KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Kantoor
Artikel 6 Water
Artikel 7 Leiding - Gas
Artikel 8 Leiding - Riool
Artikel 9 Leiding - Water
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 10 Antidubbeltelregel
Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding En Doel Van De Planherziening
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis Van Rokkeveen
3.2 Functionele Analyse Plangebied
3.3 Verkeer En Vervoer
3.4 Groen En Natuur
3.5 Communicatieverkeer En Nutsvoorzieningen
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Inleiding
4.2 Deelgebieden
4.3 Stedenbouwkundige Aspecten
4.4 Verkeer
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Strategische Milieu-beoordeling
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Geluidhinder
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Geurhinder
5.6 Water
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Natuurwaarden
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleidende Regels
6.2 Bestemmingsregels
6.3 Algemene Regels
6.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhaving
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Nutricia
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Gerard Doustraat Nutricia
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek
Bijlage 5 Geuronderzoek Afvalwaterzuivering Nutricia Zoetermeer 21 September 2011
Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid Nutricia
Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid - Ammoniak Koelinstallatie
Bijlage 8 Notitie Groepsrisico A12 Zoetermeer
Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna Nutricia Te Zoetermeer Van 27 Oktober 2011
Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek Bsr
Bijlage 11 Risicoanalyse Planschade

Nutrihage

Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer

Onherroepelijk op 24-01-2014 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar bepaalde regels gelden ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.2 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.3 antennedrager

een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.5 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.6 bedrijf

onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.7 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf, winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine,toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.

1.10 begane grond

bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.

1.11 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen, woonwagens en woonschepen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonwagens of woonschepen per hectare, en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  2. b. kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voorzover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder c, vallen;
  3. c. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  4. d. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voorzover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder d, vallen;
  5. e. objecten die met de onder a tot en met c genoemde functies gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  6. f. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;

1.12 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0637.BP00025-0002

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reisbureaus, kapsalons, banken, belwinkels en internetcafés, zulks met uitzondering van horeca.

1.27 ecologische waarden

de in dit bestemmingsplan aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang tussen dieren en planten en hun leefomgeving of tussen dieren en planten onderling.

1.28 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.29 fte

fulltime equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek van 38 uur.

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 geometrische plaatsbepaling

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.

1.32 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.33 horeca

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De verschillende vormen van horeca, die vallen onder dit bestemmingsplan zijn beschreven in de .

1.34 kantine

een ondergeschikte vorm van niet-zelfstandige horeca ten dienste van de sportbeoefenaars en eventuele toeschouwers.

1.35 kantoor

een ruimte die door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie. Ondergeschikte cursusvoorzieningen en congres- en vergaderaccommodaties behoren hier ook toe.

1.36 kunstwerk

een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.37 kwetsbaar object

  1. a. woningen, woonwagens en woonschepen, niet zijnde woningen, woonwagens en woonschepen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder a;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;

1.38 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden die gebaseerd zijn op de karakteristieken van dat gebied.

1.39 natuur- en landschapsdeskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van natuur en landschap.

1.40 natuurwaarden

de in dit bestemmingsplan aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

1.41 nutsvoorziening

voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.

1.42 onderdoorgang

een onbebouwde ruimte onder een bouwwerk die meestal ten dienste staat van verkeer, groen of water.

1.43 ontsluitingsweg

een weg, pad of doorgang die toegang verschaft tot een perceel.

1.44 operators / providers

aanbieders van een mobiel netwerk.

1.45 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
    de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
    het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. c. in overige gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.

1.46 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 risicovolle inrichting

1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen.

1.48 roaming

het gebruik maken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators / providers.

1.49 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.50 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators / providers gebruik maken van een antenne-installatie.

1.51 supermarkt

een detailhandelsvestiging, die voldoet aan de volgende eisen:

  • een omvang van minimaal 200 m2 wvo;
  • voedings- en genotmiddelen (groep 472) hebben een omzetaandeel van 50% of meer;
  • geen enkele (sub) klasse van de groep 472 heeft een omzetaandeel van 50% of meer;
  • voedings- en genotmiddelen behoren tot 5 of meer (sub)klassen van de groep 472 en minimaal 5 daarvan maken 5% of meer van de omzet uit.

1.52 terras

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

1.53 voorgevelrooilijn

de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 goothoogte

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 inhoud

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 oppervlakte

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 vloeroppervlakte

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en b voor het bouwen van een erfafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen met uitzondering van een risicovolle inrichting als bedoel in lid 3.1 sub b;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een geluidzoneringsplichtige inrichting als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  5. e. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk;
  8. h. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 voor het bouwen van een ruimere schuilhut mits:

  1. a. de bouwhoogte van de schuilhut niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. b. de oppervlakte van de schuilhut niet meer bedraagt dan 40 m²;
  3. c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de natuurwaarden, ecologische waarden en/of landschappelijke waarden van het gebied; alvorens omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies gevraagd aan een natuur- en landschapsdeskundige. Van dit advies kan slechts gemotiveerd worden afgeweken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gebouwen ten behoeve van wonen;
  2. b. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  3. c. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  4. d. het gebruik van de gronden voor een paardenbak of buitenrijbaan;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca en detailhandel;
  6. f. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk;
  7. g. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.

Artikel 5 Kantoor

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de milieusituatie;
  5. e. het behoud van parkeergelegenheid;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 onder b voor het bouwen van een terreinafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging, en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
  2. b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
  3. c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor detailhandel en horeca;
  4. d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk;
  5. e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor raam- en straatprostitutie.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. extensieve recreatie
  2. d. groenvoorzieningen;
  3. e. kunstwerken;
  4. f. nutsvoorzieningen;
  5. g. objecten van beeldende kunst;

met de daarbij behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere in lid 7.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

Artikel 8 Leiding - Riool

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 8.1.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, in lid 8.1 genoemde gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 9.1.1 genoemd bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 onder b voor het bouwen van bouwwerken, ten dienste van de andere, voor de in lid 9.1 genoemd gronden geldende bestemming(en), indien:

  1. a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
  2. b. het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 10 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene Aanduidingsregels

11.1 Geluidzone-industrie

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

12.1 Algemeen

Burgermeester en wethouders kunnen bij het het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
  3. c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
    1. 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
    2. 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
  4. d. het bouwen van draagconstructies voor reclamedoeleinden en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 20 m;
  5. e. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2;
  6. f. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40 m.

12.2 Voorzieningen voor telecommunicatie

12.3 Voorwaarde voor afwijking

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.1 en 12.2 wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de parkeerdruk op openbaar gebied, de sociale veiligheid en aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, gelden:

  1. a. in de eerste plaats de regels van in de tweede plaats de regels van Leiding - Gas;
  2. b. in de tweede plaats de regels van Leiding - Water;
  3. c. in de derde plaats de regels van Leiding - Riool;

13.2 Aanvullende werking bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht Bouwwerken

  1. 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  3. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 15 Overgangsrecht Gebruik

  1. 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nutrihage.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijventerrein Nutrihage. Het bedrijventerrein is grotendeels in gebruik bij Nutricia. Binnen het plangebied ligt ook een kantoorgebouw ten westen van de Eerste Stationsstraat.

Het plangebied ligt ten noorden van de A12 en de spoorlijn Den Haag - Utrecht en grenst in het noorden aan de woonwijk Dorp. Het plangebied wordt globaal begrensd door:

  • in het noorden: de Gerard Doustraat en de Jan Steenlaan;
  • in het oosten: de onbebouwde gronden die voorheen in eigendom waren van Nutricia en de afvalwaterzuivering;
  • in het zuiden: de rijksweg A12;
  • in het westen: het Burgemeester Vernedesportpark en de Eerste Stationsstraat.

De ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven op onderstaande figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied in Zoetermeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0002.jpg"Figuur 1.2 Ligging van het plangebied

1.2 Aanleiding En Doel Van De Planherziening

De aanleiding voor de planherziening vloeit voort uit Meerjarenprogramma Herziening Bestemmingsplannen 2011-2013. Met de herziening van dit bestemmingsplan worden de volgende doelen beoogd:

  • actualisering van de geldende planologisch juridische regels;
  • afstemming op gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid.

Verder voorziet dit bestemmingsplan de transformatie van de bedrijfsprocessen van Nutricia N.V. (hierna: Nutricia) dat gevestigd is aan de Eerste Stationsstraat 186 in Zoetermeer. De beoogde situatie van het bedrijf gaat uit van verandering van de indeling van het terrein ter verbetering van de energie-efficiency en zoveel mogelijk vermindering van de milieubelasting ten opzichte van de omliggende woonwijken. Voor de transformatie is een fasering opgesteld, waarbij delen van de bestaande bebouwing worden gesloopt en nieuwbouw wordt gerealiseerd. Dit leidt tot wijzigingen in de situering van bouwmassa's en –hoogten en een beperkte uitbreiding van de productiecapaciteit. Het vigerende bestemmingsplan staat de beoogde eindsituatie niet toe ten aanzien van de volgende aspecten:

  • het maximum bebouwingspercentage;
  • niet overal op het terrein is bebouwing toegestaan (onderscheid bedrijfsdoeleinden I en II en bouwvlak);
  • de maximale bouwhoogte;
  • de mogelijkheid voor het plaatsen van een ammoniakkoelinstallatie die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) valt;
  • flexibiliteit; de mogelijkheid om onder voorwaarden snel relatief geringe (binnenplanse) afwijkingen of wijzigingen te kunnen doorvoeren.

In dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling meegenomen. Voor het overige worden de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan overgenomen.

Voor de gronden ten oosten van Nutricia die op dit moment braak liggen, zijn plannen in voorbereiding voor een transformatie van het gebied van een bedrijventerrein in een gemengd gebied met wonen en bedrijven. Deze plannen zijn op dit moment onvoldoende concreet en er is op dit moment ook onvoldoende zekerheid over de uitvoering ervan dat deze plannen niet zijn meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.3 Huidige Juridische Planregelingen

Voor het plangebied zijn op dit moment de volgende juridische plannen van kracht:

Tabel 1.1: Overzicht geldende bestemmingsplannen

Nr. bestemmingsplan vaststelling Raad goedkeuring GS
2.07 Dorp I 28-09-1981 12-10-1982
8.05 Dorp II 26-02-1979 01-04-1980
8.12 Paltelaan 25-09-1989 13-02-1990
8.20 Geluidzone Nutricia 27-09-2004 07-01-2005

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0003.jpg"

Figuur 1.3 Overzicht geldende bestemmingsplannen

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota "Anders omgaan met water" (2000)

In de Nota "Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw" (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een "watertoets" voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.

In paragraaf 5.6 van deze plantoelichting is de waterparagraaf opgenomen.

2.1.2 Barro (2011) en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructuurbeleid in 13 nationale belangen. Met de uitbreiding van het Barro en het Bro is de juridische verankering van de SVIR nagenoeg compleet.

Het plangebied ligt binnen de rode contour en de bestaande stad. Het plan is niet in strijd met nationale belangen zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en 1e herziening Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"

Op 2 juli 2010 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. Op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 hebben provinciale staten de provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerrd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de Actualisering 2011.

In deze structuurvisie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

In de Visie op Zuid-Holland is het provinciale belang geordend aan de hand van vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Voor het plangebied zijn vooral de hoofdopgave "aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel" en "divers en samenhangend stedelijk netwerk" relevant. Eén van de doelstellingen van de hoofdopgave "aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel" is het behouden en het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid. Met de hoofdopgave "divers en samenhangend stedelijk netwerk" wordt ingezet op het concentreren van verstedelijking in en rond de steden van het stedelijk netwerk. Onderdeel van het stedelijk netwerk is het stadsgewest Haaglanden, waartoe Zoetermeer behoort. De ontwikkelingen die op grond van dit bestemmingsplan zijn, passen binnen de stedelijke ontwikkeling zoals deze is voorzien in de Structuurvisie. Voor bedrijventerreinen geldt dat het behoud van de bestaande bedrijventerreinen voorop staat (paragraaf 4.7.2 van de Structuurvisie). Herstructureren van bedrijventerreinen verdient de voorkeur boven transformeren. Transformeren van bedrijventerreinen is alleen mogelijk, wanneer er in de regio voldoende ruimte is om de te transformeren ruimte te compenseren. Bestemmingsplannen mogen dan ook geen bestemmingen aanwijzen die leiden tot een ruimteverlies voor bedrijvigheid tenzij in regionaal verband afspraken zijn gemaakt over de wijze waarop het ruimteverlies wordt gecompenseerd (paragraaf 5.6.2 van de Structuurvisie).

Bij de structuurvisie horen twee kaarten: de Functiekaart 2020 en de Kwaliteitskaart 2020. Op de Functiekaart is het het merendeel van het plangebied aangeduid als "Bedrijventerrein". De aanduiding "Bedrijventerrein" heeft betrekking op een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie, veilingen, nutsvoorzieningen evenals hieraan verbonden kantoorfuncties. Alleen de gronden ten westen van de Eerste Stationsstraat zijn aangeduid als "Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer". De aanduiding "Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer" is toegekend aan delen van het stads- en dorpsgebied die in de nabijheid liggen van haltes van hoogwaardig openbaar vervoer van het Zuidvleugelnet. De provincie wil bestaande stedelijke bedrijventerreinen intensiveren, innoveren en herstructureren. De ontwikkelingen die voorzien zijn in het plangebied voorzien daarin en komt de economische veerkracht van het bedrijventerrein ten goede. Het draagt bij aan de intensivering en het efficiënter ruimtegebruik op bedrijventerreinen (SER-ladder).

Op de Kwaliteitskaart 2020 is het plangebied aangeduid als "Kwaliteit in Stads- en dorpsgebied". Voor deze gebieden geldt onder andere behoud en versterking van de diverse woon- en werkmilieus. Het zwaartepunt van verstedelijking ligt in gebieden die goed ontsloten zijn door het openbaar vervoer.

De ontwikkeling in het plangebied betreft een herstructurering binnen het bestaand stedelijk netwerk. Door de ligging aan de A12 is het bedrijventerrein goed ontsloten en qua uitstraling is er extra aandacht voor de representativiteit naar het wegennet toe. De ontwikkelingen die voorzien zijn in het plangebied hebben geen invloed op de realisering van het groenblauw netwerk dat voorzien is in de openbare ruimte.

2.2.2 Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland en 1e herziening Verordening

De provinciale belangen aangegeven door vijf integrale opgaven, zoals opgenomen in de structuurvisie, zijn verankerd in de Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland" die net als de structuurvisie op 2 juli 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Ook de Verordening Ruimte is gewijzigd en geactualiseerd op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 met de vaststelling door provinciale staten van respectievelijk de 1e Herziening van de provinciale Verordening en de Actualisering 2011.

In deze verordening zijn regels opgenomen over de inhoud van bestemmingsplannen en de toelichting van bestemmingsplannen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn vooral de artikelen 2 (bebouwingscontouren), 7 (Kantoren) en 8 (Bedrijventerreinen) van belang.

Op grond van artikel 2 mag geen verstedelijking plaatsvinden buiten de bebouwingscontour zoals aangegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour van Zoetermeer. Op grond van artikel 7 mag het bestemmingsplan geen nieuw kantoren mogelijk maken buiten de op kaart 5 van de Verordening Ruimte aangewezen kantoorontwikkellocaties.Het kantoor ten westen van de Eerste Stationsstraat is conform de feitelijke situatie bestemd. Aangezien het gaat om een bestaand kantoor is dit niet in strijd met het provinciaal beleid.

Tot slot is het terrein van Nutricia aangeduid op kaart 6 van de Verordening als 'bedrijventerrein'. Op grond van artikel 8 tweede lid mogen op deze bedrijventerreinen geen nieuwe bedrijfswoningen mogelijk worden gemaakt. In dit plan worden geen bedrijfswoningen toegestaan. Daarnaast moet op grond van artikel 8, lid 3, de hoogst mogelijke milieucategorie passend bij de omgeving mogelijk gemaakt worden.Voor het bedrijf Nutricia is een maatbestemming opgenomen, omdat dit bedrijf volgens bijlage 1 van de VNG-brochure valt onder milieucategorie 4.2. Door deze maatbestemming wordt de hoogst mogelijke milieucategorie mogelijk gemaakt.

2.2.3 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland

De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie die is vastgesteld door provinciale staten op 2 juli 2010 en op 23 februari 2011 en 29 februari 2012 gewijzigd en geactualiseerrd is door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de Actualisering 2011.

Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.

Het plangebied valt buiten de aangewezen topgebieden. Deze zijn dan ook niet relevant voor dit bestemmingsplan. Volgens de provinciale kaart van de Cultuurhistorische hoofdstructuur is de trefkans op archeologische sporen binnen het plangebied laag. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

In paragraaf 3.1.3 wordt nader op ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

2.2.4 Beleidsplan "Groen, Water en Milieu 2006-2010"

Het Beleidsplan "Groen, Water en Milieu 2006-2010" geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de wettelijke opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen voor de periode 2006-2010 opgenomen en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, Groendeel, Waterdeel en een Milieudeel.

Het Visiedeel bevat de strategische integrale beleidsvisie voor groen, water en milieu.

Het Groendeel bevat het beleidskader voor het algemene groenbeleid, de biodiversiteit en gaat in op de programma's Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen In en Om de Stad (GIOS) en Vitaal Platteland.

Het Waterdeel gaat in op het waterbeleid in Zuid-Holland voor waterveiligheid, waterbeheersing, schoon water en grond- en drinkwater. Daarnaast komt de relatie tussen water en ruimtelijke ordening aan de orde.

Het Milieudeel gaat over gezond en veilig, energie en klimaat en economie en innovatie. Onderwerpen zijn: luchtkwaliteit, verzuring, geluidskwaliteit, externe veiligheid, lichthinder, mobiliteit en infrastructuur, luchtvaart, bodem- en grondwaterkwaliteit, energiebesparing, duurzame glastuinbouw en bedrijventerreinen en beheer van bouwgrondstoffen.

De doelstellingen in het beleidsplan zijn van een hoger abstractieniveau, waardoor het moeilijk is concrete plannen hier aan te toetsen. De ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn een intensivering van het bestaande bedrijventerrein. Er wordt efficiënt omgegaan met de ruimte. Dit past binnen de doelstellingen van het beleidsplan "Groen, Water en Milieu 2006-2010".

2.3 Regionaal Beleid

2.3.1 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • Het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • De waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • Het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • Het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 van het hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010 – 2015 is beschreven hoe het hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de raad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.6 van deze plantoelichting nader toegelicht.

2.3.2 Stadsgewest Haaglanden

Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het "Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020" (RSP) vastgesteld.

Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor locale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water en groen.

Het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft het RSP samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten. De negen Haaglandengemeenten spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten en als het aan Haaglanden ligt, ook in beleids- en investeringsprogramma's op hogere schaalniveaus, zoals het Urgentieprogramma Randstad en het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel.

Op kaart 1 "Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030" van het RSP is het plangebied aangewezen als "Vitaal stadsgebied", waarbij de zone langs de A12 en stedenbaan is aangeduid als "Nieuw stedelijk knooppunt langs as".

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0005.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0006.png"

Figuur 2.1: Uitsnede kaart 1 van het RSP

Op kaart 23 is het plangebied aangeduid als "Kantoren bundelen bij Stedenbaanstations”.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0007.jpg"

Figuur 2.2: Uitsnede Kaart 23 van het RSP

Parallel aan de A12 ligt de spoorlijn van de Stedenbaan met bestaande haltes en een te realiseren halte. Vanwege de goede ontsluiting per openbaar vervoer zijn kantoren in de nabijheid hiervan beoogd. Het kantoorgedeelte van Nutricia ligt op loopafstand minder dan 10 minuten van de halte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0008.jpg"

Figuur 2.3: Uitsnede Kaart 24 van het RSP

Op de kaart 24 "Projectenkaart Haaglanden 2020" is het bedrijventerrein aangeduid als "Betere benutting bestaand bedrijventerrein". In dit bestemmingsplan wordt voorzien in een verbeterde benutting van het bestaande bedrijventerrein. De overige gronden binnen het plangebied zijn aangeduid als "Verdichten binnen bestaand stedelijk gebied". Dit betekent dat de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. Hierbij moeten karakter- en structuurbepalende niet-bebouwde ruimten worden gehandhaafd en de aanwezige cultuurhistorische waarden in acht worden genomen.

De ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt zijn niet in strijd met het RSP.

2.4 Gemeentelijk Beleid

2.4.1 Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zoetermeer op 15 december 2008. Zoetermeer ziet het als de beleidsmatige kernopgave op het gebied van ruimtelijke ordening om op weg naar 2030 de bestaande kwaliteiten te behouden en te versterken. De stad heeft de ambitie voor inwoners en gebruikers een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfsklimaat te bieden. De hoofdopgaven voor Zoetermeer voor de periode tot 2030 zijn:

  1. 1. vast blijven houden aan een groene, stedelijke woonomgeving met de kop in het Groene Hart met voldoende kwalitatief hoogwaardige;
  2. 2. duurzame en betaalbare suburbane woonmilieus en een dynamisch volwaardig stedelijk centrum; als onderdeel van Haaglanden samenwerken binnen een regio waar voldoende arbeidsplaatsen beschikbaar zijn die aansluiten bij het arbeidsaanbod in Haaglanden en die met een goed openbaarvervoersysteem voor alle Haaglanders bereikbaar zijn;
  3. 3. Zoetermeer bouwt voort op de sterke punten in de huidige economische structuur zoals de sectoren kenniseconomie en actieve recreatie, onder andere door het aantrekkelijk en mogelijk te maken om binnen Zoetermeer meerdaags te verblijven.

De gemeente Zoetermeer wil het stadscentrum doorontwikkelen tot een sfeervolle, bruisende,veilige binnenstad. Een belangrijke opgave daarbij is intensivering grondgebruik en benutting (verborgen) capaciteit. Vooral plekken die hun functie verliezen, verouderd zijn of een extensief grondgebruik kennen (verborgen capaciteit) transformeren tot intensief gebruikte locaties. De gemeente Zoetermeer zet vooral in op versterking van het kerngebied van het stadscentrum.

De beoogde ontwikkelingen die voorzien zijn in het bestemmingsplan, dragen bij aan het behoud en de versterking van de economische structuur. Er is sprake van een efficiënter grondgebruik, hetgeen past bij de uitgangspunten uit de Stadsvisie 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0009.png"

Figuur 2.4: Kaart uit de Stadsvisie 2030

2.4.2 Stedelijk Beleidskader Economie (2011)

Het Stedelijk Beleidskader Economie is vastgesteld op 10 januari 2011 en betreft een actualisatie van het economische beleid van de gemeente naar aanleiding van de veranderende economische positie van Zoetermeer binnen de Randstad en andere recente gemeentelijke beleidsvisies. Het betreft een beleidskader voor vijf jaar en zorgt voor afstemming tussen verschillende economische deelbeleidsterreinen. De inzet van de gemeente en de interactie richting het lokale en regionale bedrijfsleven zijn hierbij onderdeel. De inzet is het versterken van de Zoetermeerse economie door deze zowel te verbreden als meer onderscheidend te maken aan de hand van drie doelstellingen:

  1. 1. Creëren van werkgelegenheid door het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid binnen voor Zoetermeer kansrijke sectoren, stimuleren van innovatieve startende bedrijvigheid en het verbinden van onderwijs met bedrijfsleven.
  2. 2. Het realiseren van een aantrekkelijk, gevarieerd en duurzaam vestigingsmilieu voor bedrijven door revitalisering, vermindering van leegstand kantorenmarkt, voorzien in kwalitatief hoogwaardige kantoren en verduurzamen van de economie.
  3. 3. Het aanbieden van een brede, kwalitatief goede en op toekomst gerichte voorzieningenstructuur (leisure, kunst, cultuur, horeca en detailhandel) in Zoetermeer.

Hiertoe doet de gemeente Zoetermeer investeringen op het gebied van onderzoek (monitoring en benchmarking), aquisitie en promotie en concrete economische projecten zoals revitalisering van bedrijventerreinen en het project De Zoetermeerse Start.

Door de beoogde transformatie van Nutricia op het bestaande gunstig gelegen terrein kan het bedrijf zich vernieuwen, moderniseren, uitbreiden en groeien. Eventuele verplaatsing zou kapitaalvernietiging met zich meebrengen en mogelijk voor lokale werknemers negatieve gevolgen met zich meebrengen. De mogelijkheden die het bestemmingsplan bieden, dragen dan ook bij aan de doelen van het Stedelijk Beleidskader Economie.

2.4.3 Transformatiestudie kantoorlocatie en functiemenging op bedrijventerreinen (2008)

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Transformatiestudie kantoorlocaties en de studie Functiemenging op bedrijventerreinenen vastgesteld. Uit de eerstgenoemde studie is gebleken dat er in de komende twintig jaar een aantal bestaande kantoorlocaties (met name in en rondom het centrum van Zoetermeer) in aanmerking kan komen voor transformatie naar een andere functie, zoals bijvoorbeeld een woonfunctie. Daarnaast is het een optie om op enkele nog te ontwikkelen kantoorlocaties toch voor een andere functie te kiezen. De daadwerkelijke mogelijkheden zullen afhangen van de financiële haalbaarheid, alsook de wensen en eisen die er op de verschillende locaties gelden op het gebied van lucht- en geluidkwaliteit.

De studie Functiemenging op bedrijventerreinen concludeert dat een woonfunctie op de bestaande bedrijventerreinen vaak moeilijk te realiseren is en ook niet wenselijk in verband met onder andere geluidhinder, stank- en verkeersoverlast. Binnen specifieke, kleine deelgebieden van de bestaande bedrijventerreinen kunnen daarentegen wel mogelijkheden ontstaan om gericht aantrekkelijke – en gewilde – bedrijfswoningen toe te voegen. De studie ziet verder een duidelijke kans in het verplaatsen van nu nog in of aan de rand van woonwijken gesitueerde bedrijven, zoals bijvoorbeeld autodealers, naar de bestaande bedrijventerreinen. Op die manier kunnen er enkele plekken vrijkomen die aantrekkelijk zijn voor een woonfunctie. Op de lange termijn (de komende twintig jaar) houdt de studie een volledige transformatie van één van de bestaande bedrijventerreinen naar een woonfunctie als optie open. De kans hierop is afhankelijk van de mogelijkheden om thans gevestigde bedrijven te verplaatsen naar nieuwe locaties elders in de stad.

Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocatie Zoetermeer (2011)}
Het Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocaties Zoetermeer volgt op de Transformatiestudie en is in maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Uitvoeringsplan voorziet in een aanpak om op een verantwoorde manier aan de slag te gaan met het uitvoeren van de transformatieopgave. Het benoemt de maatregelen en acties die nodig zijn om als gemeente transformaties binnen de stad te stimuleren, faciliteren en in de komende jaren daadwerkelijk de gewenste resultaten te kunnen boeken

In dit bestemmingsplan zijn geen locaties die in de Transformatiestudie zijn benoemd. Het bestaande kantoorgebouw aan de Eerste Stationsstraat is dan ook positief bestemd.

2.4.4 Hoogbouwvisie (2004)

De Hoogbouwvisie Zoetermeer is vastgesteld op 1 juni 2004 en beschouwt alle bebouwing met een hoogte van meer dan 30 meter als hoogbouw. Het betreft een visie in de zin van zonering en geeft aan op welke locaties hoogbouw kan fungeren ter verbetering van de oriëntatie, de stadsstructuur, markering van locaties en de presentatie van Zoetermeer. De visie laat zich daarmee kenschetsen als een “zoneringsplan” en is uitdrukkelijk geen locatieonderzoek. Dit betekent dat initiatieven voor hoogbouw -ook al is deze gesitueerd in de aangegeven zones en ook al wordt voldaan aan de opgenomen indicatieve maximale bouwhoogten- altijd moeten passen in een voor die locatie op te stellen stedebouwkundig plan en bestemmingsplan. De consequenties van hoogbouw voor de omgeving (o.a. windhinder, bezonning, uitzicht, privacy en zichtlijnen) moeten in deze planvormen aan de orde komen.

In dit bestemmingsplan is niet voorzien in het realiseren van hoogbouw als bedoeld in de Hoogbouwvisie.

2.4.5 Stadsnatuurplan (1999)

Het Stadsnatuurplan geeft richting aan het natuurbeleid van Zoetermeer. In het Stadsnatuurplan wordt antwoord gegeven op de vraag hoe de gemeente wil omgaan met de natuur die zij nu al rijk is en hoe het nog beter zou kunnen. Het doel van het Stadsnatuurplan is het realiseren van meer en betere natuur en het vergroten van het draagvlak voor de natuur. Het gemeentelijk natuurbeleid kent drie niveaus met elk een eigen ambitie: groen op regioniveau, groen op stadsniveau en groen op wijkniveau. Voor natuur op regioniveau geldt het compensatiebeginsel. Dit betekent dat bij verlies van natuur compensatie moet plaatsvinden door nieuwe natuur. Op stads- en wijkniveau geldt de natuurimpulsregel. Hierbij dient het natuurbelang nadrukkelijk te worden meegewogen in de besluitvorming over (her)ontwikkelingslocaties. Op stads- en wijkniveau is het gemeentelijk natuurbeleid vooral gericht op het creëren van soortenrijke natuur.

De zone langs de A12 is aangeduid als stadsnatuur met een nadere typering van natuur van ruigte en struweel.

2.4.6 Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De kaderrichtlijn water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.

Lange duikers hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, omdat het water aan licht en lucht onttrokken wordt. Bovendien is het water in duikers niet zichtbaar. In het Waterplan wordt er dan ook naar gestreefd waterpartijen zoveel mogelijk via open water met elkaar te verbinden.

In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op hoe omgegaan wordt met het aspect water in dit bestemmingsplan.

2.4.7 Milieubeleidsplan (2005)

Het Milieubeleidsplan, dat op 31 januari 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als algemene doelstelling: het realiseren van een duurzame ontwikkeling, het zoeken naar oplossingen en/of maatregelen waarmee de leefbaarheid voor de huidige en toekomstige bewoners, hier en elders wordt gediend. Aspecten van duurzaamheid zijn een volwaardige afwegingsfactor bij alle gemeentelijke (beleids)beslissingen. Er wordt gestreefd naar een ruimtelijke inrichting binnen de compacte stad waarin leefbaarheid, integratie van functies en meervoudig ruimtegebruik centraal staan. De fysieke groei van Zoetermeer heeft tot nog toe op een grotendeels duurzame manier plaatsgevonden (dat wil zeggen er is rekening gehouden met lokale milieuaspecten). De uitdaging naar de toekomst toe is om deze kwaliteiten te behouden en waar mogelijk verder uit te bouwen.

De doelstellingen in het beleidsplan zijn van een hoger abstractieniveau, waardoor het moeilijk is concrete plannen hier aan te toetsen. De ontwikkelingen die in dit plan mogelijk worden gemaakt, zijn een intensivering van het bestaande bedrijventerrein. Er wordt efficiënt omgegaan met de ruimte. Dit past binnen de doelstellingen van het Milieubeleidsplan.

2.4.8 Nota Duurzaam Bouwen (2009)

De Nota Duurzaam Bouwen (vastgesteld door de gemeenteraad 21 september 2009) besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie dient uit te werken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denenmarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpen ambities gelden op energiebeleid.

In dit bestemmingsplan ziet niet op een van deze projecten. De uitvoering van de nota Duurzaam Bouwen zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.

2.4.9 Programma Duurzaam Zoetermeer (2007)

De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het Programma Duurzaam Zoetermeer (dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 26 november 2007) zijn afspraken opgenomen om Zoetermeer in de toekomst leefbaar te houden. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. De basis voor het programma Duurzaam Zoetermeer ligt in het collegeprogramma 2006-2010. Daarin staat dat Zoetermeer een groene, schone en milieuvriendelijke stad moet zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer.

Het Programma Duurzaam Zoetermeer 2030 bevat maatregelen om te komen tot een duurzame ontwikkeling van Zoetermeer. Dit is noodzakelijk vanwege diverse ontwikkelingen:

  • Door meer inzicht in de gezondheidseffecten van onze luchtkwaliteit, afname van de biodiversiteit en klimaatverandering is duurzame ontwikkeling hoog op de agenda gekomen en worden gemeentelijke doelstellingen door een groene bril tegen het licht gehouden.
  • De gemeente vervult een voorbeeldfunctie voor de strategie waarbij inwoners en ondernemers actief op keuzes worden aangesproken.
  • Het rijk en de EU bieden door subsidiemogelijkheden kansen voor een ambitieus uitvoeringsprogramma.
  • Om op kansen en bedreigingen in te spelen wordt gelijk opgetrokken met andere veelomvattende beleidsdossiers zoals de Stadsvisie 2030.
  • In algemene zin bestaat de behoefte na te gaan hoe we voor een duurzame ontwikkeling kunnen inspelen op lange termijnontwikkelingen.

Het Programma bestaat uit drie delen:

  1. 1. ambitie, vaststellen scherpe doelen tot 2030;
  2. 2. doen, uitvoeringsprogramma met extra projecten tot 2010;
  3. 3. samen. De gemeente geeft het goede voorbeeld en brengt aan het voetlicht wat ze wil bereiken, doen en met welke strategie en partners.

Voor ondernemers wil de gemeente bereiken dat zij meer doen aan bewust inkopen en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarbij hoort het streven gebruik te maken van warmte/koude-opslag in de grond, het laten uitvoeren van energie-scans voor bestaande bedrijven en kantoren.

Nutricia is een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord ondernemen hoog in het vaandel heeft staan, de carbonfoodprintreductie programma's en het door de overheid goedgekeurde bedrijfsmilieuplan inclusief de jaarlijks aan de overheid gestuurde voortgangsrapportages zijn daar enkele sprekende voorbeelden van.

2.4.10 Duurzaam veilig (1998)

De gemeente Zoetermeer heeft aangegeven haar wegennet te willen inrichten volgens de uitgangspunten en uitwerkingsprincipes van Duurzaam Veilig. Dit komt onder meer tot uiting in de nota Duurzaam Veilig 1e fase (1998). In het kader van Duurzaam Veilig wordt onderscheid gemaakt in de volgende functies van wegen: stroomwegen, drukke gebiedsontsluitingswegen, stille gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen.

Aangenomen wordt dat het streven naar een duurzaam veilig verkeerssysteem in Zoetermeer leidt tot:

  • meer vrijliggende fietspaden: langs wegen met een stroomfunctie en langs drukke gebiedsontsluitingswegen;
  • meer afzonderlijke rijstroken, visueel herkenbaar (kleur deklaag, belijning);
  • meer (bijkomende) verkeersvoorzieningen: vooral bij kruisingen en nabij oversteekvoorzieningen moeten aanvullende verkeersvoorzieningen, waaronder snelheidsremmende maatregelen, bebording, belijningen, verkeersregelinstallaties, tot veiligere situaties leiden.

De extra voorzieningen die vanuit dit verkeersveiligheidsbeleid voortvloeien betekenen in algemene zin een verhoging van de beheerlast en een afname van groen. Hoe hoog dit zal zijn hangt af van de mate waarin de voorgestelde aanpassingen doorgang vinden.

De nabij het plangebied gelegen wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg (50 km/h). De huidige toegangsweg van en naar Nutricia/Numico, de Frans Halsstraat, is gecategoriseerd als erftoegangsweg (30 km/h).

2.4.11 Nota Mobiliteit Zoetermeer (2005)

De Nota Mobiliteit Zoetermeer biedt het kader om de komende jaren invulling te geven aan het verkeers- en vervoersbeleid. De nota analyseert voor welke uitdagingen Zoetermeer staat, nu en in de toekomst. De aanwezige en de te verwachten knelpunten zijn hierin betrokken, alsmede de daarbij behorende oplossingsrichtingen. De nota beschrijft het verkeers- en vervoersbeleid en geeft een doorkijk naar 2025. Elk jaar wordt in het kader van de Nota Mobiliteit een uitvoeringslijst met urgente verkeersmaatregelen vastgesteld welke noodzakelijk zijn om de doelstellingen van de Nota Mobiliteit te kunnen bereiken. Modelonderzoek naar de situatie in 2011 laat zien dat er sprake is van een hoge verkeersdruk op het hoofdwegenstelsel en de aansluitingen op de A12. De huidige ringstructuur rust zwaar op maatregelen die het verkeer op bepaalde plekken vasthouden om het verkeer op de ring zelf te laten doorstromen, of verkeer snel van de ring te laten afvloeien.

De intentie van deze nota is het leveren van een substantiële bijdrage aan de bereikbaarheid van Zoetermeer. Een belangrijk onderdeel van de studie is het onderzoeken en aanbrengen van relaties tussen huidige, vastgestelde en potentiële uitbreidingslocaties voor voorzieningen, kantoren en wonen en de effecten daarvan op de interne en externe bereikbaarheid, verkeersroutes en de gevolgen die een aantal verkeersbeperkende maatregelen zal hebben op deze routes. Bovengenoemde aspecten worden in onderlinge samenhang bezien en zijn gerelateerd aan de Toekomstvisie 2025 en het Masterplan Zoetermeer 2025.

2.4.12 Standaard verkeerskundige randvoorwaarden voor verkeersregelinstallaties (2008)

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot verkeer en vervoer staat beschreven in de “Nota Mobiliteit Zoetermeer”. Mede op basis van deze nota over mobiliteit kunnen een aantal algemene randvoorwaarden en uitgangspunten voor verkeersregelinstalllaties en kruispunten gedefinieerd worden. In de Standaard verkeerskundige randvoorwaarden voor verkeersregelinstallaties 2008 zijn deze standaard verkeerskundige bepalingen en randvoorwaarden vastgelegd.

Indien het verkeer op een kruispunt geregeld moet worden, is het uitgangspunt dat, daar waar mogelijk, voor een rotonde wordt gekozen. Hierop zijn uitzonderingen van toepassing. De belangrijkste zijn:

  • Terughoudend omgaan met toepassen van een meerstrooksrotonde bij kruisend langzaam verkeer. Met twee stroken oprijden is mogelijk; met twee stroken afrijden is niet acceptabel. Geen rotondes (zonder VRI) op de hoofdwegen (H-structuur), behoudens mogelijk op “uitlopers”.
  • Op de hoofdwegen (H-structuur) geldt doorstroming als belangrijk uitgangspunt en worden rotondes bij voorkeur niet gerealiseerd. Bij rotondes is het namelijk niet mogelijk om op de gewenste doorstroming te sturen (meer groen, koppeling, groene golf) en kunnen openbaar vervoer en hulpdiensten niet met prioriteit worden afgewikkeld.

2.4.13 Parkeerbeleid (2012)

Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.

Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer

De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.

Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels

In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.

De parkeernormen zijn gelieerd aan de bouwverordening. Bij de toetsing van bouwplannen dient altijd getoetst te worden aan de bouwverordening en daarmee aan de parkeernormen. In het nieuwe parkeerbeleid is een overgangsregeling opgenomen die, kort gezegd, bepaalt dat voor bouwplannen/ initiatieven waarover reeds overeenstemming is met de gemeente, de parkeernormen uit 2005 van toepassing zijn.

2.4.14 Fietsplan (1998)

Het doel van het Fietsplan is het bevorderen van het fietsgebruik in en rondom Zoetermeer en het verbeteren van de kwaliteit van het netwerk van fietspaden. Het Fietsplan geeft een integrale visie op de fietsroutes in Zoetermeer, waarbinnen onder andere voorstellen worden gedaan ter verbetering van de het fietsnetwerk in Zoetermeer en welke nieuwe plannen voor het fietsverkeer ontwikkeld kunnen worden.

In het Fietsplan is het fietsnetwerk onderverdeeld in drie functies: hoofdnet, verbindend net en ontsluitend net. Nabij het plangebied bevinden zich fietsroutes via de 1e Stationsstraat (fietsstroken), langs de Rokkeveenseweg (vrijliggend tweerichtingenfietspad) en parallel aan de A12 (vrijliggend tweerichtingenfietspad) welke onderdeel uitmaken van het hoofdfietsnet. Het tweerichtingenfietspad langs de Rokkeveenseweg maakt onderdeel uit van het regionale fietsnetwerk. Het tweerichtingenfietspad langs de A12 maakt eveneens onderdeel uit van het regionale fietsnetwerk en de “fietssnelweg” tussen Gouda en Den Haag.

2.4.15 Welstandsnota 2010

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Zoetermeer is dat in maart 2010 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota Zoetermeer´.

De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. Het is de taak van welstandsbeleid te borgen dat bij veranderingen de verschijning van de bouwmassa´s passend is en blijft in de omgeving. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0010.png"

Figuur 2.6: Kaart uit de Welstandsnota

Voor het plangebied geldt een intensief welstandsbeleid. Het gebied valt onder gebied 14; “snelweg, hoofdwegenstelsel en Randstadrail”. Het welstandsbeleid is gericht op continuïteit in de beleving van de wegenstructuur en het zichtbaar maken van de ruimtelijke kwaliteit van de stad. De aanvullende welstandscriteria richten zich op:

  • De karakteristieken van het onderdeel van het hoofdwegenstelsel en de gewenste ontwikkelingen.
  • De betekenis van stadsentrees, knopen en stadsranden in juiste onderlinge verhouding.
  • Het belang van een stedelijk front en de daarbij behorende ensemblewerking, in goed evenwicht met de individuele plaats en kwaliteit van een gebouw als onderdeel van een compositie.
  • De onderlinge verhouding tussen weg en bebouwing, begroeiing of openheid van de omgeving.
  • Een ordentelijke terreinaanleg met goede vormgeving.
  • Zichtlocaties waarop een al te nadrukkelijke confrontatie met bedrijven schadelijk kan werken op het gewenste rustige stadsbeeld.
  • De gemoderniseerde RandstadRail en de vormgevingsconsequenties voor het bouwen in de omgeving van de haltes.

In het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, worden de bouwplannen getoetst of deze voldoen aan de criteria uit de Welstandsnota.

2.4.16 Erfgoedverordening Zoetermeer (2010)

Op grond van de gemeentelijke erfgoedverordening (vastgesteld door de gemeenteraad op 15 november 2010) zijn vijf beschermde stadsgezichten aangewezen, te weten:

  • Dorpsstraat;
  • Koepeltjesbuurt Meerzicht;
  • Meerpolder;
  • Voorweg;
  • Wilhelminapark.

Het plangebied behoort niet tot één van deze gebieden.

2.4.17 De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer (2003)

In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in een archeologisch monument de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren.

Het terrein van Nutricia en omgeving behoort niet tot één van deze archeologisch waardevolle gebieden.

2.4.18 Bouwen aan Zoetermeer (2005)

Eind 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders, in opdracht van de raad, een scenariostudie verricht naar de mogelijkheden van binnenstedelijk bouwen in Zoetermeer. Doel van deze studie was het bieden van inzicht in de noodzaak, mogelijkheden en effecten van binnenstedelijk bouwen zodat weloverwogen keuzes kunnen worden gemaakt over het verder ontwikkelen van de stad. De eindrapportage "Bouwen aan Zoetermeer" bevat de resultaten van deze studie. Hierin zijn drie scenario's uitgewerkt voor het binnenstedelijk bouwen.

Op 27 juni 2005 heeft de raad een besluit genomen ten aanzien van de locaties uit de studie "Bouwen aan Zoetermeer". Het braakliggende bedrijventerrein ten oosten van Nutricia heeft de raad ook aangewezen als locatie. De bedoeling is dat dit bedrijventerrein (dat voorheen behoorde tot Nutricia) een andere invulling zal krijgen met bedrijvigheid, kantoren en wonen. Op dit moment wordt hiervoor ook een plan opgesteld. Dit plan is onvoldoende uitgewerkt om in dit bestemmingsplan mee te nemen.

2.4.19 Nota Grondbeleid 2007-2011

De nota Grondbeleid (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 januari 2009) schetst de uitgangspunten van het grondbeleid van de gemeente Zoetermeer, binnen de kaders van het ruimtelijk en sectoraal beleid. In de nota staat hoe de gemeente omgaat met grondverwerving, gronduitgifte, kostenverhaal en risicomanagement. Ook staat in de nota hoe ruimtelijk-fysieke ontwikkelingen financieel worden beheerd. Ten slotte is in de nota vastgelegd hoe winst uit het Grondbedrijf wordt genomen en op welke manier de gemeente verliesgevende projecten financiert.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Ontstaansgeschiedenis Van Rokkeveen

3.1.1 Het onderliggende landschap

Een groot deel van de oorspronkelijk middeleeuwse laagveengronden rond het dorp Zoetermeer/Zegwaard werd vanaf de 14e eeuw geleidelijk afgegraven ten behoeve van de turfwinning en kwam zo permanent onder water te staan. Vanaf het midden van de 17e eeuw werden deze uitgeveende plassen rondom Zoetermeer en Zegwaard drooggemalen, waarbij de zogenoemde droogmakerijen ontstonden. Het plangebied ligt in de Binnenwegse Polder die is drooggemalen in de periode 1701-1706.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0011.jpg"

Figuur 3.1: Overzicht ligging Binnenwegse Polder (bron Hoekwater Polderkaart).

3.1.2 Oude lintstructuren

De Eerste Stationsstraat is een historisch bebouwingslint die het plangebied in het westen doorsnijdt.

De Stationsstraat
De Stationsstraat dateert uit de Middeleeuwen en is van oorsprong een kerkepad dat van het oude dorp Zegwaard via Rokkeveen naar Pijnacker liep. Oorspronkelijk heette deze straat de Kapellelaan, vernoemd naar een kapel. Later werd de naam veranderd in de Molenweg, verwijzend naar een oude korenmolen. Vanaf 1929 kent de straat zijn huidige benaming als Stationsstraat, verwijzend naar het treinstation. De Stationsstraat gaat na de Berkelseweg over in de Katwijkerlaan richting Pijnacker. Tot aan het eind van de 19e eeuw was de Stationsstraat nauwelijks bebouwd. Er stonden slechts enkele boerderijen. Pas in het begin van de 20ste eeuw verrezen langs de Stationsstraat arbeiderswoningen (ten behoeve van de fabriek van Nutricia). In de jaren 1920-1935 werd het gedeelte van de huidige 2e Stationsstraat ontdekt door notabelen die daar hun villa's lieten bouwen. Aan de 3e Stationsstraat verrees in 1927 het meest markante historische gebouw van Rokkeveen, de watertoren. De oude historische bebouwing langs de Stationsstraat is nu nog grotendeels terug te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0012.png"

Figuur 3.2: Oude ontginningslinten in Zoetermeer

3.1.3 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader. In 2006 zijn vijf gebieden in Zoetermeer als beschermd dorpsgezicht aangewezen. Het plangebied behoort hier niet toe. Evenmin is bebouwing in het plangebied aangewezen als gemeentelijk monument.

Archeologisch belangrijke vindplaatsen
Op de provinciale waardenkaart van Provincie Zuid-Holland is voor het plangebied een (zeer) lage trefkans opgenomen (zie onderstaande figuur). Het plangebied ligt in een droogmakerij waarvan bewoning vanaf de middeleeuwen plaatsvindt. In het plangebied en directe omgeving zijn geen vindplaatsen bekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0013.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0014.png"

Figuur 3.3: Fragment provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur

In de gemeentelijke Rapportage "Archeologisch waardevolle gebieden in Zoetermeer" is het plangebied evenmin aangewezen als archeologisch waardevol gebied.

3.2 Functionele Analyse Plangebied

Het plan heeft voornamelijk betrekking op de gronden van Nutricia. Het terrein van Nutricia beslaat circa 10 ha. Het bedrijf Nutricia is sinds 1896 in Zoetermeer aan de Eerste Stationsstraat gevestigd. Oorspronkelijk werd er margarine geproduceerd. Niet veel later (rond de eeuwwisseling) ging het bedrijf over op het produceren van een vervanger voor moedermelk. Inmiddels is de productie toegespitst op het produceren van medicinale voeding en opereert het bedrijf onder de vlag van het Franse bedrijf Danone. In hoofdstuk 4 zal nader ingegaan worden op de huidige situatie van Nutricia in relatie tot de toekomstige ontwikkelingen.

Aan de westzijde van de Eerste Stationsstraat staat een kantoorgebouw waar voorheen Era gevestigd was.

In hoofdstuk 4 wordt dieper in gegaan op de bestaande en toekomstige functie van het het plangebied.

3.3 Verkeer En Vervoer

3.3.1 Autoverkeer

Het plangebied wordt momenteel ontsloten vanaf de Eerste Stationsstraat aan de westzijde welke aansluit op de Zuidweg en de Karel Doormanlaan. Deze wegen zijn gebiedsontsluitingswegen met een ontsluitende verkeersfunctie voor het achterliggende gebied. De Eerste Stationsstraat is alleen in de richting zuid-noord opengesteld (eenrichtingsverkeer) voor gemotoriseerd verkeer. Verkeer van en naar Nutrucia dient het plangebied te benaderen via de Zuidweg en vervolgens de Eerste Stationsstraat via de tunnel onder de A12. Vertrekkend verkeer vanaf Nutricia maakt gebruikt van de route via de Eerste Stationsstraat naar de Karel Doormanlaan en vervolgt zijn weg door het oude dorp. Het plangebied is dan ook redelijk goed ontsloten voor het autoverkeer. De afwikkeling van vrachtverkeer via het “oude dorp” is een situatie welke minder gewenst is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid. De wens bestaat om het vrachtverkeer van en naar Nutricia in de toekomst via een alternatieve route af te wikkelen zodat het oude dorp geen overlast meer hiervan ondervind. Afhankelijk van de gekozen oplossing kan een deel van de Eerste Stationsstraat worden gereconstrueerd tot erftoegangsweg. Vooralsnog is nog geen plan vastgesteld dat een dergelijke infrastructurele aanpassing mogelijk maakt. Binnen het huidige consoliderende bestemmingsplan is dan ook uitgegaan van de huidige verkeerssituatie. Mocht bij een toekomstige wijziging van de verkeerssituatie een nieuwe ruimtelijke ordeningsprocedure hiertoe noodzakelijk zijn dan zal deze doorlopen worden.

Duurzaam Veilig
Op basis van het concept "Duurzaam Veilig" (1998) zijn de wegen in Zoetermeer in verschillende categorieën opgedeeld. De categorisering is gebaseerd op functie, verkeersintensiteiten, gebruik en vormgeving van de wegen. Door de categorisering te versterken kan de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid van en in de wijk toenemen en daarmee ook de voorspelbaarheid (wat op een weg verwacht kan en mag worden). Hierdoor kan een duurzame basis gelegd worden voor een verkeersveilige wijk. De verschillende typen wegen zijn: stroomwegen, (intensieve/durkke en extensieve/rustige) gebiedsontsluitingswegen, en erftoegangswegen. In en nabij het plangebied zijn alle genoemde typen aanwezig

Stroomwegen
Stroomwegen zijn wegen die deel uitmaken van de hoofdwegenstructuur van Zoetermeer. De maximumsnelheid op stroomwegen bedraagt overwegend 70 km/uur en op deeltrajecten 50 km/uur. De dichtstbij het plangebied gelegen stroomwegen zijn de Zuidweg en Oostweg.

Intensieve/drukke gebiedsontsluitingswegen
Intensieve oftewel drukke gebiedsontsluitingswegen zijn wegen, die in intensiteit of in betekenis van dusdanig belang zijn, dat hierop in principe geen langzaam verkeer is toegelaten. De wegen hebben als functie de wijkdelen vlot bereikbaar te maken. Fietsers en voetgangers moeten gebruik maken van de naast de rijbaan gesitueerde en door markering gescheiden fietsstroken of vrijliggende fietspaden en voetpaden. Er is langs deze wegen bij voorkeur geen parkeergelegenheid op of naast de rijbaan aanwezig. Op de wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur. De Eerste Stationsstraat (tussen Zuidweg en Dr. J.W. Paltelaan), Dr. J.W. Paltelaan, Binnenweg en Bleisiwijkseweg nabij het plangebied zijn gecategoriseerd als een intensieve/drukke gebiedsontsluitingsweg.

Extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen
Deze wegen hebben tot doel woningen, winkels, voorzieningen en bedrijven bereikbaar te houden. Nabij het plangebied zijn de Eerste Stationsweg (tussen Dr. J.W. Paltelaan en Karel Doormanlaan), Rokkeveenseweg en de Karel Doormanlaan gecategoriseerd als extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen. In principe dienen langzaam verkeersstromen ook op deze gebiedsontsluitingswegen te beschikken over vrijliggende fiets- en voetpaden of fietsstroken. Beide wegen zijn dan ook voorzien van fietsstroken. Op de extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen geldt een maximale snelheid van 50 km/uur.

Erftoegangswegen
Deze wegen hebben net als de extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen tot doel woningen, winkels en bedrijven bereikbaar te maken en te houden. De erftoegangswegen bevinden zich echter binnen grote verblijfsgebieden waarbinnen een gemengde verkeersafwikkeling tussen gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer wordt voorgestaan. Kruisingen tussen erftoegangswegen zijn bij voorkeur gelijkwaardig (rechts voorrang) en voorzien van een kruispuntmaatregel. Binnen de verblijfsgebieden geldt op de erftoegangswegen een maximumsnelheid van 30 km/uur. Nabij het plangebied zijn de Frans Halsstraat en Gerard Doustraat onder andere (evenals de overige woonstraten ten noorden van het plangebied) gecategoriseerd als erftoegangsweg.

3.3.2 Fietsverkeer

In Zoetermeer worden de volgende netwerken onderscheiden op basis van functie, vormgeving en gebruik (Fietsplan Zoetermeer, februari 1998):

  • regionaal fietsnetwerk
  • hoofdnetwerk en
  • verbindend fietsnetwerk
  • verbindend fietsnetwerk plus

Het plangebied wordt aan drie zijden begrenst door fietsroutes welke onderdeel zijn van het hoofdnetwerk voor fietsers in Zoetermeer.Het betreft de fietsroute via de Eerste Stationsstraat tussen Rokkeveen en het “oude dorp” ten westen van het plangebeid. Deze route vormt tevens onderdeel van het recreatieve hoofdnetwerk richting het buitengebied ten zuidwesten van Zoetermeer (Balijbos/Delftsehout) en van het regionale fietsnetwerk binnen Haaglanden. Tevens bevindt zich aan de oostzijde een belangrijke fietsroute uit het hoofdnetwerk langs de Rokkeveenseweg tussen Rokkeveen en Benthuizen welke zijn vervolg heeft via de Zegwaartseweg. Beide fietsroutes kruisen de A12 ongelijkvloers (tunnels voor langzaam verkeer) in zuidelijke richting. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een belangrijke fietsroute uit het hoofdnetwerk parallel aan de A12 (noordzijde) welke onderdeel vormt van de fietssnelweg tussen Gouda en Den Haag. Deze fietsroute heeft naast een belangrijke functie voor het fietsverkeer in Zoetermeer tevens een belangrijke regionale functie. Vanaf het hoofdnetwerk kan geheel Zoetermeer goed bereikt worden via het netwerk van verbindende fietspaden en –routes enerzijds en kan het plangebied goed bereikt worden vanuit geheel Zoetermeer. Binnen het plangebied zijn bij Nutricia verschillende fietsparkeervoorzieningen aanwezig. Het plangebied is vanwege zijn centrale ligging aan het hoofdnetwerk voor de fiets goed ontsloten voor het fietsverkeer.

3.3.3 Voetgangers

De voetpadenstructuur ligt parallel aan de fietspadenstructuur. Langs de meeste wegen zijn voetpaden aanwezig. Ook kunnen voetgangers net als de fietsers de A12 ongelijkvloers kruisen via de tunnels voor langzaam verkeer onder de A12 nabij de Eerste Stationsstraat en de Rokkeveenseweg. Het plangebied is voor voetgangers goed ontsloten.

3.3.4 Openbaar vervoer

Treinvervoer
De spoorlijn Den Haag-Gouda ontsluit Zoetermeer via twee treinstations. Het treinstation Zoetermeer-Oost is gelegen op 200 meter loopafstand van het plangebied. Hier halteren treinen die verbinding geven met Den Haag en Gouda waar kan worden overgestapt op het landelijke spoorwegennet richting Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. Het plangebied is dan ook optimaal ontsloten door het treinvervoer vanwege de aanwezigheid van een treinstation op relatief korte loopafstand.

RandstadRail
De stad Zoetermeer kenmerkt zich door een hoogwaardig netwerk van sneltramverbindingen welke onderdeel vormen van RandstadRail. Lijn 3 en 4 van Randstadrail rijden van Zoetermeer naar Den Haag. Op de halte Leidschenveen kan overgestapt worden op de lijn naar Rotterdam. In Zoetermeer rijdt lijn 3 over de "krakeling". Lijn 4 rijdt naar Oosterheem. Op zowel de "krakeling" als de tak naar Oosterheem is de frequentie hoog.

De zuidelijke lus van de “krakeling” van RandstadRail loopt op circa 500 meter afstand ten westen van het plangebied. Hier bevindt zich aan de Van Stolberglaan de Randstadrailhalte “Delftsewallen”. Vanuit het plangebied is deze Randstadrailhalte lopend en fietsend goed bereikbaar.

Busvervoer
Het plangebied wordt ontsloten door buslijnen die rijden via de Karel Doormanlaan en via de Eerste Stationsstraat, Dr. J.W. Paltelaan en Van Stolberglaan. De buslijnen geven verbinding met de overige wijken van Zoetermeer en het Stadshart. waar kan worden overgestapt op andere buslijnen en de Randstadrail. Sinds 2012 is hieraan toegevoegd de ZORO-lijn tussen Zoetermeer en Rotterdam die via de Zuidweg rijdt en halteert bij treinstation Zoetermeer-Oost op loopafstand van het plangebied.

Deeltaxi vervoer
De Regiotaxi, een openbaar deeltaxisysteem met vervoer van deur tot deur, ontsluit eveneens het plangebied.

Het plangebied is dan ook goed ontsloten door het openbaar vervoer.

3.3.5 Parkeren

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer (2012) en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels (2012). Beide nota's vormen een herziening van de eerdere parkeernota uit 2005.

Ten behoeve van het parkeren van medewerkers en bezoekers van Nutricia is op eigen terrein van Nutricia voorzien in ruime en voldoende parkeervoorzieningen. Er is dan ook geen sprake van een parkeerprobleem.

3.4 Groen En Natuur

Het plangebied is vooral stedelijk gebied. Het gebied is ook nauwelijks toegankelijk voor derden. Er liggen geen wandelpaden. Tussen de A12 en het bedrijventerrein en de kantorenlocatie ligt een fietspad met een kleinschalige groenstrook.

3.5 Communicatieverkeer En Nutsvoorzieningen

In het plangebied bevinden zich enkele nutsvoorzieningen c.q. communicatievoorzieningen die van belang zijn.

Op het industrieterrein van Nutricia N.V. ligt een hogedruk aardgasleiding van de N.V. Nederlandse Gasunie. Voor deze buisleiding geldt een risicoafstand vanuit oogpunt van externe veiligheid. De leiding heeft op de plankaart een dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Voor een nadere toelichting wordt naar paragraaf 5.8.

In het westen van het plangebied liggen een drinkwaterpersleiding en een rioolpersleiding. Daarnaast ligt parallel langs de A12 een rioolpersleiding. Hiervan zijn de gemeente Zoetermeer en het Hoogheemraadschap Rijnland beheerder. De voornoemde leidingen hebben op de plankaart en in de regels een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' of 'Leiding - Water' gekregen met de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard. Dit betekent concreet dat de mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen opnieuw zijn overgenomen. Voor Nutricia zijn de bouwregels aangepast voor zover dit nodig is voor het transformatieproces van Nutricia om een duurzame bedrijfsvoering mogelijk te maken.

4.2 Deelgebieden

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Het eerste deelgebied betreft het gebied gelegen ten oosten van de Eerste Stationsstraat met het bedrijf Nutricia en de bijbehorende waterzuivering. Het tweede deelgebied betreft het gebied ten westen van de Eerste Stationsstraat. Hier staat een kantoorgebouw.

4.2.1 Nutricia

4.2.2 Kantoorgebouw westzijde Eerste Stationsstraat

Het tweede deelgebied bestaat uit een zelfstandig kantoorgebouw en bijbehorende parkeer- en groenvoorzieningen die zijn gelegen op het perceel Eerste Stationsstraat 185.

Het kantoorgebouw bestaat uit een drietal bouwlagen. De derde bouwlaag is in een later stadium op het gebouw geplaatst. Het terrein beschikt over circa 70 parkeerplaatsen. Daarnaast is er een reclamezuil aanwezig die een grote attentiewaarde heeft naar de rijksweg A12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0021.png"

Figuur 4.7 Kantoorgebouw Eerste Stationsstraat

4.3 Stedenbouwkundige Aspecten

Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.1.2 is in dit bestemmingsplan ervoor gekozen de toelaatbare bouwhoogten op het terrein van Nutricia ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan 'Dorp II' te wijzigen. In deze paragraaf worden de belangrijkste stedenbouwkundige argumenten beschreven.

Algemeen

De bouwhoogte in het vigerende bestemmingsplan 'Dorp II' voor wat betreft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden I" bedraagt maximaal 12 m. 20% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak mag tot maximaal 25 m worden bebouwd.

In het voorliigende bestemmingsplan is de bouwhoogten binnen de delen van het bedrijventerrein die grenzen aan de woonbebouwing beperkt. Hiermee moet voorkomen worden dat relatief dicht achter de woningen aan de Eerste Stationsstraat 128 – 170A en relatief dichtbij de woningen aan de Gerard Doustraat en Jan Steenlaan een gebouw met bouwhoogte van 25 m gerealiseerd wordt. Ter compensatie wordt de bouwhoogte verder van de woonbebouwing wel enigszins verhoogd.

In het vigerende bestemmingsplan is de goothoogte voor wat betreft de bestemming “Bedrijfsdoeleinden I” gesteld op maximaal 8 m. Gezien de aard van de bebouwing (bedrijfsbebouwing met industrieel karakter) is het niet zinvol om goothoogten te hanteren. Daarom zal dit in het voorliggende bestemmingsplan vervallen. Er is in dit plan uitsluitend uitgegaan van een maximale bouwhoogte. Ter compensatie hiervan is een strook aan de noordzijde en aan de westzijde van het plangebied de maximale bouwhoogte beperkt.

Specifieke deelgebieden

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0022.jpg"Figuur 4.8 Specifieke deelgebieden

1. Zone 1e Stationsstraat

A Het gedeelte dat gesitueerd is direct aan de openbare weg blijft in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan buiten het bouwvlak. Dit is te beschouwen als een soort 'voortuin'-strook.

B Aan de kant van de bestaande bebouwing van de Eerste Stationsstraat is een strook gesitueerd met maximale bouwhoogte van 10 m om aansluiting te zoeken bij de bouwhoogte van de bestaande woningen.

C Ter hoogte van de Dr. J. W. Paltelaan wordt de maximale bouwhoogte in deze strook 15 m om het huidige kantoor in te passen en eventueel ontwikkelingen in de rooilijn mogelijk te maken. Hier kan de maximale bouwhoogte op de rooilijn iets hoger vanwege de locatie op een markante hoek.

2 West- en noordrand van het plangebied

A De strook heeft in het geldende bestemmingsplan 'Dorp II' de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden II'. Er is hier geen bebouwing toegestaan. Dit zal in het voorliggende bestemmingsplan worden gehandhaafd om te voorkomen dat bedrijfsbebouwing direct achter de woningen van de 1e Stationsstraat of direct aan het woongebied van de Gerard Doustraat en Jan Steenlaan kan verschijnen. Deze strook valt dan ook buiten het bouwvlak, met uitzondering van een enkel bestaand gebouw met beperkte omvang.

B In deze strook wordt de bouwhoogte beperkt tot maximaal 10 m om een goede overgang met het naastgelegen braakliggende gebied te realiseren en de ontwikkelingsmogelijkheden ervan niet te beperken.

3 Middengebied noord

Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Dorp II' bedraagt in de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden I' de maximale goothoogte 8 m en de maximale bouwhoogte 12 m. Op 20% van de oppervlakte van de gronden mag worden gebouwd met een bouwhoogte tot maximaal 25 m.

In dit bestemmingsplan is voor dit deelgebied de maximale toelaatbare bouwhoogten als volgt geregeld:

A In deze relatief dicht achter de woningen van de 1e Stationsstraat gelegen strook wordt de maximale toelaatbare bouwhoogte beperkt tot 10 m.

B In dit gebied wordt de maximale toelaatbare bouwhoogte beperkt tot 15 m.

C In dit gebied wordt de maximale toelaatbare bouwhoogte 15 m omdat de bestaande bebouwing hier reeds hoger is dan 12 m.

4 Middengebied Zuid (aan A12)

Omdat de maximale toelaatbare bouwhoogte in de andere gebieden enigszins beperkt wordt, zal in dit gebied ter compensatie hiervan de maximale bouwhoogte worden opgetrokken tot 15 m en mag 20% van het oppervlak van het gebied een bouwhoogte hebben van maximaal 30 m. Op deze wijze wordt geanticipeerd op uitbreidingsplannen van Nutricia.

5 Waterzuivering

Voor het terrein waar de waterzuiveringinstallatie gelegen is geldt een maximale bouwhoogte van 15 m.

Erf- of terrein afscheidingen en geluidwerende voorzieningen

Op grond van de regels zijn erf- of terreinafscheidingen en geluidwerende voorzieningen met een maximale hoogte van respectievelijk 4 en 6 meter toegestaan. Wanneer deze voorzieningen geplaatst worden op de erfgrens zullen deze voorzieningen moeten voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het is gewenst dat deze voorzieningen richting openbaar gebied een groene uitstraling krijgen.

4.4 Verkeer

Door een aantal verschuivingen in het productieproces en ondersteunende processen bij Nutricia, zal het aantal vrachtwagens ondanks een groei van de productie gelijk blijven aan het huidige aantal van 195 per etmaal. De betreffende verschuivingen hebben onder andere te maken met de inkoop van gehomogeniseerde melk en poeder melk, waardoor er minder melk transporten nodig zijn en minder afvoer van restproducten (o.a. room) noodzakelijk is. Een andere ontwikkeling is het on site produceren van stikstof en een deel van verpakkingen (HDPE bottles). Ook worden producten steeds efficiënter verpakt en vervoerd. De vermindering van vervoersbewegingen als gevolg van bovenstaande maatregelen en de vermeerdering van vervoersbewegingen als gevolg van de productie groei wegen tegen elkaar op, zodat er per saldo geen toename van verkeer zal zijn.

Ontsluiting van het bedrijventerrein

Nutricia is voor het gemotoriseerd verkeer ontsloten vanaf de Eerste Stationsstraat. Aan deze zijde ligt bovendien het spoorwegstation Zoetermeer-Oost. Het vrachtverkeer van en naar de A12 volgt een specifieke routing (zie figuur 4.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0023.png"

Figuur 4.9: Routing verkeer van en naar Nutricia (bron: google maps).

Parkeren
In de huidige situatie liggen op het terrein van Nutricia 290 parkeerplaatsen (81 aan de voorzijde, nabij het kantoor) en (209 aan de noordzijde van het terrein). Ook zijn er 20 parkeerplaatsen aanwezig voor bestelbusjes en busjes van contractors. Voor vrachtwagens zijn er 23 parkeerplaatsen aanwezig (exclusief de plaatsen aan de loading docks). Het aantal parkeerplaatsen is voldoende om alle personenauto's, bestelauto's en vrachtwagens kwijt te kunnen op eigen terrein. Momenteel is de gemiddelde bezettingsgraad van de parkeerplaats aan de noordzijde van het terrein circa 40%, bij kantoor circa 80%, contractor busjes circa 80% en vrachtwagens circa 75%.

In de toekomstige situatie is het aantal parkeerplaatsen voor personenwagens 285 en 24 parkeerplaatsen voor vrachtwagens. Het aantal parkeerplaatsen verschilt daarmee nauwelijks met de huidige situatie. Het parkeren wordt zo veel mogelijk met hagen en schermen omgeven, zodat het aan het zicht wordt onttrokken.

Het kantoor aan de Eerste Stationsstraat heeft een parkeerterrein met 70 parkeerplaatsen en voorziet daarmee in de eigen parkeerbehoefte.

Er is geen sprake van een parkeerprobleem.

Toekomstige verkeersintensiteiten
Met behulp van het verkeersmodel van Zoetermeer zijn de toekomstige verkeersintensiteiten in 2023 (einde planperiode) berekend op de nabijgelegen wegvakken. In onderstaande tabel zijn de verkeersintensiteiten opgenomen in mvt/etmaal voor huidige situatie (2013) en de situatie in 2023. Hierbij is uitgegaan van een algemene autonome groei van het wegverkeer.

Wegvak Verkeersintensiteit 2013 (in mvt/weekdagetmaal) Verkeersintensiteit 2023 zonder ontwikkeling (in mvt/weekdagetmaal)
Eerste Stationsstraat (tussen Zuidweg en Doctor J.W. Paltelaan) 11.000 12.900
Eerste Stationsstraat (tussen Doctor J.W. Paltelaan en Frans Halsstraat) 1.850-2.150 2.150-2.600
Eerste Stationsstraat (tussen Frans Halsstraat en Karel Doormanlaan) 1.600-1.950 2.050-2.400
Karel Doormanlaan (tussen Eerste Stationsstraat en Piet Heinstraat) 6.900-8.650 12.750-14.650
Karel Doormanlaan (tussen Piet Heinstraat en Rokkeveenseweg) 5.200-5.800 7.200- 7.800
Rokkeveenseweg (tussen Karel Doormanlaan en Binnenweg) 6.650 8.700
Rokkeveenseweg (ten zuiden van Karel Doormanlaan) 600 650

De verkeersintensiteiten op de omringende wegen zullen in de toekomst toenemen door de autonome groei van het wegverkeer en de groei van de stad Zoetermeer. De bijdrage van de ontwikkeling binnen het plangebied aan de groei van de verkeersstromen is over het algemeen beperkt.

Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit

5.1 Strategische Milieu-beoordeling

Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) regelt in combinatie met het Besluit milieueffectrapportage in welke gevallen een milieueffectrapportage (MER) en m.e.r.-procedure nodig is. Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. De wijziging betreft het in overeenstemming brengen met de Europese richtlijn, waarbij de drempels voor de m.e.r.-beoordeling zijn gewijzigd van absolute in indicatieve waarden. Plannen waarvoor vanwege de Natura 2000-gebieden (Natuurbeschermingswet (1998)) een passende beoordeling moet worden uitgevoerd, zijn ook m.e.r.-plichtig.

Een MER maakt voor de voorgenomen activiteit inzichtelijk welke gevolgen die activiteit heeft voor alle milieuaspecten, waarbij ingeval van toetsing van meerdere modellen een meest milieuvriendelijk model kan worden benoemd.

In de bijlage van het Besluit-mer zijn onder C en D kolommen opgenomen, waarin is opgenomen wanneer een MER-plicht respectievelijk een m.e.r-beoordelingsplicht geldt. De ontwikkelingen die voorzien zijn in dit bestemmingsplan, zijn niet als activiteit genoemd in Bijlage C, zodat niet direct sprake is van een MER-plicht. In Bijlage D zijn de volgende voor dit bestemmingsplan de volgende relevante categorieën opgenomen:

Nr. Activiteit Mer-beoordelings-
plichtig
Plannen Besluiten
D. 11.3 De aanleg of wijziging van een industrieterrein. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer. De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van die wet.
D.36 De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een zuivelfabriek. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer. De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet. De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.

Tabel 5.1: Uitsnede uit Bijlage D van het Besluit mer.

De beoogde aanpassing van de bedrijfsactiviteiten van Nutricia betreft geen oprichting, wijziging, dan wel uitbreiding van de productiecapaciteit van 30.000 ton per jaar of meer. De uitvoering van het transformatieplan van Nutricia betekent een minimale uitbreiding van de verwerkingscapaciteit van melk met 2% ten opzichte van de huidige situatie. Dit betekent een 1100 ton ten opzichte van 55 miljoen liter nu. Deze toename van 1100 ton is ruim onder de 30.000 ton per jaar zoals genoemd in het Besluit m.e.r. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r-beoordelingsplicht.

5.2 Bodemkwaliteit

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op projecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk.

5.2.1 Bodemonderzoek

Op het terrein van de fabriek van Nutricia zijn in de loop der jaren diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. De resultaten van die onderzoeken wijzen uit dat deze locatie verontreinigd is. De verontreinigingen die zijn aangetroffen zijn nogal verschillend en variëren van asbest in puinverhardingen tot minerale olie bij (voormalige) ondergrondse en bovengrondse tanks. Voor omgevingsvergunningen voor het bouwen op de locatie is de afspraak gemaakt dat per bouwproject wordt gekeken naar de eventuele aanwezige verontreinigingen en de maatregelen die genomen moeten worden om te mogen bouwen. Dit kan betekenen dat er eerst moet worden gesaneerd voordat er gebouwd kan worden; bevoegd gezag voor ernstige verontreinigingen en de sanering daarvan is de provincie.

Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (de rapportage met kenmerk 250220.2 en datum 8 oktober 2010 is als Bijlage 1 opgenomen bij de plantoelichting). Bij het onderzoek is uitgegaan van de hypothese “niet verdachte locatie”. Op basis van de resultaten van het onderzoek is vastgesteld dat deze hypothese niet geheel juist is. Voor twee van de tien onderzochte deellocaties is het volgende geconcludeerd:

  • Locatie B: opslag eindproduct 100 m2 truck unloading dock. Sterke verontreiniging met nikkel in zandlaagje van 20 cm.
  • Locatie G: bedrijfsruimte/hal contractor area van 150m2. Sterke verontreiniging met minerale olie in zandlaagje van 40 cm.

Voor beide deellocaties geldt dat het nodig is om een saneringsplan bij gemeente in te dienen. Het ontgraven mag alleen onder begeleiding van een erkend milieukundig begeleider.

Vervolgens is door RPS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd vanwege de voorgenomen realisatie van drie funderingen. Het rapport met kenmerk NC11050100/1 en datum 28 juni 2011 is opgenomen als Bijlage 2 bij deze plantoelichting. In dit onderzoek is voor de locatie ter plaatse van de beoogde funderingen de hypothese gehanteerd van “onverdacht”. Op basis van de resultaten is geconcludeerd dat de hypothese aanvaard kan worden en de bodem niet verontreinigd is. De grond en het grondwater zijn gekwalificeerd als schoon.

5.2.2 Conclusies

Uit het voorgaande volgt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder tengevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.

Verplicht akoestisch onderzoek

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.

Zonering

Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder.Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.

Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt de geluidszone zijn voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangegwezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen enn vergunningenbesluit Wet milieubeheer.

De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.

Hogere waarde procedure

Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijv. geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijv. geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijv. extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

5.3.1 Industrielawaai

Het industrieterrein waarop Nutricia ligt, is een geluidgezoneerd industrieterrein in het kader van artikel 53 Wet geluidhinder. Op 27 september 2004 heeft de gemeenteraad van Zoetermeer het bestemmingsplan "Geluidzone Nutricia" vastgesteld waarin de geluidzone van het industrieterrein is geregeld. De geluidzone blijft ongewijzigd en is door middel van een gebiedsaanduiding op de plankaart opgenomen. De beoogde ontwikkelingen in het plangebied moeten passen binnen de geluidruimte die is vastgelegd door de geluidzone (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0024.png"

Figuur 5.1: 50 dB(A)-Geluidzone Nutricia

In opdracht van Nutricia is door Schoonderbeek en Partners Advies B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de in de toekomst gewenste bedrijfssituatie in relatie met de actualisatie van het bestemmingsplan. Het doel van het onderzoek is na te gaan of er enerzijds in de omgeving van het plangebied en anderzijds ten gevolge van de ontwikkeling binnen het plangebied, voldaan blijft worden aan de geluidseisen die gelden voor het industrieterrein waarop Nutricia is gevestigd. Tevens is het doel van het onderzoek te bepalen of een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd blijft nadat de plannen van Nutricia zijn uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 van de plantoelichting. Uit het onderzoek volgt dat ook in de toekomstige situatie voldaan kan worden aan de eisen uit de vigerende milieuvergunning.Uit de berekening van de gecumuleerde geluidbelasting (industrielawaai, indirecte hinder en overig verkeer op de Eerste Stationsweg en de rijksweg A12) blijkt dat deze in de toekomstige situatie niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen leidt.

Hogere Waarden Industrielawaai

Voor Industrielawaai vanwege het industrieterrein Dorp II (Nutricia) zijn bij besluit van 30 juni 1998 van de Minister van VROM voor 77 woningen een waarde vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. In onderstaande tabel zijn deze woningen opgenomen.

Adres postcode aantal woningen geluidsbelasting in dB(A)
Gerard Doustraat 2 2712 PT 1 55
Frans Halsstraat 53, 55 en 57 2712 JT 3 55
Frans Halsstraat 42, 44, 46, 48 en 50 2712 JV 5 55
Van Goghstraat 1, 3, 5, 7, 9, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31, 33, 35, 37 en 39 2712 SK 20 55
Jan Steenlaan 25, 27, 29, 31 en 33 2712 TE 5 55
Vermeerstraat 34 en 36 2712 SW 2 55
1e Stationsstraat 124 2712 HK 1 55
1e Stationsstraat 128, 130, 132, 134, 136, 138, 140, 142, 144 en 146 2712 HL 10 55
1e Stationsstraat 148, 150, 152, 154, 156, 158 en 160 2712 HM 7 55
1e Stationsstraat 147, 149, 151 en 153 2712 HE 4 55
1e Stationsstraat 157, 159, 161, 163, 165, 167, 169, 171, 173, 175, 177, 179 en 181 2712 HG 13 55
Rokkeveenseweg 46A en 46B 2712 XZ 2 55 en gewijzigd in 58 door GS van Zuid-Holland (zie toelichting onder de tabel)
1e Stationsstraat 162, 164, 170A en 188 2712 HM 4 56
Totaal aantal saneringswoningen 77

Tabel 5.2: Overzicht verleende Hogere Waarden Industrielawaai

Bij besluit van 12 juni 2001 hebben Gedeputeerde Staten een hogere waarde vastgesteld van 58 dB(A) voor de woningen Rokkeveenseweg 46A en 46B. Hiermee zijn de verleeende hogere waarden door de Minister komen te vervallen.

Dit bestemmingsplan heeft zoals hiervoor is aangegeven geen gevolgen voor de reeds vastgestelde hogere waarden.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Luchtkwaliteitseisen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'in betekende mate' (NIBM) van belang.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Om versnippering van ‘in betekenende mate’ projecten in meerdere NIBM-projecten te voorkomen is een anti-cumulatieartikel opgenomen. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gecompenseerd met algemene maatregelen.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelen, zowel rijksmaatregelen als lokale, meer gebiedsgerichte, maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekenende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.

Op basis van bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
  • een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
  • een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt, of
  • een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.

5.4.2 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 van de plantoelichting. Uit het onderzoek blijkt dat in de bedrijfssituatie die met het nieuwe bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, voldaan wordt aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vorm daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er worden in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. De gemeente heeft geen geurbeleid vastgesteld.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR).Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven moet dit worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

De waterzuivering van Nutricia een mogelijke bron voor geurhinder. Nutricia heeft ten behoeve van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van de waterzuivering een onderzoek laten uitvoeren naar de verspreiding van geur gebaseerd op emissiekentallen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van de plantoelichting.

Aangezien de waterzuivering de enige relevante geurbron is op de productielocatie, kan dit onderzoek beschouwd worden als geuronderzoek voor de gehele locatie. Met behulp van een verspreidingsmodel (NNM) zijn de te verwachten geurconcentraties in de omgeving op leefniveau berekend bij geurgevoelige objecten (woningen). Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geurbelasting op de beoordelingspunten na realisatie van de voorgenomen aanpassingen aan de afvalwaterzuivering nagenoeg gelijk blijft aan de huidige situatie. Er zal ruim voldaan blijven worden aan de normen uit de Bijzondere regelgeving G3 van de NeR. De overige wijzigingen die voorzien zijn in het kader van het masterplan hebben geen of een gunstig effecten op de van het bedrijf afkomstige geur.

Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

Het plangebied valt binnen de beheersgrenzen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard is kwantiteits- en kwaliteitsbeheerder van het oppervlaktewater.

Watersysteem
Het plangebied ligt in de Binnenwegse polder. Het water uit de Binnenwegse polder wordt op de Rotte uitgeslagen door het Binnenwegse poldergemaal. In het plangebied bevinden zich geen belangrijke hoofdwatergangen. De watergang in het zuiden van het plangebied is aangeduid als 'overige watergang'. Deze watergang heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Water'.

Waterpeil en grondwater
Het plangebied valt binnen peilgebied GPG 501. Hier wordt een waterpeil van -5,70 meter ten opzichte van NAP aangehouden. De drooglegging bij deze waterpeilen is tenminste 1,30 meter (wens HHSK) voor stedelijke functies.

Waterveiligheid
Het plangebied heeft een maaiveldhoogte dat varieert van circa -3,00 m tot -5,50 m ten opzichte van NAP.

Waterkering
In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Waterkwaliteit en riolering
De gemeente wil de waterkwaliteit in de gemeente verbeteren. Een slechte waterkwaliteit heeft verschillende oorzaken, te weten;

  • overstorten vanuit het gemengde rioolstelsel;
  • gebrek aan doorstroming van het oppervlaktewater;
  • het inlaten van (te) voedselrijk water in het systeem;
  • bladval.

Met name het overstorten van afvalwater uit het gemengde rioolstelsel is de grootste veroorzaker van de slechte waterkwaliteit. Een primaire oplossing is het afkoppelen van hemelwater van het gemengde rioolstelsel. Op deze manier wordt het rioolstelsel voor afvalwater minder belast waardoor tijdens hevige regenval het systeem minder vaak, of niet meer hoeft over te storten in het oppervlaktewatersysteem.

Voor de nieuwe bebouwing is het van belang om duurzame en niet-uitloogbare bouwmaterialen toe te passen om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen. Zink, lood, koper en PAK´s-houdende materialen mogen uitsluitend worden toegepast als deze voorzien zijn van een coating.

Terreinverharding
In de nieuwe situatie blijft het totale oppervlak van het terrein van Nutricia gelijk. De bebouwing zal licht toenemen, maar de aanwezige verharding zal daar in tegen afnemen. Het totaal verhard oppervlak zal hierdoor niet toenemen. Dit zelfde geldt ook voor de gronden van het Kantoorgebouw. Er is geen toename van de verharding voorzien.

Evenals in de huidige situatie zal het hemelwater dat valt op het terrein van Nutricia via de waterzuiveringsinstallatie van Nutrcia op de gemeentelijke riolering worden geloosd. Het lozen via de waterzuivering is noodzakelijk, omdat er als gevolg van morsen en andere calamiteiten mogelijk verontreinigende stoffen in het water zit dat via het terrein van Nutricia wordt afgevoerd.

Wel zal het hemelwater afkomstig van nieuw te realiseren gebouwen op het terrein van Nutricia worden losgekoppeld van de bestaande bedrijfsriolering en zoveel mogelijk op het omliggende oppervlaktewater worden geloosd. Dit is conform de afspraken met het Hoogheemraadschap in het kader van de Wvo-vergunning.

Voor het kantoorgebouw ten westen van de Eerste Stationsstraat geldt dat er sprake is van loskoppeling van het regenwater en het rioolwater.

Keur
Op het water is de keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard van toepassing. In deze keur is een vergunningenstelsel opgenomen waarmee de waterstaatkundige aspecten van de waterstaatswerken worden gewaarborgd. Bij ontwikkelingen op gronden waar een keur van toepassing is wordt in overleg met de waterbeheerders gestreefd naar coördinatie tussen vergunningverlening en beheersaspecten.

5.7 Bedrijven En Milieuzonering

5.7.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  1. 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  2. 2. het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

5.7.2 VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

Uitgave Bedrijven en milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzonering om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Scheiding van functies versus functiemenging
Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding binnen een gemengd gebied niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Richtafstandenlijsten
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-brochure. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen: rustige woonwijk en gemengd gebied
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Tabel 5.3: Overzicht milieucategorieën en bijbehorende richtafstanden

5.7.3 Milieuzonering in het plan

Vigerende bestemmingsplan
In het vigerende bestemmingsplan "Dorp II" heeft het bedrijventerrein Nutricia en de daaraangrenzende gronden de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden I, II' gekregen. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor industriële doeleinden ten behoeve van de bereiding en de verwerking van en de handel - met uitzondering van detailhandel - in voedings- en genotsmiddelen, met daartoe nodige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, andere bouwwerken en andere werken, zoals bedrijfsontsluitingswegen, opslag-, los- en laadplaatsen, parkeerterreinen, erf en tuin. Op grond van het geldende bestemmingsplan geldt voor deze gronden geen milieuzonering.

Plangebied rustige woonwijk of gemengd gebied?
Het plangebied en de nabijgelegen woonwijk Dorp kan gerekend worden tot gemengd gebied. De woonwijk Dorp en het plangebied liggen in de invloedsfeer van de A12. De A12 is dermate dominant dat er geen sprake is van een rustige woonwijk maar van gemengd gebied.

Gekozen milieuzonering voor het plangebied

Omdat de bestemming 'Bedrijventerrein' in het plangebied volledig bestaat uit het bedrijventerrein van Nutricia, is in het plan geen milieuzonering opgesteld en is er geen algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten opgenomen. In het voorliggende plan is dan ook geen Lijst van Bedrijfsactiviteiten opgenomen. Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bedrijfsactiviteiten van Nutricia positief te bestemmen. Op deze wijze draagt het bestemmingsplan bij aan het behoud van het bedrijf voor Zoetermeer. Binnen de bestemming Bedrijventerrein is daarom een specifieke functieaanduiding voor Nutrica opgenomen (zie voor een toelichting op de juridische regeling Hoofdstuk 6).

Aangezien voor het bedrijventerrein geen milieuzonering is opgesteld, dient op een andere wijze te worden onderbouwd dat er in de omgeving van het bedrijventerrein, ter plaatse van milieugevoelige functies, geen onaanvaardbare hinder optreedt.

De activiteiten van Nutrica vallen op basis van SBI-code 1051 (2008) “melkprodukten fabrieken v.c. > 55.000 t/j” in milieucategorie 4.2. Bij elke milieubelastende inrichting behoren diverse richtafstanden ingedeeld per milieuaspect (geur, stof, geluid en gevaar). Voor Nutricia geldt een minimale richtafstand van 300 m ten opzichte van de milieugevoelige functies. Vanwege de gebiedstypering gemengd geldt een stap minder, zodat 200 m richtinggevend is.
De richtafstand van 300 meter (= 200 meter voor gemengd gebied) wordt bepaald door het aspect geluid. Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 50 meter (= 30 meter voor gemengd gebied) en voor het asprect stof geldt een richtafstand van 0 meter.

De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies liggen ten westen, noorden en noordoosten van het plangebied. Deze liggen op een minimale afstand van 15 m. Voor drie milieuaspecten, te weten geluid, geur en gevaar, wordt er dus niet voldaan aan de richtafstand van de VNG-brochure die geldt voor gemengd gebied. Er is sprake van een bestaand bedrijf en een bestaande situatie. De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden niet voor bestaande situaties. Daarnaast mag Nutricia erop vertrouwen dat het bedrijf in dit bestemmingsplan wordt meegenomen en positief wordt bestemd. Voor de veranderingen van de bedrijfsvoering is een aanpassing van de milieuvergunning noodzakelijk.

Voor het aspect geluid (het maatgevende aspect voor het bepalen van de milieucategorie waartoe Nutricia behoort) geldt verder dat voldaan moet worden aan de reeds vastgestelde geluidzone. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ook in de toekomstige situatie de geluidbelasting vanwege Nutricia geen overschrijding geeft van de vastgestelde geluidzone en de reeds verleende hogere waarden. Aangezien er reeds een milieuvergunning is verleend voor Nutricia en de geluidcontour ongewijzigd blijft, hebben de mogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Op het aspect geluid wordt uitgebreid ingegaan in paragraaf 5.3.

Voor het aspect geur blijkt uit onderzoek dat de geurbelasting op de beoordelingspunten na realisatie van de voorgenomen aanpassingen aan de afvalwaterzuivering nagenoeg gelijk blijft aan de huidige situatie (zie paragraaf 5.5).

Voor het aspect gevaar geldt dat de koelinstallatie van Nuticia wordt vervangen door een een nieuw ammoniak koelinstallatie. De locatie van deze koelinstallatie is zo gekozen dat binnen de veiligheidscontouren niet buiten de inrichting liggen. De locatie van de installatie is ook vastgelegd op de digitale verbeelding door middel van de aanduiding 'risicovolle inrichting'. Op dit punt wordt nader ingegaan in paragraaf 5.8.

Gelet op het voorgaande is voor Nutricia dan ook een maatbestemming opgenomen. Op grond van deze maatbestemming kan Nutricia haar bedrijfsvoering voortzetten.

5.7.4 Conclusie

Het plan is grotendeels consoliderend van aard. Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bedrijfsactiviteiten mogelijk die overeenkomen met de bedrijfsactiviteiten die in de huidige situatie plaatsvinden. Verder voorziet dit bestemmingsplan in de transformatie van de bedrijfsprocessen van Nutricia. Gelet op de aard van deze bedrijfsactiviteiten is geluid het maatgevende milieuaspect. Uit het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 3 van de plantoelichting) blijkt dat de geluidruimte in de toekomstige situatie past binnen de geluidzone van het industrieterrein.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van milieugevoelige functies in de omgeving van het bedrijventerrein sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

5.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij opslag, gebruik, en vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals vuurwerk, lpg, en munitie) over weg, water en spoor en door buisleidingen.

5.8.1 Inrichtingen

Nutricia
Ten aanzien van externe veiligheid is door Schoonderbeek en Partners Advies B.V. in opdracht van Nutricia een quickscan externe veiligheid uitgevoerd (zie Bijlage 6 van deze plantoelichting). De bestaande freon koelinstallatie (R22) wordt vervangen door een nieuwe ammoniakinstallatie. Deze ammoniakinstallatie heeft een inhoud van maximaal 2.000 kg (zie Bijlage 7). Het utiliteitsgebouw wordt op het oostelijk terreindeel opgetrokken (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0025.png"

Figuur 5.2 Locatie ammoniak koelinstallatie (rode ovaal)

De kortste afstand van dit nieuwe utiliteitsgebouw tot de woningen in noordelijke richting (Gerard Doustraat) is circa 155 m en in zuidelijke richting (Nevelgrijs) circa 250 m. De twee woningen aan de oostzijde (Rokkeveenseweg) liggen op circa 330 m afstand van het beoogde utiliteitsgebouw. Binnen een straal van 200 m rond het utiliteitsgebouw bevinden zich geen kantoren (die als beperkt kwetsbaar object aangemerkt kunnen worden). Ten noordoosten van het nieuwe utiliteitsgebouw ligt een braakliggend terrein met de bestemming bedrijfsterrein (voormalige Numico terrein).

Mogelijk vindt hier in de toekomst realisatie van woningbouw plaats. Vooralsnog kan hiermee geen rekening worden gehouden. De afstand tussen het nieuwe utiliteitsgebouw en de terreingrens van Nutricia in deze richting bedraagt circa 130 m.

Het Bevi is onder andere van toepassing op inrichtingen:

  • waar een koel- of vriesinstallatie aanwezig is met een inhoud van meer dan 1.500 kg ammoniak (art. 2 lid 1 sub g);
  • afhankelijk van het type installatie (werktemperatuur), de hoeveelheid ammoniak (6.000 - 8.000 kg of 8.000 - 10.000 kg) en de opstellingsuitvoering (wel of geen ammoniakvoerende onderdelen in de buitenlucht) stelt de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) afstanden vast waarbinnen wordt voldaan aan het PR of GR. Ook dient rekening te worden gehouden met de diameter van de vloeistofleiding naar de verdamper.

Vanwege de nieuwe ammoniak koelinstallatie die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is het Bevi van toepassing. In een notitie van Schoonderbeek en Partners Advies B.V. is informatie over de nieuwe ammoniakkoelinstallatie verstrekt, die nodig is in verband met de toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Deze notitie is opgenomen in Bijlage 7 van de plantoelichting.

Uit het onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico rondom de installatie kleiner is dan 10-6 per jaar. Er geldt geen veiligheidsafstand waarmee rekening gehouden moet worden. De grens van het invloedsgebied is niet relevant. Het groepsrisico, de mogelijkheden voor rampbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking behoeven niet te worden verantwoord.

Geconcludeerd wordt dat door de realisatie van de koelinstallaties met ammoniak Nutrica een zogenoemde categoriale Bevi-inrichting wordt. Aan de eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en de regels voor het groepsrisico (GR) wordt vanwege het ontwerp van de nieuwe koelinstallatie voldaan. De ammoniak koelinstallatie is in dit bestemmingsplan specifiek op de verbeelding aangeduid met een functieaanduiding.

Op grond hiervan kan gesteld worden dat externe veiligheid als gevolg van risicovolle activiteiten binnen het plangebied geen belemmering vormt voor de omgeving.

LPG-tankstation Zuidweg
Ten zuiden van de A12 ligt een LPG-tankstation aan de Zuidweg.Voor LPG-tankstations zijn in de Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (Revi) afstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze afstanden zijn afhankelijk van de jaarlijkse doorzet LPG. Genoemde afstanden zijn in onderstaande tabel opgenomen. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 m.

Doorzet per jaar 10-6 contour 10-5 contour afstand vanaf afleverzuil
vanaf 1.000 m3 en meer 110 m 25 m 15 m
tot 1.000 m3 45 m 25 m 15 m

Tabel 5.4: Overzicht doorzet LPG en bijbehorende PR-contour (10-6).

De doorzet van de verkoop van LPG van het LPG-tankstation aan de Zuidweg is beperkt in de milieuvergunning tot 1.000 m3 per jaar. Op grond hiervan is de contour van het plaatsgebonden risico 45 m. Binnen deze 10-6 contour zijn geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten gesitueerd of geprojecteerd. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen deze contour (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0026.png"

Figuur 5.3:Uitsnede van www.risicokaart.nl. PR-contour LPG tankstation (zwarte stippellijn).

Het plangebied ligt op circa 110 m van het LPG-tankstation en daarmee dus in invloedsgebied van het tankstation van 150 m (zie bovenstaande figuur). Het betreft een klein deel van het plangebied (ter plaatse en nabij de afvalwaterzuivering). Op dit terreindeel zijn nu en in de toekomst niet permanent personen aanwezig. Op basis daarvan kan gesteld worden dat externe veiligheid als gevolg van de op- en overslag van LPG binnen het tankstation van Q8 Petroleum geen belemmering voor dit bestemmingsplan vormt.

5.8.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen inwerking getreden. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen is van toepassing op het vervoer van door de Minister aangewezen categorieën van gevaarlijke stoffen door (ondergrondse) buisleidingen. Het besluit stelt de exploitant van een buisleiding verantwoordelijk voor de in het besluit opgenomen regels. Dit houdt in dat exploitanten de zorg dragen voor de bescherming van mens en milieu. Met dien verstande dat bij de aanleg of vervanging van een buisleiding, of een wijziging van de te vervoeren gevaarlijke stof door een buisleiding, zij er voor zorgen dat het plaatsgebonden risico van de buisleiding buiten de belemmeringenstrook niet hoger is dan 10-6 per jaar. Op grond van artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moeten de buisleidingen op de plankaart van het bestemmingsplan worden weergegeven met de bijbehorende belemmeringenstrook van 5 m.

Hogedruk aardgastransportleidingen van meer dan 16 bar en een diameter van meer dan 50 mm vallen onder de werkingssfeer van dat besluit. Uit onderstaande figuur van het de risicokaart van het Stadsgewest Haaglanden blijkt dat zich binnen of in de buurt van het plangebied twee mogelijk relevante hoge drukaardgastransportleidingen van N.V. Nederlandse Gasunie bevinden. In het bestemmingsplan zijn alleen op het bedrijventerrein nieuwe ontwikkelingen voorzien. In de onderstaande beschouwing is daarom gekeken naar de gevolgen van deze mogelijke ontwikkelingen voor het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00025-0004_0027.jpg"

Figuur 5.4: Overzicht buisleidingen nabij het bedrijventerrein (de begrenzing is globaal aangegeven).

Buisleiding 1 (met het kenmerk W-539-06-K3-001 tot en met W-539-06-K3-003) is specifiek voor de levering van aardgas aan Nutricia zelf. Dit betreft een buisleiding met een diameter van 4,5 inch (114,3 mm) en een werkdruk van 40 bar. De PR 10-6 contour daarvan ligt op de buisleiding zelf en bedraagt dus 0 m. Het invloedsgebied van de buisleiding strekt zich uit tot een zone van 45 m aan weerszijden van de buisleiding en ligt in het plangebied en ter plaatse van het bedrijventerrein. De gewenste ontwikkelingen binnen het plangebied voorzien niet in een verandering van de personendichtheid binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Op dit punt wijzigt er niets in het groepsrisico, zodat externe veiligheidsrisico's als gevolg van deze buisleiding niet aan de orde zijn. Aan weerszijden van de buisleiding is op de plankaart en in de regels van dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' met een belemmeringenstrook van 5 m opgenomen .

Buisleiding 2 is een hogedruk aardgastransportleiding (met het kenmerk W-539-03-KR-006 tot en met W-539-03-KR-009) en ligt op meer dan 300 m ten oosten en noordoosten van het bedrijventerrein. Deze buisleiding heeft een diameter van 8,63 inch (219 mm) en een werkdruk van 40 bar. De PR 10-6 contour ligt op de buisleiding zelf en bedraagt dus 0 m. Het invloedsgebied van de buisleiding strekt zich uit tot een zone van circa 95 m langs de buisleiding. Het plangebied ligt hier buiten. De buisleiding is daarmee niet relevant voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Externe veiligheid als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geen belemmering voor de ontwikkeling binnen het plangebied.

5.8.3 Transport gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water

Transport per weg
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van 200 meter van de A12.

Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen rijksweg A12 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2010 van toepassing op dit bestemmingsplan. De rijksweg grenst aan de zuidzijde van het plangebied plangebied. Over deze route worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en giftige vloeistoffen vervoerd. Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan Rokkeveen is een kwantitatieve risicoanalyse gemaakt voor de transportroute gevaarlijke stoffen A12 (zie Bijlage 8 van deze plantoelichting). Uit deze berekening blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie op 0,22 maal de oriënterende waarde ligt. Het groepsrisico zal in de toekomstige situatie toenemen met 0,45 tot 0,67 ten opzichte van de oriënterende waarde. De toename van het groepsrisico in de toekomst wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de toename van LPG-transporten op de A12. Voor deze toename geldt dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Aangezien het bestemmingsplan niet voorziet in een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A12, zal het groepsrisico niet verder toenemen. Uit de circulaire blijkt dat de rijksweg A12 een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar) heeft die op het hart van de openbare weg ligt ( 0 meter). Binnen deze afstand liggen geen kwetsbare danwel beperkt kwetsbare objecten. Daarmee levert de rijksweg geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

Uit het voorgaande volgt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de A12 en de Oostweg geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

Transport per spoor
Ten zuiden van het plangebied ligt de spoorlijn Den Haag - Gouda. Over deze spoorlijn worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd, waardoor het transport van gevaarlijke stoffen per spoor buiten beschouwing kan blijven.

Transport over water
Er zijn geen vaarwegen in of in de buurt van het bestemmingsplan. Hierdoor is het transport van gevaarlijke stoffen over het water niet relevant.

5.9 Natuurwaarden

De bescherming van natuurwaarden vindt plaats langs twee lijnen, te weten de gebiedsbescherming en de soortenbescherming. De gebiedsbescherming betekent dat bepaalde gebieden als natuurgebied zijn aangewezen, die beschermd moeten worden tegen nadelige invloeden. De soortenbescherming betreft de bescherming van flora en fauna in het algemeen, ongeacht waar de soort zich bevindt.

5.9.1 Gebiedsbescherming

De gebieden die beschermingswaardig zijn voor natuurwaarden zijn aangewezen op basis van Europees beleid en rijks- en provinciaal beleid.

Europees beleid - Habitat- en Vogelrichtlijn
Op Europees niveau zijn in Nederland door het Ministerie van EL&I vogel- en habitatrichtlijn-gebieden aangewezen. Deze gebieden vormen Europa's natuurpareltjes met bijzondere planten en dieren. Deze Europese bescherming dient door Nederland in de nationale wetgeving te worden vastgelegd. Het Rijk heeft hiermee een start gemaakt door diverse Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in een ontwerpbesluit aan te wijzen als Natura 2000-gebieden. Na vaststelling vindt de bescherming van deze gebieden plaats door middel van de (gewijzigde) Natuurbeschermingswet 1998. Uit jurisprudentie blijkt dat tot de definitieve vaststelling plannen of projecten die mogelijk invloed hebben op Vogel- en Habitatrichtlijngebieden nog rechtstreeks getoetst dienen te worden aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn.

Het plangebied ligt niet in of nabij een Natura 2000-gebied.

Rijks- en provinciaal beleid
In het Rijks- en provinciaal natuurbeleid vindt gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Groene Hoofdstructuur (GHS). De EHS gaat uit van bestaande bos- en natuurgebieden, begrensde te ontwikkelen natuurgebieden en beheersgebieden, die met elkaar verbonden zijn door (robuuste) ecologische verbindingszones. De Groene Hoofdstructuur wordt gevormd door een samenhangend netwerk van alle natuur- en bosgebieden, landbouwgebieden en andere gebieden met bijzondere natuur- en landschappelijke waarden en landbouwgebieden die bijzondere potenties hebben voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Het doel van de EHS en GHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. In de EHS geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. De effecten van de ingreep moeten bovendien worden gecompenseerd.

Het plangebied ligt niet in of nabij de EHS of GHS.

5.9.2 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming vindt bescherming van soorten plaats via de Flora- en faunawet. Volgens deze wet zijn alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten beschermd (inclusief de soorten die genoemd worden in het Verdrag van Bern, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn). Doordat alle soorten als beschermd worden gezien, geeft de huidige wet echter niet geheel de intenties van de wetgever weer. De wetgever beoogt namelijk niet om voor zeer algemene, niet bedreigde soorten tot een intensieve toetsing van de bepalingen in de Flora- en faunawet te komen. Om deze situatie aan te passen geldt vanaf 14 december 2004 een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die betrekking heeft op artikel 75 van de Flora- en faunawet. Deze AMvB verdeelt onder de wet beschermde soorten in drie categorieën (Min LNV, 2004), te weten streng beschermde soorten, beschermde soorten en algemene soorten.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied, die negatieve effecten kunnen opleveren voor soorten uit deze eerste categorie (streng beschermde soorten) die in dit plangebied voorkomen is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, waarbij een uitgebreide toets geldt.
Voor de tweede categorie soorten (beschermde soorten) is een vrijstelling van toepassing, indien er gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontheffing voor deze soorten is alleen nodig voor werkzaamheden die anders dan voorheen worden uitgevoerd en voor grootschalige veranderingen. De gemeente Zoetermeer beschikt over een door de minister van LNV bij besluit van 12 juli 2010 goedgekeurde "Gedragscode van de gemeente Zoetermeer in het kader van de Flora en fauna".
Voor de laatste categorie soorten (algemene soorten) geldt een vrijstelling van diverse verbodsbepalingen, zoals verstoring. Verbodsbepalingen over het doden van deze soorten en de zorgplicht blijven echter van kracht. Deze zorgplicht houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel en tevens nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.

5.9.3 Natuurwaardenonderzoek

In oktober 2011 heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in het rapport "Quickscan flora en fauna Nutricia te Zoetermeer in de gemeente Zoeternmeer" van 27 oktober 2011 (zie Bijlage 9 van deze plantoelichting voor het volledige onderzoek). Geconstateerd is dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied gedeeltelijke en gefaseerde sloop betreft en nieuwbouw. Daarnaast zal boom- en struikvegetatie worden verwijderd.

Uit het onderzoek blijkt dat de beplanting op en langs de grenzen van de onderzoekslocatie onderkomen biedt aan algemene soorten broedvogels. Het kleinschalige bosperceel in de zuidoostelijke hoek van het plangebied is (mogelijk) geschikt voor holtebroeders en een jaarrond beschermde soort als sperwer. Tevens kan het bosperceel een slaapplaats vormen voor de ransuil.

Op het bedrijfsterrein van Nutricia is sloop en nieuwbouw voorzien van gebouwen. De te slopen bebouwing ter plaatse van het installatiegebouw voor de afvalwaterzuivering, het fabrieksgebouw (PR.FABR.) en het magazijn zijn allen potentiële verblijfsmogelijkheden voor vleermuizen.

Op basis van de huidige onderzoeksinspanning zijn binnen het kleinschalige bosperceel, voor vleermuizen geschikte holtebomen, niet uitgesloten.Het incidenteel voorkomen van algemene soorten zoogdieren, zoals mol, konijn, egel en amfibiesoorten als bruine kikker en gewone pad, is niet uitgesloten. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten.

Maatregelen ter voorkoming van overtredingen van de Flora- en Faunawet
Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, vindt geen overtreding plaats van de Flora- en faunawet met betrekking tot broedvogels. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden of het (laten) uitvoeren van de werkzaamheden in de winter, kunnen eveneens voorkomen dat verstoring van broedvogels plaatsvindt.

Algemene zorgplicht
Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibiën geldt de algemene zorgplicht die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van soorten te voorkomen. Er zijn in dit kader geen speciale maatregelen nodig.

Noodzaak tot nader onderzoek
Uit de Quickscan van 27 oktober 2011 volgt dat nader onderzoek nodig is naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde vogels en vleermuizen.

Jaarrond beschermde vogels
Voor het kleinschalig bosperceel geldt dat deze potentieel geschikt is voor een jaarrond beschermde soort als sperwer. Voorafgaand aan de kap dient het perceel te worden onderzocht op de aanwezigheid van nesten. Dit dient te worden uitgevoerd in de winterperiode. Daarbij dient inspectie te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van een slaapplaats vande ransuil.

Vleermuizen
Het is niet op voorhand uitgesloten dat vleermuizen gebruik maken van de te slopen/verbouwen gebouwen op de onderzoekslocatie. Door de uitvoering van een nader onderzoek binnen het geschikte seizoen kan dit worden vastgesteld. Voor het kleinschalige bosperceel geldt dat op basis van de huidige onderzoeksinspanning de aanwezigheid van boomholtes en daarmee verblijfplaatsen voor vleermuizen niet is uitgesloten. In de winterperiode een onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van boomholtes. Nader onderzoek is daarom noodzakelijk.

Noodzaak aanvraag ontheffing Flora- en faunawet artikel 75c
Indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat binnen het kleinschalig bosperceel broedvogels, waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, aanwezig zijn of dat zich op de onderzoekslocatie vaste rust- en/of verblijfplaats van vleermuizen bevindt, treden er door de voorgenomen werkzaamheden mogelijk overtredingen op ten aanzien van de Flora- en faunawet. Ontheffingen op verbodsbepalingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en vleermuizen worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkeling valt niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van een rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. De maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan, kunnen vooraf bij Dienst Regelingen ter goedkeuring worden voorgelegd, middels een ontheffingsaanvraag.

Nader natuuronderzoek
Het nader onderzoek is uigevoerd door bSR. De resultaten daarvan zijn opgenomen in Flora- en faunwetonderzoek Nutriciaterrein van 7 augustus 2012 (zie Bijlage 10 van de plantoelichting). De conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zijn:

  • Er zijn geen jaarrond beschermde nesten of andere rust- of verblijfplaatsen van vogels, of aanwijzingen voor het voorkomen daarvan, geconstateerd. Gelet hierop hoeft geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor de eventuele rooi van bomen rond de waterzuivering.
  • Omdat er geen aanwijzingen zijn voor het voorkomen van vaste rust- of verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bebouwing op het fabrieksterrein en de potenties uiterst klein zijn, hoeft geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor enige ruimtelijke activiteit met betrekking tot deze bebouwing. De kans op overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van de soortgroep vleermuizen is minimaal.
  • Bij rooi van beplanting rond de waterzuivering dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedende vogels in de periode maart-september. Verstoring van broedende vogels, hun nesten, eieren en nog niet vliegvlugge jongen, is wettelijk verboden. Eventuele rooi- en kap moet daarom plaatsvinden in de periode oktober-februari.

Uit het voorgaande volgt dat de aanwezige natuurwaarden geen beletsel vormen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Inleidende Regels

6.1.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.

6.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, goothoogte, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.

6.2 Bestemmingsregels

6.2.1 Flexibiliteitsregels

In het bestemmingsplan is in sommige gevallen een bevoegdheid opgenomen zodat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de regels. De ontheffing is bedoeld om in concrete situaties een beperkte afwijking van de regels toe te staan. Hierdoor mag geen ruimtelijk ongewenste situatie ontstaan.

Voordat ontheffing wordt verleend wordt een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:

Straat- en bebouwingsbeeld
Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.

Sociale veiligheid
Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.

Verkeersveiligheid
Gedacht wordt hier bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.

Aantal parkeervoorzieningen
Het bouwen van een parkeervoorziening op eigen erf kan tot gevolg hebben dat hierdoor (vanwege de noodzakelijke op-/inrit) openbare parkeerplaatsen zouden komen te vervallen. Zeker in gebieden waar nu reeds een grote parkeerdruk aanwezig is, moet dit worden voorkomen. Anderzijds kan een bouwinitiatief door zijn situering op het erf tot gevolg hebben dat de parkeervoorziening op eigen erf niet meer bereikbaar is. Ook dat moet worden voorkomen;

Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.

6.2.2 Bedrijventerrein

De bestemming 'Bedrijventerrein' is toegekend aan de gronden van Nutricia. Omdat de bestemming 'Bedrijventerrein volledig bestaat uit het bedrijventerrein van Nutricia is in het plan geen milieuzonering opgesteld en is er geen algemene toelaatbaarheid voor bedrijfsactiviteiten opgenomen (zie ook paragraaf 5.7). Daarmee zou de vestiging van diverse soorten bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn en dat is op dit bedrijventerrein niet gewenst.

Aangezien het bedrijf niet voldoet aan de richtafstanden in het kader van de milieuzonering is ter plaatse een maatbestemming opgenomen door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - nutricia'.

Ter plaatse van de ammoniak koelinstallatie die onder het Bevi valt is de functieaanduiding 'risicovolle inrichting' opgenomen (zie ook paragraaf 5.8).

Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd in het bouwvlak. Op de plankaart is de maximale bouwhoogte vastgelegd. Deze bouwhoogten zijn in paragraaf 4.3 reeds aan de orde gekomen. Binnen het bouwvlak geldt een bebouwingspercentage van maximaal 80 %.

In de regels zijn tot slot een aantal vormen van gebruik specifiek als strijdig aangeduid.

6.2.3 Groen

De bestemming Groen is bedoeld voor groenvoorzieningen, langzaamverkeersroutes, sport- en speelvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen die van wijkoverstijgend c.q. lokaal belang zijn en die een belangrijke functie in de oriëntatie hebben. Daarnaast is beweiding door middel van dieren mogelijk binnen de bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan, wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2.4 Kantoor

Het kantoorpand op het perceel Eerste Stationsstraat 185 is bestemd als 'Kantoor'.

6.2.5 Water

De bestemming Water geldt voor de watergang in het zuiden van het plangebied. Er mogen uitsluitend andere bouwwerken van geringe omvang worden gerealiseerd.

Om de vrije doorvaart te garanderen is voor bruggen en andere oeververbindingen een minimale vrije doorvaarhoogte verplicht gesteld van 1,25 m, ten opzichte van het gemiddeld waterpeil ter plaatse.

6.2.6 Dubbelbestemmingen

6.3 Algemene Regels

6.3.1 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

6.3.2 Algemene aanduidingsregels

Over een deel van het plangebied ligt de geluidzone van het industrieterrein Nutricia. Binnen deze zone is het verboden om nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen, andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen) te realiseren.

In de regels is ten behoeve van de uitbreiding van bestaande geluidgevoelige objecten een afwijkingsmogelijkheid opgenomen. Als voorwaarde is opgenomen dat uit onderzoek dient te blijken dat voor wat betreft de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder.

6.3.3 Algemene afwijkingsregels

6.3.4 Overige regels

6.4 Overgangs- En Slotregels

6.4.1 Overgangsrecht

Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.

6.4.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Uitvoerbaarheid

7.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)

Het betreft een reguliere bestemmingsplanherziening op gronden die geen eigendom zijn van de gemeente, waarbij voor de gemeente geen extra kosten zijn voorzien zodat een exploitatieplan achterwege kan worden gelaten.

7.1.2 Economische uitvoerbaarheid

De beoogde herontwikkeling op het terrein van Nutricia komt ten laste van Nutricia N.V. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

7.1.3 Planschaderisico

Eventuele planschaderisco's zijn onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er naar verwachting geen sprake is van planschade. Verwezen wordt naar de bijlage.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De voorbereiding van het bestemmingsplan is aangekondigd in een publicatie als bedoeld in 1.3.1. Bro. Er is geen mogelijkheid verleend voor inspraak, omdat het bestemmingsplan geen voor de omgeving ingrijpende ontwikkelingen mogelijk maakt.

Over het concept-ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.1.1 Bro overleg plaatsgevonden. In dat kader is het concept-ontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de verschillende overheden en instanties.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens met ingang van 14 juni 2013 gedurende zes weken ter inzage gelegen met de mogelijkheid van het indienen van zienswijzen. Op 11 juli heeft een gemeentelijke bijeenkomst plaatsgevonden waarbij het ontwerpbestemmingsplan kon worden ingezien en waarop toelichting kon worden gevraagd. Er is op 18 juni 2013 een zienswijze ingediend door Dunea.De zienswijze is betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad (zie bijlage).

Hoofdstuk 8 Handhaving

Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.

Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.

Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.

De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Nutricia

Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek Nutricia

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Gerard Doustraat Nutricia

Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek Gerard Doustraat Nutricia

Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 3 Akoestisch onderzoek

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 4 Luchtkwaliteitsonderzoek

Bijlage 5 Geuronderzoek Afvalwaterzuivering Nutricia Zoetermeer 21 September 2011

Bijlage 5 Geuronderzoek afvalwaterzuivering Nutricia Zoetermeer 21 september 2011

Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid Nutricia

Bijlage 6 Quickscan Externe Veiligheid Nutricia

Bijlage 7 Onderzoek Externe Veiligheid - Ammoniak Koelinstallatie

Bijlage 7 Onderzoek externe veiligheid - ammoniak koelinstallatie

Bijlage 8 Notitie Groepsrisico A12 Zoetermeer

Bijlage 8 Notitie groepsrisico A12 Zoetermeer

Bijlage 9 Quickscan Flora En Fauna Nutricia Te Zoetermeer Van 27 Oktober 2011

Bijlage 9 Quickscan flora en fauna Nutricia te Zoetermeer van 27 oktober 2011

Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek Bsr

Bijlage 10 Natuurwaardenonderzoek bSR

Bijlage 11 Risicoanalyse Planschade

Bijlage 11 Risicoanalyse planschade