realiseren van een etage op het gebouw en tevens is een berging/trapopgang en hekwerk ten behoeve van een dakterras toegestaan van maximaal 20 m² en een maximale hoogte van 3 m op het gebouw Schansbaan 90. Het hekwerk is maximaal 1 m hoog. Hiervoor is een omgevingsvergunning verleend op 16 februari 2017 op grond van een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure;
  • De jaarlijks terugkerende evenementen zijn in een 'specifieke aanduiding Cultuur en Ontspanning - evenemententerrein 1 en 2' vastgelegd in de regels;
  • Er is een bouwvlak opgenomen ten behoeve van de horeca aan het Lange Land, de surfschool en de Zoetermeerse watersportvereniging binnen de bestemming Gemengd;
  • Er wordt een bouwmogelijkheid voor de reddingsbrigade mogelijk gemaakt met een uitkijktoren van maximaal 6 m hoog;
  • Er zijn vijf camperplaatsen mogelijk gemaakt als pilot, naar aanleiding van een motie van de raad, Motie 1506-52B;
  • De bouwmogelijkheden binnen de bestemming 'Sport' op de locatie waar de Zoetermeerse Kano Vereniging is gevestigd worden vergroot van 20% naar 25% van het bouwvlak, zodat een nieuw gebouw kan worden gerealiseerd;
  • De aanduiding 'parkeerterrein' is opgenomen op de locatie tussen 't Geertje en AA-zicht binnen de bestemming Groen;
  • De aanduiding 'parkeerterrein' is opgenomen op de locatie waar de horeca ten behoeve van 't Geertje is gesitueerd;
  • Het gebouw ten behoeve van de scouting Pocahontas is opgenomen.
  • Ten behoeve van standplaatsen zijn aanduidingen opgenomen ten behoeve van bijvoorbeeld een ijskraam binnen de bestemmingen Groen en Recreatie;
  • Een bouwvlak is opgenomen ten behoeve van een toiletvoorziening bij het naaktstrand;
  • De doorvaarhoogte is van 1.25 m naar 1.40 m verhoogd.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het Noordelijk Plassengebied ligt aan de noordrand van Zoetermeer. Het is een waterrijk natuur- en recreatiegebied met een zeer lage bebouwingsdichtheid. Het vormt de overgang van de stad naar het polderlandschap. In het gebied zijn historische elementen aanwezig, zoals molens en gemalen. Het karakter van het gebied wordt in sterke mate bepaald door de grote hoeveelheid water. Het plangebied omvat drie plassen, namelijk de Zoetermeerse Plas, de Noordhovenseplas en de Benthuizerplas.

Het plangebied wordt begrensd door:

in het noorden : de grens met de gemeente Zoeterwoude in het oosten : de grens met de gemeente Alphen aan den Rijn in het zuiden : de woonwijken De Leyens en Noordhove in het westen : de Zoetermeerse Meerpolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0001.jpg"

Figuur 1.1 ligging van het plangebied binnen de gemeente Zoetermeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0002.jpg"

Figuur 1.2 ligging van het plangebied in de omgeving

1.3 Huidige Juridische Planregelingen

In de onderstaande tabel zijn de gegevens van dit plan opgenomen.

Tabel 1.1: Overzicht geldend bestemmingsplan

nr. bestemmingsplan vaststelling gemeenteraad goedkeuringsbesluit college van gedeputeerde staten
9.20 Noordelijk Plassengebied 25 april 2005 29 november 2005
6.09 Afronding Noordhove 28 januari 1998 12 mei 1998

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het Groene Hart en van de Rijksbufferzone Den Haag-Zoetermeer-Leiden-Katwijk. Hierdoor zijn grootschalige stedelijke ontwikkelingen uitgesloten en ligt de nadruk op de bescherming van de natuur en het landschap. Kleinschalige uitbreiding van de functies is niet in strijd met het Rijksbeleid.

2.1.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtljn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. De richtlijn is sinds eind 2000 van kracht voor het waterbeheer, dat wil zeggen voor het totaal aan activiteiten die tot doel hebben om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren. Het bestemmingsplan conflicteert niet met de Europese wetgeving.

2.1.2 Nationaal Waterplan (2009)

Het Nationale Waterplan (NWP) is de opvolger van de ''Vierde nota waterhuishouding' en geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. Het NWP is het Rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor de toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen te benutten. Het bestemmingsplan conflicteert niet met het Nationale Waterplan.

2.1.3 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kust fundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele wereld erfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 zijn aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de volgende onderwerpen: Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijks vaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kust fundament en toekomstige rivier verruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

De kaders van het nieuwe Rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I & M is vastgesteld. In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd. De nationale belangen die van toepassing zijn op het plangebied zijn:

  1. a. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  2. b. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en faunasoorten.

ad.a

Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig ‘Nationale landschappen’. Het plangebied is gelegen in het Nationale landschap 'Groene Hart'. De Nationale landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land nu over aan provincies. Het Rijk wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.

ad.b

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats). Het Rijk is verantwoordelijk en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen. Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming. Ook de drinkwaterbedrijven en de landbouw hebben een rol bij het natuurbeheer. Uitsluitend wanneer sprake is van nalatigheid van de provincies zal het Rijk de provincies aanspreken op het niet realiseren van de internationale verplichtingen.

De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.

2.1.4 Nota "Anders omgaan met water". Waterbeleid voor de 21e eeuw

In de Nota 'Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw' (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een 'watertoets' voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt. Ook in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met het aspect water. In paragraaf 5.4 is de watertoets opgenomen. Dit bestemmingsplan voldoet aan deze Nota.

2.1.5 Agenda voor een vitaal platteland - Meerjarenprogramma vitaal platteland 2007-2013 (2006)

De Agenda voor een Vitaal Platteland gaat uit van een integraal perspectief en richt zich op de economische-, ecologische- en sociaal-culturele aspecten van het platteland. Het karakter, de functies en het aanzien van het Nederlandse platteland veranderen sterk. De plattelandssamenleving is al lang niet meer overwegend agrarisch. Hoewel de landbouw nog altijd sterk het grondgebruik en de identiteit van het landschap bepaalt, is deze in veel regio's niet meer de belangrijkste economische drager. Een zorgvuldige combinatie van nieuwe impulsen met bestaande landschappelijke- en cultuurhistorische waarden draagt bij aan een vitaal en aantrekkelijk platteland. De provincie zal meer regie gaan voeren bij de vernieuwing van het landelijke gebied. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Agenda.

2.1.6 Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie oude wetten, te weten de Flora - en faunawet, de Boswet en de natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet. In de toekomst zal bij het vaststellen van de nieuwe omgevingswet de Wet natuurbescherming weer opgenomen worden, samen met vele andere wetten.

De Wet natuurbescherming beschermt de van nature in Nederland voorkomende planten en dieren. De soortenbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatsrichtlijn (HR) zijn in de Wet natuurbescherming geïmplementeerd. Zo worden soorten en vegetatietypen die zijn opgenomen in de bijlage II, IV en V van de habitatsrichtlijn beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming.

De zorgplicht blijft bestaan en is in het zorgbeginsel van artikel 1.10 en 1.11 de intrisieke waarde van soorten vastgesteld in een doelbepaling en geldt voor alle dieren en planten, los van het beschermingsregime. De zorgplicht houdt in dat menselijke handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. Wanneer men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat werkzaamheden nadelige gevolgen voor flora en fauna kan hebben, dient men dit , mits redelijkerwijs mogelijk, te vermijden of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De zorgplicht voor dieren betekent niet, dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien onvermijdelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat.

De goedgekeurde gedragscode Flora – en faunawet Zoetermeer 2015 blijft tot 2020 in tact. In de toekomst zal bij het vaststellen van de nieuwe Omgevingswet de wet natuurbescherming weer worden opgenomen, samen met vele andere wetten. In de Wet natuurbescherming is het instrument van de gedragscode gehandhaafd (art. 3.31 Wnb). Daarnaast is in het overgangsrecht (art. 9.6 lid 5 Wnb) opgenomen dat de huidige gedragscodes op grond van de Flora- en faunawet ook onder de Wet natuurbescherming blijven gelden.

De meeste verantwoordelijkheden verschuiven van het ministerie van EZ (met de uitvoerende dienst RVO) naar de provincie Zuid - Holland. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincie. Voor de uitvoering van haar nieuwe taken en bevoegdheden heeft de provincie Zuid-Holland een verordening en een beleidsregel opgesteld. De verordening bevat onder andere regels voor fauanbeheereenheden en diverse vrijstellingen voor de bestrijding van schade en het uitvoeren van werkzaamheden. Ook wordt in de verordening opgenomen voor welke soorten een vrijstelling geldt van de verbodsbepaling in artikel 3.10 van de Wet Natuurbescherming. De ontheffingen zullen worden beoordeeld en eventueel verleend door de Omgevingsdienst Haaglanden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet natuurbescherming.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit 2014

Op 9 juli 2014 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit vastgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Met deze visie wil de provincie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en beleid bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor mobiliteit, de bebouwde ruimte, de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed en water, bodem en energie.

De vier rode draden die richting geven aan de gewenste ontwikkeling zijn:

  1. 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. 2. versterken stedelijk gebied (vergroten van de agglomeratiekracht);
  3. 3. versterken van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie zet daarbij ten eerste in op verdichting, concentratie en specialisatie binnen het bestaande stads- en dorpsgebied. In gebieden met een eenzijdige samenstelling van functies en bevolking vormen herstructurering, stedelijke transformatie en functiemenging een belangrijke opgave.

Kwaliteitskaart
Onderdeel van de visie Ruimte en Mobiliteit is de Kwaliteitskaart. Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als gebied dat onderdeel uitmaakt van het veenlandschap van het Groene Hart. In het veenlandschap zet de provincie in op behoud en versterking van het waterrijke en open karakter. Daarnaast is behoud van de kenmerkende afwisseling van veenweidelandschap, rivieren, boezems, plassen en droogmakerijen van groot belang. De veenlandschappen combineren een agrarische economie met cultuurhistorische en ecologische waarden. Deze combinatie maakt de landschappen ook aantrekkelijk als recreatief en toeristisch gebied.

Beschermingscategorieën
De provincie geeft richting en ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, waardeert de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en onderscheidt ze ruimtelijke ontwikkelingen naar hun mate van impact op de omgeving. Het plangebied is in de visie Ruimte en Mobiliteit aangeduid als een gebied met een specifieke waarde (categorie 2).

Gebieden met een specifieke waarde (categorie 2)
De provincie wil een aantal specifieke waarden en gebieden in stand houden omdat ze landschappelijk, ecologisch of qua gebruikswaarde bijzonder en kwetsbaar zijn. In die hoedanigheid leveren ze een belangrijke en specifieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van Zuid-Holland. De instandhouding van deze waarden vraagt om hierop toegespitste vormen van bescherming en ontwikkeling, naast de generieke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in deze gebieden zijn mogelijk, maar met inachtneming van het instandhouden van de specifieke waarden.

Het betreft gebieden met de volgende kwaliteiten: Belangrijke weidevogelgebieden, gelegen buiten de EHS, vanwege de specifieke maatschappelijke verantwoordelijkheid voor deze karakteristieke en kwetsbare vogels, die mede de kwaliteit van het Zuid-Hollandse (veen)weidelandschap bepalen. Openbare recreatiegebieden, vanwege hun onmisbare bijdrage aan de leef- en vestigingskwaliteit in zowel het stedelijk als het landelijk gebied in de provincie.

Aanvullende ruimtelijke maatregelen: Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerp optimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.

Compensatie natuur, recreatie en landschap
In het algemeen is het handelingskader voor ruimtelijke kwaliteit gericht op een goede landschappelijke inpassing en mitigatie van de negatieve effecten bij nieuwe plannen, projecten of initiatieven. In een aantal gevallen wordt compensatie geëist als specifieke natuur-, recreatie- of landschapswaarden verloren gaan. De aangetaste waarden moeten elders worden hersteld.
Conform de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Beleidsregel compensatie natuur, recreatie en landschap Zuid-Holland 2013 moet bij ingrepen in belangrijke weidevogelgebied compensatie plaatsvinden.

Groene buffers
Het contrast tussen de dynamiek en dichtheid van de stad en de luwte van de aangrenzende groene ruimte is een belangrijke kwaliteit. De provincie wil in alle overgangsgebieden van stedelijk gebied naar open landschap deze contrastkwaliteit behouden. Het accent in de groene ruimte rond het stedelijk gebied ligt op een betere verweving van recreatie, natuur, water en landbouw. De landbouw kan daarbij op diverse manieren verbreden en inspelen op de nabijheid van de stad.
Deze opgave heeft extra urgentie in relatief kleine open ruimten grenzend aan stedelijk gebied en in de groene ruimten tussen de stedelijke gebieden. Omdat de stedelijke invloed hier verhoudingsgewijs groot is en soms van meerdere kanten komt, is extra zorgvuldigheid bij ruimtelijke ontwikkelingen geboden. Behoud van deze ruimten is van belang voor de identiteit en leefkwaliteit van het stedelijk gebied, aangezien ze op de schaal van de provincie een onmisbare tegenhanger vormen van de stedelijke dynamiek en verdichting.
Voor een aantal gebieden nabij de stad, blijft de provincie kiezen voor behoud van en verdere ontwikkeling tot robuuste groene buffers, die vanuit hun gebiedskwaliteit en gebruikswaarde verstedelijkingsdruk kunnen en moeten weerstaan. Dit betreft onder andere het gebied Wijk en Wouden, waar het plangebied deel van uitmaakt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier mogelijk, maar extra bescherming tegen (grootschalige) stedelijke ontwikkeling is van belang om de schaal en het karakter van deze gebieden in stand te houden. Stabiele en aantrekkelijke stadsranden en goede inpassing van infrastructuur dragen hieraan bij.

Het bestemmingsplan past binnen de stedelijke ontwikkeling zoals deze is voorzien in de provinciale structuurvisie.

2.2.2 Verordening Ruimte 2014

De provinciale belangen zoals opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn verankerd in de Verordening Ruimte die net als de Visie op 9 juli 2014 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. In het kader van dit bestemmingsplan zijn de volgende artikelen relevant:

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan gericht op stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In het gebied zijn geen ontwikkelingen voorzien, anders dan bestaande (agrarische) bedrijvigheid buiten het bestaand stedelijk gebied en deze voldoen aan de regels van de Verordening Ruimte 2014. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

Artikel 2.1.3 Bedrijven
Gezien het karakter van dit bestemmingsplan wordt nieuwvestiging van (agrarische) bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand (agrarisch) bouwvlak is wel mogelijk. In dit bestemmingsplan wordt tevens voorzien in de uitbreiding van reeds bestaande (agrarische) bedrijvigheid. Deze uitbreiding voldoet aan de regels van de Verordening Ruimte 2014 en vormen geen aantasting van de specifieke waarde van het gebied.
Activiteiten die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied legaal uitgevoerd worden, maar niet passen binnen de geldende bestemming hebben een maatbestemming gekregen.

Artikel 2.3.1 Agrarische bedrijven
In dit bestemmingsplan wordt nieuw vestiging van (agrarische) bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand (agrarisch) bouwvlak is wel mogelijk. Op grond van artikel 2.3.1 lid 1 is nieuwe agrarische bebouwing of uitbreiding van bebouwing ten mogelijk, voor zover deze geconcentreerd is binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare.


Artikel 2.2.4 Regionale waterkeringen
De regionale waterkeringen in het plangebied zijn overeenkomstig de Verordening Ruimte als dubbelbestemming opgenomen.

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarbinnen mogelijk worden gemaakt niet in strijd zijn met de provinciale Verordening Ruimte 2014.

2.2.3 Compensatie natuur, Recreatie en landschap Zuid Holland 2013

Deze beleidsregel is een uitwerking op de artikelen 105, eerste lid en 143, derde lid van de provinciewet en artikel 4:81, eerste lid Algemeen bestuursrecht en op 21 mei in de provinciale staten besloten. De beleidsregel is een herziening van de in 1997 opgestelde compensatieregel. Het doel is om de natuur - ,recreatie – en landschapswaarden in het landelijke gebied van Zuid Holland te beschermen, in stand te houden, te herstellen en te ontwikkelen. Dat het met het oog daarop gewenst is om ervoor te zorgen dat, indien na afweging van alle belangen een ingreep in het landelijke gebied van Zuid Holland gewenst is om ervoor te zorgen dat, de natuur -, recreatie - en landschapswaarden per saldo niet afnemen. De regeling is van toepassing op de volgende gebiedscategorieën: EHS, belangrijke weidevogelgebieden, Recreatiegebieden in de Zuidvleugel, karakteristieke landschapselementen en gebieden in de strategische reservering natuur. Hier geldt het nee, tenzij principe: het compensatie beleid is van toepassing op de eerder genoemde gebieden.

Bij ingrepen, met uitzondering van lid 3 van artikel 4, moeten deze de procedure van artikel 5 tot en met 8 doorlopen en tot compensatie komen.

Het Nationaal Natuurnetwerk werd vroeger de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd. Het Natuurnetwerk is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In het Natuurpact hebben de provincies met het rijk afgesproken om tot 2027 80.000 hectare natuur in te richten. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Compensatie Natuur.

2.2.4 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland

De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor Topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is vastgelegd in de provinciale structuurvisie die is vastgesteld door provinciale staten op 2 juli 2010.

Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze Topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.

In het regioprofiel zijn specifieke richtlijnen opgenomen. Voor het plangebied zijn de volgende richtlijnen opgenomen:

  • beleefbaar houden van de hoogteverschillen tussen de laaggelegen droogmakerijen en de hoger gelegen veenweidepolders en de stroken bovenland met lintbebouwing;
  • bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande ruimtelijke eenheden - de droogmakerijen met hun begrenzingen - als leidraad nemen;
  • koesteren van de hoge mate van openheid die ontstaat door de concentratie van bebouwing langs de randen van de droogmakerijen en het ontbreken van bebouwing en beplante in het middengebied;
  • specifiek voor het Noordelijk Plassengebied: bewaren van de ruimtelijke samenhang tussen de onderdelen van deze heldere landschappelijke eenheid; de typerende ovale vorm, de rationele verkaveling, de centrale beplante route door het midden van de droogmakerij en het ontbreken van bebouwing in het open middengebied.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland.

2.2.5 Beleidsvisie Groen (vastgesteld 30 januari 2013)

De Beleidsvisie Groen beschrijft hoe de provincie haar groentaak oppakt. De provincie heeft 3 ambities:

  • Groenbeleving: meer en beter groen om de stad, meer en betere fiets-, wandel- en vaarroutes.
  • Agrarisch ondernemerschap: een gezonde basis voor agrariërs.
  • Biodiversiteit: het aanleggen en beheren van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur EHS), inclusief de internationaal belangrijke Natura 2000-gebieden.

In de afgelopen jaren heeft de provincie de samenwerking met andere partijen versterkt. Vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid en gedeelde zorg voor het landschap. Na een periode van jarenlang investeren in nieuwe groene recreatiegebieden kiest de provincie er nu voor om de bestaande gebieden en de daarbij horende voorzieningen, samen met de belanghebbenden, in stand te houden, maar vooral ook te verbeteren. Meer toegesneden op de eisen en wensen die de recreant heeft. In deze tijden van minder beschikbaar geld is het des te belangrijker om hierin goed samen te werken en de krachten te bundelen. Daarnaast realiseert de provincie natuur door de voltooiing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voor de provincie Zuid-Holland vormen de ambities van de Beleidsvisie Groen hierbij nog steeds het uitgangspunt.

Concrete doelen voor de komende jaren zijn:

  • Teruggang in de biodiversiteit te stoppen, onder andere door in te zetten op realisatie van NNN en bijbehorende ambities.
  • Voldoende en toegankelijke groen- en watergebieden in Zuid-Holland voor de recreant.
  • Een duurzame landbouwsector door innovatie van de productiesystemen (onder andere sluiten van kringlopen, regionale afzetketens voor landbouwproducten).
  • De natuurgebieden met de Natura 2000-status worden op kwalitatief voldoende niveau in stand gehouden en met behoud van de economische ontwikkelruimte.

2.2.6 Gebiedsprofiel Wijk en Wouden (2013)

Het Noordelijk plassengebied ligt in het provinciaal landschap Wijk en Wouden. Voor dit gebied is het gebiedsprofiel Wijk en Wouden opgesteld. Hierin zijn de kwaliteiten van het gebied beschreven en de ambities voor het gebied vastgelegd. Het gebied is onderverdeeld in verschillende deelgebieden. Het Noordelijk plassengebied wordt gevormd door groenstructuren langs de stadsrand.

De ambities voor dit deelgebied zijn:

  • Stedelijk groen en recreatiegebieden horen bij de stad en stadsrand. Ze vormen aantrekkelijke groene randen van het gebied. Eventueel nieuw te ontwikkelen groen en recreatiegebied passen dan ook het beste aan de randen van dit gebied, langs de stadsrand van Zoetermeer, en eventueel op de Oeverwal van de Oude Rijn.
  • Recreatiegebieden aan de randen van de stad bieden de mogelijkheid om het contrast tussen de drukke randen van het gebied en het open polderlandschap te versterken. Dus dichte groene randen, en een open middengebied.
  • De inrichting, maat en schaal van recreatieterreinen passen bij de karakteristieken van het landschap waarin ze liggen. Een recreatiegebied in de polder ziet er anders uit dan een recreatiegebied op de Oeverwal van de Oude Rijn.

Het gebiedsprofiel geeft verder nog de volgende handreikingen: Versterken van de randen van het gebied, en de mate van kwaliteit en diversiteit binnen die randen, en het behouden en versterken van het herkenbare open middengebied van de polders en relaties met de landschappen buiten Wijk en Wouden. De ambitie is dat ontwikkelingen aan de stads- of dorpsrand bijdragen aan het realiseren van een rand met overgangskwaliteit. De stadsrand vormt een herkenbaar en aantrekkelijk silhouet naar het polderlandschap door een gelaagde opbouw: een groene parkachtige rand met daarachter de stad met accenten in de vorm van hoogbouw. Het bestemmingsplan staat enkele kleinschalige ontwikkelingen toe, zoals de upgrade van strand en ligweides en de aanleg van een speelbos.

2.2.7 Mijn Groen, Ons Groen

In het gebied tussen Leiden, Alphen aan den Rijn en Zoetermeer ontwikkelt de provincie, samen met de betrokken gemeenten, een gezamenlijke toekomstvisie. Recreanten, ondernemers en bedrijven krijgen tijdens zogenoemde droombijeenkomsten de gelegenheid hun dromen over het groen neer te leggen.

De beleidsvisie vormt de basis voor het gezamenlijk realiseren van een samenhangende groenstructuur, die met het stedelijk groen in verbinding staat. Op de kaart hieronder staan de grenzen van het projectgebied. Net als de provinciale landschappen is de gebiedsgrens niet hard. Daarom worden de randen van het stedelijk gebied meegenomen in de visievorming en uitvoering.

Het project heeft 2 uitgangspunten:

  • De gebruiker van het groen staat centraal. In verschillende droombijeenkomsten worden gebruikers geprikkeld hun droom over de ontwikkeling van het gebied te benoemen. Deze dromen worden samengevoegd in een gezamenlijke visie die samen met de gebruikers (bewoners, ondernemers en soms lokale overheden) wordt uitgevoerd.
  • Groen is op veel manieren nuttig voor de gebruikers. Landbouwgrond levert voedsel op, sloten kunnen gebruikt worden voor waterberging, akkerranden herbergen natuurlijke vijanden voor plagen in de landbouw en het groene landschap is een prachtige omgeving om te recreëren.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan Rijnland

Op 1 januari 2010 is het Waterbeheerplan 4 (2010-2015) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van kracht geworden. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat zijn ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn:

a. veiligheid tegen overstromingen; b. voldoende water en; c. gezond water.

Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

WaterBeheerplan
Op 2 juni 2014 heeft Rijnland de conferentie 'Denk mee met Rijnland' georganiseerd. De resultaten die uit de conferentie zijn gekomen worden gebruikt bij het opstellen van het WBP5. Het waterbeheerplan is in 2016 vastgesteld.

Keur 2015 De Keur 2015 is 1 juni 2016 vastgesteld. De Keur 2015 en de Uitvoeringsregeling 2015 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een watervergunning. De watervergunning is derhalve een belangrijk instrument om het watersysteem op orde te houden. In de Uitvoeringsregeling 2015 is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Voorkeursvolgorde voor afvalwater Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit artikel 29 a van de Wet milieubeheer en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt; c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater; d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd; e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d, zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt; f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht; g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater Voor de behandeling van hemelwater wijst het Hoogheemraadschap van Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van een berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
  • handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld door middel van controleputjes op de erfgrens);
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • aangepaste gladheidbestrijding;
  • het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbetert gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

2.3.2 Kaderrichtlijn Water

In het proces van de KaderRichtlijnWater is de Zoetermeerse Plas aangewezen als KRW water. Dit betekent dat de chemische - en ecologische waterkwaliteit van de Zoetermeerse Plas (dat is inclusief de Noordhovense Plas) moet worden verbeterd tot een af te spreken niveau.

De implementatie van de KRW verloopt in fases. Binnen een cyclus van zes jaar worden maatregelen uitgevoerd om de waterkwaliteit in een waterlichaam te verbeteren. In Rijnland is in 2009 de eerste cyclus voor een selectief aantal waterlichamen gestart waarbij de maatregelen, na inspraak, zijn opgenomen in het Waterbeheerplan 4, planperiode 2009-2015. Dit proces herhaalt zich nog twee maal tot 2027.

KRW Rijn-West Voor de Kaderrichtlijn Water is Nederland onderverdeeld in 7 stroomgebieden. Het hoogheemraadschap van Rijnland en daarmee de Noord Aa, valt binnen het stroomgebied Rijn-West. In juni 2014 is door het regionaal bestuurlijk overleg Rijn-west de adviesnota “schoon water Rijn-west 2016-2021” vastgesteld. Dit advies geeft aan welke investeringen voor het bereiken van de KRW doelen nodig en mogelijk zijn. Dit advies wordt in het op te stellen regionale waterbeheerplan van Rijnland verder uitgewerkt voor dit gebied van Rijnland en daarmee de Noord Aa.

Planning KRW gebiedsprocessen en Waterbeheerplan 5 De gebiedsprocessen en de nota schoon en gezond water leveren input voor het nieuwe Waterbeheerplan 5 (2016-2021). Het Waterbeheerplan 5 beschrijft de strategie, het beleid en de uit te voeren maatregelen op het gebied van waterbeheer van Rijnland voor een periode van deze zes jaar. Betrokkenheid vanuit belangenpartijen tijdens het gebiedsproces draagt hier aan bij. Het Waterbeheerplan 5 wordt in de herfst van 2015 ter inzage gelegd.

KRW maatregelen voor de Zoetermeerse Plas Bij de eerste planperiode (2009-2015) is een fasering voor de aanpak van alle KRW Waterlichamen opgesteld. De uitvoering van maatregelen voor de Zoetermeerse Plas stond toen in de tweede cyclus gepland. Bij de bestuurlijke afweging voor de nota schoon en gezond water is voorgesteld om dit in de derde cyclus uit te voeren. Voor de tweede planperiode (2016-2021) zijn wel maatregelen toegestaan voor de Zoetermeerse Plas en het watersysteem van Zoetermeer welke bijdragen aan de waterkwaliteit van de Zoetermeerse plas.

Het bestemmingsplan past binnen de kaders van de Kader Richtlijn Water adviesnota schoonwater Rijn-west 2016-2021.

2.3.3 Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart regio Midden-Holland en Zoetermeer (2011)

In de Nota Bodembeheer worden de milieuhygiënische randvoorwaarden voor grond- en baggerverzet beschreven. Daarbij is gekozen voor gebiedsspecifiek beleid. De keuze voor gebiedsspecifiek beleid houdt onder andere in dat de kwaliteit van de toe te passen grond en bagger wordt afgestemd op de functie van het gebied waar de grond wordt toegepast en niet, zoals voorheen, op de kwaliteit van de ontvangende bodem.
Op de Bodemkwaliteitskaart zijn zones met een bepaalde gemiddelde bodemkwaliteit aangegeven. Binnen een zone is de kwaliteit min of meer gelijk, terwijl de zones onderling juist van kwaliteit verschillen. Met de Bodemkwaliteitskaart is het mogelijk om partijen grond en bagger uit te wisselen in een groter gebied, zonder of met een beperkte partijkeuring.

In geval van grondverzet bij de ontwikkeling van gronden zijn de randvoorwaarden uit de Nota Bodembeheer van toepassing. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Nota.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0003.jpg"

Figuur 2.2 Kaart uit de Stadsvisie 2030

In de Stadsvisie zijn acht thematische lange termijn opgaven voor Zoetermeer opgenomen. Voor het plangebied is de opgave 'Unieke ligging in het groene hart benutten' relevant. Door de oprukkende bebouwing in de Zuidvleugel gaan de rondom Zoetermeer gelegen groengebieden steeds meer functioneren als regionale recreatiegebieden. Het regio park aan de westkant, omvat het Buytenpark, de Nieuwe Driemanspolder, het Westerpark en het Balijbos. Het Noordelijk Plassengebied aan de noordkant van Zoetermeer vormt het tweede regionale park en aan de oostkant worden de Rotte, Rottezoom en Bentwoud met elkaar verbonden tot het derde regio park. Aangegeven wordt dat er goede verbindingen tussen deze drie regio parken moeten komen. Ook zijn vaarverbindingen vanaf de Leidsewallenwetering, via het plassengebied richting Geerpolder en het Bentwoud opgenomen.

Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die conflicteren met de doelstellingen uit de Stadsvisie.

2.4.2 Verkenningennota Structuurvisie Zoetermeer 2030

De Verkenningennota is het resultaat van een brede inventarisatie. Uit een groot aantal vastgestelde beleidsdocumenten zijn de belangrijkste onderdelen gehaald die voor de ruimtelijke toekomst van Zoetermeer van belang zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om beleid op het gebied van wonen, werken, groen, duurzaamheid en mobiliteit.

Daarnaast zijn in de Verkenningennota de belangrijkste ruimtelijke opgaven, kansen en vraagstukken in beeld gebracht. Dit geheel vormt de ruimtelijke onderlegger voor de op te stellen Structuurvisie Zoetermeer. De Structuurvisie brengt alle ruimtelijke aspecten en keuzen van het bestaande beleid samen. Daarmee is het een integrale en samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Zoetermeer. De Verkenningennota is op 12 september 2011 vastgesteld.

Groen is onlosmakelijk verbonden met het karakter van Zoetermeer. Op elk schaalniveau van Zoetermeer zijn groenblauwe bouwstenen aanwezig, die bijdragen aan de aantrekkelijkheid van de woon- en leefomgeving. Rondom de stad liggen de grote groengebieden die mede de basis vormen voor een grote verscheidenheid aan natuur. Door de toepassing van een groennormering kennen de woonwijken een fijnmazige groen- en waterstructuur, waarin landschappelijke en cultuurhistorisch betekenisvolle elementen zijn geïntegreerd. De groengebieden en groenblauwe structuren hebben op verschillende schaalniveaus een sterk verbindende werking, zowel in ruimtelijke, recreatieve als ecologische zin. Zoetermeer wil een gezonde en klimaatbestendige stad zijn met veel ruimte voor water. Water herbergt een groot deel van de lokale biodiversiteit en draagt daardoor in belangrijke mate bij aan de kwaliteit van het leven in de stad. Naast het water is het natuurlijk ingerichte groen een belangrijke drager van die klimaatbestendige, natuurrijke stad. De jonge Zoetermeerder groeit daardoor op in een omgeving die rijk is aan parken, groene schoolpleinen en natuurlijke speelplekken
waar veel te beleven valt, hetgeen een positieve invloed heeft op de binding aan de stad. Dat groene karakter is inmiddels uitgegroeid tot handelskenmerk van de gemeente Zoetermeer.

De gemeente heeft de afgelopen jaren veel in biodiversiteit geïnvesteerd via diverse beleidsmaatregelen en door concrete projecten als de vogelcampagne in Oosterheem.

De gemeente heeft alle beschermde en bedreigde plant- en diersoorten die op haar grondgebied voorkomen in kaart gebracht. Vervolgens zijn deze soorten input geweest voor de gedragscode Flora en faunawet die de komende jaren verder geïmplementeerd zal gaan worden.

Voor het behoud en versterking van de biodiversiteit moet Zoetermeer de komende decennia:

• voorzien in voldoende ecologisch gezond oppervlaktewater; • investeren in verticaal groen en groen “op niveau”;
• het duurzaam verankeren van de grote groengebieden; • in een netwerk van robuuste ecologische zones;
• onze natuurparels, de “natuurstergebieden” de hoogst mogelijke planologische bescherming geven.

Voor het groen ligt er een uitdaging om een realistische normering plus compensatieplicht te ontwikkelen. Juist als door verdichting de ruimte voor groen onder druk komt te staan dient er geïnvesteerd te worden in innovatie (verticaal groen en groen “op niveau”). In principe geldt: minder groen levert geld op dat vervolgens weer geïnvesteerd moet worden in bijzonder groen. Uit die normering volgt vanzelf een ruimtelijke claim voor groen en blauw. De compensatie voor water is met de verplichte watertoets bij ruimtelijke plannen geborgd. De aanwezige watergangen en -partijen vormen een belangrijke schakel in het ecologisch netwerk van de stad en de regio. Een belangrijke opgave is om de biodiversiteit minimaal op het huidige niveau te handhaven en waar mogelijk te versterken, onder andere door schakels in het watersysteem aan te brengen en barrières voor vismigratie passeerbaar te maken. Het bestemmingsplan conflicteert niet met de Verkenningennota.

2.4.3 Beleidskader Leisure (2003)

Het beleidskader Leisure (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2003) geeft de hoofdrichting aan voor het Leisurebeleid in Zoetermeer. Gericht investeren in leisure versterkt de identiteit en de economie van de stad. Het beleidskader geeft de kansen weer die in de stad aanwezig zijn en de plekken en voorzieningen waar de aandacht op moet worden gericht.

Het is niet de bedoeling om overal in Zoetermeer alles op het gebied van leisure mogelijk te maken. De gebieden waar bepaalde vormen van leisure ontwikkeld kunnen worden zijn aangewezen. De hoofdstructuur bestaat uit drie gebieden. Het plangebied maakt onderdeel uit van 'De Groene Hoepel'. Dit zijn de groengebieden rond de stad. Aangegeven wordt dat Zoetermeer in 2025 rondom de bebouwde grenzen compleet omsloten wordt door afwisselend groene en blauwe landschappen met hier en daar een rood accent. Dit geldt niet voor het plangebied. Binnen de hoofdgebieden zijn vijf projectgebieden onderscheiden waarvoor is aangegeven wat voor soort leisure daar kansrijk is. Het plangebied is niet aangegeven als een projectgebied voor leisure.

2.4.4 Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer samen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

In paragraaf 5.4 wordt nader ingegaan op de wijze waarop in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met het aspect water.

2.4.5 Milieubeleidsplan (2005)

Het Milieubeleidsplan, dat op 31 januari 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als algemene doelstelling: het realiseren van een duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en/of maatregelen waarmee de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners, hier en elders wordt gediend. Aspecten van duurzaamheid zijn een volwaardige afwegingsfactor bij alle gemeentelijke (beleids)beslissingen. Er wordt gestreefd naar een ruimtelijke inrichting binnen de compacte stad waarin leefbaarheid, integratie van functies en meervoudig ruimtegebruik centraal staan. De fysieke groei van Zoetermeer heeft tot nog toe op een grotendeels duurzame manier plaatsgevonden (dat wil zeggen er is rekening gehouden met lokale milieuaspecten). De uitdaging naar de toekomst toe is om deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder uit te bouwen. Dit bestemmingsplan bevat geen ontwikkelingen die conflicteren met de doelstellingen uit het Milieubeleidsplan.

2.4.6 Programma Duurzaam Zoetermeer (2011)

De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:

  • een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
  • Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
  • een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is Zoetermeer nog steeds een gemeente met ruimte voor veel in het wild levende plant- en diersoorten. In 2013 is de Visie Biodiversiteit; Zoetermeer, een stad vol leven, aangenomen door de raad. Hierin is de grote waarde van de biodiversiteit voor Zoetermeer vastgelegd. De doelstellingen voor het behoud en waar mogelijk verhoging van de biodiversiteit staan hierin verwoord en in een samenhang met de Groenkaart;
  • door de bomen het bos weer zien!, en het Bomenbeleid;
  • naar een duurzaam bomenbeleid, beleidsmatig verankerd. Deze beleidsnota's vormen tezamen de groentrilogie.
  • een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.

Het plan conflicteert niet met het Programma Duurzaam Zoetermeer.

2.4.7 Parkeerbeleid (2012)

Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.

Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012)

De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.

Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012)

In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat de parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Het plan voldoet aan de Nota en uitvoeringsregels.

2.4.8 Gemeentelijke erfgoedverordening (2010)

In de gemeentelijke Erfgoed verordening, vastgesteld op 15 november 2010 en gewijzigd op 23 april 2012, is een verbod opgenomen om een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. Voorts is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen alsmede te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van het monument, zoals het verrichten van bouwhistorisch of ander onderzoek. De rijksmonumenten vallen onder het regime van de Monumentenwet. De gemeente verleent de vergunningen voor rijksmonumenten. In het plangebied is een drietal afgeknotte molens en een voormalig gemaal aangewezen als gemeentelijk monument. Het plan is in overeenstemming met de Gemeentelijke erfgoedverordening.

2.4.9 Actieplan Fiets (maart 2014)

Het doel van het Actieplan Fiets is het bevorderen van het fietsgebruik in en rondom Zoetermeer en het verbeteren van de kwaliteit fietsvoorzieningen. Het Actieplan Fiets geeft een integrale visie op de fietsroutes in Zoetermeer, waarbinnen onder andere voorstellen worden gedaan ter verbetering van het fietsnetwerk in Zoetermeer en welke nieuwe plannen voor het fietsverkeer ontwikkeld worden.

In het actieplan komt o.a. de infrastructuur aan de orde in naar functie onderscheiden netwerken: regionaal/hoofdnetwerk en verbindend netwerk (en overig netwerk). Aan elk van deze categorieën zijn kwaliteitseisen verbonden. Dit beeld is afgezet tegen de huidige situatie (anno 2014) en hieruit volgden de acties die gerealiseerd dienen te worden.

De fietsverbindingen die genoemd zijn in het Actieplan Fiets zijn mogelijk op grond van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0004.jpg"

figuur 2.3 Actieplan Fiets, 2014

2.4.10 Nota Mobiliteit Zoetermeer (2005)

De Nota Mobiliteit Zoetermeer, vastgesteld door de gemeenteraad op 25 april 2005, biedt het kader om de komende jaren invulling te geven aan het verkeers- en vervoersbeleid. De nota analyseert voor welke uitdagingen Zoetermeer staat, nu en in de toekomst. De aanwezige en de te verwachten knelpunten zijn hierin betrokken, alsmede de daarbij behorende oplossingsrichtingen. De nota beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid en geeft een doorkijk naar het jaar 2025.

Elk jaar wordt in het kader van de Nota Mobiliteit een uitvoeringslijst met urgente verkeersmaatregelen vastgesteld die noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de Nota Mobiliteit te kunnen bereiken. De intentie van deze nota is het leveren van een substantiële bijdrage aan de bereikbaarheid van Zoetermeer. Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die in strijd zijn met het beleid dat is opgenomen in deze nota.

2.4.11 Welstandsnota 2010

Op 25 maart 2010 is de nieuwe Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. De nota is herzien in april 2012. Hierin is, aan de hand van gebiedsbeschrijvingen en architectuurstijlen, het welstandsbeleid van de gemeente Zoetermeer vastgelegd. Tevens is een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een regulier, intensief of luw welstandsbeleid en gemeentelijk beschermde stadsgezichten. Het Noordelijk Plassengebied valt onder regulier welstandsbeleid. Voor de vier gemeentelijke monumenten geldt een welstandsintensief beleid. Toetsing aan de Welstandsnota is aan de orde bij het verlenen van een omgevingsvergunning.

2.4.12 De Groenkaart en Visie Biodiversiteit (2013)

De Groenkaart vormt een integraal afwegingskader voor groenfuncties in Zoetermeer en zet in op: groen op elk niveau van de stad, het waarderen van (de kwaliteit van het) groen en het verbinden van groen. Hierbij wordt een set spelregels gevoegd voor het omgaan met het groen. Onderdelen van het bomenbeleid vormen input voor het opstellen van de Groenkaart.

In de Groenkaart is het Noordelijk Plassengebied grotendeels aangeduid als laagdynamisch stadsgroen. In dit stadsgroen is vooral plaats voor kleinschalige ontwikkelingen, zoals recreatieve voorzieningen, speelplekken, of horecavoorzieningen die passen in dit specifieke gebied. Dit onder voorwaarde van groencompensatie, waarbij in eerste instantie wordt gezocht naar compensatie op de plek of de directe omgeving.

Het Prielenbos en de Benthuizerplas hebben daarnaast een specifieke aanduiding als natuurkern(gebied). In natuurkernen staan biodiversiteit en natuurgerichte recreatie (het genieten van een natuurlijke omgeving) voorop. De categorie natuurkernen is bedoeld om de natuurwaarden te behouden en te versterken en ongewenste ontwikkelingen (verstedelijking) tegen te gaan. De natuurkernen krijgen in de betreffende bestemmingsplannen zoveel mogelijk de bestemming Natuurgroen met een regionale betekenis.

De noordelijke en westelijke rand van het gebied zijn aangeduid als regiogroen. Deze gebieden zijn primair bedoeld voor buitenrecreatie. Natuur(ontwikkeling) is hier complementair aan het recreatieve gebruik.

De bestemming natuur voor de natuurkernen en delen van het regionale groen sluiten aan op de filosofie van de Groenkaart en de Visie Biodiversiteit. Het bestemmingsplan conflicteert niet met de Visie en Groenkaart.

2.4.13 Horecanota (2004-2008)

De Horecanota dient als kader voor het horecabeleid van de gemeente Zoetermeer. De nota omvat onder meer per horecasector een analyse van het aantal, de omvang en de situering van de horecavestigingen. Op basis daarvan is per sector aangegeven of er moet worden gestreefd naar groei, inkrimpen of handhaven van het aantal en/of omvang van het huidige aanbod. Tevens zijn aanbevelingen opgenomen over de meest aangewezen locaties waar een eventuele verdere groei zou moeten of kunnen plaatsvinden.

Het aantal café/bars en restaurants in Zoetermeer dient toe te nemen om aan de landelijke cijfers voor aantal horecavestigingen in nieuwe steden te kunnen voldoen. Hierbij wordt het niveau aangehouden van steden met meer dan 100.000 inwoners. Het aantal hotels zou dan met 2 à 3 vestigingen uit kunnen breiden. Voor de nieuwe vestigingen geldt ook dat wordt voldaan aan een bredere keuze van keukens voor restaurants en bars/cafés. Het Stadscentrum wordt geschikt geacht voor vestiging van nieuwe horecagelegenheden.

Gewenste situering van horecabedrijven
De visie in de Horecanota is ruimtelijk uitgewerkt in een 'vlekkenplan'. In dit vlekkenplan wordt in woord aangegeven waar binnen Zoetermeer de verschillende sectoren zich wel en waar ze zich niet kunnen vestigen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het gebied dat in de Horecanota is gedefinieerd als 'Groene Hoepel'. Die moet worden gevormd door een aaneenschakeling van groengebieden rond de stad waar men kan zappen van de ene attractie naar de andere. Horecapunten zoals pannenkoekhuis en terrasjes aan het water moeten hier een belangrijke rol gaan spelen in de vrije tijdsbesteding van fietsers, skaters, wandelaars, kanovaarders en ruiters uit Zoetermeer en de wijde regio. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Horecanota.

2.4.14 Woonvisie Zoetermeer

De voorgenomen ontwikkeling aan de Schansbaan 90 past goed in het streven van de gemeente om de kwaliteit van het wonen in Zoetermeer te blijven verbeteren. Concreet speelt de ontwikkeling in op drie doelen uit de op 8 juni 2015 door de gemeenteraad van Zoetermeer vastgestelde woonvisie 'Samen aan de slag op de nieuwe woningmarkt'. Het betreft de volgende drie doelen: (1) duurzaam bouwen, (2) prettige en gewilde woonwijken in stand houden en realiseren en (3) consumentgericht bouwen.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Vanaf ongeveer het jaar 1000 trok men vanaf de kust en de rivieren het veengebied in om daar nieuwe nederzettingen te stichten. De eerste bewoners van Zoetermeer vestigden zich langs de oevers van de Noord-Aasche Vliet en het Zoetermeerse meer (nu de Zoetermeerse Meerpolder). Het gebied was toen drassig met meren, riviertjes, moerassen en kreupelhout.

Om het drassige land te kunnen gebruiken als akkerland moest het worden ontwaterd. Men groef sloten om het water af te voeren naar natuurlijke stromen. Om instromend water tegen te houden werden dijken of kaden als waterkering aangelegd.

In de veertiende en vijftiende eeuw werd er op steeds grotere schaal turf gestoken. Later werd er zelfs tot onder de waterspiegel ontveend om te kunnen voldoen aan de vraag naar turf voor de laken- en bierindustrie in de omliggende steden. Dit had tot gevolg dat het gebied van Zoetermeer en Zegwaart rond 1650 één en al water was, waar enkele evenwijdig lopende ribben land, dijken en wegen bovenuit staken.

De grote watervlakten vormden steeds meer een bedreiging voor het resterende droge land, zodat besloten werd tot inpoldering. De Zoetermeerse Meerpolder werd als eerste in een lange reeks drooggemalen. Daarna volgenden onder andere de Driemanspolder, de Binnenwegse Polder, de Palensteinse Polder en de Zoetermeerse of Nieuwe Drooggemaakte Polder. Het Noordelijk Plassengebied ligt deels in de Palensteinse Polder en deels in de Zoetermeerse of Nieuwe Drooggemaakte Polder.

Palensteinse Polder

In 1759 werd toestemming verleend om het gebied tussen de Leidsewallenwetering en de Zegwaartseweg en tussen het dorp en de Slootweg droog te malen. Het gebied werd naar het huis van de ambachtsheer, het Huis te Palenstein aan de Dorpsstraat, genoemd en kreeg de naam Palensteinse Polder.

Drie scheprad molens hielden de polder droog. Ze sloegen het water uit op de Elleboogse Wetering, totdat in 1924 de dieselmotor het werk overnam. De drie molens werden afgeknot, maar staan er nog steeds. Ook de molengang bestaande uit de waterloop en de dijkjes naar de molens is nog aanwezig. In 1965 werd het gemaal Palenstein (Slootweg 6) gebouwd. Dit gemaal heeft de functie van de molens overgenomen en slaat nu het water uit de Palensteinse Polder uit op de Elleboogse Wetering. Langs de Slootweg loopt de Benthuizervaart op de grens van de Gemeente Zoetermeer en de Gemeente Alphen aan de Rijn. Aan het eind van de Benthuizervaart bevindt zich een voormalig verlaat, een kleine sluis die het niveauverschil tussen de vaart (N.A.P. -1.70 m) en de Elleboogse Wetering (N.A.P. -0,60 m) overbrugde. Het verlaat werd in 1963 opgeheven. Er was nog een verlaat/sluis, het Elleboogse verlaat, dat is gebruikt door beurtschippers om van de Elleboogse Wetering in de Leidsewallenwetering te komen en omgekeerd. In 1957 werd het gesloten en afgebroken.

De Zoetermeerse of Nieuw Drooggemaakte Polder

Het gebied tussen de Voorweg, de Leidsewallenwetering en de Meerpolder werd van 1767 tot 1771 met behulp van vier molens drooggemalen. Het gebied kreeg de naam Zoetermeerse of Nieuwe drooggemaakte Polder. Later werd de naam veranderd in Nieuwe Polder.

De vier molens werden in 1877 afgebroken en vervangen door een stoomgemaal met de naam nieuwe Polder (Broekwegkade 17). Het gemaal sloeg net als de vier molens het water uit op de Noord-Aasche Vliet. Het gemaal heeft tot 1990 dienst gedaan, zij het vanaf eind van de jaren zeventig als reserve. Een nieuw gemaal dat zich in een klein gebouwtje naast het oude gemaal bevindt, heeft de taak overgenomen.

Zoetermeerse Plas

Aan het begin van de jaren zeventig ontstond door zandwinning de Zoetermeerse Plas, een aanvankelijk 50 hectare groot meer. Het zand uit de plas is onder andere gebruikt voor de aanleg van wegen in nieuwe wijken, zoals Buytenwegh, De Leyens en Seghwaert. Rondom de plas ontstond spontaan natuurbos. Het Prielenbos is daar een restant van. De kleilaag boven de zandput werd afgegraven en ernaast opgespoten. In deze slikmassa ontkiemden moerasplanten en wilgen. Na verloop van tijd droogde de bodem in en ontstonden er diepe geulen, de prielen, waar het Prielenbos zijn naam aan dankt.

Aan het eind van de jaren tachtig werd de Zoetermeerse Plas in oostelijke richting vergroot ten behoeve van waterberging en zandwinning. Oorspronkelijk waren er plannen om de Zoetermeerse plas in westelijke richting in de Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder uit te breiden om te voorzien in de extra waterberging, die nodig was. Deze plannen stuitten op verzet. Daarom is ervoor gekozen de Zoetermeerse Plas in oostelijke richting uit te breiden en kreeg de Zoetermeerse Plas zijn huidige vorm. Door deze uitbreiding van de Zoetermeerse Plas verdween een deel van de historische Leidsewallenwetering, die langs de plas liep en oorspronkelijk aansloot op de oude molengang. De Leidsewallenwetering stopt net voor de Behrenslijn in Noordhove.

De Noordhovense- en Benthuizerplas

Zoetermeer breidde verder uit, waardoor meer waterberging nodig was. Uitbreiding van de Zoetermeerse Plas in oostelijke richting was niet voldoende.

In 1984 werd een convenant gesloten met Benthuizen, waarin vastgelegd werd dat Benthuizen niet aan Zoetermeer vast zou groeien. Er moest een natuurlijke buffer tussen de bebouwing van Benthuizen en Noordhove (Zoetermeer) worden gerealiseerd. Ook werd intensieve recreatie in deze zone uitgesloten. Water werd gezien als de beste invulling van deze buffer. Dit resulteerde in de aanleg van de Noordhovenseplas en de Benthuizerplas. In het voorjaar van 2002 zijn de werkzaamheden aan beide plassen afgerond.

3.1.1 Monumenten en cultuurhistorie

In het Noordelijk Plassengebied zijn verschillende cultuurhistorische elementen bewaard, te weten:

  • de van oorsprong achttiende-eeuwse molengang bestaande uit drie molenstompen met bijbehorende infrastructuur van waterloop en dijken;
  • het voormalig Benthuizerverlaat;
  • de hooggelegen weteringen Benthuizervaart, Elleboogse Wetering, Noord-Aasche Vliet en Ringvaart van de Zoetermeerse Meerpolder;
  • het gemaal Nieuwe Polder uit 1877 met de in- en uitstroom en het dijklichaam.

In het plangebied staan drie gemeentelijke monumenten, namelijk de drie afgeknotte molens en het voormalige gemaal Nieuwe Polder aan de Broekwegkade 17. Het gemaal wordt vandaag de dag gebruikt als burgerwoning, net als de drie afgeknotte molens. Het nieuwe gemaal is nu in een klein gebouwtje naast deze woning gevestigd. Het gemaal dateert uit 1877 en is een zeldzaam voorbeeld van een 19de eeuws bedrijfsgebouw. De oude in- en uitstroom en de dijk, waar het gemaal tegenaan is gebouwd, zijn nog in tact. Het gebouw van het stoomgemaal staat er nog steeds en is in 1991 op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De stoommachine is wel verdwenen en de schoonsteenpijp is afgebroken. Het monument bestaat uit twee aaneengesloten gebouwen op een rechthoekige plattegrond en is gebouwd in een eclectische (19e eeuwse) bouwstijl. De bakstenen muren zijn deels bepleisterd en deels in het zicht gelaten. Het linkergedeelte is in twee bouwlagen hoog en wordt gedekt door een schilddak, loodrecht op de straat. Gepleisterde pilasters sluiten de voorgevel aan weerszijden af en geleden de zijgevel. Onder de goot loopt een rechte gepleisterde sierband. In dit deel bevond zich de oude maalinrichting bestaande uit een centrifugaalpomp met elektromotor.

3.1.2 Archeologie

Twee locaties hebben mogelijk archeologische waarden. Het gaat om de volgende locaties;
1. Het dijklichaam van de Noord-Aasche Vliet. Dit dijklichaam bevat mogelijk resten uit de tijd van de eerste bewoning van Zoetermeer (tiende eeuw);

2. Het dijklichaam binnen en buiten de Ringvaart van de Zoetermeerse Meerpolder. Dit is een dijklichaam van voor 1616 en bevat mogelijk bewoningsresten uit de tijd van de eerste bewoning van Zoetermeer (tiende eeuw). Veenlagen onder de dijk bevatten mogelijk resten uit de periode tussen 4000 voor Chr. en 1300 na Chr.

3.2 Ruimtelijke Analyse Plangebied

Het Noordelijk Plassengebied is een dagrecreatiegebied, bekend onder de naam Noord Aa. Het gebied ontleent zijn naam aan een veenmeertje (De Noord Aa) dat ten noorden van de Zoetermeerse Plas ligt op een driesprong van vaarten: de Zuidbuurtse Wetering, de ommedijksche Watering en de Weipoortse Vliet.

Het Noordelijk Plassengebied ligt op de overgang van de stad Zoetermeer naar het Groene hart. Centraal in het gebied liggen drie plassen, de grotere Zoetermeerse plas en de kleinere Noordhovense plas en Benthuizerplas. Daar omheen liggen bossen, met inlandse beplantingen, zoals wilgen, populieren, essen, rietland en meidoornhagen, afgewisseld met open weides. Aan noordkant van de Zoetermeerse plas ligt een zandstrand.

Aan de noordkant grenst het gebied aan verschillende polders of droogmakerijen, te weten de Zoetermeerse Meerpolder, de Drooggemaakte Geer- en Kleine Blankaardpolder, de Gelderwoudse Polder, Polder De Noordplas en de Palensteinse Polder. Karakteristiek voor deze polders is een nagenoeg vlak weidelandschap omringt door hoger gelegen kaden en dijken. Verschillende grotere en kleinere watergangen dooraderen het polderlandschap.

Aan de zuidkant grenst het gebied aan de bebouwing van Zoetermeer. Aan de zuidwestzijde van de Zoetermeersplas ligt de bebouwing verscholen achter het bomenrijke park Het Lange Land. De bebouwing van Noordhove ligt daarentegen direct aan de open Noordhovense Plas en Benthuizer Plas.

3.3 Functionele Analyse Plangebied

3.3.1 Agrarisch

In het plangebied ligt één agrarisch bedrijf. Een strook aan de westelijke zijde van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'.

3.3.2 Baggerdepot

Het baggerdepot heeft een oppervlakte van 2,25 hectare en is gelegen langs de Slootweg met het Hoogheemraadschap van Rijnland is de afspraak gemaakt dat gespreid over Zoetermeer een aantal kleine baggerdepots gerealiseerd worden ten behoeve van onderhoud aan watergangen in Zoetermeer. Onderhoud van waterpartijen is nodig om de waterhuishoudkundige functie van de waterpartijen te waarborgen en wateroverlast te voorkomen.

Bagger wordt aangemerkt als een afvalstof in de zin van de Wet Milieubeheer. Dit houdt onder andere in dat de ingevolge deze wet vereiste vergunning voor het oprichten en in werking hebben van een baggerdepot door het bevoegd gezag moet worden verleend. Op lozing van water vanuit het depot op het oppervlaktewater is de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater van toepassing.

Langs de Slootweg kan het geplande baggerdepot goed ingepast worden. Naast een aantal belemmeringen biedt het ook extra potenties voor de gewenste natuur. Zo wordt bijvoorbeeld reliëf toegevoegd in de vorm van kades, die het depot omgrenzen en ontstaat er een voor de recreanten ontoegankelijk gebied wat aan een aantal diersoorten in het gebied gedurende een groot deel van het jaar een veilige verblijfplaats biedt.

3.3.3 Evenementen

Bij de Noord Aa worden jaarlijks ongeveer tien kleine en middelgrote evenementen georganiseerd (maximaal 5000 bezoekers per keer) op de locatie met de bestemming 'Recreatie'. De gevolgen hiervan voor het verkeer vallen uiteen in de verkeersaantrekkende werking en het parkeren.

De evenementen die zijn opgenomen in dit plangebied hebben onder andere betrekking op Rastaplas, Beachvolleybal, drakenbootrace, zeilen, hardlopen e.d. Er is in het bestemmingsplan een onderscheid gemaakt tussen evenemententerrein - 1 en evenemententerrein - 2. In evenemententerrein - 1 zijn met name Rastaplas, Beachvolleybal en het Drakenbootevenement opgenomen. Evenemententerrein - 2 is met name gereserveerd voor hardlopen, zeilen e.d.

In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat alle verkeer van en naar de Noord-Aa via de Aziëweg rijdt. Deze weg heeft naar verwachting voldoende capaciteit om een kortstondige piek ten gevolge van een evenement op te kunnen vangen.

Of een evenement kan qua parkeren is op voorhand niet te bepalen. Veel zal afhangen van de daadwerkelijke invulling van het evenement en het moment waarop het plaatsvindt. In concrete gevallen wordt onder andere op dit aspect getoetst.

3.3.4 Natuur

Natuurwaarden
Natuur is één van de hoofdfuncties van het Noordelijk Plassengebied. Met name de noordelijke en westelijk rand van het plangebied zijn van groot belang voor de natuur vanwege de positie die ze innemen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Het plangebied ligt in zowel de groen-blauwe verbinding van de bosverbinding Duivervoorde-Bentwoud, die de landgoederenzone verbindt met het Bentwoud, als aan de Groen Blauwe Slinger die met groen en water midden-Delfland met het Groene Hart verbindt.

De groenkaart onderscheidt het groen in het Noordelijk Plassengebied op twee schaalniveaus, waarmee de betekenis van de natuur wordt aangegeven, te weten: stad en regio. Daarnaast worden twee natuurkerngebieden onderscheiden, met grote actuele en potentiële natuurwaarden. Dit zijn: het Prielenbos inclusief Plan Wielewaal en de Benthuizer Plas.

Bovendien zijn er twee natuurontwikkelingsgebieden uitgegroeid tot zeer waardevolle natuurgebieden. Dat zijn de Noordhovense poelen die noordelijk gelegen zijn en tussen de Zoetermeerse Plas en de Noordhovense Plas gelegen gebieden en het Broekwegbos dat westelijk van de Zoetermeerse Plas is gelegen.

Prielenbos
Het reeds veertig jaar oude Prielenbos ligt nu nog min of meer geïsoleerd. Een aantal soorten, zoals de bosuil, de groene specht en de kleine vuurvlinder, die in het kader van de Ecologische Hoofd Structuur als belangrijk worden aangegeven, wordt hier al jaren waargenomen.

De ontstaansgeschiedenis Tijdens de grote uitgroei van Zoetermeer in de jaren '60 en '70 was veel zand nodig. Onder de kleigrond bevindt zich een dik zandpakket. Dit zand is gewonnen door eerst de kleigrond weg te graven en rondom de toekomstige zandwinningplas op te spuiten. Het maaiveld rondom de plas is hierdoor met ongeveer 1.50 m verhoogd. De opgespoten bovengrond bestaat uit lagen zware en meer zandige kleigrond. Na verloop van jaren is de bodem langzaam ingedroogd, waardoor diepe geulen zijn ontstaan, de zogenaamde prielen.

Pionier begroeiing De natte, slijkige kleigrond vormde tijdelijk een geschikt kiemingsmilieu voor tal van pionier planten zoals moerasandijvie, grote lisdodde, blaartrekkende boterbloem, riet en vooral heel veel wilgen. Eerst overwegend struikvormende soorten zoals amandelwilg, herkenbaar aan de afschilferende kaneelkleurige bast, later gevolgd door boomvormers als schietwilg. Zo ontstond er na een jaar of tien een ondoordringbaar puur Hollands oerwoud.

Verhoging grondwaterstand In 1980 is besloten de waterstand in het bos op kunstmatige wijze te verhogen. Hierdoor is de rijping van de bodem in het natste bosdelen tot staan gekomen en heeft zich daar een moeras begroeiing ontwikkeld. In de drogere delen heeft de rijping zich kunnen voortzetten en is er door het vrijkomen van enorme hoeveelheden voedingsstoffen een kruidlaag van bijna alleen grote brandnetel ontstaan. Omdat zelfs wilgen er niet tegen kunnen om het hele jaar met hun wortels in het water te staan heeft er in de natste zones massaal boomsterfte plaatsgevonden. Hier en daar zien we tegelijkertijd zwarte elzen verschijnen.

Van pionierbegroeiing tot ruig elzenbroekbos Inmiddels gaat de ontwikkeling verder. De spontane vestiging van gewone vlier, zwarte bes, zwarte els, meidoorn, zomereik, vogelkers en veel braam is vastgesteld. Wat de kruidlaag betreft hebben op de drogere plaatsen te maken met bosrandsoorten als hondsdraf, robertskruid, dagkoekoeksbloem e.d. en op de natte plaatsen met moerassoorten als gele lis, pitrus, grote valeriaan en koninginnekruid. Ook verschijnen er steeds meer mossen, korstmossen en varens in het gebied.

Van successie via regressie naar successie Op de plaatsen met de hoogste waterstand zijn de meeste bomen inmiddels afgestorven. Meestal waaien ze om maar pleksgewijs blijven dode wilgen soms nog jaren overeind staan. Deze concentratie van zowel liggend als staand dood hout blijkt zeer in trek te zijn bij moeras en -bosvogels. Ook voor schimmels (paddestoelen) levert zo'n afbraakfase jaarlijks een ware schatkamer aan leuke nieuwe ontdekkingen. De bladvormende korstmossen duiden op relatief zuivere lucht in het gebied. Achteraf kunnen we constateren dat na de eerste bosvorming er onder invloed van de waterstandverhoging een enorme aftakeling heeft plaatsgevonden en dat de natuur vanuit het nieuw ontstane patroon van natte en drogere plekken nieuwe kansen krijgt. Het Prielenbos is een moerasbos dat zich na het graven van de zandwinplas spontaan heeft ontwikkeld. het kan het best gekarakteriseerd worden als een ruig elzenbroekbos met een rijk gevarieerd planten- en dierenleven. Er komt een aantal voor Zoetermeer bijzondere korstmossen, paddenstoelen, dagvlinders en broedvogels voor. Ook is het gebied rijk aan amfibieën. Om het natte karakter van het bos in stand te houden is een apart waterpeil noodzakelijk.

In 2013 heeft een uitgebreid biodiversiteitsonderzoek plaatsgevonden. Het onderzoekInventarisatie natuurwaarden Prielenbos, Zoetermeer (BSR 2014) toonde de grote verscheidenheid aan levensvormen van een moerasbos. Doordat de natuurlijke processen ongestoord hebben plaatsgevonden heeft zich de biodiversiteit op een dergelijke kleine oppervlakte groots ontwikkeld.

In 2013 is het Prielenbos uitgeroepen tot het meest gewaardeerde natuurgebied in Zoetermeer. Het Prielenbos is als nummer 1 opgenomen in de “Green five” lijst van de gemeente. Het gaat om de volgende gebieden: het Prielenbos, Buytenpark, het Westerpark, de Benthuizer-/Noordhovense Plas en het Binnenpark.

Provinciale ecologische verbindingszone
De zone langs de Slootweg maakte onderdeel uit van de provinciale ecologische verbindingszone Bentwoud-Duivenvoorde en legt tevens een verbinding met de Groenblauwe Slinger, die de overgang veenweidegebied droogmakerij volgt richting Hazerswoude. In dit verband wordt het kruispunt Oostkade -Zegwaartseweg - Benthuizer Plas als 'ecologische barriere' gezien. In de Visie Ruimte en Mobiliteit wordt hier een RODS-gebied aangegeven. In de stadsvisie is hier een recreatieve/water en groen/natuur verbinding vanaf de EHS (Noord Aa) naar het Bentwoud voorzien.

Noordhovense poelen
Aan de noord-westkant van de Noordhovenseplas is een nieuw moerasgebied ingericht, de Noordhovense poelen. De ligging van dit gebied is zeer strategisch te noemen, net halverwege het Prielenbos en het toekomstige Bentwoud. Dit in 2001 gecreëerde natuurontwikkelingsgebied tussen de Noordhovenseplas en de onderste afgeknotte molen heeft zich met een gericht beheer ontwikkelt tot een gebied waar natte ruigte en moeras boselementen sfeerbepalend zijn en waar moerasvoegels een geschikt biotoop hebben gevonden. In 2014 heeft er de uiterst zeldzame woudaap (Ixobrychus minutus) gebroed en drie jongen grootgebracht. Dit succes geeft aan dat het gebied in 2014 al een zeer hoge natuurwaarde heeft, zodat hier een bestemming Natuur op zijn plaats is.

3.3.5 Recreatie

Het Noordelijk Plassengebied is een dagrecreatiegebied, bekend onder de naam Noord-Aa.

Het Noordelijk Plassengebied wordt zowel door verenigingen als door individuele recreanten gebruikt. Het gebied is vooral in trek bij routegebonden recreanten (fietsers, wandelaars, joggers, skaters, ruiters etc.) en waterrecreanten (vissers, zwemmers, zeilers, surfers, kanoërs, etc.) De aantrekkelijkheid van het gebied wordt gevormd door de gebruiksmogelijkheden van het water, de beleving van ruimte en de uitstraling, die deels landelijk, maar vooral ook natuurlijk oogt. Het Noordelijk Plassengebied leent zich bijzonder goed voor natuurbeleving, met name in de vorm van wandelen en fietsen. Net buiten het plangebied aan de Geerweg ligt geitenboerderij 't Geertje. Deze boerderij is opengesteld voor bezoekers.

Aan de noordoever van de Zoetermeerse Plas ligt, gericht op het zuiden, een langgerekt strand. Dit strand is functioneel gezien, van west naar oost, opgedeeld in drie delen: een algemeen strand, een gedeelte waar naakt recreatie is toegestaan en een kinderstrand. Ook zjn er diverse ligweiden rond de Zoetermeerse plas. Het grootste deel bevindt zich direct achter het strand, maar ook op Het Lange Land zijn ligweiden aanwezig. Het strand en de ligweiden worden met name intensief gebruikt op warme dagen in het voor- en naseizoen. Op piekdagen is het strand vol. De combinatie parkeren en strand voorziet duidelijk in een behoefte.

Door de plangebied lopen vier fietsroutes: De Fietsroute LF 4 (250 km, waarvan 65 in Zuid-Holland), de laaglandroute (45 km), de Zoetermeerse polderroute (34 km) en de Meer en Woudenroute (32 km). Daarnaast zijn er twee wandelroutes, die door het gebied gaan: de Noord Aa-route (10 km) en de Venenroute (30 km).

Ook het rondje om de Zoetermeerse Plas is erg geliefd, niet alleen bij fietsers en wandelaars, maar ook bij een groeiende groep skaters. Zij maken gebruik van het fietspad en de weg. Vanwege de vele obstakels, zoals vee roosters, is voor hen de route verre van ideaal om het rondje te kunnen maken moet men door de wijk De Leyens heen, omdat bij Het Lange Land het water niet kan worden overgestoken richting de Broekwegkade. In het gebied zijn geen ruiterpaden aanwezig, zodat ruiters gebruik moeten maken van de openbare weg, Ruiters maken daarom vaak gebruik van de berm, die hierdoor beschadigd wordt.

De Noord-Aasche Vliet, de Elleboogse Wetering en de Meer- of Buurwatering zich uitstekend voor kanovaren (of schaatsen in de winter). Er is nu geen verbinding voor boten tussen de Zoetermeerse plas en het boezemwater. Ook is er geen mogelijkheid om kano's vanuit de weteringen over te dragen naar de Zoetermeerse Plas of omgekeerd.

Het bijzondere van het varen in de weteringen is het uitzicht over het omringende landschap, doordat de weteringen hoog liggen. De stichting Rondvaart Zoetermeer verzorgt rondvaarten richting Den Haag en Leiden vanaf 't Geertje.

Aan de zuidoever van de Zoetermeerse Plas ligt Het Lange land. Het is een wijkpark van de wijk De Leyens en de thuisplaats van een groot aantal verenigingen, een reddingsbrigade en twee horeca ondernemers. Het westelijk deel van Het Lange Land wordt door water ruimtelijk gescheiden van de zuidelijk gelegen wijk de Leyens en is een eiland in de Zoetermeerse Plas. Het eiland kent een kleinschalig karakter en wordt door de ontsluitingsweg in tweeën gedeeld, een noordelijk en een zuidelijk deel. De ontsluitingsweg zelf wordt begeleid door hagen en een laanbeplanting van essen.

Het deel ten zuiden van de ontsluitingsweg is ingericht als wijkpark. Door de ligging aan de rand van de wijk wordt het vooral gebruikt door de bewoners van de aangrenzende buurt, de Redebuurt. Het deel ten noorden van de ontsluitingsweg is, net als het zuidelijk deel ook parkachtig ingericht. Het karakter wordt echter in belangrijke mate bepaald door de gevestigde recreatieve voorzieningen en de inrichting van de bijbehorende terreinen. Dit deel van Het Lange Land is slechts beperkt openbaar toegankelijk, doordat de diverse recreatieve voorzieningen met clubgebouwen omheinde terreinen hebben. De semi-private terreinen lopen door tot op de oever van de Zoetermeerse Plas. Hierdoor is er geen doorgaande openbare route langs de zuidoever van het plan.

Broekwegbos
Buiten de bebouwing van De Leyens is westelijk tussen de polderringvaart en de Zoetermeerse Plas een bijzonder wilgenbos ontstaan. Door dit gebied loopt een onverhard pad. Hier gedijen dan ook vele schimmels en andere bijzondere Biodiversiteit. In februari 2014 is hier massaal de zeer zeldzame Rode Kelkzwam gevonden, hetgeen de natuurwaarde van dit gebied aangeeft.

Het Lange Land
Aan de zuidoever van de Zoetermeerse Plas ligt Het Lange land. Het is een wijkpark van de wijk De Leyens en de thuisplaats van een groot aantal verenigingen, een reddingsbrigade en twee ondernemers. Het westelijk deel van Het Lange Land wordt door water gescheiden van de zuidelijk gelegen wijk de Leyens en is een eiland in de Zoetermeerse Plas. Het eiland kent een kleinschalig karakter en wordt door de ontsluitingsweg in tweeën gedeeld, een noordelijk en een zuidelijk deel. De ontsluitingsweg zelf wordt begeleid door hagen en een laanbeplanting van essen.

Het deel ten zuiden van de ontsluitingsweg is ingericht als wijkpark. Door de ligging aan de rand van de wijk wordt het vooral gebruikt door de bewoners van de aangrenzende buurt, de Redebuurt. Het deel ten noorden van de ontsluitingsweg is, net als het zuidelijk deel ook parkachtig ingericht. Het karakter wordt echter in belangrijke mate bepaald door de gevestigde recreatieve voorzieningen en de inrichting van de bijbehorende terreinen. Dit deel van Het Lange Land is slechts beperkt openbaar toegankelijk, doordat de diverse recreatieve voorzieningen met clubgebouwen omheinde terreinen hebben. De semi-private terreinen lopen door tot op de oever van de Zoetermeerse Plas. Hierdoor is er geen doorgaande openbare route langs de zuidoever van het plan.

Het oostelijk deel van Het Lange Land, dat geen onderdeel van het eiland uitmaakt, heeft een minder uitgesproken karakter. Er is veel natuurlijke bosopslag en er staan enkele clubgebouwen in een openbaar toegankelijk gebied. Het stuk land aan de plas en de damwand dateren nog uit de tijd dat de zandwinning plaatsvond. Hier bevindt zich het hondenuitlaatstrand.

3.3.6 Wonen

Algemeen
In het plangebied zijn 10 woningen aanwezig. Aan de Broekwegkade 17 is een burgerwoning gevestigd in het voormalige gemaal Nieuwe Polder. Het gebouw staat op de gemeentelijke monumentenlijst en is sinds 1994 een burgerwoning. Aan de Schansbaan 90 is één woning gelegen. Aan de Slootweg 1 is een burgerwoning gevestigd. Aan de Slootweg 2 is een agrarische bedrijfswoning aanwezig. In de drie afgeknotte molens van de voormalige molendriegang (Slootweg 4, 5 en 7) zijn drie woningen gevestigd. Deze drie woningen zijn gemeentelijke monumenten. De woning aan de Slootweg 5 behoort bij een paardenpension en is een bedrijfswoning. Slootweg 6 is een bedrijfwoning behorende bij het gemaal en Strand 1 is een bedrijfswoning behorende bij een horecabedrijf.

Bebouwingsbeeld
In het plangebied is de bebouwing schaars. De bebouwing staat voornamelijk langs de Aziëweg en Het Lange Land.

3.3.7 Water

Algemeen
Water speelt qua omvang een prominente rol in het Plassengebied. Daarnaast zijn de Zoetermeerse Plas, de Noordhovenseplas en de Benthuizerplas een essentieel onderdeel van het Zoetermeerse Waterstysteem. De plassen zijn de 'nieren' en de belangrijkste waterbuffer van Zoetermeer. Bovendien voldoet de Zoetermeerse Plas aan de eisen voor zwemwater.

De kwaliteit van het water van de plassen is essentieel voor het duurzaam functioneren van het waterstysteem. Het Noordelijk Plassengebied functioneert voor een deel van het Zoetermeerse watersysteem als 'nieren', omdat de Zoetermeerse Plas een groot zelfreinigend vermogen heeft. In zeer droge perioden en wanneer verversing wenselijk is, wordt het kwalitatief goede water vanuit de Zoetermeerse Plas bij het Vakgemaal De Leyens in de Leidsewallenwetering gepompt. Vanuit de weteringen wordt het water in de watergangen en waterpartijen in de diverse wijken gelaten. Het water dat bij Vakgemaal De Leyens wordt uitgeslagen op de Zoetermeerse Plas bevat veel nutrienten. De Zoetermeerse Plas wordt hierdoor als het ware 'opgeladen' met nutriëntenrijk water, waardoor uiteindelijk algenbloei kan optreden en de zwemwaterfunctie van de Zoetermeerse Plas in het gedrang kan komen. De nutriënten komen met name uit de Drooggemaakte Grote Polder. Deze polder ligt ten westen van Zoetermeer en is in agrarisch gebruik. Het overtollige water uit deze polder wordt via Buytenwegh en De Leyens afgevoerd naar de Zoetermeerse Plas. In het kader van de Landinrichting Leidschendam worden plannen ontwikkeld om de afvoer van de Drooggemaakte Grote Polder te veranderen, zodat er minder nutriënten in het watersysteem van Zoetermeer terechtkomen.

Waterkwaliteit
De waterkwaliteit in het oppervlaktewater in het Noordelijk Plassengebied is in de Water- en stoffenbalans Rijnland van 2001 beoordeeld als goed. De Zoetermeerse Plas is opgenomen in het Trendonderzoek Grote Wateren van het Hoogheemraadschap van Rijnland.

De Zoetermeerse Plas is matig helder met een zicht van 1 m. Er komen wel waterplanten voor, maar door de steile wanden is dit gering. Alleen in de westelijke gelegen inhammen komen drijvende waterplanten voor. Langs 40% van de oevers staat riet langs de kant. Er zijn af en toe problemen met blauwalgen drijflagen. Deze brengen de zwemfunctie van de plas in gevaar. Een belangrijke oorzaak van de matige kwaliteit (matig doorzicht /blauwalgen/hoge visbiomassa) komt door de hoge toevoer van fosfor. Deze fosfor toevoer is bijna volledig afkomstig van het gemaal De Leyens.

De waterkwalititeitsproblemen van de Zoetermeerse Plas zullen in het kader van de KRW worden aangepakt.

Waterbuffer
Om wateroverlast in de wijken te voorkomen, moet het overtollige water afgevoerd worden. Voor de wijken Driemanspolder, Meerzicht, Buytenwegh en De Leyens wordt het overtollige water door het gemaal De Leyens uitgeslagen op de Zoetermeersplas. In de Zoetermeersplas kan dit water een tijdje worden vastgehouden, voordat het door gemaal Nieuwe Polder op Rijnlands boezem wordt uitgeslagen. Via Rijnlands boezem wordt het water uiteindelijk afgevoerd naar de Noordzee. Gemaal De Leyens heeft een grotere capaciteit dan gemaal Nieuwe Polder. Tijdens neerslagperioden komt hierdoor sneller water in de plassen dan eruit gaat. Hiermee ontstaat een vertraging van de waterafvoer vanuit de woonwijken naar Rijnlandsboezem en wordt het water uit de woonwijken tijdelijk geborgen op de plassen. Door deze vertraging werken de Zoetermeerse Plas en de Noordhovense Plas als waterbuffer. Beide plassen zijn door middel van een stuw gekoppeld aan de Benthuizerplas. Hierdoor kan bij extreem natte perioden ook de Benthuizerplas als waterberging worden ingeschakeld.

Het belang van de bufferende functie van de Zoetermeerse Plas wordt nog versterkt doordat Zoetermeer een gescheiden rioolstelsel heeft. Dit houdt in dat (regen)water dat op verharde oppervlakken valt via het schoonwaterriool afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater en dat het afvalwater via het vuilwaterriool wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Tijdens een regenbui komt er via het schoonwaterriool in een korte periode veel water in het oppervlaktewater terecht. Dit water moet snel ergens geborgen kunnen worden.

De Noordhovense Plas en de Benthuizerplas zijn beide circa 2 m diep. Voor beide plassen wordt gestreefd naar viswater dat tot het snoek-blankvoorntype gerekend wordt, met mogelijkheden voor bittervoorn, het 3 - en 10 doornig stekelbaarsje en de kleine modderkruiper. Wateren van dit ambitieniveau zijn niet dieper dan 4 m en kenmerken zich door zichtdiepten in de periode april tot oktober van 40 tot 70 centimeter. Oever- en drijfbladplanten beslaan slechts 50% van het wateroppervlak en zijn vaak beeldbepalend. Door de helderheid van het water komen een groot deel van het jaar ook planten voor die onder water groeien. Kenmerkende vissoorten zijn behalve snoek en blankvoorn, baars, kolblei en paling.

De Benthuizerplas met z'n eilanden en natuurvriendelijke oeverinrichting is het tweede natuurstergebied in het Noordelijk Plassengebied. Deze plas kent een natuurlijk peilbeheer met een lage waterstand in de zomer en een hogere waterstand in de winter. De in de zomer met droogvallende slikkige zones en platen zijn optimaal geschikt voor waadvogels en pionierplanten van de natte kale grond. De oeverzones en ondiepten tussen de eilanden en de plas vormen ideale voortplantingsplekken voor amfibieën en libellen. De Benthuizerplas is de eerste en tot nu toe enige plek in Zoetermeer waar aan natuur van de natte kale grond structureel ruimte wordt geboden. De natuurontwikkeling in de plas zal de komende jaren op de voet gevolgd worden.

De noord- en oostzijde van de Benthuizerplas en de noord- en westzijde van de Noordhovense Plas hebben nu nog een uitgesproken open karakter met vrij uitzicht over het water. In de toekomst zal ook hier, vooral op en bij de eilanden van de Benthuizerplas het accent meer op natte ruigte en moerasbos komen te liggen.

Kaderrichtlijn Water
In het kader van de Kaderrichtlijn Water is de Zoetermeerse Plas aangewezen als KRW water. Dit betekent dat de chemische - en ecologische waterkwaliteit van de Zoetermeerse Plas (dat is inclusief de Noordhovenseplas) moet worden verbeterd tot een afgesproken niveau.

Het KRW gebiedsdocument (2013, zie Bijlage 3 ) van de Zoetermeerse Plas geeft het Hoogheemraadschap de richting aan waarlangs het Hoogheemraadschap samen met de gemeente en andere partners wil komen tot de afgesproken waterkwaliteitsniveau. Het samen optrekken om tot een integraal en breed gedragen oplossing te komen is een gebiedsproces.

De huidige situatie van de Zoetermeerse Plas wordt beoordeeld met het beoordelingssysteem van de KRW. Er is getoetst aan de ecologische doelstellingen en de waarde van de biologie ondersteunende (chemische) stoffen zijn bepaald en getoetst.

De waarden voor het Fytoplankton en de macrofauna liggen op het goed ecologisch potentieel (GEP). Voor de waterplanten en de vis is dit niet het geval. De fosfor en stikstof waarden liggen boven de doelstelling. Het terugdringen van de fosfortoevoer lijkt de sleutel te zijn voor maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit.

De oplossingsrichting van het gebiedsprofiel ligt in het isoleren van de Zoetermeerse Plas opdat er minder voedingsstoffen (lees fosfor en stikstof) vanuit de stedelijke gebieden via het gemaal De Leyens in de plas terecht komen.

Waterbalans Het systeem van de Zoetermeerse Plas is sterk verbonden met de stad en het ommeland. Door het ontkoppelen van de Zoetermeerse Plas zal het watersysteem van de stedelijke polders en de Noord Aa veranderen.

Nu het waterbeheer van de polders wordt gewijzigd, zal de waterkwaliteit en de waterbalans van de stedelijke wateren moeten worden onderzocht om de gewenste waterkwaliteit te krijgen.

De waterbalans van de Zoetermeerse Plas en van het gehele noordelijk plassengebied zal voor de nieuwe ontkoppelde situatie nieuw onderzoek vragen.

Zoetermeerse Plas
Door het oppervlak en de grote diepte vriest de Zoetermeersplas in de winter zelden dicht. Dit maakt de plas tot een ideaal gebied voor overwinterende vogels in de regio.

De Noordhovense plas De Noordhovenseplas en de Benthuizerplas zijn beide circa 2 m diep. Voor beide plassen wordt gestreefd naar viswater dat tot het snoek-blankvoorntype gerekend wordt, met mogelijkheden voor bittervoorn, het 3 - en 10 doornig stekelbaarsje en de kleine modderkruiper. Wateren van dit ambitieniveau zijn niet dieper dan 4 m en kenmerken zich door zichtdiepten in de periode april tot oktober van 40 tot 70 centimeter. Oever- en drijfbladplanten beslaan slechts 50% van het wateroppervlak en zijn vaak beeldbepalend. Door de helderheid van het water komen een groot deel van het jaar ook planten voor die onder water groeien. Kenmerkende vissoorten zijn behalve snoek en blankvoorn, baars, kolblei en al.

De Benthuizerplas De Benthuizerplas met z'n eilanden en natuurvriendelijke oeverinrichting is het tweede natuurstergebied in het Noordelijk Plassengebied. Deze plas kent een natuurlijk peilbeheer met een lage waterstand in de zomer en een hogere waterstand in de winter. De plas heeft helder water en heeft een zeer goede waterkwaliteit. De in de zomer met droogvallende slikkige zones en platen zijn optimaal geschikt voor waadvogels en pionierplanten van de natte kale grond. De oeverzones en ondiepten tussen de eilanden en de plas vormen ideale voortplantingsplekken voor amfibieën en libellen. De Benthuizerplas is de eerste en tot nu toe enige plek in Zoetermeer waar aan natuur van de natte kale grond structureel ruimte wordt geboden. De natuurontwikkeling in de plas zal de komende jaren op de voet gevolgd worden.

De noord- en oostzijde van de Benthuizerplas en de noord- en westzijde van de Noordhovenseplas hebben nu nog een uitgesproken open karakter met vrij uitzicht over het water. In de toekomst zal ook hier, vooral op en bij de eilanden van de Benthuizerplas het accent meer op natte ruigte en moerasbos komen te liggen.

3.4 Verkeer En Vervoer

3.4.1 Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Aziëweg. In het zuiden sluit deze aan op de Europaweg en de overige Zoetermeerse hoofdwegen en de A12. In het noorden sluit de Aziëweg aan op de Geerweg (gemeente Zoeterwoude).

Duurzaam Veilig
Op basis van het concept 'Duurzaam Veilig' (1998) zijn de wegen in Zoetermeer in verschillende categorieën opgedeeld. De categorisering is gebaseerd op functie, verkeersintensiteiten, gebruik en vormgeving van de wegen. Door de categorisering te versterken kan de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid toenemen en daarmee ook de voorspelbaarheid (wat op een weg verwacht kan en mag worden). Hierdoor kan een duurzame basis gelegd worden voor een verkeersveilige wijk. De verschillende typen wegen zijn: stroomwegen, (intensieve/drukke en extensieve/rustige) gebiedsontsluitingswegen, en erftoegangswegen.

Stroomwegen
Stroomwegen zijn onderdeel van het hoofdwegenstelsel van Zoetermeer. De wegen hebben als functie het snel afwikkelen van grote hoeveelheden doorgaand verkeer. Deze wegen verbinden wijken met elkaar en leiden het verkeer naar de A12 en de provinciale wegen. De maximum toegestane snelheid op stroomwegen bedraagt waar mogelijk 70 km/uur.
De stroomweg in het plangebied is de Aziëweg ten zuiden van de Planbaan. Deze begint bij de Europaweg en komt bij de aansluiting van de Redelaan het plangebied binnen. Tussen de Redelaan en de Planbaan is de maximum toegestane snelheid 70 km/h.
Ten noorden van de aansluiting van de Planbaan is de Aziëweg niet meer geclassificeerd als stroomweg. Er is hier geen doorgaand verkeer meer aanwezig maar slechts bestemmings- c.q. recreatief verkeer.

Gebiedsontsluitingswegen
Gebiedsontsluitingswegen hebben als functie het verdelen en verzamelen van verkeer en wonen en bedrijven bereikbaar te maken. Het langzaam verkeer moet zoveel mogelijk gebruik maken van vrijliggende fiets- en voetpaden. Er is geen parkeergelegenheid op of terzijde van de rijbaan. De maximum snelheid bedraagt 50 km/uur (binnen de bebouwde kom). Er wordt binnen de Gemeente Zoetermeer onderscheid gemaakt tussen 'drukke gebiedsontsluitingswegen' en 'stille gebiedsontsluitingswegen', waarbij het onderscheid o.a. gemaakt wordt door de verkeersintensiteit (meer respectievelijk minder dan ongeveer 6.000 motorvoertuigen per etmaal).

Binnen het plangebied zijn geen gebiedsontsluitingswegen aanwezig.

Erftoegangswegen
Dit type wegen is onderdeel van een woon-/verblijfsgebied of recreatiegebied en heeft als belangrijkste functie het rechtstreeks ontsluiten van particuliere en openbare percelen. Op erftoegangswegen staat de verblijfsfunctie voorop en niet de verkeersfunctie. Er is geen sprake van een hoog percentage doorgaand verkeer. Fietsers rijden op erftoegangswegen binnen de bebouwde kom in principe over de rijbaan, Op erftoegangswegen buiten de bebouwde kom kunnen vrijliggende fietspaden worden toegepast. Dit type wegen heeft in principe binnen de bebouwde kom een 30 km/h regime.

De Aziëweg is ten noorden van de Planbaan een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom in een recreatiegebied. Auto's kunnen hier langs de kant van de weg (in de berm) geparkeerd worden, er zijn overstekende kinderen, er zijn diverse fietsoversteken met fietsers in de voorrang. Dit, en het recreatieve karakter van het gebied, hebben geleid tot een maximum toegestane snelheid van 50 km/h tussen de Planbaan en de keerlus en 30 km/h tussen de keerlus en de gemeentegrens bij de Geerweg. Dit is in overeenstemming met het wegbeeld op genoemde wegvakken.

Het Lange Land is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom (maximum toegestane snelheid 30 km/h). De Slootweg is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom. De Broekwegkade is een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom (maximum toegestane snelheid 30 km/h) met dien verstande dat voor deze weg ten noorden van de parkeerplaatsen ter hoogte van de Turfschipkade een gesloten verklaring geldt voor alle gemotoriseerd verkeer en bromfietsverkeer, m.u.v. bestemmingsverkeer t.b.v. Broekwegkade 13, 13a, 15 en 17.

3.4.2 Langzaam verkeer

Fietsverkeer
In Zoetermeer worden de volgende netwerken onderscheiden op basis van functie, vormgeving en gebruik (Actieplan Fiets, 2014):

  • Hoofdfietsnetwerk;
  • Verbindend fietsnetwerk.

Vanaf het hoofdnetwerk kan geheel Zoetermeer goed bereikt worden door het netwerk van verbindende fietspaden en - routes enerzijds en anderzijds kan het plangebied goed bereikt worden vanuit geheel Zoetermeer.

De fietsvoorzieningen in het plangebied worden overigens niet uitsluitend gebruikt door utilitaire fietsers maar juist ook door recreatieve fietsers.

HoofdfietsnetwerkDe volgende fietsroutes in het plangebied maken onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk:

- De Broekwegkade (en het verlengde hiervan dat aansluit op de Aziëweg ter hoogte van de gemeentegrens met Zoeterwoude). - - Het fietspad naast de Aziëweg; - Het Vestingpad tussen de Aziëweg en de Omleidingsweg; - Het Lange Land.

In het Actieplan Fiets is de verbinding tussen Het Lange Land en de Broekwegkade d.m.v. een brug opgenomen als een ontbrekende (en dus nog aan te leggen) schakel in het hoofdfietsnetwerk.

Verbindend fietsnetwerk Tot het verbindend fietsnetwerk in het plangebied behoren:

- De Slootweg en de verbindingen tussen de Slootweg en het Vestingpad en Aziëweg; - Het Vestingpad tussen de Schansbaan en het doorsteekje naar de Omleidingsweg; - Het fietspad tussen de Broekwegkade en het noordoostelijke deel van het 'rondje Meerpolder'.

Overig Tot deze categorie behoren alle niet genoemde wegen en paden voor zover deze zijn opengesteld voor fietsverkeer.

VoetgangersIn het plangebied zijn diverse recreatieve wandelpaden beschikbaar. Daarnaast kunnen voetgangers over de fietspaden lopen en liggen langs de Aziëweg en langs Het Lange Land recreatieve wandelpaden. Ook kunnen voetgangers gebruik maken van de Slootweg en Broekwegkade.

3.4.3 Openbaar vervoer

In het plangebied is geen regulier openbaar vervoer aanwezig. De spoorlijn Den Haag – Gouda en Randstadrail liggen op grote afstand. Er is geen lijnbusdienst die het gebied aandoet en hier zijn ook geen plannen voor in de voorzienbare toekomst.

Als uitzondering op bovenstaande kan genoemd worden dat de ouderenbus in de zomermaanden het gebied wel aandoet en de Regiotaxi is beschikbaar. Dit is een openbaar deeltaxisysteem met vervoer van deur tot deur.

3.4.4 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012) en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012).

In het plangebied liggen langs de Noord Aa een paar parkeerterreinen. Daarnaast mag langs de Aziëweg ten noorden van de Planbaan in de berm worden geparkeerd. Op diverse momenten is de parkeerdruk hoog. De situatie is echter nog wel acceptabel.

Ook op andere locaties in het plangebied liggen bij de diverse voorzieningen parkeerplaatsen. Ook hier kan de parkeerdruk op diverse momenten hoog zijn maar is de situatie wel acceptabel.

De categorie-indeling van de wegen binnen het plangebied blijft onveranderd. Verder zijn er geen grote nieuwe infrastructurele projecten voorzien die gevolgen hebben voor de verkeersstructuur. De wegen hebben de bestemming 'Verkeer' of 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

De delen van het openbaar gebied, die in gebruik zijn voor verkeer of parkeren hebben een verkeersbestemming gekregen.

3.5 Werkgelegenheid, Bedrijvigheid En Voorzieningen

In het plangebied is de volgende bedrijvigheid aanwezig:

  • 1 agrarisch bedrijf
  • 2 gemalen, waarvan 1 met opslag en beheersruimte
  • 1 surfschool met ondergeschikte niet-zelfstandige detailhandel
  • 1 paardenpension
  • 4 horecabedrijven

Verder zijn in het gebied onder andere watersportverenigingen, een hardloopvereniging en een scouting groep gevestigd. Langs de Slootweg wordt grond gebruikt door tuinders en kwekers.

In het plangebied zijn geen gemeenschappelijke voorzieningen aanwezig.

3.6 Kabels En Leidingen

In het plangebied ligt op de oostelijke oever van de Benthuizer plas één ondergrondse watertransportleiding ten behoeve van de regionale drinkwatervoorziening. Deze leiding heeft in het plan de dubbelbestemming Leiding-Water gekregen.

Voor het overige zijn in het plangebied geen relevante kabels en leidingen, dan wel andere nutsvoorzieingen aanwezig die planologisch juridisch beschermd moeten worden in het bestemmingsplan.

Schansbaan 90
In de directe omgeving van de locatie zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan

4.1 Planvorm

Het bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied gaat grotendeels uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn. Dit betekent dat het plan zoveel mogelijk is gericht op het behoud van de huidige waarden, functies en structuur. Daarbij is ook uitgegaan van bestaande mogelijkheden voor enkele kleinschalige ontwikkelingen in het plangebied: er is sprake van een aantal nog onbenutte bouwmogelijkheden, die (in licht gewijzigde vorm) zijn opgenomen.

In het plangebied zijn enkele kleinschalige wijzigingen opgenomen, die hieronder uiteengezet worden.

4.2 Ruimtelijk-functionele Uitgangspunten Voor Het Plangebied

De verschillende beleidskaders en de aspecten die in de ruimtelijk-functionele analyse zijn beschreven vormen belangrijke bouwstenen voor dit bestemmingsplan. Vanuit deze bouwstenen zijn de ruimtelijk-functionele uitgangspunten voor het bestemmingsplan benoemd. Deze worden in onderstaande subparagrafen nader toegelicht.

De geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan kunnen afwijken van de feitelijke situatie. Zoveel mogelijk zijn de afwijkingen opgenomen op de verbeelding. Voor het overige is een vangnet opgenomen in de regels: daar waar de bestaande, vergunde, maatvoering groter is dan de algemeen toegestane maatvoering wordt de bestaande maatvoering aangehouden als maximaal toelaatbaar.

4.2.1 Bestaande rechten als uitgangspunt

Bij de actualisatie vormen de bestaande bestemmingsplannen het vertrekpunt. Daarbij is ook gekeken naar het feitelijk gebruik van de gronden en naar de planologische mogelijkheden die op grond van vrijstellingen en vergunningen zijn verleend.

Activiteiten die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied legaal uitgevoerd worden, maar niet passen binnen de geldende bestemming krijgen een maatbestemming. Op basis daarvan kunnen de activiteiten die vallen onder deze maatbestemming worden voortgezet. Omschakeling naar een andere bedrijfsactiviteit dan in de bestemming is vermeld kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of - verplaatsing kan dan alleen nog een gelijksoortig bedrijfsactiviteit uitgevoerd worden, of een bedrijfsactiviteit dat past binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie.

Daarnaast biedt het bestemmingsplan het juridisch planologisch kader waarin ook de mogelijke gevolgen voor het milieu worden meegewogen. Vanwege (recente) jurisprudentie en nieuw geldend beleid, dat op de oude bestemmingsplannen nog niet van toepassing was, is een milieuzonering opgesteld binnen het plangebied. Uitgangspunt is dat de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk wordt gemaakt, afgestemd op de nu gevestigde bedrijven.

4.2.2 Zonering

4.2.2 Zonering

Het Noordelijk Plassengebied biedt ruimte voor buitenrecreatie. De groene ruimte vormt het decor om in te wandelen, fietsen, paardrijden, de hond uit te laten, te joggen, enzovoorts. Je kan vanuit de wijken verschillende rondjes maken, maar ook de wijdere omgeving verkennen via fietsroutes, boerenlandpaden, of de rondvaartboot naar Den Haag of Leiden. De verbinding tussen Het Lange Land en de Broekwegkade is nog een ontbrekende schakel in het netwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0005.jpg"

Het Prielenbos en de Benthuizerplas zijn de natuurkernen in het Noordelijk plassengebied. Hier staan natuur en natuurgerichte recreatie voorop. Dit biedt ruimte voor bevordering van de biodiversiteit en natuurbeleving. Stedelijke ontwikkelingen zijn uitgesloten.

In het gebied rondom het strand van de Zoetermeerse Plas is ruimte voor 'vrije' recreatie. De voornaamste opgave is om de indeling van het strand en de ligweides te optimaliseren. Maar ook het beter benutten van het bos voor natuurlijk spelen en vormen van survival en 'avontuur' zijn hier mogelijk. Op het strand vinden regelmatig evenementen plaats.

De Zoetermeerse Plas wordt gebruikt voor verschillende vormen van waterrecreatie. Zeilen, surfen, zwemmen, duiken, roeien kanoën enzovoorts. De gemeente onderzoekt of een vaarverbinding met het buitenwater en het stadswater mogelijk is. De bestrijding van blauwalg is een uitdaging voor zowel de korte termijn, als voor een structurele oplossing voor de lange termijn. De oevers zijn toegankelijk voor oeverrecreatie, zoals het strand, het hondenstrand, maar ook voor wandelingen of om rustig te zitten aan de waterkant.

Aan de noordkant van Het Lange Land liggen verschillende verenigingen. Van hieruit worden diverse activiteiten voor leden georganiseerd. De ruimte rond de verenigingen is zoveel mogelijk openbaar. Aan de zuidkant ligt het wijkpark. Dit wordt vooral gebruikt door bewoners van De Leyens, voor een ommetje, of het uitlaten van de hond.

Rondom de Zoetermeerse Plas liggen momenteel 4 horecalocaties, twee aan de uiteinden van Het Lange Land en twee aan de uiteinden van het strand. Daarnaast is ter hoogte van de voormalige werkschuur een mogelijkheid voor het vestigen van een horecapunt op de huidige parkeerplaats van 't Geertje. Naast deze locaties is geen nieuwe horeca voorzien.

4.3 Wijzigingen In Dit Plangebied

4.3.1 Landschapsplan Noord Aa

Tegelijkertijd met het opstellen van het bestemmingsplan heeft de gemeente het Landschapsplan Noord Aa opgesteld (zie Bijlage 11). Hierin is de visie op het noordelijk plassengebied opgenomen. Onderdeel hiervan zijn onder andere : een zonering, een strandzoneplan, een padenplan en een 'groen' en een 'blauw' beheerplan. Ook zijn mogelijke toekomstige ontwikkelingen opgenomen, zoals een vaarverbinding en de ontwikkeling van de kop van Het Lange Land. Ook bevat het Landschapsplan twee opties voor het completeren van het rondje rond de plas: een rond wijk en een rondje brug. De gemeenteraad heeft op 4 juli 2016 bij de vaststelling van het Landschapsplan Noord Aa besloten tot het in samenspraak uitwerken van de technische, financiële haalbaarheid en vormgeving van de Optie wijk ten behoeve van het Rondje Noord Aa. Het Landschapsplan Noord Aa is op 4 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad, met de volgende uitgangspunten:

a. Zonering. Voor een goede balans tussen natuur en recreatie moeten toekomstige ontwikkelingen passen in de zonering in: natuurkernen, route-gebonden recreatie, `vrije' recreatie, verenigingen, wijkpark, water- en oeverrecreatie en horeca.

b. Aanpak van het padenstelsel rondom de plas. Het creëren van zowel een comfortabele doorgaande fietsroute, als een aantrekkelijk verhard en onverhard wandelpad om het rondje rond de plas aantrekkelijker te maken voor wandelaars, hardlopers en fietsers.

c. Kwaliteitsverbetering kop van het Lange Land. Zorgen voor een kwaliteitsimpuls waarbij de padenstructuur wordt verbeterd, de beplanting duurzaam wordt verjongd, de parkeerplaatsen beter worden ingericht en de bebouwing van de Watersportvereniging, het restaurant en de surfschool wordt vernieuwd en beter ingepast.

d. Onderzoek vaarverbinding. Het onderzoeken van de mogelijkheden en effecten van de verbinding van Zoetermeer met het buitenwater, waarin de ruimtelijke, technische en financiële consequenties in beeld worden gebracht.

e. Uitbreiding parkeerplaatsen noordkant. Onderzoek doen naar de realisatie van een groene overloopparkeerplaats in het bos aan de noordrand.

f. Duurzame omvorming en kwaliteitsverbetering van de beplanting. Er wordt in samenspraak een groene beheervisie opgesteld waarmee richting wordt gegeven aan de duurzame omvorming van het bomenbestand en de vergroting van de groene uitstraling van de oevers.

g. Duurzaam waterbeheer. Er wordt in samenspraak een blauwe beheervisie opgesteld waarmee invulling wordt gegeven aan een duurzaam waterbeheer met een goede waterkwaliteit (met name ten behoeve van de blauwalgbestrijding), voldoende bergingscapaciteit en een passend vaarregime.

Daarnaast is besloten tot het in samenspraak uitwerken van de technische, financiële haalbaarheid en vormgeving van de Optie wijk ten behoeve van het Rondje Noord Aa.

De realisatie van een vaarverbinding, waarvoor een wijziging van de bestemming nodig is, is niet opgenomen in het bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015. De ontwikkeling van de kop van Het Lange Land voorziet niet in een uitbreiding van functies, maar in een betere situering, en mogelijke combinatie, van bestaande functies. Daarom is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid op genomen in het bestemmingsplan. Het strandzoneplan en het padenplan zijn te realiseren binnen de nu al geldende bestemmingen en leiden daarom niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Het Landschapsplan Noord Aa is tot stand gekomen in overleg met de Overleggroep Noord-Aa, die bestond uit omwonenden (waaronder de Community Zoetermeerse Plas), ondernemers en verenigingen.

4.3.2 Gemengd

Na de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan heeft de gemeenteraad op 4 juli 2016 het Landschapsplan Noord Aa vastgesteld met onder andere als uitgangspunt dat “de parkeerplaatsen beter worden ingericht en de bebouwing van de Watersportvereniging, het restaurant en de surfschool wordt vernieuwd en beter ingepast.” In het ontwerpbestemmingsplan was alleen nog rekening gehouden met het mogelijk verplaatsen van de horeca, zonder dat hiervoor een kader was gesteld door de gemeenteraad. Daarom was gekozen voor een uitwerkingsbevoegdheid. In de vorm van een uitwerkingsplan, dat door het college moet worden vastgesteld, was er voldoende mogelijkheid om nadere randvoorwaarden voor de ontwikkeling te bepalen.

Nu het kader, in de vorm van het Landschapsplan Noord Aa, is vastgesteld is er meer duidelijkheid over de gewenste ontwikkeling. Er is nu de bestemming 'Gemengd', opgenomen in plaats van een uitwerkingsbevoegdheid. Dit betekent in de praktijk dat de gewenste ontwikkeling sneller kan worden gerealiseerd, omdat er een tussenstap (het uitwerkingsplan) uit is gehaald. De uitgangpunten voor deze ontwikkeling zijn vastgelegd in het Landschapsplan Noord Aa en het bestemmingsplan. Daarnaast is de gemeente eigenaar is van de grond waardoor gewaarborgd is dat een ontwikkeling met voldoende kwaliteit wordt gerealiseerd. In gesprek met een mogelijke initiatiefnemer voor de horeca, de Watersportvereniging en de Surfschool kan dit, in samenspraak, worden vertaald naar een ontwerp voordat wordt overgegaan tot uitgifte.

4.3.3 Schansbaan 90

Aan de Schansbaan 90 was een restaurant gevestigd. Het restaurant was al geruime tijd niet meer rendabel te exploiteren. De eigenaar wil het pand gaan gebruiken als woning. Hij heeft hiervoor een (uitgebreide) omgevingsvergunning aangevraagd als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning is op 16 februari 2017 verleend. In dit bestemmingsplan is deze ontwikkeling logischerwijs als een gegeven meegenomen.

Het geldende bestemmingsplan voor de gronden Schansbaan 90 is het bestemmingsplan 'Afronding Noordhove'. Het perceel was meegenomen in het bestemmingsplan 'De Leyens-Noordhove' (vastgesteld door de raad 25 maart 2013), maar dit deel is vernietigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak: 201305818/1/R3 van 22 januari 2014).

Gelet op het voorgaande is ervoor gekozen deze ontwikkeling mee te nemen in dit bestemmingsplan. Het perceel ligt in de woonwijk Noordhove aan de rand van de Benthuizerplas. Ten zuiden van het perceel ligt een appartementencomplex. De wijziging van de horecafunctie naar wonen is gelet op de ligging stedenbouwkundig aanvaardbaar.

De ruimtelijke uitstraling van een woning is minder dan van een horecabedrijf (restaurant), vanwege minder verkeersbewegingen en leidt tot een lagere parkeerdruk, waardoor het woon- en leefklimaat, ten opzichte van de situatie met een restaurant, zelfs is verbeterd. De verkeersgeneratie van een enkele woning is dermate gering dat deze niet van invloed is op de verkeersafwikkeling. Daarnaast is voldoende parkeergelegenheid aanwezig, aangezien het aantal aanwezige parkeerplaatsen is gedimensioneerd op mogelijke functies met een grotere parkeerbehoefte dan een enkele woning.

Het pand zal door de eigenaar verbouwd worden. De eigenaar wil een tweede bouwlaag realiseren tot 8 meter hoog en daarboven op een berging (inclusief trapopgang) van 20 m², waarmee de totale hoogte dan 11 m bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0006.png"

figuur 1: impressie Schansbaan 90 met opbouw

De bouwhoogte van het (hoofd)gebouw is daardoor als volgt samengesteld:

- peil = straatniveau + 1 m (is bestaande situatie); - 3.80 m voor de eerste bouwlaag inclusief betonvloer (is bestaande situatie); - 3.14 m voor de tweede bouwlaag inclusief betonvloer (betreft de uitbreiding van het gebouw); - berging/trapopgang van 3 m hoog met een maximum van 20 m².

De bouwhoogte van het hoofdgebouw wordt zodoende gemaximeerd op 8 m. Op het hoofdgebouw mag een 3 m hoge berging/trapopgang met een maximum oppervlakte van 20 m² worden gerealiseerd ten behoeve van een dakterras. Ook is een hekwerk met een maximale hoogte van 1 m toegestaan. De randvoorwaarden die aan het gebouw zijn verbonden zijn opgenomen in Bijlage 6.

De bouw van een verdieping op het gebouw is stedenbouwkundig aanvaardbaar. Er is onderzocht of de daglichttoetreding van nabij gelegen woningen in het naastgelegen appartementencomplex onaanvaardbaar wordt aangetast. Hiervoor is de 30 gradenregel gehanteerd. Bij de 30-gradenregel wordt de hoogte van een nieuw te bouwen gebouw(deel) ten opzichte van de voorgevel, respectievelijk achtergevel van nabijgelegen woningen bepaald, zijnde de oostelijke en westelijke gevel.

De hoogte van het nieuw te bouwen gebouw(deel) mag niet hoger zijn dan de afstand van de voor- of achtergevel van een bestaande tegenoverliggende woning, gedeeld door de factor 1,7 en vermeerderd met 1 meter, gemeten vanaf de bovenkant vloer van de eerste woonlaag van de nabij liggende woning tot de voorgevel. De regel is ook toegepast op de zuidzijde van het nieuwe bouwdeel ten opzichte van het bestaande appartementencomplex.

De extra bouwlaag met opbouw (incl. hekwerk) heeft geen onevenredige gevolgen voor de daglichttoetreding van het naastgelegen appartementencomplex. In de zijgevel van het appartementencomplex, aan de kant van het gebouw Schansbaan 90, zijn drie Franse balkons per etage gesitueerd. Als hier eveneens de 30-gradenregel wordt toegepast, dan is ook voor het appartement op de eerste etage aan die noordzijde nog steeds geen sprake van enige vermindering van daglichttoetreding als gevolg van de verruimde bouwmogelijkheden van het gebouw Schansbaan 90.

De Schansbaan 90 staat ten noorden van het appartementencomplex. Om de gevolgen van een tweede bouwlaag met opbouw voor de schaduwwerking op het naastgelegen appartementencomplex in kaart te brengen is er tevens een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de toename van de bouwhoogte niet leidt tot schaduwwerking, zie Bijlage 5.

De kortste afstand tussen de beide gebouwen is circa 16 m. Het uitzicht vanuit de zijgevel van de appartementen van het appartementencomplex wijzigt nauwelijks. Daarnaast blijft het uitzicht op de Benthuizerplas aan de oostzijde ongewijzigd en wordt opgemerkt dat er op grond van de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen recht op vrij uitzicht bestaat.

Uit voorgaande volgt dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van het naastgelegen woongebouw dan ook niet onevenredig wordt aangetast.

Ecologische randvoorwaarden
De uitbreiding van de steiger rondom het gebouw van 2.50 m naar 3.10 m heeft als mogelijk effect dat de oeverzone iets minder licht krijgt en er daardoor iets minder onderwaterplanten kunnen groeien. Daarnaast kan er sprake zijn van een geringe verstoring door geringe lichtvermindering door het gebruik van een bredere steiger. Deze verstoring zal echter nauwelijks groter zijn dan de huidige verstoring bij de oorspronkelijke steiger en is dan ook verwaarloosbaar. Er zijn dan ook geen ecologische belemmeringen voor het aanleggen van de steiger.

Deze vergroting van de steiger dient wel gecompenseerd te worden door een versterking van het functioneren van de oever. Dit kan door aanplant op kosten van de initiatiefnemer, bijvoorbeeld door het aanplanten van riet op een diepte van 1 m vanuit de oever van de gehele noordkant gelegen langs de parkeerplaatsen. Met deze maatregel zal de oever rond het gebouw in voldoende mate worden gecompenseerd. Voor de vergroting van de steiger zal uitsluitend een vergunning moeten worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland indien palen in het water worden geslagen.

Welstand
Welstand heeft geadviseerd om de opbouw meer in overeenstemming te brengen met de onderbouw, met andere woorden, in verhouding met de onderbouw te brengen. 'Een heel kleine opbouw is niet acceptabel voor Welstand'. Daarnaast dient de ruimte (naast de trapopgang) als kleine berging te worden gebruikt. Een minimale loopruimte van 85 cm is voorgeschreven op grond van het Bouwbesluit. Wanneer de loopruimte kleiner is dan 85 cm, is die ruimte niet bruikbaar als bergruimte. Een opbouw met een oppervlakte van maximaal 20 m² is inmiddels goedgekeurd door de Welstand. Stedenbouwkundig is de oppervlakte van 20 m² eveneens acceptabel, aangezien binnen dit maximale oppervlak de mogelijkheid bestaat om voor dit gebouw tot een aanvaardbare inpassing van een trap en een bergruimte te komen.

Onderzoeken
Een akoestisch onderzoek, is toegevoegd, zie Bijlage 4, alsmede een luchtkwaliteitsonderzoek, zie Bijlage 7. Een bezonningsonderzoek is bijgevoegd in Bijlage 5. De randvoorwaarden zijn opgenomen in Bijlage 6. In hoofdstuk 5 wordt nader op de omgevingsaspecten ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0007.png"

figuur 2 : Schansbaan 90 vanuit de lucht

4.3.4 Zoetermeerse Reddingsbrigade

De Zoetermeerse Reddingsbrigade heeft tijdens het zomerseizoen een gebouw en uitkijktoren nodig van waaruit men toezicht kan uitoefenen op het strand en de plas. De huidige portocabin en de uitkijktoren worden in de zomerperiode geplaatst van 1 mei tot 30 september op het Noord Aa strand.

Burgemeester en wethouders hebben een besluit genomen om de portocabin tot 30 september 2008 te gedogen. In dit bestemmingsplan is voor een gebouw van de Zoetermeerse Reddingsbrigade een bouwvlak opgenomen, waar 100 m² mag worden bebouwd, waarvan 20 m² ten behoeve van een uitkijktoren van maximaal 6 m, binnen de bestemming Recreatie. De bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m. Hiermee is de bestaande situatie gelegaliseerd.

4.3.5 Evenementen locaties

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om evenementenlocaties en het aantal evenementen te begrenzen. In dit bestemmingsplan zijn de gebieden aangeduid waar met enige regelmaat evenementen worden georganiseerd in de buitenlucht.

Het betreft hoofdzakelijk de openbare ruimte (voetgangersgebied) die regelmatig voor tijdelijke evenementen worden gebruikt. Het betreft geen evenemententerreinen die als zodanig zijn ingericht en gedurende een grote periode van het jaar voor evenementen worden gebruikt.

In de gemeentelijke Evenementennota is het begrip 'evenement' als volgt afgebakend: een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, georganiseerd door derden.

In Bijlage 2 bij de toelichting, is een overzicht opgenomen van de jaarlijks terugkerende evenementen in het Noordelijk Plassengebied. Aan de hand van dat overzicht (aantal, duur, geschatte bezoekersaantallen) is een onderverdeling gemaakt in kleine, middelgrote en grote evenementen.

Op basis van de aangevraagde evenementen waarvoor een vergunning wordt verleend blijkt dat het overgrote deel van de evenementen kleinschalig is (niet meer dan 1.500 bezoekers). Dit betreft voor een belangrijk deel ééndaagse evenementen, met uitzondering van het Zovoc evenement dat maximaal 2 dagen mag duren. De jaarlijks terugkerende middelgrote evenementen hebben een maximum bezoekersaantal van 3.500 bezoekers per dag. Er zijn drie grote evenementen per jaar mogelijk met maximaal 5.000 bezoekers per dag en een maximale duur van 2 dagen per evenement (exclusief op- en afbouw), te weten het Beachvolleybal spektakel. Daarnaast vinden er momenteel jaarlijks zo'n 10 kleine seizoensgebonden evenementen op het gebied van sport en muziek plaats (tussen de 100 en 1.500 bezoekers per evenement).

De verwachting is dat met het aantrekken van de economie het aantal initiatieven en aanvragen voor evenementen in het gebied weer zal toenemen. In dit bestemmingsplan wordt dan ook rekening gehouden met een groei in het aantal evenementen. De verwachting is dat het een groei betreft van 2 grote, 2 middelgrote en zo'n 10 kleine evenementen.

Op grond hiervan is in de regels bij dit bestemmingsplan bepaald dat er binnen het Noordelijk Plassengebied jaarlijks maximaal 39 evenementen zijn toegestaan, waarvan:

  • maximaal 33 kleine evenementen per jaar met maximaal 1.500 bezoekers per dag en een maximale duur van 1 dag per evenement (exclusief op- en afbouw), met uitzondering van het Zovoc evenement dat maximaal 2 dagen mag duren;
  • maximaal 3 middelgrote evenementen per jaar met maximaal 3.500 bezoekers per dag en een maximale duur van 2 dagen per evenement (exclusief op- en afbouw);
  • maximaal 3 grote evenementen per jaar met maximaal 5.000 bezoekers per dag en een maximale duur van 2 dagen per evenement (exclusief op- en afbouw).

In de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Zoetermeer is bepaald dat voor evenementen een evenementenvergunning nodig is.

Ten behoeve van evenemententerreinen zijn de volgende bestemmingen aangewezen: Groen, Horeca, Verkeer, Verkeer- Verblijfsgebied, Recreatie, Sport en Water.

4.3.6 Voorwaardelijke verplichting parkeren

In het bestemmingsplan is in verband met het schrappen van het onderdeel parkeren uit de Bouwverordening artikel 26.3 'Voorwaardelijke verplichting parkeren' opgenomen met regels omtrent parkeren.

4.3.7 Wijzigingsbevoegdheden

Er is een wijzigingsbevoegdheid,'Wetgevingzone - wijzigingsgebied - 1', opgenomen binnen de bestemming Agrarisch ten behoeve van de bestemming Wonen of Recreatie. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen binnen de bestemming Recreatie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van Recreatie - paardenpension' bij de wijziging naar de bestemming Wonen -1 in de vorm van een gebiedsaanduiding 'Wetgevingzone – wijzigingsgebied - 2'.

4.3.8 Camperplaatsen

In dit bestemmingsplan zijn 5 camperplaatsen toegestaan binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied met bijbehorende voorzieningen. De bouwhoogte van deze voorzieningen is 3 m. De camperplaatsen worden op het parkeerterrein nabij Happy Moose gerealiseerd als pilot. Gekozen is voor deze locatie als pilot, omdat deze dicht bij de stad is gelegen en een sociaal veilige locatie is. De camperplaatsen kunnen een bijdrage leveren aan de economie van de stad. Op grond van de regels uit de Wet Markt en Overheid mag de gemeente in verband met oneerlijke concurrentie niet om niet camperplaatsen aanbieden. De integrale kosten van goederen of diensten zullen dan ook worden doorberekend in het nog vast te stellen vaste tarief inclusief de afname van water en elektriciteit. Het tarief zal in een nog vast te stellen verordening moeten worden vastgelegd. Over de voorzieningen is nog niets bekend. Gemeentelijke handhavers zullen toezien op een juist gebruik van de camperplekken. Een camperplaats waarop niet overnacht wordt en die geen voorzieningen biedt, wordt aangemerkt als “straatparkeren”. Hiervoor hoeft geen tarief te worden vastgesteld.

4.3.9 Bestemming Gemengd

Na de terinzagelegging van het Ontwerpbestemmingsplan heeft de gemeenteraad op 4 juli 2016 het Landschapsplan Noord Aa vastgesteld (zie Bijlage 11) met onder andere als uitgangspunt dat “de parkeerplaatsen beter worden ingericht en de bebouwing van de Watersportvereniging, het restaurant en de surfschool wordt vernieuwd en beter ingepast.” In het ontwerpbestemmingsplan was alleen nog rekening gehouden met het mogelijk verplaatsen van de horeca, zonder dat hiervoor een kader was gesteld door de gemeenteraad. Daarom was gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid. In de vorm van een uitwerkingsplan, dat door het college moet worden vastgesteld, was er voldoende mogelijkheid om nadere randvoorwaarden voor de ontwikkeling te bepalen.

Nu het kader, in de vorm van het Landschapsplan Noord Aa, is vastgesteld door de raad is er meer duidelijkheid over de gewenste ontwikkeling. In het bestemmingsplan is daarom een bouwvlak opgenomen met de bestemming Gemengd waarin de horeca, groen, surfschool en Zoetermeerse Watersportvereniging zijn opgenomen. Een uitwerkingsplan is niet meer nodig omdat het meteen bij recht mogelijk is gemaakt. De huidige oppervlaktematen van de gebouwen blijven gehandhaafd..

Dit betekent dat in de praktijk de gewenste ontwikkeling sneller kan worden gerealiseerd, omdat er een tussenstap (het uitwerkingsplan) uit is gehaald. De uitgangpunten voor de bebouwing zijn vastgelegd in het Landschapsplan Noord Aa en in het bestemmingsplan. Doordat de gemeente eigenaar van de grond is, wordt gewaarborgd dat een ontwikkeling met voldoende kwaliteit wordt gerealiseerd. In gesprek met een mogelijke initiatiefnemer voor de horeca, de Watersportvereniging en de Surfschool kan dit, in samenspraak met bewoners en omwonenden, worden vertaald naar een ontwerp voordat een omgevingsvergunning wordt verleend.

Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit

In het kader van dit bestemmingsplan is het niet noodzakelijk om milieuonderzoeken te verrichten. Er is geen sprake van een ontwikkeling die meer verkeer met zich meebrengt. Van een verandering in de geluid- en luchtkwaliteitsituatie is dan ook geen sprake. Ook zijn er geen risicovolle inrichtingen in het plangebied aanwezig of is er sprake van een zonering van een risicovolle inrichting die consequenties heeft voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

5.1 Archeologie

In het noordwesten van het plangebied ligt een strook waar de Waarde-Archeologie op ligt. In dit gebied vinden geen ontwikkelingen plaats.

Schansbaan 90
Het betreft een functieverandering en het verhogen van een bestaand pand. Er vindt daarnast geen ingreep in de bodem plaats. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Bodemkwaliteit

Het plangebied ligt in de voormalige polder 't Langeland, later de Zoetermeerse Polder genoemd, en de Palensteinse Polder.

Na ontginning (vervening) van het gebied zijn de polders drooggemalen, hierdoor viel de oude zeeklei droog. Vanaf 1962 is het dorp Zoetermeer flink uitgebreid. Het zand voor het bouwrijpmaken van de, om de oude dorpskern gelegen, polders werd gewonnen uit de nu aanwezige Zoetermeerse Plas, Noordhovense Plas en Benthuizerplas, deze 3 plassen liggen alle in het huidige plangebeid “Plassengebied”.

In het plangebied zijn in de loop der jaren incidenteel bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze locaties worden uitgebreid behandeld in het rapport “Inventariserend onderzoek Plassengebied te Zoetermeer” opgesteld door Milieu Adviesbureau Adverbo (2000) of zijn in te zien bij de sectie Bodem van de gemeente Zoetermeer.

Volgens de BodemKwaliteitsKaart regio Midden-Holland en gemeente Zoetermeer valt het plangebied binnen zone 16: Buitengebied Zuidplas inclusief Zoetermeer. De Bodemfunctieklasse van deze zone is “overige “ (landbouw/natuur), de ontgravingsklasse is landbouw/natuur en de toepassingseis is ook landbouw/natuur.

Bodemverontreiniging in het plangebied 'Noordelijk Plassengebied 2015' kan verwacht worden op locaties waar een onder- of bovengrondse olie-opslagtank aanwezig is (geweest), op plaatsen waar sloten zijn gedempt of erven zijn opgehoogd en/of verhard met onbekend materiaal en op de volgende locatie:

Voormalige stortplaats Noord Aa
Op deze locatie, gelegen ten NNO van de Zoetermeerse Plas, is vanaf 1950 tot 1970 huisvuil gestort. In het verleden is de locatie onderzocht door de provincie Zuid-Holland in het kader van het project NAVOS (Nazorg Voormalige Stortplaatsen), de locatie is bij de provincie bekend onder de naam “Stortplaats Nieuwe Polder” (Wbb-code 6300004). De resultaten van dit onderzoek waren zodanig goed dat in 2013 door de Omgevingsdienst Haaglanden besloten is te stoppen met de monitoring van het grondwater.

Schansbaan 90
De locatie is niet verdacht voor bodemverontreiniging. Er vindt daarnaast geen ingreep in de bodem plaats. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde woonfunctie.

5.3 Geluidhinder

5.3.1 Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder tengevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen. Woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht, wanneer er nieuwe of reeds geprojecteerde geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt dan wel wanneer er nieuwe infrastructuur wordt aangelegd of infrastructuur wordt gewijzigd.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden indien deze mogelijk worden gemaakt binnen de wettelijke geluidszone van een weg. De te realiseren woning ligt binnen de geluidszone van de Schansbaan en de Dijkmanschans. De Bolstraschans, Douschans, Klinckaertschans, Kraijenhoffschans en Schansbaan (69 t/m 111) zijn ingericht als 30 km/uur-zone. De geluidbelasting behoeft op grond van de Wgh formeel geen toetsing aan wettelijke grenswaarden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor een akoestische beoordeling aansluiting gezocht bij de in de Wgh gehanteerde methodiek voor de beoordeling van nieuwe situaties binnen de zone van een bestaande weg.

5.3.2 Akoestisch onderzoek

Schansbaan 90

Er is in het plangebied een opbouw op de woning aan de Schansbaan 90 opgenomen met een maximale bouwhoogte van 8 m. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie Bijlage 4.

Uit de resultaten van het onderzoek, blijkt het volgende:

  1. a. Ten gevolge van de Schansbaan bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van Schansbaan 90 ten hoogste 46 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
  2. b. Ten gevolge van de Dijkmanschans bedraagt de geluidbelasting ter hoogte van het plangebied ten hoogste 42 dB (inclusief aftrek ex artikel 110 g Wgh). Hiermee wordt voldaan aande voorkeursgrenswaarde.
  3. c. Ten gevolge van de Bolstraschans, Douschans, Klinckaertschans, Kraijenhoffschans en de Schansbaan (69 t/n 111), respectievelijk een geluidbelasting optreedt van ten hoogste 30, 34, 12, 24 en 35 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). De geluidbelasting van zowel de Bolstraschans, Douschans, Klinckaertschans, Kraijenhoffschans en Schansbaan 90 (69 t/m 111) is daarmee lager dan de voorkeursgrenswaarde.

De gecumuleerde geluidbelasting (exclusief aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh) bedraagt ten hoogste 53 dB. Een dergelijke gecumuleerde geluidbelasting wordt door de 'Miedema-methode' als een redelijk akoestisch klimaat beoordeeld. Geluid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.

Reservering raillijn

Er is in het plangebied niet voorzien in de verlegging van een bestaande weg of raillijn dan wel in de aanleg van een nieuwe weg of raillijn, of de vestiging of wijziging van een relevante geluidsbron (industrielawaai). Er is een bouwaanduiding opgenomen ten behoeve van een railverbinding, om te voorkomen dat er ontwikkelingen plaatsvinden die eventuele realisatie van de railverbinding belemmeren. Hiervoor is geen geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

5.4 Water

De Zoetermeerse Plas (inclusief de Noordhovense Plas) heeft een recreatieve functie. Er is een zwemstrand, een speelvijver. Er zijn twee jachthaventjes en twee zeilverenigingen. De plas is ontstaan door zandwinning. Het talud onder water is direct vanaf de oever vrij steil.

De plas ontvangt veel water vanuit gemaal De Leyens. Dit gemaal slaat het water uit van de Drooggemaakte Grote Polder en de Nieuwe Driemanspolder. Vanuit de plas wordt het water naar de boezem gepompt, maar er is ook een gemaal om de Wetering, een tussenboezem, van water te voorzien. Vanuit deze tussenboezem zijn diverse inlaten, onder meer voor doorspoeling van stedelijke wateren in de Nieuwe Driemanspolder (stedelijk gebied). Feitelijk wordt er zodoende water rondgepompt en speelt de Zoetermeerse Plas een centrale rol in het stedelijke water en zelfs polderwater.

Om de waterkwaliteit van de Zoetermeerse Plas te kunnen verbeteren moet de Zoetermeerse Plas worden ontkoppeld van het stedelijke- en het agrarische polderwater om minder fosfor en stikstof te ontvangen.

De uitvoeringsmaatregelen om het watersysteem te veranderen en de Zoetermeerse Plas te ontkoppelen zijn nog in onderzoek. De belangrijkste maatregelen zijn voorzien in de derde KRW-cyclus (2022-2027).

In de tussentijd zal worden gezocht naar een tijdelijke oplossing om de blauwalg overlast te voorkomen om de zwemfunctie niet in gevaar te brengen. Het is nog niet duidelijk welke methode zal worden ingezet.

De maatregelen staan de uitvoering van de bestemmingsplan niet in de weg.

Waterplan
Rijnland stelt elke vijf jaar in een Waterbeheerplan vast welke maatregelen nodig zijn om de taken voor droge voeten en schoon water zo goed mogelijk uit te voeren. In het bestaande Waterbeheerplan 2010-2015 (WBP4) heeft Rijnland de maatregelen tot en met 2015 opgenomen. Het Waterbeheerplan 5 (WBP5) beslaat de planperiode 2016-2021. Het ontwerp heeft tot en met 23 december 2015 ter inzage gelegen. De ingediende zienswijzen worden met een beoordeling daarvan, in de vorm van een Nota van Beantwoording in maart 2016 voor definitieve vaststelling van het WBP5 aan de Verenigde Vergadering voorgelegd.

Keur en uitvoeringsregels
Rijnland zorgt voor droge voeten, veiligheid en gezond water. Een belangrijk onderdeel hierbij is het reguleren van initiatieven van burgers en bedrijven die het watersysteem kunnen beïnvloeden. Om ervoor te zorgen dat deze initiatieven geen problemen veroorzaken, stelt Rijnland regels hiervoor. Deze staan in de Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels.

Op 11 maart 2015 heeft het bestuur van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels zijn op 1 juli 2015 in werking getreden. Bij het opstellen van deze nieuwe Keur heeft Rijnland een nieuwe aanpak gebruikt. Niet langer zijn de regels gebaseerd op de gebruikelijke 'nee, tenzij' aanpak, maar gaat Rijnland uit van 'ja, tenzij'. Hierbij geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan en stelt Rijnland regels waar dat moet.

De uitvoeringsregels zijn een nadere uitwerking van de nieuwe Keur die eveneens per genoemde datum in werking is getreden. De Keur en uitvoeringsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlakte water waar mogelijk wordt voorkomen.

Watercompensatie
Vanaf 1 november 2003 is de watertoets van toepassing bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met als doel te voorkomen dat die ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Gelet op de toevoeging van slechts 200 m² verhard oppervlak was compensatie niet nodig. Gelet op de geringe strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Ter hoogte van de Vliegerweide is wel watercompensatie op de plankaart opgenomen in verband met de realisering van het nabij gelegen restaurant.

Schansbaan 90
Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Compensatie is dan ook niet aan de orde.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) van belang. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze (gebiedsgerichte) maatregelen, zowel rijks- als lokalemaatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekenende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.

Op basis van het bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
  • een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
  • een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt, of
  • een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.

5.5.2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Er zijn in het plangebied een enkele kleinschalige ontwikkeling mogelijk gemaakt. Deze zullen niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Daarom is een luchtkwaliteits- onderzoek niet nodig.

Ten aanzien het gebouw aan de Schansbaan 90 is vanuit het aspect luchtkwaliteit een onderzoek uitgevoerd. Deze is toegevoegd als Bijlage 7. Uit de monitoringstool blijkt dat op relatief korte afstand van de wegen die het meeste nabij Schansbaan 90 zijn gelegen de concentraties NO2 en PM10 en PM2.5 ruimschoots onder de grenswaarde van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2.5 zijn gelegen. Ter plaatse van de Schansbaan 90 zijn de optredende concentraties van voornoemde stoffen ten hoogste gelijk aan de in de monitoringstool genoemde concentraties. Het aantal extra verkeersbewegingen door de realisatie van 1 woning aan de Schansbaan 90 bedraagt 8 m.v.t./etmaal. Met een dergelijk aantal verkeersbewegingen is de additionele bijdrage aan de concentratie van de stoffen NO2 en PM10 conform de Wet milieubeheer als niet in betekenende mate te beschouwen.Indien in een worst case situatie ervan uit wordt gegaan dat de emissie van fijn stof (PM10)van de voertuigen volledig uit PM2.5 bestaat zou, inclusief de berekende additionele bijdrage (zie resultaten NIBM-tool), nog steeds ruimschoots voldaan worden aan de grenswaarde voor PM2.5. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit bestaan aldus geen belemmeringen voor vaststelling van het bestemmingsplan.

5.6 Natuurwaarden

5.6.1 Natuurwetgeving

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen worden in het kader van Natura 2000. Deze gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1-1-2017 geldt de Natuurwetgeving. Er geldt een verbod om handelingen of projecten te realiseren of te verrichten die, gelet op instandhoudings- doelstelling, de kwaliteit van deze richtlijngebieden kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten die in dit gebied leven.

Het gebied waar de Schansbaan 90 in is gelegen vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied De Wilck ligt 3,8 km ten noorden van het plangebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS en belangrijke weidevogelgebieden liggen op meer dan 1,8 km afstand van het plangebied. De kleinschalige ontwikkeling leidt op deze afstand niet tot negatieve effecten op de beschermde natuurgebieden. De Natuurwetgeving en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Het terrein is grotendeels verhard. Aangezien het pand is afgedekt met een plat dak, gladde muren heeft en er geen invliegopeningen in het pand aanwezig zijn heeft het pand geen functie voor vleermuizen en broedvogels met vaste nesten.

De uitbreiding van de steiger rondom het gebouw van 2.50 m naar 3.10 m heeft als mogelijk effect dat de oeverzone minder licht krijgt en er daardoor minder onderwaterplanten kunnen groeien. Daarnaast kan sprake zijn van verstoring door licht en geluid door het gebruik van een bredere steiger. Deze verstoring zal niet groter zijn dan de huidige verstoring bij de oorspronkelijke steiger en is meer afhankelijk van het gebruik/gedrag van de bewoners.

De uitbreiding is echter dermate gering en de hoek van de zon is dusdanig dat er slechts sprake is van een klein verlies aan licht en onderwaterplanten.

Deze vergroting van de steiger wordt gecompenseerd door een versterking van het functioneren van de oever, door aanplant op kosten van de initiatiefnemer, bijvoorbeeld door het aanplanten van riet op een diepte van 1 m vanuit de oever van de gehele noordkant gelegen langs de parkeerplaatsen. Met deze maatregel zal de oever rond het gebouw in voldoende mate worden gecompenseerd. Voor de vergroting van de steiger zal een vergunning moeten worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap van Rijnland indien palen in het water worden geslagen.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied moet in principe altijd gekeken worden naar de ecologische aspecten. Er moet worden getoetst of er sprake is van mogelijke negatieve effecten op beschermde soorten zoals de Flora- en Faunawet die geeft. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Voorts moet bekeken worden of er effecten zijn op aangewezen gebieden zoals de Vogel- en/of Habitatrichtlijn.

5.6.2 Natuurwaardenonderzoek

Om te bezien of de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan al dan niet in de weg staat is een verkennend onderzoek gedaan naar de potentiële natuurwaarden in het gebied. Leidend hierin is de informatie aanwezig in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Dit is een gegevens database waarin waarnemingen van flora en fauna uit verschillende bronnen worden ontsloten. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Natuurparagraaf i.v.m. bestemmingsplan Noordelijke plassengebied, Zoetermeer' van 26 september 2014. Dit rapport is in opgenomen in het Natuurwaardenonderzoek, behorende bij deze toelichting.

Het uitgevoerde onderzoek betreft een quick scan, oftewel een verkennend onderzoek, dat tot doel heeft potenties vast te stellen. Feitelijk is het een risico-analyse die aangeeft wat de kans is om op een locatie tegen een beschermde situatie aan te lopen. Hieruit volgt dan of het wel of niet verstandig is om een aanvullend onderzoek te laten doen en wanneer.

Eén van de zaken waarmee de planwijziging rekening dient te houden is de geldende natuurwetgeving. Het Noordelijk Plassengebied is geen Natura 2000-gebied en ligt waar het flora en fauna aangaat vermoedelijk slechts marginaal binnen de invloedsfeer van een Natura 2000-gebied. Het meest nabije Natura 2000-gebied is polder De Wilck.

5.6.3 Resultaten natuurwaardenonderzoek

De resultaten van het Natuurwaardenonderzoek van bSR luiden als volgt:

In figuur 1 is de in de NDFF-uitvoerportaal getekende begrenzing van het Noordelijk Plassengebied weergegeven met daarin de 1897 beschikbare waarnemingen van planten en dieren (zie Figuur 2) voor de periode 01/01/2009 tot en met 20 mei 2014. Hiervan zijn uitsluitend de beschermde (FFwet tabel 2 en tabel 3, vogels met jaarrond beschermd nest of relevant inzake Natura 2000 (Kleine zwaan), en bedreigde soorten geselecteerd (zie Bijlage 1).

In de onderstaande alinea's wordt per soortgroep de relevante functionaliteiten in het kader van de vigerende natuurwetgeving besproken .

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00014-0003_0008.png"

figuur 1. Begrenzing plangebied en waarnemingslocaties van in de NDFF aanwezige natuurdata (zie Bijlage 1 voor overzicht)

5.6.4 Conclusie natuurwaardenonderzoek

De NDFF geeft in beperkte mate informatie over het voorkomen van beschermde soorten planten en dieren in plangebied Noordelijk Plassengebied. Op basis van literatuurstudie en de aanwezige habitat in acht nemende, zijn diverse aanvullingen gegeven met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Gelet op de conserverende aard van het nieuwe bestemmingsplan zal de gunstige staat van instandhouding van populaties van de potentieel aanwezige soorten vrijwel zeker niet in het geding zijn; het open, waterrijke karakter van het plangebied, met natuurlijke oevers, blijft intact. Wel moet bij werkzaamheden als de kap van bomen, sloop van bebouwing en vergraven van oevers op lokale schaal, rekening worden gehouden met beschermde natuurwaarden. In geval van een ruimtelijke ontwikkeling wordt geadviseerd minstens een jaar voor uitvoering een ecologische quick scan uit te voeren en op basis daarvan vast te stellen of nader onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet nodig is. In de meeste gevallen volstaat de Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora- en faunawet om de werkzaamheden op gepaste wijze uit te voeren.

5.6.5 Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  1. a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000);
  2. b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  3. c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van een plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt geen deel meer uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Groene Hoofdstructuur (GHS). De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden Meijendel en berkheide en het gebied De Wilck liggen beide op ongeveer 8 kilometer van het plangebied. Verstorende effecten als geluid en trillingen zullen gezien de afstand geen effect hebben.

Ligging plangebied t.o.v. meest nabije Natura 2000-gebied:

Ammoniak kan een externe werking hebben op een Natura 2000 gebied en dient getoetst te worden. Zelfs bij een uitbreiding van de veestapel (toename productie van ammoniak), zal dit de verstrekking van een vergunning waarschijnlijk niet verhinderen. Het vogel(veen)weide gebied (De Wilck (N2000)), waar ter plaatse bemesting plaatsvindt, is weinig gevoelig voor de depositie van externe stikstof bronnen. Dit in combinatie met de grote afstand maakt, dat het effect van de ammoniak productie in het Noord Aa gebied, een te verwaarlozen externe werking heeft.

Conclusie Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 is niet van toepassing en staat de uitvoering dit bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevis) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevis) legt veiligheidsnorm en op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRIO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (GPS) en ammoniak koelinstallaties. Op grond van het BEVIS zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Rei) voor een aantal bedrijfscategorieën (LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

De risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, waarbij in de normering onderscheid wordt gemaakt in bestaande en toekomstige situaties.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat iemand komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat meerdere personen gelijktijdig overlijden als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand tot waar nog dodelijke slachtoffers vallen). Het groepsrisico is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrootte van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de Fn-curve.

In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die risicocontouren met zich meebrengen. Ook vallen er geen risicocontouren van inrichtingen buiten het plangebied binnen het plangebied. Ook zijn er geen propaantanks aanwezig die een grotere inhoud hebben dan 3m3.

Route gevaarlijke stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet gebeuren.

Gezien de ligging van het plangebied en de daarin gelegen wegen is het niet aannemelijk dat er binnen het plangebied vervoer gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen met een druk hoger dan 16 bar. Gezien het ontbreken van risicobronnen speelt externe veiligheid planologisch geen enkele rol.

Schansbaan 90
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig en vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. In de verdere omgeving van het plangebied zijn wel enkele risicovolle irichtingen aanwezig en is er sprake van transporten van gevaarlijke stoffen. Deze liggen op een dusdanig grote afstand dat deze geen risico vormen voor de woning aan de Schansbaan 90. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.8 Bedrijven En Milieuzonering

5.8.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

De milieuzonering in dit bestemmingsplan vindt plaats aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).

5.8.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. De publicatie vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Met andere woorden, het is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

5.8.3 Milieuzonering in het plan

Het plangebied is te typeren als gemengd gebied, waarbinnen enkele agrarische functies, horeca, recreatieve en sportvoorzieningen en enkele woonfuncties naast elkaar voorkomen. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in het kader van de milieuzonering relevant zijn. Voor het plangebied is de milieuzonering dan ook specifiek toegesneden op de nu voorkomende voorzieningen en bedrijfsactiviteiten van het gebied. Bij de regels van dit bestemmingsplan is een Lijst van bedrijfsactiviteiten, Bijlage 1 gevoegd met de daarbij behorende milieucategorieën.

In het plangebied is een tweetal gemalen en een baggerdepot gelegen. Voor deze activiteiten geldt echter dat de huidige situatie maatgevend is voor de gebruiksmogelijkheden. Dit zal door dit bestemmingsplan niet wijzigen. Er worden immers geen nieuwe woningen toegevoegd en de bestaande woningen zullen niet dichter op een of meerdere van deze inrichtingen gebouwd worden. Andere (bedrijfs)activiteiten op deze locaties zijn op grond van dit bestemmingsplan bij recht ook niet toegestaan.

De maximaal toegestane milieucategorie op gronden met de bestemming 'Sport' is categorie 2. Ook de clubhuizen bij de aanwezige sport- en recreatieve voorzieningen in het plangebied vallen binnen categorie 2 uit Lijst 1 van de VNG-brochure. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk en 10 meter ten opzichte van een gemengd gebied. De afstand tussen deze voorzieningen en de dichtstbijzijnde woning van derden in een rustige woonwijk bedraagt zo'n 40 meter, en ten opzichte van de dichtstbijzijnde woning van derden binnen het plangebied zelf (gemengd gebied) 10 meter.

De aanwezige horecabedrijven in het plangebied zijn in dit bestemmingsplan positief bestemd. Het betreffen horecafuncties die vallen binnen categorie 1 uit Lijst 1 van de VNG-brochure. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstand tussen deze horecabedrijven en de dichtstbijzijnde woning van derden bedraagt zo'n 25 meter. Op grond van het bestemmingsplan zijn alleen horecabedrijven binnen categorie 1 van de Staat van horeca activiteiten toegestaan.

In de directe omgeving van het gebouw aan de Schansbaan 90 vinden geen bedrijfsactiviteiten plaats die nadelige invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse.

Conclusie
In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorggedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven en voorzieningen niet in hun functioneren belemmerd.

5.8.4 Milieuhinder agrarische bedrijven

In het plangebied is één agrarische bedrijven gevestigd aan de Slootweg 2a. Het gaat hierbij om een groothandel in levende dieren, gespecialiseerd in de afzet van slachtlammeren en -schapen. Voor agrarische bedrijven bestaan aparte toetskaders die voor milieuzonering van belang kunnen zijn.

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader luidt als volgt (zie ook tabel 5.1):

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
  • daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.

Tabel 5.1 Geldende waarden/afstanden veehouderijen

diercategorie concentratiegebied niet-concentratiegebied afstand buitenzijde dierenverblijf tot buitenzijde geurgevoelig object
binnen bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 3 ouE/m³ max. 2 ouE/m³ min. 50 m
andere diercategorieën min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object
buiten bebouwde kom diercategorieën Rgv max. 14 ouE/m³ max. 8 ouE/m³ min. 25 m

andere diercategorieën min.50 m per geurgevoelig
object
min. 50 m per geurgevoelig object

Activiteitenbesluit
Recent zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen in bepaalde gevallen maximaal toegestane geurbelastingen (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Conclusie
In de afweging van belangen, die noodzakelijk is bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Door afstandseisen op te nemen in de regels wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

Binnen het bestemmingsplan zijn enkele (kleinschalige) ontwikkelingen toegestaan. Het betreft hierbij echter geen ontwikkelingen die van wezenlijk invloed (kunnen) zijn op het woon- en leefklimaat in het plangebied of waardoor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven wordt ingeperkt.

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8.5 Afwijken van de gebruiksregels

De milieuzonering zoals deze hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van bedrijfsactiviteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De Lijst van bedrijfsactiviteiten geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Met name komt het voor dat een bedrijf als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemeen toelaatbare milieucategorie. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit worden toegelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven die maximaal twee afstandstappen afwijken van de richtafstanden van de op grond van de milieuzonering toegelaten categorie. Dit houdt in dat indien bedrijven uit maximaal categorie 2 zijn toegestaan, kan worden afgeweken van de gebruiksregels voor bedrijven uit maximaal categorie 3.2.

5.8.6 Staat van horeca-activiteiten

De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. Een Staat van horeca-activiteiten behorende bij de regels van een bestemmingsplan kan worden gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten.

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horecabedrijven biedt de zonering lijst uit de publicatie 'Bedrijven en milieu zonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VANG) een goed vertrekpunt. De daarin gehanteerde grove benadering behoeft echter voor de opstelling van een in de praktijk bruikbare Staat van horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering.

Bij de opstelling van de Staat van horeca-activiteiten zijn de volgende vormen van hinder in aanmerking genomen:

  • geluidhinder (zowel door afzonderlijke inrichtingen als cumulatief);
  • verkeers aantrekkende werking;
  • parkeerdruk.

In aanvulling op de gegevens uit de VNG-uitgave is voorts gebruik gemaakt van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:

  • de voor de verschillende soorten horecabedrijven over het algemeen gebruikelijke openingstijden die voor het optreden van hinder relevant zijn (het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hanteert immers voor de dag-, avond- en wachtperiode verschillende normen);
  • de mate waarin een bedrijf naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto, brommer of scooter aantrekt.

Op grond hiervan worden drie categorieën onderscheiden in de Staat van horeca-activiteiten die is opgenomen als Bijlage 2 bij de regels:

Categorie 1 "Lichte horeca"
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avond geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.

Categorie 2 "Middel zware horeca"
Horecabedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars of zalen verhuur. Tevens vallen onder deze categorie horecabedrijven die in beginsel overdag en 's avond geopend zijn met een grote verkeersaantrekkende werking.

Categorie 3 "Zware horeca"
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend moeten zijn en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder met zich mee kunnen brengen (verkeers aantrekkende werking en daarmee gepaard gaande hinder op straat alsmede parkeeroverlast). Hieronder vallen o.m. dancings, discotheken en party centra.

5.8.7 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplan regeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

5.9 Verkeer En Parkeren

Schansbaan 90
Ten aanzien van het aspect verkeer en parkeren geldt dat een woning minder verkeer genereert en parkeergelegenheid behoeft dan een restaurant. De verkeersgeneratie van een enkele woning is dermate gering dat deze niet van invloed is op de verkeersafwikkeling. Daarnaast is voldoende parkeergelegenheid aanwezig, aangezien het aantal aanwezige parkeerplaatsen is gedimensioneerd op mogelijke functies met een grotere parkeerbehoefte dan een enkele woning.

5.10 Strategische Milieu-beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan gaat in beginsel uit van de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden die reeds op basis van de geldende planologische regelingen mogelijk zijn en kent daarnaast nog enkele kleinschalige onbenutte bouwmogelijkheden. De in het bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkelingen betreffen geen activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectentrapportage een verplichting bestaat om - al dan niet na een eventuele beoordelingsprocedure en milieueffectenrapportage op te stellen. Daarbij is van belang dat mede gezien het gestelde in hoofdstuk 5 (en de bijbehorende bijlagen) niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat uitvoering van dit bestemmingsplan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Gebleken is dat de optredende effecten binnen de geldende norm- en regelstelling blijft. Het opstellen van een milieueffectrapportage dan wel het doorlopen van een formele m.e.r.- beoordelings- procedure is niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Aard Van Het Bestemmingsplan

6.1.1 Planvorm

Het bestemmingsplan biedt voor de bestaande woonbebouwing en voorzieningen in het plangebied een grotendeels consoliderende functie en staat een enkele nieuwe ontwikkeling toe.

De juridische planvorm is erop gericht de aanwezige functies te behouden. Gezien het gewenste behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van het Noordelijk Plassengebied is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Deze planvorm maakt het mogelijk alle aanwezige functies in het plangebied te voorzien van een gedetailleerde bestemmingsregeling waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het gebied als zodanig kan worden beheerd en behouden.

6.1.2 Standaard opbouw verbeelding en regels

In het bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015 is gebruik gemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan.

Uitgangspunt is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn daarnaast eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.

6.1.3 Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de sommige gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Bij de meeste bestemmingen, zoals bijvoorbeeld 'Groen', 'Verkeer', 'Wonen' en 'Agrarisch' geldt vaak een bestemmingsvlak. De reden hiervoor is dat zodoende enige flexibiliteit wordt geboden in de locatie waar gebouwd mag worden. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarbinnen bebouwing is toegestaan en kan voorzien zijn van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Als geen bouwvlak is aangegeven staat in de bouwregels waar gebouwd mag worden.

6.1.4 Aanduidingen

Op de plankaart is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringsaanduidingen, waaronder bijvoorbeeld de goot- en bouwhoogte, het maximum bebouwingspercentage en het aantal wooneenheden.
Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'bedrijfswoning' en 'nutsvoorziening'.

6.2 Planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregel

6.2.1 Inleidende regels

6.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruik gemaakt van aanduidingen om functies nader te specificeren.

6.3 Algemene Regels

6.3.1 Antidubbeltelregeling

De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

6.3.2 Algemene afwijkingsregels

6.3.3 Overige regels

6.4 Overgangs- En Slotregels

6.4.1 Overgangsrecht

Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.

6.4.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Dit plan is economisch uitvoerbaar. Er vloeien geen kosten voort uit dit plan, waarvoor dekking gezocht dient te worden. Feitelijk dient dit plan er mede voor om een bestaande situatie van de geplaatste containers en een gebouw te legaliseren alsmede een etage op het gebouw aan de Schansbaan 90 mogelijk te maken. De kosten komen voor rekening van de initiatiefnemers.

7.2 Planschade

Er is geen sprake van een bouwplan of verplicht kostenverhaal bij de functiewijziging van de Schansbaan 90 en de toevoeging van een extra bouwlaag. Voor deze locatie is wel een planschadeovereenkomst afgesloten met de initiatiefnemer.

7.3 Grondexploitatie

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening is aangewezen als bouwplan:

De bouw van één of meer woningen; De bouw van één of meer andere hoofdgebouwen; De uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met één of meer woningen; De verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; De verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt; De bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte. In het onderhavige bestemmingsplan is in bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de exploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie)
  2. 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, danwel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden en bouwplannen vast te stellen;
  3. 3. het stellen van eisen van de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, danwel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, danwel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan bouwplannen, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, zijn voorgenomen, zijn eigendom van de gemeente. Het gaat om het mogelijk maken van de bouwplannen aan het Lange Land 5 (waar thans een restaurant en de surfschool zijn gevestigd ) en het Lange Land 2 (Zoetermeerse Watersportvereniging). Tevens wordt de realisatie van een gebouw met een uitkijktoren aan het strand mogelijk gemaakt. Aangezien de gronden eigendom zijn van de gemeente, kan eventueel kostenverhaal via een gronduitgifte plaatsvinden.

Er bestaat op basis van het bovenstaande voor het onderhavige bestemmingsplan geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Gezien het karakter van dit bestemmingsplan is er een inspraakfase worden gehouden. Hoewel er geen sprake is van grootschalige wijzigingen in het plangebied, maar wel enkele kleine wijzigingen, is het voorontwerpbestemmingsplan in de inspraak gebracht voor een ieder. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen en voorafgaand hieraan is een inspraakavond georganiseerd. Het voorontwerpbestemmingsplan is naar de betrokken instanties en overlegpartners gezonden, alsmede naar de commissie Stad voor aandachtspunten. Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan bij de buurgemeenten gepubliceerd.

Vanaf 20 november 2015 heeft het voorontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken.

Ambtshalve en naar aanleiding van de vooroverlegreacties en inspraakreacties en de aandachtspunten van de commissie Stad is het bestemmingsplan enigszins aangepast. De vooroverlegreacties en inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota vooroverleg- en inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015, opgenomen in Bijlage 8. .

Op 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met het ontwerpbestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015 met bijbehorende stukken (zie Bijlage 14).

Het ontwerpbestemmingsplan met bijbehorende stukken hebben vanaf vrijdag 27 mei 2016 voor zes weken ter inzage gelegen. Zienswijzen konden worden ingediend bij de gemeenteraad.

Tijdens de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn 30 zienswijzen ingediend. Buiten deze termijn zijn nog 2 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota zienswijzen, maart 2017. De Nota Zienswijzen is bijgevoegd in Bijlage10, maart 2017.

De zienswijzen zijn aanleiding geweest tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan. Tevens is een aantal ambtelijke aanpassingen doorgevoerd. Alle aanpassingen ten opzichte van het ontwerp zijn opgenomen in de Nota aanpassingen, Bijlage 9, maart 2017.

Op 18 april 2017 heeft de hoorzitting in de raadscommissie Stad plaatsgevonden.

De gemeenteraad heeft vervolgens op 29 mei 2017 de Nota zienswijzen bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015 en het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd bij het bestemmingsplan (zie het vaststellingsbesluit).

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

De concretisering van ruimtelijk beleid eindigt niet op het moment van verkrijgen van rechtskracht van het bestemmingsplan. Integendeel, de uitvoering van het plan is evenzeer integraal onderdeel van het beleids- en planproces en maakt daarom deel uit van de planhorizon. Eén van de belangrijkste elementen van de uitvoeringsfase is de handhaving van de in het plan opgenomen regels door de verantwoordelijke overheid en de naleving daarvan door de betrokken burgers, bedrijven etc.

Handhaving van regels - ook en niet in de laatste plaats regels uit het bestemmingsplan - is door een aantal ingrijpende gebeurtenissen (de cafébrand in Volendam, de vuurwerkramp in Enschede, het parkeerdek in Tiel en de Schipholbrand) weer volop in de aandacht komen te staan. Voor een goed handhaafbaar bestemmingsplan moet aan een aantal randvoorwaarden worden voldaan:

  • heldere en overzichtelijke regels;
  • bekendheid van de gebruikers met de regels;
  • toezicht op de naleving van de regels door de overheid en
  • een effectieve en gecoördineerde inzet van handhavingsinstrumenten.

Zowel voor de verantwoordelijke overheid als voor de partijen in het plangebied is van belang dat het plan zo helder mogelijk is in zijn bedoelingen en de manier waarop daaraan door middel van regels en het toekennen van bestemmingen uitvoering wordt gegeven. Hoe genuanceerder het beleid is dat beoogd wordt in het plangebied, des te ingewikkelder dreigen de regels al snel te worden. De mate van handhaafbaarheid wordt daarmee onvermijdelijk complexer.

8.2 Heldere En Overzichtelijke Regels

In het bestemmingsplan is gestreefd naar een zo groot mogelijke duidelijkheid en overzichtelijkheid van de regels.

8.3. Bekendheid van de gebruikers met de regels

Ook al streeft de gemeente naar een duidelijk plan met heldere en overzichtelijke regels, dan nog blijft nadrukkelijk de noodzaak bestaan om alle betrokkenen vertrouwd te maken met de regels en hun toepassing.

Daarvoor is gerichte voorlichting aan de gebruikers van het plangebied noodzakelijk, zowel tijdens het proces van totstandkoming van het plan als in de uitvoeringsfase daarna. In elk geval is van belang dat door middel van gerichte voorlichting voor de gebruikers duidelijk wordt voor welke activiteit (zowel gebruik als bouwen) welke vergunning vereist is en welke activiteiten per definitie verboden zijn. Tijdige en gerichte voorlichting zorgt er - en dat is met name in het kader van handhaving belangrijk - ook voor dat gebruikers zich voor het rechtvaardigen van overtredingen niet kunnen verschuilen achter het excuus van onbekendheid en onwetendheid. Het gehele informele en formele bestemmingsplantraject is omkleed met voldoende momenten voor gerichte (zowel algemene als voor specifieke doelgroepen bedoelde) voorlichting. Daarbij is c.q. wordt gebruik gemaakt van publicaties, de gemeentelijke website, e.d.

8.4. Toezicht op naleving van de regels

Voor de geloofwaardigheid van de regels is het van belang dat er voldoende zekerheid bestaat over (effectieve) controle op de naleving daarvan. Wanneer het gaat om bouwen informeren gebruikers zich meestal zorgvuldig over de desbetreffende regels. Dat heeft alles te maken met de relatieve onuitwisbaarheid van bouwen en de hoge kosten wanneer bij het overtreden van de regels de oude situatie moet worden hersteld. Er bestaat op dit vlak een vrij breed gedragen normbesef. Uiteraard staat of valt ook hier de geloofwaardigheid van de regels met controle, gevolgd door de inzet van handhavingsinstrumenten wanneer sprake is van afwijkingen of overtredingen. Het bestemmingsplan, aangevuld met de reguliere bouw- en milieuwetgeving, biedt hier een stevig toetsings- en handhavingskader. Gelet op het belang en de kwetsbaarheid van het plangebied zal hiervan in de uitvoeringsfase gecoördineerd gebruik worden gemaakt.

Op het vlak van de gebruiksregels ligt een en ander aanzienlijk gecompliceerder. Gebruik in strijd met het plan is vaak niet direct zichtbaar en zelfs na enige tijd nog uitwisbaar. Gebruik van bijvoorbeeld (voormalige) bedrijfsgebouwen met een agrarische bestemming voor andere dan agrarische doeleinden vindt veelal plaats achter gesloten deuren en begint kleinschalig, maar breidt zich meestal langzaam maar zeker uit. Voordat een dergelijke ontwikkeling door de verantwoordelijke overheid wordt geconstateerd zijn soms jaren verstreken. Hierdoor kan sprake zijn van het ontstaan van een al dan niet bewust gedoogde situatie die uiteindelijk de vraag opwerpt of het betreffende gebruik al dan niet positief bestemd moet worden.

Ook al wordt strijdig gebruik pas na verloop van tijd geconstateerd, dan dient toch in beginsel direct handhavend te worden opgetreden om rechtsverwerking te voorkomen. Van geval tot geval moet worden beoordeeld of en in hoeverre afwijkend gebruik van gronden en bouwwerken past binnen de filosofie en doelstellingen van het plan, en of medewerking kan worden verleend aan het zoeken naar een oplossing die ook voor de gebruiker acceptabel is.

Evenals afwijkend gebruik van opstallen is afwijkend gebruik van gronden in het veld vaak niet eenvoudig te constateren respectievelijk tijdig te beoordelen. Meestal gaat het om vormen van grondgebruik die strijdig zijn met de in het plan gegeven bestemmingen. Bekende voorbeelden zijn het verwijderen van houtopstanden langs agrarische gronden of het tijdelijk gebruik voor recreatieve doeleinden in de vorm van kampeerplaats of opslag-/stallingsplaats voor caravans en andere goederen. Het diepploegen of dieper ontwateren in ecologisch waardevolle (agrarische) gebieden is ook zo'n voorbeeld.

Voor de gebruikers van de gronden is van belang dat zij (kunnen) weten welke activiteiten wel en niet toelaatbaar zijn.

Met name de regels voor het gebruik van gronden vallen eigenlijk buiten het bereik van het reguliere bouw- en woningtoezicht. Om ook hier bij de effectieve inzet van handhavingsinstrumenten meer winst te behalen zal aandacht worden besteed aan de coördinatie van een goed samenspel tussen de verschillende toezichthouders en handhavers, maar zal ook worden ingezet op een goed samenspel met en vertrouwen bij de gebruikers.

8.5. Conclusies

De conclusie is gerechtvaardigd dat met de vaststelling van het bestemmingsplan het planproces nog niet is afgerond. Ook in de uitvoeringsfase op het gebied van communicatie, toezicht en handhaving dienen blijvende inspanningen te worden verricht. Uiteraard is het van belang dat reeds bij het opstellen van ruimtelijke plannen (en overige regelgeving) terdege rekening wordt gehouden met de uiteindelijke handhavingsfase.

Handhaving staat de laatste jaren zowel nationaal als regionaal gezien hoog op de politieke agenda. De handhaving van wetten en regels verdient nadrukkelijk aandacht, ook waar het de handhaving van het bestemmingsplan betreft en zeker ten aanzien van groengebieden met lintbebouwing met her en der belangrijke cultuurhistorische waarden. De gemeentelijke organisatie zal daartoe moeten voorzien in voldoende handhavingscapaciteit, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek Noordelijk Plassengebied

Bijlage 1 Natuurwaardenonderzoek Noordelijk Plassengebied

Bijlage 2 Overzicht Jaarlijks Terugkerende Evenementen

Bijlage 2 Overzicht jaarlijks terugkerende evenementen

Bijlage 3 Gebiedsdocument Zoetermeerse Plas

Bijlage 3 Gebiedsdocument Zoetermeerse Plas

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Schansbaan 90

Bijlage 4 Akoestisch onderzoek Schansbaan 90

Bijlage 5 Bezonningsonderzoek Schansbaan 90

Bijlage 5 Bezonningsonderzoek Schansbaan 90

Bijlage 6 Randvoorwaarden Schansbaan 90

Bijlage 6 Randvoorwaarden Schansbaan 90

Bijlage 7 Luchtkwaliteitsonderzoek Schansbaan 90

Bijlage 7 Luchtkwaliteitsonderzoek Schansbaan 90

Bijlage 8 Nota Vooroverleg- En Inspraakreacties Voorontwerpbestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 8 Nota vooroverleg- en inspraakreacties voorontwerpbestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 9 Nota Aanpassingen Bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 9 Nota aanpassingen bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 10 Nota Zienswijzen Bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 10 Nota zienswijzen bestemmingsplan Noordelijk Plassengebied 2015

Bijlage 11 Landschapsplan Noord-aa 2016

Bijlage 11 Landschapsplan Noord-Aa 2016

Bijlage 12 Oplegnotitie Akoestisch Onderzoek

Bijlage 12 Oplegnotitie akoestisch onderzoek

Bijlage 13 Oplegnotitie Natuurwaarden

Bijlage 13 Oplegnotitie Natuurwaarden

Bijlage 14 B&w-besluit 17 Mei 2016

Bijlage 14 B&W-besluit 17 mei 2016

Bijlage 15 B&w Besluit 28 Maart 2017

Bijlage 15 B&W besluit 28 maart 2017