KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijventerrein
Artikel 5 Detailhandel
Artikel 6 Gemengd
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Horeca
Artikel 9 Maatschappelijk
Artikel 10 Recreatie-volkstuinen
Artikel 11 Tuin
Artikel 12 Verkeer
Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 14 Water
Artikel 15 Wonen
Artikel 16 Wonen - Woonwagenstandplaats
Artikel 17 Leiding - Gas
Artikel 18 Leiding - Riool
Artikel 19 Leiding - Water
Artikel 20 Waarde - Archeologie
Artikel 21 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 22 Anti-dubbeltelregel
Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 25 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 26 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 27 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 28 Persoonsgebonden Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding Planherziening
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
3.3 Ruimtelijke Analyse Van Het Plangebied
3.4 Functionele Analyse Van Het Plangebied
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Inleiding
4.2 Ruimtelijk-functionele Uitgangspunten Voor Het Plangebied
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Geluidhinder
5.2 Luchtkwaliteit
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Water
5.5 Bedrijven En Milieuzonering
5.6 Geurhinder
5.7 Externe Veiligheid
5.8 Natuurwaarden
5.9 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Aard Van Het Bestemmingsplan
6.2 Inleidende Regels
6.3 Bestemmingsregels
6.4 Algemene Regels
6.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiƫle Uitvoerbaarheid
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
7.3 Planschaderisico
7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhaving
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Inrichtingsprincipes Uit Ruimtelijk-functioneel Plan Noordelijke Bedrijventerreinen
Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Kwantitatieve Risicoanalyses Ondergrondse Gelegen Hogedruk Aardgastransportleidingen
Bijlage 6 Groepsrisico Berekening Lpg Oostweg Zoetermeer
Bijlage 7 Notitie Groepsrisico A12 Zoetermeer
Bijlage 8 Rapportage (Risicoberekening) Externe Veiligheid Oostweg Zoetermeer
Bijlage 9 Verkennend Onderzoek (Quick-scan) Bsr Beschermde Natuurwaarden Ontwikkellocaties Noordelijke Bedrijventerreinen (19 Maart 2012)
Bijlage 10 Overzicht Beschermde Natuurwaarden Noordelijke Bedrijventerreinen
Bijlage 11 Risicoanalyse Planschade
Bijlage 12 Nota Overleg Bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen
Bijlage 13 Collegebesluit Ontwerpbestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen

Noordelijke Bedrijventerreinen

Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer

Onherroepelijk op 20-09-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Noordelijke Bedrijventerreinen' met identificatienummer NL.IMRO.0637.BP00023 van de gemeente Zoetermeer;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep of bedrijf

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten tot en met milieucategorie 1 van de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg, voor zover deze betrekking heeft op:

  1. a. administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied;
  2. b. het houden van een webshop of een bed en breakfast;
  3. c. ambachtelijke bedrijvigheid

waarbij geldt dat deze activiteiten door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel en horeca, anders dan genoemd onder b;

1.7 afhaalcentra of -punt

het bedrijfsmatig leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zonder uitstalling ten verkoop, zoals een webshop of postorderbedrijf;

1.8 ambachtelijke bedrijvigheid

een bedrijf waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geĆÆnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht, zoals een fietsenmaker, kledingreparatiebedrijf, lijstenmakerij, naaiatelier, sleutelmakerij, schoenreparatiebedrijf en klompenmakerij;

1.9 antennedrager

een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.10 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 archeologische waarden

de aan een gebied toegerekende waarden in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.12 atelier

werkplaats van een kunstenaar, ontwerper en dergelijke;

1.13 bebouwing

ƩƩn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, ondergronds bouwen wordt niet meegerekend;

1.15 bed en breakfast

een aan huis verbonden beroep of bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf van maximaal vier slaapplaatsen en waarbij het verstrekken van consumpties ondergeschikt is;

1.16 bedrijfsgebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;

1.17 bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep, bedrijf, dienstverlenende instelling, horeca, kantoor of andere functie inclusief opslag-, administratieruimten en dergelijke;

1.18 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.19 begane grond

eerste bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als het aangrenzende maaiveld, ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;

1.20 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.21 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.32 culturele voorzieningen

culturele voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een atelier, creativiteitscentrum, dansschool, muziekschool, muziektheater, theater enzovoort, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorzieningen;

1.33 dak

iedere bovenbeƫindiging van een gebouw;

1.34 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.35 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafƩ;

1.36 ecologische waarden

de in dit plan aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling;

1.37 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.38 erfbebouwing

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping;

1.39 extensieve recreatie

vormen van dagrecreatie in de open lucht, waarbij men vooral het landschap en/of de natuur of bepaalde aspecten daarvan beleeft, zoals wandelen, fietsen en kanoƫn en waarbij relatief weinig mensen gedurende een beperkte tijdsduur aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid;

1.40 fte

fulltime equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. 1 Fte is een volledige werkweek van 38 uur;

1.41 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.42 gestapelde woning

een woning, deel uitmakend van ƩƩn gebouw waarin meerdere woningen, boven en/of naast elkaar zijn ondergebracht;

1.43 hobbymatig houden van dieren

het houden van dieren, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten) maar ook paarden en pluimvee. Kenmerkende activiteiten zijn:

  1. a. de schaalgrootte/omvang van de agrarische bedrijfsvoering is maximaal 0,4 Nge (Nederlandse grootte-eenheden);
  2. b. er is nauwelijks of geen sprake van marktoriƫntatie;
  3. c. de continuĆÆteit is op grond van productiemiddelen niet verzekerd;
  4. d. het gebruik van het perceel en bebouwing is in overwegende mate op woondoeleinden gericht;

1.44 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. Op eenzelfde bouwperceel kunnen meerdere hoofdgebouwen als hoofdgebouw worden aangemerkt;

1.45 horeca

het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken, bereiden voor directe consumptie van voedsel en/of dranken, exploiteren van zaalaccomodatie en het bieden van logies. De verschillende vormen van horeca zijn opgesomd in de Staat van horeca-activiteiten;

1.46 kantoor

een ruimte die door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie. Ondergeschikte cursusvoorzieningen en congres- en vergaderaccommodaties behoren hier ook toe;

1.47 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.48 kwetsbaar object

een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.49 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch opzicht;

1.50 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociale, medische, en levensbeschouwelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, zorginstellingen, jeugdopvang, verenigingsleven, begraafplaatsen enzovoort, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorzieningen;

1.51 natuur- en landschapsdeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap;

1.52 natuurwaarden

de in dit plan aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.53 niet-gestapelde woning

een woning, niet zijnde een gestapelde woning;

1.54 nutsvoorziening

voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut;

1.55 operators/providers

aanbieders van een mobiel netwerk;

1.56 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad: de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd: het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. c. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.

1.57 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.58 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.59 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico en/of een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten;

1.60 roaming

het gebruik maken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators / providers;

1.61 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.62 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators / providers delen van antenne-opstelpunten, zoals bedoeld zoals bedoeld in artikel 3.11 lid 1 Telecommunicatiewet;

1.63 terras

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horecafunctie waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.64 tuincentrum

detailhandel, waar boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen en kamerplanten en attributen voor de verfraaiing en het onderhoud van tuinen en de daarbij nodige hulpmaterialen en tuinmeubilair wordt aangeboden;

1.65 uitbouw

een gebouw(deel) dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.66 volkstuinen

gronden waarop voor particulier gebruik en op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld;

1.67 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn;

1.68 volumineuze detailhandel

  1. a. detailhandel in auto's, boten, caravans, motoren, scooters, bromfietsen en onderdelen daarvan;
  2. b. detailhandel in volumineuze artikelen met een special interest karakter niet zijnde woninginrichting, waaronder de verkoop van gedenkstenen, tenten en fitnessapparatuur;
  3. c. detailhandel door leveranciers en installateurs van volumineuze artikelen, zoals zonwering en sanitair;

1.69 winkelvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak dat wordt gebruikt voor de directe verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief afrekenruimte, met uitzondering van opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.70 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van ƩƩn afzonderlijk huishouden.

1.71 woonwagen

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.72 woonwagenstandplaats

een kavel, bestemd voor het plaatsen van 1 woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 vloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van ruimten gemeten langs de binnenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimtes omhullen;

2.7 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de wijze van meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van het bouwvlak, c.q. bestemmingsvlak niet meer dan 1m bedraagt;

2.8 onderlinge afstand

tussen vrijstaande gebouwen onderlinge afstand, daar waar de afstand het kleinst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en b, voor het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen, tenzij het wonen plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  2. b. het gebruik van gronden die zijn gelegen buiten het bouwvlak als buitenopslagplaats voor goederen;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, dat in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor zelfstandige horeca, met uitzondering van het bepaalde in 4.1 onder al;
  8. h. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  9. i. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 5 Detailhandel

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder a en b, voor het bouwen van een erf- of terreinafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 3m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

6.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 6.2.2 onder a en b, voor het bouwen van een erf- of terreinafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 3m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van een ruimere schuilhut mits:

  1. a. de bouwhoogte van de schuilhut maximaal 3m bedraagt;
  2. b. de oppervlakte van de schuilhut maximaal 40m² bedraagt;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden, ecologische waarden en/of landschappelijke waarden van het gebied. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, wordt hierover advies gevraagd aan een natuur- en landschapsdeskundige.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden voor een paardenbak of buitenrijbaan;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca en detailhandel;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 8 Horeca

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.3 onder a en b, voor het bouwen van een terreinafscheiding met een maximale bouwhoogte van 3m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie;
  6. f. het opslaan van goederen buiten het bouwvlak.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca, met uitzondering van vormen van niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van de in lid 9.1.1 genoemde voorzieningen;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie;

Artikel 10 Recreatie-volkstuinen

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van de gronden voor een paardenbak of buitenrijbaan;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 11 Tuin

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden voor een paardenbak of buitenrijbaan;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca en detailhandel;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 12 Verkeer

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

12.2 Bouwregels

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 13 Verkeer - Verblijfsgebied

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca met uitzondering van terrassen;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Wonen - Woonwagenstandplaats

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonwagenstandplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. woonwagenstandplaatsen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroep ofbedrijf;

met de daaraan ondergeschikt:

  1. b. groenvoorzieningen;
  2. c. kunstwerken;
  3. d. nutsvoorzieningen;
  4. e. objecten van beeldende kunst;
  5. f. parkeervoorzieningen;
  6. g. speelvoorzieningen;
  7. h. tuinen en erven;
  8. i. vlaggenmasten en lichtmasten;
  9. j. water;
  10. k. wegen en paden.

met de daarbij behorende bouwwerken.

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2.1 onder h voor het plaatsen van een woonwagen op een onderlinge afstand van minder dan 5m van een andere woonwagen, mits:

  1. a. de onderlinge afstand tussen de woonwagens minimaal 2m bedraagt;
  2. b. geen brandonveilige opstelling van de woonwagens ontstaat;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 17.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, voor de in lid 17.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 18 Leiding - Riool

18.1 Bestemmingsomschrijving

18.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, voor de in lid 18.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 19 Leiding - Water

19.1 Bestemmingsomschrijving

19.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, voor de in lid 19.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 20 Waarde - Archeologie

20.1 Bestemmingsomschrijving

20.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op ƩƩn of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100m² en dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn ter bescherming en veiligstelling van archeologische waarden bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van bouwen, zoals bedoeld in lid 20.2 onder b.1 en b.2 en kunnen in dat kader onder meer de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kan worden behouden;
  2. b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. c. de verplichting om de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 21 Waterstaat - Waterkering

21.1 Bestemmingsomschrijving

21.2 Bouwregels

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 21.1.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5m;
  2. b. het bouwen ingevolge de secundaire bestemmingen van de gronden als bedoeld in lid 21.1.2 mag uitsluitend geschieden nadat de aanvrager een positief advies heeft overgelegd van de beheerder van de waterkering omtrent de belangen van de waterkering en de waterhuishouding;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 22 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 23 Algemene Aanduidingsregels

23.1 Veiligheidszone - lpg

23.2 Geluidzone - industrie

Artikel 24 Algemene Afwijkingsregels

24.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak met niet meer dan 2m overschrijden;
  3. c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
    1. 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20m²;
    2. 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
  4. d. het bouwen van reclameobjecten en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 20m;
  5. e. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5m en een oppervlakte van maximaal 60m2;
  6. f. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40m.

24.2 Voorzieningen voor telecommunicatie

24.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.1 en 24.2.1 kan alleen worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 25 Overige Regels

25.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voorzover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de regels van artikel 21 'Waterstaat - Waterkering';
  2. b. in de tweede plaats de regels van artikel 19 'Leiding - Water';
  3. c. in de derde plaats de regels van artikel 18 'Leiding - Riool';
  4. d. in de vierde plaats de regels van artikel 17 'Leiding - Gas';
  5. e. in de vijfde plaats de regels van artikel 20 'Waarde - Archeologie'.

25.2 Aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van hoofdstuk 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  2. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 27 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Persoonsgebonden Overgangsrecht

Ter plaatse van de aanduiding 'religie' mag de Evangelische Gemeente CAMA Parousia Zoetermeer de gronden met de daarbij behorende gebouwen gebruiken voor religieuze activiteiten, waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;
  2. b. het persoonsgebonden overgangsrecht vervalt als de religieuze activiteiten voor een periode van een jaar of langer zijn onderbroken.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Noordelijke Bedrijventerreinen'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Aan de noordoostzijde van Zoetermeer zijn enkele bedrijventerreinen gesitueerd. Het betreft onder andere de bedrijventerreinen Zoeterhage, Hoornerhage en Rokkehage. De gezamenlijke benaming voor deze drie terreinen is de Noordelijke Bedrijventerreinen. De terreinen hebben een gezamenlijke bruto omvang van circa 100 hectare.

De Noordelijke Bedrijventerreinen liggen in het oosten van Zoetermeer, ten noorden van de A12 en nabij de afslag Zoetermeer. De terreinen liggen ingeklemd tussen de Oostweg en diverse woongebieden. Tussen de bedrijventerreinen en de woongebieden ligt een historisch lint, de Zegwaartseweg. De Zegwaartseweg vormt een duidelijke scheiding tussen wonen en werken en vervult een belangrijke functie als fiets- en wandelroute. Op afbeelding 1 is de ligging van de bedrijventerreinen in groter verband weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0001.png"
Afbeelding 1: Ligging Noordelijke Bedrijventerreinen in groter verband

Rokkehage is het meest zuidelijk gelegen bedrijventerrein binnen het plangebied. Het terrein heeft een directe aansluiting op de Oostweg en is nabij de aansluiting van Zoetermeer op de snelweg A12 gelegen. Hoornerhage ligt ten noorden van het terrein Rokkehage. Het terrein wordt aan twee zijden begrensd door woningen. Aan de noordkant van het terrein zijn volkstuinen gevestigd. Het meest noordelijke en ook meest omvangrijke bedrijventerrein binnen het plangebied is Zoeterhage. Zoeterhage wordt aan de noordkant begrensd door de woonwijk Oosterheem. Op afbeelding 2 is de ligging van de drie bedrijventerreinen ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0002.png"
Afbeelding 2: Ligging Noordelijke Bedrijventerreinen

De begrenzing van het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is op een aantal plekken afwijkend van de grenzen van de genoemde bedrijventerreinen. Zo zijn aan de westzijde van het bedrijventerrein Zoeterhage enkele percelen meegenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast is ook de begraafplaats grenzend aan het bedrijventerrein Rokkehage opgenomen in dit bestemmingsplan. Het zuidoostelijke deel van het bedrijventerrein Zoeterhage is daarentegen buiten het bestemmingsplan gelaten. Dit deel wordt meegenomen als onderdeel van het nieuwe bestemmingsplan voor het Kwadrant/Van Tuyll/Brinkhage/Lansinghage. De begrenzing is verder voornamelijk gebaseerd op de grenzen van geldende en in procedure zijnde (omliggende) bestemmingsplannen . Op afbeelding 3 is de globale begrenzing en ligging van het plangebied in de nabije omgeving weergegeven. De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0003.png"
Afbeelding 3: Begrenzing plangebied

1.2 Aanleiding Planherziening

Voor het plangebied van bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen is sprake van meerdere planologische regelingen. De diversiteit aan regelingen komt de rechtszekerheid niet ten goede. Met de herziening van dit bestemmingsplan wordt het volgende beoogd: het voldoen aan de verplichting zoals opgenomen in artikel 3.1 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (Wro), het uniformeren van de planologische regelingen en niet te vergeten het samenvoegen van bestemmingsplannen, waardoor de nieuwe bestemmingsplannen groter zijn en daardoor beter toepasbaar.

1.3 Huidige Juridische Planregelingen

Voor het plangebied zijn op dit moment diverse juridische plannen van kracht. Deze zijn opgenomen in onderstaand overzicht, waarbij in de laatste kolom is aangegeven of het betreffende plan geheel of gedeeltelijk vervangen wordt door onderhavig bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen.

Tabel 1: Overzicht geldende bestemmingsplannen

Nr. Naam bestemmingsplan vastgesteld Raad goedkeuring GS geheel of gedeelte- lijke her- ziening
2.01 Bestemmingsplan 'Palenstein' 27-08-1984 16-07-1985 gedeeltelijk
2.07 Bestemmingsplan 'Dorp I' 28-09-1981 12-10-1982 gedeeltelijk
2.07a 1e Partiƫle Herziening Bestemmingsplan 'Dorp I' 25-02-1991 25-06-1991 gedeeltelijk
5.01 Bestemmingsplan 'Seghwaert 1975' 29-09-1975 25-08-1976 gedeeltelijk
5.01a Bestemmingsplan 'Seghwaert Partiƫle Herziening 1980' 30-11-1981 19-05-1982 geheel
5.05 Uitwerkingsplan 'SA Seghwaert (Gaardenbuurt)' 22-03-1983 12-07-1983 geheel
5.08 Uitwerkingsplan 'SC-KA2 Seghwaert (Akkers en tuinen Oost)' 19-07-1983 11-10-1983 geheel
5.23 Bestemmingsplan 'Akkerdreef Noord' 20-03-1989 04-07-1989 geheel
8.01 Plan 'Industrieterrein Bleiswijkseweg' 20-10-1967 07-08-1968 gedeeltelijk
8.02 Bestemmingsplan 'Industrieterrein Zoeterhage' 22-02-1971 22-12-1971 gedeeltelijk
8.02a Partiƫle verzamelherziening bestemmingsplan 'Industrieterrein Zoeterhage' 27-09-1993 21-12-1993 gedeeltelijk
8.01b Partiƫle verzamelherziening bestemmingsplan 'Industrieterrein Bleiswijkseweg' 27-09-1993 21-12-1993 gedeeltelijk
8.04 Bestemmingsplan 'Dorp III' 29-01-1979 30-10-1979 gedeeltelijk
8.04a Dorp III 'Partiƫle Herziening 1981' 28-06-1982 15-04-1983 gedeeltelijk
8.05 Bestemmingsplan 'Dorp II' 26-02-1979 01-04-1980 gedeeltelijk
8.06 Bestemmingsplan 'Zegwaartseweg – Zoeterhage' 02-06-1980 02-06-1981 geheel
8.15 Bestemmingsplan 'Penitentiaire inrichting' 03-06-1996 08-10-1996 geheel
8.16 Uitwerkingsplan 'Dorp III Rokkeveenseweg' 26-08-1997 21-10-1997 geheel
8.18 1e PartiĆ«le Wijziging 'Bestemmingsplan Zegwaartseweg – Zoeterhage' 10-06-2003 01-08-2003 geheel
8.20 Bestemmingsplan 'Geluidszone Nutricia (geluidszone ex artikel 53 Wet geluidhinder)' 27-09-2004 07-01-2005 gedeeltelijk
9.02 Bestemmingsplan 'Groot Zoetermeer' 20-10-1967 27-11-1968 gedeeltelijk
10.3 Bestemmingsplan 'Zegwaartseweg-noord' 26-11-2001 09-07-2002 gedeeltelijk

In onderstaande afbeelding zijn de geldende bestemmingsplannen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0004.jpg"
Afbeelding 4: Overzichtskaart geldende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor de Noordelijke Bedrijventerreinen in Zoetermeer op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. De beschreven beleidskaders vormen daarmee belangrijke bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen.

Voor een doorvertaling van dit beleid naar het bestemmingsplan (voor zover relevant) wordt verwezen naar hoofdstuk 4 'Beschrijving plan' en hoofdstuk 5 'Milieu en leefkwaliteit' van de plantoelichting. In die hoofdstukken is nader beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de beleidsuitgangspunten uit onderstaande beleidskaders.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainport ontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Voor dit bestemmingsplan zijn vanwege de ligging langs de rijksweg A12 de regels met betrekking tot het hoofdwegennet relevant. Aan de gronden binnen het plangebied die grenzen aan de rijksweg A12 zijn geen bestemmingen toegekend die een eventuele toekomstige verbreding van de snelweg onmogelijk maken.
De ontwikkelingen die in het plan zijn voorzien, zijn een verdichting van het stedelijke gebied en schaden niet het belang van de A12 als hoofdweg. De mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn daarmee niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.

2.1.2 Nota 'Anders omgaan met water' (2000)

In de Nota 'Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw' onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een 'watertoets' voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.

In paragraaf 5.4 van deze plantoelichting wordt ingegaan op welke wijze in dit bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland', 1e herziening Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en herziening 2011 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'

Op 2 juli 2010 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. Op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 hebben provinciale staten de provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' en de Actualisering 2011.

De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

In de Visie op Zuid-Holland is het provinciale belang geordend aan de hand van vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Binnen deze hoofdopgave staan onder meer het versterken van het stedelijk netwerk, het versterken van de vitaliteit en diversiteit van stedelijke centra en het aanbieden van verschillende woonmilieus centraal. Versterking van het stedelijk netwerk gaat uit van het intensief benutten van ruimte in bestaand bebouwd gebied door het ruimtegebruik op locaties beter te benutten. Voldoende aanbod van verschillende woonmilieus moet onder meer gestalte krijgen door een accent op stedelijke herstructurering en transformatie, alsmede kansrijke en innovatieve binnenstedelijke verdichting.

Functiekaart 2020 en Kwaliteitskaart 2020

Onderdeel van de provinciale structuurvisie zijn de Functiekaart 2020 en de Kwaliteitskaart 2020. Op de Functiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als;

  • 'Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer': deze aanduiding is toegekend aan delen van het stads- en dorpsgebied die in de nabijheid liggen van haltes van hoogwaardig openbaar vervoer van het Zuidvleugelnet.
  • 'Bedrijventerrein': deze aanduiding heeft betrekking op een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie, veilingen, nutsvoorzieningen evenals hieraan verbonden kantoorfuncties

Op de Kwaliteitskaart 2020 is het plangebied aangeduid als 'Stedelijk netwerk met hoogwaardig openbaar vervoer'. Deze aanduiding is toegekend aan stads- en dorpsgebieden bestaande uit samenhangende stedelijke agglomeraties en kernen die gekoppeld zijn aan het Zuidvleugelnet.

Een groot deel van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is in de provinciale structuurvisie aangeduid als bedrijventerrein en ligt binnen de bebouwingscontouren. Voor dergelijke gebieden geldt dat het intensiveren, innoveren en herstructureren van de bedrijventerreinen voorop staat. Behoud van de bedrijvigheid is van belang, waarbij terughoudend moet worden omgegaan met nieuwe perifere detailhandel. Het mogelijk maken van de hoogst mogelijke categorie op deze bedrijventerreinen vormt uitgangspunt. In dit bestemmingsplan zijn de toegestane milieucategorieƫn gebaseerd op de reeds aanwezige bedrijven en de kenmerken van het terrein. De hoogst toegestane categorie is milieucategorie 4.2. In de huidige situatie bevinden slechts enkele bedrijven op het terrein met deze milieucategorie. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt passen binnen de stedelijke ontwikkeling zoals deze is voorzien in de provinciale structuurvisie en bijbehorende herzieningen.

2.2.2 Verordening Ruimte 'Visie op Zuid-Holland' (2010) en 1e Herziening en Actualisatie 2011

De provinciale belangen aangegeven door vijf integrale opgaven, zoals opgenomen in de Structuurvisie, zijn verankerd in de Verordening Ruimte 'Visie op Zuid-Holland' die net als de Structuurvisie op 2 juli 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Ook de Verordening Ruimte is gewijzigd en geactualiseerd op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 met de vaststelling door provinciale staten van respectievelijk de 1e Herziening van de provinciale Verordening Ruimte en de Actualisering 2011. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over de inhoud en de toelichting van bestemmingsplannen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn met name de artikelen 2 (Bebouwingscontouren), 7 (Kantoren), 8 (Bedrijventerreinen) en 9 (Detailhandel) van belang.

Artikel 2: bebouwingscontouren: het gehele plangebied is gelegen binnen de vastgestelde bebouwingscontour. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke functies mogelijk buiten de bebouwingscontour.

Artikel 7: kantoren. Bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen buiten de invloedssfeer van haltes in de kantoorontwikkelingslocaties die zijn aangeduid op kaart 5 van de Verordening wijzen geen bestemmingen aan die nieuwe kantoren mogelijk maken. Uitzonderingen daarop zijn o.m.

  • kleinschalige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.000m2 per vestiging;
  • bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak en minder is dan 3.000m2;
  • uitbreiding van bestaande kantoren, eenmalig met ten hoogte 10% van het bestaande bruto vloeroppervlak.

Het plangebied ligt buiten de bovengenoemde invloedssfeer. Binnen het plangebied komen in beperkte mate kantoren voor. Deze kantoren zijn er gevestigd op basis van de vigerende bestemmingsplannen dan wel op basis van vrijstellingen. De bestaande en legaal aanwezige kantoren worden positief bestemd. In dit bestemmingsplan worden binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' alleen bedrijfsgebonden kantoren met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 3.000m² bvo toegestaan. Op de ontwikkellocaties binnen dit bestemmingsplan worden geen nieuwe kantoren mogelijk gemaakt

Artikel 8: bedrijventerrein. Een groot deel van het plangebied is op kaart 6 van de Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. Op grond van artikel 8, lid 2 van de Verordening Ruimte mogen in gebieden met deze aanduiding geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt. Dit uitgezonderd woningen behorende bij 'woonwerkeenheden' op (delen van) bedrijventerreinen waar maximaal milieucategorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteitenbedrijventerreinen is toegestaan (zie Bijlage 1 bij de regels) en die niet binnen de invloedssfeer liggen van (delen van) bedrijventerreinen waar bedrijven in een hogere milieucategorie zijn toegestaan. Daarnaast moet op grond van artikel 8, lid 3 de hoogst mogelijke milieucategorie passend bij de omgeving mogelijk gemaakt worden op deze terreinen. In paragraaf 4.2.4 wordt nader ingegaan op bedrijfswoningen en woonwerkeenheden binnen het bestemmingsplangebied.

Artikel 9: detailhandel. Op grond van artikel 9 van de Verordening Ruimte mag buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt worden. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen, te weten:

  • de vestiging van perifere detailhandel (tuincentra, bouwmarkten, detailhandel in zeer volumineuze goederen (te weten: auto's, motoren, boten, caravans, keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen) en detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen) buiten de op kaart 7 van de Verordening aangewezen opvanglocaties voor periferie detailhandel. Daarbij geldt dat het moet gaan om de vestiging van een individueel bedrijf en er mag geen nieuwe perifere detailhandelsconcentratie ontstaan en, voorzover vestiging plaatsvindt op een bedrijventerrein, mag het aandeel van bedrijven in perifere detailhandel niet meer bedragen dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein. Hierbij mag de oppervlakte van deze winkelvoorzieningen voor een deel voor de verkoop van nevenassortiment worden gebruikt;
  • de vestiging van kleinschalige detailhandel (maximaal 200m² bvo), zoals buurt- en gemakswinkels;
  • de verkoop van consumentenartikelen bij sport-, culturele, medische, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, mits het assortiment aansluit bij deze voorzieningen;
  • de aflevering van door consumenten bestelde producten op een bedrijfslocatie waar deze producten worden geassembleerd en/of geproduceerd of;
  • uitbreiding van bestaande detailhandel, eenmalig met ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak per vestiging.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is buiten de bestaande winkelconcentraties in Zoetermeer gelegen. Daarnaast is het gebied gesitueerd buiten de aangewezen opvanglocaties voor perifere detailhandel, zoals aangeduid op kaart 7 van de Verordening Ruimte. Dit betekent dat conform de Verordening Ruimte geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt mag worden binnen het plangebied. Wel kan er gebruik worden gemaakt van de vermelde uitzonderingen op deze hoofdregel. In dit bestemmingsplan wordt binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' alleen bedrijfsgebonden detailhandel met een wvo dat minder bedraagt dan 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100m² wvo toegestaan.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe perifere detailhandel. Op dit moment beslaat het oppervlakte aan perifere detailhandel ongeveer 5 % van de Noordelijke bedrijventerreinen (zie paragraaf 4.2.6 en paragraaf 6.3.3 van deze plantoelichting). De reeds aanwezige (perifere)detailhandel die er op basis van de vigerende bestemmingsplannen dan wel op basis van vrijstellingen is gevestigd wordt positief bestemd. Overeenkomstig de provinciale verordening mag het aandeel van bedrijven in de perifere detailhandel niet meer bedragen dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein.

Het bestemmingsplan betreft voornamelijk een conserverend plan met uitzondering van een viertal kleinschalige ontwikkellocaties (met onbenutte plancapaciteit). Het bestemmingsplan en de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt op de ontwikkellocaties zijn niet in strijd met de Verordening Ruimte.

2.2.3 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland

De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie die is vastgesteld door provinciale staten op 2 juli 2010.

Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Het plangebied ligt niet in ƩƩn van deze topgebieden.

Wel zijn delen van het plangebied op de kaart van de provinciale Cultuurhistorische Atlas aangemerkt als een gebied met een kleine dan wel redelijk tot grote trefkans op archeologische sporen. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting wordt hierop nader ingegaan.

2.2.4 Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010

Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen opgenomen voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden 2010

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld.

Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde RSP richt zich op 2020 (met een doorkijk naar 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen enzovoort.

Op kaart 1 'Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030' van het RSP is het plangebied aangewezen als 'Vitaal en intensief benut stedelijk gebied'. Op kaart 23 'Ontwikkellocaties bedrijventerreinen en kantoren 2020-2030' is het grootste deel van de bedrijventerreinen aangeduid als 'Herstructureren (tot hoogwaardig) bedrijventerrein tot 2020'. Op kaart 24 'Projectenkaart Haaglanden 2020' is het plangebied grotendeels aangeduid als 'Herstructureren (tot hoogwaardig) bedrijventerrein' en een klein gedeelte in het zuiden van het plangebied is aangeduid als 'Verdichten binnen bestaand stedelijk gebied, met name binnen OV-bereik'. Dit laatste betekent dat de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. Hierbij moeten karakter- en structuur bepalende niet-bebouwde ruimten worden gehandhaafd en de aanwezige cultuurhistorische waarden in acht worden genomen.

Onderhavig bestemmingsplan heeft voornamelijk een conserverend karakter. De beperkte ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt zijn niet in strijd met het Regionaal Structuurplan Haaglanden.

2.3.2 Regionale Structuurvisie Detailhandel 2006-2011

Op 13 december 2006 is de Regionale Structuurvisie Detailhandel Stadsgewest Haaglanden 2006-2011 vastgesteld. Het doel is een meer dynamisch en kwalitatief beter winkelaanbod te bewerkstelligen zodat de consument meer keuze en kwaliteit wordt geboden. Dit heeft weer een gunstige invloed op de komst van bedrijven en organisaties naar de regio en daarmee op de regionale economie.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe grootschalige/zelfstandige detailhandel mogelijk, hetgeen past binnen het regionale detailhandelsbeleid.

2.3.3 Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Ingezet wordt op het op een duurzamer wijze omgaan met het stedelijk waterbeheer, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging (waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd), het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreiniging door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

Deze visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkelingen van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verhard oppervlak. In het waterbeheerplan HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap een vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak.

In grote lijnen hanteert HHSK de volgende uitgangspunten voor ontwerp en inrichting van gebieden:

  • het watersysteem voldoet aan de normen voor berging, aan- en afvoer;
  • de waterkwaliteit gaat niet achteruit, en wordt mogelijk verbeterd;
  • de inrichting dient beheer en onderhoud op een verantwoorde en efficiĆ«nte wijze mogelijk te maken;
  • waar negatieve effecten niet te voorkomen zijn, dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen;
  • er dient geen afwenteling plaats te vinden vindt van negatieve effecten voor waterkwantiteit of waterkwaliteit tussen wateren en gebieden;
  • er dient rekening te wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen, waaronder het klimaat.

Deze aspecten worden gewaarborgd via het proces van de watertoets. Afspraken en aanpassingen dienen uiteindelijk te worden vastgelegd in de watervergunning en in het bestemmingsplan.

In de 'Handleiding en Checklist Water in nieuwbouwplannen HHSK' zijn de aspecten verder gespecificeerd in randvoorwaarden:

  • verhardingstoename compenseren met waterberging binnen plan- of peilgebied, volgens NBW systematiek (maatwerk);
  • demping van watergangen 100% compenseren;
  • minimaal 50% natuurvriendelijke oevers.

Keur van Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Op 22 december 2009 is de nieuwe Keur van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard in werking getreden. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit te mogen uitvoeren. De bepalingen in de Keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015 verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de Keur.

In paragraaf 5.4 van de plantoelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop binnen het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

2.3.4 Hoogheemraadschap van Rijnland

Waterbeheerplan Rijnland
Op 1 januari 2010 is het nieuwe Waterbeheerplan 4 (2010-2015) van Rijnland van kracht geworden. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is het cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelstijging. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2011
Op 22 december 2009 is een nieuwe keur in werking getreden. Een nieuwe keur was nodig, vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn in deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2011 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een keurvergunning. De keur is derhalve een belangrijk instrument om het watersysteem op orde te houden. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur 2009 horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

Voorkeursvolgorde voor afvalwater
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit artikel 29 a van de Wet milieubeheer en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  1. a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  2. b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  3. c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  4. d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  5. e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
  6. f. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
  7. g. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d dat naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt getransporteerd.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen een en ander vooruitlopend op de definitieve invoering van het Besluit lozingen buiten inrichtingen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan brongerichte maatregelen. Het argument daarbij is dat vanuit een wijder milieuperspectief preventie de voorkeur heeft boven 'end-of-pipe' maatregelen.

Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van een berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • juridische verankering van de particuliere verantwoordelijkheden (vergunningverlening);
  • handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen (bijvoorbeeld door middel van controleputjes op de erfgrens);
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zandslibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • aangepaste gladheidbestrijding;
  • het voorkomen van afstroming van hondenuitwerpselen;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of, als laatste keus, aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

In paragraaf 5.4 van de plantoelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop binnen het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Ruimtelijk-functioneel plan Noordelijke Bedrijventerreinen (2009)

In het Ruimtelijk-functioneel plan1 zijn de kaders voor de toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van de Noordelijke Bedrijventerreinen geschetst. Op structuurniveau omvat het plan een drietal basisuitgangspunten die de kwaliteit, het gebruik en toekomstwaarde van de bedrijventerreinen moet doen versterken:

  • De Noordelijke Bedrijventerreinen blijven in hoofdzaak bedrijfsmatig gebruikte werkgebieden. Echter, ook andere dan de bedrijfsmatige functie hebben de laatste jaren op diverse locaties een plek gevonden. Teneinde de bedrijfsmatige functie zoveel mogelijk te behouden, blijven de Noordelijke Bedrijventerreinen in hoofdzaak bestemd als bedrijventerrein. De inrichting en ambities ten aanzien van het ruimtegebruik en de kwaliteit, maar ook verkeer en infrastructuur sluiten aan op dit uitgangspunt.
  • De Noordelijke Bedrijventerreinen gaan zich sterker naar buiten toe presenteren. Daar waar de terreinen eerder vooral naar binnen gekeerd waren, zullen de terreinen zich in de toekomst naar buiten toe presenteren. Aspecten zoals de presentatierichting, ambities voor uitstraling en ontwikkelmogelijkheden zijn in de visie afgestemd op dit uitgangspunt.
  • Duidelijker gescheiden gebruik van openbare en private ruimte. In de huidige situatie komen veel problemen voort uit het oneigenlijk gebruik van de openbare ruimte voor parkeren en opslag door private partijen. De visie is gebaseerd op het principe dat private gebruikers parkeren en opslag op eigen terrein realiseren en hiervoor geen gebruik maken van de openbare ruimte.

In het Ruimtelijk-functioneel plan is een aantal inrichtingsprincipes opgenomen. Deze zijn in een overzicht in bijlage 1 van de plantoelichting weergegeven.

De ruimtelijke-stedenbouwkundige visie uit het Ruimtelijk-functioneel plan wordt in voorliggend bestemmingsplan zeer beperkt juridisch-planologisch vertaald. Het bestemmingsplan is namelijk opgebouwd vanuit een beheersmatige aanpak (conserverend van aard) . Dit wil zeggen dat in dit plan voornamelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd zonder ontwikkelingen.

In paragraaf 4.1.1 wordt beschreven welke onderdelen uit het Ruimtelijk-functioneel plan zijn meegenomen in onderhavig bestemmingsplan.

  1. 1. BRO (2009) Ruimtelijk-functioneel plan NBT, rapportnummer 206X00154.046880_5, Boxtel, 17 april 2009

2.4.2 Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zoetermeer, verwoordt een negental opgaven die in de periode tot 2030 moet worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0005.png"
Afbeelding 5: Kaart uit de Stadsvisie 2030

Voor het bestemmingsplangebied is met name opgave 4 'balans tussen economische structuur en arbeidsaanbod realiseren' van belang. Om deze opgave te realiseren dient onder meer de aard en omvang van de werkgelegenheid zo goed mogelijk afgestemd te zijn op de eigen beroepsbevolking. Het bestemmingsplan voorziet in behoud en versterking van de economische functies en activiteiten op de Noordelijke Bedrijventerreinen en draagt daarmee bij aan de realisatie van deze opgave.

2.4.3 Transformatiestudie kantoorlocaties en functiemenging op bedrijventerreinen (2008)

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Transformatiestudie kantoorlocaties en de studie Functiemenging op bedrijventerreinen vastgesteld. Uit de eerstgenoemde studie is gebleken dat er in de komende twintig jaar een aantal bestaande kantoorlocaties (met name in en rondom het centrum van Zoetermeer) in aanmerking kan komen voor transformatie naar een andere functie, zoals bijvoorbeeld een woonfunctie. Daarnaast is het een optie om op enkele nog te ontwikkelen kantoorlocaties toch voor een andere functie te kiezen. De daadwerkelijke mogelijkheden zullen afhangen van de financiƫle haalbaarheid, alsook de wensen en eisen die er op de verschillende locaties gelden op het gebied van lucht- en geluidskwaliteit.

De studie Functiemenging op bedrijventerreinen concludeert dat een woonfunctie op de bestaande bedrijventerreinen vaak moeilijk te realiseren is en ook niet wenselijk in verband met onder andere geluidhinder, stank- en verkeersoverlast. Binnen specifieke, kleine deelgebieden van de bestaande bedrijventerreinen kunnen daarentegen wel mogelijkheden ontstaan om gericht aantrekkelijke – en gewilde – bedrijfswoningen toe te voegen. De studie ziet verder een duidelijke kans in het verplaatsen van nu nog in of aan de rand van woonwijken gesitueerde bedrijven, zoals bijvoorbeeld autodealers, naar de bestaande bedrijventerreinen. Op die manier kunnen er enkele plekken vrijkomen die aantrekkelijk zijn voor een woonfunctie. Op de lange termijn (de komende twintig jaar) houdt de studie een volledige transformatie van ƩƩn van de bestaande bedrijventerreinen naar een woonfunctie als optie open. De kans hierop is afhankelijk van de mogelijkheden om thans gevestigde bedrijven te verplaatsen naar nieuwe locaties elders in de stad.

Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocaties Zoetermeer (2011)}
Het Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocaties Zoetermeer volgt op de Transformatiestudie en is in maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Uitvoeringsplan voorziet in een aanpak om op een verantwoorde manier aan de slag te gaan met het uitvoeren van de transformatieopgave. Het benoemt de maatregelen en acties die nodig zijn om als gemeente transformaties binnen de stad te stimuleren, faciliteren en in de komende jaren daadwerkelijk de gewenste resultaten te kunnen boeken

In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe zelfstandige grootschalige kantoorontwikkelingen mogelijk gemaakt en worden, conform de provinciale Verordening, geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Op dit moment bestaan er ook geen concrete plannen en/of initiatieven voor transformatie van bestaande delen van de bedrijventerreinen naar andere functies. Het bestemmingsplan, dat overwegend een conserverend karakter heeft, voorziet hierin ook niet.

2.4.4 Stedelijk Beleidskader Economie (2011)

Op 10 januari 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument Stedelijk Beleidskader Economie vastgesteld. De lijn van het huidige economische beleid wordt doorgezet. Het beleid heeft drie doelstellingen:

  1. 1. het creƫren van werkgelegenheid door middel van het aantrekken van nieuwe bedrijven voor Zoetermeer kansrijke sectoren, het stimuleren van (innovatieve) startende bedrijvigheid, het behouden van bestaande bedrijvigheid en het verbinden van onderwijs met het bedrijfsleven;
  2. 2. het realiseren van een aantrekkelijk, gevarieerd en duurzaam vestigingsmilieu voor bedrijven;
  3. 3. het aanbieden van een brede, kwalitatief goede en op de toekomst gerichte voorzieningenstructuur (leisure, horeca en detailhandel) in Zoetermeer.

Voor deze doelstellingen afzonderlijk zijn beleidsmaatregelen geformuleerd die in de periode 2010 tot en met 2014 uitgevoerd zullen gaan worden. In het bestemmingsplan zijn de bestaande bedrijven positief bestemd.

2.4.5 Welstandsnota 2010

Op 25 maart 2010 is de nieuwe Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. In de Welstandsnota staan de criteria waarop de Stadsbouwmeester zijn advies over bouwplannen baseert. Er worden drie beleidsniveaus onderscheiden, die aan een gebied kunnen worden toegekend, te weten; intensief, regulier en een luw welstandsbeleid. Deze drie niveaus geven de kwalitatieve ambities en de mate van vrijheid aan in het omgaan met de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundig en architectonisch. Ze zijn vertaald in algemene criteria, die naar gelang het niveau hoger is, uitgebreider worden.

Voor de binnenterreinen van de bedrijventerreinen geldt een luw welstandsbeleid. Dat wil zeggen dat de basiskwaliteiten van het gebied uitgangspunt zijn. Verandering van structuur en bebouwingsbeeld is mogelijk.

Voor de randen van de bedrijventerreinen, langs de Zegwaartseweg, de Oostweg, de Australiƫweg, de Bleiswijkseweg en de A12 geldt een intensief welstandsbeleid. Dit houdt in dat behoud of zelfs herstel van de structuur en het bebouwingsbeeld uitgangspunt is. Er worden hoge eisen gesteld aan het ontwerp en de relatie met de omgeving. Er dient te worden voortgebouwd op de oorspronkelijke context, dit kan traditioneel of vernieuwend, met gebruikmaking van nieuwe interpretaties.

2.4.6 Hoogbouwvisie (2004)

De Hoogbouwvisie geeft antwoord op de vraag waar in de stad hoogbouw -gebouw van 30 meter of hoger- mogelijk, gewenst of ongewenst is. In de visie zijn aan de verschillende zones, knooppunten en assen in de stad maximale bouwhoogten toegekend. De visie laat zich daarmee kenschetsen als een 'zoneringsplan' en is uitdrukkelijk geen locatieonderzoek. Dit betekent dat initiatieven voor hoogbouw -ook al is deze gesitueerd in de aangegeven zones en ook al wordt voldaan aan de opgenomen indicatieve maximale bouwhoogten- altijd moeten passen in een voor die locatie op te stellen stedebouwkundig plan en bestemmingsplan. De consequenties van hoogbouw voor de omgeving (o.a. windhinder, bezonning, uitzicht, privacy en zichtlijnen) moeten in deze planvormen aan de orde komen.

Op kaart XV van de Hoogbouwvisie is het bedrijventerrein Zoeterhage aangeduid als 'suburbane zone: accent op laagbouw'. In dit gebied ligt het accent op laagbouw en is slechts in incidentele gevallen hoogbouw mogelijk als daar vanuit de plek aanleiding toe is ter ondersteuning van de stedenbouwkundige structuur. Hoogbouw zal altijd beoordeeld moeten worden in relatie tot de opbouw van de omgeving. De bedrijventerreinen Hoornerhage en Rokkehage zij op dezelfde aangeduid als 'stedelijke kernzone: hoogbouw mogelijk'. Dit gebied leent zich voor een intensief gebruik van de ruimte met vernieuwende stedelijke programma's. Dit maakt toepassing van hoogbouw in deze dynamische zone zeer wel mogelijk en zelfs wenselijk. De Zegwaartseweg is aangeduid als 'oude lintstructuren: hoogbouw niet wenselijk'. Deze historische structuur is kenmerkend voor de ontwikkeling en beeldbepalend voor de stad. In deze kleinschalige en kwetsbare omgeving is hoogbouw niet wenselijk.

Op kaart XVI zijn de Australiƫweg en een deel van de Oostweg aangeduid als secundaire assen waarvoor een maximale bouwhoogte geldt van 60 meter. Daarnaast is de kruising van deze twee wegen aangeduid als secundair knooppunt waardoor een bouwhoogte van maximaal 90 meter is toegestaan. De zone langs de A12 is aangeduid als primaire as waarvoor een maximale bouwhoogte van 90 meter geldt.

In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten die binnen onderhavig bestemmingsplann gehanteerd worden met betrekking tot de bouw- en goothoogten.

2.4.7 Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De kaderrichtlijn water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.

Voor onder andere de stedelijke wateren als singels en vijvers zijn specifieke streefbeelden geformuleerd. Het streefpeil ligt op - 5,90 meter NAP en de waterdiepte bij voorkeur circa 1,3 meter. Daarnaast gelden geringe peilfluctuaties en voldoende doorstroming.

Naast beleidskaders is er geldende regelgeving van toepassing op het bestaande watersysteem. In de leggers van de Hoogheemraadschappen van Rijnland en Schieland en de Krimpenerwaard zijn oppervlaktewateren en waterstaatkundige werken (boezemkeringen, dijken) opgenomen. Op deze oppervlaktewateren en waterstaatswerken is de Keur van de Hoogheemraadschappen van toepassing.

In paragraaf 5.4 van de plantoelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop binnen het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding

2.4.8 Rapportage 'De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer' (2003)

In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. In deze gebieden is het zonder vergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden verboden om :

  • graafwerk te verrichten op een diepte van meer dan 0,50 meter onder het maaiveld;
  • aanwezige (delen van) fundamenten of andere, met de archeologische structuren verband houdende zaken af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;
  • met een metaaldetector te zoeken tussen 0 en 0,50 meter onder het maaiveld.

De rapportage omvat een kaart met in totaal 14 archeologische waardevolle gebieden. In het bestemmingsplangebied ligt ƩƩn beschermd arceheologisch waardevol gebied: de Zegwaartseweg. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting wordt hierop nader ingegaan.

2.4.9 Gemeentelijke Erfgoedverordening (2010)

In de gemeentelijke Erfgoedverordening, vastgesteld op 15 november 2010 en gewijzigd op 23 april 2012, is een verbod opgenomen om een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen. Voorts is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd gezag een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen alsmede te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van het monument, zoals het verrichten van bouwhistorisch of ander onderzoek. De rijksmonumenten vallen onder het regime van de Monumentenwet. De gemeente verleent de vergunningen voor rijksmonumenten.

In het plangebied zijn verschillende panden aangewezen als gemeentelijk monument (zie paragraaf 3.2.2).

2.4.10 Stadsnatuurplan (1999)

Het Stadsnatuurplan geeft richting aan het natuurbeleid van Zoetermeer. In het Stadsnatuurplan wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de gemeente wil omgaan met de natuur die zij nu al rijk is en hoe het nog beter zou kunnen. Het doel van het Stadsnatuurplan is het realiseren van meer en betere natuur en het vergroten van het draagvlak voor de natuur. Het gemeentelijk natuurbeleid kent drie niveaus met elk een eigen ambitie: groen op regioniveau, groen op stadsniveau en groen op wijkniveau. Voor natuur op regioniveau geldt het compensatiebeginsel. Dit betekent dat bij verlies van natuur compensatie moet plaatsvinden door nieuwe natuur. Op stads- en wijkniveau geldt de natuurimpulsregel. Hierbij dient het natuurbelang nadrukkelijk te worden meegewogen in de besluitvorming over (her)ontwikkelingslocaties. Op stads- en wijkniveau is het gemeentelijk natuurbeleid vooral gericht op het creƫren van soortenrijke natuur. EƩn van de manieren om dit te bereiken is het beter afstemmen van het beheer op de lokale variatie in bodem, water en reliƫf en het betrekken van de bewoners bij hun directe leefomgeving.Hiertoe is onderscheid gemaakt in elf natuurtypen.

In of nabij het plangebied komen natuurtypen voor langs de oude en de nieuwe linten. De Zegwaarsteweg en de Bleiswijkseweg hebben als gewenst natuurtype water. De Australiƫweg en de Oostweg hebben als gewenst natuurtype hooi- en weiland. In de overige gedeelten van het plangebied wordt ingezet op natuur in de wijk. Mogelijkheden hiervoor zijn bijvoorbeeld de buitenruimte natuurlijker inrichten, verharding vervangen door halfverharding of gevelbegroeiing.

2.4.11 Milieubeleidsplan (2005)

Het gemeentelijk Milieubeleidsplan heeft als algemene doelstelling: het realiseren van een duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en/of maatregelen waarmee de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners, hier en elders wordt gediend. Hiertoe moeten aspecten van duurzaamheid een volwaardige afwegingsfactor zijn bij alle gemeentelijke (beleids)beslissingen. Er wordt gestreefd naar een ruimtelijke inrichting binnen de compacte stad waarin leefbaarheid, integratie van functies en meervoudig ruimtegebruik centraal staan. De fysieke groei van Zoetermeer heeft tot nog toe op een grotendeels duurzame manier plaatsgevonden (dat wil zeggen er is rekening gehouden met lokale milieuaspecten). De uitdaging naar de toekomst toe is om deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder uit te bouwen.

2.4.12 Programma Duurzaam Zoetermeer (2011)

De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:

  • een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
  • Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
  • een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is Zoetermeer nog steeds een gemeente met ruimte voor veel in het wild levende plant- en diersoorten. Het beleid is erop gericht dat het aantal bijzondere soorten minimaal gelijk is gebleven aan dat van 2007;
  • een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.

2.4.13 Nota Duurzaam Bouwen (2009)

De Nota Duurzaam Bouwen besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie moet uitwerken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd.

2.4.14 Nota Mobiliteit Zoetermeer (2005)

De Nota Mobiliteit Zoetermeer biedt het kader om de komende jaren invulling te geven aan het verkeers- en vervoersbeleid. De nota analyseert voor welke uitdagingen Zoetermeer staat, nu en in de toekomst. De aanwezige en de te verwachten knelpunten zijn hierin betrokken, alsmede de daarbij behorende oplossingsrichtingen. De nota beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid tot 2010 en geeft een doorkijk naar 2025. Vanuit een realistische aanpak, voortbouwend op en optimaal gebruik makend van de kwaliteiten van Zoetermeer is een uitvoeringsprogramma opgesteld.

In het plangebied zijn alle infrastructurele projecten die voortvloeien uit de Nota Mobiliteit Zoetermeer gerealiseerd. In paragraaf 4.1.1 wordt hierop nader ingegaan.

2.4.15 Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012)

De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is Ʃn er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd op welke wijze wordt omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.

In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten ten aanzien van het parkeren binnen het bestemmingsplangebied.

2.4.16 Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012)

Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels vastgesteld. In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren. De parkeernormen zijn gelieerd aan de bouwverordening. Bij de toetsing van bouwplannen dient altijd getoetst te worden aan de bouwverordening en daarmee aan de parkeernormen.

2.4.17 Fietsplan (1998)

Het Fietsplan geeft een integrale visie op de fietsroutes in Zoetermeer, waarbinnen onder andere voorstellen worden gedaan ter verbetering van het fietsnetwerk in Zoetermeer en de nieuwe plannen die voor het fietsverkeer ontwikkeld kunnen worden. Het Fietsplan beoogd daarmee het bevorderen van het fietsgebruik in en rondom Zoetermeer en het verbeteren van de kwaliteit van het netwerk van fietspaden.

De voorstellen en maatregelen uit het Fietsplan zijn inmiddels grotendeels geĆÆmplementeerd, soms in aangepaste vorm. In het bestemmingsplan blijven de bestaande fietsroutes onveranderd. Wel is het kruispunt Fokkerstraat - Bleiswijkseweg - Binnenweg in 2011 veiliger en fietsvriendelijker ingericht.

2.4.18 Structuurvisie Detailhandel 2006-2010

Met de Structuurvisie Detailhandel 2006-2010 geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen tot 2010 nodig zijn om de detailhandel gezond te houden. Op grond van de Structuurvisie Detailhandel worden buiten winkelcentra alleen bepaalde vormen van perifere detailhandel wenselijk geacht. Het betreft de volgende vormen van detailhandel:

  • volumineuze of brand- en explosiegevaarlijke detailhandel die niet inpasbaar is in centrumgebieden (zoals: vuurwerk en brandstoffen, auto's, boten, caravans, machines, keukens en sanitair, bouwmaterialen, tuincentra (waaronder detailhandel in dieren, dierbenodigdheden en - voeding), bouwmarkten en meubelbedrijven met in ondergeschikte mate woninginrichtingartikelen, vloerbedekking, parket, zonwering en tenten);
  • in omzet en oppervlak ondergeschikte detailhandel binnen een bedrijf waarvan de hoofdfunctie niet valt onder detailhandel. Het assortiment houdt verband met de hoofdfunctie.
  • bedrijventerrein- en verkeersknoop-ondersteunende detailhandel, zoals een kleinschalige winkel in dagelijkse goederen bij een station.

Deze vormen van detailhandel mogen gevestigd worden op de Noordelijke Bedrijventerreinen .

2.4.19 Horecanota (2004-2008)

De Horecanota dient als kader voor het horecabeleid van de gemeente Zoetermeer. De nota omvat alle voor de horeca relevante aspecten, zoals regelgeving, vergunningen, handhaving, ontwikkelingsvisie en organisatie.

In de Horecanota is in een 'vlekkenplan' aangegeven waar in Zoetermeer de verschillende type horeca zich wel, en waar ze zich niet, kunnen vestigen. Op kaart 2 van de nota is de zone aan weerszijden van de Australiƫweg aangegeven als Leisure-as. In deze zone is het beleid met name gericht op het mogelijk maken van leisure-voorzieningen, waarbij de horeca een ondersteunende functie heeft. Langs de Australiƫweg is de vestiging van alle typen horeca (inclusief nachthoreca) mogelijk. Dit laatste geldt ook voor bedrijventerreinen.

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op de mogelijkheden die onderhavig bestemmingsplan biedt voor horecadoeleinden.

2.4.20 Beleidskader Leisure

EƩn van de speerpunten om de doelstellingen van de Toekomstvisie 'Zoetermeer, steeds ondernemend' te bereiken is leisure. Onder leisure wordt verstaan: alle openbaar toegankelijke vrijetijdsvoorzieningen en -activiteiten, zowel overdekt als in de openlucht. Dit kunnen grootschalige maar ook kleinschalige voorzieningen zijn. Het beleidskader Leisure geeft de hoofdrichting aan voor het Leisurebeleid in Zoetermeer. Gericht investeren in leisure versterkt de identiteit en de economie van de stad. Het beleidskader geeft de kansen weer die in de stad aanwezig zijn en de plekken en voorzieningen waar de aandacht op moet worden gericht. Kort samengevat komt dit neer op: welke locaties zijn kansrijk, welke voorzieningen en evenementen komen daar tot hun recht en hoe denken we een en ander te kunnen bereiken.

In het beleidskader is de zogenoemde Leisura-as ƩƩn van de hoofdgebieden. Deze as loopt van de westkant van de stad via de Amerikaweg, Europaweg en Australiƫweg naar oostkant van Zoetermeer en is op regionaal niveau een drager voor recreatieve en toeristische voorzieningen en functies. Een deel van de Leisure-as ligt in het plangebied. Het gaat daarbij om een zone ingeklemd tussen de Australiƫweg en de Edisonstraat. Op dit moment zijn er voor die zone geen leisure-ontwikkelingen die voldoende concreet zijn en maatschappelijke dan wel financieel uitvoerbaar zijn. Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan wordt de huidige bestemming in die zone gehandhaafd.

2.4.21 Hotelnota 2001-2002

De Hotelnota Zoetermeer geeft een integrale visie op de gewenste hotelsituatie in Zoetermeer. Onderzoek toont aan dat er in Zoetermeer behoefte is aan een forse uitbreiding van het aantal hotelkamers. De Hotelnota geeft aan hoe die uitbreiding er kwalitatief en kwantitatief uit moet zien en hoe dit het best in planning kan worden gezet. Alhoewel het plangebied geschikt is als hotellocatie worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe hotels mogelijk gemaakt. Aan de Zegwaartseweg 31/31b bevindt zich een bestaand horecabedrijf met een gecombineerde restaurant- en hotelfunctie. De hotelfunctie is in dit bestemmingsplan positief bestemd.

2.4.22 Woonvisie (2009)

De in maart 2009 vastgestelde Woonvisie vormt een basis voor verschillende uitvoeringsplannen van de gemeente op het gebied van wonen. De Woonvisie omvat een aantal richtinggevende keuzen voor het Zoetermeerse woonbeleid in de komende jaren. Zo wordt onder meer de kwaliteit van het wonen boven het realiseren van aantallen gesteld, en wordt een accent gelegd op het zoeken naar nieuwe gestapelde woonvormen met grondgebonden kwaliteiten. Bovendien zal op plekken waar in de toekomst nog woningbouw gaat of kan plaatsvinden, de behoefte van de wijken en buurten in eerste instantie leidend zijn bij het invullen van het woonprogramma.

Het bestemmingsplangebied is, met uitzondering van de percelen grenzend aan weerszijden van de Zegwaartseweg, in de provinciale Verordening Ruimte aangeduid als bedrijventerrein. In de gebieden met deze aanduiding worden conform het provinciaal beleid binnen onderhavig bestemmingsplan geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. In de paragraaf 4.2.4 wordt hierop nader ingegaan.

2.4.23 Visie Openbare Ruimte (2008)

De Visie Openbare Ruimte 2008 (VOR) omvat de belangrijke uitgangspunten voor de openbare ruimte in Zoetermeer. In de VOR zijn de doelstellingen voor de openbare ruimte afgestemd met andere beleidsterreinen en relevante beleidsnota's (waaronder de Stadsvisie 2030, Stadsnatuurplan). De VOR stelt als doel een vitale, veilige, plezierige, (be)leefbare, duurzame ingerichte en goed beheerbare openbare ruimte voor iedereen die er gebruik van maakt.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (ontstaans)geschiedenis van het gebied en de aanwezige archeologische waarden. De bestaande situatie in het plangebied wordt omschreven aan de hand van afzonderlijke onderdelen.

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De omgeving van Zoetermeer en Benthuizen maakte rond 4000 jaar voor Christus deel uit van een soort Waddenzee, compleet met kreken en platen. Door een daling van de zeespiegel verminderde de invloed van het zeewater in het gebied. Daardoor werd het water zoet en kwam er veenvorming op gang. Er ontwikkelde zich een meters dik veenpakket. Via een aantal veenstroompjes zoals de Rotte en de Gouwe waterde dit uitgestrekte veengebied af op de grote rivieren. Vanaf de 11e eeuw werden de veengebieden ontgonnen en vanaf de 14e eeuw begon de turfwinning. Op sommige plekken gebeurde dit tot ver beneden de waterspiegel, waardoor grote plassen ontstonden. In de 17e eeuw werd het technisch mogelijk om door middel van windmolens de plassen droog te malen en ontstond het zogenaamde droogmakerijenlandschap (bron: Bijlagenrapport MER Oosterheem, februari 2000).

De Binnenwegsche polder, waarin het plangebied is gelegen, is tussen 1701 en 1706 drooggemalen. Later begon men op grote schaal veen af te graven ten behoeve van de brandstofvoorziening van de grote steden. Het hoger gelegen deel ten westen van het plangebied (de Zegwaartseweg) is in feite een restant van het veen dat niet ontgonnen werd omdat hier destijds al bebouwing aanwezig was.

De Zegwaartseweg is ƩƩn van de oudst bebouwde gebieden van de gemeente Zoetermeer. Een 'bebouwingslint', dat in structuur en opbouw vergelijkbaar is met de oude bebouwingslinten Voorweg en Vlamingstraat. De Zegwaartseweg fungeerde vanouds als een hoge dijk en landscheiding tussen Rijnland en Schieland. Zoals vermeld werden in de 18e eeuw de gronden ter weerszijden van de Zegwaartseweg drooggemaakt. De vaart in de Zegwaartseweg -met de nog steeds bestaande bochten om de bebouwing heen- is waarschijnlijk in diezelfde eeuw aangelegd als onderdeel van een ringvaart voor scheepvaartverkeer. Maar ook om het veen in de dijk nat te houden en te behoeden voor inklinking. Dit heeft een karakteristiek beeld van het gebied opgeleverd, dat zich kenmerkt door een hoog liggende veendijk met daarop een weg, een vaart met daaraan gelegen diverse boerderijen. De boerderijen liggen aan de koppen van kavels die diep de landbouwgronden insteken.

Na ontvening van de Binnenwegsche Polder is het gebied in gebruik geweest als landbouwgebied. Vanaf begin jaren '60 is het gebied bouwrijp gemaakt ten behoeve van de aanleg van de bedrijventerreinen Rokkehage, Hoornerhage en later Zoeterhage (rond 1970).

3.2 Cultuurhistorie En Archeologie

3.2.1 Cultuurhistorie en archeologische waarden

Blijkens de kaart van de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur bestaat er in delen van het plangebied een kleine dan wel redelijk tot grote trefkans op archeologische sporen. Het betreft hierbij respectievelijk de zone Zegwaartseweg en een strook aan de westkant van de Willem Dreeslaan. Vanwege de kleine trefkans aan de Zegwaartseweg is voor die zone geen nader onderzoek nodig. Voor onder meer de strook aan westkant van de Willem Dreeslaan is in het kader van het bestemmingsplan Oosterhage reeds archeologisch onderzoek verricht. De conclusie van het onderzoek is dat er geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied (de resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Oosterhage & Businesspark Oosterheem, Zoetermeer' van augustus 2010, zie bijlage 2).Van de zijde van de provincie is per e-mail van 6 juli 2010 aangegeven dat het onderzoek voldoende informatie bevat en een nader onderzoek niet nodig is. Wel is gevraagd bij de uitvoerende werkzaamheden te letten op het aantreffen van resten van mogelijke historische watermanagementsystemen.

Verder zijn de Zegwaartseweg en de Bleiswijkseweg op de kaart van de Cultuurhistorische Atlas aangeduid als 'Lijnelement met redelijk hoge waarde (categorie 3). In het bestemmingsplan wordt de huidige situatie gehandhaafd, waarmee de bestaande waarde van deze lijnelementen wordt geconsolideerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0006.jpg"

Afbeelding 6: Uitsnede uit Kaart Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

Archeologisch waardevolle gebieden

In de Rapportage 'Beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer' is de zone Zegwaartseweg aangewezen als archeologisch waardevol gebied (in onderstaande afbeelding aangeduid met nummer 5). Het gehele dijklichaam van de Zegwaartseweg, voor zover dat ligt ten oosten van de wetering, vormt de oorspronkelijke ontginningsbasis van het dorp Zegwaart en bevat vermoedelijk nog bewoningssporen van rond het jaar 1200. Een deel van dit archeologisch waardevol gebied ligt binnen het bestemmingsplangebied. Voor dit deel worden in het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De bestaande woningen, bedrijven, instellingen, het water en de groenzones zijn overeenkomstig de functie bestemd. Daarnaast is aan deze zone ook de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0007.png"
Afbeelding 7: Beschermd archeologisch monument Zegwaartseweg

3.2.2 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Het plangebied kent geen Rijks- of provinciale monumenten. Wel zijn in het plangebied acht gemeentelijke monumenten aanwezig. Het betreft de volgende panden:

Gemeentelijk monument in het plangebied Type monument
Edisonstraat 88 Boerderij, 1877
Zegwaartseweg 31(De Drie Hooibargen) Boerderij, 1769
Zegwaartseweg 43 Boerderij, in oorsprong 18e eeuw
Zegwaartseweg 46 Schuur, circa 1880
Zegwaartseweg 52 Landarbeiderswoning, 1888
Zegwaartseweg 62 Boerenwoning, 1892
Zegwaartseweg 66/66a Boerderij, 1893
Zegwaartseweg 96 (Leeuwenhoeve) Boerenschuur, circa 1750

3.3 Ruimtelijke Analyse Van Het Plangebied

Ruimtelijk-geografische positie

De bedrijventerreinen Rokkehage, Hoornerhage en Zoeterhage liggen in het oosten van Zoetermeer, ten noorden van de A12 en nabij de afslag Zoetermeer. De terreinen zijn ontwikkeld vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw. De Noordelijke Bedrijventerreinen lagen vroeger aan de rand van de stad. Door recente ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van de woonwijk Oosterheem en de ontwikkeling van PWA Silverdome hebben de terreinen een ruimtelijk-geografische positieverandering ondergaan. Zij liggen nu in de stad en de randen van de terreinen zijn in toenemende mate zogenoemde zichtassen geworden.
Ook aan de westzijde van de Noordelijke Bedrijventerreinen liggen enkele woongebieden. Tussen deze woongebieden en de Noordelijke Bedrijventerreinen ligt een groene zone aan weerszijden van de Zegwaartseweg. Deze weg vormt een duidelijke scheiding tussen wonen en werken en vervult een belangrijke functie als fiets- en wandelroute.

Stedenbouwkundige opzet

Onderdelen van het oude landschap in de vorm van poldersloten (tochten) zijn soms in de structuur opgenomen (Rokkehage) of omzomen de terreinen. Verder hebben voornamelijk algemene functionele eisen ten aanzien van de verkaveling, de ontsluiting en de parkeermogelijkheden de stedenbouwkundige opzet van de bedrijventerreinen bepaald. De drie bedrijventerreinen vertonen daardoor grote overeenkomsten.
Zoeterhage en Hoornerhage zijn iets ruimer van opzet dan Rokkehage, welke intensiever is bebouwd. De bedrijventerreinen zijn langgerekt en worden ontsloten via brede verbindingswegen, die de terreinen onderling van elkaar scheiden. Het middengebied van de bedrijventerreinen Zoeterhage en Hoornerhage wordt ontsloten via een interne rondweg. Het bedrijventerrein Rokkehage mist deze interne rondweg. De 'haaks' aangelegde Industrieweg zorgt hier voor de ontsluiting. Aan de interne rondwegen en de Industrieweg liggen de bedrijven gegroepeerd op kavels van verschillende grootte. Doordat de bebouwing zich over het algemeen afkeert van de verbindingswegen die tussen de terreinen liggen, kenmerken grote delen van de bedrijventerreinen zich qua beeld en uitstraling door een weinig toegankelijk karakter.

Bouwtypologie

Het bedrijfsonroerend goed op de bedrijventerreinen bestaat voornamelijk uit middelgrote panden. Op enkele plekken komen beduidend afwijkende maten voor, zoals de grootschalige panden aan de Edisonstraat 115 en de Philipsstraat of juist meer kleinschalige panden, onder meer ten noorden van de Stephensonstraat, ten oosten van de Wattstraat en aan de noordzijde van de Industrieweg. Er is tussen deze panden overigens geen duidelijk verschil in type functie te onderscheiden.
De meest omvangrijke kavel ligt op het bedrijventerrein Zoeterhage. Hier is de combinatie van de bedrijven Avandis/Van Uden Transport (hierna Avandis) gevestigd. Dit bedrijf is gespecialiseerd in het bottelen van (fris)dranken en de opslag en distributie daarvan. De omvang van het bedrijf bepaald sterk het ruimtelijk beeld van Zoeterhage. Daarnaast zijn er ook diverse bedrijfsverzamelgebouwen op het bedrijventerrein Zoeterhage gesitueerd. Hier vindt vooral kleinschalige bedrijvigheid een plek (bijvoorbeeld starters). Behoudens enkele locaties die in het bezit of beheer zijn bij beleggingsmaatschappijen of beheergroepen, is het vastgoed overwegend in privaat eigendom, waarbij de ondernemer tevens eigenaar is van het vastgoed.
De technische eisen aan bedrijfsonroerend goed zijn de laatste jaren sterk aan verandering onderhevig. Nieuw te ontwikkelen bedrijfsonroerend goed wordt steeds hoger gebouwd. Bovendien komt de bouw van platte daken bij bedrijfsonroerend goed tegenwoordig steeds vaker voor, waarbij de goothoogte veelvuldig gelijk is aan de nokhoogte.

Ruimtegebruik

De bedrijvigheid op de Noordelijke Bedrijventerreinen (Zoeterhage in het bijzonder) kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel openbare buitenruimte. In de afgelopen jaren hebben veel van de aanwezige bedrijven op de Noordelijke Bedrijventerreinen verdere ontwikkelingen doorgemaakt. Veel bedrijven zijn gegroeid, waardoor sprake is van een schaalvergroting. Ook is het autogebruik in de afgelopen decennia sterk toegenomen. De inrichting van de openbare ruimte op de bedrijventerreinen is daarentegen in de afgelopen decennia weinig veranderd. Doordat sprake is van hoge bebouwingspercentages (in sommige gevallen zelfs op 100% te berekenen over het binnen het bouwperceel gelegen bouwvlak) nemen bedrijven voor hun opslag en parkeren in toenemende mate hun vlucht naar de openbare ruimte. De openbare ruimte vormt daardoor als het ware een verlengstuk van de bedrijfskavels, maar ondervindt daarmee negatieve ruimtelijke effecten, zoals het creƫren van fysieke obstakels en een hoge parkeerdruk (dit speelt met name op het bedrijventerrein Rokkehage). Op delen van de Noordelijke Bedrijventerreinen zijn daardoor knelpunten in het gebruik van de openbare ruimte ontstaan en is tevens een proces van downgrading zichtbaar.

3.4 Functionele Analyse Van Het Plangebied

Onderstaand worden in hoofdlijnen de bestaande functies in het plangebied omschreven.

3.4.1 Bedrijvigheid en werkgelegenheid

De drie bedrijventerreinen binnen het plangebied lijken qua functionaliteit sterk op elkaar. Alle drie kunnen ze getypeerd worden als gemengde bedrijventerreinen. Dit betekent dat er een mix van bedrijfssectoren in verschillende milieucategorieƫn is gevestigd. Van oorsprong zijn de bedrijventerreinen hoofdzakelijk ontwikkeld voor de sectoren industrie, bouwnijverheid en handel. Dit type bedrijvigheid is ook nu nog het meest aanwezig op de Noordelijke Bedrijventerreinen. Op het bedrijventerrein Zoeterhage, en in mindere mate Hoornerhage, heeft zich in de loop der jaren ook een aantal niet-traditionele bedrijfsmatige gebruikers gevestigd, zoals een kerkgenootschap, een kartbaan, perifere detailhandelsvestigingen en kringloopwinkels.

3.4.2 Verkeer en vervoer

3.4.3 Groen, natuur en water

Groen en natuur

Het plangebied is voor het grootste deel ingericht als bedrijventerrein. Kenmerkend voor bedrijventerreinen in het algemeen is een relatief hoge mate van verstening. Dit houdt in dat het verharde oppervlak (combinatie van terreinverharding, wegen en dakoppervlak) zeer hoog is ten opzichte van onbebouwde gronden (groen). De belangrijkste groenzones liggen langs de Zegwaartseweg en de hoofdwegen binnen de bedrijventerreinen. Deze zones behoren volgens het Stadsnatuurplan uit 1999 tot de categorie stadsnatuur. Natuur op Wijkniveau geldt voor de rest van het plangebied.

Voor gebieden die zijn aangewezen als stadsnatuur geldt dat natuur niet de hoofdfunctie is. Voor het groen langs de hoofd infrastructuur is het doel om droge natuur met een grote soortenrijkdom te creƫren, onder andere door de locale variatie in bodem, vochthuishouding en reliƫf optimaal te benutten. Tevens wordt ingezet op de samenhang tussen de verschillende leef gebieden. Langs de Zegwaartsewegwetering ligt de nadruk op de aan water en oevers gerelateerde natuur. Doel voor specifiek dit gebied is het versterken van het huidige karakter (afwisseling oude bebouwing, erfbeplanting, kleinschalige agrarisch gebruik) en het waar mogelijk omvormen van weilanden en tuinbouwgrond naar nat hooiland.

De gebieden met betekenis voor natuur op wijkniveau beslaat het overgrote deel van de Noordelijke Bedrijventerreinen en worden gekenmerkt een lage gebruiksdruk van het groen en een hoge gebruiksdruk van de verharding. Hier doen zich kansen voor specifieke stedelijke soorten voor. De betekenis voor de natuur zou verder kunnen worden gestimuleerd door de buitenruimte natuurlijker in te richten, verharding te vervangen door halfverharding, mogelijkheden voor groene daken en wateropvang onderzoeken, gevelbegroeiing, toegankelijk maken van groene ruimte en natuurvriendelijk beheer door bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0010.jpg"
Afbeelding 10 Natuurtypologieƫn uit het Stadsnatuurplan

3.4.4 Communicatieverkeer en nutsvoorzieningen

In het plangebied bevinden zich zes rioolleidingen. Vier van deze leidingen liggen langs de snelweg A12 en lopen door tot het rioolgemaal aan de Rokkeveenseweg, waarvan twee een diameter hebben van 400mm en twee een diameter van 250mm. Parallel aan de Rokkeveenseweg liggen twee rioolleidingen met een diameter van 950mm. Het betreft hier allen rioolpersleidingen.

Vanaf de zuidzijde van het plangebied, via de Rokkeveenseweg, Fokkerstraat, Edisonstraat richting de Van der Hagenstraat bevindt zich een waterleiding.

In het plangebied bevinden zich twee aardgasleiding. EƩn leiding ligt binnen de bedrijventerreinen Hoornerhage en Rokkehage (langs de Bleiswijkseweg en Fokkerstraat/Van der Hagenstraat). Dit betreft een buisleiding met een diameter van 8,63 inch. De andere leiding ligt langs de A12 en is specifiek voor de levering van aardgas aan het bedrijf Nutricia. Dit betreft een buisleiding met een diameter van 4,5 inch.

De leidingen zijn, met inbegrip van een strookbreedte van 5 meter aan weerszijden, bestemd als 'Leiding-Water' of 'Leiding-Riool' of 'Leiding-Gas'. Binnen deze belemmeringenstrook gelden beperkingen ten aanzien van bouwen en andere activiteiten ten behoeve van andere bestemmingen dan de betreffende leiding.

In paragraaf 5.7.4 wordt nader ingegaan op de hogedruk aardgasleidingen in relatie tot het aspect externe veiligheid en op welke wijze met deze leidingen rekening is gehouden in dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0011.jpg"
Afbeelding 11 ligging kabels en leiding

3.4.5 (Bedrijfs)woningen

Op het bedrijventerrein zijn diverse bedrijfswoningen gesitueerd. Deze bedrijfswoningen zijn gekoppeld aan een bedrijfspand. Op Zoeterhage is tussen de Zegwaartseweg en de Edisonstraat sprake van een clustering van bedrijfswoningen. De overige bedrijfswoningen liggen verspreid over de bedrijventerreinen.

Daarnaast bevinden zich in het plangebied reguliere woningen. Het overgrote deel daarvan ligt aan de Zegwaartseweg (ter hoogte van Zoeterhage en Hoornerhage) en aan noordzijde van de Bleiswijkseweg (Hoornerhage). In Rokkehage bevindt zich drie woningen aan de Rokkeveenseweg en een woonwagenstandplaats met maximaal twaalf woonwagens aan de zuidzijde van de Bleiswijkseweg.

3.4.6 Detailhandel, horeca, kantoor en voorzieningen

Het plangebied is voor het grootste deel in gebruik als bedrijventerrein. Andere functies komen dan ook in beperkte mate in het plangebied voor. Verspreid over de Noordelijke Bedrijventerreinen zijn drie kringloopwinkels gevestigd en op de hoek Marconistraat en Edisonstraat bevindt zich een vestiging met perifere detailhandel. Verder is op enkele plekken sprake van ondergeschikte detailhandel binnen bedrijven waarvan de hoofdfunctie niet valt onder detailhandel.

De kantoor- en horecafunctie is beperkt aanwezig. Op de Noordelijke Bedrijventerreinen zijn enkele kleine zelfstandige kantoren gevestigd en aan de Zegwaartseweg bevindt zich een horeca-inrichting (ter hoogte van de Marconistraat).

Op bedrijventerrein Rokkehage bevinden zich twee maatschappelijke voorzieningen. In het zuidwestelijke gedeelte ligt een penitentiaire inrichting en aan de Binnenweg is een begraafplaats gesitueerd. Aan de Wattstraat (bedrijventerrein Zoeterhage) is met een (inmiddels verlopen) tijdelijke vrijstelling een kerkgenootschap in combinatie met een kinderdagverblijf gevestigd. Het kerkgenootschap wordt vanwege in het verleden gewekte verwachtingen positief bestemd door middel van een zogeheten 'uitsterfconstructie'. Daartoe krijgt het de specifieke aanduiding 'religie' binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Na vertrek van het huidige kerkgenootschap mag ter plaatse geen nieuw kerkgenootschap van deze ruimte gebruik maken. Het kinderdagverblijf wordt niet positief bestemd. Dit betekent dat het kinderdagverblijf ter plaatse geen gebruik meer mag maken van deze ruimte.

Aan de Zegwaartseweg is ter hoogte van de Australiƫweg een dansschool gevestigd en daar tegenover bevindt zich een volkstuinencomplex. Aan de Wattstraat (Zoeterhage) is een kartbaan gevestigd, waarbinnen ook activiteiten zoals lasergames plaatsvinden. Deze kartbaan heeft de bestemming 'Bedrijventerrein' met de aanduiding 'kartbaan' gekregen.

In paragraaf 4.2.6 wordt nader ingegaan op de uitgangspunten die binnen onderhavig bestemmingplan gelden voor deze functies en op welke wijze die in dit bestemmingsplan zijn vertaald.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan

4.1 Inleiding

Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.2 betreft voorliggend bestemmingsplan in hoofdzaak een actualisatie van de geldende bestemmingsplannen voor het plangebied. Het heeft daarmee een overwegend conserverend karakter. Elementen uit het Ruimtelijk-functioneel plan voor de Noordelijke Bedrijventerreinen die inmiddels zijn gerealiseerd, zijn juridisch-planologisch vertaald in dit bestemmingsplan. Daarnaast is waar nodig en/of mogelijk nieuw beleid van hogere overheden en de gemeente vertaald in het bestemmingsplan.

4.1.1 Inrichtingsprincipes Ruimtelijk-functioneel plan Noordelijke Bedrijventerreinen

Een belangrijke constatering naar aanleiding van het Ruimtelijk-functioneel plan is dat de bedrijventerreinen op dit moment nog goed functioneren en ook de zittende bedrijven over het algemeen tevreden zijn over hun situatie. Op delen van de terreinen is echter een proces van downgrading zichtbaar. Op grond van een uitgebreide analyse zijn in het Ruimtelijk-functioneel plan kaders voor toekomstige ontwikkeling van de Noordelijke Bedrijventerreinen geschetst, uitmondend in een twaalf inrichtingsprincipes (zie bijlage 1 van de plantoelichting). Zoals eerder aangegeven worden deze kaders waar mogelijk als uitgangspunten meegenomen en vertaald in dit bestemmingsplan. Een groot deel van de inrichtingsprincipes wordt daarentegen niet opgenomen in dit bestemmingsplan, aangezien deze financieel (nog) niet uitvoerbaar zijn en/of er (nog) geen sprake is van concrete planuitvoering. Alleen de principes die daadwerkelijk vertaald worden in dit bestemmingsplan en de principes die inmiddels uitgevoerd zijn, worden in dit hoofdstuk beschreven.

De volgende inrichtingsprincipes uit het Ruimtelijk-functioneel plan zijn (deels) meegenomen in dit bestemmingsplan:

  • Principe 2: Rooilijn en kavelinrichting
    Stelregel is dat een ondernemer zijn kern- en aanverwante activiteiten op de eigen kavel uitvoert. Zowel parkeren als opslag is dan ook een eigen verantwoordelijkheid en dient op de eigen kavel te geschieden. De bouwgrens speelt een essentiƫle rol bij dit inrichtingsprincipe. Door voor de bouwgrens een minimum afstand ten opzichte van de openbare ruimte te hanteren, blijft er altijd een deel van de kavel beschikbaar om ruimtevragende aspecten zoals parkeren op te lossen.

In de feitelijke situatie zijn de gebouwen bijna overal in de bouwgrenzen gebouwd, waardoor een aanpassing van de rooilijn conform de inrichtingsprincipes uit het Ruimtelijk-functioneel plan niet reƫel is. Om opslag aan de voorzijde van gebouwen te minimaliseren en zo verrommeling te voorkomen dient opslag binnen de bouwvlakken van de bouwpercelen plaats te vinden. Op grond van de Bouwverordening moet altijd voldoende parkeergelegenheid aanwezig zijn op eigen terrein.

  • Principe 8: aanleg dubbele rotonde bij van der Hagenstraat: De aanleg van een dubbele rotondes ter plaatse van de dubbele kruising Fokkerstraat – van der Hagenstraat – Edisonstraat

De uitvoering hiervan heeft inmiddels plaatsgevonden in de vorm van de aanleg van twee enkelstrooks rotondes ter plaatse van de dubbele kruising Fokkerstraat – van der Hagenstraat – Edisonstraat. Dit heeft geleid tot een verbetering van de verkeersstructuur en verkeersveiligheid. Bij de kruising Edisonstraat – Franklinstraat en Edisonstraat – Marconistraat was een soortgelijke verkeerssituatie aanwezig. Ook daar zijn twee enkelstrooks rotondes aangelegd. De rotondes zijn als zodanig verwerkt in dit bestemmingsplan.

In het Ruimtelijk-functioneel plan worden verschillende mogelijkheden genoemd om de wegenstructuur te optimaliseren, bestaande functies op het profiel aan te passen en functies die niet in het toekomstige profiel passen te weren. Daarnaast is aangegeven dat voor nieuwe ontwikkelingen duidelijke richtlijnen ten aanzien van de maatvoering en schaal opgesteld moeten worden. Deze mogelijkheden en richtlijnen alsmede de overige tien principes uit het ruimtelijk-functioneel plan zijn in onderhavig bestemmingsplan niet overgenomen omdat ofwel de financiƫle en maatschappelijke haalbaarheid niet is verzekerd, dan wel de plannen daaromtrent nog onvoldoende zijn uitgekristalliseerd.

In het Ruimtelijk-functioneel plan is opgenomen dat bij een nieuw bestemmingsplan een nieuwe zonering vastgelegd moet worden. Voor de bedrijventerreinen is mede daarom een milieuzonering toegepast, waarbij geldt dat de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk gemaakt wordt, zonder dat de gevoelige objecten in de omgeving van de bedrijventerreinen daar hinder van ondervinden. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de milieuzonering binnen dit bestemmingsplan.

4.1.2 Ontwikkellocaties

In dit bestemmingsplan is op een viertal locatie sprake van nog onbenutte bouwmogelijkheden. Deze ontwikkellocaties liggen op dit moment braak of zijn in gebruik als tuin. Het betreft de volgende locaties:

  1. 1. Fokkerstraat 58, perceel Zegwaard E881
  2. 2. Newtonstraat 1, perceel Zegwaard E891
  3. 3. Zegwaartseweg 60b, perceel Zegwaard B1433
  4. 4. Zegwaartseweg 94a, perceel Zegwaard B5885

De ligging van deze locaties is in onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0012.jpg"

Afbeelding 12: Ontwikkellocaties plangebied Noordelijke Bedrijventerreinen

4.2 Ruimtelijk-functionele Uitgangspunten Voor Het Plangebied

4.2.1 Bestaande rechten als uitgangspunt

Bij de actualisatie vormen de bestaande bestemmingsplannen het vertrekpunt. Daarbij is ook gekeken naar het feitelijk gebruik van de gronden en naar de planologische mogelijkheden die op grond van vrijstellingen en vergunningen zijn verleend.

Bedrijven/functies die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied (legaal) aanwezig zijn, maar niet passen binnen de geldende bestemming, krijgen een maatbestemming. Op basis daarvan kunnen deze bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieƫn van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeƫindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbare milieucategorie.

In onderstaande tabel is een lijst opgenomen met activiteiten die afwijken van de geldende bestemming en door middel van een maatbestemming positief bestemd zijn.

adres milieu-
categorie
sbi 2008 omschrijving
Edisonstraat 3 1 47 Kringloopwinkel
Edisonstraat 51b 2 94991A en 85521 (Sport)Verenigingen
Edisonstraat 115 2 4752 Bouwmarkt
Storkstraat 6 1 63, 69 t/m 71 etc. Overige zakelijke dienstverlening: kantoren van maximaal 1400m2
Wattstraat 20 3.1 931 Kartbaan
Wattstraat 21 1 47 Kringloopwinkel
Wiltonstraat 8 1 47 Kringloopwinkel
Zegwaartseweg 64 3.1 0145 Fokken en houden van graasdieren

Op het perceel aan de Zegwaartseweg 64 is thans sprake van het hobbymatig houden vandieren (schapen). Binnen dit bestemmingsplan is voor het uitvoeren van deze activiteit een maatbestemming opgenomen, waarbij geldt dat de omvang van de activiteit beperkt dient te blijven tot de huidige capaciteit van 7 volwassen schapen, dit komt overeen met maximaal 0,4 Nge (Nederlandse grootte-eenheden). Op die manier wordt deze activiteit aanvaardbaar geacht binnen de algemeen toelaatbare milieucategorie die geldt voor de zone Zegwaartseweg.

4.2.2 Milieuzonering

Het bestemmingsplan biedt het juridisch planologisch kader waarin ook de mogelijke gevolgen voor het milieu worden meegewogen. In de geldende bestemmingsplannen voor de Noordelijke Bedrijventerreinen is op alle percelen tot en met milieucategorie 5 toegestaan. Vanwege jurisprudentie en nieuw geldend beleid, dat op deze bestemmingsplannen nog niet van toepassing was, is de milieuzonering binnen het plangebied nader bezien. Uitgangspunt is dat de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk wordt gemaakt, waarbij geldt dat voldoende afstand tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige objecten in de omgeving van en op de bedrijven(terreinen) is aangehouden. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening (het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten) betekent dit dat de toegestane milieucategorie in meerdere of mindere mate verlaagd wordt ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen.

De ruime mogelijkheden worden dus alleen beperkt als de bestaande situatie en de bestaande regelgeving/wettelijke bepalingen daar aanleiding toe geven. Denk daarbij aan bestaande woningen in en nabij het plangebied op basis waarvan de toegestane milieucategorieƫn omlaag zijn gebracht. In dit verband wordt ook verwezen naar paragraaf 5.5 over bedrijven en milieuzonering.

4.2.3 Bouw- en goothoogtes

In veel van de geldende bestemmingsplannen voor de Noordelijke Bedrijventerreinen is vaak alleen een goothoogte opgenomen. Deze bedraagt over het algemeen 8 meter. Daarnaast geldt op basis van de Bouwverordening een maximale bouwhoogte van 15 meter. In enkele gevallen (waaronder in bestemmingsplan Industrieterrein Zoeterhage) wordt ook onderscheid gemaakt tussen het voorterrein en het achterterrein van een perceel. Daarbij is op de eerste meters vanaf de bouwgrens een goothoogte van 8 meter toegestaan, terwijl op het achterterrein een goothoogte is toegestaan tot 15 meter.
Met name in de geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein Rokkehage is naast een goothoogte ook een bouwhoogte opgenomen. De goothoogte bedraagt daarbij over het algemeen maximaal 8 meter en de bouwhoogte maximaal 12 meter.

In het verleden zijn binnen de Noordelijke Bedrijventerreinen enkele vergunningen verleend voor het afwijken van de maximale bouwhoogte. In die gevallen is een bouwhoogte van 9 meter mogelijk gemaakt waar volgens het geldende bestemmingsplan 8 meter is toegestaan. Aangezien een dergelijke verruiming van de bouwhoogte geen stedenbouwkundige bezwaren kent en het bedrijven tegelijkertijd meer flexibiliteit biedt is er in onderhavige bestemmingsplan voor gekozen nieuwe uniforme bouwhoogten toe te passen. Dit houdt in dat:

  • daar waar in de geldende bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen een maximale hoogte van 8 meter is toegestaan, deze in onderhavig bestemmingsplan verhoogd is naar een maximale bouwhoogte van 9 meter;
  • daar waar in de geldende bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen op 'binnenterreinen' een maximale hoogte van 12 meter is toegestaan, deze in onderhavig bestemmingsplan verhoogd is naar een maximale bouwhoogte van 15 meter.

Binnen het plangebied kennen de bedrijventerreinen daarmee en eenduidige regeling met betrekking tot de bouwhoogte.

Overigens maken de Noordelijke Bedrijventerreinen binnen de context van de gemeentelijke Hoogbouwvisie (2004) deel uit van een zone, waaraan hogere bouwhoogten zijn toegekend dan in onderhavig bestemmingsplan wordt toegestaan. De maximale hoogten uit de Hoogbouwvisie hoeven echter niet per definitie ƩƩn-op-ƩƩn vertaald te worden in bestemmingsplannen. Voor de gebieden in onderhavig bestemmingsplan is geen directe aanleiding gezien om de maximale bouwhoogten zoals opgenomen in de Hoogbouwvisie ook daadwerkelijk mogelijk te maken. De maximale bouwhoogten in onderhavig bestemmingsplan liggen dan ook lager dan de hoogten die in de Hoogbouwvisie zijn benoemd.

4.2.4 Bedrijfswoningen

Op het bedrijventerrein zijn diverse bedrijfswoningen gesitueerd. Volgens de geldende bestemmingsplannen is dit toegestaan. Uitgangspunt in onderhavig bestemmingsplan is dat de bestaande bedrijfswoningen gekoppeld blijven aan het bedrijfspand. De bedrijfswoningen kunnen niet als zelfstandige woningen gebruikt worden. (Bedrijfs)woningen leggen immers beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen bedrijfsgronden. Dit vanwege de wettelijke eis om een redelijk woon- en leefklimaat voor deze woningen te garanderen. In onderhavig bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van nieuwe bedrijfswoningen conform het provinciale beleid niet mogelijk gemaakt.

Bestaande bedrijfswoningen zijn middels een specifieke aanduiding binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' positief bestemd.

4.2.5 Verkeer

Alle infrastructurele projecten in het plangebied die voortvloeien uit de Nota Mobiliteit Zoetermeer zijn inmiddels gerealiseerd. Verder zijn er geen grote nieuwe infrastructurele projecten voorzien die gevolgen hebben voor de verkeersstructuur.

4.2.6 Detailhandel

Volumineuze detailhandel die niet inpasbaar is in de centrumgebieden

In dit bestemmingsplan wordt de bestaande perifere detailhandel positief bestemd. Nieuwvestiging van (perifere) detailhandel wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Ook bestaande kringloopwinkels worden positief bestemd.

Begin 2013 zijn de volgende detailhandelsvoorzieningen gevestigd op de Noordelijke Bedrijventerreinen:

Naam Adres Soort detailhandel Oppervlakte in m2 (kadastrale perceel)
Ropascooters Edisonstraat 83 Scooters 206
De Bouwhof Edisonstraat 115 Bouwmarkt 14.900
Bos Phillipsstraat 19 Garage 934
Sanidump Philipsstraat 14 Sanitair 450
Diervoeders Zoetermeer Storkstraat 8 Dibevo 700
Slager Philipsstraat 15 Automaterialen 1.545
Van der Velden Industrieweg 2 Autobedrijf 4.925
't Hoekje Plesmanstraat 16 Autobedrijf 296
Van der Linden Fokkerstraat 36-38 Autobedrijf 1.609
Kuipers Wiltonsstraat 2 Autobedrijf 684
Den Heijer Edisonstraat 17 Woningstoffering 60
Bax Industrieweg 60 Houthandel 750
Totaal 27.059

De bestemming 'Bedrijventerrein' binnen de Noordelijke Bedrijventerreinen heeft een oppervlakte van 547.254m2 Op basis van de provinciale verordening mag het aandeel van bedrijven in de perifere detailhandel niet meer bedragen dan 10% van het totale oppervlak van het bedrijventerrein. Deze 10% is ook vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. Begin 2013 is 5 % van de Noordelijke Bedrijventerreinen in gebruik als perifere detailhandelslocatie.

Internetverkoop
Bij internetverkoop wordt primair het medium internet gebruikt voor het aanbieden en verkopen van waren. Ten behoeve van internetverkoop is in dit bestemmingsplan het begrip 'afhaalcentrum' opgenomen. In de regels bij het bestemmingsplan is het begrip 'afhaalcentrum' afzonderlijk gedefinieerd. Een afhaalcentrum onderscheid zich van reguliere detailhandel doordat geen uitstalling ten verkoop in en rondom het afhaalcentrum is toegestaan.

4.2.7 Kantoren

Op grond van het provinciale beleid mogen bestemmingsplannen voor gronden die gelegen zijn buiten de invloedssfeer van haltes in de kantoorontwikkelingslocaties (zoals aangeduid op kaart 5 van de Verordening), behoudens een aantal uitzondering (zie paragraaf 2.2.2) geen nieuwe kantoren mogelijk maken. Het plangebied ligt grotendeels buiten deze invloedssfeer.
Bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen mogen ook geen bestemmingen aanwijzen die leiden tot een ruimteverlies (van enige omvang) voor bedrijvigheid, tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop dit ruimteverlies wordt gecompenseerd en over de locaties waar deze compensatie plaatsvindt. Voor het plangebied zijn in regionaal verband geen afspraken gemaakt over compensatie.

Dit betekent dat in onderhavig bestemmingsplan zelfstandige kantoren en dienstverlening slechts beperkt is toegestaan (zie paragraaf 6.3.3), ondanks de ligging van (een deel van) het plangebied binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer.

4.2.8 Horeca

In onderhavig bestemmingsplan worden op de Noordelijke Bedrijventerreinen twee horecavestigingen met een maximum oppervlak van 150 m² per vestiging toegestaan. Hiermee is beoogd daghoreca in categorie 1 als bedoeld in de Staat van horeca-activiteiten (deze is opgenomen in Bijlage 3 bij de regels). Verder is binnen het plangebied ondergeschikte horeca mogelijk. Per bedrijf mag daartoe maximaal 5% van het bedrijfsoppervlak gebruikt worden, tot een maximum van 100 m² bvo.
De bestaande horecavestiging aan de Zegwaartseweg 31/31b is positief bestemd.

Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelig terrein.

Verplichting tot akoestisch onderzoek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande.
Omdat de geluidbelasting afneemt bij een toenemende afstand en uiteindelijk niet meer relevant is, zijn er bij wet geluidzones gedefinieerd. Deze zones zijn te beschouwen als aandachts- of onderzoeksgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.

Geluidzones
Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidzones. Dit zijn afgebakende gebieden waarbinnen de normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidzones is vastgelegd in de wet. Voor wegverkeer is de zone afhankelijk van het aantal rijstroken. Bij railverkeer wordt de zonebreedte bepaald door het type spoor.

Het bestemmingsplangebied ligt binnen de zones van diverse binnenstedelijke wegen, de Rijksweg A12 en voor een gedeelte binnen de zone van de spoorlijn Den Haag - Gouda. Het gebied ligt niet binnen de zone van de spoorlijnen van de RandstadRail of de HSL, omvat geen zoneringsplichtige industrieterreinen en ligt ook niet binnen de geluidzone van een vliegveld.

Geluidcontour Nutricia

Een deel van het plangebied is gelegen binnen de geluidcontour van 'Nutricia', zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'Geluidzone Nutricia'. In het plangebied ligt een tweetal woningen binnen deze geluidcontour. Het gaat hierbij om de woningen aan de Rokkeveenseweg 46a en 46b. Bij besluit 12 juni 2001 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland hogere grenswaarden voor deze woningen verleend van 58 db(A). De geluidcontour voor zover liggend in het plangebied, is opgenomen op de verbeelding behorend bij onderhavig bestemmingsplan.

Normstelling
De Wet geluidhinder bevat normen ten aanzien van de maximaal toegestane geluidbelasting. Deze normen zijn alleen van toepassing op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen of op de grens van geluidgevoelige terreinen. Er wordt onderscheid gemaakt in voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Voor alle (nieuwe) geluidgevoelige situaties wordt de voorkeursgrenswaarde nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. Boven de maximale ontheffingswaarde is het ontwikkelen van geluidgevoelige bestemmingen niet mogelijk.

Hogere waarde procedure
Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om het geluidniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijvoorbeeld geluidreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijvoorbeeld geluidschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijvoorbeeld een vliesgevel). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere grenswaarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

5.1.1 Resultaten akoestisch onderzoek

Het nieuwe bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is echter wel sprake van onbenutte plancapaciteit voor bedrijven en woningen. Het betreft een viertal ontwikkellocaties (zie paragraaf 4.1.2). Binnen het bestemmingsplangebied zijn twee ontwikkellocaties gelegen die kunnen worden ingevuld met geluidgevoelige woonbestemmingen, te weten de locaties Zegwaartseweg 60b en Zegwaartseweg 94a.

In opdracht van de gemeente Zoetermeer is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Om te bezien of er voldaan kan worden aan de normen uit de Wet geluidhinder, is gekeken naar de toekomstige geluidbelasting bij de locaties waar geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt. Dit heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport voor het hele plangebied, kenmerk M.2011.1588.11.R001, 18 februari 2013, versie 005. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 3 van de plantoelichting. De belangrijkste resultaten en conclusies zijn hieronder beschreven.

In de toekomstige situatie is de geluidbelasting ten gevolge van zoneplichtige wegen voor de twee kavels waarop een woonbestemming is geprojecteerd, lager dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer (48 dB). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting ten gevolge van niet zoneplichtige wegen inzichtelijk gemaakt.

Bij het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting (LCUM) is het geluid van de relevante wegen bij elkaar opgeteld. Uit de berekeningen blijkt dat deze nergens in het plangebied onaanvaardbaar hoog is. Met gevelmaatregelen kan aan de eisen van het Bouwbesluit inzake “bescherming tegen geluid van buiten“ worden voldaan. Middels een akoestisch bouwtechnisch onderzoek dient dit laatste te worden aangetoond. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Luchtkwaliteit

5.2.1 Luchtkwaliteitseisen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'niet in betekende mate' (NIBM) van belang.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriƫle regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieƫn van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Om versnippering van 'in betekende mate' projecten in meerdere NIBM-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gecompenseerd met algemene maatregelen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze (gebiedsgerichte) maatregelen, zowel rijks- als lokale maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.

Op basis van het bovenstaande volgt dat een ruimtelijk plan kan worden vastgesteld als:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
  • een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
  • een plan 'niet in betekende mate' bijdraagt, of
  • een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.

5.2.2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is sprake van onbenutte plancapaciteit voor bedrijven en woningen. Door de invulling van de geprojecteerde ontwikkelingen zullen nieuwe verkeersaantrekkende functies binnen het bestemmingsplan worden gevestigd. Hierdoor zal de verkeersintensiteit op de wegen in het bestemmingsplan (in geringe mate) toenemen.

In opdracht van de gemeente Zoetermeer is door DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in beeld te brengen. De resultaten van het onderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen (BP00023), Onderzoek Luchtkwaliteit' van 15 februari 2013 (kenmerk M. 2011.1588.11.R002, versie 005). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van deze plantoelichting. De conclusie van dit onderzoek is dat de wettelijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden.

5.3 Bodemkwaliteit

Op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onder meer onderzoek worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. Omdat de kwaliteit van de bodem mede bepalend is voor de vraag welke bestemmingen kunnen worden gelegd en of het plan uitvoerbaar is, is een inventariserend (historisch) bodemonderzoek uitgevoerd. Met het uitgevoerde onderzoek is inzicht verkregen in de bodembedreigende activiteiten die in het plangebied plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.

5.3.1 Bodemonderzoek

Historie
Voordat het landschap beĆÆnvloed werd door menselijke activiteiten behoorde het plangebied Noordelijke Bedrijfsterreinen tot een uitgestrekt veengebied. De Binnenwegsche polder, waarin het plangebied gelegen is, is tussen 1701 en 1706 drooggemalen. Later begon men op grote schaal veen af te graven ten behoeve van de brandstofvoorziening van de grote steden. Het hoger gelegen deel ten westen van het plangebied, de Zegwaartseweg, is in feite een restant van het veen dat niet ontgonnen werd omdat hier destijds al bebouwing aanwezig was.

Omdat de Zegwaartseweg een gebied is dat al eeuwen wordt bewoond, is sprake van een antropogene ophooglaag. Plaatselijk is de bodem licht tot matig verontreinigd met zware metalen, PAK en asbest.

Na ontvening van de Binnenwegsche Polder is het gebied in gebruik geweest als landbouwgebied. Vanaf begin jaren '60 is het gebied bouwrijp gemaakt ten behoeve van de aanleg van de bedrijventerreinen Rokkehage, Hoornerhage en later Zoeterhage (rond 1970).

Bodemonderzoeken
In de tijd dat het plangebied bouwrijp werd gemaakt was het nog niet gebruikelijk bodemonderzoek uit te voeren voor de bouw van bedrijfspanden en/of voor het verstrekken van een Hinderwetvergunning. Later zijn, op diverse locaties in het plangebied, bodemonderzoeken uitgevoerd in het kader van milieuvergunningen, bouwactiviteiten of grondwerkzaamheden. Naar aanleiding van de onderzoeken zijn aanvullende onderzoeken en soms bodemsaneringen uitgevoerd. Deze saneringen hadden vaak betrekking op de aanwezigheid van ondergrondse tanks, maar ook andere bedrijfsactiviteiten spelen een rol. Deze locaties zijn geregistreerd in het Bodem Informatie Systeem (BIS).

Uitgezonderd de vier locaties waar sprake is van onbenutte plancapaciteit (zie paragraaf 4.1.2), vinden er in het plangebied geen functiewijzigingen plaats ten opzichte van het bestaande gebruik. Er worden, op basis van de milieuhygiƫnische bodemkwaliteit, geen knelpunten verwacht, indien geen functiewijziging plaatsvindt. Alleen voor de vier genoemde ontwikkellocaties is een inventarisatie van het gemeentelijk GIS systeem uitgevoerd voor bodemonderzoek- en locatiedossiers.

Bodemkwaliteitskaart
De bodemkwaliteitsklasse van het gebied is voor het grootste deel 'landbouw/natuur'. Dit betekent het gebied in principe geschikt is voor elke gebruiksfunctie. De bodemfunctie van het plangebied Noordelijke Bedrijfsterreinen op de bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Zoetermeer is daarentegen 'industrie'. De functie en de klasse van de bodem komen niet met elkaar overeen; de kwaliteit van de bodem in het gebied is eigenlijk 'te schoon' voor de gebruiksfunctie die het gebied heeft.
In de Nota Bodembeheer wordt aangegeven dat grond die wordt toegepast in het gebied moet voldoen aan de kwaliteitsklasse 'industrie'. Dit betekent dat in de toekomst op de relatief schone bedrijventerreinen in de gemeente Zoetermeer een lichte verslechtering van de bodem is toegestaan.
Voor dat deel van het plangebied dat langs de Zegwaartseweg is gelegen, geldt dat zowel de bodemklasse als de bodemfunctie 'industrie' is.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

De belangrijkste resultaten uit het inventariserend (historisch) bodemonderzoek worden hieronder voor elk van de vier ontwikkellocaties uiteengezet.

1. Locatie Fokkerstraat 58 (perceel Zegwaard E881)
Deze locatie ligt momenteel braak. Op de locatie bevond zich in het recente verleden een bedrijf met fabricage van kachels, haarden, deuren, kozijnen, machines en apparaten, waar onder andere sprake was van een verfspuitinrichting. Voor de locatie is in februari 2007 een historisch onderzoek uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de locatie potentieel ernstig is verontreinigd. Bij (her)ontwikkeling wordt het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek aanbevolen.

2. Locatie Newtonstraat 1 (perceel Zegwaard E891)
Deze locatie ligt momenteel braak. Op de locatie bevond zich in het recente verleden een autoschade – en garagebedrijf en een accumulatorenfabriek (vanaf 1984). Het laatste onderzoek is uitgevoerd in 2010. Geconcludeerd is dat het terrein licht tot matig is verontreinigd en voldoende is onderzocht.

3. Locatie Zegwaartseweg 60b (perceel Zegwaard B1433)
Op de locatie is sprake van een woonhuis met hierachter gelegen een boomgaard (fruitteelt). Op het terrein bevindt zich een bovengrondse tank (diesel). Voor zover bekend zijn er op het terrein geen bodemonderzoeken uitgevoerd. Gezien het gebruik van het terrein kunnen verontreinigingen met onder andere bestrijdingsmiddelen worden verwacht. Bij (her)ontwikkeling wordt het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek aanbevolen.

4. Locatie Zegwaartseweg 94a (perceel Zegwaard B5885)
Op de locatie heeft tot 2005 een ondergrondse tank gelegen. In de grond is een lichte en in het grondwater een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Uit het laatst uitgevoerde onderzoek, in 2007, blijkt dat de verontreiniging beperkt van omvang is en dat de olieverontreiniging voldoende is onderzocht. Bij (her)ontwikkeling is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

5.3.3 Conclusies

Uit de historische verkenning blijkt dat voor de meeste locaties geldt dat het niet de verwachting is dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde gebruik. Voorafgaand aan eventuele nieuwbouw of herinrichting van de ontwikkellocaties zal op de bovengenoemde locaties nog wel een verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

5.4 Water

Het plangebied valt binnen de beheersgrenzen van twee Hoogheemraadschappen. Het gebied ten westen van de Zegwaartseweg maakt onderdeel uit van het Hoogheemraadschap van Rijnland en is gelegen in peilgebied PBS_WW-25U (Polder de Noordplas). In dit peilgebied geldt een vast peil van 5,92 meter- NAP. Het overige (meren)deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) en is gelegen in peilgebied GPG-70. Dit peilgebied kent een vast peil van 5,70 meter- NAP. Het water in het gebied wordt op peil gehouden door het hoofdgemaal Mr. U.G. Schilthuis. In het plangebied is momenteel ongeveer 2,8 hectare oppervlaktewater aanwezig (zo'n 2,8% van het totale oppervlak van het plangebied).

Het watersysteem in het plangebied bestaat uit verschillende watergangen en een aantal kleine waterpartijen. Deze zijn onderling op elkaar aangesloten via ondergrondse verbindingen. Het water langs de Zegwaartseweg is voorzien van een aantal inlaten richting het water op de bedrijventerreinen. De aanwezige watergangen binnen het plangebied zijn in eigendom van de Gemeente Zoetermeer. Het beheer en onderhoud van de watergangen wordt door de beide Hoogheemraadschappen uitgevoerd conform de onderhoudsconvenanten die daartoe tussen de gemeente en de Hoogheemraadschappen zijn afgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0013.jpg"

Afbeelding 13: Waterstructuur in plangebied

Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard, waardoor de huidige waterhuishoudkundige situatie wordt behouden. In het bestemmingsplan zijn de watergangen positief bestemd als 'Water'. De waterkeringen zijn, met inbegrip van de beschermingszones naar opgave van het Hoogheemraadschap, bestemd voor 'Waterstaat - Waterkering'. De bestemming 'Water' geldt van insteek tot insteek (zie onderstaande afbeelding). Het beheer en onderhoud van de meeste watergangen worden uitgevoerd door de Hoogheemraadschappen. Daartoe liggen aan weerszijden van de hoofdwatergangen (voor zover mogelijk) een onderhoudsstrook van tenminste 5 meter vanaf de insteek van het talud en voor de overige watergangen een onderhoudsstrook van tenminste 1 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0014.jpg"

Afbeelding 14: Principetekening watergang

In het plangebied is in de uitgangssituatie een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Bij een gescheiden rioolstelsel wordt het regenwater van verhard oppervlak via het schoonwaterriool afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater wordt via het vuilwaterriool afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Alle panden zijn voor wat betreft de vuilwaterafvoer aangesloten op het gemeentelijk vuilwaterstelsel. Deze is door middel van duikers aangesloten op het waterstelsel van de waterstaatkundige eenheid de Binnenwegse Polder.

Bij nieuwbouw en herbouw wordt het huishoudelijk afvalwater gescheiden van het regenwater, waardoor ook nieuw verhard oppervlak is afgekoppeld. Op deze wijze wordt uitvoering gegeven aan zowel landelijk beleid als het beleid van de waterbeheerders. Indien sprake is van een substantiƫle toename van verhard oppervlak, dienen de mogelijkheden voor het daadwerkelijk kunnen afvoeren van het hemelwater goed te worden onderzocht. Dit is met name van belang voor locaties die op grotere afstand van oppervlaktewater liggen.

Waterkwaliteit
In opdracht van de Hoogheemraadschappen heeft in 2008 een ecologische beoordeling plaatsgevonden voor de oppervlaktewateren in Zoetermeer. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de beleving van het water langs de Zegwaartseweg goed scoort, maar de beleving van het water binnen de bedrijventerreinen slecht scoort. De ecologie van de oever en het water scoort binnen het gehele plangebied slecht.

Ontwikkelingen in het plan in relatie tot water
Hoewel het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, zijn binnen het gebied vier locaties aanwezig waar (kleinschalige) ontwikkelingen mogelijk zijn (zie paragraaf 4.1.2). De locaties Fokkerstraat 58, Newtonstraat 1 en Zegwaartseweg 94a zijn in het (recente) verleden reeds bebouwd geweest, waarbij op de locatie Newtonstraat 1 nog steeds sprake is van aanwezige verharding.

In overleg met de Hoogheemraadschappen van Rijnland en Schieland en de Krimpenerwaard is bekeken of (her)ontwikkeling van bovengenoemde locaties eventueel de noodzaak van extra waterberging met zich meebrengen.

Indien er sprake is van een toename van verhard oppervlak ten opzichte van ontwikkelingen die voorzien waren in de voorheen geldende bestemmingsplannen, dient deze te worden gecompenseerd door het realiseren van aanvullende waterberging. Bij iedere toename van meer dan 500 m2 moet 15% van die toename gecompenseerd worden door de aanleg van oppervlaktewater.

Uit een vergelijking tussen de vorige planologische regelingen en de in dit bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen opgenomen ontwikkellocaties blijkt dat in zijn algemeenheid geldt dat op deze locaties reeds in de betreffende (toename van) verharding was voorzien. Bij de aanleg van het watersysteem van Noordelijke Bedrijventerreinen is dan ook rekening gehouden met deze toekomstige bebouwing/verharding.

Aanvullend op het bovenstaande wordt verwezen naar de beleidsregels van het Hoogheemraadschap van Rijnland over de toename van verharding. Hierin is aangegeven dat een toename aan verharding mag worden gecompenseerd door een afname van verharding (ook uit het verleden), als er sprake is van ƩƩn eigenaar en mits die eigenaar kan aantonen (op basis van luchtfoto's en bouwtekeningen) dat er sprake is van een afname verharding. Voor objecten die voor 2006 zijn geplaatst (en daarna weggehaald) hoeft geen watercompensatie plaats te vinden, omdat er toen nog geen beleid voor was.
Voor de locatie Zegwaartseweg 94a geldt dat deze locatie voor 2006 bebouwd is geweest met kassen. De kassen zijn inmiddels gesloopt en de verharding is verwijderd. Op grond van de beleidsregel van het Hoogheemraadschap wordt geconcludeerd dat bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie Zegwaartseweg 94a geen watercompensatie noodzakelijk is.

Bij toekomstige ontwikkelingen is het met het oog op de waterhuishouding van belang dat dergelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal geschieden. Bovendien dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te worden voorkomen. Dit ter voorkoming van verontreiniging van het hemel- en oppervlaktewater.

Keur en beleid Hoogheemraadschappen
Op de watergangen (zoals sloten en beken), de waterkeringen (zoals kades en dijken) en andere waterstaatswerken (zoals bruggen en duikers) zijn de keuren van de Hoogheemraadschappen van Rijnland en van Schieland en de Krimpenerwaard van toepassing (zie ook paragrafen 2.3.3 en 2.3.4). In deze keuren zijn een vergunningenstelsels opgenomen, waarmee de waterstaatkundige aspecten van de waterkeringen worden gewaarborgd. Bij ontwikkelingen op gronden waar een keur van toepassing is, wordt in overleg met de waterbeheerders gestreefd naar coƶrdinatie tussen vergunningverlening en beheersaspecten. In het geval van ondergronds bouwen (zoals bijvoorbeeld bij een parkeergarage) dient in verband met de eventuele gevolgen voor kwelwater en grondwater altijd advies gevraagd te worden bij het Hoogheemraadschap.

5.5 Bedrijven En Milieuzonering

5.5.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

5.5.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

Uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009)
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiƫnische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).''

Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiƫnt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met bijvoorbeeld een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiƫnt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding binnen een gemengd gebied niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofd infrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met ƩƩn afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

5.5.3 Milieuzonering in het plan

Geldende bestemmingsplannen
In de geldende bestemmingsplannen voor de Noordelijke Bedrijventerreinen zijn vrijwel geen milieucategorieƫn opgenomen voor de bedrijven. Op alle drie de bedrijventerreinen is globaal dezelfde bedrijvigheid toegestaan: industrie, handel en bouwbedrijven. Op sommige delen van de bedrijventerreinen zijn alleen kleine verzorgende en ambachtsbedrijven toegestaan. Op enkele locaties binnen het plangebied (voornamelijk aan de Zegwaartseweg) zijn specifiekere bedrijven aangegeven, zoals bijvoorbeeld een horecabedrijf.

Omgevingstypen
In de VNG-uitgave wordt aangegeven dat een gemengd gebied een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofd infrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De bedrijventerreinen en de daarbinnen gelegen bedrijfswoningen kenmerken zich als een gemengd gebied doordat er sprake is van sterke functiemenging. Verschillende functies komen naast elkaar voor.

De woningen aan de oostzijde van de Zegwaartseweg (gelegen tussen bedrijventerrein Zoeterhage en de Zegwaartseweg) en het woonwagenterrein aan de Bleiswijkseweg behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied, omdat deze woningen aan verschillende zijden grenzen aan de bedrijven in de omgeving. Bovendien is de Bleiswijkseweg een drukke gebiedsontsluitingsweg. Uit het verkeersmodel van de gemeente Zoetermeer volgt dat in 2022 over de Bleiswijkseweg 12.000 voertuigbewegingen per etmaal rijden.

De woonbuurten die grenzen aan het plangebied zijn te kenmerken als omgevingstype rustige woonwijk. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. De woningen aan de westzijde van de Zegwaartseweg behoren ook tot het omgevingstype rustige woonwijk. Daarnaast is er alleen sprake van bestemmingsverkeer op de Zegwaartseweg. De scheiding tussen het omgevingstype rustige woonwijk en gemengd gebied vindt bij de Zegwaartseweg plaats door de groenstrook die grenst aan de Zegwaartseweg en het bedrijventerrein. De bedrijfswoningen aan de oostzijde van Zegwaartseweg bevinden zich op het bedrijventerrein en worden daarom aangemerkt als gemengd gebied.

In onderstaande tabel zijn de omgevingstypen samengevat:

Rustige woonwijk: De woonbestemmingen aan de westzijde van de Zegwaartseweg (grenzend aan de woonbuurten van de wijken Seghwaert en Palenstein)
Gemengd gebied: De drie bedrijventerreinen, de bedrijfswoningen, de woonbestemmingen aan de oostzijde van de Zegwaartseweg, de woningen aan de Bleiswijkseweg en de woonwagenstandplaatsen aan de Bleiswijkseweg

Milieuzonering binnen plangebied
Voor het plangebied is een milieuzonering opgesteld, die uitgaat van de hierboven aangegeven indeling in gebiedstypen en de thans aanwezige bedrijfswoningen. Daarbij is uitgegaan van de richtafstanden in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Hoewel die publicatie zich in beginsel richt op nieuwe situaties en het voorliggende bestemmingsplan primair bestaande bedrijventerreinen en(bedrijfs)woningen omvat is niettemin uitgegaan van de richtafstanden uit de VNG-publicatie.

Voor de bedrijfspercelen is bepaald welke milieucategorieƫn zich daar maximaal kunnen vestigen, zonder onaanvaardbare hinder voor de omgeving te veroorzaken. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Nieuwe bedrijfswoningen zijn op de bedrijventerreinen niet toegestaan. De reeds aanwezige bedrijfswoningen worden positief bestemd. Dit is een verschil ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen, waarin de bouw van bedrijfswoningen is toegestaan binnen de bestemming Bedrijfsdoeleinden. Bedrijfswoningen kunnen echter leiden tot (aanzienlijke) beperkingen omtrent de toelaatbaarheid van bedrijven op een bedrijventerrein. De bouw van een bedrijfswoning betekent dat er in de naaste omgeving alleen lichte bedrijven kunnen worden toegestaan. Bovendien vereisen de moderne bedrijfsvoering en beveiliging in het algemeen niet meer dat er continu (toezichthoudend) personeel aanwezig is (in een naastgelegen bedrijfswoning).
  • Bedrijvigheid is op de bedrijventerreinen toegestaan tot de hoogst mogelijke milieuhygiĆ«nisch verantwoorde milieucategorie;
  • Aan elk perceel wordt ƩƩn milieucategorie toegekend. Vanuit het oogpunt van toetsing is het niet wenselijk om een bedrijf op ƩƩn perceel onder meerdere categorieĆ«n te laten vallen.
  • De geldende bestemmingsplannen kennen geen beperkingen ten aanzien van de milieucategorieĆ«n, waardoor op alle percelen bedrijven tot en met categorie 5 zijn toegestaan. Vanwege jurisprudentie en nieuw geldend beleid, dat op deze bestemmingsplannen nog niet van toepassing was, is de milieuzonering binnen het plangebied nader bezien. Uitgangspunt is dat de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk gemaakt wordt, waarbij geldt dat voldoende afstand in acht genomen wordt tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige objecten in de omgeving van de bedrijven(terreinen). Met het oog op een goede ruimtelijke ordening (het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten) is de maximaal toegestane milieucategorie verlaagd tot categorie 4.2. Omdat het een bestaand bedrijventerrein is, wordt het aanvaardbaar geacht om nabij bedrijfswoningen niet alleen bedrijven toe te staan die behoren tot milieucategorie 1, maar ook tot milieucategorie 2. Dit is conform het uitgangspunt dat bestaande bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 zich goed verdraagt nabij bedrijfswoningen.
  • Op de solitaire (bedrijfs)percelen aan de Zegwaartseweg zijn alleen kleinschalige bedrijven toegestaan. De kleinschalige bedrijven vallen onder milieucategorie 1 en 2 uit lijst 1 van de VNG-brochure. Dergelijke bedrijvigheid is in het algemeen in milieuhygiĆ«nische zin aanvaardbaar in rustige woonwijken en gemengde gebieden.

Om aan te geven welke bedrijfsactiviteiten binnen de bedrijventerreinen Zoeterhage, Hoornerhage en Rokkehage zijn toegestaan, is in dit bestemmingsplan een specifieke Lijstvan bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen opgenomen. Deze is gebaseerd op lijst 1 van de VNG-brochure en specifiek gemaakt voor de functies die op grond van de opgenomen bestemming voor de bedrijventerreinen zijn toegestaan. De Lijst van bedrijfsactiviteitenbedrijventerreinen is opgenomen in bijlage 1 van de regels.
Vanwege de aard en het karakter van de Zegwaartseweg en de ligging daarvan direct grenzend aan de naastgelegen woonbuurten is de Lijst van bedrijfsactiviteitenbedrijventerreinen niet van toepassing op de (bedrijfs)percelen langs de Zegwaartseweg. Voor de (bedrijfs)percelen langs de Zegwaartseweg is derhalve een aparte Lijst vanbedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg opgenomen (bijlage 2 bij de regels). Ook deze is gebaseerd op lijst 1 van de VNG-brochure.

Milieuzonering bedrijventerrein Zoeterhage
Uit de milieuzoneringskaart volgt dat op bedrijventerrein Zoeterhage alleen lichte bedrijvigheid is toegestaan in de omgeving van de Zegwaartseweg. Naarmate een perceel verder van de Zegwaartseweg is gelegen (richting de Oostweg) kan het type toegestane bedrijvigheid verkleuren naar zwaardere milieucategorieƫn. De hoogst mogelijke milieucategorie op bedrijventerrein Zoeterhage is categorie 4.2.

Milieuzonering bedrijventerreinen Rokkehage en Hoornerhage
De bedrijventerreinen Rokkehage en Hoornerhage zijn gezoneerd vanuit de omliggende westelijke woonwijken, de woningen en woonwagenstandplaatsen aan de Bleiswijkseweg en de aanwezige bedrijfswoningen. Dit betekent dat de hoogste milieucategorieƫn op de percelen in de hoek A12/Oostweg en langs de Oostweg zijn toegestaan. De hoogst mogelijke milieucategorie op de bedrijventerreinen Rokkehage en Hoornerhage is categorie 4.1.

Milieuzonering lintbebouwing Zegwaartseweg
Voor de percelen die grenzen aan de Zegwaartseweg is aangegeven welke milieucategorieƫn bedrijven zich hier kunnen vestigen zonder aanvaardbare hinder voor de omgeving te veroorzaken. Daarbij zijn de bovengenoemde uitgangspunten gehanteerd. Op basis van deze uitgangspunten is op de (bedrijfs)percelen langs de Zegwaartseweg de hoogst mogelijke milieucategorie 2.

Afwijken van de gebruiksregels

De milieuzonering, zoals hierboven is beschreven, betekent niet dat de uitoefening van activiteiten uit een hogere categorie in alle gevallen onaanvaardbaar is. De twee lijsten van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 en bijlage 2 bij de regels) geeft namelijk een vrij grove indeling van de hinderlijkheid van bedrijven. De situatie bij een specifiek bedrijf kan daarvan afwijken. Wat kan voorkomen is dat een bedrijf, als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze, minder hinder veroorzaakt dan in de betreffende Lijst van bedrijfsactiviteiten is verondersteld. In dat geval kan via een omgevingsvergunning worden afgeweken van de algemene toelaatbare milieucategorie. Op die manier kan een dergelijk bedrijf voor de desbetreffende activiteit worden toegelaten. Dit geldt alleen voor bedrijven die maximaal twee afstandsstappen afwijken van de richtafstanden van de -op grond van de milieuzonering- toegestane categorie. Dit houdt bijvoorbeeld in dat wanneer bedrijven uit maximaal milieucategorie 3.1 zijn toegestaan, via een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van bedrijven tot en met maximaal milieucategorie 4.1.

Bestaande bedrijvigheid
Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan binnen het plangebied aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbare milieucategorie, krijgen een maatbestemming. Op basis daarvan kunnen deze bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze maatbestemming. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieƫn van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeƫindiging of-verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbare milieucategorie.

In onderstaande tabel is een lijst opgenomen met bedrijven die afwijken van de milieuzonering en door middel van een maatbestemming positief bestemd zijn.

adres milieu-
categorie
sbi 2008 omschrijving
Bleiswijkseweg 33B 3.2 4677 Autosloperij
Edisonstraat 7, 7g, 9, 9a 3.2 27, 28, 33-1 Vervaardiging van machines en werktuigen
Edisonstraat 9c 3.1 466 Groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren
Edisonstraat 11c 3.1 466 Groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren
Edisonstraat 11e 3.1 4791 Postorderbedrijf
Edisonstraat 15e 3.1 96011 Tapijtreinigingsbedrijven
Edisonstraat 35 3.1 41, 42, 43-1 Bouwbedrijven algemeen
Edisonstraat 37 3.1 41,42, 43-1 Bouwbedrijven algemeen
Edisonstraat 50 3.2 41,42,43-0 Bouwbedrijven algemeen
Edisonstraat 70 3.2 101-4 Vleesverwerkingsbedrijf
Edisonstraat 75 3.1 41, 42, 43-1 Bouwbedrijven algemeen
Fokkerstraat 3 3.2 1812 Drukkerij van reclame
Fokkerstraat 9 3.2 494-0 Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)
Fokkerstraat 14-16 3.2 45204 Carrosserieherstel
Fokkerstraat 56 3.1 381 Gemeentewerf
Industrieweg 1 3.2 27, 28, 33-1 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen
Industrieweg 6 4.2 28, 33 Vervaardiging van machines, apparaten en werktuigen
Industrieweg 48 3.2 1812 Uitgeverijen van kranten
Industrieweg 67 3.2 45204 Carrosserieherstel
Industrieweg 76 3.2 1812 Drukkerij
Industrieweg 82 3.2 494 Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)
Industrieweg 82 3.1 4631 Groothandel in groenten en fruit
Industrieweg 100 3.1 466 Groothandel in overige machines, apparaten en toebehoren
Newtonstraat 8 3.2 101-4 Vleesverwerkingsbedrijf
Philipsstraat 1-3 3.2 101,102 Vleesverwerkingsbedrijf
Philipsstraat 5 3.2 1812 Drukkerij
Philipsstraat 7-9 3.2 41, 42, 43-0 Bouwbedrijven algemeen
Philipsstraat 29 3.2 41,42,43-0 Bouwbedrijven algemeen
Plesmanstraat 7 -8 3.1 41/42/43-1 Bouwbedrijven algemeen
Plesmanstraat 9 -13 3.1 139 Vervaardiging van geconfectioneerde artikelen van textiel
Rokkeveenseweg 46 en 46c 3.1 381-B Rioolslibdepot
Storkstraat 14 3.2 494 Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)
Storkstraat 16 3.1 4632/4633 Groothandel in zuivelproducten en spijsoliƫn en -vetten
Storkstraat 25 3.1 4673 Groothandel in bouwmaterialen
Wattstraat 51, 53, 61 en 63 3.2 494 Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)
Zegwaartseweg 35 3.1 41, 42, 43-2 Bouwbedrijven algemeen
Zegwaartseweg 74a 3.1 41/42/43-1 en 016-1 Bouwbedrijven algemeen en loonbedrijf

5.5.4 Staat van horeca-inrichtingen

De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. Een Staat van horeca-inrichtingen behorende bij de regels van een bestemmingsplan kan worden gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten.

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-inrichtingen biedt de zoneringslijst uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een goed vertrekpunt. De daarin gehanteerde grove benadering behoeft echter voor de opstelling van een in de praktijk bruikbare Staat van horeca-inrichtingen aanvulling en nadere motivering.

Bij de opstelling van de Staat van horeca-inrichtingen zijn de volgende vormen van hinder in aanmerking genomen:

  • geluidhinder (zowel door afzonderlijke inrichtingen als cumulatief);
  • verkeersaantrekkende werking;
  • parkeerdruk.

In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is voorts gebruik gemaakt van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:

  • de voor de verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden die voor het optreden van hinder relevant zijn (het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hanteert immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende normen);
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto, brommer of scooter aantrekt.

Op grond hiervan worden drie categorieƫn onderscheiden in de Staat van horeca-activiteiten, die is opgenomen als bijlage bij de regels:

Categorie 1 'Lichte horeca'
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.

Categorie 2 'Middelzware horeca'
Horecabedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafƩs, bars, biljartcentra of zalenverhuur. Tevens vallen onder deze categorie horecabedrijven die in beginsel overdag en 's avonds geopend zijn met een grote verkeersaantrekkende werking.

Categorie 3 'Zware horeca'
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend moeten zijn en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking en daarmee gepaard gaande hinder op straat alsmede parkeeroverlast). Hieronder vallen o.m. dancings, discotheken en partycentra.

Horeca in het plangebied
De horeca aan de Zegwaartseweg 31/31b is in dit bestemmingsplan positief bestemd. Binnen de horecabestemming is horeca tot en met maximaal horecacategorie 2 toegestaan, alsmede een partycentrum tot ten hoogste horecacategorie 3.
Op grond van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering vallen de restaurant - en hotelactiviteiten in milieucategorie 1 en het partycentrum in milieucategorie 2. Deze activiteiten passen binnen de ter plaatse algemeen toelaatbare milieucategorie.

Gelet op het karakter van het bedrijventerrein, is het niet gewenst om in zijn algemeenheid daar horeca toe te staan. Ondergeschikte horecavoorzieningen zijn toegestaan tot ten hoogste 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 100 m² per bedrijf. Ondersteunende, dan wel ondergeschikte horeca heeft onder meer als kenmerk dat de openingstijden van deze horecafunctie is gekoppeld aan de openingstijden van het betreffende bedrijf. Hierbij kan worden gedacht aan een bedrijfsrestaurant of kantine.

Daarnaast zijn conform de gemeentelijke Horecanota Zoetermeer, zie paragraaf 2.4.19 in totaal twee zelfstandige horecavestigingen uit milieucategorie 1 mogelijk gemaakt op de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hierbij wordt vooral gedacht aan daghoreca ten behoeve van de werknemers op de bedrijventerreinen. De horecabedrijven die vallen in categorie 1 komen overeen met milieucategorie 1 uit de VNG-brochure. Aangezien deze milieucategorie lager is dan de milieucategorie van de andere bedrijven die mogelijk zijn op basis van dit bestemmingsplan kan gesteld worden dat er geen onevenredige gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat.

5.6 Geurhinder

Binnen het plangebied bevindt zich een bedrijf dat op grond van de bedrijfsactiviteiten geurhinder kan veroorzaken. Het betreft het bedrijf Hooymans Vleeswaren, gevestigd aan de Philipsstraat 1-3. Op 9 augustus 2011 is door RBK Milieu Advies BV namens Hooymans Vleeswaren BV een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend inzake het veranderen van een inrichting als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het betreft een revisievergunningsaanvraag. Ten opzichte van de geldende vergunning werd er uitbreiding van de productiecapaciteit aangevraagd van 2.270 ton naar 4.000 ton per jaar. Bij deze aanvraag is tevens een geuronderzoek gevoegd. In het geuronderzoek is de systematiek uit de Bijzondere regeling B5 Vleesindustrie toegepast. Uit dit onderzoek blijkt dat de geurbelasting ten gevolge van de aangevraagde activiteiten voldoet aan het acceptabel geurhinderniveau en deze activiteiten worden derhalve toegestaan.

5.7 Externe Veiligheid

5.7.1 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit beoogt de veiligheid van mensen buiten inrichtingen (bedrijven) zoveel mogelijk te beschermen voor rampen als gevolg van menselijk handelen met gevaarlijke stoffen. De werkingssfeer van het Bevi heeft geen betrekking op bijvoorbeeld verkeersveiligheid of natuurrampen.

Wetgeving externe veiligheid is niet alleen gegeven om menselijke slachtoffers en menselijk leed te voorkomen, maar ook ter voorkoming van maatschappelijke ontwrichting. In die zin wordt gestreefd naar een (meer) integrale benadering van preventie (waaronder ruimtelijke ordeningsaspecten), maar ook van vergunningverlening en hulpverlening achteraf.

Het Bevi is van toepassing op milieuvergunningsplichtige risicovolle inrichtingen (hierna: Bevi-inrichtingen) in relatie tot nabij gelegen risicogevoelige objecten, onderverdeeld in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het instrument van de ruimtelijke ordening en daarmee het bestemmingsplan wordt ingezet in het regelen van de vestiging, omvang en zonering van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen.

De toetsing van de toelaatbaarheid van Bevi-inrichtingen blijft beperkt tot het zogenaamde invloedsgebied van die inrichtingen door het plaatsgebonden en het groepsrisico te bepalen. Binnen dat gebied moet worden gekeken naar de aanwezigheid van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het bestemmingsplan is in de eerste plaats van belang om te inventariseren welke bestaande Bevi-inrichtingen in het plangebied aanwezig zijn, dan wel van welke inrichtingen het invloedsgebied het plangebied overlapt. Daarnaast is het de vraag of en zo ja, welke en waar het bestemmingsplan de vestiging van nieuwe Bevi-inrichtingen mogelijk maakt. Uitgangspunt voor de toetsing is het invloedsgebied van de inrichting. Binnen dat gebied wordt eerst de 10-6-contour van het PR bepaald. Daarbinnen mogen zich geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten bevinden. Voor bestaande kwetsbare objecten geldt dat deze zich uiterlijk op 1 januari 2010 niet meer binnen de PR-zone van 10-6 mogen bevinden. Dit laatste geldt niet voor beperkt kwetsbare projecten.

Binnen het invloedsgebied wordt vervolgens op vergelijkbare wijze gekeken naar het groepsrisico voor het plangebied. Groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat in ƩƩn keer een groep mensen komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Anders dan bij plaatsgebonden risico is hier geen sprake van harde grenswaarden, maar van een verantwoordingsplicht ten opzichte van een oriƫnterende waarde. Uitgangspunt voor de toelaatbaarheid van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is dat het GR niet de oriƫnterende waarde mag overschrijden. De aanvaardbaarheid van een bepaald GR in een concrete situatie zal echter uiteindelijk afhangen van een maatschappelijke afweging van alle betrokken belangen.

Een en ander kan in concrete gevallen niet los worden gezien van de wenselijkheid en de mogelijkheid om maatregelen te treffen in de sfeer van risicobeperking.

5.7.2 Inrichtingen

Op grond van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe risicovolle inrichtingen in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bij recht mogelijk gemaakt. Een bestaande inrichting die in dit kader relevant is, is het LPG-tankstation aan de Oostweg 99. Voor LPG-tankstations zijn in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze afstanden zijn afhankelijk van de jaarlijkse doorzet LPG. Genoemde afstanden zijn in onderstaande tabel opgenomen. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter.

Doorzet per jaar 10-6 contour 10-5 contour afstand vanaf afleverzuil
vanaf 1000m3 en meer 110 m 25 m 15 m
tot 1000m3 45 m 25 m 15 m

Tabel 5.3: PR afstanden LPG uit Regeling externe veiligheid inrichtingen

De doorzet van de verkoop van LPG op deze locatie is beperkt in de milieuvergunning tot 1000 m3 per jaar. Op grond hiervan is de contour van het plaatsgebonden risico 45 meter. Deze contour is opgenomen op de verbeelding. Binnen deze 10-6 contour zijn geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten gesitueerd of geprojecteerd.

Behalve het Plaatsgebonden Risico is het Groepsrisico (GR) relevant. Voor het bepalen van het Groepsrisico is het invloedsgebied van belang. Het invloedsgebied is het gebied dat binnen 150 meter ligt van het vulpunt van het tankstation of het ondergrondse LPG-reservoir. In het kader van dit bestemmingsplan is nader onderzoek gedaan naar het groepsrisico. Er is een berekening uitgevoerd met de LPG-rekentool (zie bijlage 6). Op basis daarvan is het groepsrisico bepaald op 0,039 van de oriƫntatiewaarde. Binnen het invloedsgebied van het bedrijf vinden in het kader van externe veiligheid geen relevante nieuwe ontwikkelingen plaats.

Inrichtingen in de omgeving van het plangebied

In de omgeving van het plangebied ligt een aantal inrichtingen:

Naam Adres Activiteit PR 10-6
Gasdrukstation Nederlandse Gasunie Van der Hagenstraat 10 productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water 15 meter
IJsbaan PWA Silverdome Van der Hagenstraat 20 Sportaccommodatie (exclusief Zwembaden, ammoniak koelinstallatie 7 meter
Gebroeders Jongste BV Van Aalstlaan 10 Benzineservicestation inclusief LPG 45 meter
Q8 Petroleum Zuidweg 89 Benzineservicestation inclusief LPG 45 meter

Het plangebied ligt niet in de plaatsgebonden risicocontour van bovenstaande bedrijven. Ook het invloedsgebied van deze bedrijven reikt niet tot in het plangebied.

Bedrijfsactiviteiten Van Uden en Avandis

In het kader van externe veiligheid zijn verder twee bedrijven noemenswaardig. Het betreft 'Van Uden Food en Beverage Express B.V.' aan de Wattstraat 51-53 (hierna Van Uden) en Avandis C.V. aan de Wattstraat 63. Dit zijn bedrijven waar alcoholhoudende dranken worden geproduceerd, verpakt, opgeslagen en gedistribueerd. Er wordt gewerkt met drie categorieƫn alcoholhoudende dranken: niet-gevaarlijk (<24 vol% alcohol), ontvlambaar (tussen 24 vol% en 70 vol% alcohol) en licht ontvlambaar (> 70 vol% alcohol). De aanwezige hoeveelheden komen niet boven de ondergrens van het Besluit externe veiligheid uit. Het Besluit externe veiligheid is derhalve niet van toepassing op deze bedrijven.

5.7.3 Transport gevaarlijke stoffen

Voor routes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en voor buisleidingen zijn nog geen wettelijke normen betreffende de externe veiligheid vastgesteld. Het beleid berust hier vooralsnog op een aantal ministeriƫle en provinciale circulaires, zoals de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2010). In het Vierde Nationaal Milieu Beleidsplan (NMP-4) is een wettelijke verankering van de risiconormen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aangekondigd. Bij deze wettelijke verankering zullen de resultaten van voormelde evaluatie worden betrokken. Tot het moment van realisatie van deze verankering wordt in deze circulaire het beleid met betrekking tot risiconormering geoperationaliseerd en verduidelijkt. Daarmee treedt deze circulaire in de plaats van de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De werkingsduur van deze circulaire loopt tot medio 2013. Naar verwachting wordt per 1 juli 2013 het Besluit Transport Externe Veiligheid (BTEV) van kracht. Deze gaat de Circulaire RNVGS vervangen.

Om het groeps- en plaatsgebonden risico langs snelwegen vast te kunnen stellen is inzicht vereist in de aard van de vervoerde stoffen en de transportfrequentie. Daar waar het gaat om het stellen van randvoorwaarden in de ruimtelijke ordening, wordt om het werkbaar te houden, het afwegingsgebied gemaximaliseerd tot 200 meter van de route. Het groepsrisico (GR) geeft voor dit gebied aan welke bebouwingsdichtheid nog acceptabel is, gelet op de voorgestelde oriƫnterende waarde. In het aangegeven gebied is de bebouwing dus wel toegestaan maar is de dichtheid van bebouwing soms gelimiteerd.

Vanwege de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A12 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2010 van toepassing op dit bestemmingsplan. De rijksweg A12 grenst aan de zuidkant van het plangebied. Over deze route worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en giftige vloeistoffen vervoerd. In het kader van een ander bestemmingsplan (bestemmingsplan Rokkeveen) is reeds een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt voor de transportroute gevaarlijke stoffen A12 (zie bijlage 7). Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie op 0,27 maal de oriƫnterende waarde ligt. De toename van het groepsrisico in de toekomst wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de toename van LPG-transporten op de A12. Voor deze toename geldt dat de oriƫnterende waarde niet wordt overschreden. Aangezien het deel van het plangebied Noordelijke Bedrijventerrein dat binnen het invloedsgebied van de rijksweg A12 ligt, conserverend is, zal het groepsrisico niet toenemen. Uit de circulaire blijkt dat de rijksweg A12 een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar) heeft die op het hart van de openbare weg ligt ( 0 meter). Binnen deze afstand liggen geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten.

De gemeente Zoetermeer heeft geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld, wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden. Met name vanwege de aanwezigheid van het LPG-tankstation aan de Oostweg en de bedrijven Avandis en Van Uden aan de Wattstraat is een risicoberekening gemaakt van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oostweg. Deze risicoberekening is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd. Uit de berekening komt naar voren dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het groepsrisico van de Oostweg ligt ruim onder de oriƫntatiewaarde.

Het transport van gevaarlijke stoffen over de A12 en de Oostweg vormt daarmee geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.7.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen inwerking getreden. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is van toepassing op het vervoer van door de Minister aangewezen categorieƫn van gevaarlijke stoffen door (ondergrondse) buisleidingen. Het besluit stelt de exploitant van een buisleiding verantwoordelijk voor de in het besluit opgenomen regels. Dit houdt in dat exploitanten de zorg dragen voor de bescherming van mens en milieu. Met dien verstande dat bij de aanleg of vervanging van een buisleiding, of een wijziging van de te vervoeren gevaarlijke stof door een buisleiding, zij er voor zorgen dat het plaatsgebonden risico van de buisleiding buiten de belemmeringenstrook niet hoger is dan 10-6 per jaar. Op grond van artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moeten de buisleidingen op de verbeelding van het bestemmingsplan worden weergegeven met de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 m.

Hogedruk aardgastransportleidingen van meer dan 16 bar en een diameter van meer dan 50 mm vallen onder de werkingssfeer van bovengenoemd besluit. In het plangebied bevinden zich twee hogedruk aardgastransportleidingen:

Eigenaar Leiding Diameter (inch) Druk (bar) PR 10-6 Invloedsgebied
Nederlandse Gasunie Aardgasleiding
W-539-03
8,63 40 0 meter 95 meter
Nederlandse Gasunie Aardgasleiding W-539-06 4,5 40 0 meter 45 meter

Beide buisleidingen zijn op de verbeelding weergegeven met de bijbehorende belemmeringenstrook door aan de gronden de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toe te kennen.

De hogedruk aardgastransportleiding met het kenmerk W-539-03 ligt binnen de bedrijventerreinen Hoornerhage en Rokkehage (langs de Bleiswijkseweg en Fokkerstraat/Van der Hagenstraat). Dit betreft een buisleiding met een diameter van 8,63 inch en een werkdruk van 40 bar. De PR 10-6 contour ligt op de buisleiding zelf en bedraagt 0 m.

De hogedruk aardgastransportleiding met kenmerk W-539-06 ligt langs de A12 en is specifiek voor de levering van aardgas aan het bedrijf Nutricia. Dit betreft een buisleiding met een diameter van 4,5 inch en een werkdruk van 40 bar. De PR 10-6 contour daarvan ligt op de buisleiding zelf en bedraagt 0 m.

In opdracht van de gemeente Zoetermeer is door Bureau Externe Veiligheid van het Stadsgewest Haaglanden een kwantitatieve risico analyse uitgevoerd naar het plaatsgebonden risico en groepsrisico van de voor het plangebied relevante ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Dit heeft geresulteerd in de rapportage 'Externe veiligheid aardgastransportleidingen Noordelijke Bedrijventerreinen Zoetermeer'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 5 van de plantoelichting. De conclusie die uit de rapportage volgt is dat de norm voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6) wordt niet overschreden. Het groepsrisico is voor alle leidingtracƩs ver beneden de oriƫntatiewaarde

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00023-0004_0015.jpg"Afbeelding 15: Buizennet Noordelijke Bedrijventerreinen

5.7.5 Vuurwerkopslag

In het bestemmingsplan is op de locatie Wattstraat 17 B ƩƩn bedrijf aanwezig waar vuurwerkopslag plaatsvindt. Deze inrichting valt onder het Vuurwerkbesluit. In het Vuurwerkbesluit zijn regels opgenomen voor de opslag, bewerking of verkoop van vuurwerk. Ook zijn hierin standaard veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden worden bepaald door het effect van scherfwerking bij een explosie.

Het bedrijf aan de Wattstraat 17 B heeft een vergunning op grond waarvan de opslag van maximaal 10.000kg consumentenvuurwerk is toegestaan. De veiligheidsafstand voor een inrichting tot 10.000kg vuurwerk bedraagt minimaal 8 meter van de bewaarplaats/de bufferbewaarplaats tot kwetsbare objecten. De afstand van de bewaarplaats van de inrichting tot het meest nabijgelegen kwetsbare object bedraagt meer dan 8 meter. In de huidige situatie wordt aan de veiligheidsafstand voldaan.

Nieuwe locaties voor vuurwerkopslag- en verkoop kunnen, mits dit milieuhygiƫnisch verantwoord is, gerealiseerd worden na aanvraag van een omgevingsvergunning voor afwijking van het gebruik.

5.8 Natuurwaarden

5.8.1 Flora- en Faunawet en natuurwaardenonderzoek

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het Ruimtelijke Ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat.

Wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat zich als gevolg van nieuwe planontwikkelingen wijzigingen kunnen voordoen met betrekking tot de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied dan dient onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid en het effect op deze beschermde soorten.

Onderhavig bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard, maar omvat een viertal locaties waar (kleinschalige) ontwikkelingen mogelijk zijn. Deze locaties zijn nader omschreven in paragraaf 4.1.2.

5.8.2 Beschermde gebieden

In het kader van de ecologische gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur) is van belang of het plangebied onderdeel uitmaakt van een beschermd gebied of dat in de nabijheid van het plangebied beschermde gebieden aanwezig zijn die effecten kunnen ondervinden van de ontwikkelingen zoals omschreven in paragraaf 4.1.2.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied 'De Wilck' ligt ruim 7 kilometer ten noordoosten van Zoetermeer. Het plangebied Noordelijke Bedrijventerreinen ligt middenin het stedelijk gebied van Zoetermeer en ook op grote afstand van het gebied 'De Wilck'. Er zijn daarom geen effecten op het Natura 2000-gebied 'De Wilck' te verwachten. Het plangebied ligt ook niet in de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur of in de nabijheid daarvan.

5.9 M.e.r.-beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. Het plan voorziet daarnaast in een beperkt aantal ontwikkelingen (zie paragraaf 4.1.2). De in het bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkelingen betreffen geen activiteiten waarvoor op grond van hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage een verplichting bestaat om - al dan niet na een eventuele beoordelingsprocedure - een milieueffectrapport op te stellen. Daarbij is van belang dat mede gezien het gestelde in hoofdstuk 5 en paragraaf 3.2 (en de bijbehorende bijlagen) niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat uitvoering van dit bestemmingsplan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Gebleken is dat de optredende effecten binnen de geldende norm- en regelstelling blijf en dat er bijvoorbeeld geen sprake is van de ligging in of in de nabijheid van een bijzonder gebied. Het opstellen van een milieueffectrapport dan wel het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure is niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Aard Van Het Bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter, waarbij is uitgegaan van de op basis van de geldende planologische regelingen bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden. Hierbij wordt opgemerkt dat in dit plangebied sprake is van een aantal nog onbenutte bouwmogelijkheden met name op het gebied van bedrijvigheid. Deze bouwmogelijkheden zijn (in licht gewijzigde vorm) opnieuw opgenomen. Verder is bij het bepalen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden onder andere betrokken de feitelijke situatie, geldend (door de raad vastgesteld) beleid en verplichtingen die voortvloeien uit de huidige wet- en regelgeving.

Het plan voorziet daarnaast in enige flexibiliteit, daar waar het ruimtelijk verantwoord is. Het gaat hier met name om uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande woningen en bedrijven. Overigens is hierbij veelal aangesloten bij de regelingen uit het vorige bestemmingsplan.

Naast dit conserverende karakter voorziet dit bestemmingsplan in een planologische regeling voor een aantal ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn omschreven in paragraaf 4.1.2 en zijn vastgelegd op de verbeelding in de vorm van bestemmingen en aanduidingen en in de regels in de vorm van bouw- en gebruiksregels. Voor deze nieuwe ontwikkelingen heeft het bestemmingsplan een programmafunctie. Ook fungeert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen ten behoeve van deze ontwikkelingen en in aangegeven gevallen voor andere (aanleg)werkzaamheden.

In het bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). Hierin zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP2008 is opgenomen in de nieuwe Wro, die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De SVBP2008-verplichting geldt echter vanaf 1 januari 2010.

6.2 Inleidende Regels

Dit hoofdstuk omvat omschrijvingen van gehanteerde begrippen. In de 'wijze van meten' is aangegeven op welke wijze bijvoorbeeld een bouwhoogte van bouwwerken gemeten moet worden.

6.2.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren ten opzichte van het algemeen spraakgebruik.

6.2.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor bijvoorbeeld de (bouw)hoogte, inhoud of oppervlakte van een bouwwerk moet worden gemeten.

6.3 Bestemmingsregels

6.3.1 Flexibiliteitsregels

In het bestemmingsplan is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen, zodat het bevoegd gezag (meestal burgemeester en wethouders) een omgevingsvergunning kan verlenen voor het beperkt afwijken van de regels. Door deze afwijkingsmogelijkheden mogen geen ruimtelijk ongewenste situaties ontstaan. Voordat de omgevingsvergunning wordt verleend, wordt daarom een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:

  • Straat- en bebouwingsbeeld

Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.

  • Verkeersveiligheid

Hierbij wordt gedacht aan bijvoorbeeld de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.

  • Parkeergelegenheid

Conform de gemeentelijke Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels moet worden voldaan aan de parkeernormen en moeten op eigen terrein zo veel mogelijk parkeerplekken worden gecreƫerd.

  • Sociale veiligheid

Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.

  • Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken

Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.

  • Milieusituatie

Gedacht wordt aan het voorkomen van milieuhinder in brede zin. Een voorbeeld hiervan is de invloed op de omgeving beperken tot het niveau van een bepaalde bedrijfscategorie. Een ander voorbeeld is dat moet worden voldaan aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder of aan de risicoafstanden die gelden krachtens het Vuurwerkbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichting.

6.3.2 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan de losse bedrijfspercelen in het plangebied, die niet onderdeel uitmaken van de bedrijventerreinen Zoeterhage, Hoornerhage en Rokkehage en die niet vallen onder ambachtelijke bedrijvigheid of een aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Het gaat om een paar bedrijfspercelen aan de Zegwaartseweg, waarop in zijn algemeenheid bedrijven tot en met milieucategorie 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg zijn toegestaan. De ter plaatse gevestigde bedrijven zijn daarnaast door middel van een aanduiding specifiek bestemd, omdat deze niet passen binnen de algemeen toegelaten milieucategorie, zie paragraaf 5.5.3. Het betreft een aannemersbedrijf en een bedrijf waarvan de activiteiten deels zijn aan te categoriseren als een bouwbedrijf algemeen en deels als agrarisch loonbedrijf. Ook het tankstation aan de Oostweg heeft de bestemming 'Bedrijf' gekregen met daarbij de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' gekregen. Op deze locatie is geen ander soort bedrijf toegestaan. Overeenkomstig de geldende milieuvergunning is in de regels de LPG-doorzet vastgezet op maximaal 1000m3 per jaar. Verder is het vulpunt door middel van een aanduiding vastgelegd, omdat de risicocontouren die rond het vulpunt ligt buiten de grenzen van het bedrijfsperceel valt.

Voor de percelen met de bestemming 'Bedrijf' is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. In het bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte met een aanduiding aangegeven.

6.3.3 Bedrijventerrein

Aan de bedrijfspercelen op de bedrijventerreinen Zoeterhage, Hoornerhage en Rokkehage is de bestemming 'Bedrijventerrein' toegekend.

Bedrijfsactiviteiten

De toelaatbaarheid van bedrijven is gebaseerd op de milieuzonering (zie paragraaf 5.5.2). Dit betekent dat aan de hand van richtafstanden tot gevoelige functies in en in de omgeving van het plangebied is bepaald tot welke milieucategorie bedrijven zijn toegestaan. Reeds bestaande bedrijven die onder een milieucategorie vallen die afwijkt van wat volgens de zonering is toegestaan, zijn positief bestemd met een specifieke functieaanduiding. Het betreft ruim 30 bedrijven, zie paragraaf 5.5.3.

Er kan worden afgeweken van de regels om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee milieu(sub)categorieƫn hoger dan is toegestaan (bijvoorbeeld in plaats van 3.1 categorie 4.1 of in plaats van 2 categorie 3.2), voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op o.a. de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie. Bij toepassing van deze bevoegdheid blijven de overige regels gewoon van toepassing (net als bij de overige afwijkingsregels geldt immers dat alleen van de vereisten kan worden afgeweken die expliciet worden benoemd).

Het is ook mogelijk, aangezien de Lijst van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen niet uitputtend is, om af te wijken van de gebruiksregels, zodat bedrijven zich kunnen vestigen die niet zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen. Deze bedrijven moeten wel een naar aard en uitstraling een gelijke milieubelasting hebben als de rechtstreeks toegestane bedrijven.

Overeenkomstig de gemeentelijke Horecanota zijn bij recht cateringbedrijven toegestaan. Ondanks dat in de gemeentelijke Horecanota beleid is opgenomen ten aanzien van cateraars, worden deze activiteiten in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als bedrijf en niet als horeca. Cateraars zijn dan ook opgenomen in de twee lijsten van bedrijfstypen (bijlage 1 en bijlage 2 bij de regels) en niet in de Staat van horeca-activiteiten.

Vuurwerkbedrijven, zowel op het gebied van professioneel vuurwerk als op het gebied van consumentenvuurwerk, zijn niet toegestaan. Wel is een afwijkingsbepaling opgenomen om de verkoop en opslag van ten hoogste 10.000kg consumentenvuurwerk toe te laten. Een voorwaarde om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken is dat moet worden voldaan aan de veiligheidsafstanden uit het Vuurwerkbesluit.

Risicovolle inrichtingen zijn bij recht niet toegelaten. Het plan bevat echter een afwijkingsbepaling om in het plangebied toch risicovolle inrichtingen toe te staan. Een voorwaarde voor gebruikmaking van deze bevoegdheid is onder meer dat de risico-contour van het bedrijf binnen zijn eigen perceelsgrens ligt.

M.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten zijn eveneens uitgesloten. Een aantal bedrijven is op grond van hun aard en activiteiten planmer-plichtig. Zij kunnen pas worden toegelaten in een gebied als er of een projectmer (besluit) is genomen of er voorafgaande aan vestiging van deze bedrijven een aparte planmer-procedure is doorlopen. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is geen m.e.r.-procedure doorlopen (zie paragraaf 5.9).

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan.

Detailhandel

Gelet op het karakter van het bedrijventerrein, is het niet gewenst alle vormen van detailhandel in het plangebied toe te staan. Wel is productiegebonden en ondergeschikte detailhandel toegestaan. Hierbij is van belang dat dit de ruimtelijke uitstraling van het plangebied als bedrijventerrein niet aantast, maar met name ook dat het een ondergeschikte activiteit blijft. Om deze reden is het oppervlak van het verkoopgedeelte gemaximeerd tot 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100m².

Verder is het ook toegestaan detailhandel uit te oefenen op het moment dat het uitsluitend elektronische verkoop betreft. De uitstraling van een dergelijk bedrijf staat niet aan de beoogde invulling van het terrein in de weg, nu expliciet is bepaald dat geen goederen mogen worden uitgestald en het ter plaatse afleveren aan particulieren is beperkt. Om deze reden is het oppervlak van het afhaalpunt gemaximeerd tot 20m2.

Ook is in het bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen de vestiging van volumineuze detailhandel bij recht toegestaan. Aan de vestiging van een nieuw detailhandelsbedrijf zijn echter wel een aantal voorwaarden verbonden, die zijn overgenomen uit de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland, zie paragraaf 2.2.2. Een voorbeeld van een dergelijke voorwaarde is dat het aandeel van bedrijven in volumineuze detailhandel niet meer mag bedragen dan 10% van het totale oppervlak van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor een overzicht van de reeds op het de Noordelijke Bedrijventerreinen gevestigde volumineuze detailhandel wordt verwezen naar paragraaf 4.2.6.

Overeenkomstig de gemeentelijke Structuurvisie Detailhandel, zie paragraaf 2.4.18 is bij recht detailhandel in dieren, dierbenodigdheden en -voeding toegestaan. Hiervoor geldt onder andere de voorwaarde dat het winkelvloeroppervlak per vestiging ten hoogste 1.000 m2 mag bedragen.

Uit jurisprudentie volgt dat het afhalen en bezorgen van etenswaren valt onder detailhandel. Op de 'Noordelijke Bedrijventerreinen' is deze vorm van detailhandel algemeen toegelaten.

Daarnaast is een aantal detailhandelsbedrijven specifiek aangeduid, die zich in de loop der tijd legaal gevestigd hebben op de bedrijventerreinen en die niet bij recht zijn toegestaan. Het betreft hier een bouwmarkt en twee kringloopwinkels.

Horeca

Gelet op het karakter van het bedrijventerrein, is het niet gewenst om in zijn algemeenheid daar horeca toe te staan. Ondergeschikte horecavoorzieningen zijn toegestaan tot ten hoogste 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 100 m² per bedrijf. Ondersteunende, dan wel ondergeschikte horeca heeft onder meer als kenmerk dat de openingstijden van deze horecafunctie is gekoppeld aan de openingstijden van het betreffende bedrijf. Hierbij kan worden gedacht aan een bedrijfsrestaurant of kantine.

Daarnaast zijn conform de gemeentelijke Horecanota Zoetermeer, zie paragraaf 2.4.19 in totaal twee zelfstandige horecavestigingen mogelijk gemaakt op de Noordelijke Bedrijventerreinen. Hierbij wordt vooral gedacht aan daghoreca ten behoeve van de werknemers op de bedrijventerreinen.

Kantoren

Bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan. Zelfstandige kantoren en dienstverlening zonder baliefunctie is beperkt toegestaan. Overeenkomstig de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland, zie paragraaf 2.2.2 is bepaald dat het bedrijfsvloeroppervlak per vestiging ten hoogste 1.000 m2 mag bedragen.

Onder het begrip 'dienstverlening' worden bepaalde vormen van zakelijke dienstverlening verstaan, bijvoorbeeld op gebied het van informatie/informatietechnologie, reclame-/marktonderzoek, industrieel ontwerp/vormgeving, architectenbureaus, ingenieursbureaus en op administratief en juridisch gebied, zoals een accountantskantoor.

Verder is ƩƩn kantoor specifiek aangeduid, die zich legaal gevestigd heeft, maar die vanwege de omvang (1.400 m2) niet bij recht is toegestaan.

Overige functies

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De bestaande bedrijfswoningen zijn echter positief bestemd, doordat deze specifiek zijn aangeduid. Andere bestaande functies die niet direct passen binnen de bestemming 'Bedrijventerrein', zoals kunstenaarsateliers, verenigings- en sportgebouwen en een kartbaan, zijn eveneens aangeduid.

Bouwregels

Het bouwvlak binnen een bedrijfsperceel mag voor maximaal 80% bebouwd worden, tenzij dit anders is aangeduid op de verbeelding. Er kan binnenplans worden afgeweken van dit bebouwingspercentage tot maximaal 90%. Dit mag niet ten koste gaan van de verplichting om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen. De maximale bouwhoogte bedraagt langs de randen doorgaans 9 meter. De maximale hoogte op de 'binnenterreinen' is 15 meter. De verschillende maximale bouwhoogten zijn door middel van een hoogteschijdingslijn op de verbeelding aangegeven. Hiermee is zo veel mogelijk aangesloten bij de toegestane hoogten uit de vorige bestemmingsplannen. Voor de bedrijfswoningen is in de regels een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen, alsmede een erfbebouwingsregeling.

6.3.4 Detailhandel

De bestemming 'Detailhandel' geldt voor het perceel gelegen tussen Zegwaartseweg 94 en Zegwaartseweg 96. Overeenkomstig het vorige bestemmingsplan blijft op deze locatie de vestiging van een tuincentrum mogelijk. Onder het begrip 'tuincentrum' valt detailhandel in boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, kamerplanten en attributen voor de verfraaiing en onderhoud van tuinen en de daarbij benodigde hulpmaterialen en tuinmeubilair. Hier valt eveneens onder de verkoop en aanleg van sierbestrating en de daarbij behorende modeltuinen. Verder is ten behoeve van het tuincentrum buitenopslag van goederen toegestaan tot maximaal 3 meter hoog toegestaan. Daarnaast maakt de bestemmingsregeling het mogelijk om, conform de feitelijke situatie, een winkelvloeroppervlak van 200 m2 te gebruiken voor detailhandel in dieren en dierbenodigdheden en - voeders. Ten behoeve van de bezoekers van het tuincentrum is ook ondergeschikte en niet-zelfstandige horeca toegestaan. Tot slot is 1 bedrijfswoning toegestaan. Met deze regeling is zo veel mogelijk aangesloten bij de toegestane functies uit het vorige bestemmingsplan.

Het bouwvlak is gelijk aan het bedrijfsperceel en mag voor maximaal 50% bebouwd worden. In het bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte met een aanduiding aangegeven. Voor de bedrijfswoningen is in de regels een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen, alsmede een erfbebouwingsregeling.

6.3.5 Gemengd

De bestemming 'Gemengd' heeft betrekking op de bestaande dansschool aan de Zegwaartseweg en het perceel aan de Zegwaartseweg 62. In aansluiting op het vorige bestemmingsplan zijn ter plaatse culturele en maatschappelijke voorzieningen toegestaan tot en met milieucategorie 2. Eveneens is ter plaatse horeca toegestaan. Op de locatie Zegwaartseweg 62 is de aanduiding 'kantoor' toegevoegd, waarmee tevens het ter plaatse aanwezige kantoor en/of dienstverlenende functie positief is bestemd tot maximaal 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak. Ter plaatse van de aanduiding is een bedrijfswoning toegestaan.

Voor de percelen met de bestemming 'Gemengd' is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. In het bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte met een aanduiding aangegeven. De maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw is 6 meter. Voor de bedrijfswoning is niet een separate regeling opgenomen voor de maximale goot- en bouwhoogte of voor de erfbebouwingsregeling.

6.3.6 Groen

Het groen met een structurerend karakter heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Deze stroken grond worden niet uitgegeven en behouden in de toekomst een groenfunctie. Deze groenstroken maken onderdeel uit van de groene inpassing van het bedrijventerrein in de omgeving.

De bestemming 'Groen' beslaat hoofdzakelijk openbare groenvoorzieningen en water dat doorgaans van wijkoverstijgend c.q. lokaal belang is. Alleen gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en schuilhutten voor dieren zijn toegestaan.

Binnen de bestemming 'Groen' is onder meer geregeld dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.

Binnen de bestemming is ook een vulpunt LPG gelegen, behorende bij een naastgelegen verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief LPG aan de Oostweg.

6.3.7 Horeca

De bestemming 'Horeca' heeft betrekking op het bestaande horecabedrijf op de hoek Zegwaartseweg en Marconistraat.

De bestemming 'Horeca' is bedoeld voor horeca tot ten hoogste categorie 2 van de Staat vanhoreca-activiteiten en een partycentrum tot ten hoogste categorie 3 van de Staat vanhoreca-activiteiten. Ter plaatse van de aanduiding is een bedrijfswoning toegestaan.

De bouwvlakken mogen volledig worden bebouwd. Buiten het bouwvlak mogen de gronden worden bebouwd tot ten hoogste 10%. Binnen deze bestemming geldt zowel een maximale goothoogte als een maximale bouwhoogte. De verschillende maximale goot- en bouwhoogten zijn per bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak geldt voor gebouwen en overkappingen een maximale goothoogte van 3 meter. Voor de bedrijfswoning is in de regels een maximale goot- en bouwhoogte opgenomen, alsmede een erfbebouwingsregeling.

6.3.8 Maatschappelijk

De bestaande begraafplaats en de gevangenis hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Voor de gevangenis is vervolgens een aanduiding 'justitiƫle inrichting' op de verbeelding opgenomen en voor de begraafplaats een aanduiding 'begraafplaats'.

Het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'justitiƫle inrichting' mag volledig worden bebouwd. Verder is binnen het bouwvlak de maximale bouwhoogte aangegeven. Daarnaast is buiten het bouwvlak erfbebouwing toegestaan tot maximaal 4 meter hoog, waarbij een minimale afstand moet worden aangehouden van 10 meter gemeten vanaf de terreinafscheiding rond de justitiƫle inrichting. Deze terreinafscheiding moet minimaal 5 meter en mag maximaal 10 meter hoog zijn.

Voor de begraafplaats gelden andere bouwregels dan voor de gevangenis. Ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' is geen bouwvlak opgenomen. Wel is voor het gehele bestemmingsvlak een maximum bebouwd oppervlak ten behoeve van gebouwen en overkappingen opgenomen. Dit oppervlak is bepaald op 710 m2. Een ander voorbeeld is dat voor de terreinafscheiding rond de gevangenis een minimale bouwhoogte is opgenomen van 5 meter, terwijl rond de begraafplaats de terreinafscheiding maximaal 2 meter hoog mag zijn.

6.3.9 Recreatie-Volkstuinen

De bestemming 'Recreatie-Volkstuinen' ziet op de langs de Zegwaartseweg aanwezige volkstuinen.

Binnen de bestemming zijn de bouwmogelijkheden beperkt. Er mag 1 gemeenschappelijk gebouw worden gebouwd met een oppervlak van maximaal 50 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Verder is per volkstuin 1 kas toegestaan met een oppervlakte van maximaal 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Bij bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan worden gedacht aan bijvoorbeeld bouwwerken ten behoeve van de opslag van tuingereedschap, steunelementen voor het telen van groente en fruit en erfafscheidingen.

6.3.10 Tuin

Op gronden met de bestemming 'Tuin' mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd. De gronden met deze bestemming moeten een 'open' en groen karakter houden, daarom worden ook geen carports of andere overkappingen toegestaan. Kleine overkappingen in de vorm van een luifel, maar ook eventueel erkers en balkons worden op grond van artikel 2Wijze van meten buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

6.3.11 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' omvat alle doorgaande wegen, met uitzondering van de buurt- en erfontsluitingswegen, zoals de Oostweg, Fokkerstraat, Stephensonstraat enzovoort. In deze bestemming zijn begrepen de rijbanen voor het gemotoriseerd verkeer, aangrenzende fiets- en voetpaden en/of -stroken, voorzieningen voor het openbaar vervoer en parkeervoorzieningen. Verder zijn binnen de bestemming ook overdekte fietsenstallingen en gebouwde nutsvoorzieningen met een beperkte omvang mogelijk.


Binnen de bestemming 'Verkeer' is onder meer geregeld dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.3.12 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' omvat de buurt- en erfontsluitingswegen met de aangrenzende fiets- en voetpaden en/of -stroken, voorzieningen voor het openbaar vervoer en parkeervoorzieningen. Het betreft met name de Zegwaartseweg.

Verder zijn binnen de bestemming ook overdekte fietsenstallingen en gebouwde nutsvoorzieningen met een beperkte omvang mogelijk.

Binnen de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is onder meer geregeld dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.3.13 Water

De bestemming 'Water' geldt voor de gronden die zijn aangewezen voor waterberging en waterhuishouding. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Er mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouw zijnde, van geringe omvang worden gerealiseerd. Hierbij kan worden gedacht aan bruggen.

6.3.14 Wonen

De bestemming 'Wonen' geldt voor de woningen (zowel eengezinswoningen als (half)vrijstaande woningen) langs met name de Zegwaartseweg en de Bleiswijkseweg.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn tevens aan huis verbonden beroepen of bedrijven toegestaan. Wat wordt verstaan onder 'aan huis verbonden beroep of bedrijf' wordt omschreven in de begripsbepalingen. Groepspraktijken, detailhandel en horeca vallen buiten de regeling van aan huis verbonden beroep of bedrijf. Een webshop of een bed en breakfast is wel toegestaan, zolang deze voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in de begripsbepalingen. Beroep of bedrijf aan huis is in de lijn van de jurisprudentie toegestaan, zolang de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan. Om deze reden zijn in de regels voorwaarden gesteld, waaraan het gebruik van een deel van een woning ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis moet voldoen.

Naast deze algemeen toegelaten bedrijvigheid aan huis is overeenkomstig het vorige bestemmingsplan voor een aantal percelen langs de Zegwaartseweg een aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - ambachtelijk' opgenomen. Op basis hiervan is ambachtelijke bedrijvigheid, kantoor en dienstverlening met een bedrijfsvloeroppervlak van maximaal 100 m2 per vestiging toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak aangegeven, waarbinnen een woning kan worden gebouwd. In het bouwvlak zijn de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen aangegeven.

In de erfbebouwingsregeling is voor het (achter)erf bepaald dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot een bepaald totaal oppervlakte is toegestaan, afhankelijk van de grootte van het erf. Voor de erfbebouwing geldt niet een beperking dat het binnen de breedte van de gevel moet worden gerealiseerd. Voor het zij-erf is wel bepaald dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen slechts mogen worden gebouwd op een afstand van tenminste 1 meter achter de voorgevelrooilijn. Alleen als op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Noordelijke Bedrijventerreinen' de situering van de erfbebouwing afwijkt van deze regel, dan mag de erfbebouwing bijvoorbeeld ook voor de voorgevelrooilijn staan op de exacte plek waar de betreffende erfbebouwing staat (de bestaande locatie). Ook wanneer in de toekomst de bestaande erfbebouwing wordt afgebroken, mag op de bestaande locatie nieuwe erfbebouwing worden opgericht.

6.3.15 Wonen - Woonwagenstandplaats

De bestemming 'Wonen - Woonwagenstandplaats' heeft betrekking op het woonwagenkamp aan de Bleiswijkseweg. Het woonwagenkamp heeft als bijzondere woonvorm, vanwege hun specifieke karakter een aparte woonbestemming gekregen. Binnen de bestemming zijn naast de woonfunctie tevens aan huis verbonden beroepen en bedrijven toegestaan. Een toelichting hierover is opgenomen onder de bestemming 'Wonen', paragraaf 6.3.14.

Op de verbeelding is aangegeven dat maximaal 12 woonwagenstandplaatsen zijn toegestaan. Per standplaats mag niet meer dan 1 woonwagen worden geplaatst. Daarnaast zijn op de verbeelding en/of in de bouwregels maximale maten aangegeven voor de woonwagens en voor de bijgebouwen. De eis dat de lange zijde van een woonwagen op een afstand van tenminste 1 meter uit de grens van de standplaats moet worden geplaatst, heeft te maken met de brandveiligheid en heeft als doel het voorkomen van (te snelle) overslag bij brand.

6.3.16 Leiding - Gas

De gronden met deze dubbelbestemmingen zijn primair aangewezen voor ondergrondse aardgastransportleidingen met een bedrijfsdruk van ten hoogste 40 bar en een diameter van maximaal 8,63 inch. Waar deze leiding samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming 'Leiding - Gas'.

Bouwwerken zijn in beginsel slechts toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de gasleiding. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen zijn slechts toegestaan na een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voorwaarde hierbij is dat dit niet ten koste gaat van de belangen van de gasleiding en dat hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Onder de belangen van de gasleiding wordt met name verstaan dat de veiligheid van de buisleiding niet mag worden geschaad en dat een kwetsbaar object niet mag worden toegelaten. Voor een aantal nader genoemde werkzaamheden die een risico zou kunnen inhouden voor de leiding, geldt het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.3.17 Leiding - Riool

De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair aangewezen voor ondergrondse rioolleidingen met een diameter van ten hoogste 900 mm. Waar deze leiding samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming 'Leiding - Riool'.

Bouwwerken zijn in beginsel slechts toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de rioolleiding. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen zijn slechts toegestaan na een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voorwaarde hierbij is dat dit niet ten koste gaat van de belangen van de rioolleiding en dat hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Voor een aantal nader genoemde werkzaamheden die een risico zou kunnen inhouden voor de leiding, geldt het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.3.18 Leiding - Water

De gronden met deze dubbelbestemming zijn primair aangewezen voor ondergrondse watertransportleidingen met een diameter van ten hoogste 500 mm. Waar deze leiding samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming 'Leiding - Water'.

Bouwwerken zijn in beginsel slechts toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de watertransportleiding. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen zijn slechts toegestaan na een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Voorwaarde hierbij is dat dit niet ten koste gaat van de belangen van de watertransportleiding en dat hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Voor een aantal nader genoemde werkzaamheden die een risico zou kunnen inhouden voor de leiding, geldt het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.3.19 Waarde - Archeologie

De gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn primair aangewezen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Waar de bestemming 'Waarde -Archeologie' samenvalt met andere bestemmingen, geldt dat deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de archeologische bestemming. Dit betekent dat bebouwing ten behoeve van deze samenvallende bestemming groter dan een bepaald oppervlak en vanaf een bepaalde diepte slechts onder voorwaarden is toegestaan. Deze voorwaarden komen in essentie er op neer dat het bouwen niet ten koste gaat van de archeologische waarden. Voor een aantal nader genoemde werkzaamheden die een risico zou kunnen inhouden voor de archeologische waarden geldt het vereiste van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden.

6.3.20 Waterstaat - Waterkering

De gronden met de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn primair bestemd voor de bescherming, de instandhouding en het onderhoud van de waterkeringen. Deze bestemming valt samen met andere bestemmingen. Omdat de waterstaatkundige functie primair is, geldt dat andere samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Bouwwerken zijn in beginsel slechts toegestaan voor zover deze ten dienste staan van de waterkering. Bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen zijn slechts onder voorwaarden toegestaan. Voorwaarde hierbij is dat dit niet ten koste gaat van de belangen van de waterkering en dat hierover vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

6.4 Algemene Regels

6.4.1 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelbepaling strekt er toe dat gronden die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gegolden, niet nogmaals als zodanig kunnen worden gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als (onderdelen van) 1 bouwvlak van verschillende eigenaars is.

6.4.2 Algemene aanduidingsregels

6.4.3 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het hele plangebied.

6.4.4 Overige regels

6.5 Overgangs- En Slotregels

6.5.1 Overgangsrecht

6.5.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiƫle Uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wro is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Het Bro schrijft voor dat er sprake is van een bouwplan indien het bestemmingsplan in de volgende mogelijkheden voorziet:

  1. a. de bouw van een of meer woningen;
  2. b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  3. c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 bvo of met een of meer woningen;
  4. d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  5. e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 bvo bedraagt;
  6. f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2 bvo.

In het onderhavige bestemmingsplan zijn bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  1. 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  2. 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  3. 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Bovendien bepaalt artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening dat de verplichting om op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen niet geldt voor de gronden waarvoor de nog onbenutte bouwruimte uit het voorgaande bestemmingsplan ongewijzigd wordt overgenomen in een nieuwe bestemmingsplan.

Voor de gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan bouwplannen als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn voorzien, geldt het volgende. De bouwplannen waren reeds op basis van het geldende bestemmingplan mogelijk. Hiervoor geldt dat sprake is van het ongewijzigd overnemen van onbenutte bouwruimte. Met in achtneming van artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening is het niet mogelijk om een exploitatieplan vast te stellen voor deze locaties.

Gezien het voorgaande kan bij de vaststelling van dit bestemmingsplan worden besloten geen exploitatieplan vast te stellen, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

7.2 Economische Uitvoerbaarheid

De gronden waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is bestaand stedelijk gebied, waarbinnen een aantal locaties ligt waar ontwikkelingen zijn te verwachten.

De ontwikkellocaties zijn benoemd en omschreven in paragraaf 4.1.2. Voor zover de ontwikkellocaties in eigendom zijn bij de gemeente, zijn de ontwikkelingen financieel uitvoerbaar. Het betreft grond die in de feitelijke situatie nog niet is ingevuld, maar die wel al opgenomen is in een grondexploitatie. Deze grond zal door de gemeente verkocht worden aan een particuliere ontwikkelaar. De verwachting is dat de grondverkoopopbrengsten de plankosten, de kosten voor het bouw- en woonrijp maken en de eventuele kosten voor planschade en bodemsanering zullen dekken.

Voor zover de ontwikkellocaties in particulier eigendom zijn, zijn de ontwikkelingen eveneens financieel uitvoerbaar. Het betreft private ontwikkelingen, waarbij de risico's worden gedragen door voldoende draagkrachtige partijen.

De financiƫle haalbaarheidsstudies, de grondexploitaties en overeenkomsten met betrekking tot bovengenoemde ontwikkelingen zijn vertrouwelijk. Deze informatie geeft namelijk inzicht in alle kosten en opbrengsten. Daarin zijn alle te maken kosten, zoals diverse bijdragen van zowel publieke als private partijen opgenomen. De kosten van eventuele planschadevergoedingen en andere vormen van nadeelcompensatie zijn daarin meegenomen.

Op basis van de haalbaarheidsstudies, grondexploitaties en overeenkomsten en nog te sluiten overeenkomsten met verschillende partijen, zijn de op ontwikkeling gerichte delen van het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.

7.3 Planschaderisico

Tot slot is door middel van een risicoanalyse de mogelijke planschade onderzocht. De conclusie is dat er geen sprake is van planschade ten gevolge van de toekomstige inwerkingtreding van het bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 11 van deze toelichting.

7.4 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het concept-ontwerpbestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen is voor overleg ex artikel 3.1.1 Bro gestuurd naar de overlegpartners. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota overleg bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen (zie bijlage 12). Tegelijkertijd is het concept-ontwerpbestemmingsplan aangepast naar een ontwerpbestemmingsplan.

Daarna heeft het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan vrijgeven voor inzage voor de duur van zes weken. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen. Verder is het ontwerpbestemmingsplan aangepast naar het vast te stellen bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen. Het college van burgemeester en wethouders biedt dit bestemmingsplan ter vaststelling aan de raad aan. De gemeenteraad van Zoetermeer heeft een besluit genomen alsmede een amendement en motie aangenomen (zie Vaststellingsbesluit c.a.). De plankaart en regels zijn overeenkomstig aangepast

Tot slot zal tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen de mogelijkheid openstaan tot het instellen van beroep bij de Raad van State. Beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend, dan wel dient het beroepschrift betrekking te hebben op een wijziging bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Een belangrijk aspect bij de uitvoering van het bestemmingsplan is de handhaving en het toezicht op de naleving van de in het plan opgenomen regels. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen 'vasthouden'. Daarnaast is handhaving van belang uit oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid: alle grondeigenaren en gebruikers dienen door de gemeente daadwerkelijk en op dezelfde wijze aan het plan te worden gehouden.

In dit plan is gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels van het plan. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Eveneens geldt hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op de lange duur immers alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en redelijkheid wordt ingezien.

Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of via contractuele bevoegdheden. De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Er geldt een algemeen gebruiksverbod om gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de bestemming en de daarbij horende regels. Dit gebruiksverbod is vastgelegd in artikel 7.10 van de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening. In artikel 1a sub 2 van de Wet economische delicten staat de strafrechtelijke sanctie op overtreding van deze bepaling. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Gemeenten en provincies kunnen nu slagvaardiger optreden tegen overtredingen van bestemmingsplanregels. Overtredingen kunnen sneller worden vervolgd en de gevolgen kunnen effectiever worden tegengegaan. Voor de bewijsvoering kan nu gebruik gemaakt worden van de specifieke opsporingsbevoegdheden van de politie. De Wet op de economische delicten biedt de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Bij een overtreding kan nu een boete opgelegd worden van maximaal 45.000 euro, voorheen was dat 11.250 euro. Ook biedt de wet nu de mogelijkheid om de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict weer te herstellen.

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg

Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten Zegwaartseweg

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 1 Inrichtingsprincipes Uit Ruimtelijk-functioneel Plan Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Inrichtingsprincipes uit Ruimtelijk-functioneel plan Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 2 Archeologisch Bureauonderzoek

Bijlage 2 Archeologisch bureauonderzoek

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 5 Kwantitatieve Risicoanalyses Ondergrondse Gelegen Hogedruk Aardgastransportleidingen

Bijlage 5 Kwantitatieve risicoanalyses ondergrondse gelegen hogedruk aardgastransportleidingen

Bijlage 6 Groepsrisico Berekening Lpg Oostweg Zoetermeer

Bijlage 6 Groepsrisico berekening LPG Oostweg Zoetermeer

Bijlage 7 Notitie Groepsrisico A12 Zoetermeer

Bijlage 7 Notitie Groepsrisico A12 Zoetermeer

Bijlage 8 Rapportage (Risicoberekening) Externe Veiligheid Oostweg Zoetermeer

Bijlage 8 Rapportage (risicoberekening) externe veiligheid Oostweg Zoetermeer

Bijlage 9 Verkennend Onderzoek (Quick-scan) Bsr Beschermde Natuurwaarden Ontwikkellocaties Noordelijke Bedrijventerreinen (19 Maart 2012)

Bijlage 9 Verkennend onderzoek (quick-scan) bSR beschermde natuurwaarden ontwikkellocaties Noordelijke bedrijventerreinen (19 maart 2012)

Bijlage 10 Overzicht Beschermde Natuurwaarden Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 10 Overzicht beschermde natuurwaarden Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 11 Risicoanalyse Planschade

Bijlage 11 Risicoanalyse planschade

Bijlage 12 Nota Overleg Bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 12 Nota Overleg bestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 13 Collegebesluit Ontwerpbestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen

Bijlage 13 Collegebesluit ontwerpbestemmingsplan Noordelijke Bedrijventerreinen