Stadscentrum Oost / Cadenza
Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer
Vastgesteld op 02-02-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza met identificatienummer NL.IMRO.0637.BP00043 van de gemeente Zoetermeer.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het houden van een webshop of een bed en breakfast, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel, horeca en ambachtelijke bedrijvigheid.
1.4 ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waarin, geheel of overwegend, door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede worden begrepen het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht, zoals een fietsenmaker, kledingreparatiebedrijf, lijstenmakerij, naai-atelier, sleutelmakerij, schoenreparatiebedrijf en klompenmakerij.
1.5 antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.6 antennedrager
een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.9 bed en breakfast
een 'aan huis verbonden beroep of bedrijf' dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf van maximaal vier slaapplaatsen en waarbij het verstrekken van consumpties ondergeschikt is.
1.10 bedrijf
onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, verhandelen en opslag van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen
1.11 bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine, toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.
1.13 begane grond
bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.
1.14 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.
1.15 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.16 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reisbureaus, kapsalons, banken, belwinkels en internetcafés, zulks met uitzondering van horeca.
1.27 eerste verdieping
tweede bouwlaag van een woning of woongebouw; een souterrain of (parkeer)kelder wordt bij het bepalen van het aantal bouwlagen niet meegerekend.
1.28 evenemententerrein
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, spelactiviteit, grootschalige sportwedstrijd, optocht en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
1.29 fte
fulltime equivalent: de rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of personeelssterkte wordt uitgedrukt. Een fte is een volledige werkweek van 38 uur.
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.31 geometrische plaatsbepaling
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.
1.32 hoofdgebouw
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.33 horeca
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De verschillende vormen van horeca, die vallen onder dit bestemmingsplan zijn beschreven in de Staat van Horeca -activiteiten.
1.34 kunstwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.35 nutsvoorziening
voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.
1.36 operators / providers
aanbieders van een mobiel netwerk.
1.37 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein ter plaatse van de toegang tot het plangebied aan de Italielaan, welke is gelegen op -3.60 N.A.P.
1.38 perifere detailhandel
volumineuze of brand- en explosiegevaarlijke detailhandel in vuurwerk, auto's, boten, caravans, machines, keukens en sanitair, bouwmaterialen, tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven met in ondergeschikte mate woninginrichtingartikelen, vloerbedekking, parket, zonwering en tenten.
1.39 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.40 plan
het bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza met identificatienummer NL.IMRO.0637.BP00043-0002;
1.41 risicovolle inrichting
- 1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
- 2. een Amvb-inrichting waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij de opslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen.
1.42 roaming
het gebruik maken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators / providers.
1.43 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.44 site sharing
het gezamenlijk door twee of meer operators / providers gebruik maken van een antenne-installatie.
1.45 speelautomatenhal
een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen.
1.46 terras
een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.47 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn.
1.48 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, die door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.4 vloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).
2.5 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. op de begane grond de volgende functies:
- 1. gebouwde parkeer- en expeditievoorzieningen, bergingen en entrees en stijgpunten ten behoeve van wonen en andere functies;
- 2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' tevens detailhandel tot en met categorie A van de in de bijlagen bij deze regels behorende Svb FunctiemengingZoetermeer toegestaan, waarbij het totale bruto vloeroppervlak ten hoogste 170 m2 bedraagt;
- 3. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' tevens horeca tot en met categorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staatvan Horeca - activiteiten toegestaan, waarbij het bruto vloeroppervlak ten hoogste 100 m2 bedraagt;
- 4. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' tevens een speelautomatenhal tot en met categorie B van de in de bijlagen bij deze regels behorende Svb Functiemenging Zoetermeer toegestaan, waarbij het bruto vloeroppervlak ten hoogste 100 m2 bedraagt;
- b. op de eerste verdieping de volgende functies:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' uitsluitend een supermarkt tot en met categorie B van de in de bijlagen bij deze regels behorende Svb FunctiemengingZoetermeer, waarvan het totale bruto vloeroppervlak ten hoogste 3.100 m2 mag bedragen;
- 2. horeca tot en met categorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staatvan Horeca - activiteiten, waarbij het totale bruto vloeroppervlak, inclusief de eventueel op de begane grond aanwezige horeca ten hoogste 2.000 m2 bedraagt;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'horeca' uitsluitend horeca tot en met categorie 2 van de in de bijlagen bij deze regels behorende Staat van Horeca - activiteiten, waarbij voldaan dient te worden aan het bepaalde onder b.2;
- 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' uitsluitend een speelautomatenhal tot en met categorie B van de in de bijlagen bij deze regels behorende Svb Functiemenging Zoetermeer, waarbij het totale bruto vloeroppervlak, inclusief de eventueel op de begane grond en op de tweede verdieping aanwezige (deel van de) speelautomatenhal, ten hoogste 600 m2 bedraagt;
- 5. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeren toegestaan;
- 6. entrees en stijgpunten ten behoeve van wonen en andere functies;
- c. op de tweede verdieping uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' tevens een speelautomatenhal waarbij het bruto vloeroppervlak, inclusief de eventueel op de begane grond en op de eerste verdieping aanwezige (deel van de) speelautomatenhal, ten hoogste 600 m2 bedraagt;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens boven de eerste verdieping ten hoogste 69 woningen al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf, waarbij entrees en stijgpunten zijn toegestaan;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd – evenemententerrein 1' tevens evenementen, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.2;
met daaraan ondergeschikt:
- f. groenvoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. nutsvoorzieningen;
- i. objecten van beeldende kunst;
- j. parkeervoorzieningen;
- k. reclameobjecten;
- l. speelvoorzieningen;
- m. verblijfsgebied en terrassen;
- n. vlaggenmasten en lichtmasten;
- o. water;
- p. wegen en paden;
met de daarbij behorende bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en b, voor het bouwen van een erfafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering, waaronder begrepen de beveiliging en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
5.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
- b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
- c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
- 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
- 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
- d. het bouwen van draagconstructies voor reclamedoeleinden en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 20 m;
- e. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2
- f. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40 m.
5.2 Voorzieningen voor telecommunicatie
5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.1 en 5.2 kan alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 6 Overige Regels
6.1 Aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing voor zover het betreft:
- a. de ruimte tussen bouwwerken;
- b. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen;
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied Stadscentrum Oost is onderdeel van het oostelijke gedeelte van het centrumgebied van Zoetermeer. Het plangebied grenst in het noorden aan het complex aan de Duitslandlaan (bioscoop, parkeergarage, theater), in het oosten aan de Italiëlaan, in het zuiden aan de Zoetermeerlijn (RandstadRail) en in het westen aan 1de bestaande bebouwing van het stadscentrum. Het betreft het voormalige terrein waarop de Prins Willem-Alexanderhal was gesitueerd. Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied aangeduid.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.2 Aanleiding Planherziening
De gemeente Zoetermeer staat de komende jaren voor de uitdaging om de voorzieningen, de werkgelegenheid en de (hoofd)infrastructuur aan te passen aan de stijging van het inwoneraantal. Om in de behoeften te kunnen blijven voorzien is verdere uitbreiding van het stadscentrum met de bijbehorende voorzieningen, woningen en werkgelegenheid noodzakelijk.
Synchroon ontwikkelt namens Stadshart oost Zoetermeer b.v. in het plangebied het project Cadenza. Het plan gaat uit van 69 woningen, circa 5.5001 commerciële ruimten met parkeervoorzieningen en (openbare) buitenruimte. In de commerciële ruimten zijn winkelruimten, een speelautomatenhal en horeca opgenomen. Deze ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld.
1Het maximale programma dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt is meer (circa 5.870 m2) dan de beschikbare ruimte (circa 5.500 m2). Dit geeft het bestemmingsplan enige flexibiliteit om binnen het bouwvlak te schuiven met functies.
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Voor het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan Stadscentrum-Dorpsstraat (vastgesteld 24 juni 2013). In dat bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor 'Sport'. De voorziene ontwikkeling is daarmee in strijd.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota "Anders omgaan met water" (2000)
In de Nota "Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw" (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een "watertoets" voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.
Ook in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met water. In paragraaf 4.4 is de watertoets opgenomen.
2.1.2 Barro en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De SVIR is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De ontwikkeling die met dit bestemmingplan mogelijk wordt gemaakt is een verdichting van het stedelijk gebied en is niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De behoefte van deze ontwikkeling is aangetoond in paragraaf 3.2.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Op 2 juli 2010 hebben provinciale staten van Zuid-Holland de Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. Op 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013 hebben provinciale staten de Provinciale structuurvisie gewijzigd en geactualiseerd door het vaststellen van respectievelijk de 1e Herziening Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de Actualisering 2011 en 2012.
In de Structuurvisie beschrijft de provincie haar doelstellingen en geeft zij haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling tot 2040. De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door middel van realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
In de Visie op Zuid-Holland is het provinciale belang geordend aan de hand van vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Eén van de doelstellingen van de hoofdopgave "aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel" is het behouden en het aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid. Met de hoofdopgave "divers en samenhangend stedelijk netwerk" wordt ingezet op het concentreren van verstedelijking in en rond de steden van het stedelijk netwerk. Het stadsgewest Haaglanden (waartoe Zoetermeer behoort) is onderdeel van het stedelijk netwerk.
Bij de structuurvisie horen twee kaarten: de Functiekaart 2020 en de Kwaliteitskaart 2020. Op de Functiekaart is het plangebied aangeduid als "stads en dorpsgebied". De verstedelijkingsopgave richt zich vooral op het bestaand stads- en dorpsgebied 2010. Gedifferentieerd ruimtegebruik maakt dit gebied aantrekkelijk voor mensen om te wonen en voor bedrijven om zich te vestigen.
Op de Kwaliteitskaart 2020 is het plangebied grotendeels aangeduid als "kwaliteit in stads- en dorpsgebied". Ambities binnen het stads- en dorpsgebied die relevant zijn voor het plangebied zijn o.a:
- behoud en versterking van een brede waaier aan woon- en werkmilieus;
- hoogteaccenten; (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met ‘zwaartepunten’ in de stedelijke structuur;
- zwaartepunt van de verstedelijking ligt in stad en dorp binnen de invloedssfeer van hoogwaardig openbaar vervoer;
- als herstructurering, transformatie of uitbreiding plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan het in balans brengen van de mix aan woonmilieus.
Het planvoornemen betreft een stedelijke uitbreiding van het bestaande Stadshart die past binnen de Provinciale structuurvisie.
2.2.2 Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland"
De provinciale belangen aangegeven door vijf integrale opgaven, zoals opgenomen in de structuurvisie, zijn verankerd in de Verordening Ruimte "Visie op Zuid-Holland" die net als de structuurvisie op 2 juli 2010 door provinciale staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Ook de Verordening Ruimte is gewijzigd en geactualiseerd op 23 februari 2011, 29 februari 2012 en 30 januari 2013 met de vaststelling door provinciale staten van respectievelijk de 1e Herziening van de provinciale Verordening en de Actualisering 2011 en 2012.
In deze verordening zijn regels opgenomen over de inhoud van bestemmingsplannen en de toelichting van bestemmingsplannen. In het kader van dit bestemmingsplan zijn vooral artikel 2 (bebouwingscontouren), artikel 6 (regionale afstemming en toepassing SER-ladder woningbouw) en artikel 9 (detailhandel) van belang.
Op grond van artikel 2 mag geen verstedelijking plaatsvinden buiten de bebouwingscontour zoals aangegeven op kaart 1 van de Verordening Ruimte. Het plangebied ligt binnen de bebouwingscontour van Zoetermeer.
In artikel 6 is opgenomen dat regionale afstemming plaats moet vinden. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2.
Op grond van artikel 9 lid 1 mag een bestemmingsplan voor gronden die gelegen zijn buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden of nieuwe wijkgebonden winkelcentra geen bestemming voor nieuwe detailhandel mogelijk maken. Voor het plangebied geldt dat deze onderdeel is van het winkelgebied Stadshart Zoetermeer. Verder dienen binnen bestaande centra detailhandelsontwikkelingen die groter zijn dan 2.000 m2 (bvo) op grond van artikel 9 lid 4 vergezeld te gaan van een distributieplanologisch onderzoek. Uit het onderzoek moet blijken dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur. Tevens is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO).
Binnen dit bestemmingsplan wordt maximaal 3.100 m2 bvo detailhandel mogelijk gemaakt. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de distributieve effecten van het project Cadenza. Het onderzoek is in 2014 in opdracht van Synchroon uitgevoerd door Buro Stedelijke Planning bv. Het onderzoeksrapport is bijgevoegd in bijlage 1 van de plantoelichting.
2.2.3 Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie.
Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Het plangebied ligt niet in een van deze topgebieden. Deze zijn dan ook niet relevant voor dit bestemmingsplan. Volgens de provinciale kaart van de Cultuurhistorische hoofdstructuur is de trefkans op archeologische sporen binnen het plangebied laag. Nader onderzoek is dan ook niet nodig. In paragraaf 4.9 wordt nader op ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
2.2.4 Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010
Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen opgenomen voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.
Het Visiedeel bevat de strategische integrale beleidsvisie voor groen, water en milieu. Het Groendeel bevat het beleidskader voor het algemene groenbeleid, de biodiversiteit en gaat in op de programma's Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen In en Om de Stad (GIOS) en Vitaal Platteland. Het Waterdeel gaat in op het waterbeleid in Zuid-Holland voor waterveiligheid, waterbeheersing, schoon water en grond- en drinkwater. Daarnaast komt de relatie tussen water en ruimtelijke ordening aan de orde.
Het Milieudeel gaat over gezond en veilig, energie en klimaat en economie en innovatie. Onderwerpen zijn: luchtkwaliteit, verzuring, geluidskwaliteit, externe veiligheid, lichthinder, mobiliteit en infrastructuur, luchtvaart, bodem- en grondwaterkwaliteit, energiebesparing, duurzame glastuinbouw en bedrijventerreinen en beheer van bouwgrondstoffen. Bovenstaande milieuaspecten worden besproken in hoofdstuk 4 van deze plantoelichting. De ontwikkeling van het plangebied is niet in strijd met dit beleidsplan.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Hoogheemraadschap Rijnland
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomst vast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
- 1. waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
- 2. watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
- 3. andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap Rijnland heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de raad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.7 van deze plantoelichting nader toegelicht.
2.3.2 Stadsgewest Haaglanden
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (2008)
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde Regionaal Structuurplan Haaglanden richt zich op 2020 (met een doorkijk naar 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water, groen etc.
Op kaart 1 "Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030" van het RSP is het plangebied aangewezen als "Vitaal en intensief benut stedelijk gebied". Dit betekent onder meer dat de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt passen in het RSP.
2.3.3 Verstedelijkingsafspraken regio Haaglanden
De regio Haaglanden heeft met de Verstedelijkingsafspraken 2010-2020 samen met het rijk de verstedelijkingsambities voor de komende periode geformuleerd. Deze verstedelijkingsafspraken zijn afgestemd op de schaal van de Zuidvleugel en komen overeen met de ambities van het Regionaal Structuurplan en de regionale Woonvisie. Belangrijke onderdelen van deze afspraken zijn de ambitie voor binnenstedelijk bouwen en het opstellen van een woonmilieubalans om de kwalitatieve vraag en aanbod naar woonmilieus meer in evenwicht te brengen.
2.3.4 Structuurvisie Detailhandel
Het Stadsgewest Haaglanden is bezig met het opstellen van de nieuwe structuurvisie detailhandel. Ook in deze visie wordt ingegaan op de uitbreiding van het Stadshart.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie 2030
De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zoetermeer, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn met name opgave 3 (aard en omvang woningbouw afstemmen op de woningbehoefte) en opgave 6 (stadscentrum doorontwikkelen tot een sfeervolle, bruisende veilige binnenstad) van belang.
Het planvoornemen voorziet in de bouw van woningen en enkele stedelijke functies (horeca, detailhandel en een speelautomatenhal) en sluit aan op opgave 3 en 6.
Figuur 2.1 Kaart uit de Stadsvisie 2030
2.4.2 Woonvisie (2009)
De in maart 2009 vastgestelde Woonvisie vormt een basis voor verschillende uitvoeringsplannen van de gemeente op het gebied van wonen. De Woonvisie gaat nadrukkelijk uit van een nieuwe aanpak voor het wonen.
- 1. Kwaliteit van het wonen gaat boven het realiseren van aantallen.
- 2. Zoeken naar nieuwe gestapelde woonvormen met grondgebonden kwaliteiten.
- 3. Behoefte van de wijken en buurten centraal stellen in het woonbeleid.
- 4. Op stedelijke niveau bijzondere aandacht voor jongeren, senioren, de sociale doelgroep en lage middeninkomens.
- 5. Geen grootschalige herstructurering binnen woonbuurten, wel het transformeren van kantoren overwegen.
In dit bestemmingsplan is voorzien in nieuwe woningen. Het woningbouwprogramma is afgestemd op de behoefte op basis van marktonderzoek.
2.4.3 Stedelijk Beleidskader Economie (2011)
Op 10 januari 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument Stedelijk Beleidskader Economie vastgesteld. De lijn van het huidige economische beleid wordt doorgezet. Het beleid heeft drie doelstellingen:
- 1. het creëren van werkgelegenheid door middel van het aantrekken van nieuwe bedrijven voor Zoetermeer kansrijke sectoren, het stimuleren van (innovatieve) startende bedrijvigheid, het behouden van bestaande bedrijvigheid en het verbinden van onderwijs met het bedrijfsleven;
- 2. het realiseren van een aantrekkelijk, gevarieerd en duurzaam vestigingsmilieu voor bedrijven;
- 3. het aanbieden van een brede, kwalitatief goede en op de toekomst gerichte voorzieningenstructuur (leisure, horeca en detailhandel) in Zoetermeer.
Voor deze doelstellingen afzonderlijk zijn beleidsmaatregelen geformuleerd die in de periode 2010 tot en met 2014 uitgevoerd worden. Het bestemmingsplan is in lijn met het beleid van het Stedelijk Beleidskader Economie.
2.4.4 Structuurvisie Detailhandel 2006-2010
Met de Structuurvisie Detailhandel 2006-2010 geeft de gemeente aan welke ontwikkelingen nodig zijn om de detailhandel gezond te houden. In deze nota wordt buiten de winkelcentra alleen bepaalde vormen van perifere detailhandel wenselijk geacht. Het betreft de volgende vormen van detailhandel:
- 1. Volumineuze of brand- en explosiegevaarlijke detailhandel die niet inpasbaar is in centrumgebieden (zoals: vuurwerk en brandstoffen, auto's, boten, caravans, machines, keukens en sanitair, bouwmaterialen, tuincentra, bouwmarkten en meubelbedrijven met in ondergeschikte mate woninginrichtingartikelen, vloerbedekking, parket, zonwering en tenten)
- 2. In omzet en oppervlak ondergeschikte detailhandel binnen een bedrijf waarvan de hoofdfunctie niet valt onder detailhandel. Het assortiment houdt verband met de hoofdfunctie. Een voorbeeld hiervan is een bedrijf dat orthopedisch schoeisel vervaardigt met als nevenbranche de verkoop van orthopedisch schoeisel.
- 3. Bedrijventerrein- en verkeersknoop-ondersteunende detailhandel, zoals een kleinschalige winkel in dagelijkse goederen bij een station.
In dit bestemmingsplan wordt een supermarkt mogelijk gemaakt tot 3.100 m2 bvo en overige detailhandel tot 170 m2 binnen het Stadshart van Zoetermeer. Deze uitbreiding past binnen de Structuurvisie Detailhandel.
2.4.5 Horecanota (2004-2008)
De Horecanota (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 maart 2005) dient als kader voor het horecabeleid van de gemeente Zoetermeer. De nota omvat onder meer per horecasector een analyse van het aantal, de omvang en de situering van de horecavestigingen. Op basis daarvan is per sector aangegeven of er moet worden gestreefd naar groei, inkrimpen of handhaven van het aantal en/of omvang van het huidige aanbod. Tevens zijn aanbevelingen opgenomen over de meest aangewezen locaties waar een eventuele verdere groei zou moeten of kunnen plaatsvinden. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de projectgebieden en locaties zoals gedefinieerd in het beleidskader Leisure (nu opgenomen in Stedelijk Beleidskader Economie).
In de Horecanota is een aantal gebieden gedefinieerd, waaronder de 'Stedelijke Driehoek'. Dit gebied bestaat uit het Stadshart, het Dobbegebied en de Dorpsstraat en omgeving. Het plangebied ligt binnen de Stedelijke Driehoek. In de Horecanota is aangegeven dat de hele Stedelijke Driehoek geschikt is voor de vestiging van horeca.
2.4.6 Hoogbouwvisie (2004)
Hoogbouw is kenmerkend, beeldbepalend en beeldvormend in de stad. Hoogbouw is dominant in het stadsbeeld aanwezig en bepaalt als zodanig het silhouet van de stad. Het kan zowel de ruimtelijke structuur als de economische structuur van de stad verbeteren. Hoogbouw is echter niet op alle plaatsen een wenselijke ontwikkeling. De Hoogbouwvisie omvat een hoogbouwmodel in de vorm van een zoneringsplan, geen locatieonderzoek, waarin zones zijn aangegeven waar ontwikkeling van hoogbouw in de toekomst in principe mogelijk, gewenst of niet gewenst is. In het hoogbouwmodel worden tevens knooppunten en assen benoemd die zich lenen voor accentuering met hoogbouw.
Op kaart XV van de Hoogbouwvisie is het plangebied aangeduid als "stedelijke kernzone: hoogbouw mogelijk". De stedelijke kernzone aan de binnenkant van de ladder laat een grote diversiteit aan functies toe. Het gebied leent zich voor een intensief gebruik van de ruimte met vernieuwende stedelijke programma ’s. Dit maakt toepassing van hoogbouw in deze dynamische zone zeer wel mogelijk en zelfs wenselijk. In de nota wordt bebouwing vanaf 30 meter beschouwd als hoogbouw. In dit bestemmingsplan is geen hoogbouw voorzien. De maximale bouwhoogte is circa 27 meter (exclusief liftopbouw) vanaf het huidige (afgewerkte en omliggende) maaiveldniveau.
2.4.7 Waterplan Zoetermeer (2002)
Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer, het indertijd nog bestaande waterschap Wilck en Wiericke, dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland, en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet er meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken. In het Waterplan Zoetermeer is tevens aangegeven dat er gestreefd wordt naar een hoge belevingswaarde van het water. Hiermee wordt water bedoeld dat er aantrekkelijk uitziet, goed zichtbaar is, niet stinkt en past in de stedelijke omgeving. Water biedt aantrekkelijke recreatiemogelijkheden en zorgt voor afwisseling in het landschap. Door variatie van de oevers kan de belevingswaarde van het water vergroot worden.
In de paragraaf 4.4 wordt verder ingegaan op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met het aspect water. De conclusie is dat dit plan geen nadelige gevolgen heeft voor het behouden en het versterken van een duurzaam watersysteem.
2.4.8 Nota Duurzaam Bouwen (2009)
De Nota Duurzaam Bouwen besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie moet uitwerken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denenmarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpe ambities gelden op energiegebied. Dit bestemmingsplan betreft niet een van deze projecten. De uitvoering van de Nota Duurzaam Bouwen zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.
2.4.9 Duurzaam Zoetermeer (2011)
De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:
- een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
- Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
- een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is Zoetermeer nog steeds een gemeente met ruimte voor veel in het wild levende plant- en diersoorten. Het beleid is erop gericht dat het aantal bijzondere soorten minimaal gelijk is gebleven aan dat van 2007;
- een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.
2.4.10 De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer (2003)
In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in een archeologisch monument de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Het plangebied behoort niet tot een archeologisch waardevol gebied.
2.4.11 Parkeerbeleid (2012)
Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.
Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer
De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels
In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.
De parkeernormen zijn gelieerd aan de bouwverordening. Bij de toetsing van bouwplannen dient altijd getoetst te worden aan de bouwverordening en daarmee aan de parkeernormen. In het nieuwe parkeerbeleid is een overgangsregeling opgenomen die, kort gezegd, bepaalt dat voor bouwplannen/ initiatieven waarover reeds overeenstemming is met de gemeente, de parkeernormen uit 2012 van toepassing zijn. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op de parkeerbehoefte.
2.4.12 Welstandsnota 2010
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Zoetermeer is dat in maart 2010 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota Zoetermeer´.
De Welstandsnota heeft een duidelijke relatie met de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan beschrijft naast de toegelaten functies in stedenbouwkundige termen de toegestane bouwmassa´s in een gebied en de plaats waar deze mogen worden gebouwd. De Welstandsnota verdeelt de gemeente hierbij op basis van de opbouw en ontstaansgeschiedenis in tien verschillende soorten gebieden, met ieder hun eigen gebiedsgerichte criteria. Daarbij maakt de Welstandsnota onderscheid in drie niveaus, afgestemd op functie en karakter van de omgeving. Het zwaarste niveau heeft betrekking op de belangrijke stedelijke elementen. Het lichtste, welstandsvrije niveau op delen van bedrijventerrein en terreinen die nauwelijks of geen relatie met het openbaar gebied hebben. De meeste gebieden kennen het gemiddelde niveau; een voldoende kwaliteit is hier de norm. Daarnaast kent de Welstandsnota uniforme ´loketcriteria´ voor een aantal veelvoorkomende kleine licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken.
Voor het gehele plangebied geldt een intensief welstandsbeleid. Het gebied valt onder gebied 2 “Centrum”. Het gebied is in cultuurhistorisch opzicht waardevol als zeer vroeg voorbeeld van dubbel grondgebruik en vanwege het goed uitgewerkte concept van een moderne ‘historische’ binnenstad. Belangrijke nieuwe ontwikkelingen zijn de komst van meer hoogbouw en cultuur én het verbeteren van het verband met de Dorpsstraat.
De aanvullende welstandscriteria richten zich op:
- 1. de betekenis voor het grotere geheel van de stad;
- 2. het verband met direct omringende gebieden;
- 3. de duidelijke herkenbaarheid van stadsranden;
- 4. de skyline van de stad, als het gaat om toevoeging van hoogbouw;
- 5. de kwetsbaarheid van de openbare ruimte, met name ook de ‘onderwereld’.
In het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, worden de bouwplannen getoetst of deze voldoen aan de criteria uit de Welstandsnota.
2.4.13 Visie Binnenstad (2012)
Om te bezien hoe de binnenstad van Zoetermeer 'bruisender' kan worden is de Visie Binnenstad opgesteld. De Visie Binnenstad is in januari 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie zijn vijf ambities geformuleerd die uiteindelijk moeten leiden tot een bruisende, sfeervolle binnenstad, te weten:
- bijzondere plekken realiseren;
- binnenstad verbinden;
- binnenstadscultuur ontwikkelen;
- inzetten op stedelijke woonmilieus;
- binnenstad presenteren.
Per deelgebied en voor de binnenstad als geheel is bezien hoe de ambities vertaald kunnen worden. Sommige ontwikkelingen die moeten bijdragen aan het verwezenlijken van de ambities zijn reeds uitgevoerd, andere zullen zo nodig via separate ruimtelijke procedures mogelijk gemaakt worden.
2.4.14 Verkenningennota Structuurvisie Zoetermeer 2030
De Verkenningennota is het resultaat van een brede inventarisatie. Uit een groot aantal vastgestelde beleidsdocumenten zijn de belangrijkste onderdelen gehaald die voor de ruimtelijke toekomst van Zoetermeer van belang zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om beleid op het gebied van wonen, werken, groen, duurzaamheid en mobiliteit.
Daarnaast zijn in de Verkenningennota de belangrijkste ruimtelijke opgaven, kansen en vraagstukken in beeld gebracht. Dit geheel vormt de ruimtelijke onderlegger voor de op te stellen Structuurvisie Zoetermeer. De Structuurvisie brengt alle ruimtelijke aspecten en keuzen van het bestaande beleid samen. Daarmee is het een integrale en samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Zoetermeer. De Verkenningennota is op 12 september 2011 vastgesteld. Het Stadscentrum is in de verkenningennota getypeerd als een hoogdynamisch gebied waar ruimte is voor transformatie en intensivering.
Voor dit bestemmingsplan zijn vooral de wensbeelden ten aanzien van de thema's 'wonen', 'economie en werken' en 'maatschappelijke voorzieningen' van belang. Het Stadscentrum wordt vanuit het thema 'wonen' gezien als een (studie)gebied voor transformatiemogelijkheden van kantoren naar wonen en voor verdere verdichting en invulling van braakliggende locaties voor o.m. woningen. Het stimuleren van de bouw van jongerenwoningen maakt hier deel van uit. Voor het thema 'economie en werken' is het centrum eveneens een belangrijk gebied. Accent ligt hierbij op het ontwikkelen en uitbreiden van horeca- en hotelmogelijkheden en het intensiveren en toevoegen van consumentverzorgende functies in de overgangsgebieden van het centrum naar de omliggende wijken. Binnen het thema 'maatschappelijke voorzieningen' richt het wensbeeld voor het centrumgebied zich vooral op het toevoegen en intensiveren van kunst- en culturele voorzieningen.
2.4.15 Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart regio Midden-Holland en Zoetermeer (2011)
In de Nota Bodembeheer worden de milieuhygiënische randvoorwaarden voor grond- en baggerverzet beschreven. Daarbij is gekozen voor gebiedsspecifiek beleid. De keuze voor gebiedsspecifiek beleid houdt onder andere in dat de kwaliteit van de toe te passen grond en bagger wordt afgestemd op de functie van het gebied waar de grond wordt toegepast en niet, zoals voorheen, op de kwaliteit van de ontvangende bodem.
Op de Bodemkwaliteitskaart zijn zones met een bepaalde gemiddelde bodemkwaliteit aangegeven. Binnen een zone is de kwaliteit min of meer geleijk, terwijl de zones onderling juist van kwaliteit verschillen. Met de bodemkwaliteitskaart is het mogelijk om partijen grond en bagger uit te wisselen in en groter gebied, zonder of met een beperkte partijkeuring. In het geval van grondverzet bij de ontwikkeling van de thans braakliggende grond zijn de randvoorwaarden uit de Nota Bodembeheer van toepassing.
Hoofdstuk 3 Beschrijving Plan
3.1 Stedenbouwkundige Opzet
Binnenstedelijk karakter
De locatie is gelegen in het stadscentrum, een omgeving met bijbehorende stedelijke uitstraling. Uitgangspunt bij de invulling van de locatie is het aansluiten bij deze stedelijke centrumsfeer. Dit betekent intensieve binnenstedelijke bebouwing. Ook programmatisch zal aansluiting gezocht worden bij het stadscentrum met een grotere differentiatie aan functies (functiemenging) in hoge dichtheid.
Afronding stadscentrum
De locatie maakt integraal deel uit van het kernwinkelgebied van het stadscentrum. Dat betekent dat zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de rest van het stadscentrum. Dit geldt zowel voor de bebouwing, de programmatische invulling en voor de inrichting van de openbare buitenruimte. Uitgangspunt bij de herontwikkeling van de locatie is het bestaande stadscentrum een goede afronding te geven. Enerzijds dient het kernwinkelgebied met de ontwikkeling van de locatie een goede en aantrekkelijke beëindiging te krijgen. Anderzijds dient de oostelijke entree van het kernwinkelgebied van het stadscentrum beter zichtbaar gemaakt te worden. Uitgangspunt bij de ontwerpopgave voor deze locatie was dan ook het realiseren van een extravert stadscentrum. Het theaterplein krijgt door de toegevoegde bebouwing en functies het karakter van een verblijfsgebied.
Trekker aan oostzijde
Het stadscentrum heeft een sterke oost-west gerichte structuur. De Promenade vormt hierin de centrale ontwikkelingsas. Aan de primaire winkelstraat zijn dan ook de meeste en belangrijkste winkels gevestigd. Voor het optimaal functioneren van een langgerekt winkelstructuur zijn aan beide uiteinden krachtige publiekstrekkers noodzakelijk. Dit zorgt voor een evenwichtige voetgangersstroom. Aan de westzijde functioneert het (bus)station en Spazio (shoppingcenter) reeds al trekker. Aan de oostzijde ontbreekt vooralsnog een belangrijke trekker. Het plangebied is gesitueerd aan de oostzijde. Opgave is het zowel ruimtelijk als functioneel mogelijk maken van een trekker aan de oostzijde.
Uitstraling
De bebouwing dient qua schaal en maat aan te sluiten op het bestaande gedeelte. Een stedelijke bebouwing van enkele bouwlagen afgestemd op de menselijke maat en het waarnemingsniveau van de voetganger. Het bouwvolume bestaat uit een parkeervoorziening met daarboven 1 winkellaag van 5 meter en 2 woonlagen langs de noordwestzijde. Aan de noordzijde zijn enkele hogere accenten aangebracht van 3 en 7 woonlagen.
De nieuwe invulling dient qua architectuur voldoende onderscheidend te zijn om een bepaalde zelfstandigheid en herkenbaarheid te krijgen. Het bestaande stadscentrum is immers grotendeels ontwikkeld en gebouwd in de jaren '80 en heeft uniforme herkenbare beeldkarakteristieken. Op deze wijze wordt aan het bestaande stadscentrum met zijn beperkte historie een nieuwe hedendaagse laag toegevoegd, niet meer van hetzelfde, maar wel het bestaande respecterend.
3.2 Behoefte En Locatie Keuze (Ser-ladder)
Een bestemmingsplan gericht op stedelijke ontwikkeling moet worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie ook het rijks- en provinciaal beleid in hoofdstuk 2). Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
- de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De beoogde ontwikkeling is voorzien via benutting van beschikbare gronden in het centrumgebied door herontwikkeling. Daarmee wordt in ieder geval voldaan aan stap 2, waarmee het doorlopen van stap 3 niet aan de orde is.
In deze paragraaf wordt de ontwikkeling getoetst aan stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast moet bij de ontwikkeling van detailhandel, waarmee inwoners van een gebied kunnen voorzien in de eerste levensbehoefte (zoals supermarkten), de vraag worden beantwoord of de ontwikkeling geen duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur tot gevolg heeft. Tot slot moet bij een ontwikkeling worden nagegaan of sprake is van een toename van de leegstand, hetgeen tot negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat en het ondernemersklimaat kan leiden. De analyse in deze paragraaf is daarom gericht op de volgende aspecten:
- actuele regionale behoefte (kwalitatief en kwantitatief);
- gevolgen voor de voorzieningenstructuur en het effect op de leegstand.
De analyse in deze paragraaf is voor een groot deel gebaseerd op een recent onderzoek naar de effecten van de realisatie van Cadenza (Distributieve toets en effecten project Zoetermeer-Cadenza, BSP, 2014). Dit onderzoek is bijgevoegd in de bijlage 1.
Uit het onderzoek komt naar voren dat het initiatief distributief verantwoord is en de economische bijdrage per saldo positief. Er zal echter ook sprake zijn van een (zeer) beperkt verdringingseffect van enkele procenten van het totale dagelijks winkelaanbod in het primaire verzorgingsgebied. Dit wordt naar verwachting weer ingelopen door wijziging van koopstromen. Tot grote uitval c.q. sterk oplopende leegstand elders (en daarmee onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en het ondernemersklimaat c.q. duurzame ontwrichting) zal het initiatief niet leiden.
3.2.1 Ruimtelijke analyse beoogde ontwikkeling (kwalitatief)
Het Stadshart fungeert vooral als een gemakscentrum, waar alles te koop is en waar men snel en makkelijk de (dagelijkse) aankopen kan doen. Aan de andere kant kent het Stadshart nauwelijks verblijfspleinen, hoogwaardige horeca en dwaalmilieus en is het dus niet gericht op een lange verblijfsduur (Visie Binnenstad 2030). Wel wordt beoogd een milieu te creëren waar men kan en wil recreëren. Over het algemeen wordt het Stadshart positief beoordeeld (Koopstromenonderzoek Randstad, 2011).
Blijvende behoefte aan ontwikkeling commerciële ruimte Stadshart Zoetermeer
De meest recente uitbreiding van het Stadshart is Spazio, ontwikkeld in 2008. Het zwaartepunt is met deze ontwikkeling op de westzijde van het Stadshart komen te liggen. De realisatie van Cadenza in het oostelijke deel van het centrum zal zorgen voor een beter functioneren van (het oostelijke deel van) het Stadshart. Het oostelijk deel is in de huidige situatie voornamelijk een doelbestemming voor theater- en filmbezoek. Door de toevoeging van een supermarkt als trekker in Cadenza ontstaat er meer evenwicht door een tweepolenstructuur. (Hoogwaardige) horeca en een moderne speelautomatenhal veraangenamen het verblijfsklimaat en de sfeer en beleving in het Stadshart. In kwalitatieve zin bestaat er bij de consument steeds meer behoefte aan de ontwikkeling van een dergelijke mix aan commercieel programma – bestaande uit retail (supermarkt), horeca, vermaak (speelautomatenhal), parkeren- en wonen. Met deze ontwikkeling richt het centrum van Zoetermeer zich op de toekomst, waarin andere motieven dan winkelen een steeds belangrijker bezoekmotief vormen voor centrumbezoek. Het project Cadenza past in de Visie Binnenstad 2030, waarin een bruisende en sfeervolle Zoetermeerse binnenstad wordt voorgestaan.
Wonen
In Cadenza is de realisatie van maximaal 69 woningen voorzien. Het stedelijke woonmilieu in het hart van het centrumgebied is populair bij deze doelgroep. Dit vanwege de nabijheid van voorzieningen, winkels en vermaak, maar ook vanwege de goede ontsluiting van het centrum van Zoetermeer met het openbaar vervoer (Woonvisie Zoetermeer, 2009). De gemeente Zoetermeer zet in het bijzonder in op jongeren (Stadsvisie 2030, 2008). Zij zijn voor Zoetermeer belangrijk ten behoeve van het creëren van een levendige en aantrekkelijke stad. Door hen goede perspectieven te bieden wil de gemeente jongeren aan Zoetermeer blijven binden. Het gaat daarbij om perspectieven op verschillende vlakken, waaronder het garanderen van goede kansen op het vinden van een geschikte woning.
Projecten als Cadenza zijn de volgende stap in de woningontwikkeling van Zoetermeer. De stad bereikt met de bouw van Oosterheem in het noordoosten namelijk haar gemeentegrenzen. De polders in het noorden behoren tot het Groene Hart en mogen niet worden bebouwd. Een verdere uitbreiding van het bouwvolume en aantal woningen kan alleen worden gerealiseerd door intensivering in bestaand bebouwd gebied. Geconcludeerd wordt dat in kwalitatieve zin behoefte bestaat aan woningen in het Stadshart die geschikt zijn voor jongeren/starters.
3.2.2 Kwantitatieve analyse
In totaal wordt circa 5.740 m2 bruto vloeroppervlak (bvo) commerciële ruimten gerealiseerd, bestaande uit winkelruimten, speelautomatenhal en horeca. Dit programma heeft de volgende samenstelling:
- 3.100 m2 bvo supermarkt;
- 170 m2 bvo detailhandel;
- 1.870 m2 bvo horeca (in de regels is maximaal 2.000 m2 bvo opgenomen in verband met flexibiliteit van het plan);
- 600 m2 bvo speelautomatenhal.
Binnen het plan wordt verder de bouw van 69 gestapelde, kleinschalige starterswoningen mogelijk gemaakt.
Supermarkt en kleinschalige detailhandel
De distributieplanologische analyse (bijlage 1) laat zien dat er zowel in de huidige als in de toekomstige situatie (2020) uitbreidingsruimte is voor de detailhandel in het Stadshart. In de analyse is ervan uitgegaan dat de koopkrachtbinding en -toevloeiing in de sector dagelijkse goederen in het Stadshart beide met 1 procentpunt stijgen onder invloed van de komst van de tweede supermarkt. Daarnaast is rekening gehouden met de toekomstige bevolkingsgroei van Zoetermeer.
In 2020 bedraagt de indicatieve uitbreidingsruimte 2.520 m² bvo. Ander gezegd: bij de consument bestaat behoefte aan een kwantitatieve versterking van het winkelaanbod in dagelijkse goederen in het Stadshart. Gezien de omvang van de uitbreidingsruimte in het Stadshart in 2020, zal de toevoeging van een supermarkt + de kleinschalige winkel (totaal maximaal 3.270 m² bvo) kunnen leiden tot enige spanning tussen vraag en aanbod in de dagelijkse sector. Vanwege de beperkte omvang van verschil tussen vraag en aanbod, zal dit nauwelijks van invloed zijn op het toekomstperspectief van de detailhandel in dagelijkse goederen in Zoetermeer. Hooguit wordt een deel van de bestedingen koopstromen in de kern Zoetermeer 'omgebogen' richting het centrum. Omdat deze bestedingen afkomstig zijn uit de gehele kern, zal een eventueel effect snel verwateren en daarmee geen effect hebben op de detailhandelsstructuur in dagelijkse goederen. Terwijl het de gerichtheid van inwoners van Zoetermeer op het eigen centrum wel verder versterkt.
Indicaties voor de behoefte bij de consument aan de komst van een extra supermarkt naar het Stadshart blijken tevens uit de benchmark-analyse, waarbij in het Stadshart een ondervertegenwoordiging wordt geconstateerd van het aantal supermarkten ten opzichte van centrumgebieden van qua inwoneraantal vergelijkbare steden. Daarbij valt op dat wanneer de supermarktsituatie in stadscentra van 'new towns' zoals Zoetermeer met elkaar vergeleken wordt, in al deze steden minimaal twee fullservice-supermarkten zijn. In recente uitbreidingen van Almere, Nieuwegein en Spijkenisse is een supermarkt toegevoegd.
Er wordt geconcludeerd dat de beoogde detailhandelsontwikkeling geen directe gevolgen heeft voor de leegstand in Zoetermeer, waarmee er ook geen sprake kan zijn van een verslechtering van het woon-, leef- en ondernemersklimaat. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag:
- Circa een kwart van de omzetclaim van de nieuwe supermarkt is afkomstig van allerhande detailhandelskanalen binnen het verzorgingsgebied: van warenhuizen, winkels in benzinestations, drogisterijen, slijterijen tot versspeciaalzaken, waardoor enig effect snel verwatert.
- Circa een kwart van de omzetclaim van de nieuwe supermarkt is het gevolg van marktverruiming vanwege de bevolkingsgroei. Dit is dus op te vatten als additionele omzet, die niet ten koste gaat van de gevestigde retailers.
- Voor het overige is het theoretisch verdringingseffect maximaal 4,4% – geprojecteerd op het totale dagelijks winkelaanbod in het primaire verzorgingsgebied. Omdat de dagelijkse sector (en meer specifiek de supermarktsector) in Zoetermeer bovengemiddeld presteert, zal een dergelijk verdringingseffect niet leiden tot substantiële uitval of aantasting van het woon-, leef- of ondernemersklimaat.
Horeca
Wanneer het totale horeca-aanbod in Zoetermeer wordt vergeleken met het aanbod in de benchmarkplaatsen, is dit meer dan de helft kleiner. Ingezoomd op het centrum geldt ook dat het centrum van Zoetermeer een relatief klein horeca-aanbod heeft (inclusief het horeca-aanbod in de Dorpsstraat). Zelfs in vergelijking met andere 'new towns' als Almere, Nieuwegein en Spijkenisse blijkt dat het horeca-aanbod beperkt is. De consument beoordeelt het aanbod aan daghoreca in het Stadshart van Zoetermeer als enige aspect benedengemiddeld (Koopstromenonderzoek Randstad, 2011). Over het gehele spectrum van horecavoorzieningen is sprake van ondervertegenwoordiging, maar absoluut en relatief zijn de verschillen het grootst voor cafés en restaurants.
Toevoeging van horeca is meer dan welkom, het past bij de behoefte van de consument en het past in de ambitie om het Stadshart van Zoetermeer te ontwikkelen tot een meer aantrekkelijk, sfeervol en multifunctioneel centrum.
Vanwege de relatieve achterstand van de omvang van het horeca-aanbod in Zoetermeer, is de verwachting dat de kwantitatieve versterking niet zal leiden tot substantiële uitval of aantasting van het woon-, leef- of ondernemersklimaat. Daarbij worden de positieve effecten versterkt (en de eventuele negatieve verzacht) als in Cadenza segmenten/formules worden toegevoegd die uniek zijn voor het marktgebied, een brede doelgroep aanspreken en/of niet volwaardig vertegenwoordigd zijn elders in het Stadshart.
Vermaak (speelautomatenhal)
Het oppervlak ten behoeve van een speelautomatenhal is te verantwoorden omdat de bestaande speelautomatenhal in Zoetermeer heeft aangegeven te willen verhuizen naar het Stadscentrum. Bij verplaatsing valt de ruimte vrij. Hierbij is het van belang een aantrekkelijke herinvulling van dit pand te vinden om ook dit deelgebied levendig te houden. Herontwikkeling, herstructurering en/of herbestemming komen in beeld.
Wonen
De samenstelling van de Zoetermeerse bevolking verandert (Woonvisie Zoetermeer, 2009). De voorheen nogal eenzijdige opbouw, met vooral veel gezinnen, maakt meer en meer plaats voor een diverse bevolkingsopbouw, die naast (traditionele) gezinnen bestaat uit: jonge (startende) één- en tweeverdieners, éénoudergezinnen en met name veel (kleine) seniorenhuishoudens. Zoetermeer gaat door deze veranderingen qua samenstelling van de bevolking langzaamaan steeds meer op een doorsnee middelgrote stad lijken. Zoetermeer behoort, met ruim 120.000 inwoners, inmiddels tot de twintig grootste steden van Nederland. Na afronding van Oosterheem – de laatste grote uitleglocatie – komt het inwoneraantal uiteindelijk uit op circa 125.000 inwoners (Woonvisie Zoetermeer, 2009).
De Zoetermeerse woningmarktanalyse (2008) gaat ervan uit dat er tot 2020 gemiddeld jaarlijks zo'n 850 jonge, startende huishoudens de Zoetermeerse woningmarkt als woningzoekende betreden. Vooralsnog kunnen deze jonge starters niet in voldoende mate terecht op de woningmarkt. Er bestaat daardoor al enkele jaren een omvangrijk 'stuwmeer' aan woningzoekende starters dat eerder toe- dan afneemt. Een heel nadrukkelijke wens van veel Zoetermeerse jongeren is verder dat hun (toekomstige) woonruimte dichtbij voorzieningen en hoogwaardig openbaar vervoer is gesitueerd.
Geconcludeerd wordt dat er in kwantitatieve zin meer dan voldoende behoefte bestaat aan de beoogde 69 kleinschalige starterswoningen in Cadenza.
Evenementen
Omdat het vanuit een goede ruimtelijke ordening wenselijk is om evenementenlocaties en het aantal evenementen te begrenzen, zijn in bestemmingplannen de gebieden aangeduid waar met enige regelmaat evenementen worden georganiseerd in de buitenlucht. Zoals de Promenade met aangrenzende straten en pleinen in het Stadscentrum. Het betreft hoofdzakelijk openbare ruimte (voetgangersgebied) die regelmatig voor tijdelijke evenementen wordt gebruikt en geen evenemententerreinen die als zodanig zijn ingericht en gedurende een grote periode van het jaar voor evenementen worden gebruikt.
In de gemeentelijke Evenementennota is het begrip 'evenement' als volgt afgebakend: een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, georganiseerd door derden. De weekmarkt (warenmarkt) valt niet onder dit begrip.
Het voetgangersgebied in het Stadscentrum is een gebied waar al geruime tijd regelmatig jaarlijks terugkerende evenementen worden georganiseerd. Het aantal bezoekers dat met deze evenementen gepaard gaat is moeilijk te bepalen aangezien het geen afgebakende (omheinde) evenemententerreinen betreft maar openbaar toegankelijke straten en pleinen, waar het winkelpubliek zich mengt met het publiek dat specifiek op een evenement afkomt. Zodoende is het onmogelijk te bepalen hoeveel mensen specifiek op een evenement afkomen.
In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de jaarlijks terugkerende evenementen in het Stadshart. Aan de hand daarvan is het maximum aantal en duur van de evenementen bepaald voor de verschillende gebieden. Het zwaartepunt van de evenementen in het Stadshart ligt voornamelijk op de locaties Stadhuisplein en Markt/Marseillepad. Beide locaties maken echter geen onderdeel uit van het bestemmingsplan Stadcentrum-Dorpstraat, maar zijn opgenomen in het bestemmingsplan Stadcentrum-Zuid. Het gebied van de Promenade (met aangrenzende straten en pleinen in het Stadshart) betreft hoofdzakelijk openbare ruimte (voetgangersgebied), die voor tijdelijke evenementen wordt gebruikt. Het gebied is geen afgebakend (omheind) evenemententerrein, welke ook niet als zodanig is ingericht of gedurende een grote periode van het jaar voor evenementen worden gebruikt. De evenementen in dit gebied hangen grotendeels samen met de evenementen die op het Stadshuisplein worden georganiseerd. De aantallen bezoekers bij de evenementen zijn dan ook niet één-op-één toe te rekenen aan één specifieke locatie, maar hebben betrekking op het gehele Stadshart, met als zwaartepunt het Stadhuisplein. Om die reden is voor de Promenade (met aangrenzende straten en pleinen) voor wat betreft het aantal en duur van de evenementen aangesloten bij de regeling die in het bestemmingsplan "Stadscentrum-Zuid" is opgenomen voor het Stadhuisplein. Op grond hiervan is in de regels bij dit bestemmingsplan bepaald dat er in het gebied Promenade (met aangrenzende pleinen en straten) in samenhang met de evenementenlocatie Stadhuisplein jaarlijks maximaal 29 evenementen zijn toegestaan, waarvan:
- maximaal 23 kleinschalige evenementen per jaar met maximaal 1.000 bezoekers per dag en een maximale duur van 1 dag per evenement;
- maximaal 6 (middel)grote evenementen per jaar met maximaal 5.000 bezoekers per dag en een maximale duur van 1 dag per evenement.
Hierbij is rekening gehouden met een beperkte groei in het aantal grote evenementen aangezien de huidige economische crisis momenteel de oorzaak is van een stagnatie in het aantal evenementen. Wanneer de economie weer aantrekt neemt het aantal evenementen naar verwachting nog enigszins toe ten opzichte van het aantal dat nu in bijlage 2 is opgenomen. Derhalve is enige ruimte opgenomen in het aantal grote evenementen (3 evenementen extra). De dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen van podia en tenten, etc., zijn daarbij niet meegeteld.
3.2.3 Conclusie
De gemeente Zoetermeer streeft naar de verdere ontwikkeling van het Stadshart tot een aantrekkelijker, multifunctioneel centrum dat past bij een stad met uiteindelijk zo'n 125.000 inwoners. Als belangrijke opgave ziet de gemeente het in de toekomst verder doorontwikkelen van het Stadscentrum tot een sfeervolle, bruisende en veilige binnenstad. Manieren om dit te bereiken zijn onder andere: het vergroten van de diversiteit binnen de horeca- en winkelvoorzieningen, het opwaarderen van de kwaliteit van de openbare ruimte en het aantrekken van meer stedelijk georiënteerde doelgroepen – met name jongeren – als gebruikers en bewoners van het Stadscentrum. Met de ontwikkeling van Cadenza wordt een goede stap gezet in het waarmaken van deze ambities. Daarbij doorstaat de beoogde ontwikkeling van Cadenza de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Ook is er geen sprake van duurzame ontwrichting van de voorzieningenstructuur of van een aantasting van het woon-, leef- of ondernemersklimaat. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
- Er is voldoende behoefte bij de consument aan een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van het voorzieningenaanbod in het centrum vanwege:
- 1. De relatieve achterstand in de samenstelling van het aanbod in supermarkten, horeca en vermaak in het Stadshart.
- 2. De groei van het inwonertal van Zoetermeer.
- 3. De verdere ontwikkeling van centrumgebieden tot ontmoetings- en verblijfsplaatsen, waarvoor andere motieven dan winkelen een steeds belangrijker bezoekmotief vormen.
- De Zoetermeerse woningmarktanalyse (2008) gaat ervan uit dat er tot 2020 gemiddeld jaarlijks zo'n 850 jonge, startende huishoudens de Zoetermeerse woningmarkt als woningzoekende betreden. Een heel nadrukkelijke wens van veel Zoetermeerse jongeren is verder dat hun (toekomstige) woonruimte dichtbij voorzieningen en hoogwaardig openbaar vervoer is gesitueerd. Het project Cadenza kan prima voorzien in de behoefte en voldoet aan de wensen van de doelgroep.
3.3 Parkeren
Parkeren gemotoriseerd verkeer
Binnen het plangebied worden verschillende functies mogelijk gemaakt. Voor deze verschillende functies is de parkeervraag berekend. Voor het bepalen van de parkeernormen die aan deze berekening ten grondslag liggen, is gebruik gemaakt van de 'Nota parkeernormen en uitvoeringsregels; voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Zoetermeer' (gemeente Zoetermeer, 2012). Hierin zijn de gemeentelijke parkeernormen ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen vastgelegd. Indien van belang is bij de berekening uitgegaan van de ligging van het plangebied binnen het 'Stadshart/Dorpsstraat'. De berekening gaat uit van de maximale mogelijkheden die het onderhavige bestemmingsplan biedt. Er is van de minimum parkeernormen uitgegaan om dubbeltelling te voorkomen. Bezoekers van het Stadshart bezoeken vaak meerdere voorzieningen. Als de parkeervraag van iedere voorziening afzonderlijk bij elkaar wordt geteld, ontstaat dus een overschatting van de parkeerbehoefte. Om met dit effect rekening te houden, wordt in dit geval uitgegaan van de minimum normen. In de nabijheid zijn bovendien goede openbaar vervoervoorzieningen aanwezig (Randstadrail station Stadhuis ligt op 200 meter afstand en diverse buslijnen gaan vlak langs het gebied). Verder is het gebied goed per fiets bereikbaar.
Parkeren woningen
Binnen het plan wordt de bouw van 69 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Binnen de gemeentelijke parkeernota wordt onderscheid gemaakt tussen parkeernormen naar oppervlakte van woningen. Uitgaande van 69 woningen is binnen het totale vloeroppervlak alleen de realisatie van woningen met een oppervlakte van minder dan 70 m2 bruto vloeroppervlak reëel. Voor dit type woningen geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per woning. Per woning is een aandeel van 0,3 parkeerplaats opgenomen ten behoeve van bezoekers.
Voor 35 woningen wordt een privé parkeerplaats gerealiseerd binnen het plangebied. Bewoners van de overige woningen, alsmede bezoekers van de bewoners, kunnen parkeren in het openbare gedeelte van de parkeergarage of in een andere parkeergarage. Hierbij is het wel van belang dat bewoners en hun bezoekers te allen tijde toegang krijgen tot de parkeergarage.
Parkeren supermarkt en detailhandel
Binnen het plan wordt 3.100 m2 bruto vloeroppervlak aan supermarkt gerealiseerd. De gemeente Zoetermeer hanteert voor een supermarkt een parkeernorm van 4,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Naast een supermarkt wordt nog 170 m2 bruto vloeroppervlak aan winkel/detailhandel mogelijk gemaakt. Hiervoor wordt aangesloten bij de parkeernorm die geldt voor winkels binnen het gebied 'Stadshart/Dorpstraat'. De parkeernorm bedraagt 3,5 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Parkeren horeca en speelautomatenhal
Ten slotte wordt 2.000 m2 bruto vloeroppervlak aan horeca en 600 m2 bruto vloeroppervlak speelautomatenhal mogelijk gemaakt. Voor horeca wordt aangesloten bij de parkeernorm voor restaurant in het gebied 'Stadshart/Dorpstraat'. Van verschillende horecafuncties is de parkeernorm voor restaurant het hoogst en dus maatgevend. Deze parkeernorm bedraagt 8,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Voor een speelautomatenhal geldt een gemeentelijke parkeernorm van 3,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Parkeerbalans
Bij het opstellen van de parkeerbalans is conform de 'Nota parkeernormen en uitvoeringsregels; voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Zoetermeer' (gemeente Zoetermeer, 2012) , waar van toepassing, de grote getallen reductie toegepast. Deze reductie kan worden toegepast bij grote ontwikkelingen met een hoog bezoekersaandeel (> 80%) en een parkeervraag van meer dan 100 openbare parkeerplaatsen. Dit omdat een ontwikkeling van grote omvang niet zal leiden tot een rechtevenredige verhoging van de parkeervraag. Op basis daarvan kan een reductie van 10% op de parkeereis toegepast. Tenslotte is rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages per functie. Deze aanwezigheidspercentages zijn opgenomen in tabel 3.1. Omdat voor de supermarkt een afgescheiden deel binnen de beoogde parkeervoorziening is gepland, worden voor de supermarkt geen aanwezigheidspercentages gehanteerd en wordt deze functie los gezien van de overige functies.
Voor 35 woningen wordt een privé parkeerplaats gerealiseerd in de parkeergarage. Bewoners van de overige woningen, alsmede bezoekers van de bewoners, kunnen parkeren in het openbare gedeelte van de parkeergarage of in een andere reeds bestaande parkeergarage nabij de ontwikkeling (Duitslandgarage) . Hierbij is het wel van belang dat bewoners en hun bezoekers te allen tijde toegang krijgen tot de parkeergarage.
Tabel 3.1 Aanwezigheidspercentages per periode parkeerbalans
Functie | Werkdag- ochtend | Werkdag- middag | Werkdag- avond | Koop- avond | Zaterdag- middag | Zaterdag- avond | Zondag- middag | ||||||
Woningen | 50% | 60% | 100% | 90% | 60% | 60% | 70% | ||||||
Winkels (detail- handel) | 30% | 70% | 20% | 100% | 100% | 0% | 100% | ||||||
Horeca (restau- rant) | 30% | 40% | 90% | 95% | 70% | 100% | 40% | ||||||
Speelauto- matenhal | 50% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% | 100% |
Op basis van de te hanteren parkeernormen, de mogelijkheid tot het toepassen van de grote getallen reductie en de aanwezigheidspercentages per dagdeel is de maximale parkeervraag per periode berekend. Deze berekening is opgenomen in bijlage 3. Voor de supermarkt blijkt, rekening houdend met een correctie op basis de grote getallenreductie, een maximale parkeerbehoefte van 112 parkeerplaatsen. Uit de parkeerbalans voor de overige functies blijkt de koopavond de maatgevende periode. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de parkeervraag per functie binnen deze periode.
Tabel 3.2 Parkeerbehoefte maatgevende periode 'koopavond' in openbaar gebied
Functie | Parkeerbehoefte per functie koopavond | Parkeerbehoefte per functie zaterdagmiddag | Parkeerbehoefte per functie zaterdagavond | |
Woningen | 40,1 | 26,7 | 26,7 | |
Winkel | 6,0 | 6,0 | 0 | |
Horeca | 152,0 | 112,0 | 160,0 | |
Speelautomatenhal | 18,0 | 18,0 | 18,0 | |
Totaal | 216 | 163 | 205 |
Op basis van de opgezette parkeerbalans blijkt op het maatgevende moment (koopavond) ten gevolge van de ontwikkeling van de woningen, een winkelfunctie, horeca en speelautomatenhal een maximale parkeerbehoefte van 216 openbare parkeerplaatsen.
In het plan is verder een gebouwde parkeervoorziening opgenomen met een aantal van 63 openbare parkeerplaatsen plus 115 parkeerplaatsen exclusief gereserveerd ten behoeve van de supermarkt. Voor de supermarkt is voldoende capaciteit ingebouwd. Voor de overige functies kan, naast de nog beschikbare capaciteit in de te realiseren parkeergarage, extra parkeercapaciteit gevonden worden in de nabijgelegen Duitslandgarage. Op basis van de 'Nota parkeernormen en uitvoeringsregels; voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Zoetermeer' (gemeente Zoetermeer, 2012) is toegestaan dat restcapaciteit binnen bestaande parkeervoorzieningen beschikbaar mag worden gesteld aan nieuwe ontwikkelingen, indien uit onafhankelijk onderzoek is gebleken dat daar voldoende restcapaciteit beschikbaar is. De volgende berekening toont aan dat, ten behoeve van de ontwikkeling van Stadscentrum Oost, voldoende restcapaciteit aanwezig is in de Duitslandgarage.
Restcapaciteit Duitslandgarage
In opdracht van Synchroon B.V. heeft Mobycon onderzoek gedaan naar de mogelijke restcapaciteit in het omliggende gebied ('Onderzoek parkeerdruk Italiëlaan en Duitslandgarage te Zoetermeer - Eindrapport', juli 2013). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 4. Hierbij is onderzoek gedaan naar de parkeerdruk in de Duitslandgarage en het tijdelijke parkeerterrein aan de Italiëlaan, respectievelijk gelegen aan de noordzijde en oostzijde van onderhavige ontwikkeling. Het parkeerterrein aan de Italiëlaan zal met de ontwikkeling van Stadscentrum Oost verdwijnen. De hier geparkeerde voertuigen dienen in de toekomst uit te wijken naar ofwel de Duitslandgarage ofwel de nieuw te bouwen garage binnen Stadscentrum Oost. Tevens vervallen door de ontwikkeling 19 parkeerplaatsen op het Theaterplein. Ook deze dienen gecompenseerd te worden. Verder worden binnen het plan 18 privéparkeerplaatsen ten behoeve van de kantoren Oostwaarts gecompenseerd. Omdat deze niet toegankelijk zijn voor de functies die binnen de onderhavige ontwikkeling mogelijk worden gemaakt, zijn deze in de verdere berekening buiten beschouwing gelaten.
Uit het onderzoek van Mobycon blijkt dat in de Duitslandgarage restcapaciteit aanwezig is. Deze parkeergarage heeft een totale capaciteit van 599 parkeerplaatsen. In de onderstaande tabel is een overzicht opgenomen met de gevolgen van de ontwikkeling voor de parkeerdruk in de Duitslandgarage indien de aanwezige restcapaciteit hier wordt benut.
Tabel 3.3 Verrekening parkeerbehoefte Stadscentrum Oost met restcapaciteit Duitslandgarage
Periode | Parkeer- behoefte ontwikkeling openbaar* | Capaciteit parkeergarage openbaar ontwikkeling | Tekort parkeergarage ontwikkeling | Restcapaciteit Duitsland- garage | Restcapaciteit Duitsland- garage na ontwikkeling |
Koopavond | 235 | 63 | 172 | 367 | 195 |
Zaterdagmiddag | 182 | 63 | 119 | 214 | 95 |
Zaterdagavond | 224 | 63 | 161 | 191 | 30 |
*Inclusief compensatie 19 parkeerplaatsen Theaterplein
Uit het bovenstaande blijkt dat op de momenten waarop de Duitslandgarage het drukst bezet is (koopavond, zaterdagmiddag en zaterdagavond) voldoende restcapaciteit aanwezig is om aan de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, welke niet kan worden opgevangen in de nieuw te realiseren parkeergarage, te kunnen voldoen. Zodoende wordt, met behulp van de restcapaciteit in de Duitslandgarage, voldaan aan de parkeernormen uit de 'Nota parkeernormen en uitvoeringsregels; voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Zoetermeer' (gemeente Zoetermeer, 2012).
Fietsen
Op basis van het programma en parkeernormen ten behoeve van fietsparkeren is tevens de parkeervraag voor fietsen bepaald voor de verschillende openbare functies. Voor de functies restaurant en speelautomatenhal zijn geen normen bekend. Daarom is voor alle openbare functies binnen het plan uitgegaan voor de fietsparkeernorm die geldt voor winkels binnen het Stadshart/Dorpsstraat. Deze fietsparkeernorm bedraagt 7,0 - 8,0 plaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Het totale vloeroppervlak van de openbare functies bedraagt circa 5.500 m2. Zodoende is een fietsparkeervraag berekend van 385 plaatsen minimaal en 440 plaatsen maximaal. Het bestemmingsplan voorziet in een 1-laagse gratis openbare fietsenkelder met 400 plaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de minimale parkeervraag voor fietsers. In de huidige situatie zijn binnen het plangebied 400 fietsenklemmen aanwezig. Na realisatie worden 165 van deze klemmen teruggeplaatst. Indien blijkt dat de fietskelder met 400 plaatsen onvoldoende capaciteit biedt om de fietsparkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling en het wegvallen van een deel van de bestaande capacitiet op te kunnen vangen, bestaat de mogelijkheid de fietskelder uit te breiden (2 laags). Hierdoor kan binnen de fietskelder een capaciteit gerealiseerd worden van in totaal 700 stallingsplaatsen.
De woningen die binnen het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn alle voorzien van een eigen berging. Bewoners kunnen ook van deze berging gebruik maken om hun fiets te stallen.
3.4 Verkeersgeneratie
De ontwikkelingen in het plangebied zorgen voor een toename van het aantal verkeersbewegingen op het omliggende wegennet. Deze verkeersgeneratie is berekend aan de hand van kencijfers uit CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', CROW 2012). De berekening is uitgevoerd door de gemeente Zoetermeer en opgenomen in het memo 'Verkeersaantrekkende werking Cadenza' (april 2014). Dit memo is opgenomen in bijlage 5. Uitgangspunt bij deze berekening is een ligging van het plangebied in een sterk stedelijke omgeving in het centrum van de stad. De berekening is verder gebaseerd op de minimale kencijfers, omdat sprake zal zijn van overlap in de verkeersgeneratie van verschillende functies. Voor horeca is geen kencijfer voor de verkeersgeneratie bekend. Daarom is uitgegaan van een turnover van vier ten aanzien van de parkeerplaatsen voor restaurants. Dit type horeca kent de hoogste parkeernorm en is daarom maatgevend. Dit geldt dan eveneens voor de verkeersgeneratie door de geplande horeca. Ten aanzien van horeca is uitgegaan van drie drukke avonden in de week waarbij elke tafel twee bezoekersgroepen kent. Daarnaast moeten ook bezoekers overdag en het komen en gaan van bezoekers meegerekend worden. Zodoende is gekozen voor een gemiddelde van vier keer de parkeernorm voor restaurants (8,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak). Zodoende bedraagt de verkeersgeneratie van de horecafunctie 32 mvt/etmaal per 100 m2. In de onderstaande tabel zijn de kencijfers weergegeven en is de verkeersgeneratie van de verschillende functies berekend.
Tabel 3.4 Verkeersgeneratie nieuwe functies
Functie | Omvang / aantal | Kencijfer | Verkeersgeneratie | ||
Koopwoningen etage goedkoop | 69 | 2,8 mvt/etmaal per woning | 193 mvt/etmaal | ||
Supermarkt, fullservice laag en middellaag prijsniveau | 3.100 m2 bruto vloeroppervlak | 43,6 mvt/etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak | 1.352 mvt/etmaal | ||
Winkel (stadscentrum 100.000 - 175.000 inwoners) | 170 m2 bruto vloeroppervlak | 22,4 mvt/etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak | 38 mvt/etmaal | ||
Horeca | 2.000 m2 bruto vloeroppervlak | 32,0 mvt/etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak | 640 mvt/etmaal | ||
Speelautomatenhal | 600 m2 bruto vloeroppervlak | 12,7 mvt/etmaal per 100 m2 bruto vloeroppervlak | 77 mvt/etmaal | ||
Totaal | 2.300 mvt/etmaal |
Uit de berekening blijkt dat de totale verkeersgeneratie 2.300 mvt/etmaal bedraagt. Hiervan rijden 1.150 mvt/etmaal de parkeerkelder in en 1.150 mvt/etmaal rijden de parkeerkelder uit. Het verkeer zal zich verder over het wegennet verdelen via:
- de Denemarkenlaan naar de Europaweg (80%);
- de Luxemburglaan naar de Europaweg (10%);
- de Frankrijklaan (10%).
In tabel 3.5 zijn de toekomstige intensiteiten op het omliggende wegennet opgenomen. Deze zijn door de gemeente Zoetermeer aangeleverd voor het jaar 2024. Basis hiervoor vormt het gemeentelijke verkeersmodel waarin verkeersintensiteiten zijn opgenomen voor het jaar 2022. Op basis van een autonome groei van 1% per jaar zijn deze doorgerekend naar het planjaar 2024. Vervolgens is daar de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bij opgeteld.
Tabel 3.5 Intensiteiten omliggend wegennet
Weg | Intensiteit 2024 (mvt/etmaal) | ||
Denemarkenlaan | 13.008 | ||
Italiëlaan, tussen Duitslandlaan en plangebied | 6.844 | ||
Italiëlaan, tussen plangebied en Griekenlandlaan | 4.967 | ||
Frankrijklaan, tussen Griekenlandlaan en Bordeauxstraat | 4.529 | ||
Frankrijklaan, tussen Bordeauxstraat en Engelandlaan | 2.951 | ||
Luxemburglaan, tussen Europaweg en parkeergarage | 12.015 | ||
Luxemburglaan, tussen parkeergarage en Duistlandlaan | 8.519 | ||
Duitslandlaan, tussen Luxemburglaan en Berlijnstraat | 2.894 | ||
Duitslandlaan, tussen Berlijnstraat en parkeergarage | 3.914 | ||
Duitslandlaan, tussen parkeergarage en Italiëlaan | 5.958 |
De wegenstructuur bevat voldoende capaciteit om deze toekomstige verkeersintensiteiten te kunnen verwerken. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Hoofdstuk 4 Milieu En Leefkwaliteit
Hoofdstuk 4 Milieu en leefkwaliteit
4.1 Geluidhinder
Binnen het plan wordt de bouw van maximaal 69 gestapelde woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerlawaai - Cadenza Stadshart Zoetermeer' (Nieman Raadgevend Ingenieurs B.V.). Deze rapportage is opgenomen in bijlage 6. In deze paragraaf zijn ten aanzien van dit onderzoek de conclusies opgenomen.
4.1.1 Wegverkeerslawaai
Het plan ligt binnen de wettelijke geluidszone van vijf 50 km/h-wegen. De wegen waarop het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai betrekking heeft zijn de Denemarkenlaan, Duitslandlaan, Luxemburglaan, Frankrijklaan/Engelandlaan en Italiëlaan. De geluidsbelasting op de gevels van de verschillende woningen die binnen het plan mogelijk worden gemaakt bedraagt ten aanzien van de vier eerst genoemde wegen minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verder blijkt uit het onderzoek dat de geluidsbelasting op de noord- en oostgevel van het gebouw ten aanzien van wegverkeer op de Italiëlaan maximaal 54 dB bedraagt. Het gaat daarbij om in totaal 18 woningen, 3 woningen voor elke bouwlaag in de woontoren. De voorkeursgrenswaarde wordt zodoende overschreden, de uiterste grenswaarde van 63 dB niet.
Maatregelonderzoek wijst uit dat alleen een geluidsreducerende maatregel mogelijk is in de vorm van het toepassen van geluidsreducerend asfalt (dunne deklaag) op de Italiëlaan. Hiermee zou voor 12 van de 18 belastte woningen de geluidsbelasting teruggedrongen worden tot onder de voorkeursgrenswaarde. Er zal echter sprake zijn van veel remmend en optrekkend verkeer. Het wegdektype 'dunne deklaag' zal hierdoor snel slijten waardoor de aanleg- en onderhoudskosten relatief hoog zullen zijn.
Geconcludeerd wordt dat het treffen van maatregelen onvoldoende effectief en doelmatig is of leidt tot hoge kosten. Voor de 18 woningen dient daarom een hogere waarde verleend te worden van maximaal 54 dB.
Tabel 4.1. Ontheffingswaarden wegverkeerslawaai
Aantal woningen | Geluidsbelasting [dB] | Geluidsbron | |
2 | 49 dB | Italiëlaan | |
4 | 50 dB | Italiëlaan | |
1 | 51 dB | Italiëlaan | |
5 | 52 dB | Italiëlaan | |
4 | 53 dB | Italiëlaan | |
2 | 54 dB | Italiëlaan |
De indeling van de woningen en de ligging van de buitenruimte is dusdanig dat wordt voldaan aan de door de gemeente Zoetermeer gestelde voorwaarden bij het verlenen van hogere waarden.
4.1.2 Railverkeerslawaai
Het plan ligt tevens binnen de geluidszone van de nabijgelegen Randstadrail (lightrailverbinding). Ten aanzien van deze railverbinding is onderzoek uitgevoerd naar het railverkeerslawaai. Uit dit onderzoek blijkt dat de hoogste geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen binnen het plan 52 dB bedraagt. Deze geluidsbelasting ligt onder de voor railverkeer geldende voorkeursgrenswaarde van 55 dB.
4.1.3 Gecumuleerde geluidsbelasting
De gecumuleerde geluidsbelasting voor de woningen aan de noord- en oostgevel ligt boven de 53 dB. Voor de 18 woningen die aan deze gevels zijn gesitueerd is onderzoek naar geluidwering van de gevel noodzakelijk.
4.1.4 Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat voor 18 woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Tevens blijkt uit het onderzoek dat mogelijke maatregelen leiden tot overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan.
Er is vervolgens een ontwerp besluit hogere waarden opgesteld. Dit ontwerpbesluit heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen tegen ingediend. Op 9 december 2014 heeft het college van B&W besloten de benodigde hogere waarden vast te stellen. Het Besluit Hogere Waarden Geluid is opgenomen in Bijlage 7.
4.2 Bodemkwaliteit
4.2.1 Toetsingskader
Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk. Hiertoe dient bodemonderzoek te worden verricht.
In dit kader vereist de provincie in ieder geval:
- inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
- inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
- inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.
Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en exploitatietechnische zin.
In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. Bij noodzakelijke sanering dient te worden voldaan aan de provinciale Nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid".
4.2.2 Bodemonderzoek
Door Infrasoil bv is op 22 januari 2014 een actualiserend bodemonderzoek verricht naar de bodemkwaliteit in het plangebied. De bevindingen zijn opgenomen in de rapportage: "Actualiserend bodemonderzoek, Stadshart Oost te Zoetermeer" met kenmerk 01.13.1193. Dit bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 8. Hieruit blijkt dat:
- Zintuiglijk is geen verdacht bodemmateriaal aangetroffen
- Er worden in de grond geen verhoogde gehaltes ten opzichte van de achtergrondwaarden vastgesteld
- Er worden in het grondwater slechts licht verhoogde gehaltes ten opzichte van de streefwaarden aan zware metalen (Molybdeen, Barium en Kwik) aangetroffen.
- De grond op het terrein kan vrij toegepast worden. Er zijn dan ook been beperkingen ten aanzien van een toekomstige ontwikkeling.
Deze uitkomsten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. Saneringsmaatregelen zijn niet aan de orde.
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zoetermeer en de Milieudienst Midden-Holland (2011) valt het plangebied binnen de zone 7: “Uitbreidingen vanaf 1970 hele regio", dit houdt in dat de bodem over het algemeen niet tot plaatselijk licht verontreinigd is (ontgravingsklasse AW2000 of Landbouw/Natuur).
4.2.3 Conclusie
Conform het bodemonderzoek en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zoetermer blijkt nader onderzoek of saneringsmaatregelen niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Luchtkwaliteitseisen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
1) De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
2) Bij de beoordeling van PM10 blijven de aanwezige concentraties zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit is vastgesteld dat concentraties van stoffen die zich van nature in de buitenlucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid bij de beoordeling van de grenswaarden voor fijn stof buiten beschouwing worden gelaten. In de Regeling is bepaald dat alleen de bijdrage van zeezout kan worden afgetrokken van de concentratie fijn stof. Aangegeven is hoe groot de aftrek van het jaargemiddelde en 24-uurgemiddelde per gemeente bedraagt. Voor de gemeente Zoetermeer bedraagt de aftrek voor het jaargemiddelde van fijn stof 3 µg/m³. Voor het 24-uurgemiddelde bedraagt de aftrek 4 overschrijdingen per jaar voor de gehele provincie Zuid-Holland. De resultaten die weergegeven zijn in paragraaf 4.4.2 zijn allemaal inclusief deze zeezoutcorrectie.
4.3.2 Luchtkwaliteitsonderzoek
In paragraaf 3.4 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 2.300 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van 2,0%. Dit vrachtwagenpercentage wordt met name bepaald door de functies supermarkt en detailhandel. Met behulp van de nibm-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer mogelijk in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek noodzakelijk.
Om deze reden is een luchtkwaliteitsberekening uitgevoerd waarmee de gevolgen van het project voor de luchtkwaliteit inzichtelijk worden gemaakt en de concentraties na uitvoering van het bestemmingsplan kunnen worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden.
De luchtkwaliteit is berekend met behulp van het CAR II-programma Versie 12.0 (Calculation of Air pollution Road traffic-programma II). Het CAR II-programma is een wettelijk goedgekeurd standaardrekenprogramma voor luchtkwaliteit in binnenstedelijke situaties met enige vorm van bebouwing. Het plangebied is gelegen in het stadscentrum van Zoetermeer en daarom als zodanig aan te merken. Het CAR II-programma kan berekeningen uitvoeren voor onder andere de maatgevende stoffen fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).
Voor de invoergegevens van de CAR-berekening wordt verwezen naar bijlage 9.
In de tabel 4.5 zijn de resultaten van de luchtkwaliteitsberekeningen weergegeven voor het jaar 2024, inclusief en exclusief ontwikkeling. Hierbij blijkt dat:
- de ontwikkeling zorgt voor een minimale toename van de stikstofdioxide (0,6µg/m³) en fijntof(0,1µg/m³ en 1 dag); Deze overschrijdingen zijn minimaal en niet significant;
- aan alle normen van de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.4 voldaan wordt.
Tabel 4.5 Rekenresultaten 2024
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde (µg/m³) | fijn stof (PM10) jaargemiddelde (µg/m³) | fijn stof (PM10) (aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde grenswaarde) | ||||||||
2024- | 2024+ | 2024- | 2024+ | 2024- | 2024+ | |||||
Denemarkenlaan | 25,1µg/m³ | 25,1µg/m³ | 20,4µg/m³ | 20,5µg/m³ | 4 | 4 | ||||
Luxemburglaan | 24,9µg/m³ | 24,9µg/m³ | 20,3µg/m³ | 20,3µg/m³ | 4 | 4 |
4.3.3 Conclusie
Uit de resultaten blijkt dat langs de maatgevende wegen de luchtkwaliteit na uitvoering van het bestemmingsplan ruimschoots aan de grenswaarden uit de Wm wordt voldaan. De bijdrage van overige bronnen is in de achtergrondconcentratie verwerkt. De ontwikkeling leidt in geen enkel geval tot overschrijdingssituaties. In de directe omgeving van de weg is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingplan niet in de weg.
4.4 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Bij brief van 1 september 2014, kenmerk 14.46924, heeft het Hoogheemraadschap Rijnland aangegeven dat zij kan instemmen met het uitgangspunt dat voor deze locatie geen watercompensatie nodig is.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Hoogheemraadschapsbeleid
- Waterbeheerplan 2010-2015
- Keur en Beleidsregels 2009
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een stuk braakliggend terrein tussen de bioscoop Utopolis, de Italiëlaan en de spoorlijn van de Randstadrail. Voorheen was het plangebied geheel bebouwd en verhard.
Bodem en grondwater
Het plangebied ligt in de waterstaatkundige eenheid Nieuwe Driemanspolder - bebouwd (PBS ww 17c) met een vast peil van NAP -5,82 m. Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem een geheel vormt. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zeekleigrond. Er is sprake van grondwater trap V. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand van nature op meer dan 1,2 m beneden maaiveld ligt.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Ten zuiden van het plangebied op circa 220 meter is wel het oppervlaktewater Grote Dobbe gelegen. Dit water behoort niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan bestaat uit de ontwikkeling van detailhandel, supermarkt, horeca, een speelautomatenhal, woningen en een parkeergarage.
Waterkwantiteit
In de beleidsregel van het Hoogheemraadschap van Rijnland inzake de toename van verharding staat aangegeven dat een toename aan verharding gecompenseerd mag worden door een afname van verharding (ook uit het verleden) als er sprake is van één eigenaar en mits die eigenaar kan aantonen (op basis van luchtfoto's en bouwtekeningen) dat er sprake is van een afname van verharding. Voor objecten die voor 2006 zijn geplaatst (en daarna weggehaald) hoeft geen watercompensatie plaats te vinden, omdat er toen nog geen beleid voor was.
Voor de locatie Centrum-Oost geldt dat deze locatie in het verleden verhard is geweest. Op deze locatie stond de voormalige Prins Willem-Alexander ijshal. Dit gebouw is gebouwd op grond van een bouwvergunning uit 1981. In 2002 is voor de ijshal een sloopvergunning verleend, waarna het gebouw is afgebroken en de verharding is verwijderd.
Door de beoogde ontwikkeling vindt er geen toename in verharding plaats. De planlocatie is in het verleden namelijk reeds geheel verhard geweest. Het opnieuw verharden van de locatie heeft geen negatieve invloed op het watersysteem.
Na overleg met het Hoogheemraadschap Rijnland op 9 juli 2014, is geconcludeerd dat er in dit specifieke geval geen directe waterstaatkundige problemen ontstaan als er niet wordt gecompenseerd. In alle toekomstige gevallen dienen de op dat moment geldende beleidsregels van het Hoogheemraadschap te worden gerespecteerd. De conclusie dat voor deze locatie geen watercompensatie noodzakelijk is, is bevestigd in de brief van het Hoog- heemraadschap Rijnland van 1 september 2014.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Bij het daadwerkelijk bebouwen van de ontwikkellocaties dient het gebruik van uitlogende bouwmaterialen te worden voorkomen. Dit ter voorkoming van verontreiniging van het hemel- en oppervlaktewater.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
- a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
- c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
- d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
- e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
- 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
- 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Vanaf het begin van de bouw van het Stadshart is reeds een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het plangebied is destijds als één van de eerste locaties binnen het Stadshart in ontwikkeling genomen. Het waterbeheersingsysteem is daarop ingericht, en het BRP is berekend op volledige bebouwing van het plangebied.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
- duurzaam bouwen;
- het toepassen van berm- of bodempassage;
- toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
- het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
- adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
- het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
- de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
- het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.5 Bedrijven En Milieuzonering
4.5.1 Begrip milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
4.5.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord. De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen, komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroepen of bedrijven.
Naast rustige woonwijken zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Bij deze gemengde gebieden komen direct naast woningen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
4.5.3 Milieuzonering in het plan
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Stadscentrum van Zoetermeer. Het Stadscentrum bestaat voor een belangrijk deel uit centrumfuncties, waaronder detailhandel, dienstverlening, horeca, en maatschappelijke functies. Deze functies komen direct naast de aanwezige woonfuncties voor. In het kader van de milieuzonering wordt het Stadscentrum, en als integraal onderdeel daarvan ook het plangebied, aangemerkt als 'gebied met functiemenging'.
Om aan te geven welke bedrijfsactiviteiten in (gemengde) gebieden met functiemenging zijn toegestaan, is in het bestemmingsplan een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging opgenomen. Zie bijlage 1 bij de regels. Deze is gebaseerd op lijst 4 van de VNG-publicatie en specifiek gemaakt voor de functies die op grond van opgenomen bestemmingen zijn toegestaan binnen het bestemmingsplan.
De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
- categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen -in gebieden met functiemenging- kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit zijn daarbij toereikend;
- categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
- categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
Voor het toestaan van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
- het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
- productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
- de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
- activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
Onderzoek
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen, een supermarkt, detailhandel, horeca en een speelautomatenhal. Dit betreffen zowel milieuhinderlijke als milieugevoelige functies. Conform de Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging behoort een supermarkt tot categorie B. De speelautomatenhal betreft eveneens categorie B. Het maatgevende aspect voor de diverse functies is geluid. Een deel van de (nieuwe) milieugevoelige functies, de woningen, zal in de toekomstige situatie aan milieuhinderlijke inrichtingen grenzen. Aan de richtafstanden kan niet voldaan worden. Omdat niet aan de richtafstand voldaan kan worden en omdat de functies (gezamenlijk) een geluidemissie naar de omgeving kennen is door Peutz een akoestisch onderzoek opgesteld. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 10 bij de toelichting.
Uit dit onderzoek blijkt dat er randvoorwaarden gesteld moeten worden alvorens voldaan kan worden aan de grenswaarden. Deze randvoorwaarden dienen uitgewerkt te worden in de bestekseisen tijden de bouwfase.
De te treffen maatregelen zijn:
- bij Utopolis dient een dakventilator te worden vervangen door een stiller type en de luchtuitlaat van de parkeergarage dient te worden voorzien van een geluiddemper;
- bij het Stadstheater dient een dakventilator te worden vervangen door een stiller type;
- de geluidemissie van het terras van grand café Vrienden dient zodanig te worden beperkt dat ter hoogte van bestaande woningen wordt voldaan aan de toepasselijke grenswaarden.
Het geluid vanwege aankomende en vertrekkende bezoekers is tevens een aandachtspunt indien (horeca)inrichtingen ook 's nachts geopend zijn. Een dergelijke inrichting is al in de nabijheid van de planlocatie aanwezig, zodat dit geen nieuw element is in de omgeving. Er is wel sprake van een toename van het aantal inrichtingen die mogelijk 's nachts geopend zijn en derhalve hinder kunnen veroorzaken. Deze toename is echter in het centrum van Zoetermeer waar diverse (nachtelijke) activiteiten plaatsvinden. Door de toevoeging van de horeca zal dan ook geen onaanvaardbare situatie ontstaan. Voor de geluidbelasting van de passanten bestaat geen wettelijke verplichting tot nader onderzoek. Hier kan ter beperking van de geluidoverlast toepassing worden gegeven aan gedragsmaatregelen die ook elders in het Zoetermeerse stadscentrum worden toegepast (toezicht van horecaondernemers).
De gecumuleerde geluidbelasting op de gevel van de woningen bedraagt – afhankelijk van de geluidbelasting vanwege inrichtingen binnen het plangebied 46 tot 59 dB. De kwaliteitsindicatie van de woonomgeving is voor het merendeel van het plangebied ten minste redelijk. Gezien de ligging van de woningen in een stadscentrum, waar een enigszins verhoogd geluidniveau verwacht mag worden, wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op de woningen passend is voor de woonomgeving. Er is dan ook sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Concreet betekent dit dat binnen dit bestemmingsplan ervoor gekozen is om op percelen waar op gebouwniveau wonen gecombineerd kan worden met ander functies alleen activiteiten bij recht zijn toegelaten die behoren tot categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Uitzondering hierop is dat binnen de bestemming 'Gemengd' ook een supermarkt (categorie B), een speelautomatenhal (categorie B) en een parkeergarage (categorie C) zijn toegestaan. Andere functies/activiteiten die behoren tot categorie B en C zijn binnen het plangebied niet toegestaan.
In het geval van functies die vallen onder categorie B of C, dan wel functies die niet genoemd zijn, mag hiervan afgeweken worden, mits aangetoond is dat de milieuhinder niet groter is dan bij functies die vallen onder categorie A.
Conclusie
Door het toepassen van milieuzonering wordt een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
4.6 Horeca
De Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) bieden onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder ten gevolge van de aanwezigheid van horeca-inrichtingen te voorkomen. Een Staat van Horeca-activiteiten behorende bij de regels van een bestemmingsplan kan worden gehanteerd als een aanvulling op de reikwijdte van beide genoemde instrumenten.
Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horecabedrijven biedt de zoneringlijst uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) een goed vertrekpunt. De daarin gehanteerde grove benadering behoeft echter voor de opstelling van een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering.
Bij de opstelling van de Staat van Horeca-activiteiten zijn de volgende vormen van hinder in aanmerking genomen:
- geluidhinder (zowel door afzonderlijke inrichtingen als cumulatief);
- verkeersaantrekkende werking;
- parkeerdruk.
In aanvulling op de gegevens uit de VNG-uitgave is voorts gebruik gemaakt van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:
- de voor de verschillende soorten horecabedrijven over het algemeen gebruikelijke openingstijden die voor het optreden van hinder relevant zijn (het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hanteert immers voor de dag-, avond- en nachtperiode verschillende normen);
- de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto, brommer of scooter aantrekt.
Op grond hiervan worden drie categorieën onderscheiden in de Staat van horeca-activiteiten, die is opgenomen als bijlage 2 bij de regels:
Categorie 1 "Lichte horeca"
Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds geopend zijn (in hoofdzaak verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken.
Categorie 2 "Middelzware horeca"
Horecabedrijven die normaal gesproken ook 's nachts geopend zijn en daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals cafés, bars of zalenverhuur. Tevens vallen onder deze categorie horecabedrijven die in beginsel overdag en 's avonds geopend zijn met een grote verkeersaantrekkende werking.
Categorie 3 "Zware horeca"
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend moeten zijn en tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder met zich mee kunnen brengen (verkeersaantrekkende werking en daarmee gepaard gaande hinder op straat alsmede parkeeroverlast). Hieronder vallen o.m. dancings, discotheken en partycentra.
Onderzoek
Horeca vormt een belangrijk onderdeel van de centrumfuncties van het Stadscentrum. Echter, niet in elk gebied is altijd dezelfde categorie gewenst. De uitgangspunten voor het toestaan van horeca-activiteiten zijn neergelegd in de Horecanota. Deze uitgangspunten zijn doorvertaald in het bestemmingsplan. In het gehele plangebied mag binnen de bestemming 'Gemengd' in principe horeca tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten worden gevestigd.
Er mag worden afgeweken van de beperking tot categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten, voor de vestiging van horeca-activiteiten uit categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten, mits:
- 1. de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen heeft verleend;
- 2. de gebruiksmogelijkheden van belendende percelen niet in onevenredige mate worden aangetast;
En voor horeca-activiteiten die niet zijn genoemd in de bij deze regels opgenomen Staat vanHoreca - activiteiten kan ook worden afgeweken van de algemeen toelaatbare horeca-activiteiten, mits die activiteiten naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kunnen worden te behoren tot de toegelaten horecacategorie.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect horeca de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
4.7 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Per bron verschilt het of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, dit hangt af van het specifieke toetsingskader (beleid/wetgeving).
Inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Vigerende circulaire
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Er geldt een verantwoordingsplicht voor het GR bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. De rekenvoorschriften waarmee rekening gehouden dient te worden bij berekeningen voor externe veiligheid zijn opgenomen in de Handleiding risicoanalyse transport (HART)
Basisnet en Besluit transportroutes externe veiligheid
In 2014 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking treden. In Btev en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, is tevens een belemmeringenstrook aan de orde. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Inrichtingen
In (de nabije omgeving van) het plangebied Stadscentrum oost bevinden zich geen inrichtingen of contouren van inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is. Binnen het plangebied worden ook geen nieuwe Bevi-inrichtingen mogelijk gemaakt.
Transport gevaarlijke stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden. Aangenomen kan worden dat er over de Europaweg transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Op basis van de huidige ligging van de tankstations zijn dit maximaal 6 bewegingen, waarvan maximaal 1 LPG-transport. Het betreffende LPG-tankstation is gelegen aan de Voorweg 208. Bekend is dat de Afrikaweg voor dit LPG-tankstation de primaire bevoorradingsweg is. Het gebruik van de Europaweg als bevoorradingsweg voor LPG is niet aannemelijk.
Voor een indicatie van het aantal transportstromen is gebruik gemaakt van de aannames en vuistregels die gehanteerd zijn in de “Evaluatie routering gevaarlijke stoffen”, d.d. 25 februari 2011 van Bureau Externe Veiligheid Haaglanden.
Tabel 4.6: indicatie van transporten
Aantal tankstations in gemeente | Aantal transporten LPG | Aantal transporten benzine | Aantal transporten diesel |
2 | 52 | 104 | 104 |
4 | 104 | 208 | 208 |
8 | 208 | 416 | 416 |
Op grond van de daarin vermelde indicatie van transportstromen (op jaarbasis) voor 2, 4, of 8 tankstations kan worden geconcludeerd dat rekenprogramma's geen contouren geven die beperkingen opleggen aan de omgeving (PR-contouren) of een groepsrisico te zien geven in een grafiek.
Nader onderzoek naar de gevolgen van dit bestemmingsplan voor het groepsrisico door middel van een RBMII berekening wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Vervoer van giftige stoffen over de Europaweg vindt niet plaats. Er bevinden zich namelijk geen inrichtingen met dergelijke stoffen aan de noordwestkant van de gemeente Zoetermeer.
Buisleidingen
In (de nabijheid van) het plangebied bevinden zich geen buisleidingen met een druk hoger dan 16 bar. De dichtstbijzijnde buisleiding is gelegen op circa 1400 meter en betreft een hogedruk aardgasleiding met een effectafstand van 100 meter. Deze is niet relevant voor het plangebied.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
4.8 Natuurwaarden
Flora- en Faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure, onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).
Onderzoek
In het kader van het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Stadscentrum-Dorpsstraat heeft Bureau Stadsnatuur (bSR) uit Rotterdam recentelijk een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de potentiële natuurwaarden van met name de nog onbenutte bouwmogelijkheden die in dat bestemmingsplan zijn opgenomen, waaronder de locatie 'Centrum-oost' (projectgebied Cadenza). Het uitgevoerde onderzoek betreft een quick scan, oftewel een verkennend onderzoek, dat tot doel heeft de potenties vast te stellen. Feitelijk is het een risico-analyse die aangeeft wat de kans is om op een locatie tegen een beschermde situatie aan te lopen. Hieruit volgt dan of het wel of niet verstandig is om een aanvullend onderzoek te laten doen en wanneer.
De resultaten uit het Natuurwaardenonderzoek van bSR luiden met betrekking tot de locatie Stadscentrum-Oost als volgt:
- Het gebied ligt niet in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied of een gebied dat is aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied ligt ook niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Natuurbeschermingswet 1998 is zodoende niet van toepassing.
- Voor de locatie Centrum-Oost geldt dat er geen potenties zijn aangetroffen voor beschermde soorten (jaarrond). Voor deze locaties wordt geen vervolgonderzoek nodig geacht. Voor deze terreinen volstaat de Gedragscode Flora en Fauna van de gemeente Zoetermeer (goedgekeurd door het Ministerie van EL&I) voor de omgang met vogels tijdens het broedseizoen.
- Voor de locatie geldt dat de zorgplicht op grond van artikel 2 van de Flora- en faunawet van toepassing is. Dit is een algemeen geldende fatsoensnorm aangaande de omgang met levende planten en dieren, inclusief de niet-beschermde soorten.
Aanvullend daarop is in juni 2013 en juli 2014 in opdracht van Synchroon b.v. door adviesbureau Mertens b.v. een quickscan uitgevoerd voor het plangebied. Uit de quickscan (bijlage 11) blijkt dat de functiewijziging niet van invloed is op beschermde gebieden of flora en fauna.
Conclusie
De Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet staan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke erfgoedverordening en de lijst van rijks- en gemeentelijke monumenten het kader. In 2006 zijn vijf gebieden in Zoetermeer als beschermd dorpsgezicht aangewezen. Het plangebied behoort hier niet toe. Evenmin is bebouwing in het plangebied aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument.
In de gemeentelijke Rapportage "Archeologisch waardevolle gebieden in Zoetermeer" is het plangebied evenmin aangewezen als archeologisch waardevol gebied.
4.10 Strategische Milieu-beoordeling
Er zijn twee Europese richtlijnen met betrekking tot het instrument milieueffectrapportage. Ten eerste de m.e.r.-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG, Pb. EG 1985 L 175, pp. 42 e.v., zoals herzien middels Richtlijn 97/11/EEG, Pb. EG 1997 L 73, pp. 5 e.v., Richtlijn 2003/35/EG, Pb. EG 2003 L 156, pp. 17 e.v. en Richtlijn 2009/31/EG, Pb. EG 2009 L 120, p. 5 e.v.) en ten tweede de smb-richtlijn (Richtlijn 2001/42/EG, Pb. EG 2001 L 197, pp. 30 e.v.). Beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse m.e.r.-regelgeving die grotendeels is vervat in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.; tot 1 april 2011 werd deze algemene maatregel van bestuur aangeduid als het Besluit m.e.r. 1994). Ingevolge het Besluit m.e.r. kan de m.e.r.-(beoordelings)plicht voor bepaalde activiteiten verbonden zijn aan de vaststelling van een bestemmingsplan.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet onder andere in de realisatie van detailhandel, supermarkt, horeca, een speelautomatenhal, woningen en een nieuwe parkeergarage.
Deze ontwikkelingen zijn niet als activiteit genoemd in onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit-mer, zodat niet direct sprake is van een MER-plicht. Er is bezien of de ontwikkelingen onder onderdeel D 11.2 van de bijlage behorende bij het Besluit-mer vallen. Onderdeel D 11.2. richt zich op de activiteiten “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Er is sprake van een mer-plichtige activiteit indien de activiteit betrekking heeft op:
- 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
- 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
- 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De in dit plan opgenomen ontwikkelingen blijven ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden waardoor geconcludeerd kan worden dat er geen milieueffectrapport behoeft te worden opgemaakt. Dat neemt echter niet weg dat er toch aan de hand van de selectiecriteria van bijlage III behorende bij de Europese richtlijn 85/337/EEG bezien moet worden of er alsnog een milieueffectrapport moet worden opgemaakt. Het betreft dan met name de kenmerken en de locatie van het gebied.
In dit hoofdstuk is weergegeven hoe het plan zich verhoudt tot de diverse relevante milieukaders (zoals geluid, verkeer, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, ecologie en water). De conclusie luidt dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn. De te bebouwen gebieden hebben geen bijzondere ecologische functie. Ook ten aanzien van overige (milieu-)aspecten (geluid, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid, water) zijn geen nadelige gevolgen te verwachten.
Voorts kan gesteld worden dat het bestemmingsplan betrekking heeft op bestaand stedelijk gebied en liggen er geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied. Geconstateerd kan worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 85/337/EEG) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Hieruit volgt dat voor dit plan geen milieueffectbeoordeling dan wel een milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden. Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleidende Regels
5.1.1 Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.
5.1.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, goothoogte, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.
5.2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
Binnen de bestemming Gemengd is een aantal functies mogelijk gemaakt. De functies zijn gemaximaliseerd om de invloed om de omgeving te kunnen verantwoorden. De meeste functies zijn slechts toegestaan op de eerste verdieping. De eerste verdieping is de bouwlaag die aansluit op het Oostwaarts en grenst aan het nieuwe plein. De begane grond is de bouwlaag waarin zich de expeditiestraat en de parkeergarage van Hoogvliet bevindt.
Dit bestemmingsplan maakt detailhandel (ten hoogste 170 m2) en horeca (ten hoogste 2.000 m2) mogelijk op de 1e verdieping.
Ter plaatse van de aanduiding 'horeca' is uitsluitend horeca toegestaan. Andere functies zijn hier niet gewenst omdat deze locatie zich uitstekend leent voor horecabedrijven met terras. Daarnaast zijn op de eerste verdieping enkele functies uitsluitend mogelijk op een specifieke locatie. Dit zijn een supermarkt (ten hoogste 3.100 m2), een speelautomatenhal (ten hoogste 600 m2) en parkeren.
Op de begane grond zijn gebouwde parkeer- en expeditievoorzieningen en bergingen toegestaan.
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' is uitsluitend horeca en/of speelautomatenhal toegestaan, waarbij het totale bruto vloeroppervlak ten hoogste 100 m2 bedraagt.
Boven de eerste verdieping zijn ter plaatse van de aanduiding 'wonen' uitsluitend en ten hoogste 69 woningen toegestaan. Op de tweede verdieping is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 2' een speelautomatenhal toegestaan.
Op alle verdiepingen zijn entrees en stijgpunten toegestaan.
Daarnaast zijn tevens ondergeschikte voorzieningen (zoals groenvoorzieningen, kunstwerken en nutsvoorzieningen) toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken.
Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee het mogelijk is om een hogere milieu- of horecacategorie toe te staan, dan in de regels rechtstreeks is toegestaan. In dat geval dient aangetoond te worden dat de milieuhinder niet groter is dan bij functies die vallen onder categorie A of horecacategorie 2.
Voor evenementen is een specifieke regeling opgenomen die het maximale aantal evenementen per kalenderjaar, het maximum aantal bezoekers en de maximale duur regelt.
Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Zowel het maximale bebouwingspercentage als de maximale bouwhoogte zijn met een aanduiding in het bouwvlak aangegeven.
Ten behoeve van enige flexibiliteit kan het bevoegd gezag afwijken van de regels en de functie dienstverlening toestaan, mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
5.3 Algemene Regels
5.3.1 Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.
5.3.2 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het gehele plangebied.
5.3.3 Overige regels
Hierin is de aanvullende werking van de bouwverordening opgenomen.
5.4 Overgangs- En Slotregels
5.4.1 Overgangsrecht
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming.
5.4.2 Slotregel
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.1.1 Economische uitvoerbaarheid
Voor de ontwikkeling van het project heeft de gemeente met de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst, artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In de overeenkomst zijn onder meer de volgende aspecten geregeld:
De nieuwbouw betreft een supermarkt, speelautomatenhal, horecaruimten, woningen en auto en fiets parkeerplaatsen inclusief aanleg openbare ruimte binnen het Exploitatiegebied.
In de overeenkomst is afgesproken dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft om het planologisch mogelijk te maken dat op de aangegeven locatie het bouwplan gerealiseerd kan worden. De ontwikkelaar zal het bouwplan volledig onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening en risico (laten) uitvoeren.
Tevens is afgesproken dat toekomstige openbare ruimte door de ontwikkelaar zal worden ingericht en daarna aan de gemeente zal worden overgedragen. In de overeenkomst zijn ook bepalingen opgenomen over eigendomsoverdracht en uitgifte in opstalrecht van gronden.
Tot slot zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 6.1. Wro (planschade) en overige vormen van schade. Ook de bijdrage voor de gemaakte en te maken kosten, tussentijdse beëindiging/ontbinding van de overeenkomst en geschillen zijn geregeld.
Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Stadscentrum Oost/Cadenza gewaarborgd is.
6.1.2 Wettelijke verplichting voor het opstellen van een exploitatieplan
Hoewel de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd is, zijn niet alle percelen binnen het plangebied van Stadscentrum Oost in eigendom verworven door de gemeente.
Artikel 6.12 lid 2 Wro bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, respectievelijk 5° Wro noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, respectievelijk b, c of d Wro noodzakelijk is.
Binnen het plangebied van Stadscentrum Oost zijn percelen in eigendom bij één particuliere eigenaar (Stadshart oost Zoetermeer b.v.) of bij de gemeente. Het bestemmingsplan voorziet op genoemde percelen in de realisering van een supermarkt, speelautomatenhal, horecaruimten, woningen en auto- en fiets parkeerplaatsen inclusief aanleg openbare ruimte met bijbehorende voorzieningen, waarvoor omgevingsvergunningen zijn vereist.
Met de particuliere eigenaar van de genoemde percelen is een anterieure overeenkomst gesloten. Het bepalen van een tijdvak is niet noodzakelijk; het stellen van eisen en regels of een uitwerking van regels, is evenmin noodzakelijk.
Het verhaal van kosten voor de ontwikkeling van Stadscentrum Oost is daardoor anderszins verzekerd voor het gehele plangebied. De gemeente Zoetermeer neemt op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro daarom het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op 10 december 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om het vooroverleg met de betrokken overleginstanties ex artikel 3.1.1. Bro, alsmede de inspraakperiode op grond van de gemeentelijke Participatie- en inspraakverordening te starten, over het voorontwerp bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza.
Op 11 maart 2014 is een informatieavond georganiseerd waar ca. 70 omwonenden en geïnteresseerden op af zijn gekomen. Zij hebben onder meer het concept bestemmingsplan en schetsen van het bouwplan in kunnen zien. Ambtenaren van de gemeente hebben de plannen toegelicht en vragen beantwoord.
De resultaten van inspraak en overleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties. Deze nota is als bijlage 12 opgenomen bij deze toelichting. Het B&W-besluit van 8 juli 2014, waarin o.a. deze nota is vastgesteld is bijgevoegd in bijlage 13.
Het ontwerpbestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza heeft vervolgens tesamen met de ontwerpomgevingsvergunning, het ontwerpbesluit hogere waarden geluid en bijbehorende stukken gedurende 6 weken ter visie gelegen, vanaf 5 september 2014 tot en met 16 oktober 2014.
Gedurende deze termijn zijn 3 schriftelijke zienswijzen ingediend.
Vanwege een omissie in de publicatie is een rectificatie geplaatst en hebben alle stukken opnieuw gedurende 6 weken, vanaf 24 oktober 2014, ter inzage gelegen. Tijdens deze tweede periode van tervisieligging zijn geen zienswijzen meer ingediend.
Op 20 november 2014 heeft een hoorzitting plaatsgehad waarbij vertegenwoordigers van CBRE bv en V&D bv, als Synchroon bv en de gemeente aanwezig waren. Van deze hoorzitting is een verslag gemaakt. Het verslag is bijgevoegd in bijlage Bijlage 14.
De zienswijzen zijn vervolgens samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza, d.d. november 2014. Deze Nota is bijgevoegd in Bijlage 15.
De zienswijzen vormden geen aanleiding om het bestemmingsplan nog aan te passen. Er is wel een ambtelijke aanpassing verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan.
De verplichte hoorzitting in de raadscommissie Stad van 19 januari 2015, heeft geen doorgang gevonden omdat de indieners van een zienswijzen zich niet voor de hoorzitting hebben aangemeld.
De gemeenteraad heeft vervolgens op 2 februari 2015 de Nota Zienswijzen en het bestemmingsplan Stadscentrum-Oost/Cadenza gewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd als Bijlage 16.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economische delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.
Bijlage 1 Svb Functiemenging Zoetermeer
Bijlage 1 Svb Functiemenging Zoetermeer
Bijlage 2 Staat Van Horeca - Activiteiten
Bijlage 2 Staat van Horeca - activiteiten
Bijlage 1 Distributieve Toets En Effecten
Bijlage 1 Distributieve toets en effecten
Bijlage 2 Overzicht Evenementen
Bijlage 2 Overzicht evenementen
Bijlage 3 Parkeerbalans
Bijlage 4 Onderzoek Parkeerdruk Duitslandgarage
Bijlage 4 Onderzoek parkeerdruk Duitslandgarage
Bijlage 5 Berekening Verkeersgeneratie
Bijlage 5 Berekening verkeersgeneratie
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 6 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai
Bijlage 7 Besluit Hogere Waarden Geluid 9-12-2014
Bijlage 7 Besluit Hogere Waarden Geluid 9-12-2014
Bijlage 8 Bodemonderzoek
Bijlage 9 Invoergegevens Luchtkwaliteit
Bijlage 9 Invoergegevens luchtkwaliteit
Bijlage 10 Akoestisch Onderzoek Inrichtingslawaai
Bijlage 10 Akoestisch onderzoek inrichtingslawaai
Bijlage 11 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 11 Quick Scan Flora en fauna
Bijlage 12 Nota Van Beantwoording Inspraak- En Overlegreacties
Bijlage 12 Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties
Bijlage 13 B&w-besluit 8 Juli 2014
Bijlage 13 B&W-besluit 8 juli 2014
Bijlage 14 Verslag Hoorzitting 20 November 2014
Bijlage 14 Verslag hoorzitting 20 november 2014
Bijlage 15 Nota Zienswijzen November 2014
Bijlage 15 Nota Zienswijzen november 2014