Voorweg 66, 68 en 96
Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer
Onherroepelijk op 09-08-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanbouw
een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar bepaalde regels gelden ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten tot en met milieucategorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze betrekking hebben op:
- administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied;
- het houden van een webshop of een bed en breakfast;
- ambachtelijke bedrijvigheid,
waarbij geldt dat deze activiteiten door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel en horeca.
1.4 archeologische waarde
de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.
1.5 archeologisch deskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
1.6 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht, zoals een fietsenmaker, kledingreparatiebedrijf, lijstenmakerij, naaiatelier, sleutelmakerij, schoenreparatiebedrijf en klompenmakerij.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.10 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf, winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine,toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.
1.11 begane grond
bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.
1.12 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0637.BP00022- met bijbehorende regels en bijlagen.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouw en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.26 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een erf en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.27 erfbebouwing
functioneel met een hoofdgebouw verbonden daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping.
1.28 fte
fulltime equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek.
1.29 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.30 geometrische plaatsbepaling
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.
1.31 hoofdgebouw
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt. Op hetzelfde bouwperceel kunnen meerdere gebouwen als een hoofdgebouw worden aangemerkt.
1.32 nutsvoorziening
voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.
1.33 parkeergelegenheid op eigen terrein
een gebouwde of ongebouwde voorziening op eigen terrein met een minimale lengte van 6 m en een minimale breedte van 2,5 m, geschikt en toegankelijk voor het stallen van een auto.
1.34 peil
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk; - c. in overige gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.
1.35 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.36 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.37 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn.
1.38 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen als genoemd in lid 2.7;
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.3 goothoogte
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.4 inhoud
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 vloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsverguning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepsassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van maximaal 100 m2;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
4.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag is ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van bouwen, zoals bedoeld in lid 4.2 onder b en kan in dat kader onder meer de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:
- a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarde in de bodem kan worden behouden;
- b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
- c. de verplichting om de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waterstaat - Waterkering
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
- b. het bouwen ingevolgde de secundaire bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 5.1.2 mag uitsluitend geschieden nadat de aanvrager positief advies heeft overgelegd van de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit plan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
- b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
- c. het bouwen van nutsvoorzieningen met een hoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2.
7.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.1 mag alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen
Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:
- a. in de eerste plaats de regels van Artikel 4 Waarde - Archeologie;
- b. in de tweede plaats de regels van Artikel 5 Waterstaat - Waterkering.
8.2 Aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Voorweg 66, 68 en 96.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
Het doel van de herziening van dit bestemmingsplan is de ontwikkeling van in totaal vier woningen op de percelen Voorweg 66, 68 en 96 mogelijk te maken.
Oorspronkelijk was het mogelijk om vijf woningen op grond van het geldende bestemmingsplan "Voorweggebied 2001" te realiseren, maar de aanvrager wenst vier woningen te realiseren, dus één minder dan met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is. Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn er geen ruimere bouwmogelijkheden, ook niet met toepassing van de aanwezige wijzigingsbevoegdheden.
De plannen voor het perceel Voorweg 66 zijn in strijd met de wijzigingsbevoegdheid omdat de bestaande bedrijfsloods blijft behouden. Deze is groter dan een bijgebouw, waardoor het gebouw een aparte regeling krijgt. Hierin is in de wijzigingsbevoegdheid niet voorzien.
Het perceel Voorweg 68 is aan de achterkant afgesneden door een opslag van het voormalige tuincentrum. Hierdoor is het perceel in de oude situatie niet diep. In de nieuwe situatie wordt het perceel uitgebreid met de achterliggende gronden. Hierdoor wordt bij een nieuwe woning het bouwvlak dieper dan in de bestaande situatie.
Voor het perceel Voorweg 96 is het vanuit stedenbouwkundige aspecten beter om twee woningen achter elkaar in lijn te realiseren. Dit is in strijd met de wijzigingsbevoegdheid.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het bestemmingsplangebied heeft betrekking op vier bouwpercelen aan de Voorweg 66, 68 en 96. De bouwvlakken in dit bestemmingsplan zijn vergroot ten opzichte van het geldende bestemmingsplan "Voorweggebied 2001".
Het plangebied wordt begrensd door:
- aan de noordzijde de Amerikaweg en de RandstadRail; - aan de oostzijde de Afrikaweg en het Stadscentrum; - aan de westzijde het Westerpark; - aan de zuidzijde de Stadsboerderij Het Buitenbeest.
De ligging van het plangebied en de begrenzing van het plangebied zijn geïllustreerd op figuren 1.1 en 1.2.
Figuur 1.1 ligging in de gemeente Zoetermeer
Figuur 1.2 ligging van de locaties in het plangebied
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorweggebied 2001" dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2002 en door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd op 17 juni 2003.
Tabel 1 geeft het vorige bestemmingsplan voor het plangebied aan:
Tabel 1: Overzicht geldende bestemmingsplannen
Nr. | bestemmingsplan | vaststelling Raad | goedkeuring GS | ||
3.13 | Voorweggebied 2001 | 25 november 2002 | 17 juni 2003 |
Kaart 1.3: Kaart geldende bestemmingsplan 'Voorweggebied 2001' en met daarop rood de bouwpercelen en kavels aangegeven.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met het rijksbeleid.
2.1.2 Nota "Anders omgaan met water" (2000)
In de Nota "Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21e eeuw" (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een "watertoets" voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.
Het bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de bestaande ruimte voor water. Er is namelijk sprake van een geringe afname van de hoeveelheid verharding. De watertoets is opgenomen in paragraaf 5.6.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Op 2 juli 2010 hebben provinciale staten van Zuid-Holland provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. Op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 hebben provinciale staten de provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerrd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de Actualisering 2011.
In de structuurvisie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
In de Visie op Zuid-Holland is het provinciale belang geordend aan de hand van vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Bij de structuurvisie horen twee kaarten: de Functiekaart 2020 en de Kwaliteitskaart 2020. Op de Functiekaart is het plangebied aangeduid als "Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer". Stedelijk gebied met hoogwaardig openbaar vervoer is omschreven als delen van het stedelijk gebied die in de nabijheid liggen van haltes van hoogwaardig openbaar vervoer van het Zuidvleugelnet. Op de Kwaliteitskaart 2020 is het plangebied aangeduid als "Stedelijk netwerk met hoogwaardig openbaar vervoer". Stedelijk netwerk is gedefinieerd als een stadsgebied bestaande uit samenhangende stedelijke agglomeraties en kernen die gekoppeld zijn aan het Zuidvleugelnet, alsmede de mainport Rotterdam en de Greenport Westland/Oostland.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland".
2.2.2 Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland"
De provinciale belangen aangegeven door vijf integrale opgaven, zoals opgenomen in de structuurvisie, zijn verankerd in de Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland" die net als de structuurvisie op 2 juli 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen over de inhoud van bestemmingsplannen en de toelichting van bestemmingsplannen. In het kader van dit bestemmingsplan is met name het artikel 1 (Bebouwingscontouren) van belang. Op grond van dit artikel mag geen verstedelijking buiten de bebouwingscontour plaatsvinden. Het projectgebied ligt binnen de bebouwingscontour van Zoetermeer.
Op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 hebben provinciale staten de provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerrd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de Actualisering 2011.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland".
2.2.3 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie die is vastgesteld door provinciale staten op 2 juli 2010.
Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.
Het bestemmingsplangebied ligt niet in een van deze topgebieden. Uit bijgaande kaart blijkt dat er een lage trefkans is, zodat er geen strijd is met de visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland.
Het dijklichaam van de Voorweg en de Voorwegwetering is een mogelijke ontginningsbasis van het dorp Zoetermeer en bevat bewoningsresten uit de vijftiende eeuw en nieuwer. Op de kaart van de Cultuurhistorische hoofdstructuur (zie kaart 2) van de provincie Zuid-Holland heeft dit gebied overigens een kleine trefkans op archeologische waarden.
Op de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) van de provincie Zuid-Holland staat dat er een lage trefkans is op archeologische vondsten. Nader archeologisch onderzoek kan dan ook in dit stadium achterwege blijven.
Kaart 2: Indicatieve Waardenkaart provincie Zuid-Holland
2.3 Regionaal Beleid Stadsgewest Haaglanden
2.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP 2020)
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP 2020) vastgesteld.
Het RSP 2020 is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor locale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het RSP 2020 richt zich op 2020 (met een doorkijk naar 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc. Eén van de prioriteiten binnen het RSP 2020 is de herstructurering en het intensiever gebruik van stedelijke wijken.
Op kaart 1 van het RSP 2020, "Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030" is het projectgebied aangeduid als "verdichten binnen bestaand stedelijk gebied". Dit betekent dat de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. Hierbij moeten karakter- en structuurbepalende niet-bebouwde ruimten worden gehandhaafd en de aanwezige cultuurhistorische waarden in acht worden genomen.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten van het RSP 2020.
2.3.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan Rijnland
Op 1 januari 2010 is het nieuwe Waterbeheerplan 4 (2010-2015) van Rijnland van kracht geworden. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het Waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2009
Op 22 december 2009 is een nieuwe keur in werking getreden. Een nieuwe keur was nodig, vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn in deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2009 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een waterwetvergunning. De keur is derhalve een belangrijk instrument om het watersysteem op orde te houden. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur 2009 horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Voorkeursvolgorde voor afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit artikel 29 a van de Wet milieubeheer en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
- g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen van een berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
- handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld door middel van controleputjes op de erfgrens);
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand- slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- aangepaste gladheidbestrijding;
- het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer en het Hoogheemraadschap Schieland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.2 van deze plantoelichting nader toegelicht.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie 2030
Als opvolger en actualisatie van het Masterplan 2025 is de Stadsvisie 2030 opgesteld. Deze is op 15 december 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De kernopgave van de Stadsvisie is om de bestaande kwaliteiten te behouden en te versterken. De hoofdopgave tot 2030 bestaat onder andere uit:
- het vast blijven houden aan een groene, stedelijke woonomgeving en een dynamisch volwaardig stedelijk centrum;
- als onderdeel van Haaglanden, samenwerken binnen een regio waar voldoende arbeidsplaatsen beschikbaar zijn die aansluiten op het arbeidsaanbod in Haaglanden.
In opgave 3 van de Stadsvisie is aangegeven dat hoewel de vraag naar appartementen zal toenemen door de vergrijzing de vraag naar laagbouw dominant blijft. Zoetermeer moet extra investeren om een aantrekkelijke vestigingsplaats te blijven voor bepaalde groepen.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de uitgangspunten van de Stadsvisie 2030.
2.4.2 Waterplan Zoetermeer 2002
Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer, het indertijd nog bestaande waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet er meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van 10% water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken. In het Waterplan Zoetermeer is tevens aangegeven dat er gestreefd wordt naar een hoge belevingswaarde van het water. Hiermee wordt water bedoeld dat er aantrekkelijk uitziet, goed zichtbaar is, niet stinkt en past in de stedelijke omgeving. Water biedt aantrekkelijke recreatiemogelijkheden en zorgt voor afwisseling in het landschap. Door variatie van de oevers kan de belevingswaarde van het water vergroot worden.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de doelstellingen van het Waterplan Zoetermeer 2002. Zie ook de watertoets in paragraaf 5.6.
2.4.3 Nota Duurzaam Bouwen (2009)
Duurzaam bouwen is één van de speerpunten van het Zoetermeerse milieubeleid. In de nota Duurzaam Bouwen zijn de gemeentelijke ambities vastgelegd op het gebied van duurzaam bouwen, met betrekking tot woningbouw, woningrenovatie, utiliteitsbouw van gemeentelijke en niet gemeentelijke gebouwen. Onder duurzaam bouwen wordt hierbij verstaan het gehele proces van belangen afwegen, maken van keuzes en treffen van maatregelen, gericht op een ontwikkeling waarbij de toegekende functies binnen een gebied met een zo gering mogelijke milieubelasting worden uitgevoerd.
Het voorschrijven van dubo-maatregelen is rechtens nog niet afdwingbaar. Voor het bouwen van woningen/complexen sluit de gemeente convenanten met bouwers waarin op basis van vrijwilligheid bepaalde pakketten met dubo-maatregelen zullen worden toegepast. Voor projecten met een omvang van 25 woningen of meer dient een energievisie te worden opgesteld. Voor de bouwpercelen in dit bestemmingsplan wordt dit niet verlangd. Het uitgangspunt is dat er gebruik zal worden gemaakt van duurzame materialen, die energiezuinig zijn en dat de bebouwing op de bouwpercelen een zo klein mogelijke “voetafdruk” zullen hebben.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Duurzaam Bouwen (2009).
2.4.4 Nota mobiliteit Zoetermeer
De Nota mobiliteit Zoetermeer biedt het kader voor de komende jaren om invulling te geven aan het verkeers- en vervoersbeleid (tot 2010, met een doorkijk naar 2025). Daarin zijn onder meer de aanwezige en de te verwachten knelpunten betrokken, met de daarbij behorende ambities en oplossingsrichtingen vanuit vier invalshoeken, te weten openbaar vervoer, auto, fiets en wijkverkeer.
Aan de nota is een uitvoeringsprogramma gekoppeld waarin voor de lange-, middellange en korte termijn projecten worden geformuleerd, opgesplitst naar openbaar vervoer, auto en fiets. Dit met de bedoeling om de bereikbaarheid op peil te houden en de leefbaarheid van de stad te versterken. Het bestemmingsplan heeft geen wijziging in de infastructuur tot gevolg.
De bouwpercelen liggen in de bebouwde kom van Zoetermeer. Er is sprake van een goede bereikbaarheid voor bezoekers. Gezien het geringe aantal vervoersbewegingen is de ontwikkeling niet in strijd met de uitgangspunten en ambities van de Nota Mobiliteit.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota mobiliteit Zoetermeer.
2.4.5 Beleidsnotitie parkeren (2011) en Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2011)
Integrale kaderstellende beleidsnotitie parkeren Zoetermeer (2011)
De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer, die is vastgesteld door de gemeenteraad op (PM), geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2011)
In de Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels, welke is vastgesteld door de gemeenteraad in 2012, zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk op de ontwikkelkavel moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.
Toetsing aan Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2011)
Voor de te bouwen woningen (aantal 4) geldt een parkeernorm van 1,6 tot 1,8 parkeerplaats per woning (categorie woning groot >120m2 bvo). In totaal zijn er dan op basis van de Nota Parkeernormen 7 parkeerplaatsen benodigd. Per bouwperceel wordt voorzien in 3 parkeerplaatsen op eigen grond, dus in totaal 12 parkeerplaatsen. Op grond van de nieuwe Parkeernota geldt voor nieuwe ontwikkelingen dat in beginsel op eigen grond in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien. Het bestemmingsplan voldoet dan ook ruimschoots aan de geldende Parkeernormen zodat in voldoende mate is voorzien in de parkeerbehoefte en geen aanspraak zal worden gemaakt op bestaande parkeervoorzieningen in het openbare gebied.
Er wordt hiermee ruimschoots voldaan aan de uitgangspunten van de Nota Parkeernromen en uitvoeringsregels.
2.4.6 Woonvisie (2009)
De op 16 maart 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Woonvisie vormt een basis voor verschillende uitvoeringsplannen van de gemeente op het gebied van wonen. De Woonvisie gaat nadrukkelijk uit van een nieuwe aanpak voor het wonen. Deze nieuwe aanpak houdt rekening met het feit dat Zoetermeer in de toekomst – na het voltooien van de laatste uitbreidingswijk Oosterheem – niet langer meer ruime hoeveelheden nieuwe eengezinswoningen zal realiseren. Ook speelt het in op de veranderende bevolkingssamenstelling van Zoetermeer, waarbij jongeren en senioren een steeds belangrijkere positie gaan innemen binnen de stad. De Woonvisie omvat een aantal richtinggevende keuzen voor het Zoetermeerse woonbeleid in de komende jaren. Zo wordt onder meer de kwaliteit van het wonen boven het realiseren van aantallen gesteld, en wordt een accent gelegd op het zoeken naar nieuwe gestapelde woonvormen met grondgebonden kwaliteiten. Bovendien zal op plekken waar in de toekomst nog woningbouw gaat of kan plaatsvinden, de behoefte van de wijken en buurten in eerste instantie leidend zijn bij het invullen van het woonprogramma.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Woonvisie (2009).
2.4.7 Duurzaam Zoetermeer (2007)
De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2007) zijn afspraken opgenomen om Zoetermeer in de toekomst leefbaar te houden. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. De basis voor het programma Duurzaam Zoetermeer ligt in het collegeprogramma 2006-2010. Daarin staat dat Zoetermeer een groene, schone en milieuvriendelijke stad moet zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:
- een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
- Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
- een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is groen nog steeds geworteld in de stad en is het groen een plek voor mens en dier. Het aantal bijzondere planten- en diersoorten is minimaal gelijk gebleven met het aantal soorten in 2007;
- de gemeente past bij haar eigen inkoop en aanbestedingen de landelijk geformuleerde duurzaamheidscriteria toe;
- een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan Duurzaam Zoetermeer (2007).
2.4.8 Stadsnatuurplan (1999)
Het Stadsnatuurplan geeft richting aan het natuurbeleid van Zoetermeer. De centrale vraag die met het Stadsnatuurplan wordt beantwoord is: hoe wil de gemeente omgaan met de natuur die zij nu al rijk is en hoe zou het nog beter kunnen? Er is een onderscheid gemaakt in drie niveaus met een eigen ambitieniveau: regio, stad en wijk.
De Voorweg behoort tot stadsnatuur. In deze gebieden is natuur niet de hoofdfunctie. De ambities zijn minder hoog dan voor natuur van de regio. Doel is om droge natuur met veel soorten te creëren door de bestaande leefgebieden te handhaven en te versterken, door de samenhang tussen de leefgebieden veilig te stellen en door lokale variatie in bodem, water en reliëf te benutten voor de natuur. De percelen 66, 68 en 96 zijn bebouwd. De bebouwing wordt vervangen door nieuwe woningen. Er is dus geen sprake van bebouwing van open gebieden.
Het bestemmingsplan voldoet aan het Stadsnatuurplan.
2.4.9 Rapportage Archeologisch waardevolle gebieden (2003)
In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. In deze gebieden is het zonder vergunning (aanlegvergunning) verboden om:
- graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,5 m onder het maaiveld;
- aanwezige (delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende zaken af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
- met een metaaldetector te zoeken tussen 0 en 0,5 m onder het maaiveld.
Het bestemmingsplangebied behoort tot het beschermd archeologisch waardevol gebied Voorweg.
In paragraaf 3.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologische waarden.
2.4.10 Gemeentelijke monumentenverordening
De Voorweg is aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat het beleid gericht is op het behoud en de versterking van de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld. Het gebied van de Voorweg geeft een samenhangend beeld van een droogmakerij met oud bovenland. Het oorspronkelijke agrarische karakter is goed bewaard gebleven door de aanwezige boerderijen met hun ruime erven en de kleinschalige individuele bebouwing. Het gebied is van belang vanwege de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, vanwege de onderlinge samenhang tussen bebouwing, groen- en waterstructuren, en vanwege de referentie aan de cultuur van oude droogmakerijen.
Voor het gebied van de Voorweg zijn de volgende typeringen en bijzondere kwaliteiten van het gebied aangegeven:
- de lineaire structuur van de Voorweg en de wetering;
- de herkenbare hoge aftekening van een veendijk in het landschap;
- de gaaf bewaarde samenhang tussen dijk, wetering, bebouwing en open polderlandschap in het deel ten westen van de Leidschendamweg/Amerikaweg;
- het ensemble van oude landschapselementen ten westen van Hofstede Meerzigt;
- de lage bebouwingsdichtheid;
- het individuele en pluriforme architectuurbeeld;
- de monumentale boerderijen en erven.
De Voorweg is één van de oudste wegen van Zoetermeer. De weg wordt gekenmerkt door een open lineaire structuur, gevormd door de weg en de erlangs lopende wetering. Aan weerszijden ligt voornamelijk kleinschalige bebouwing, die vrij dicht op de weg is gesitueerd. De bebouwing is individueel en is georiënteerd op de Voorweg, hetzij loodrecht hetzij evenwijdig. Er is een bonte afwisseling van woonhuizen, landarbeiderswoningen, tuinderswoningen, boerderijen en bedrijfsbebouwing. Hoe dichter bij het oude dorp, hoe meer woonhuisbebouwing er is.
Het deel van de Voorweg waar de bouwpercelen zijn gelegen, is vrij dicht bij het dorp gelegen en minder agrarisch van karakter dan het deel dat grenst aan de Nieuwe Driemanspolder.
De op de bouwpercelen te bouwen woningen dienen op de dijk georiënteerd te zijn en niet over het water gebouwd. Aan weerszijden dienen doorzichten behouden te worden.
Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Gemeentelijke monumentenverordening.
2.4.11 Welstandsnota
Op 25 maart 2010 is de Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. Hierin is, aan de hand van gebiedsbeschrijvingen en architectuurstijlen, het welstandsbeleid van de gemeente Zoetermeer vastgelegd. Tevens is een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een regulier, intensief of luw welstandsbeleid.
Voor de Voorweg geldt een intensief welstandsbeleid. Omdat de Voorweg is aangewezen als een beschermd stadsgezicht, is het welstandsbeleid gericht op het behoud en de versterking van de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld. Voor dit deel van de Voorweg, waarop het bestemmingsplan betrekking heeft, gelden aanvullende specifieke (gebieds)criteria en wel het respecteren van:
- 1. de lineaire structuur van weg en wetering;
- 2. de hoge aftekening van de veendijk in het landschap;
- 3. de lage bebouwingsdichtheid en het pluriforme en individuele architectuurbeeld.
Het bestemmingsplan voorziet in vrijstaande woningen. De positionering past binnen het bebouwingslint van de Voorweg en zijn daarom in overeenstemming met de Welstandsnota.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied is gelegen aan de Voorweg. De Voorweg is een oude veendijk met wetering uit de vijftiende eeuw. De Voorweg is van grote cultuurhistorische waarde voor de “nieuwe” stad Zoetermeer mede door de historische bebouwing in lage dichtheid en het groene karakter van het gebied. Het is belangrijk dat het bebouwingslint als element herkenbaar blijft, omdat de Voorweg één van de oude linten van Zoetermeer is. Het legt de verbinding tussen de stad en het landelijk gebied.
3.1.1 Archeologische waarden
Het gebied rond de Voorweg is een zeer oude bewoonde zone. In de vroege Middeleeuwen is vanuit zones als deze het oorspronkelijke veenlandschap ontsloten en ontgonnen. Het veen is inmiddels verdwenen, maar de oorspronkelijke ontginningsas is nog aanwezig, waarin zich nog sporen van vroegere occupatie kunnen bevinden. Het gehele dijklichaam van de Voorweg en de Voorwegwetering bevat bewoningsresten uit de vijftiende eeuw en later. Vanuit archeologische oogpunt is het gebied beschermenswaardig en is ook aangewezen als een archeologisch waardevol gebied in de Rapportage Archeologisch waardevolle gebieden (2003). Gelet hierop zal de archeologische werkgroep van Oud-Zoetermeer de gelegenheid krijgen tot archeologische inspectie zodra de bouwpercelen worden bebouwd.
3.2 Ruimtelijke En Functionele Analyse Plangebied
De vier bouwpercelen liggen aan de Voorweg 66, 68 en 96. Op de percelen Voorweg 66 en 96 was het voormalig tuincentrum Groenrijk Van den Bosch gevestigd. Dit bedrijf is verplaatst naar Oosterheem. Op het perceel Voorweg 68 stond een woning. Deze is gesloopt.
Op de voorste en de achterste kavel van Voorweg 96 kunnen elk één woning worden gerealiseerd. Op elk van de percelen Voorweg 66 en 68 kan één woning worden gerealiseerd. In totaal gaat het dus om vier woningen.
Kaartje 3.1: bouwpercelen Voorweg 66 en 68, twee woningen totaal
Kaartje 3.2: bouwpercelen Voorweg 96, twee woningen totaal
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
Met dit bestemmingsplan wordt het mogelijk om bouwpercelen aan de Voorweg 66, 68 en 96 te creëren. Op de vier bouwpercelen kunnen vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Voor het bouwperceel Voorweg 96 voorste kavel is een projectbesluit vastgesteld en een bouwvergunning verleend. Voor de overige bouwpercelen zijn nog geen bouwplannen ingediend. Voor de stedenbouwkundige kwaliteit van de Voorweg is het zeer wenselijk om de korrelgrootte te repareren. Eén van de gehanteerde uitgangspunten hiervoor is het creëren van samenhang tussen de omgeving en de bouwpercelen. Op de bouwpercelen dienen woningen te worden gerealiseerd die zijn afgestemd op de bestaande bebouwing aan de Voorweg, met een volume en een maatvoering overeenkomstig de regels van dit bestemmingsplan. Hierdoor wordt gewaarborgd dat het bebouwingslint als element herkenbaar blijft.
De nieuwe bebouwing past bij de kavelopbouw langs de Voorweg. Aan de zuidzijde lopen de kavels haaks op de weg door tot achter in de polder. De bouwkavels zijn hier diep en lopen tot de Voorsloot. Aan de Noordzijde zijn de bouwkavels kleiner, maar staan ook haaks op de weg.
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Geluidhinder
De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder tengevolge van onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelig terreinen.
Het bestemmingsplan bevat vier bouwpercelen voor woningbouw. De bouwpercelen liggen aan de Voorweg 66, 68 en 96 ('voor' en 'achter'). Voor perceel Voorweg 96 'voor' is reeds een bouwvergunning verleend. De overige drie geprojecteerde bouwpercelen liggen in de geluidzone van de Amerikaweg, Afrikaweg en de Europaweg alsmede in de zone van een spoorlijn (RandstadRail). Daarnaast liggen de percelen in de nabijheid van de Voorweg en het Abdissenbos. Deze wegen zijn ingericht als 30 km/uur zone en hebben op grond van de Wet geluidhinder geen zone.
Akoestisch onderzoek
Om te bezien of voldaan kan worden aan de normen uit de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "M.2011.1588.15.R001, Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Bestemmingsplan Voorweg 66, 68 en 96" d.d. 20 september 2012, (opgenomen als bijlage 1).
Het peiljaar voor de onderzoeken is 2022. De verkeersintensiteiten zijn afkomstig uit het akoestisch basismodel 2022 van gemeente Zoetermeer.
De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn hieronder beschreven per type geluidsbron (wegverkeer dan wel railverkeer).
Wegverkeerslawaai
Zoneplichtige wegen
Onderstaande tabel geeft de geluidbelasting op de gevels van de woning weer zoals die veroorzaakt wordt door de Afrikaweg, Amerikaweg en Europaweg (wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben).
Hoogste berekende geluidbelasting Lden (dB) vanwege: | |||
Bouwperceel | Afrikaweg | Amerikaweg | Europaweg |
Voorweg 66 | 49 | 50 | <48 |
Voorweg 68 | <48 | 51 | <48 |
Voorweg 96 (achterste kavel) | <48 | 54 | <48 |
-Waarden zijn inclusief aftrek, zoals aangegeven in artikel 110g Wgh.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB, de maximale ontheffingswaarde is 63 dB.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Europaweg nergens wordt overschreden. Ten gevolge van de Amerikaweg en de Afrikaweg wordt de voorkeurswaarde wel overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden.
De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de Amerikaweg bedraagt 54 dB op de gevel van locatie Voorweg 96. Dit is meer dan de in 2002 reeds vastgestelde hogere grenswaarde van (52 dB). Hier dient - als maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verminderen – een nieuwe hogere waarde ten gevolge van de Amerikaweg te worden vastgesteld.
De maximale geluidsbelasting ten gevolge van de Afrikaweg is 49 dB op de gevel van locatie Voorweg 66. Dit is minder dan de in 2002 reeds vastgestelde hogere grenswaarde van (56 dB). Hier kan de hogere grenswaarde naar beneden worden bijgesteld.
Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen niet haalbaar zijn, moeten hogere waarden voor geluid worden vastgesteld. Voor de afwegingen met betrekking tot de te verlenen van hogere waarden wordt verwezen naar het (ontwerp) besluit hogere waarden geluid, Bijlage 10.
Niet zoneplichtige wegen
De bouwpercelen liggen ook op korte afstand van de Voorweg en het Abdissenbos. Aangezien deze wegen zijn aangewezen als 30 km/uur zone geldt voor deze wegen geen zone als bedoeld in de Wet geluidhinder. Toch dient vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld te worden of de geluidbelasting veroorzaakt door deze wegen geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat tot gevolg heeft. Uit berekeningen blijkt dat de combinatie afstand-intensiteit van de 30 km/uur wegen niet leidt tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Daarmee past de ontwikkeling in de omgeving van deze wegen.
Railverkeerslawaai
De bouwpercelen zijn geprojecteerd in de zone van een spoorlijn Den Haag - Zoetermeer (spoortraject 541). Deze spoorlijn wordt gebruikt door de lijnen 3 en 4 van RandstadRail. In onderstaande tabel zijn de resultaten uit het akoestisch onderzoek opgenomen.
Bouwperceel | Spoorlijn (RandstadRail) |
Voorweg 66 | < 55 dB |
Voorweg 68 | < 55 dB |
Voorweg 96 (achterste perceel) | 56 dB |
De voorkeursgrenswaarde voor Railverkeerslawaai is 55 dB, de maximale ontheffingswaarde is 68 dB.
Uit bovenstaande tabel volgt dat locatie Voorweg 96 ten gevolge van de RandstadRail een kleine overschrijding heeft van de voorkeursgrenswaarde. Omdat het niet doelmatig is om maatregelen te treffen aan het spoor om de geluidsbelasting op één woning te reduceren met 1 dB, moet een hogere waarden worden verleend. Voor de verdere afweging wordt verwezen naar het (ontwerp) besluit hogere waarden geluid, bijlage 10.
5.2 Bodemkwaliteit
Op grond van artikel 2.4.1 van de Bouwverordening Zoetermeer is het verboden te bouwen op verontreinigde grond.
Bodemonderzoek is onder meer vereist bij vergunningplichtige bouwwerken die als verblijfsruimte(n) gebruikt zullen worden. Minimaal moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. Als er op grond van die resultaten geen verontreiniging te verwachten is, kan hiermee worden volstaan.
Op het bouwperceel Voorweg 96 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de rapportage van 8 mei 2008 blijkt onder meer dat er verontreinigingen in de grond zijn aangetoond op deellocatie C. De herkomst daarvan is onbekend.
Om de omvang van de verontreiniging vast te stellen is een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. In de rapportage van dit nader onderzoek van 27 januari 2009 blijkt dat de omvang van deze verontreiniging maximaal 20 m³ omvat.
De locatie en omvang van de vervuiling zijn goed inzichtelijk gemaakt waardoor het verwijderen van de vervuiling zeer doelmatig kan plaatsvinden.
Van deze locatie zijn de grond(meng)monsters tevens geanalyseerd op het voorkomen van asbest. Na analyse van de monsters blijkt dat in de monsters geen asbestvezels voorkomen. Omdat de verontreiniging is geïsoleerd dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen op het bouwperceel Voorweg 96..
Op het bouwperceel Voorweg 66 zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd waaruit bleek dat deze locatie sterk verontreinigd is. De provincie Zuid-Holland heeft ingestemd met de evaluatie van het saneringsplan. Overigens zal de aanvrager de bodem nogmaals moeten saneren voor het voorgenomen gebruik, te weten woningbouw.
Op het bouwperceel Voorweg 68 heeft een woning gestaan. Nieuw onderzoek is dan ook niet nodig.
De bodemonderzoeken zijn in bijlage 5 opgenomen.
5.3 Luchtkwaliteit
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2. Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. In het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen" is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling die minder dan 3% bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM 10) of stikstofdioxide (NO2) 'niet in betekenende mate' is. Dit komt overeen met een maximale toename van 1,2 µ/mp3 voor de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" zijn concrete situaties opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Blijft de ontwikkeling binnen de in deze regeling opgenomen grenzen, dan is het project per definitie 'niet in betekenende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.
Een project dat omvangrijker is dan deze grenzen is in beginsel "in betekende mate" IBM, en kan dan dus niet zomaar doorgaan. Toch kan zo'n project alsnog NIBM zijn, als met berekeningen aannemelijk wordt gemaakt, dat het project minder dan 1% respectievelijk 3% bijdraagt aan de concentratie.
De Regeling NIBM zegt over het “netto” begrip bij woningbouwlocaties dat bij uitbreiding of wijziging van bestaande woningbouwlocaties, dan wel bij de bouw die bestaande bouw vervangt (na sloop, renovatiebouw of vernieuwbouw) alleen de netto toename van het aantal woningen ten opzichte van de eerdere of bestaande situatie in aanmerking wordt genomen. Het gaat dus om het aantal woningen dat erbij komt, vergeleken met de eerdere situatie.
Het feit dat in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is opgenomen dat woningbouwprojecten tot 500 woningen (circa 2500 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal) 'niet in betekenende mate' bijdragen onderschrijft bovenstaande. Aangezien het vier woningen betreft, is het een woningbouwproject dat aangemerkt kan worden als een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nadere toetsing aan luchtkwaliteit blijft achterwege. De huidige luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de waarden waardoor er niet gevreesd hoeft te worden voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Wet milieubeheer.
5.4 Geurhinder
In de directe omgeving van de bouwpercelen zijn geen bedrijven met een geurcirkel gevestigd (zie ook 5.5).
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (uitgave 2009) is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord. De in de VNG-publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden die gelden voor een rustige woonwijk met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
De Voorweg is een gemengd gebied met bedrijven en woningen. De bouwpercelen liggen in een gebied met enkele bedrijfsbestemmingen, namelijk de parketfabriek van Chapel (Voorweg 64a), de Stadsboerderij Het Buitenbeest (Voorweg 93), het garagebedrijf A.S.C. (Voorweg 91 A) en Schietvereniging Zoetermeer (Voorweg 54A). In onderstaande tabel zijn de richtafstanden van deze bedrijven ten opzichte van een rustige woonwijk en een gemengd gebied gegeven.
Bedrijf | Categorie | Richt afstand tot rustige woonwijk | Richt afstand tot gemengd gebied | Afstand tot Voorweg 96 | Afstand tot Voorweg 66 | Afstand tot Voorweg 68 | Afstand tot Voorweg 96 achterste kavel | |||
Parketfabriek Chapel | 3.2 | 100 | 50 | 178 | 110 | 100 | 178 | |||
Stadsboerderij Het Buitenbeest | 2 | 30 | 10 | 15 | 50 | 60 | 25 | |||
Schietvereniging Zoetermeer | 4.1 | 200 | 100 | 270 | 210 | 200 | 272 | |||
Garagebedrijf A.S.C. | 2 | 30 | 10 | 35 | 60 | 70 | 45 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat aan alle richtafstanden die gelden voor gemengd gebied voldaan wordt. Er hoeft dan ook niet gevreesd te worden voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Gevolgen van de bouwpercelen voor bestaande bedrijven in de omgeving
De Stadsboerderij Het Buitenbeest heeft een mestopslag met een stankcirkel die zich voor een groot deel binnen de inrichtingsgrens bevindt. Binnen de cirkel van 50 meter bevinden zich geen woningen. De bouwpercelen worden op ongeveer 65 meter afstand van de mestopslag gesitueerd.
Voor de Schietvereniging Zoetermeer geldt dat de veiligheidsafstand vanaf het munitiedepot 8 meter bedraagt. Deze veiligheidzone overschrijdt de grens van de inrichting niet. De Schietvereniging Zoetermeer heeft volgens de risicokaart van de provincie Zuid-Holland daarom geen veiligheidscirkel rond de inrichting. De inrichting vormt geen gevaar voor de omgeving. Op een kortere afstand van de bouwpercelen zijn reeds jaren woningen gesitueerd. Daarnaast veroorzaakt de Zoetermeerse Schietvereniging geen geluidsoverlast, omdat de sport inpandig wordt uitgeoefend.
Garagebedrijf A.S.C.Zoetermeer valt onder het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit bevat voldoende beschermingsniveau voor de omgeving.
De parketfabriek Chapel is niet meer in werking. Bestaande woningen van derden zijn reeds dichterbij gelegen dan de bouwpercelen. Bij verlening van een nieuwe milieuvergunning dan wel een melding onder het Activiteitenbesluit zal rekening gehouden moeten worden met deze bestaande woningen, zodat het woon- en leefklimaat voldoende wordt beschermd. De bouwpercelen hebben geen extra beperkende invloed op de milieuruimte van een mogelijk nieuw bedrijf.
De woningen vormen geen extra belemmering voor de omliggende bedrijven.
5.6 Water
In het kader van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap van Rijnland in verband met de waterhuishoudkundige gevolgen van het bouwplan.
Een belangrijk uitgangspunt is dat de toekomstige effecten van ingrepen in de huidige waterhuishoudkundige situatie in alle gevallen hydrologisch neutraal dienen te zijn. Dat wil zeggen, dat in de toekomstige situatie op waterhuishoudkundig gebied in elk geval geen negatieve effecten mogen optreden wanneer veranderingen in de huidige situatie worden aangebracht.
In het bestemmingsplan zijn de watergangen bestemd als "Water". De waterkeringen zijn, met inbegrip van de beschermzones naar opgave van het hoogheemraadschap, bestemd voor "Waterstaat- Waterkering".
Op het water en waterkeringen is de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In deze keur is een vergunningenstelsel opgenomen waarmee de waterstaatkundige aspecten van de waterkeringen worden gewaarborgd. Bij ontwikkelingen op gronden waar een keur van toepassing is wordt in overleg met de waterbeheerders gestreefd naar coördinatie tussen vergunningverlening en beheersaspecten. Aangezien de geprojecteerde woningen in de waterkering van de Voorweg worden gerealiseerd, zal tevens een watervergunning bij het Hoogheemraadschap aangevraagd moeten worden.
Het beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen wordt uitgevoerd door het Hoogheemraadschap van Rijnland. In het plangebied zijn natuurvriendelijke oevers aanwezig.
Het verharde oppervlak op de bouwpercelen neemt af, aangezien er op basis van het geldende bestemmingsplan meer woningen mogelijk waren dan dat er in dit bestemmingsplan worden toegestaan. Zonder compenserende maatregelen wordt voldaan aan het principe “hydrologisch neutraal bouwen”. Feitelijk is de ontwikkeling zelfs hydrologisch positief te noemen. Voor de bouw van de woningen worden geen uitloogbare materialen toegepast. De woningen worden aangesloten op een gescheiden rioolstelsel.
5.7 Groen En Natuur
Om te beoordelen of er sprake is van aanwezigheid of potentiële aanwezigheid van beschermde planten en dieren is een ecologisch onderzoek uitgevoerd door bSR ecologisch advies uit Rotterdam. Dit onderzoek is gedaan in de vorm van een quick-scan.
De conclusie hieruit is dat er géén sprake is van soorten op grond waarvan een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet is vereist. Wel moet er bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden met de eventuele aanwezigheid van broedvogels in omliggende groenstructuren. Het verstoren van broedende vogels is volgens de Flora- en faunawet verboden en er wordt geen ontheffing voor verleend.
Het bestemmingsplan is niet in strijd met de Flora- en faunawet. In bijlage 1 is het onderzoek Flora en fauna opgenomen.
5.8 Externe Veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 van kracht geworden. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het Besluit Risico's Zware Ongevallen (BRZO) vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Op grond van het Bevi is in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) voor een aantal bedrijfscategorieën (LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
De risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, waarbij in de normering onderscheid wordt gemaakt in bestaande en toekomstige situaties.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat iemand komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hierbij wordt verondersteld dat een (fictieve) persoon zich gedurende 24 uur per dag gedurende een heel jaar, onbeschermd op een plaats bevindt. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (de zogeheten risicocontour).
Voor kwetsbare objecten geldt een maximale toelaatbare overlijdenskans van 1 op een miljoen (10-6 risicocontour). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting, transportroute of buisleiding bevinden.
Voor (beperkt) kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour als richtlijn. Dit betekent dat bij voorkeur geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour opgericht worden. Een gemeente kan hier gemotiveerd van afwijken en besluiten om toch aan de realisatie van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour mee te werken.
Groepsrisico
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat meerdere personen gelijktijdig overlijden als direct gevolg van één ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval en het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied (de afstand tot waar nog dodelijke slachtoffers vallen). Het groepsrisico is niet ruimtelijk weer te geven met contouren maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin de groepsgrootte van aantallen slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval: de Fn-curve.
Inventarisatie mogelijke risicobronnen in en nabijheid plangebied Voorweg 96
Risicovolle inrichtingen en locaties
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vallen. Er vallen geen risicocontouren van Bevi-inrichtingen binnen het plangebied.
In het plangebied bevindt zich wel een risicovolle inrichting, namelijk het munitiedepot van de Zoetermeerse Schietvereniging. Deze inrichting valt onder de circulaire opslag ontplofbare stoffen. Er zijn 4810 munitiepatronen, 200 loden ballen en 1 kg zwartkruit in depot. Zoals aangegeven bedraagt de zone contour 8 meter en overschrijdt de grens van de inrichting niet.
Transport Vervoer Gevaarlijke Stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet gebeuren.
Gezien de ligging van een LPG-tankstation aan de Voorweg kan aangenomen worden dat over de Amerikaweg LPG-transport plaatsvindt. Gezien het geringe LPG-transport dat over de Amerikaweg, plaatsvindt, kan aangenomen worden dat de PR 0 meter zal bedragen. Dit mede door de zeer geringe toename van de populatiedichtheid, zorgt dat een GR-berekening niet noodzakelijk is.
Buisleidingen
Nabij het bestemmingsplangebied zijn geen buisleidingen gelegen met een druk hoger dan 16 bar.
De conclusie is dat het bestemmingsplan geen negatief effect op de externe veiligheid.
5.9 Landschappelijke Aspecten
Met dit bestemmingsplan wordt de aansluiting gevonden bij het pluriforme karakter van de Voorweg dat hierdoor tegelijkertijd wordt versterkt.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleidende Regels
6.1.1 Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.
6.1.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, dakhelling, goothoogte, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen worden gemeten.
6.2 Bestemmingsregels
6.2.1 Flexibiliteitsregels
In het bestemmingsplan is in sommige gevallen een bevoegdheid opgenomen zodat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de regels. De ontheffing is bedoeld om in concrete situaties een beperkte afwijking van de regels toe te staan. Hierdoor mag geen ruimtelijk ongewenste situatie ontstaan.
Voordat ontheffing wordt verleend wordt een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:
Straat- en bebouwingsbeeld
Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.
Sociale veiligheid
Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.
Verkeersveiligheid
Gedacht wordt hier bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.
Aantal parkeervoorzieningen
Het bouwen van een parkeervoorziening op eigen erf kan tot gevolg hebben dat hierdoor (vanwege de noodzakelijke op-/inrit) openbare parkeerplaatsen zouden komen te vervallen. Zeker in gebieden waar nu reeds een grote parkeerdruk aanwezig is, moet dit worden voorkomen. Anderzijds kan een bouwinitiatief door zijn situering op het erf tot gevolg hebben dat de parkeervoorziening op eigen erf niet meer bereikbaar is. Ook dat moet worden voorkomen.
Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.
6.2.2 Wonen
Binnen de bestemming Wonen mogen woningen binnen een bouwvlak worden gebouwd. In het bouwvlak zijn de maximale goothoogte- en bouwhoogte van de woningen met een aanduiding aangegeven. Wanneer dit niet het geval is, gelden de maten zoals weergegeven in de regels.
Erfbebouwing
Erfbebouwing is over het algemeen toegestaan vanaf 1 meter achter het verlengde van de voorgevel, binnen en buiten het bouwvlak. De oppervlakte aan erfbebouwing op een perceel is aan een maximum gebonden. Er geldt een maximaal bebouwingspercentage van 20% van alle erfbebouwing op het erf. In afwijking hiervan is ter plaatse van de bestaande loods op het perceel Voorweg 66 een specifieke bouwregeling opgenomen.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
In een woning mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, indien aan de voorwaarden die in de regels zijn opgesomd wordt voldaan.
6.2.3 Dubbelbestemmingen
6.3 Algemene Regels
6.3.1 Hoofdstuk 3 Algemene regels
6.4 Overgangs- En Slotregels
6.4.1 Overgangsrecht
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of met beide.
6.4.2 Slotregel
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige in voorbereiding zijnde bestemmingsplan zijn bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 sub a van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
- b. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- c. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
Het verhaal van kosten van grondexploitatie wordt in casu anderszins verzekerd via de Legesverordening 2010 en met de aanvrager is op grond van artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. In de Legesverordening 2010 is het tarief vastgesteld voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. In dit plan hoeft geen fasering te worden aangebracht en er worden geen locatie-eisen gesteld.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6 lid 4 van de Participatie- en inspraakverordening (in werking getreden 01-07-2011) geldt dat bij bestemmingsplannen inspraak wordt verleend, tenzij er reeds een vorm van participatie of inspraak in een eerder stadium heeft plaatsgevonden of wanneer het geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling betreft. De bestemmingsplanherziening heeft geen betrekking op ingrijpende ruimtelijke ontwikkeling.
Op 8 april 2010 is de verplichte bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro gepubliceerd. Op 29 november 2012 is het concept-ontwerpbestemmingsplan naar de overlegpartners gezonden in het kader van het verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1. Bro.
Het college van burgemeester en wethouders heeft met ingang van 19 maart 2013 het ontwerpbestemmingsplan vrijgegeven voor inzage voor de duur van 6 weken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan bestaat gedurende zes weken de mogelijkheid om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Deze mogelijkheid staat alleen open voor belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij redelijkerwijs niet in staat zijn geweest hun zienswijzen ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.