KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 6 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.2 Aanleiding Planherziening
1.3 Voorgeschiedenis
1.4 Huidige Juridische Planregelingen
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal Beleid
2.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Huidige Situatie
3.2 Ontsluiting
3.3 Cultuurhistorie En Archeologie
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Parkeren
4.2 Verkeersgeneratie En Verkeersafwikkeling
4.3 Conclusie Parkeren, Verkeersgeneratie En Verkeersafwikkeling
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Strategische Milieubeoordeling
5.2 Geluidshinder
5.3 Bodemkwaliteit
5.4 Luchtkwaliteit
5.5 Water
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.7 Geurhinder
5.8 Externe Veiligheid
5.9 Natuurwaarden
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleidende Regels
6.2 Bestemmingsregels
6.3 Algemene Regels
6.4 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Handhaving
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Onderzoek Geluidshinder
Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Geluid
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 5 Risicoanalyse Planschade
Bijlage 6 Nota Beantwoording Overlegreacties
Bijlage 7 B&w Besluit 1 September 2016
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Wattstraat 64 - 68

Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer

Vastgesteld op 13-02-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Wattstraat 64-68' met identificatienummer NL.IMRO.0637.BP00058-van de gemeente Zoetermeer;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 afhaalcentra of -punt

het bedrijfsmatig leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zonder uitstalling ten verkoop, zoals een webshop of postorderbedrijf;

1.6 antennedrager

een antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.7 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, ondergronds bouwen wordt niet meegerekend;

1.10 bedrijfsgebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het bedrijfsproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsfunctie;

1.11 bedrijfsvloeroppervlak

het totale vloeroppervlak dat wordt gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep, bedrijf, dienstverlenende instelling, horeca, kantoor of andere functie inclusief opslag-, administratieruimten en dergelijke;

1.12 begane grond

eerste bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als het aangrenzende maaiveld, ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;

1.13 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 bestaand

bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel;

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.18 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.24 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;

1.27 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.28 erfbebouwing

functioneel met een hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping;

1.29 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.30 horeca

het bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken, bereiden voor directe consumptie van voedsel en/of dranken, exploiteren van zaalaccomodatie en het bieden van logies.

1.31 kantoor

een ruimte die door haar indeling en inrichting is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden met geen of slechts een ondergeschikte baliefunctie. Ondergeschikte cursusvoorzieningen en congres- en vergaderaccommodaties behoren hier ook toe;

1.32 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.33 kwetsbaar object

een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico en/of een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.34 landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch opzicht;

1.35 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociale, medische, en levensbeschouwelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, zorginstellingen, jeugdopvang, verenigingsleven, begraafplaatsen enzovoort, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorzieningen;

1.36 nutsvoorziening

voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut;

1.37 operators/providers

aanbieders van een mobiel netwerk;

1.38 peil

  1. a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad: de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd: het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  3. c. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.

1.39 professioneel vuurwerk

vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

1.40 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.41 risicovolle inrichting

een inrichting bij welke, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde, richtwaarde voor het risico en/of een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten;

1.42 roaming

het gebruik maken van (delen van het) mobiele netwerk van andere operators / providers;

1.43 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;

1.44 site sharing

het gezamenlijk door twee of meer operators / providers delen van antenne-opstelpunten, zoals bedoeld zoals bedoeld in artikel 3.11 lid 1 Telecommunicatiewet;

1.45 winkelvloeroppervlak

het totale dat wordt gebruikt voor de directe verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief afrekenruimte, met uitzondering van opslag- en administratieruimten en dergelijke;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 vloeroppervlak

het totale vloeroppervlak van ruimten gemeten langs de binnenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimtes omhullen;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de wijze van meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van het bouwvlak, c.q. bestemmingsvlak niet meer dan 1m bedraagt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1', bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 van de in de bijlagen bij deze regels opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf': tevens een kinderdagverblijf met in acht name van het bepaalde in artikel 3.4.2;
  3. c. bedrijfsgebonden detailhandel met een winkelvloeroppervlak dat ten hoogste 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen met een maximum van 100 m²;
  4. d. ter plaatse van de aanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 3.1' , detailhandel in de vorm van afhaalcentra, waarvan het winkelvloeroppervlak van het afhaalpunt ten hoogste 20 m² mag bedragen;
  5. e. volumineuze detailhandel en aan de hoofdbranche gerelateerde detailhandel in niet volumineuze artikelen waarvan het winkelvloeroppervlak in niet volumineuze artikelen ten hoogste 20% van het totale winkelvloeroppervlak mag bedragen, indien:
    1. 1. het de vestiging van een individueel bedrijf betreft;
    2. 2. het aandeel van bedrijven in de volumineuze detailhandel tezamen met bedrijven zoals bedoeld onder d en f niet meer bedraagt dan 10% van het totale oppervlak van de bestemming 'Bedrijventerrein';
    3. 3. bij de vestiging van volumineuze detailhandel in auto's, motoren, boten, caravans, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen groter dan 1.000 m2 bedrijfsvloeroppervlak:
      • de aanvrager van de omgevingsvergunning een distributieplanologisch onderzoek heeft overgelegd, waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende blijkt dat er geen sprake is van ontwrichting van de detailhandelsstructuur;
      • de aanvrager een positief advies heeft overgelegd van het Regionaal Economisch Overleg (REO);
  6. f. detailhandel in de vorm van het afhalen en bezorgen van etenswaren die ter plaatse worden bereid;
  7. g. ondergeschikte horeca met een bedrijfsvloeroppervlak dat minder bedraagt dan 5% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m² bvo;
  8. h. bedrijfsgebonden kantoren met een bedrijfsvloeroppervlak dat ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen met een maximum van 3000 m²;
  9. i. zelfstandige kantoren en dienstverlening met een bedrijfsvloeroppervlak dat ten hoogste 1000 m² per vestiging mag bedragen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. j. geluidoverdrachtbeperkende voorzieningen;
  2. k. groenvoorzieningen;
  3. l. kunstwerken;
  4. m. nutsvoorzieningen;
  5. n. objecten van beeldende kunst;
  6. o. parkeervoorzieningen;
  7. p. reclameobjecten;
  8. q. tuinen en erven;
  9. r. vlaggenmasten en lichtmasten;
  10. s. water;
  11. t. wegen en paden;

met de daarbij behorende bouwwerken.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Afwijkingsregels

5.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit plan voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
  2. b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak met niet meer dan 2m overschrijden;
  3. c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
    1. 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20m²;
    2. 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
  4. d. het bouwen van reclameobjecten en objecten van beeldende kunst tot een bouwhoogte van maximaal 20m;
  5. e. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5m en een oppervlakte van maximaal 60m2;
  6. f. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40m.

5.2 Voorzieningen voor telecommunicatie

5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 en 5.2.1 kan alleen worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 6 Overige Regels

6.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer binnen het plangebied of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Dat geldt ook voor een wijziging van het gebruik binnen een bestaand bouwwerk;
  2. b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

7.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Ter plaatse van de aanduiding 'religie' mag de Evangelische Gemeente CAMA Parousia Zoetermeer de gronden met de daarbij behorende gebouwen gebruiken voor religieuze activiteiten, waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;
  2. b. het persoonsgebonden overgangsrecht vervalt als de religieuze activiteiten voor een periode van een jaar of langer zijn onderbroken.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Wattstraat 64-68'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Noordelijke bedrijventerreinen' in Zoetermeer, gemeente Zoetermeer, aan de Wattstraat 64-68. Het betreft een deel van het Parousia-gebouw. Het Parousia-gebouw is gevestigd op het perceel dat bij de gemeente kadastraal bekend staat als ZWD01 (Zoetermeer) sectie E, nummer 00573 en 00572. Verder behoort een deel van het perceel dat kadastraal bekend staat als ZWD01 (Zoetermeer), sectie E, nummer 00802 tot het plangebied . Dit deel is plaatselijk bekend als Franklinstraat 15. Op onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00058-0003_0001.png"

Ligging plangebied in Zoetermeer

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00058-0003_0002.jpg"

1.2 Aanleiding Planherziening

Binnen het gebouw van de Evangelische Gemeente Parousia Zoetermeer (hierna te noemen Parousia), gelegen aan de Wattstraat 64-68 te Zoetermeer (hierna te noemen: het plangebied) wordt een kinderdagverblijf mogelijk gemaakt. Het vigerende bestemmingsplan voorziet niet in de permanente realisatie en exploitatie van een kinderdagverblijf op deze locatie. Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Noordelijke bedrijventerreinen' heeft Parousia een maatbestemming (uitsterfconstructie) waarmee zij haar kerkelijke activiteiten voor onbepaalde tijd kan voortzetten. Indien Parousia vertrekt mag er zich geen nieuwe religieuze instelling in het pand vestigen.

Om de kinderdagverblijfactiviteiten mogelijk te maken is het onderhavige bestemmingsplan opgesteld. Hiervoor wordt de toegestane maximale milieucategorie in de directe omgeving verlaagd tot maximaal 3.1. Dit geldt voor de gronden van Parousia en voor het perceel Franklinstraat 15.

1.3 Voorgeschiedenis

In 2006 was Parousia op zoek naar een nieuwe locatie te Zoetermeer. Een locatie die tijdelijk uitkomst kon bieden was het gebouw aan de Wattstraat 64-68 te Zoetermeer. Voor dit perceel gold ingevolge het toenmalige bestemmingsplan 'Industrieterrein Zoeterhage' de bestemming 'industrieterrein met bebouwing maximaal 8m hoog'. De gemeente heeft op 17 januari 2007 een tijdelijke vrijstelling in de zin van artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO (oud)) verleend om het (tijdelijke) strijdige gebruik (maatschappelijk gebruik op gronden met een industriebestemming) te legaliseren. Deze vrijstelling werd verleend voor een periode van vijf jaar (tot 17 januari 2012).

Ten behoeve van het gebruik van het gebouw van Parousia aan de Wattstraat 64-68 als kinderdagverblijf werd op 17 november 2008 een ontheffing in de zin van (indertijd) artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening (Wro) verleend, eveneens met een looptijd tot 17 januari 2012. Vanaf 2009 is door een externe partij (Christelijke Kinderopvang (CKO) voor eigen rekening en risico, maar conform de wensen en doelstellingen van Parousia, een kinderdagverblijf geëxploiteerd in het gebouw van Parousia. Enkele ruimten in het gebouw aan de Wattstraat 64-68 zijn om die reden door Parousia verhuurd. Medio 2014 heeft CKO de exploitatie van het kinderdagverblijf beëindigd.

De verleende ontheffing als bedoeld in 3.22 Wro is niet persoonsgebonden. Met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2012 is de ontheffing op grond van artikel 1.2 lid 1 Invoeringswet Wabo gelijk gesteld met een omgevingsvergunning als bedoeld in 2.24 Wabo. Omgevingsvergunningen, onder meer die bedoeld in 2.24 Wabo, zijn op grond 2.25 Wabo niet persoonsgebonden en geldig voor eenieder die het project uitvoert waar de vergunning betrekking op heeft.

Dit bestemmingsplan is bedoeld om het kinderdagverblijf planologisch mogelijk te maken. Dit onder dezelfde voorwaarde waarop Parousia momenteel in het vigerende bestemmingsplan is geregeld. Indien Parousia vertrekt mag er zich geen nieuwe religieuze instelling in het pand vestigen. De activiteiten van het kinderdagverblijf zijn gekoppeld aan de religieuze instelling. Met een vertrek van Parousia mag zich geen zelfstandig kinderdagverblijf vestigen in het pand.

Om dit juridisch vast te leggen wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Huidige Juridische Planregelingen

Op 24 juni 2013 is het bestemmingsplan Noordelijke bedrijventerreinen vastgesteld. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming Bedrijventerrein gekregen. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan. Binnen het plangebied zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 van de in de bijlagen opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan.

De nieuwe functie (kinderdagverblijf) past niet binnen de vigerende regeling. Met het opstellen van dit bestemmingsplan wordt de nieuwe functie juridisch mogelijk gemaakt.

Een deel van het plangebied (ten zuiden van de Franklinstraat) ligt niet in het bestemmingsplan Noordelijke bedrijventerreinen. Hier vigeert het bestemmingsplan Kwadrant/Van Tuyll sportpark/Brinkhagen/Lansinghage, vastgesteld op 24 juni 2013.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

Nota 'Anders omgaan met water' (2000)

In de Nota 'Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw' (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water, naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden, zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een 'watertoets' voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt.

Ook in dit bestemmingsplan is rekening gehouden met water. In paragraaf 5.5 is de watertoets opgenomen.

Barro en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Nationale belangen

Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:

  1. 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren. In dit kader blijft het Rijk gebiedsgerichte afspraken maken met de stedelijke regio's over de programmering van verstedelijking (woningbouw), zowel kwantitatief als kwalitatief.
  2. 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  3. 3. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  4. 4. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  5. 5. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)-nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  6. 6. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  7. 7. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het kinderdagverblijf dat middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt raakt de hiervoor genoemde nationale belangen niet.

Besluit ruimtelijke ordening (2012)

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  1. a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en
  3. c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het bestemmingsplan betreft het planologisch vastleggen van een al jaren bestaande voorziening voor een kinderdagverblijf binnen stedelijk gebied. De ontwikkeling betreft een zorgvuldige ruimtelijke inpassing.

In de uitspraak van de Raad van State van 21 januari 2015 (zaaknummer 201310555/1/A1) staat dat bij bestemmingswijziging van bestaand vastgoed niet getoetst hoeft te worden aan de ladder. Bij wijzing van gebruik cq. een ruimtelijke ontwikkeling in een bestaand pand, zonder dat er een nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt, wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

In het geval van het kinderdagverblijf betreft het de wijziging van gebruik in een bestaand pand zonder dat er een nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Er hoeft dus geen toets aan de Ladder plaats te vinden.

2.2 Provinciaal Beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit en Programma ruimte (2014)

De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,

2. vergroten van de agglomeratiekracht,

3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

1. Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.

2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.

3. Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.

4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Bedrijventerreinen

De provincie streeft naar een concurrerend vestigingsklimaat. Daarvoor dienen bedrijven voldoende passende ruimte tot hun beschikking te hebben om te kunnen ondernemen. Door afnemende vraag naar ruimte is het aanbod van bedrijventerreinen tot 2030 over het algemeen voldoende. Tegelijkertijd voldoet het bestaande aanbod niet altijd aan de gewenste kwaliteit. Dat vraagt om een aanpak gericht op kwaliteit van het aanbod in plaats van kwantiteit en het beter benutten van het bestaande aanbod van bedrijventerreinen.


De focus op kwaliteit vraagt tevens om een andere houding van de provincie. Elk gebied kent andere opgaven, andere spelers en andere coalities. De opgave wordt om ruimte te geven aan lokale en regionale initiatieven die bijdragen aan de gewenste kwaliteit. Daarbij passen maatwerk, flexibiliteit en een verbindende rol van de provincie. Dat heeft gevolgen voor de programmeringsopgaven en de ruimtelijke reserveringen voor bedrijventerreinen in de verschillende regio’s.


De provincie wil ook meer flexibiliteit voor gemeenten mogelijk maken. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 schept de provincie de mogelijkheid om te transformeren, om beter te kunnen inspelen op de vraag. Voor binnenstedelijk gelegen bedrijventerreinen met milieucategorie 3 is functiemenging alleen mogelijk wanneer de belangen van bedrijven niet worden geschaad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00058-0003_0003.png"

Uitsnede kwaliteitskaart structuurvisie ruimte

Toetsing

Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. Het project past binnen de hierboven genoemde rode draden, het bestaand stads- en dorpsgebied en functiemenging op bedrijventerreinen.

Verordening ruimte 2014

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied is aangemerkt als bedrijventerrein. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  1. a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en
    3. 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.

Toepassing artikel 2.1.1 lid 1:

In de uitspraak van de Raad van State van 21 januari 2015 (zaaknummer 201310555/1/A1) staat dat bij bestemmingswijziging van bestaand vastgoed niet getoetst hoeft te worden aan de ladder. Bij wijzing van gebruik cq. een ruimtelijke ontwikkeling in een bestaand pand, zonder dat er een nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt, wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

In het geval van het kinderdagverblijf betreft het de wijziging van gebruik in een bestaand pand zonder dat er een nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Er hoeft dus geen toets aan de Ladder plaats te vinden.

Artikel 2.2.1 lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  1. a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  2. b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    1. 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen;
  3. c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    1. 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    2. 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen.

Toepassing artikel 2.2.1 lid 1:

Omdat het om een functiewijziging van een bestaand pand gaat en de richtpunten van de kwaliteitskaart niet in het geding zijn, is in dit geval sprake van 'inpassen'. In het pand is reeds een maatschappelijke functie gevestigd. De functie kinderdagverblijf past bij deze functie. Sub b en c zijn niet van toepassing.

Artikel 2.1.3 Bedrijven

Lid 1 Hoogst mogelijke milieucategorie

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan of het Programma ruimte.

Lid 3 Functiemenging

Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

Toepassing artikel 2.1.3:

De omliggende bedrijfsgronden hebben een zo hoog mogelijke milieucategorie afgestemd op de functie kinderdagverblijf. In de directe omgeving van de planlocatie is bedrijvigheid uit milieucategorie 3.2 mogelijk, waardoor gevoelige functies hier niet direct aanvaardbaar zijn. Kinderdagverblijven zijn echter wel wenselijke activiteiten op een bedrijventerrein vanwege de directe nabijheid van gebruikers van de functie. Op basis hiervan is besloten het kinderdagverblijf op de beoogde locatie toch mogelijk te maken. Om er voor te zorgen dat omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden worden beperkt en om te zorgen voor een aanvaardbaar leefklimaat ter plaatse van het kinderdagverblijf zijn wel maatregelen getroffen: het kinderdagverblijf wordt uitsluitend in het zuidelijke deel van het gebouw mogelijk gemaakt zodat een ruimtelijk scheiding tussen het kinderdagverblijf en omliggende bedrijven wordt gerealiseerd en de milieuzonering in de directe omgeving van het beoogde kinderdagverblijf wordt teruggebracht tot bedrijfsactiviteiten behorend tot maximaal milieucategorie 3.1., zie nadere toelichting in paragraaf 5.6.3. De functiemenging (door het planologisch mogelijk maken van het kinderdagverblijf) is niet in strijd met de Verordening Ruimte.

Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010

Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen opgenomen voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.

Het Visiedeel bevat de strategische integrale beleidsvisie voor groen, water en milieu.

Het Groendeel bevat het beleidskader voor het algemene groenbeleid, de biodiversiteit en gaat in op de programma's Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Groen In en Om de Stad (GIOS) en Vitaal Platteland.

Het Waterdeel gaat in op het waterbeleid in Zuid-Holland voor waterveiligheid, waterbeheersing, schoon water en grond- en drinkwater. Daarnaast komt de relatie tussen water en ruimtelijke ordening aan de orde.

Het Milieudeel gaat over gezond en veilig, energie en klimaat en economie en innovatie. Onderwerpen zijn: luchtkwaliteit, verzuring, geluidskwaliteit, externe veiligheid, lichthinder, mobiliteit en infrastructuur, luchtvaart, bodem- en grondwaterkwaliteit, energiebesparing, duurzame glastuinbouw en bedrijventerreinen en beheer van bouwgrondstoffen.

In dit plan is het plangebied als bedrijventerrein meegenomen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met eventueel te verwachten hinder voor omwonenden (zoals geluidshinder en verslechtering van de luchtkwaliteit). Door alleen bedrijven tot en met categorie 3.1 toe te staan, hoeft niet gevreesd te worden voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat (zie ook paragraaf 5.6 van deze plantoelichting). De ontwikkeling is daarom niet in strijd met dit beleidsplan.

Economische Beleidsvisie 2012 - 2015

De provincie Zuid-Holland heeft een Economische Beleidsvisie 2012 - 2015 laten opstellen. Daarin wordt aangegeven dat de vraag naar bedrijventerreinen daalt en dat daardoor ruimte ontstaat in de plancapaciteit.

Voor de regio Haaglanden bedraagt deze overcapaciteit 89 ha (tot 2020). Gemeenten moeten vraag en aanbod tegen elkaar afwegen zodat kwalitatief en kwantitatief een goede afstemming ontstaat. Verouderde en minder geschikte locaties komen in aanmerking voor transformatie of functieverruiming/-menging.

De huidige bedrijfsbestemming blijft gehandhaafd. Bij vertrek van Parousia en kinderdagverblijf kan het pand op basis van het bestemmingsplan weer in gebruik genomen worden voor bedrijfsdoeleinden.

2.3 Regionaal Beleid

Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet tenminste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap zijn taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak.

Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Hoogheemraadschap heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer, het Hoogheemraadschap van Rijnland en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de raad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4 van deze plantoelichting nader toegelicht.

2.4 Gemeentelijk Beleid

Stadsvisie 2030

De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.

Het plangebied ligt in de buurt van de aanduiding 'Versterking maatschappelijke netwerken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0637.BP00058-0003_0004.jpg"

Figuur 2.1 Kaart uit de Stadsvisie 2030

Stedelijk Beleidskader Economie (2011)

Op 10 januari 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsdocument Stedelijk Beleidskader Economie vastgesteld. De lijn van het huidige economische beleid wordt doorgezet. Het beleid heeft drie doelstellingen:

  1. 1. het creëren van werkgelegenheid door middel van het aantrekken van nieuwe bedrijven voor Zoetermeer kansrijke sectoren, het stimuleren van (innovatieve) startende bedrijvigheid, het behouden van bestaande bedrijvigheid en het verbinden van onderwijs met het bedrijfsleven;
  2. 2. het realiseren van een aantrekkelijk, gevarieerd en duurzaam vestigingsmilieu voor bedrijven;
  3. 3. het aanbieden van een brede, kwalitatief goede en op de toekomstgerichte voorzieningenstructuur (leisure, horeca en detailhandel) in Zoetermeer.

Het realiseren van het kinderdagverblijf sluit aan bij alle drie genoemde doelstellingen door het creëren van extra werkgelegenheid (eerste doelstelling) respectievelijk de mogelijkheid voor werknemers van bedrijven om hun kinderen overdag onder te brengen op een dichtbijgelegen kinderopvang (tweede en derde doelstelling).

Transformatiestudie kantoorlocatie en functiemenging op bedrijventerreinen (2008)

In december 2008 heeft de gemeenteraad de Transformatiestudie kantoorlocaties en de studie Functiemenging op bedrijventerreinen vastgesteld. Uit de eerstgenoemde studie is gebleken dat er in de komende twintig jaar een aantal bestaande kantoorlocaties (met name in en rondom het centrum van Zoetermeer) in aanmerking kan komen voor transformatie naar een andere functie, zoals bijvoorbeeld een woonfunctie. Daarnaast is het een optie om op enkele nog te ontwikkelen kantoorlocaties toch voor een andere functie te kiezen. De daadwerkelijke mogelijkheden zullen afhangen van de financiële haalbaarheid, alsook de wensen en eisen die er op de verschillende locaties gelden op het gebied van lucht- en geluidskwaliteit.

De studie Functiemenging op bedrijventerreinen concludeert dat een woonfunctie op de bestaande bedrijventerreinen vaak moeilijk te realiseren is en ook niet wenselijk in verband met onder andere geluidshinder, stank- en verkeersoverlast. Binnen specifieke, kleine deelgebieden van de bestaande bedrijventerreinen kunnen daarentegen wel mogelijkheden ontstaan om gericht aantrekkelijke - en gewilde - bedrijfswoningen toe te voegen.

Over kinderdagverblijven wordt in de studie niet gesproken, maar uit paragraaf 5.6.3 blijkt dat de vestiging van een kinderdagverblijf geen problemen hoeft op te leveren. Om er voor te zorgen dat omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden worden beperkt en om te zorgen voor een aanvaardbaar leefklimaat ter plaatse van het kinderdagverblijf zijn maatregelen getroffen: het kinderdagverblijf wordt uitsluitend in het zuidelijke deel van het gebouw mogelijk gemaakt zodat een ruimtelijk scheiding tussen het kinderdagverblijf en omliggende bedrijven wordt gerealiseerd en de milieuzonering in de directe omgeving van het beoogde kinderdagverblijf wordt teruggebracht tot activiteiten uit milieucategorie 3.1.

Hoogbouwvisie (2004)

De Hoogbouwvisie geeft antwoord op de vragen waar in de stad hoogbouw - gebouw van 30 m of hoger - mogelijk, gewenst of ongewenst is. In de visie zijn aan de verschillende zones, knooppunten en assen in de stad maximale bouwhoogten toegekend. De visie laat zich daarmee kenschetsen als een 'zoneringsplan' en is uitdrukkelijk geen locatieonderzoek. Dit betekent dat initiatieven voor hoogbouw - ook al is deze gesitueerd in de aangegeven zones en ook al wordt voldaan aan de opgenomen indicatieve maximale bouwhoogten - altijd moeten passen in een voor die locatie op te stellen stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan. De consequenties van hoogbouw voor de omgeving (onder andere windhinder, bezonning, uitzicht, privacy en zichtlijnen), moeten in deze planvormen aan de orde komen. In dit bestemmingsplan is geen hoogbouw voorzien.

Waterplan Zoetermeer (2002)

Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige Waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom, een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.

Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De Kaderrichtlijn Water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.

Lange duikers hebben een negatief effect op de waterkwaliteit, omdat het water aan licht en lucht onttrokken wordt. Bovendien is het water in duikers niet zichtbaar. In het Waterplan wordt er dan ook naar gestreefd waterpartijen zoveel mogelijk via open water met elkaar te verbinden. In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe bouwmogelijkheden geboden. Het betreft het juridisch mogelijk maken van een kinderdagverblijf.

Nota Duurzaam Bouwen (2009)

De Nota Duurzaam Bouwen (vastgesteld door de gemeenteraad 21 september 2009) besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie dient uit te werken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denenmarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpen ambities gelden op energiebeleid.

De nota richt zich op nieuwbouw en bestaande bouw van woningen, bedrijfsgebouwen en gemeentelijke gebouwen inclusief schoolgebouwen. In de onderhavige situatie is sprake van huur van een deel van het bestaande Parousiagebouw, zodat deze aspecten niet rechtstreeks op het kinderdagverblijf van toepassing zijn. Dit bestemmingsplan betreft een functiewijziging. De uitvoering van de nota Duurzaam Bouwen zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.

Welstandsnota Zoetermeer

De “Welstandsnota Zoetermeer” (uit maart 2010) omschrijft de gewenste (architectonische) kwaliteit van de stad en geeft criteria voor de esthetische kwaliteiten voor alle bouwinitiatieven die bouwvergunningplichtig zijn. In de Welstandsnota worden voor een gebied drie beleidsniveaus onderscheiden waarmee de kwalitatieve ambities en de mate van vrijheid aan het omgaan met de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundig en architectonisch wordt aangegeven: intensief, regulier en luw. In de onderhavige situatie is sprake van huur van een deel van het Parousia-gebouw, dat daarmee qua uiterlijk niet wordt aangepast, zodat welstandsaspecten niet op het kinderdagverblijf van toepassing zijn.

De beschermde archeologische monumenten in Zoetermeer (2003)

In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in een archeologisch monument de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Het plangebied ligt niet in een van deze gebieden. Bovendien voorziet het plan enkel in functiewijziging van een bestaand gebouw respectievelijk een bestaand en niet te wijzigen verband buitenterrein zodat de ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de archeologische waarden van het terrein.

Parkeerbeleid (2012)

Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.

Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer

De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.

Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels

In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.

De parkeernormen zijn gelieerd aan de bouwverordening. Bij de toetsing van bouwplannen dient altijd getoetst te worden aan de bouwverordening en daarmee aan de parkeernormen. In hoofdstuk 4 is een berekening opgenmen met de parkeernormen 2012.

Parousia beschikt op eigen terrein over voldoende parkeergelegenheid voor de werknemers van het kinderdagverblijf gedurende langere (werk)tijd respectievelijk voor ouders en verzorgers, die (hun) kinderen afzetten en ophalen, gedurende kortere tijd.

Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie

3.1 Huidige Situatie

Het plangebied ligt aan de Wattstraat op het bedrijventerrein Zoeterhage ten westen van de Oostweg. In de directe omgeving van het kinderdagverblijf bevinden zich diverse bedrijven waar onder de BOB autowas, het Attractiecentrum (o.a. kinderfeestjes en kartbaan), Avandis, Van Uden en het kringloopcentrum Pelgrimshoeve.

De meest nabijgelegen woningen in de omgeving van het plangebied zijn de bestaande woningen gesitueerd aan de Zegwaartseseweg en relatief recent gerealiseerde woningen in de nieuwbouwwijk Oosterheem.

Het kinderdagverblijf in het gebouw van Parousia is volledig gefaciliteerd en voldoet aan alle wettelijke (veiligheids-)eisen voor een kinderdagverblijf. Het kinderdagverblijf onttrekt geen extra oppervlak aan het bedrijventerrein, omdat het plaats vindt in het gebouw van Parousia dat in het herziene bestemmingsplan een maatbestemming heeft gekregen. Bovendien blijft ook de bestemming 'Bedrijventerrein' van kracht.

3.2 Ontsluiting

3.2.1 Gemotoriseerd verkeer

Het parkeerterrein bij het kinderdagverblijf ontsluit primair op de Wattstraat. Deze weg sluit direct ten zuiden van de ontwikkeling aan op de Franklinstraat. De Franklinstraat leidt in noordwestelijke richting via de Edisonstraat (in noordelijke rrichting) en de Marconistraat naar de wijk Seghwaert. Via de Edisonstraat (in zuidelijke richting) en Van der Hagenstraat kan de wijk Palenstein worden bereikt. In zuidoostelijke richting leidt de Franklinstraat naar de Oostweg. Deze weg behoort tot de hoofdontsluitingsstructuur van de gemeente Zoetermeer. Via deze hoofdwegenstrcutuur vindt de ontsluiting richting andere wijken plaats en richting de A12, N209 en N206.

De Wattstraat betreft een weg op het bedrijventerrein Zoeterhage en kent een maximum snelheid van 50 km/h. De weg heeft een breed profiel die als 1x1 rijstrook is ingedeeld. De Franklinstraat, Edisonstraat en Marconistraat zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/h. Deze wegen zijn voorzien van een asmarkering. De Oostweg is gecategoriseerd als stroomweg met een maximum snelheid van 70 km/h. Deze weg kent een 2x2 rijbaanindeling.

De locatie is voor het gemotoriseerd verkeer vanaf de hoofdwegenstructuur goed toegankelijk. De ontsluiting van de ontwikkeling is zodoende goed.

3.2.2 Langzaam verkeer

Ook voor fietsers vindt de ontsluiting allereerst plaats op de Wattstraat. Langs deze weg zijn geen fietsvoorzieningen aanwezig. Het gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde verkeersruimte. In combinatie met de maximum snelheid van 50 km/h voor gemotoriseerd verkeer, wordt hiemee niet aan de regels van Duurzaam Veilig voldaan. Gezien het feit dat het gebied een bedrijventerrein betreft, is het aantal fietsers dat gebruik maakt van de verschillende wegen echter beperkt. Vanaf het kruispunt met de Franklinstraat wordt aangesloten op de vrijliggende fietspadenstructuur. Langs alle wegen zijn tevens trottoirs aanwezig.

De ontsluiting van de locatie voor langzaam verkeer is goed.

3.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Op de kaart van de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur is het plangebied niet aangeduid als archeologisch waardevol gebied.

In augustus 2003 is in Zoetermeer een aantal archeologisch waardevolle vindplaatsen aangewezen, binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen archeologische waarden verwacht.

In het plangebied zijn (geen) gemeentelijke en/of rijksmonumenten te vinden.

Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan

In het Parousia-gebouw zijn meerdere ruimten volledig op het gebruik voor een kinderdagverblijf toegerust. Aan alle wettelijke eisen voor kinderopvang wordt voldaan. Door de GGD en Brandweer zijn meerdere inspecties uitgevoerd. In het kader van het gedogen van de Kinderopvang na verloop van de tijdelijke vergunning zijn meerdere malen extra inspecties uitgevoerd. Bij het Landelijk Register Kinderopvang zijn (door de GGD) 36 kindplaatsen kinderdagopvang en 20 kindplaatsen buitenschoolse opvang geregistreerd.

Ouders of andere verzorgers brengen in het algemeen de kinderen 's morgens tussen 7:30 en 9:00 uur en halen de kinderen weer op tussen 16:30 en 18:30 uur. In de praktijk is er een geleidelijke binnenkomst en vertrek van kinderen. Het kinderdagverblijf is gevestigd in de zuidwestvleugel van het Parousia-gebouw.

Veranderingen t.o.v. huidige situatie

Een deel van het Parousia-gebouw krijgt in de nieuwe situatie de aanduiding 'kinderdagverblijf'. Dit betreft een toevoeging van de reeds aanwezige rechten. Het kinderdagverblijf wordt mogelijk gemaakt in het zuidelijke deel van het pand (grenzend aan Franklinstraat).

Om de functie kinderdagverblijf milieutechnisch in te passen op deze locatie, krijgen omliggende bedrijfsgronden een lagere milieucategorie. Dit betreft het deel van Parousia (aangeduid met de aanduiding 'religie') binnen hetzelfde pand en een deel van het pand aan de overzijde van de Franklinstraat (Franklinstraat 15). Het betreft een verlaging van milieucategorie 3.2 naar 3.1.

4.1 Parkeren

De gemeentelijke parkeernormen zijn in principe vastgelegd in de 'Nota Parkeernormen en Uitvoeringsregels' (gemeente Zoetermeer, 2012). Ten aanzien van het parkeren bij kinderdagverblijven is alleen een parkeernorm opgenomen ten behoeve van het parkeren door werknemers. Er dient echter ook rekening gehouden te worden met het (kort) parkeren door ouders bij het brengen en halen van de kinderen. In de gemeentelijke parkeernota is in dit kader alleen een norm opgenomen ten aanzien van onderwijsvoorzieningen in het basisonderwijs. Daarom is voor het parkeren door ouders bij het kinderdagverblijf teruggegrepen op de rekenmethodiek zoals toegelicht in CROW-publicatie 182 ('Parkeerkencijfers – Basis voor parkeernormering', 2008).

Parkeerbehoefte werknemers

In de gemeentelijke parkeernota is een ten behoeve van het parkeren door werknemers bij een kinderdagverblijf een parkeernorm opgenomen van minimaal 0,6 en maximaal 1,0 parkeerplaatsen per arbeidsplaats. Bij het Landelijk Register Kinderopvang zijn (door de GGD) 36 kindplaatsen kinderdagopvang en 20 kindplaatsen buitenschoolse opvang geregistreerd. Uitgaande van een groepsgrootte van 14 kinderen en twee arbeidsplaatsen per groep, zijn voor het totaal aantal kindplaatsen 8 arbeidsplaatsen benodigd. De parkeerbehoefte ten aanzien werknemers bedraagt dan afgerond minimaal 5 en maximaal 8 parkeerplaatsen.

Parkeerbehoefte ouders (halen en brengen)

Zoals gesteld is ten aanzien van de parkeerbehoefte van ouders bij het halen en brengen, uitgegaan van de rekenmethodiek zoals opgesteld door het CROW. Hierbij wordt de parkeerbehoefte bepaald op basis van:

  • het aantal kinderen;
  • een percentage kinderen dat met de auto wordt gebracht (50% tot 80%);
  • een reductiefactor van 0,25 op basis van de parkeerduur (bij kinderdagverblijven parkeren ouders gemiddeld 15 minuten in een tijdsbestek van 60 minuten);
  • een reductiefactor van 0,75 op basis van het aantal kinderen per auto.

Op basis van het maximaal aantal geregistreerde kindplaatsen, bedraagt de parkeerbehoefte van ouders maximaal afgerond 9 parkeerplaatsen.

Totale parkeerbehoefte en capaciteit

Voor het kinderdagverblijf geldt een totale parkeerbehoefte van maximaal 17 parkeerplaatsen (uitgaande van maximum voor werknemers). Op het parkeerterrein bij het Parousia-gebouw zijn meer dan 30 parkeerplaatsen aanwezig (waarvan 18 aan de voorzijde) om deze parkeerbehoefte op te kunnen vangen. Ten tijde van de openingstijden van het kinderdagverblijf zullen in beperkte mate activiteiten in en rondom het kerkgebouw plaatsvinden. Dit betreft dan voornamelijk activiteiten gerelateerd aan onderhoud, administratie en dienstvoorbereidende activiteiten. De hierbij behorende parkeervraag is zeer beperkt.

4.2 Verkeersgeneratie En Verkeersafwikkeling

De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Ten aanzien van kinderdagverblijven is opgenomen dat een dergelijke functies binnen het gestelde gebiedstype per 100 m2 bruto vloeroppervlak maximaal 30,8 mvt/etmaal genereren. Het kinderdagverblijf heeft een oppervlak van circa 410 m2. De totale verkeersgeneratie van het kinderdagverblijf bedraagt zodoende circa 130 mvt/etmaal.

Het verkeersmodel van de gemeente Zoetermeer heeft als basisjaar 2011 en het prognosejaar 2022. Sinds 2007 is op de locatie aan de Wattstraat een kinderdagverblijf gevestigd. De verkeersgeneratie van het kinderdagverblijf is zodoende reeds in het verkeersmodel verwerkt. Er zijn ten aanzien van de verkeersafwikkeling rondom de locatie geen verkeersknelpunten bekend. Op basis daarvan kan gesteld worden dat de verkeersafwikkeling in voldoende mate is gewaarborgd.

4.3 Conclusie Parkeren, Verkeersgeneratie En Verkeersafwikkeling

De ontsluiting van de locatie aan de Wattstraat is voor alle modaliteiten goed. Het verkeersveiligheidsniveau van de wegen in het projectgebied is daarnaast voldoende gewaarborgd door een goede afstemming tussen functie en inrichting van de infrastructuur. Tenslotte leidt de verkeersgeneratie van de ontwikkeling niet tot problemen op gebied van de verkeersafwikkeling. Dit blijkt ook reeds in de praktijk, omdat op deze locatie is gevestigd. De locatie is ook per fiets bereikbaar. Volledigheidshalve wordt vermeld dat vanaf het hoofdnetwerk van fietspaden een (zeer) beperkt gedeelte van de weg (wegvak) door fietsers gebruikt moet worden om de locatie te bereiken.

Voor het kinderdagverblijf zijn op de locatie voldoende parkeerplaatsen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit

5.1 Strategische Milieubeoordeling

Er zijn twee Europese richtlijnen met betrekking tot het instrument milieueffectrapportage. Ten eerste de m.e.r.-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG, Pb. EG 1985 L 175, pp. 42 e.v., zoals herzien middels Richtlijn 97/11/EEG, Pb. EG 1997 L 73, pp. 5 e.v., Richtlijn 2003/35/EG, Pb. EG 2003 L 156, pp. 17 e.v. en Richtlijn 2009/31/EG, Pb. EG 2009 L 120, p. 5 e.v.) en ten tweede de smb-richtlijn (Richtlijn 2001/42/EG, Pb. EG 2001 L 197, pp. 30 e.v.). Beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse m.e.r.-regelgeving die grotendeels is vervat in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.; tot 1 april 2011 werd deze algemene maatregel van bestuur aangeduid als het Besluit m.e.r. 1994). Ingevolge het Besluit m.e.r. kan de mer-(beoordelings)plicht voor bepaalde activiteiten verbonden zijn aan de vaststelling van een bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan heeft gedeeltelijk een conserverend karakter. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een functiewijziging ((kinderdagverblijf) en de wijziging in de maximaal toelaatbare milieucategorie. Deze wijzigingen zijn niet als activiteit genoemd in kolommen C en D van het Besluit m.e.r. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van nader milieuonderzoek noodzakelijk maken. Het opstellen van een mer-beoordeling of MER is dan ook niet noodzakelijk.

5.2 Geluidshinder

De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidshinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische inrichtingen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.

Verplicht akoestisch onderzoek

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidsnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand, heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.

Zonering

Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.

Voor een zoneringsplichtig industrieterrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van een Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.

De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.

Hogere waarde procedure

Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijvoorbeeld geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijvoorbeeld geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijvoorbeeld extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.

5.2.1 Wegverkeerslawaai

Onderzoek

Binnen het bestemmingsplan wordt de vestiging van een kinderdagverblijf binnen het bestaande Parousia-gebouw juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Een kinderdagverblijf is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een geluidsgevoelig functie, waardoor de ontwikkeling in dat kader getoetst dient te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Deze toetsing is vastgelegd in de rapportage 'Geluid ten gevolge van wegverkeer ter plaatse van het kinderdagverblijf aan de Wattstraat 60-64 te Zoetermeer' (bijlage 1).

Resultaat en conclusie

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh wordt overschreden ten gevolge van het wegverkeer op de Franklinstraat en de Oostweg. De maximale geluidsbelasting in de dagperiode (het kinderdagverblijf is alleen in de dagperiode in gebruik) bedraagt voor deze wegen respectievelijk 58 dB en 50 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.

Maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen zijn niet mogelijk vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen:

  • Het toepassen van geluidarm asfalt op de Franklinstraat is gezien de kosten van aanleg en extra onderhoud financieel niet haalbaar te achten. Bovendien is de maximaal haalbare geluidreductie (circa 5 dB) niet voldoende om aan de voorkeursgrenswaarde te kunnen voldoen. Op de Oostweg is reeds sprake van geluidarm asfalt (type 'ZSA semi dicht' met een reductie ten opzichte van het referentiewegdek van circa 5 dB), waardoor een extra geluidreductie technisch niet haalbaar is te achten.
  • Het realiseren van geluidafschermende voorzieningen op de zuidelijke en oostelijke terreingrens zijn vanwege de benodigde dimensies (minimaal 4 m hoog en 75 m lang) vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst en financieel niet haalbaar te achten. Bovendien leveren dergelijke schermen vanwege de opening ter plaatse van de kruising Wattstraat/Franklinstraat een reductie op van maximaal 7 dB. Dit is niet voldoende om aan de grenswaarde van 48 dB te voldoen.
  • Een combinatie van voornoemde voorzieningen is niet realistisch.
  • Een lagere schermhoogte is denkbaar, maar daarmee wordt een geringere geluidreductie bewerkstellligd, waardoor de doelmatigheid van een dergelijke voorziening nog ongunstiger wordt.

Daarom dient voor het kinderdagverblijf ten aanzien van beide bronnen een hogere waarden te worden verleend. In onderstaande tabel is opgenomen welke hogere waarden verleend dienen te worden.

Tabel 5.1. Hogere waarden kinderdagverblijf

Bron Aantal hogere waarden Geluidsbelasting
Franklinstraat 1 58 dB
Oostweg 1 50 dB

Omdat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde door meer dan één bron, is tevens de cumulatieve geluidbelasting bepaald. Deze bedraagt maximaal 63 dB (excl. aftrek ex artikel 110g Wgh). Omdat de gecumuleerde geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale ontheffingswaarde (welke officieel niet van toepassing is op het gecumuleerde geluidsniveau) wordt deze waarde aanvaardbaar geacht.

Hogere waarden besluit

Gelijktijdig met het bestemmingsplan wordt een besluit hogere waarden opgesteld. Voor de achtergronden en inhoud wordt verwezen naar dit besluit. In dit besluit wordt tevens ingegaan op de aanvullende voorwaarden die in het kader van het beleid bij een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde met meer dan 5 dB worden gesteld. Het ontwerp Besluit Hogere Waarden Geluid is als bijlage 2 opgenomen.

5.2.2 Railverkeerslawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van de spoorlijn. Akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven.

5.2.3 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een zone van een gezoneerd industrieterrein volgens de Wet geluidhinder. Voor de overige inrichtingen rondom het plangebied is de geluidsuitstraling geregeld middels de Wet milieubeheer. Dit levert geen belemmering op bij de verblijfsgebieden binnen het plangebied.

5.2.4 Luchtvaartlawaai

Zoetermeer ligt niet binnen een zone van een vliegveld.

5.3 Bodemkwaliteit

Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk. Hiertoe dient bodemonderzoek te worden verricht.

5.3.1 Bodemonderzoek

In dit kader vereist de provincie in ieder geval:

  • inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
  • inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
  • inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.

Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en expoloitatietechnische zin.

In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. Bij noodzakelijke sanering dient te worden voldaan aan de provinciale Nota 'Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid'.

Het onderhavige verzoek leidt niet tot bouwactiviteiten of anderszins wijzigingen die een nader bodemonderzoek in het plangebied noodzakelijk maken. Immers, er is sprake van een toegevoegde functie (kinderdagverblijf) in een reeds langdurig aanwezige functie waarbij geen bouwactiviteiten worden ontplooid. Het buitenterrein van het kinderdagverblijf is verhard. Sinds de uitvoering van het bodemonderzoek in 2006 hebben geen bodembedreigende activiteiten plaats gevonden. Kinderen van het kinderdagverblijf kunnen geen contact hebben met de bodem, zodat ook om die reden geen gezondheidsrisico is te verwachten. Om die reden is geen nader bodemonderzoek uitgevoerd. Volstaan wordt te verwijzen naar het bestaande bodemonderzoek waarvan de conclusie als bijlage 3 is toegevoegd.

5.3.2 Conclusies

De bodem is over het algemeen niet tot plaatselijk licht verontreinigd en de ontwikkeling blijft beperkt tot het wijzigen van de functie van een bestaand gebouw. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Luchtkwaliteitseisen

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.2 weergegeven.

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg/m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de ontwikkeling van 'gevoelige bestemmingen', zoals een school en een kinderdagverblijf, in de nabijheid van snelwegen en provinciale wegen beperkt. Wanneer de grenswaarden voor fijn stof en stikstofoxide (dreigen te) worden overschreden binnen een zone van 300 m rond rijkswegen en 50 m rond provinciale wegen, mag het aantal blootgestelden als gevolg van een ontwikkeling van een gevoelige bestemming niet toenemen. Voor bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

Onderzoek

Wet milieubeheer

Bij het kinderdagverblijf treden dermate weinig verkeersbewegingen op dat ruimschoots onder de grenzen uit het Besluit niet in betekenende mate wordt gebleven. Dit aspect behoeft dan ook geen verdere aandacht of uitwerking. Immers, conform de regeling NIBM worden gesteld dat de verkeersgeneratie van het plan als NIBM kan worden beschouwd. Immers, de verkeersgeneratie is ruimschoots minder dan 7500 motorvoertuigen per etmaal. In aansluiting daarop kan nog het volgende opgemerkt worden:

In opdracht van de gemeente Zoetermeer is (ten behoeve van het vigende bestemmingsplan) een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in beeld te brengen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4 van de plantoelichting. Voor dit bestemmingsplan kan aangesloten kan worden bij de conclusies van dit onderzoek, aangezien dit bestemmingplan slechts de toevoeging van het kinderdagverblijf betreft. In de omgeving verandert verder niets. De conclusie van dit onderzoek is dat de wettelijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit niet worden overschreden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit volgt dat in het jaar 2020 op korte afstand van de Oostweg ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5. Dit betekent dat ter hoogte van het plangebied, gelegen op grotere afstand van de Oostweg dan de toetspunten, ook ruimschoots wordt voldaan. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Overige wegen zijn in dit kader niet relevant.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een kinderdagverblijf mogelijk, een gevoelige bestemming conform het Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit. Deze functie is gelegen op meer dan 1000 m van de rand van de rijksweg A12. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de 300 meter uit het Besluit gevoelige bestemmingen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie;
  • Verordening Ruimte.

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.

De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:

  • het woongenot, de belevingswaarde en de recreatieve mogelijkheden op en in het water voor burgers nemen toe;
  • de waterkwaliteit voldoet ten minste aan de algemene milieukwaliteitseisen;
  • het waterhuishoudkundig systeem kent goede aan- en afvoermogelijkheden, waarbij de doorspoelbaarheid en de mogelijkheid om onder normale omstandigheden het waterpeil binnen zekere marges te handhaven, voldoende worden gewaarborgd;
  • het watersysteem is zo ingericht dat het de ontwikkeling van biologisch gezond water bevordert.

Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010–2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010–2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.

Onderzoek

Met voorliggende bestemmingsplan wordt uitsluitend een interne functiewijziging mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een toename van het verhard oppervlak daar sprake is van activiteiten binnen een bestaand gebouw, gebruik makend van een reeds langdurig aanwezig verhard buitenterrein (aanwezig sinds de ingebruikname door de vorige eigenaar van dit complex). Tevens vinden er geen aanpassingen aan het watersysteem plaats.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse omdat slechts sprake is van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een bestaande functie binnen een bestaand pand.

5.6 Bedrijven En Milieuzonering

5.6.1 Begrip milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

5.6.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

5.6.3 Milieuzonering in het plan

Het vigerende bestemmingsplan gaat uit van het omgevingstype 'gemengd gebied' en maakt het mogelijk dat op het bedrijventerrein inrichtingen met een bepaalde milieucategorie zich kunnen vestigen.

Een kinderdagverblijf valt in milieucategorie 2. Dit betekent een richtafstand van 10 meter ter opzichte van woningen. In de directe omgeving van het kinderdagverblijf liggen geen woningen.

In het kader van het beoogde gebruik, een kinderdagverblijf, en een goede ruimtelijke ordening is het van belang om na te gaan of het beoogde gebruik een beperking van de gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van omliggende bedrijven tot gevolg kan hebben en daaruit volgend ook een beperking van de waarde van de omliggende gronden en gebouwen.

In de VNG-publicatie zijn voor verschillende (bedrijfs)activiteiten richtafstand genoemd om er voor te zorgen dat er een ruimtelijke scheiding wordt aangebracht tussen milieuhinderlijke en milieugevoelige activiteiten. Bedrijven zijn afhankelijk van de omvang, bedrijfsvoering, capaciteit enzovoort in te delen in milieucategorieën. Uit het bestemmingsplan vloeit voort wat de maximale milieucategorie van een bedrijf mag zijn in een bepaald gebied. In het kader van de goede woon- en leefomgeving is het gewenst dat ten aanzien van bedrijven met hogere milieucategorieën een grotere afstand tot gevoelige objecten in acht wordt genomen. De gemeente is vrij die afstanden gemotiveerd vast te stellen, maar veelal worden deze gebaseerd op voornoemde VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”.

Uit jurisprudentie blijkt dat de richtafstanden uit de VNG-publicatie niet één op één toegepast worden ten aanzien van gevoelige bestemmingen op het bedrijventerrein zelf. Op pagina 36 van voornoemde VNG-publicatie (editie 2009) onder het kopje “Milieuzonering en gevoelige functies op een bedrijventerrein” wordt het volgende opgemerkt: “De richtafstandlijsten kunnen niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. (...) Het gaat ook (naast burgerwoningen) om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd, zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandlijsten. Hier kan een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard.” Uitgangspunt wat hierbij als leidraad kan dienen is dat nieuwe gevoelige functies over het algemeen niet gewenst zijn in gebieden waar bedrijfsactiviteiten uit categorie 3.2 en hoger zijn gevestigd of toelaatbaar zijn vanwege de toenemende hinder die van dergelijke bedrijvigheid uitgaat.

In de directe omgeving van de planlocatie is bedrijvigheid uit milieucategorie 3.2 mogelijk, waardoor gevoelige functies hier niet direct aanvaardbaar zijn. Kinderdagverblijven zijn echter wel wenselijke activiteiten op een bedrijventerrein vanwege de directe nabijheid van gebruikers van de functie. Op basis hiervan is besloten het kinderdagverblijf op de beoogde locatie toch mogelijk te maken. Om er voor te zorgen dat omliggende bedrijven niet in hun mogelijkheden worden beperkt en om te zorgen voor een aanvaardbaar leefklimaat ter plaatse van het kinderdagverblijf zijn wel maatregelen getroffen: het kinderdagverblijf wordt uitsluitend in het zuidelijke deel van het gebouw mogelijk gemaakt zodat een ruimtelijk scheiding tussen het kinderdagverblijf en omliggende bedrijven wordt gerealiseerd en de milieuzonering in de directe omgeving van het beoogde kinderdagverblijf wordt teruggebracht tot activiteiten uit milieucategorie 3.1. Dit betreft het pand aan de Franklinstraat 15 dat in eigendom is van de gemeente Zoetermeer en voor het perceel van Parousia.

Omdat op het perceel direct aansluitend aan het kinderdagverblijf de Evangelische Gemeente Parousia is gevestigd en het kinderdagverblijf alleen in combinatie met Parousia op deze locatie mogelijk is, is er geen sprake van planschade ten gevolge van het terugbrengen van de milieucategorie ter plaatse van dit perceel; de Parousia past binnen milieucategorie 3.1.

Qua ruimtelijke ordening kunnen die aspecten van belang zijn die leiden tot een mogelijkerwijs aan te houden richtafstand, zoals opgenomen in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”. De milieuaspecten geur, stof, geluid, gevaar zijn daarbij conform voornoemde VNG-publicatie aan de orde. Op elk van deze aspecten wordt in relatie tot de aanwezige bedrijvigheid hieronder uitgebreider stil gestaan. Van belang is de afweging of het toestaan van een kinderdagverblijf de belangen van naastgelegen bedrijven schaadt of kan schaden en of ter plaatse van het kinderdagverblijf sprake is van een aanvaardbaar leefklimaat.

BOB autowas

De aanwezige BOB autowas (Wattstraat 60a) behoort tot milieucategorie 3.1 of lager. Op grond van vigerend bestemmingsplan is maximaal categorie 3.2 toegestaan. Voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m tot een gemengd gebied. Voor milieucategorie 3.2 geldt een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk en 50 m tot gemengd gebied. Voor BOB autowas is geluid het meest relevante milieuaspect. Voornoemde richtafstanden tot een rustige woonwijk gaan uit van een geluidgrenswaarde van 45 dB(A). BOB autowas behoort tot type B conform het Activiteitenbesluit waarvoor standaard geluidgrenswaarden gelden van 55, 50 en 45 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode voor gevoelige gebouwen op het bedrijventerrein zelf, i.c. het onderhavige kinderdagverblijf. Voor het kinderdagverblijf is alleen de dagperiode relevant, derhalve 55 dB(A), en aldus een 10 dB ruimere grenswaarde dan gehanteerd bij de richtafstanden. Een 10 dB ruimere grenswaarde komt overeen met een factor tien kleinere (richt)afstand.

Het kinderdagverblijf wordt uitsluitend in het meest zuidelijke deel van het aanwezige gebouw mogelijk gemaakt. De afstand van het kinderdagverblijf tot het aanwezige bedrijf is ruim 50 m. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand voor zowel milieucategorie 3.1 als 3.2. Het verkeer van en naar BOB autowas zal ter plekke van het kinderdagverblijf in het heersende verkeerbeeld zijn opgenomen. Het kinderdagverblijf vormt dan ook geen beperking voor de bedrijfsvoering van BOB autowas. Omdat aan de richtafstand wordt voldaan zal ter plaatse tevens sprake zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.

Avandis

Aan de Wattstraat 63 is Avandis gevestigd. De activiteiten van Avandis vallen niet onder één specifieke activiteit uit de VNG-publicatie. Ter plaatse vinden activiteiten plaats die te maken hebben met het vervaardigen van overige voedingsmiddelen, het vervaardigen van wijn, cider e.d. en mineraalwater- en frisdrankfabrieken. Activiteiten uit milieucategorie 3.2 met een afstand van 100 m tot een rustige woonwijk en 50 m tot gemengd gebied zijn representatief voor de bedrijfsvoering.

Het beoogde kinderdagverblijf wordt op meer dan 100 m van de dichtstbijzijnde bedrijfshal en op 50 m van de portiersloge van Avandis gerealiseerd. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand.

In het kader van de conceptaanvraag tot revisievergunning van Avandis is daarnaast een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de rekenresultaten van dit akoestisch onderzoek blijkt het volgende:

  • Ter plaatse van het kinderdagverblijf bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau 48 dB(A) in de dagperiode;
  • Het maximale geluidnivbeau bedraagt ter plaatse van het kinderdagverblijf 60 dB(A) in de dagperiode;
  • De geluidniveaus van het aan- en afrijdend verkeer voldoen met maimaal 48 dB(A) aan de voorkeursgrenswaarde van de Circulaire Indirecte Hinder.

De vestiging van het kinderdagverblijf vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde bedrijfsvoering van Avandis. Omdat aan de richtafstand wordt voldaan zal ter plaatse van het kinderdagverblijf daarnaast sprake zijn van een aanvaardbaar leefklimaat.

Van Uden

De beoogde activiteiten van Van Uden komen overeen met distributiecentra uit milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 m tot een rustige woonwijk en 50 m tot gemengd gebied. Het beoogde kinderdagverblijf wordt op meer dan 200 m gerealiseerd van de dichtstbijzijnde bedrijfshal. De vestiging van het kinderdagverblijf vormt dan ook geen belemmering voor de bedrijfsvoering van Van Uden.

5.7 Geurhinder

Op ruim 1.000 m van het plangebied bevindt zich een bedrijf dat op grond van de bedrijfsactiviteiten geurhinder kan veroorzaken. Het betreft het bedrijf Hooymans Vleeswaren, gevestigd aan de Philipsstraat 1-3. Voor dit bedrijf is in 2001 i.h.k.v. een revisievergunningaanvraag een geuronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de geurbelasting ten gevolge van de aangevraagde activiteiten voldoet aan het acceptabel geurhinderniveau en deze activiteiten worden derhalve toegestaan.” Aldus is ter hoogte van het kinderdagverblijf geen geurhinder te duchten.

5.8 Externe Veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Per bron verschilt het of een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is, dit hangt af van het specifieke toetsingskader (beleid/wetgeving).

Inrichtingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen

Vigerende circulaire

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Er geldt een verantwoordingsplicht voor het GR bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of een toename van het GR. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid

In 2014 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrand aandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.

Leidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor nieuwe ontwikkelingen. Afhankelijk van de situatie kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Op een afstand van meer dan 700 meter is een autobrandstof-vulpunt (Esso langs de Oostweg) gelegen met een risicoafstand van respectievelijk 25 en 45 meter en een afstand van 150 meter tot de grens van het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstanden.

In het Bevi worden (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gedefinieerd. Bij verlening van omgevingsvergunningen voor (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten dient een afstand tot (Bevi) inrichtingen (bedrijven) in acht te worden genomen. Conform het Bevi is een kinderdagverblijf een kwetsbaar object met verminderd zelfredzame personen.

Op een afstand van meer dan 150 meter van het plangebied zijn de bedrijven Avandis C.V. en Van Uden Food en Beverage Express B.V. aanwezig alwaar bepaalde gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Dit zijn bedrijven waar alcoholhoudende dranken worden geproduceerd, verpakt, opgeslagen en gedistribueerd. Er wordt gewerkt met drie categorieën alcoholhoudende dranken: niet-gevaarlijk (<24 vol% alcohol), ontvlambaar (tussen 24 vol% en 70 vol% alcohol) en licht ontvlambaar (> 70 vol% alcohol). De aanwezige hoeveelheden komen niet boven de ondergrens van het Besluit externe veiligheid uit.

Tijdens het opstellen van dit bestemmingsplan heeft Avandis een omgevingsvergunning aangevraagd. De aanvraag omvat de activiteiten bouwen, milieu en afwijken bestemmingsplan. De gemeente heeft de Omgevingsdienst Haaglanden (verder: ODH) verzocht aan te geven in hoeverre de door Avandis aangevraagde situatie een belemmering zou kunnen vormen voor vestiging van het beoogde kinderdagverblijf

Op een aantal punten zal Avandis de aanvraag nog verder moeten aanvullen. Na ontvangst van de aanvullende gegevens zal door de ODH worden beoordeeld of de aanvraag om omgevingsvergunning volledig is. Om voortgang te kunnen houden in de bestemmingsplanprocedure voor Parousia heeft de ODH getoetst op basis van de tot nu toe ingediende stukken.

Bij de ingediende gegevens is een kwantitatieve risicoanalyse (verder: QRA) gevoegd welke inzicht geeft in de risicocontouren van Avandis. De in de QRA berekende 10-6 plaatsgebonden risicocontour van Avandis reikt niet tot aan Parousia. Parousia is gelegen op meer dan 150 meter van de dichtstbijzijnde potentiële risicobron. In de QRA zijn risicocontouren berekend in de orde grootte van tientallen meters (circa 50 meter van het lospunt van 96,8 vol% ethanol).

Uit de QRA blijkt dat het invloedsgebied wordt bepaald door de effectafstand van het lospunt voor 96,8% ethanol en de leidingbrug. Het berekende invloedsgebied is 118 meter. Deze risocobronnen zijn gelegen op circa 250 meter van Parousia.

Op basis van de door Avandis ingediende QRA's is Parousia buiten de 10-6 plaatsgebonden risicocontour en buiten het invloedsgebied van Avandis gelegen. Op basis van de bij de ODH bekende gegevens op dit moment (9 maart 2016) vormt de door Avandis aangevraagde situatie derhalve geen belemmering voor de vestiging van een kinderdagverblijf bij Parousia.

Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Binnen een straal van 500 meter vanaf het plangebied zijn geen relevante buisleidingen gelegen. Het plangebied ligt dan ook niet in de invloedssfeer van een buisleiding. Dit betekent dat transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen knelpunt zal vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

De gemeente Zoetermeer heeft geen route gevaarlijke stoffen vastgesteld, wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden.

Over de nabijgelegen Rijksweg A12 (gelegen op meer dan 1.000 meter van het plangebied) vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Door de grote afstand tot het plangebied is de ontwikkeling niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico van de weg.

Met name vanwege de aanwezigheid van het LPG-tankstation aan de Oostweg en de bedrijven Avandis en Van Uden aan de Wattstraat is in het kader van het vigerende bestemmingsplan een risicoberekening gemaakt van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Oostweg. Uit de destijds uitgevoerde berekening komt naar voren dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het groepsrisico van de Oostweg ligt ruim onder de oriëntatiewaarde. De aard, omvang en het functioneren van het bedrijventerrein is sindsdien niet veranderd. Er hebben geen infrastructurele wijzigingen plaatsgevonden. Hierdoor kan de uitgevoerde berekening nog steeds actueel worden beschouwd. Deze weg vormt dan ook geen ruimtelijke belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Vuurwerkopslag

Op de locatie Wattstraat 17 B is een bedrijf aanwezig waar vuurwerkopslag plaatsvindt. Deze inrichting valt onder het Vuurwerkbesluit. In het Vuurwerkbesluit zijn regels opgenomen voor de opslag, bewerking of verkoop van vuurwerk. Ook zijn hierin standaard veiligheidsafstanden opgenomen. Deze veiligheidsafstanden worden bepaald door het effect van scherfwerking bij een explosie.

Het bedrijf aan de Wattstraat 17 B heeft een vergunning op grond waarvan de opslag van maximaal 10.000kg consumentenvuurwerk is toegestaan. De veiligheidsafstand voor een inrichting tot 10.000kg vuurwerk bedraagt minimaal 8 meter van de bewaarplaats/de bufferbewaarplaats tot kwetsbare objecten. De afstand van de bewaarplaats van de inrichting tot het meest nabijgelegen kwetsbare object bedraagt meer dan 8 meter. Aan de veiligheidsafstand wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

De vestiging van het kinderdagverblijf is vanuit wet- en regelgeving ten aanzien van het aspect Externe Veiligheid, inclusief transport van gevaarlijke stoffen, toegestaan. In dit kader kan nog opgemerkt worden dat sprake is van diverse vluchtmogelijkheden aan de achterzijde van het kinderdagverblijf (uitkomend op het buitenterrein van het kinderdagverblijf), de aanwezigheid van gediplomeerd personeel en de aanwezigheid op korte afstand van de brandweerkazerne. Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het beoogde kinderdagverblijf.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Flora- en Faunawet

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het ruimtelijke ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure, onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).

5.9.2 Natuurwaardenonderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen een in de Vogel- en Habitatrichtlijn aangewezen beschermingszone (www.compendiumvoordeleefomgeving.nl) en maakt evenmin deel uit van een Staats- of Beschermd Natuurmonument en/of ecologische hoofdstructuur. Het voorliggende plan is kleinschalig van aard en omvang en betreft hoofdzakelijk activiteiten binnen een bestaand gebouw. Vanwege de afstand tot de meest nabij gelegen beschermingszone is geen sprake van nadelige effecten op de natuurwaarde van deze beschermingszone.

Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving

6.1 Inleidende Regels

6.1.1 Begrippen

In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden. De in dit bestemmingsplan opgenomen begrippen zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

6.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor bijvoorbeeld de (bouw)hoogte, inhoud of oppervlakte van een bouwwerk moet worden gemeten. De wijze van meten is conform het vigerende bestemmingsplan.

6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

Conform het vigerende bestemmingsplan hebben de gronden binnen het plangebied de bestemming Bedrijventerrein. De vigerende regelingen vormen de basis voor de bestemmingslegging. Toevoeging is dat ter plaatse van de aanduiding kinderdagverblijf een kinderdagverblijf is toegestaan. Het gebruik als kinderdagverblijf is uitsluitend toegestaan zolang in het aangrenzende gebouw(deel) religieuze activiteiten zijn toegestaan dan wel plaatsvinden.

6.3 Algemene Regels

6.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.

6.3.2 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het hele plangebied.

6.3.3 Overige regels

In dit artikel is een algemene parkeerregeling opgenomen.

6.4 Overgangs- En Slotregels

6.4.1 Overgangsrecht

Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.

Persoonsgebonden overgangsrecht

Via een persoonsgebonden overgangsrecht is het mogelijk gemaakt dat het pand aan de Wattstraat 64 voor religieuze activiteiten en ter plaatse van de aanduiding kinderdagverblijf ook voor kinderopvang wordt gebruikt. Persoonsgebonden overgangsrecht betekent dat alleen de bij name genoemde (rechts)personen de activiteiten mogen uitvoeren. Hiermee is juridisch sprake een 'uitsterfconstructie', aangezien de gemeente het niet wenselijk vindt om deze activiteiten in lengte van dagen te laten voortduren. Deze regeling is opgenomen in artikel 7.3.

6.4.2 Slotregel

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiële Uitvoerbaarheid

7.1.1 Economische uitvoerbaarheid

Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten behorende bij dit bestemmingsplan betreffen de plankosten en de kosten voor eventuele planschade. Alle kosten behorende bij de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Uit een in augustus 2013 door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken te Rotterdam opgestelde risicoanalyse blijkt dat er geen planschaderisico is. De kosten voor het volgen van de procedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend.

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Aangezien het hier gaat om een functiewijziging van beperkte omvang (minder dan 1.500 m² bvo) is in dit geval geen sprake van een bouwplan waarvoor een exploitatieplan noodzakelijk is.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Haaglanden. De Provincie heeft aangegeven dat er geen strijd is met provinciaal beleid. De Veiligheidsregio heeft enkele aanbevelingen gedaan om de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren. De volledige reactie is opgenomen in bijlage 6. De reacties hebben niet geleid tot een aanpassing van het concept-ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode wordt iedereen de gelegenheid geboden om zienswijzen in te dienen. Eventuele zienswijzen worden samengevat en beantwoord in een Nota Zienswijzen.

Hoofdstuk 8 Handhaving

Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.

Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.

Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.

De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Onderzoek Geluidshinder

Bijlage 2 Besluit Hogere Waarden Geluid

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit

Bijlage 5 Risicoanalyse Planschade

Bijlage 6 Nota Beantwoording Overlegreacties

Bijlage 7 B&w Besluit 1 September 2016

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerreinen

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen