Innovatiefabriek
Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer
Vastgesteld op 03-02-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.2 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.3 antennedrager
een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.4 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.6 bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan-huis-verbonden) beroep of bedrijf, winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine, toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.
1.8 begane grond
bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.
1.9 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.18 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.19 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.20 dove gevel
een bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een karakteristieke geluidswering – conform NEN5077 – die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB (ingeval van wegverkeerslawaai) en 35 dB(A) (ingeval van industrielawaai), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij wijze van uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits die delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.23 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24 horeca
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De verschillende vormen van horeca, die vallen onder dit bestemmingsplan zijn beschreven in de Bijlage 2.
1.25 kantoor
een ruimte die door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie. Ondergeschikte cursusvoorzieningen en congres- en vergaderaccommodaties behoren hier ook toe.
1.26 kinderdagverblijf
het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
1.27 kunstwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.28 nutsvoorziening
voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.
1.29 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.30 peil
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
de hoogte van die weg, langzaamverkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang; - b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk; - c. in overige gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.
1.31 plan
het bestemmingsplan Innovatiefabriek als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0637.BP00039-0003 van de gemeente Zoetermeer.
1.32 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.33 risicovolle inrichting
- 1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- 2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen.
1.34 roaming
het gebruikmaken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators/providers.
1.35 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.36 site sharing
het gezamenlijk door twee of meer operators/providers gebruikmaken van een antenne-installatie.
1.37 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 inhoud
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 vloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).
2.6 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven, tot en met categorie 3.1 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
- b. kantoor;
- c. horeca tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-activiteiten' voor ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak;
- d. onderwijs voor ten hoogste 4.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo);
- e. kinderdagverblijf voor ten hoogste 500 m² bedrijfsvloeroppervlakte (bvo);
met daaraan ondergeschikt:
- f. groenvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. reclameobjecten;
- l. speelvoorzieningen;
- m. vlaggenmasten en lichtmasten;
- n. water;
- o. wegen en paden;
met de daarbij behorende bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. waterberging;
- b. waterhuishouding;
- c. water- en oeverrecreatie;
- d. oververbindingen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. geluidoverdrachtbeperkende voorzieningen;
- f. groenvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. speelvoorzieningen
met de daarbij behorende bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van caravans, boten en overige zaken anders dan ten behoeve van de bestemming;
- b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- of opslagplaats voor normaal gebruik;
- c. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor horeca;
- d. het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van consumentenvuurwerk;
- e. het gebruik van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van raam- en straatprostitutie.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
- c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
- 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
- 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
- d. het bouwen van draagconstructies voor reclamedoeleinden en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 20 m;
- e. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m²;
- f. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40 m.
6.2 Voorzieningen voor telecommunicatie
6.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1 en 6.2 kan alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 9 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Innovatiefabriek.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied betreft het bestaande pand de Leeuwenbrink aan de Bleiswijkseweg 37 in Zoetermeer. Dit pand is gelegen op het bedrijventerrein dat ten noorden van de A12 ligt in het oosten van Zoetermeer. Op onderstaande figuur is de ligging van het pand weergegeven.
1.2 Aanleiding Planherziening
De academie ICT & Media Zoetermeer (onderdeel van de Haagse Hogeschool) heeft het voornemen om zich in het bestaande gebouw de Leeuwenbrink aan de Bleiswijkseweg te Zoetermeer te vestigen. De functie 'school' past niet binnen de huidige bestemming. Voor het mogelijk maken van de functie 'school' is een planherziening nodig.
De gemeente heeft verzocht in het bestemmingsplan tevens de functies horeca, kinderdagverblijf en vergaderruimten mogelijk te maken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening mogen deze functies niet los van elkaar gezien worden. In overleg met de gemeente wordt een bestemmingsplan opgesteld voor het gehele gebouw met een gemengde bestemming. Naast de bestaande kantoor-/bedrijfsfunctie worden de volgende functies mogelijk gemaakt (maximum):
functie | hoeveelheid |
onderwijs | 4.000 m² |
horeca | 10% bruto vloeroppervlak |
kinderdagverblijf | 500 m² |
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Dorp III' (vastgesteld 29 januari 1979) heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden I, II' gekregen. Op grond van het geldende bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd voor industrie- en handelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel, met daartoe nodige bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, andere bouwwerken en andere werken, zoals bedrijfsontsluitingswegen, opslag-, los- en laadplaatsen, parkeerplaatsen, erf en tuin.
In 1998 is een bouwaanvraag ingediend voor het veranderen van een margarinefabriek in een bedrijfsverzamelgebouw. Het bouwplan voldoet aan de bestemming Bedrijfsdoeleinden I, II uit het bestemmingsplan Dorp III. Het gebruik van kantoor is ruim geïnterpreteerd en voldoet aan de bebouwingscriteria, conform juridisch planologische toetsnota van 1 februari 1999. De bouwvergunning voor de 'verandering van een fabriek/kantoor in een bedrijfsverzamelgebouw' is afgegeven op 2 maart 1999.
Op 24 juni 2013 is het bestemmingsplan Kwadrant/Van Tuyll sportpark/Brinkhage/Lansinghage vastgesteld. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijventerrein gekregen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan tot en met categorie 3.1 van de in de bijlagen opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten.
De nieuwe functies (onderwijs, horeca en kinderdagverblijf) passen niet binnen de vigerende regeling. Met het opstellen van dit bestemmingsplan worden de nieuwe functies juridisch mogelijk gemaakt.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
Nota 'Anders omgaan met water' (2000)
In de Nota 'Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw' (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water, naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden, zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een 'watertoets' voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.
Ook in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met water. In paragraaf 5.5 is de watertoets opgenomen, waarbij ingegaan is op welke wijze compensatie van de toename van de verharding plaatsvindt door het toevoegen van oppervlaktewater.
Barro en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
- 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
- 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
- 4. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
- 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
- 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
- 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Besluit ruimtelijke ordening (2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER-ladder).
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De nieuwe bestemming wordt mogelijk gemaakt op verzoek van de nieuwe gebruiker. De huidige locatie van de hogeschool voldoet niet meer. De overige 'nieuwe' functies betreffen een verbreding van de reeds bestaande functies in het pand om leegstand te voorkomen. Het betreft transformatie van een bestaand bedrijfsverzamelgebouw binnen stedelijk gebied. De ontwikkeling betreft een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.
2.2 Provinciaal Beleid
Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'
Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de provinciale structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' vastgesteld. Op 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013 hebben Provinciale Staten de provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland', de Actualisering 2011 en Actualisering 2012.
In de structuurvisie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
In de Visie op Zuid-Holland is het provinciale belang geordend aan de hand van vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Eén van de doelstellingen van de hoofdopgave 'aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel' is het behouden en het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid. Met de hoofdopgave 'divers en samenhangend stedelijk netwerk' wordt ingezet op het concentreren van verstedelijking in en rond de steden van het stedelijk netwerk. Het stadsgewest Haaglanden (waartoe Zoetermeer behoort) is onderdeel van het stedelijk netwerk.
Bij de structuurvisie horen twee kaarten: de Functiekaart 2020 en de Kwaliteitskaart 2020. Op de Functiekaart is het plangebied aangeduid als 'bedrijventerrein'. De aanduiding 'bedrijventerrein' heeft betrekking op een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie bedrijvigheid, waaronder begrepen productie, transport en distributie, veilingen, nutsvoorzieningen evenals hieraan verbonden kantoorfuncties.
Op de Kwaliteitskaart 2020 is het plangebied grotendeels aangeduid als 'doorsnijdend spoor, verdichte stationsomgeving'. Voor het stedelijk gebied gelden speciale inpassingseisen. De stationsomgeving is een integraal onderdeel van de stad.
Verordening Ruimte 'Visie op Zuid-Holland'
De provinciale belangen aangegeven door vijf integrale opgaven, zoals opgenomen in de structuurvisie, zijn verankerd in de Verordening Ruimte 'Visie op Zuid-Holland' die net als de structuurvisie op 2 juli 2010 door Provinciale Staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Ook de Verordening Ruimte is gewijzigd en geactualiseerd op 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013 met de vaststelling door Provinciale Staten van respectievelijk de 1e Herziening van de provinciale Verordening en de Actualiseringen 2011 en 2012.
In deze verordening zijn regels opgenomen over de inhoud van bestemmingsplannen en de toelichting van bestemmingsplannen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn vooral artikel 2 (bebouwingscontour) en artikel 8 (Bedrijventerreinen) van belang.
Op grond van artikel 2 mag geen verstedelijking plaatsvinden buiten de bebouwingscontour zoals aangegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour van Zoetermeer.
Op grond van artikel 8 zijn er geen bedrijfswoningen op bedrijventerreinen toegestaan en moeten de bedrijven een zo hoog mogelijke milieucategorie hebben.
Per brief van 9 september 2013 hebben Gedeputeerde Staten ingestemd met het voorliggende bestemmingsplan.
Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie die is vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010.
Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn 16 topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.
Het plangebied ligt niet in een van deze topgebieden. Deze zijn dan ook niet relevant voor dit bestemmingsplan. Volgens de provinciale kaart van de Cultuurhistorische hoofdstructuur is de trefkans op archeologische sporen binnen het plangebied laag. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. In paragraaf 3.3 wordt nader op ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010
Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen opgenomen voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.
Het Visiedeel bevat de strategische integrale beleidsvisie voor groen, water en milieu.
Het Groendeel bevat het beleidskader voor het algemene groenbeleid, de biodiversiteit en gaat in op de programma's Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen In en Om de Stad (GIOS) en Vitaal Platteland.
Het Waterdeel gaat in op het waterbeleid in Zuid-Holland voor waterveiligheid, waterbeheersing, schoon water en grond- en drinkwater. Daarnaast komt de relatie tussen water en ruimtelijke ordening aan de orde.
Het Milieudeel gaat over gezond en veilig, energie en klimaat en economie en innovatie. Onderwerpen zijn: luchtkwaliteit, verzuring, geluidskwaliteit, externe veiligheid, lichthinder, mobiliteit en infrastructuur, luchtvaart, bodem- en grondwaterkwaliteit, energiebesparing, duurzame glastuinbouw en bedrijventerreinen en beheer van bouwgrondstoffen.
In dit plan is het plangebied als bedrijventerrein meegenomen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met eventueel te verwachten hinder voor omwonenden (zoals geluidshinder en verslechtering van de luchtkwaliteit). Door alleen bedrijven tot en met categorie 2 toe te staan, hoeft niet gevreesd te worden voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat (zie ook paragraaf 5.6 van deze plantoelichting). De ontwikkeling is daarom niet in strijd met dit beleidsplan.
Economische Beleidsvisie 2012 - 2015
De provincie Zuid-Holland heeft een Economische Beleidsvisie 2012 - 2015 laten opstellen. Daarin wordt aangegeven dat de vraag naar bedrijventerreinen daalt en dat daardoor ruimte ontstaat in de plancapaciteit.
Voor de regio Haaglanden bedraagt deze overcapaciteit 89 ha (tot 2020). Gemeenten moeten in REO-verband vraag en aanbod tegen elkaar afwegen zodat kwalitatief en kwantitatief een goede afstemming ontstaat. Verouderde en minder geschikte locaties komen in aanmerking voor transformatie. Transformatie heeft hier reeds plaatsgevonden. Dit past binnen de economische beleidsvisie. De huidige mogelijkheden van dit pand worden vergroot met dit bestemmingsplan.
2.3 Regionaal Beleid
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap zijn taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Waterplan Zoetermeer (2002)
Het Hoogheemraadschap heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de raad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4 van deze plantoelichting nader toegelicht.
Stadsgewest Haaglanden
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het 'Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020' (RSP) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water en groen.
Op kaart 1 'Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030' van het RSP is het plangebied aangewezen als 'Vitaal en intensief benut stedelijk gebied'. Naast deze aanduiding is tevens de aanduiding 'Kennisas' van toepassing op het plangebied.
2.4 Gemeentelijk Beleid
Stadsvisie 2030
De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.
Het plangebied ligt ten noorden van de aanduiding 'Ontwikkeling A12-zone'. Hier is hoogwaardige bedrijvigheid, wonen, voorzieningen en betere verkeersafwikkeling gewenst.
Het planvoornemen voorziet in hoogwaardige voorzieningen en sluit aan op opgave 8 (de A12-zone ontwikkelen van een hinderlijk tot een verbindend element).
Figuur 2.1 Kaart uit de Stadsvisie 2030
Stedelijk Beleidskader Economie (2011)
Op 10 januari 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument Stedelijk Beleidskader Economie vastgesteld. De lijn van het huidige economische beleid wordt doorgezet. Het beleid heeft drie doelstellingen:
- 1. het creëren van werkgelegenheid door middel van het aantrekken van nieuwe bedrijven voor Zoetermeer kansrijke sectoren, het stimuleren van (innovatieve) startende bedrijvigheid, het behouden van bestaande bedrijvigheid en het verbinden van onderwijs met het bedrijfsleven;
- 2. het realiseren van een aantrekkelijk, gevarieerd en duurzaam vestigingsmilieu voor bedrijven;
- 3. het aanbieden van een brede, kwalitatief goede en op de toekomstgerichte voorzieningenstructuur (leisure, horeca en detailhandel) in Zoetermeer.
Voor deze doelstellingen afzonderlijk zijn beleidsmaatregelen geformuleerd die in de periode 2010 tot en met 2014 uitgevoerd zullen gaan worden. Onderhavig bestemmingsplan sluit aan op de eerste doelstelling, het verbinden van onderwijs met het bedrijfsleven.
Transformatiestudie kantoorlocatie en functiemenging op bedrijventerreinen (2008)
In december 2008 heeft de gemeenteraad de Transformatiestudie kantoorlocaties en de studie Functiemenging op bedrijventerreinen vastgesteld. Uit de eerstgenoemde studie is gebleken dat er in de komende twintig jaar een aantal bestaande kantoorlocaties (met name in en rondom het centrum van Zoetermeer) in aanmerking kan komen voor transformatie naar een andere functie, zoals bijvoorbeeld een woonfunctie. Daarnaast is het een optie om op enkele nog te ontwikkelen kantoorlocaties toch voor een andere functie te kiezen. De daadwerkelijke mogelijkheden zullen afhangen van de financiële haalbaarheid, alsook de wensen en eisen die er op de verschillende locaties gelden op het gebied van lucht- en geluidskwaliteit.
De studie Functiemenging op bedrijventerreinen concludeert dat een woonfunctie op de bestaande bedrijventerreinen vaak moeilijk te realiseren is en ook niet wenselijk in verband met onder andere geluidshinder, stank- en verkeersoverlast. Binnen specifieke, kleine deelgebieden van de bestaande bedrijventerreinen kunnen daarentegen wel mogelijkheden ontstaan om gericht aantrekkelijke - en gewilde - bedrijfswoningen toe te voegen.
Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocatie Zoetermeer (2011)
Het Uitvoeringsplan Transformatie Kantoorlocaties Zoetermeer volgt op de Transformatiestudie en is in maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Uitvoeringsplan voorziet in een aanpak om op een verantwoorde manier aan de slag te gaan met het uitvoeren van de transformatieopgave. Het benoemt de maatregelen en acties die nodig zijn om als gemeente transformaties binnen de stad te stimuleren, faciliteren en in de komende jaren daadwerkelijk de gewenste resultaten te kunnen boeken.
In de transformatiestudie kantoren is de A12-zone als courante kantoorlocatie aangeduid. Transformatie naar onderwijs wordt genoemd als wenselijk. In de studie Functiemenging op bedrijventerreinen wordt met name ingezet op wonen. Ook is opgenomen dat overige functiemenging (met bijvoorbeeld kantoren) op locaties wenselijk is. In onderhavig plangebied is reeds sprake van functiemenging. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk dat meerdere functies worden toegestaan. Het planvoornemen past binnen de genoemde studies.
Horecanota (2004-2008)
De Horecanota (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2005) dient als kader voor het horecabeleid van de gemeente Zoetermeer. De nota omvat onder meer per horecasector een analyse van het aantal, de omvang en de situering van de horecavestigingen. Op basis daarvan is per sector aangegeven of er moet worden gestreefd naar groei, inkrimpen of handhaven van het aantal en/of omvang van het huidige aanbod. Tevens zijn aanbevelingen opgenomen over de meest aangewezen locaties waar een eventuele verdere groei zou moeten of kunnen plaatsvinden. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de projectgebieden en locaties zoals gedefinieerd in het beleidskader Leisure.
Onderhavig plangebied is aangeduid als bedrijfs- en kantoorgebied. Voor deze gebieden is het beleid voor de restaurantsector gericht op het op bepaalde plaatsen mogelijk maken van daghoreca. Het mogelijk maken van horeca binnen het plangebied is niet in strijd met de horecanota.
Hoogbouwvisie (2004)
De Hoogbouwvisie geeft antwoord op de vragen waar in de stad hoogbouw - gebouw van 30 m of hoger - mogelijk, gewenst of ongewenst is. In de visie zijn aan de verschillende zones, knooppunten en assen in de stad maximale bouwhoogten toegekend. De visie laat zich daarmee kenschetsen als een 'zoneringsplan' en is uitdrukkelijk geen locatieonderzoek. Dit betekent dat initiatieven voor hoogbouw - ook al is deze gesitueerd in de aangegeven zones en ook al wordt voldaan aan de opgenomen indicatieve maximale bouwhoogten - altijd moeten passen in een voor die locatie op te stellen stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan. De consequenties van hoogbouw voor de omgeving (onder andere windhinder, bezonning, uitzicht, privacy en zichtlijnen), moeten in deze planvormen aan de orde komen. In dit bestemmingsplan is geen hoogbouw voorzien.
Waterplan Zoetermeer (2002)
Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige Waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom, een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.
Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De Kaderrichtlijn Water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.
Lange duikers hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, omdat het water aan licht en lucht onttrokken wordt. Bovendien is het water in duikers niet zichtbaar. In het Waterplan wordt er dan ook naar gestreefd waterpartijen zoveel mogelijk via open water met elkaar te verbinden.
Nota Duurzaam Bouwen (2009)
De Nota Duurzaam Bouwen (vastgesteld door de gemeenteraad 21 september 2009) besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie dient uit te werken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denenmarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpen ambities gelden op energiebeleid.
Dit bestemmingsplan betreft een functiewijziging. De uitvoering van de nota Duurzaam Bouwen zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.
De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer (2003)
In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in een archeologisch monument de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Onderhavig bestemmingsplan is op de archeologische waardenkaart niet aangeduid als waardevol gebied.
Parkeerbeleid (2012)
Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.
Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer
De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels
In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.
De parkeernormen zijn gelieerd aan de bouwverordening. Bij de toetsing van bouwplannen dient altijd getoetst te worden aan de bouwverordening en daarmee aan de parkeernormen. In het nieuwe parkeerbeleid is een overgangsregeling opgenomen die, kort gezegd, bepaalt dat voor bouwplannen/initiatieven waarover reeds overeenstemming is met de gemeente, de parkeernormen uit 2005 van toepassing zijn.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
Omstreeks de jaren '30 stond er op deze locatie een boerderij. In 1966 moest de vestiging van Brinkers margarinefabriek uit het centrum van het snelgroeiende Zoetermeer verdwijnen. Het bedrijf werd verplaatst naar de Bleiswijkseweg in het buitengebied. Hier werd margarine geproduceerd onder de naam Leeuwenzegel en Wajang. De fabriek is in 1998 veranderd in een bedrijfsverzamelgebouw. De naam Leeuwenbrink verwijst dus naar de vroegere eigenaar. Sinds 2000/2001 is de Leeuwenbrink een ICT-bedrijvencentrum en wordt het ontwikkeld tot 'De Innovatiefabriek'.
3.2 Verkeer En Vervoer
3.2.1 Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Bleiswijkseweg. In westelijke richting sluit deze weg aan op de Oostweg. De Oostweg is een belangrijke stroomweg binnen de gemeente en geeft verbinding met de A12. In oostelijke richting sluit de Bleiswijkseweg via de Zoetermeerselaan aan op de N209. De Bleiswijkseweg is een gebiedsontsluitingsweg met een ontsluitende verkeersfunctie voor het gehele bedrijventerrein. Langs het plangebied is tevens de Werner von Siemensstraat gelegen, deze weg loopt over het bedrijventerrein en sluit aan op de Oostweg en Bleiswijkseweg. Door de ligging nabij deze wegen is het plangebied goed bereikbaar.
Duurzaam Veilig
Op basis van het concept 'Duurzaam Veilig' (1998) zijn de wegen in Zoetermeer in verschillende categorieën opgedeeld. De categorisering is gebaseerd op functie, verkeersintensiteiten, gebruik en vormgeving van de wegen. Door de categorisering te versterken kan de functionaliteit, vindbaarheid en herkenbaarheid van en in de wijk toenemen en daarmee ook de voorspelbaarheid (wat op een weg verwacht kan en mag worden). Hierdoor kan een duurzame basis gelegd worden voor een verkeersveilige wijk. De verschillende typen wegen zijn: stroomwegen, (intensieve/drukke en extensieve/rustige) gebiedsontsluitingswegen, en erftoegangswegen. In en nabij het plangebied zijn alle genoemde typen aanwezig:
- Stroomwegen
Stroomwegen zijn wegen die deel uitmaken van de hoofdwegenstructuur van Zoetermeer. De maximumsnelheid op stroomwegen bedraagt overwegend 70 km/h en op deeltrajecten 50 km/h. De dichtstbij het plangebied gelegen stroomweg is de Oostweg. - Intensieve/drukke gebiedsontsluitingswegen
Intensieve oftewel drukke gebiedsontsluitingswegen zijn wegen, die in intensiteit of in betekenis van dusdanig belang zijn, dat hierop in principe geen langzaam verkeer is toegelaten. De wegen hebben als functie de wijkdelen vlot bereikbaar te maken. Fietsers en voetgangers moeten gebruik maken van de naast de rijbaan gesitueerde en door markering gescheiden fietsstroken of vrijliggende fietspaden en voetpaden. Er is langs deze wegen bij voorkeur geen parkeergelegenheid op of naast de rijbaan aanwezig. Op de wegen geldt een maximumsnelheid van 50 km/h. De Bleiswijkseweg langs het plangebied is gecategoriseerd als een intensieve/drukke gebiedsontsluitingsweg. - Extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen
Deze wegen hebben tot doel woningen, winkels, voorzieningen en bedrijven bereikbaar te houden. Langs het plangebied is de Werner von Siemensstraat gecategoriseerd als extensieve/rustige gebiedsontsluitingsweg. In principe dienen langzaamverkeersstromen ook op deze gebiedsontsluitingswegen te beschikken over vrijliggende fiets- en voetpaden of fietsstroken. Op de extensieve/rustige gebiedsontsluitingswegen geldt een maximale snelheid van 50 km/h.
3.2.2 Langzaam verkeer
Fietsverkeer
In Zoetermeer worden de volgende netwerken onderscheiden op basis van functie, vormgeving en gebruik (Fietsplan Zoetermeer, februari 1998):
- regionaal fietsnetwerk;
- hoofdnetwerk;
- verbindend fietsnetwerk;
- verbindend fietsnetwerk plus.
Nabij het plangebied loopt een fietsroute welke onderdeel is van het hoofdnetwerk voor fietsers in Zoetermeer. Het betreft de fietsroute via de Zoetermeerselaan/Bleiswijkseweg langs het plangebied. Aan de zuidzijde van het plangebied bevindt zich een belangrijke fietsroute uit het hoofdnetwerk parallel aan de A12 (noordzijde) welke onderdeel vormt van de fietssnelweg tussen Gouda en Den Haag. Deze fietsroute heeft, naast een belangrijke functie voor het fietsverkeer in Zoetermeer, tevens een belangrijke regionale functie. Vanaf het hoofdnetwerk kan geheel Zoetermeer goed bereikt worden via het netwerk van verbindende fietspaden en -routes enerzijds en kan het plangebied goed bereikt worden vanuit geheel Zoetermeer. Het plangebied is vanwege zijn centrale ligging aan het hoofdnetwerk voor de fiets goed bereikbaar voor het fietsverkeer.
Voetgangers
De voetpadenstructuur ligt parallel aan de fietspadenstructuur. Langs de meeste wegen zijn voetpaden aanwezig. Ook kunnen voetgangers net als de fietsers de A12 ongelijkvloers kruisen via de tunnels voor langzaam verkeer onder de A12 nabij de Rokkeveenseweg. Het plangebied is voor voetgangers goed bereikbaar.
3.2.3 Openbaar vervoer
Treinvervoer
De spoorlijn Den Haag-Gouda ontsluit Zoetermeer via twee treinstations. Het treinstation Zoetermeer-Oost is gelegen op circa 2 km loopafstand van het plangebied. Hier halteren treinen die verbinding geven met Den Haag en Gouda waar kan worden overgestapt op het landelijke spoorwegennet richting Utrecht, Rotterdam en Amsterdam. Het plangebied is redelijk ontsloten door het treinvervoer vanwege de aanwezigheid van een treinstation op redelijke loopafstand.
RandstadRail
De stad Zoetermeer kenmerkt zich door een hoogwaardig netwerk van sneltramverbindingen welke onderdeel vormen van RandstadRail. Lijn 3 en 4 van Randstadrail rijden van Zoetermeer naar Den Haag. Op de halte Leidschenveen kan overgestapt worden op de lijn naar Rotterdam. In Zoetermeer rijdt lijn 3 over de 'krakeling'. Lijn 4 rijdt naar Oosterheem. Op zowel de 'krakeling' als de tak naar Oosterheem is de frequentie hoog.
De zuidelijke lus van de 'krakeling' van RandstadRail loopt, op redelijke afstand (3 km), ten westen van het plangebied. Hier bevindt zich aan de Van Stolberglaan de Randstadrailhalte 'Delftsewallen'. Vanuit het plangebied is deze Randstadrailhalte fietsend redelijk bereikbaar.
Busvervoer
Ter hoogte van het plangebied zijn langs de Bleiswijkseweg bushaltes gelegen. De hier halterende openbaarvervoersdiensten geven verbinding in de richtingen Berkel en Rodenrijs-Zoetermeer Centrum West en Gouda-Zoetermeer. Langs de Werner von Siemensstraat halteren de openbaarvervoersdiensten in de richtingen Alphen aan de Rijn en Krimpen aan den IJssel.
Deeltaxi vervoer
Het regiotaxivervoer verzorgt het vervoer van deur tot deur van en naar iedere bestemming in Haaglanden. De regiotaxi komt daar waar het gewone openbaar vervoer niet komt, waardoor met de regiotaxi het plangebied wordt ontsloten.
De treintaxi verzorgt het vervoer van en naar NS-station Zoetermeer op de lijn Den Haag-Utrecht.
3.2.4 Parkeren
De gemeentelijke parkeernormen van Zoetermeer zijn vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels' (Gemeente Zoetermeer, juni 2012). Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van deze normen. Voor horeca is uitgegaan van de norm 'restaurant in de rest van Zoetermeer'.
Voor beroepsonderwijs kent de gemeente de norm 'beroepsonderwijs dag' (MBO, ROC, WO of HBO). Deze parkeervraag wordt bepaald aan de hand van het aantal leslokalen en collegezalen. Deze eenheden zijn echter niet goed toepasbaar op de Haagse Hogeschool. Er zijn bijvoorbeeld veel kleinere projectruimten waar studenten met 4 tot 6 personen werken aan een project. Het is de vraag of deze ruimten moeten worden aangemerkt als leslokaal en zo niet, hoe deze dan wel in de parkeerbehoefte moeten worden meegenomen. Om deze reden wordt derhalve uitgegaan van landelijke parkeerkencijfers die gelden voor hogescholen (CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Deze kencijfers gaan uit van het aantal studenten dat op een hogeschool onderwijs volgt. Op basis van het type ontwikkeling en het gebiedstype waarbinnen de ontwikkeling ligt, kan dit kencijfer bepaald worden. Zoetermeer behoort volgens het CBS tot het sterk stedelijke gebied en de locatie valt binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.
Binnen deze kencijfers is rekening gehouden met het parkeren door studenten alsmede het parkeren door personeel. Om het aantal m² van het beroepsonderwijs (4.000 m²) om te rekenen naar het aantal studenten, is gebruikgemaakt van informatie uit publicatie 272 van CROW. Hierin is beschreven dat een hogeschool 21,8 studenten per 100 m² bvo heeft. Dit betekent in onderhavige situatie 872 studenten.
Voor het omrekenen van het oppervlak van het kinderdagverblijf (500 m²) naar arbeidsplaatsen en leerlingen is eveneens van CROW-publicatie 272 gebruikgemaakt. Hierin is beschreven dat een groep 88 m² bvo in gebruik heeft. Dit betekent 6 groepen. Een groep bestaat uit 16 kinderen en 3 medewerkers. In onderhavige situatie gaat het dan om 18 medewerkers/arbeidsplaatsen en 96 kinderen/leerlingen.
In onderstaande tabel is aan de hand van de normen en eenheden de parkeerbehoefte voor de verschillende functies berekend.
Tabel 3.1 Berekening parkeerbehoefte
parkeernorm | parkeerbehoefte | ||||||
min. | max. | min. | max. | ||||
kantoren | 5860 | m² bvo | 1,5 | 3 | per 100 m² bvo | 88 | 176 |
horeca | 1360 | m² bvo | 12 | 14 | per 100 m² bvo | 163 | 190 |
beroepsonderwijs | 872 | leerlingen | 7,5 | 11,5 | per 100 leerlingen | 66 | 101 |
kinderdagverblijf | 18 | arbeidsplaatsen | 0,6 | 1 | per arbeidsplaats | 11 | 18 |
kiss & ride | 96 | leerlingen | 5,5 | 8 | per 100 leerlingen | 5 | 8 |
333 | 493 |
Aangezien een combinatie van verschillende functies gerealiseerd zal worden, is gekeken naar de momenten in de week waarop per functie de parkeervraag zich voordoet. Hierbij is gebruikgemaakt van de aanwezigheidspercentages zoals opgenomen in bijlage 2 van de 'Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels' van de gemeente Zoetermeer.
Tabel 3.2 Berekening parkeerbehoefte minimaal
werkdag | koop | zaterdag | zaterdag | zondag | |||
overdag | middag | avond | avond | middag | avond | middag | |
kantoren | 88 | 88 | 4 | 9 | 4 | ||
horeca | 49 | 65 | 147 | 155 | 114 | 163 | 65 |
beroepsonderwijs | 66 | 66 | |||||
kinderdagverblijf | 16 | 16 | |||||
219 | 235 | 151 | 164 | 119 | 163 | 65 |
Tabel 3.3 Berekening parkeerbehoefte maximaal
werkdag | koop | zaterdag | zaterdag | zondag | |||
overdag | middag | avond | avond | middag | avond | middag | |
kantoren | 176 | 176 | 9 | 18 | 9 | ||
horeca | 57 | 76 | 171 | 181 | 133 | 190 | 76 |
beroepsonderwijs | 101 | 101 | |||||
kinderdagverblijf | 26 | 26 | |||||
360 | 379 | 180 | 198 | 142 | 190 | 76 |
Uit bovenstaande tabellen kan geconcludeerd worden dat de werkdagmiddag maatgevend is voor de parkeerbehoefte. De minimale parkeervraag bedraagt dan 235 parkeerplaatsen en de maximale parkeervraag 379 parkeerplaatsen.
Gezien de goede bereikbaarheid van de school met de bus (richting trein en Randstadrail) en fiets, is het uitgangspunt dat voldoende alternatieve vervoerswijzen naast de auto aanwezig zijn. Daarom wordt aangesloten bij de minimale parkeervraag van 235 parkeerplaatsen.
Op het parkeerterrein zijn 213 eigen parkeerplaatsen aanwezig. Het parkeerterrein biedt onvoldoende ruimte om aan de parkeervraag te kunnen voldoen. Er dienen nog 22 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden om in de parkeerbehoefte te voorzien. Deze parkeerplaatsen dienen aangelegd te zijn op het moment dat de Haagse Hogeschool gaat uitbreiden en de volledige 4.000 m2 in gebruik neemt. Zolang de Haagse Hogeschool 2.000 m2 in gebruik neemt van het pand, zijn er voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein aanwezig.
3.2.5 Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie is bepaald aan de hand van kencijfers uit CROW-publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Hierbij is uitgegaan van een ligging in het gebiedstype 'rest bebouwde kom' in een sterk stedelijke omgeving. Voor de kantoren is uitgegaan van 'kantoren met baliefunctie' en voor beroepsonderwijs van 'hogeschool'. Voor horeca zijn geen kencijfers om de verkeersgeneratie te berekenen. Hierbij is gebruikgemaakt van de berekende parkeerbehoefte en een turnover van 3. Een turnover is het aantal maal dat een parkeerplaats per etmaal bezet is. De verkeersgeneratie van het kinderdagverblijf is inclusief kiss & ride.
Tabel 3.4 Berekening verkeersgeneratie huidige situatie
kencijfer | verkeersgeneratie | ||||||
min. | max. | min. | max. | ||||
kantoren | 13.600 | m²bvo | 9,4 | 11,8 | per 100 m² bvo | 1.278 | 1.605 |
1.278 | 1.605 |
Tabel 3.5 Berekening verkeersgeneratie toekomstige situatie
kencijfer | verkeersgeneratie | ||||||
min. | max. | min. | max. | ||||
kantoren | 5.860 | m²bvo | 9,4 | 11,8 | per 100 m² bvo | 551 | 691 |
horeca | 978 | 1.140 | |||||
beroeps onderwijs | 872 | studenten | 11,3 | 17,3 | per 100 studenten | 99 | 151 |
kinderdagverblijf | 500 | m² bvo | 28,7 | 33,7 | per 100 m²bvo | 144 | 169 |
1.771 | 21.51 |
Net als bij de parkeerbehoefte, kan worden uitgegaan van de minimale verkeersgeneratie. Dit betekent dat ten gevolge van de ontwikkeling de verkeersgeneratie zal toenemen van 1.278 naar 1.771 mvt/etmaal. Dit is een toename van 493 mvt/etmaal.
Uit het gemeentelijk verkeersmodel blijkt dat de intensiteit op de Bleiswijkseweg in de huidige situatie circa 6.100 mvt/weekdagetmaal bedraagt. Inclusief het extra verkeer zal de intensiteit toenemen tot 6.600 mvt/etmaal. Een dergelijke intensiteit is nog goed af te wikkelen op de Bleiswijkseweg.
3.2.6 Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied voor de verschillende vervoerswijzen is redelijk tot goed te noemen. De nieuwe ontwikkeling leidt niet tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren dienen nog 22 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden om in de eigen parkeerbehoefte te voorzien.
3.3 Cultuurhistorie En Archeologie
In augustus 2003 is in Zoetermeer een aantal archeologisch waardevolle vindplaatsen aangewezen, binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen archeologische waarden verwacht.
In het plangebied zijn (geen) gemeentelijke en/of rijksmonumenten te vinden. Het monumentenbeleid richt zich op de bescherming van individuele panden van voor 1945.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 De Innovatiefabriek
'De Innovatiefabriek' is het concept waarin communityvorming rondom het ict-innovatiecluster centraal staat. 'De Innovatiefabriek' stimuleert kennisontwikkeling, kennisuitwisseling en samenwerking tussen innovatieve ICT-bedrijven onderling en ICT-onderwijs. 'De Innovatiefabriek' faciliteert dit door zowel een fysieke ontmoetingsplaats te creëren (Community Space) als verschillende diensten en producten aan te bieden (Creative Community). De juiste samenhang tussen de Creative Space en de Creative Community creëert de optimale omgeving om te vernieuwen en verbinden. Het concept creëert tevens gunstige voorwaarden voor starters uit de creatieve sector waardoor zij eenvoudiger een eigen bedrijf kunnen beginnen.
Community Space
De Community Space is fysieke ruimte waar het ICT-bedrijfsleven en het onderwijs elkaar kunnen ontmoeten. Deze gemeenschappelijke ontmoetingsplek, bestaande uit een horecagelegenheid, vergaderruimtes, een 3D en Gaming Lab en flexplekken, bevindt zich in de Innovatiefabriek waar de ICT-bedrijven en de Academie gevestigd zijn. De Innovatiefabriek krijgt vorm in het bestaand (leegstaand) bedrijfsverzamelgebouw 'De Leeuwenbrink'.
Creative Community
De Creative Community zijn de diensten en producten rondom het tot stand brengen van kennisontwikkeling, kennisoverdracht en samenwerking tussen de bedrijven en het onderwijs. De Creative Community verzorgt onder andere kennisbijeenkomsten, brengt partijen met elkaar in contact, faciliteert online platforms en ondersteunt de startende ondernemers.
4.2 Doelstellingen
Betere aansluiting onderwijs bedrijfsleven
Door het fysiek samenbrengen van onderwijs en bedrijfsleven wordt zowel het samenwerken als het delen van kennis gestimuleerd. De docenten hebben direct contact met de praktijkomgeving waardoor de theorie beter kan worden afgestemd op actuele ontwikkelingen. Ook de drempel voor het bedrijfsleven om stageplaatsen of gastcolleges aan te bieden wordt verlaagd. De kennis en vaardigheden van de afgestudeerde student zijn hierdoor beter afgestemd op de behoefte van het bedrijfsleven.
Stimulering innovatie
Het samenbrengen van de Academie en de verschillende bedrijven stimuleert innovatie in de sector. Door de korte communicatielijnen tussen de bedrijven en het onderwijs wordt het proces geoptimaliseerd van kennis ontwikkelen tot het daadwerkelijk toepassen van de kennis. Ook de frisse kijk van de jonge studenten op de bestaande problematiek van de bedrijven werkt prikkelend.
Stimulering ondernemerschap
Kleine bedrijven zijn in een belangrijke mate bepalend voor de innovatiekracht van een regio. Door gunstige voorwaarden te creëren voor starters wil de gemeente nieuwe bedrijvigheid stimuleren. Ook de synergie tussen de student-incubator Enter-priZe en de ondernemersfaciliteiten moet het starten van een onderneming door studenten makkelijker maken.
Stimulering van de regionale ontwikkeling
De Innovatiefabriek zal bijdragen aan de economische structuurversterking van de Zoetermeerse regio. Het faciliteren van nieuwe, innovatieve bedrijvigheid zal de kans op succesvolle doorgroei verhogen en aldus structurele werkgelegenheid in de Haagse regio borgen. Tevens zal de aantrekkingskracht van de regio door de aanwezigheid van een hightech, creative hot-spot verhoogd worden, hetgeen het algehele vestigingsklimaat ten goede komt. Voor verdergaande synergie kunnen voorts verdiepings- en samenwerkingsverbanden opgezet worden met regionale kennisinstellingen en lectoraten, vergelijkbare (maar conceptueel verschillende) initiatieven (vb. Caballero Fabriek) en bedrijfsleven.
Creëren werkgelegenheid
De verwachte werkgelegenheid in de Innovatiefabriek is circa 400 arbeidsplaatsen. Daarbij ontstaat er, als gevolg van het grote aantal startende ondernemers in de Innovatiefabriek, ook een toename van arbeidsplaatsen in de omgeving. Door de ondersteuning van 'De Innovatiefabriek' groeien de starters in het aantal werknemers waardoor zij genoodzaakt zijn de startersbedrijfsruimte in de Innovatiefabriek te verlaten en zich in de nabije omgeving te vestigen. Nieuwe starters kunnen zich vervolgens vestigen in de vrijgekomen ruimte. Daarnaast is de verwachting dat er een spin-off effect zal optreden. Met het activeren van een leegstaand gebouw op het bedrijventerrein wordt het vestigingsklimaat rondom de Innovatiefabriek versterkt. Hierdoor zullen ook nieuwe bedrijven aangetrokken worden die weer werkgelegenheid creëren.
Hernieuwde impuls aan een bestaand bedrijventerrein
De Leeuwenbrink staat al enige tijd gedeeltelijk leeg. Het gebouw ligt in de 'Siemens Sustainability and Innovation Campus Zoetermeer'. De Siemens Campus bestaat inmiddels 20 jaar. Naast Siemens Nederland zijn de volgende bedrijven gevestigd op de Campus:
- Teleplan;
- Nokia Siemens Networks;
- Atos.
Daarnaast heeft het terrein van de Campus nog ontwikkelingscapaciteit. De Campus grenst aan het leisuregebied 'Van Tuyllpark' met onder andere Dutchwater Dreams en Silverdome.
Het bedrijventerrein rondom de Innovatiefabriek grenst aan het geplande vervoersknooppunt Bleizo. Indien Bleizo wordt gerealiseerd levert dat een belangrijke bijdrage aan de bereikbaarheid van de Randstad. P+R-faciliteiten zorgen voor een snelle overstap van auto naar openbaar vervoer: trein, Randstadrail en bussen.
Bleizo zal fungeren als trekker voor nieuwe economische ontwikkelingen, zoals kantoren, hoogwaardige innovatieve bedrijven, uitbreiding van leisure in aansluiting op het Van Tuyllpark naast woon-werk units en short-stay verblijven.
4.3 Nieuwe Ontwikkelingen
De nieuwe ontwikkeling in dit bestemmingsplan betreft een (interne) functiewijziging. De bestaande functie bedrijfsverzamelgebouw wordt aangepast in een gemengde functie. De volgende functies worden toegevoegd aan de reeds bestaande functies (kantoor en bedrijven).
functie | hoeveelheid |
onderwijs | 4.000 m² |
horeca | 10% bruto vloeroppervlak |
kinderdagverblijf | 500 m² |
Binnen het pand zullen vergader- en congresruimtes een grotere rol krijgen. Vergader- en congresruimte passen binnen de huidige functies en worden in de regels niet expliciet opgenomen.
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Strategische Milieubeoordeling
Er zijn twee Europese richtlijnen met betrekking tot het instrument milieueffectrapportage. Ten eerste de m.e.r.-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG, Pb. EG 1985 L 175, pp. 42 e.v., zoals herzien middels Richtlijn 97/11/EEG, Pb. EG 1997 L 73, pp. 5 e.v., Richtlijn 2003/35/EG, Pb. EG 2003 L 156, pp. 17 e.v. en Richtlijn 2009/31/EG, Pb. EG 2009 L 120, p. 5 e.v.) en ten tweede de smb-richtlijn (Richtlijn 2001/42/EG, Pb. EG 2001 L 197, pp. 30 e.v.). Beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse m.e.r.-regelgeving die grotendeels is vervat in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.; tot 1 april 2011 werd deze algemene maatregel van bestuur aangeduid als het Besluit m.e.r. 1994). Ingevolge het Besluit m.e.r. kan de mer-(beoordelings)plicht voor bepaalde activiteiten verbonden zijn aan de vaststelling van een bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft gedeeltelijk een conserverend karakter. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een aantal functiewijzigingen. Deze functiewijzigingen zijn niet als activiteit genoemd in kolommen C en D van het Besluit m.e.r. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Het opstellen van een mer-beoordeling of MER is dan ook niet noodzakelijk.
5.2 Geluidshinder
De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidshinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische inrichtingen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.
Verplicht akoestisch onderzoek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidsnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan.. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand, heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.
Zonering
Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.
Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van een Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.
De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.
Hogere waarde procedure
Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijvoorbeeld geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijvoorbeeld extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.
5.2.1 Wegverkeerslawaai
Binnen het plangebied worden een kantoor, horeca, schoolgebouw en kinderdagverblijf mogelijk gemaakt. Voor de geluidsgevoelige functies (onderwijsgebouw en een kinderdagverblijf) dient op grond van de Wet geluidhinder (Wgh), indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de wegen A12, Oostweg, Bleiswijkseweg en Werner von Siemensstraat. Akoestisch onderzoek is dan ook uitgevoerd, zie bijlage 1.
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten gevolge van het verkeer op de A12, de Oostweg, de Bleiswijkseweg en de Werner von Siemensstraat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Ten gevolge van de rijksweg A12 wordt zelfs de maximale ontheffingswaarde van 53 dB overschreden. Deze overschrijding komt voor op delen van de gevel aan de zijde van de A12. Hier is het realiseren van geluidsgevoelige functies niet zonder meer mogelijk. In de regels is daarom opgenomen dat de functies kinderdagverblijf en onderwijs niet zijn toegestaan vanaf de vierde verdieping. In afwijking van deze regel is het gebruik van de overige verdiepingen voor kinderdagverblijf en onderwijs wel toegestaan, indien de gevel gericht op de A12 (bestaande uit drie afzonderlijke gevels) vanaf de vierde verdieping wordt uitgevoerd als dove gevel.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bovenstaande gebruiksverbod om buiten de bestaande bebouwingscontouren, dan wel om zonder een dove gevel vanaf de vierde verdieping een kinderdagverblijf en onderwijs toe te staan mits uit akoestisch onderzoek blijkt dat aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan.
Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai op de A12, de Oostweg, de Bleiswijkseweg en de Werner von Siemensstraat, zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen bekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. De gecumuleerde geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 60 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh en staat het vaststellen van hogere waarden niet in de weg.
Er dient dan ook een Besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 5.1.
Tabel 5.1 Ontheffingswaarden
Functie | ontheffingswaarde (dB) | bron | |
Schoolgebouw | 53 dB | A12 | |
50 dB | Oostweg | ||
54 dB | Bleiswijkseweg | ||
50 dB | Werner von Siemensstraat | ||
Kinderdagverblijf | 53 dB | A12 | |
50 dB | Oostweg | ||
54 dB | Bleiswijkseweg | ||
50 dB | Werner von Siemensstraat |
5.2.2 Railverkeerslawaai
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van de spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.
5.2.3 Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een gezoneerd industrieterrein volgens de Wet geluidhinder. Voor de overige inrichtingen rondom het plangebied is de geluidsuitstraling geregeld middels de Wet milieubeheer. Dit levert geen belemmering op bij de verblijfsgebieden binnen het plangebied.
5.2.4 Luchtvaartlawaai
Zoetermeer ligt niet binnen een zone van een vliegveld.
5.3 Bodemkwaliteit
Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk. Hiertoe dient bodemonderzoek te worden verricht.
5.3.1 Bodemonderzoek
In dit kader vereist de provincie in ieder geval:
- inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
- inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
- inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.
Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en expoloitatietechnische zin.
In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. Bij noodzakelijke sanering dient te worden voldaan aan de provinciale Nota 'Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid'.
Conform de gegevens van de gemeente blijkt dat het plangebied ingedeeld is in zone G1. Dit betekend dat de bodem over het algemeen niet tot plaatselijk licht verontreinigd is. De ontwikkeling betreft het wijzigingen van de functie van een bestaand gebouw. Het huidige gebouw zal gebruikt worden voor kantoren, horeca, educatie en kinderopvang. In de huidige situatie is dit alleen kantoor en kinderopvang. Gezien de staat van de bodem en de beperkte invloed van de wijziging wordt een nader bodemonderzoek niet noodzakelijke geacht.
5.3.2 Conclusies
De bodem is over het algemeen niet tot plaatselijk licht verontreinigd en de ontwikkeling blijft beperkt tot het wijzigingen van de functie van een bestaand gebouw. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Luchtkwaliteitseisen
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 4. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 5. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de ontwikkeling van 'gevoelige bestemmingen', zoals een school en een kinderdagverblijf, in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen beperkt. Wanneer de grenswaarden voor fijn stof en stikstofoxide (dreigen te) worden overschreden binnen een zone van 300 m rond rijkswegen en 50 m rond provinciale wegen, mag het aantal blootgestelden als gevolg van een ontwikkeling van een gevoelige bestemming niet toenemen. Voor bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Onderzoek
- Wet milieubeheer
In paragraaf 3.2.5 is de extra verkeersgeneratie berekent. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 493 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van 2,5%. Met behulp van de nibm-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 5.1 is de nibm-tool weergegeven.
Figuur 5.1 Nibm-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2011 als in 2020 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in Tabel 5.2 Met behulp van deze monitoringstool kunnen de rekenpunten per weg worden geselecteerd voor de exacte rekenresultaten.
Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2011 bedraagt 43,0 µg/m³ (Id: 765931) ten gevolge van de rijksweg A12 , voor fijn stof bedraagt dit maximaal 28,6 µg/m³ (Id: 125708)ten gevolge van de Oostweg en het maximaal aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor fijn stof bedraagt 26 (Id: 125708) ten gevolge van eveneens de Oostweg. In figuur 5.2 zijn de gebruikte rekenpunten voor het plangebied in 2011 weergegeven.
Figuur 5.2 Luchtkwaliteit 2011 o.b.v. NSL-monitoringstool.
Voor het jaar 2020 bedraagt het gehalte stikstofdioxide maximaal 28,6 µg/m³ (Id: 763982) ten gevolge van de rijksweg A12, voor fijn stof bedraagt dit 23,5 µg/m³ (Id: 126434) ten gevolge van de Oostweg en het maximale aantal overschrijdingsdagen van het 24-uursgemiddelde voor fijn stof bedraagt 13 µg/m³ (Id: 126434) ten gevolge van eveneens de Oostweg. In figuur 5.3 zijn de gebruikte rekenpunten voor het plangebied in 2020 weergegeven.
Figuur 5.3 Luchtkwaliteit 2020 o.b.v. NSL-monitoringstool.
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde hogeschool het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een school en een kinderdagverblijf mogelijk, een gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Deze functie is gelegen op meer dan 300 m van de rand van de rijksweg. De afstand van de afslag tot aan het plangebied bedraagt circa 280 m. Het verkeer wat echter afslaat op deze afslag is ondergeschikt aan de verkeersstroom op de rijksweg A12. Tevens blijkt uit voorgaande alinea dat ruimschoots aan de grenswaarden voldaan kan worden. Aanvullend onderzoek zal geen nieuwe inzichten geven, nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
- het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
- de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
- het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
- het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010–2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010–2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het pand de Leeuwenbrink aan de Bleiswijkseweg te Zoetermeer.
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt in de waterstaatkundige eenheid de Binnenwegse Polder met een vast peil van NAP -5,7 m. Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem een geheel vormt.
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Direct ten oosten van het plangebied is wel de hoofdwatergang Dwarstocht gelegen. Deze watergang behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gescheiden rioolstelsel. Een gescheiden rioolstelsel wil zeggen dat het regenwater van verharde oppervlakken via het schoonwaterriool afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater, terwijl het afvalwater via het vuilwaterriool afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit een interne functieverandering van het bestaande gebouw. De functie wordt gewijzigd van kantoor naar gemengd. Omdat de ontwikkeling slechts uit een interne functiewijziging bestaat, heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor het watersysteem ter plaatse. Daarnaast biedt het bestemmingsplan hierdoor weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst grootschaligere ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat toename van verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie zijn mogelijk. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse omdat de ontwikkeling slechts uit een interne functiewijziging bestaat.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.6.1 Begrip milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
5.6.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
5.6.3 Milieuzonering in het plan
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van de Innovatiefabriek. Binnen deze Innovatiefabriek zijn activiteiten toegestaan tot en met de maximale milieucategorie 3.1. Conform deze handreiking beschikken deze functies over een maximale richtafstand van 50 m. De dichtstbijzijnde woningen ten opzichte van de Innovatiefabriek zijn gelegen aan de Bleiswijkseweg 118a. Deze woning ligt op 137 m afstand van de Innovatiefabriek. Aan de richtafstanden wordt ruimschoots voldaan. Bovendien valt de Bleiswijkseweg onder gemengd gebied. Ter plaatse van de woning is derhalve een acceptabel woon- en leefklimaat. Van milieuhinder is geen sprake.
5.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Per bron verschilt het of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, dit hangt af van het specifieke toetsingskader (beleid/wetgeving).
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
- Vigerende circulaire
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Er geldt een verantwoordingsplicht voor het GR bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
De rekenvoorschriften waarmee rekening gehouden dient te worden bij berekeningen voor externe veiligheid zijn opgenomen in de Handleiding risicoanalyse transport (HART)
Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid
In 2013 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, is tevens een belemmeringenstrook aan de orde. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
In de nabije omgeving van de Innovatiefabriek zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noorden, westen en zuiden van de beoogde Innovatiefabriek is een hogedruk aardgasleiding gelegen, zie figuur 5.7 Het betreft de hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (W-539). Voor deze leiding is, conform de gegevens van de professionele risicokaart, sprake van een effectafstand van 100 m. De beoogde Innovatiefabriek ligt binnen de effectafstand van de leiding.
Ten oosten op ruim 500 m van de beoogde Innovatiefabriek is een CO2-leiding van NPM gelegen. De ligging ten opzichte van de beoogde Innovatiefabriek is eveneens weergegeven in figuur 5.4.
Figuur 5.4 Gasleidingen (links) en de CO2-leiding (rechts) in de nabije omgeving van de beoogde Innovatiefabriek
Hogedruk aardgasleidingen
De omzetting van een kantoorfunctie naar de beoogde Innovatiefabriek met de functies, school, kinderdagverblijf, conferentieruimte en horeca zorgt mogelijk voor een toename van de personendichtheid in het gebied en heeft daarmee mogelijk gevolgen voor de hoogte van het GR. Met behulp van een CAROLA-berekening is de hoogte van het GR na realisatie van de Innovatiefabriek berekend. De CAROLA-berekening is als bijlage 2 opgenomen. Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat het GR ook in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. Voor de exacte hoogte van het GR wordt verwezen naar de rapportage in bijlage 2. Met een beperkte verantwoording van het GR kan daarom volstaan worden. In dat kader wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio.
CO2-leiding
Daarnaast is ook een buisleiding voor de transport van CO2 aanwezig. Voor deze leiding is door de gemeente Zoetermeer een vrijwillige mer-beoordeling opgesteld. De conclusie van de concept vrijwillige mer-beoordeling is dat er geen bijzondere nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk (zie vrijwillige mer-beoordeling, bijlage 3). De leiding ligt ter plaatse van de kruising met de A12 bovengronds. Voor het overige deel ligt de leiding ondergronds. Voor het ondergrondse deel van de leiding geldt een PR-contour van 0 m. Ook het invloedsgebied bedraagt maximaal 5 m. Hiermee blijven de effecten van het ondergrondse deel van de CO2-leiding binnen de belemmeringenstrook van 5 m. Voor het bovengrondse deel van de leiding is de PR-contour 15 m. Deze PR-contour reikt niet tot het plangebied. Het invloedsgebied bedraagt volgens het RIVM 450 m. Als reactie op de mer-beoordeling heeft OCAP ook een berekening aangeleverd voor het bovengrondse deel van de leiding. Volgens deze berekening bedraagt het invloedsgebied 675 m. In een brief van 16 januari 2013 geeft het RIVM een reactie op deze berekening dat de verschillen tussen de berekeningen van het RIVM en OCAP verklaarbaar zijn. Het RIVM ziet echter, zonder een waardeoordeel te geven over de berekening van OCAP, geen aanleiding zijn eigen berekening te herzien (zie bijlage 4). De CO2-leiding ligt op circa 550 m afstand van de Innovatiefabriek. De Innovatiefabriek ligt daarmee weliswaar binnen het invloedsgebied zoals deze berekend is door OCAP, maar wel aan de buitenzijde van dit invloedsgebied. De personentoename ten gevolge van de Innovatiefabriek zal daarom niet zwaar meewegen in de hoogte van het GR. Een noemenswaardige toename van het GR wordt daarom niet verwacht. De oriëntatiewaarde zal in ieder geval niet overschreden worden.
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Ten zuiden van het projectgebied, op meer dan 300 m afstand, vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de rijksweg A12 (wegvak Z17 knooppunt Prins Clausplein - afrit 7 Zoetermeer). De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. Deze contour vormt dan ook geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied ligt echter wel binnen het invloedsgebied voor het GR. Uit het Basisnet Weg blijkt dat het GR groter is dan 0.1 maal de oriënterende waarde. Dit wordt bevestigd door de berekeningen van de gemeente Zoetermeer inzake de A12 en Oostweg. Uit deze onderzoeken blijkt dat het GR in de huidige situatie weliswaar groter is dan 0.1 maal de oriënterende waarde, maar dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied zal de personendichtheid in het gebied toenemen. Dit heeft mogelijke gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico. Met behulp van RBM II berekeningen is inzicht gegeven in de hoogte van het groepsrisico. Uit deze berekeningen kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van het groeprisico ten gevolge van de Rijksweg A12. de RBM II berekening op basis van de huidige situatie is opgenomen in bijlage 7 en de RBM II berekening op basis van de toekomstige situatie inclusief ontwikkeling is opgenomen in bijlage 8. Hieruit blijkt dat het groepsrisico maximaal 0,152 maal de oriënatiewaarde is en de ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van dit groepsrisico. Dit heeft te maken met de relatief grote afstand van het plangebied ten opzichte van de rijksweg A12. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk, waarin wordt bekeken welke maatregelen mogelijk zijn om de zelfredzaamheid van de personen binnen het plangebied en de bestrijdbaarheid van een eventuele calamiteit te vergroten. Deze verantwoording is hierna opgenomen.
Verantwoording GR
In verband met de hiervoor genoemde risico's is een verantwoording van het groepsrisico verplicht. Deze verantwoording is in deze paragraaf gegeven. Hierover heeft afstemming met de veiligheidsregio Haaglanden plaatsgevonden.
Effectscenario
Het worstcase scenario voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12 betreft het BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) scenario. Hierbij zal de gehele inhoud van een tankwagen ineens explosief vrijkomen. Als gevolg van de explosie is er ook een drukgolf, waarbij veel hitte vrijkomt door de ontstane vuurwolk. Hierbij kunnen tot op een afstand van 325 meter gewonden vallen. tot op een afstand van 400 meter kunnen mensen eerste graads brandwonden oplopen. In gebouwen zijn mensen deels beschermd, maar binnen een afstand van 90 meter kunnen er ook binnen objecten nog personen overlijden, mede door de drukgolf die ontstaat.
Het meest waarschijnlijke scenario betreft echter het lekken van een tankwagen. Hierbij komt een kleine hoeveelheid van de vervoerde stof vrij. De effecten hiervan voor de omgeving zijn afhankelijk van de hoeveelheid en de aard van de vrijgekomen stof. Bij de meeste stoffen zal de omgeving uit voorzorg worden ontruimd, maar zullen er , buiten irritatie aan luchtwegen en ogen en/of stankoverlast, weinig problemen zijn.
Het worstcase scenario voor het transport van aardgas onder hogedruk door buisleidingen betreft een grote breuk in de aardgastransportleiding die explosief tot ontbranding komt en het ontstaan van een fakkelbrand, een zogenaamde flare. Bij dit scenario is tot in de wijde omgeving de explosie en hitte merkbaar. De afstand tot waar vele slachtoffers kunnen vallen, en secundaire branden kunnen ontstaan is afhanekelijk van de leiding. Voor de leidingen nabij het plangebied geldt een 100% letaliteitsafstand van 50 meter en een 1% letaliteitsafstand van 95 meter. Tot op een afstand van 100 meter kunnen aanwezigen eerstegraad brandwonden oplopen.
Het meest waarschijnlijke scenario betreft een beschadiging van de buisleiding door grondwerkzaamheden. Hierbij kan er gas uitstromen. Door snel en accuraat optreden kan worden voorkomen dat dit gas ontbrand.
Maatregelen ter beperking van risico's
Als gevolg van de vaststelling van het Basisnet Weg is voor de relevante wegvakken een vervoersplafond vastgesteld. Daarmee is ruimte gecreëerd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12. Dit betekent dat er geen mogelijkheden zijn om bronmaatregelen te treffen. Omdat er al sprake is van een vigerende bedrijfsbestemming, is er ook geen mogelijkheid om het externe veiligheidsrisico te verlagen door vermindering van de aanwezigheid van personen.
Maatregelen ter beperking van effecten
Los van de risico's kunnen aan de kant van de ontvanger maatregelen worden getroffen om de effecten ingeval van een calamiteit te beperken. Voor diverse scenario's geldt dat deze maatregelen erop gericht moeten zijn om de gebouwen geschikt te maken om gedurende een langere tijd te verblijven (safe haven principe). Met behulp van afschakelbare ventilatie is het mogelijk om gebouwen met één handeling luchtdicht af te sluiten van de omgeving. Ook moeten de gebouwen en de directe omgeving geschikt zijn om het gebied te kunnen ontvluchten waarbij de aanwezige personen tijdig moeten kunnen worden geïnstrueerd. De volgende maatregelen worden door de Veiligheidsregio Haagladen geadviseerd.
Beschouwing van zelfredzaamheid
Binnen de Innovatiefabriek kunnen personeelsleden, (grote groepen) bezoekers en/of verminder tot niet zelfredzame personen verblijven. Het is van belang dat het personeel en/of de BHV-organisatie goed is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen op de weg of door buisleidingen. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om bezoekers van de Innovatiefabriek te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen.
Maatregel met bevordering van de zelfredzaamheid
- realisatie van een vluchtroute van de bron af, via de gevel aan de afgekeerse zijde van de risicobron(nen);
- voorbereiden van het personeel en/of BHV-organisatie van de Innovatiefabriek op calamiteiten met vervoer van gevaarlijke stoffen, over de weg en door buisleidingen;
- geadviseerd wordt om personeel en vaste bezoekers goed te informeren over de risico's en het handelingsperspectief (risicocommunicatie). Er kan specifiek aandacht worden besteed aan risicocommunicatie met de bedrijven. Het gaat om voorlichting over het opstellen van een ontruimingsplan, adviseren over de oprichting van een BHV-organisatie en wellicht het gebruiken van SMS-alerts.
De uitvoering van de hiervoor genoemde, aanvullende maatregelen kan niet allemaal zeker worden gesteld in het bestemmingsplan. Deze maatregelen komen aan de orde ten tijde van de bouwvergunning en moeten in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer worden verwerkt in het ontwerp van de gebouwen en de vergunningaanvraag. De inrichting van buitenterreinen, in verband met vluchtroutes, is afhankelijk van de verkaveling en deze is nog niet bekend. Ook op dit aspect wordt door de brandweer toegezien in de vergunningfase.
Mogelijkheden voor bestrijdbaarheid van calamiteiten
Door de veiligheidsregio is aangegeven dat de bereikbaarheid en de bestrijdbaareid van zowel dagelijkse incidenten zoals brand en wateroverlast als calamiteiten op het gebied van externe veiligheid voldoende is.
Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit onvoldoende groot om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.
Conclusie
Na uitvoering van bovenstaande maatregelen is sprake van een restrisico. Dit restrisico wordt, gelet op de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot bestrijding van calamiteiten, aanvaardbaar geacht.
Conclusie
In de nabije omgeving van de Innovatiefabriek zijn geen risicovolle (Bevi) inrichtingen aanwezig. Rondom de Innovatiefabriek zijn wel diverse buisleidingen aanwezig. De realisatie van de Innovatiefabriek zorgt voor een toename van het groepsrisico, echter blijft het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde. De realisatie van de Innovatiefabriek zorgt tevens voor een toename van het GR ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Ook dit blijft ruim onder de oriëntatiewaarde. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde Innovatiefabriek.
5.8 Natuurwaarden
5.8.1 Flora- en Faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure, onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).
5.8.2 Natuurwaardenonderzoek
Uit het bureauonderzoek (bijlage 5) blijkt dat de functiewijziging niet van invloed is op beschermde gebieden of flora en fauna. De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleidende Regels
6.1.1 Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.
6.1.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, goothoogte, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschiktebouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.
6.2 Bestemmingsregels
Gemengd
Deze bestemming is bedoeld voor een menging van functies. Op gronden met deze bestemming zijn bedrijven tot en met categorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, kantoren, horeca tot en met categorie 2 van de bij deze regels behorende 'Staat van Horeca-activiteiten' voor ten hoogste 10% van het bruto vloeroppervlak, onderwijs voor ten hoogste 4.000 m²enkinderdagverblijf voor ten hoogste 500 m²toegestaan. Gebouwen moeten in principe binnen het bouwvlak worden gebouwd.
In de regels is specifiek opgenomen dat de functies kinderdagverblijf en onderwijs binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd moeten worden en niet zijn toegestaan vanaf de vierde verdieping. Deze bepaling is opgenomen omdat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de rijksweg A12 de maximale ontheffingswaarde van 53 dB op drie gevels van het bestaande gebouw wordt overschreden. In afwijking van deze regel is het gebruik van de overige verdiepingen voor kinderdagverblijf en onderwijs wel toegestaan, indien de gevel gericht op de A12 (bestaande uit drie afzonderlijke gevels) vanaf de vierde verdieping wordt uitgevoerd als dove gevel.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bovenstaande gebruiksverbod om buiten de bestaande bebouwingscontouren, dan wel om zonder een dove gevel vanaf de vierde verdieping een kinderdagverblijf en onderwijs toe te staan mits uit akoestisch onderzoek blijkt dat aan de bepalingen uit de Wet geluidhinder kan worden voldaan.
Water
De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterberging, waterhuishouding, water- en oeverrecreatie, oververbindingen en ondergeschikte voorzieningen en kunstwerken. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.3 Algemene Regels
6.3.1 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.
6.3.2 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke ontheffingsmogelijkheden. Deze ontheffingsmogelijkheden gelden voor het gehele plangebied.
6.3.3 Algemene procedureregels
Dit artikel verwijst naar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.4 Overgangs- En Slotregels
6.4.1 Overgangsrecht
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.
6.4.2 Slotregel
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.1.1 Economische uitvoerbaarheid
Het project wordt met name op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het project zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het bouwproject wordt gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
- 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project geregeld zal worden in een anterieure overeenkomst.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden en instanties. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in Bijlage 6.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt iedereen de gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een Nota Zienswijzen.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek
Bijlage 2 Carola Berekening
Bijlage 3 Vrijwillige Mer-beoordeling Co2-leiding
Bijlage 3 Vrijwillige mer-beoordeling CO2-leiding
Bijlage 4 Brief Rivm
Bijlage 5 Bureauonderzoek Ecologie
Bijlage 5 Bureauonderzoek ecologie
Bijlage 6 Nota Beantwoording Overlegreacties
Bijlage 6 Nota beantwoording overlegreacties
Bijlage 7 Rbm-berekening Huidige Situatie
Bijlage 7 RBM-berekening huidige situatie
Bijlage 8 Rbm-berekening Toekomstige Situatie Inclusief Ontwikkeling
Bijlage 8 RBM-berekening toekomstige situatie inclusief ontwikkeling