Zorgwoningen Zalkerbos
Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer
Vastgesteld op 31-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 aanbouw
een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar bepaalde regels gelden ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten tot en met milieucategorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze betrekking hebben op:
- administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied;
- het houden van een webshop of een bed en breakfast;
- ambachtelijke bedrijvigheid,
waarbij geldt dat deze activiteiten door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel en horeca.
1.4 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.5 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.6 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.
1.7 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0637.BP00060-0003
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.10 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.11 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaarbehorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel. een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. iedere boven beëindiging van een gebouw.
1.18 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.19 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt.
1.20 erfbebouwing
functioneel met een gebouw verbonden daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 geometrische plaatsbepaling
locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem.
1.23 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.24 horeca
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. De verschillende vormen van horeca, die vallen onder dit bestemmingsplan zijn beschreven in de Staat van horeca-activiteiten.
1.25 kunstwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.26 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld ziekenhuizen, zorginstellingen, jeugdopvang, verenigingsleven, begraafplaatsen en jeugdopvang, alsmede ondergeschikte vormen van niet-zelfstandige detailhandel en/of niet-zelfstandige horeca ten dienste van de gebruikers van deze voorzieningen.
1.27 nutsvoorziening
voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.
1.28 ondergeschikt bouwdeel
een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een gebouw, zoals een dakvenster, een balkon, een luifel, een galerij en een bloemenvenster, met uitzondering van een erker c.q. een uitgebouwd gedeelte van een gebouw (ter uitbreiding van het oppervlak);
1.29 peil
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad: de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.
1.30 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding
1.31 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.32 specifieke vorm van maatschappelijk - zorg (sw-z)
wooncomplex met zorgvoorziening, geschikt voor mensen met een (beperkte) zorgvraag
1.33 voorgevelrooilijn
de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, die, zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing langs die weg. Een hoekwoning heeft slechts 1 voorgevelrooilijn
1.34 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.35 wooncomplex
een (verzameling van) gebouw(en) waarin enerzijds wordt gewoond door ouderen en/of andere groepen personen en waarin anderzijds de hierbij benodigde voorzieningen zijn gehuisvest in de vorm van medische, paramedische en andere maatschappelijke voorzieningen, inclusief ondergeschikte detailhandel
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten
2.1 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.2 goothoogte
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 inhoud
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen
2.4 oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.5 vloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).
2.6 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengde Doeleinden
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Gemengde Doeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
- b. maatschappelijk, specifiek in de vorm van zorg;
met daaraan ondergeschikt:
- a. groenvoorzieningen;
- b. kunstwerken
- c. nutsvoorzieningen;
- d. objecten van beeldende kunst;
- e. parkeervoorzieningen;
- f. tuinen en erven;
- g. vlaggenmasten en lichtmasten;
- h. water;
- i. wegen en paden;
met de daarbij behorende bouwwerken.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming;
- b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen en bebouwing zonder dat in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
- c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als permanente standplaats voor kampeermiddelen;
- d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden ten behoeve van seksinrichtingen;
- e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van de opslag van goederen, materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de bestemming;
- f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als een opslagplaats van vuurwerk-verkoop;
- g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik) onttrokken voer-, vaarof vliegtuigen;.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
- b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 2 m overschrijden;
- c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
- 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
- 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
- d. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2;
- e. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40 m.
6.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6 lid 1 kan alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht Gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Overgangsrecht Bouwen
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het Bestemmingsplan Zorgwoningen Zalkerbos.
Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied, gelegen ten westen van het stadscentrum van Zoetermeer in de wijk Meerzicht, ligt ingeklemd tussen de Voorweg en het Zalkerbos. Het betreft de gedeeltelijke kadastrale percelen 1986 en 1966, sectie F mat als kadastrale gemeente Zoetermeer. Het projectgebied wordt omringd door: Tenniscentrum Meerzicht en sporthal de Olympus (noordoostzijde), Zalkerbosflat (zuidoostzijde), zorgonderwijscentrum Kentalis (westzijde), Boerderij en Cruyff Court (noordzijde) en watergang met bosschages (zuidzijde). Op figuur 1.1 is de ligging van het plangebied en de directe omgeving weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.2 Aanleiding Planherziening
Op 17 december 2012 hebben Burgemeester en wethouders van Zoetermeer een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van de nieuwbouw van een zorgonderwijscentrum (ZOC) met twee woonzorg/appartementencomplexen en de daarbij behorende bebouwing op het perceel gelegen aan het Zalkerbos 330-336 te Zoetermeer. Het ZOC is inmiddels gebouwd en in september 2014 in gebruik genomen. Het plan van de twee woonzorg/appartementencomplexen is in de loop van de tijd zodanig aangepast dat het in strijd is met de verleende omgevingsvergunning en het vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.
1.3 Huidige Juridische Planregelingen
Voor het plangebied is op dit moment het bestemmingplan ‘Voorweggebied 2001’ (25 november 2002 vastgesteld) van kracht. In dit bestemmingsplan is het voormalige Christelijk Instituut Effatha (een dovenschool) opgenomen (zie figuur 1.2). Daarnaast is, zoals in paragraaf 1.2 reeds vermeld, in 2012 een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van een zorgonderwijscentrum (ZOC) met twee woonzorg/appartementencomplexen en de daarbij behorende bebouwing.
De beoogde woonbestemming is in strijd met de huidige maatschappelijke bestemming ter plaatse van het plangebied. Daarnaast ligt het woongebouw met zorgfunctie buiten het bouwvlak van het bestemmingsplan. Tevens is het gebouw dusdanig van vorm gewijzigd (L-vormig vierlaags woongebouw i.p.v. twee vijflaagse woongebouwen) dat het niet in overeenstemming is met de verleende omgevingsvergunning.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
1.4 Coördinatie Bestemmingsplan En Omgevingsvergunning
In het kader van de realisatie van het woongebouw met zorgfunctie wordt de coördinatieregeling toegepast. Met de coördinatie van bestemmingsplan en de omgevingsvergunning vinden de voorbereiding, de terinzageleggingen voor de zienswijzenprocedure en de beroepsprocedure gelijktijdig plaats. Dit leidt niet alleen tot snellere besluitvorming, maar voor belanghebbenden heeft deze coördinatie als voordeel dat exact duidelijk is op welke wijze het bouwplan is uitgewerkt, binnen de kaders die het bestemmingsplan biedt. Voor de ontwerp-omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 1.
Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nota "Anders omgaan met Water" (2000)
In de Nota "Anders omgaan met water; waterbeleid in de 21ste eeuw" (2000) onderschrijft het kabinet de noodzaak om te anticiperen op de verwachte klimaatsverandering en bodemdaling. De veiligheid moet gewaarborgd blijven, de kans op overstromingen mag niet toenemen. Meer ruimte voor water naast technische maatregelen en taakstellende afspraken tussen verschillende overheden zijn essentieel voor het slagen van dit beleid. Tevens moet een "watertoets" voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met water. In paragraaf 5.6 is de watertoets opgenomen.
2.1.2 Barro en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De SVIR is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
De ontwikkeling die met dit bestemmingplan mogelijk wordt gemaakt is een verdichting van het stedelijk gebied en is niet in strijd met de nationale belangen op grond van het Barro en de SVIR.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2012)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder).
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
- a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
- c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De provincie Zuid-Holland heeft begin 2014 ingestemd met het Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma van de negen gemeenten in de regio Haaglanden. Dit programma gaat er van uit dat er in de periode 2010 tot 2012 marktruimte is om in totaal circa 31.000 woningen aan de woningvoorraad in de regio toe te voegen. Zoetermeer neemt van dit aantal ruim 4.000 woningen voor haar rekening. De woonvisie 2015 van Zoetermeer sluit aan op de visie van de provincie op het wonen en het gezamenlijke woningbouwprogramma van de gemeenten binnen de regio Haaglanden. De woningbouwprogrammering wordt jaarlijks op elkaar afgestemd. In regionaal verband is daarbij afgesproken dat elke aanvullende onvoorziene ontwikkeling binnen BSD (Bestaand Stads- en Dorpsgebied) van minder dan 50 woningen als regionaal afgestemd mag worden beschouwd.
Het programma van het woongebouw met zorgfunctie bestaat uit de realisatie van maximaal 72 wooneenheden met zorg, ter vervanging van het tijdelijke verpleeghuis Monteverdi gesitueerd aan de Ondineschouw 15. De nieuwe programmering bestaat daarmee grotendeels uit vervangende bouw.
De geplande programmering wordt voor Zoetermeer beschouwd als een goede versterking van het Zoetermeerse woonaanbod omdat daarmee invulling wordt gegeven aan de groeiende behoefte aan woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals vermeld in de woonvisie 2015.
Het voorgenomen project past in de woningbouwbehoefte voor Zoetermeer en voorziet in een toenemende vraag naar woningen voor mensen met een zorgvraag. Het programma voegt kwaliteit toe aan de bestaande voorraad en de voornemens passen binnen het regionaal afgestemde kader. Het plan voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
- Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
- Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
- Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
- Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
- 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
- 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
- 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
- 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Steden bieden nog volop kansen om te bouwen en te verbouwen. Ze kunnen de hoofdmoot voor hun rekening nemen van de woningen die Zuid-Holland tot 2030 extra nodig heeft. Daardoor kan het landelijk gebied open blijven.
Gemeenten stellen regionale visies voor woningen en kantoren op. Door deze visies stemmen de gemeenten het aanbod met elkaar af op de reële behoefte naar woningen en kantoren. Op deze wijze wil de provincie het overschot aan kantoren terugdringen en het tekort aan woningen voor bepaalde segmenten kleiner maken. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer. Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
In Zuid-Holland, dat zich onderscheidt door het sterke contrast tussen een dynamische stedelijke omgeving en open deltalandschappen, is zorg voor de ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder van belang. Naar zijn aard raakt ruimtelijke kwaliteit zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen als de overige rode draden. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samenspel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.
Nu de ruimtelijke ontwikkeling sterker wordt bepaald door maatschappelijke, veelal kleinschalige initiatieven, is een gedeeld beeld van de ruimtelijke kwaliteit op regionale schaal van belang. De provincie stelt met het handelingskader ruimtelijke kwaliteit spelregels vast die het bovenlokale, algemene belang borgen en heeft samen met partijen in de regio een kwaliteitsbeeld voor het betreffende gebied geformuleerd (de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit).
De kwaliteitsambities van de provincie worden getoond in een kwaliteitskaart. De kwaliteitskaart staat met de bijbehorende uitwerking in richtpunten aan de basis van de gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening (‘handelingskader ruimtelijke kwaliteit’). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.
Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:
- De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied (‘korrelgrootte’) bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het ‘laadvermogen’ van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
- Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
- Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen.
- Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.
- De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is.
In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling.
- 1. Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agrarisch bedrijf in het buitengebied of de herstructurering van een woonbuurt. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met bijzondere kwaliteit. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
- 2. Aanpassing. Dit betreft een ontwikkeling die niet past bij de aard of de schaal van een gebied en daarmee niet geheel past binnen de richtpunten. Voorbeelden zijn een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied, een nieuw landgoed en de verbreding van een provinciale weg. De rol van de provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat, Ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
- 3. Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige aard en omvang dat een nieuw landschap of stedelijk gebied ontstaat. De ontwikkeling past niet bij de aard en schaal van het gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitleglocaties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden. Bij transformatieopgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen en een kwalitatief optimaal resultaat. Gelet op de verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan alle richtpunten kan worden voldaan, maar dat door middel van een nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat. Ook hierbij kunnen ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig zijn om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.
De realisatie van een woongebouw met zorgfunctie wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied, waar voornamelijk de groei van de bevolking van de provincie Zuid-Holland opgevangen dient te worden.
Het projectgebied behoort niet tot een provinciaal gebiedsprofiel en/of een beschermingscategorie.
Conform de provinciale kwaliteitskaart zijn de kenmerken: ‘veencomplex oude zeeklei en ‘steden en dorpen’ van toepassing op het projectgebied.
Figuur 1.3 Uitsnede provinciale kwaliteitskaart.
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van een woongebouw met zorgfunctie ter plaatse waar een voormalig woongebouw met zorgfunctie heeft gestaan. Het project kan hiermee beschouwd worden als een inpassingsontwikkeling aangezien bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks veranderen. Uitgangspunt is dat bij inpassing een ontwikkeling volledig past binnen de richtpunten.
Voor het veencomplex zijn de volgende richtpunten van toepassing:
- Ontwikkelingen in het veenlandschap dragen zorg voor behoud van het veen en zijn gericht op het beperken van de bodemdaling.
- Ontwikkelingen in droogmakerijen leveren een bijdrage aan een duurzame waterhuishouding.
- De ontwikkeling vindt niet plaats binnen een veenlandschap dan wel een droogmakerij. Hierdoor zijn bovengenoemde richtpunten niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het projectgebied.
- Voor steden en dorpen zijn onderstaande richtpunten van toepassing:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
- Daar waar hoogbouw niet samenvalt met “zwaartepunten” in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
- Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
- Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
- Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
- Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.
De ontwikkeling betreft geen: hoogbouw, uitbreidingswijk of bedrijventerrein. Tevens vind de ontwikkeling niet plaats binnen een historisch centrum en zijn binnen het projectgebied geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of stedenbouwkundige patronen aanwezig. Hierdoor dient een ontwikkeling binnen het projectgebied bij te dragen aan:
- de karakteristieke kenmerken van de omgeving; en
- versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Het woongebouw met zorgfunctie wordt gerealiseerd in een gebied waar aan de noordzijde de Voorweg (historische Zoetermeer) en aan de zuidzijde de hoogbouw van het Zalkerbos is gelegen. Het vormt hiermee een overgangsgebied tussen ‘oud en nieuw’ en tussen hoogbouw en boerderijen. Opgemerkt dient te worden dat de Voorweg niet alleen uit ‘oud’ bestaat maar ook ‘nieuwe’ elementen aanwezig zijn onder andere in de vorm van de het zorgonderwijscentrum Kentalis, de Olympus en de Tennishal.
Doordat het beoogde woongebouw maximaal uit vier lagen bestaat ontstaat een geleidelijke overgang van de laagbouw aan de Voorweg en de Hoogbouw aan het Zalkerbos. Door voor een vergelijkbare steenkleur te kiezen en niet veel hoger te bouwen als het ten westen gelegen zorgonderwijscentrum van Kentalis sluit het Woon gebouw met zorgfunctie aan bij dit zorgonderwijscentrum. Door daarnaast vleermuiskasten in het woongebouw te integreren draagt het beoogde project bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
Hiermee voldoet de beoogde ontwikkeling aan de van toepassing zijnde richtpunten en daarmee aan het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland.
2.2.2 Verordening Ruimte 2014
In samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit is de Verordening ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor het plangebied zijn met name de paragraven 2.1 ‘Regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit’ en 2.2 ‘Regels voor ruimtelijke kwaliteit’ van de verordening van belang.
Artikel 2.1.1. van de verordening gaat in op de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Zo dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, te voldoen aan de volgende eisen:
- a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
- b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden, door herstructurering, transformatie of anderszins, of
- c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
- 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
- 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
- 3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.
Voor de onderbouwing van de actuele behoefte wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3.
Artikel 2.2.1 lid 1 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard of schaal niet past binnen het gebied (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid;
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling qua aard en schaal niet past binnen het gebied (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ook aandacht is besteed aan de overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Lid 4 geeft aan wanneer een beeldkwaliteitsparagraaf dient te worden opgenomen in een bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn, of
- b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Zoals reeds in paragraaf 2.2.1 is geconstateerd past de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet het aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Hiermee wordt voldaan aan de Verordening Ruimte en is het niet noodzakelijk om een beeldkwaliteitsparagraaf in het bestemmingsplan op te nemen.
2.2.3 Programma Ruimte
Daarnaast kent de VRM het programma ruimte, welke de operationele doelen en de realisatiemix om doelen te (doen) bereiken beschrijft. Tevens wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het programma ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet. Het Programma Ruimte speelt in onderhavig project een belangrijke rol bij de motivatie van de regionale behoefte aan (extra) woningen. Gemeente Zoetermeer is gelegen binnen de regio Haaglanden. Daarbinnen is volgens het Programma tot 2030 behoefte aan 100.368 nieuwe woningen en in de periode tussen 2030 en 2039 nog eens behoefte aan 47.072 extra woningen. Dit betekent dat in de regio Haaglanden behoefte bestaat aan de beoogde ontwikkeling.
tabel 1.1 Woningbehoefteraming (WBR) en bevolkingsprognose Programma Ruimte
De provincie wil het bestaand stads- en dorpsgezicht beter benutten. Daarnaast is gebleken dat tot 2030 behoefte is aan nieuwe woningen binnen de regio Haaglanden. Dat betekent dat er vanuit de provincie in zijn algemeenheid geen beperkingen worden opgelegd aan voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling van een woongebouw met zorgfunctie is daarmee in lijn met de VRM en het Programma Ruimte.
2.2.4 Provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur
De visie Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland omvat richtlijnen voor topgebieden van cultureel erfgebied, archeologie en molens in Zuid-Holland. Deze visie is op 13 april 2010 vastgesteld door gedeputeerde staten. De wijze van sturing, op welke wijze omgegaan dient te worden met de regioprofielen, is opgenomen in de provinciale structuurvisie.
Op basis van bestaande cultuurhistorische waardenkaarten zijn zestien topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland aangewezen. Voor elk van deze topgebieden is een regioprofiel opgesteld. Deze regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen.
Het plangebied ligt niet in één van deze topgebieden.
Wel is een zone langs de Voorweg op de provinciale kaart van de Cultuurhistorische hoofdstructuur aangemerkt als een gebied waar de trefkans op archeologische sporen laag is. Voor het overig deel van het plangebied zijn geen verwachtingswaarden weergegeven. In de paragraaf Archeologische waarden (zie paragraaf 3.3.4) van de toelichting wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in de zone langs de Voorweg.
2.2.5 Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010
Het Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 geeft aan hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren haar beleid op de terreinen groen, water en milieu vorm geeft. Het plan is de opvolger van het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 en omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding). In het beleidsplan zijn de kaders en doelstellingen opgenomen voor de periode 2006-2010 en is een doorkijk gegeven tot 2020 en voor enkele onderwerpen tot 2040. Het plan bestaat uit vier delen: een Visiedeel, een Groendeel, een Waterdeel en een Milieudeel.
Voor het plangebied is van belang dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen die kunnen leiden tot een toename van overstromingsrisico maatregelen hiertegen genomen moeten worden (zie paragraaf 2.3.1 Hoogheemraadschap van Rijnland).
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Hoogheemraadschap van Rijnland
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels 2009
Op 22 december 2009 is de Keur in werking getreden. In deze Keur zijn bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur 2009 en Beleids- en Algemene regels 2011 maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebods- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken) en andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgestelde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren.
Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een Waterwetvergunning. De keur is derhalve een belangrijk instrument om het watersysteem op orde te houden. In de Beleids- en Algemene regels 2011 is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de verwerking van hemelwater wijst het Hoogheemraadschap van Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen.
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of -als laatste keus- aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het Gemeentelijk Rioleringsplan.
Bij ontwikkelingen waar meer dan 500 m2 verhard wordt dient voor compensatie te worden gezorgd, dikwijls door aanleg van wateroppervlak in de nabije omgeving. In het deel van het plangebied dat in het Hoogheemraadschap van Rijnland ligt liggen twee onbebouwde locaties waarbij sprake is van een toename van verharding. In pararaaf 5.6 Water wordt nader ingegaan op de compensatie.
Waterplan Zoetermeer
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft in samenwerking met de gemeente Zoetermeer en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en het Waterschap Wilck en Wiericke het Waterplan Zoetermeer opgesteld dat in februari 2002 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het plan wordt in paragraaf 2.4.3 Waterplan Zoetermeer (2002) nader toegelicht.
2.3.2 Stadsgewest Haaglanden
Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020
Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het "Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020" (RSP) vastgesteld.
Het RSP is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor locale plannen, zoals de bestemmingsplannen. Het vastgestelde RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen, zoals verkeer, wonen, werken, water en groen.
Het bestuur van het Stadsgewest Haaglanden heeft het RSP samengevat in tien regionale investeringsprioriteiten. De negen Haaglandengemeenten spreken hiermee de ambitie uit om door te groeien als internationaal concurrerende regio, als goed functionerend stedelijk netwerk en als regio die kwaliteit van leven biedt. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten en als het aan Haaglanden ligt, ook in beleids- en investeringsprogramma's op hogere schaalniveaus, zoals het Urgentieprogramma Randstad en het Bestuurlijk Platform Zuidvleugel.
Op kaart 1 ‘Ontwikkelingsbeeld Haaglanden 2030’ van het RSP is het plangebied aangewezen als 'Vitaal en intensief benut stedelijk gebied'. Op de kaart 12 ‘Projectenkaart Haaglanden 2020’ is het plangebied aangeduid als ‘Verdichten binnen bestaand stedelijk gebied’.
Dit betekent dat de aanwezige potenties voor verdichting, vernieuwing en herstructurering zoveel mogelijk dienen te worden benut. Hierbij moeten karakter- en structuurbepalende niet-bebouwde ruimten worden gehandhaafd en de aanwezige cultuurhistorische waarden in acht worden genomen. De ontwikkeling die in dit plan worden mogelijk gemaakt is niet in strijd met het RSP.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie 2030
De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn met name opgave 1(Jongeren meer perspectief bieden) en opgave 3 (Aard en omvang woningbouw afstemmen op de woningbehoefte) van belang.
Zoetermeer wil dat jongeren zich thuis voelen op school, in hun buurt en in de stad en dat zij zich verbonden voelen met Zoetermeer en hierdoor willen blijven wonen. Hierdoor is het noodzakelijk dat hen zicht wordt geboden op mogelijkheden voor een woning, een baan, aantrekkelijke vrije tijdsbestedingen op het gebied van sport, uitgaan en cultuur, en goed onderwijs.
Zoetermeer wil een aantrekkelijke woonstad blijven. Hierbij gaat kwaliteit voor kwantiteit, waarbij Zoetermeer inzet op de volgende resultaten:
- 1. Alle groepen starters komen binnen een acceptabele tijd aan woonruimte.
- 2. Bij de in het besluit Bouwen aan Zoetermeer beschikbaar gestelde woningbouwlocaties is het woningbouwprogramma afgestemd op de vraag. Hierbij worden de vraag vanuit de buurt én de vraag vanuit de stad betrokken.
- 3. Het toevoegen van nieuwe woontypologieën; die mede de concurrentie met de traditionele laagbouw aankunnen.
- 4. De woon- en bouwtechnische kwaliteit van de woningen is op orde.
Het bestemmingsplan maakt een woongebouw met zorgfunctie mogelijk, dat onder andere voor jongeren met een taal- of spraakstoornis of die doof, slechthorend, autistisch of doofblind zijn, is bestemd. Het woningbouwprogramma is afgestemd op de vraag vanuit de buurt (woningen met zorgfunctie) en de stad (jongerenwoningen). Het plan is hiermee in overeenstemming met de Woonvisie.
Figuur 1.4: Kaart uit de Stadsvisie 2030
2.4.2 Visie Voorweg
De ontwikkeling ligt naast Kentalis, tussen de Voorweg en Zalkerbos. In het verleden heeft op deze locatie het oude onderwijs gebouw van Kentalis gestaan, welke gedateerd was en stedenbouwkundig gezien niet fraai was in uiterlijke verschijningsvorm. Reeds in 2011 is er gecommuniceerd dat er op deze locatie ook nog specifieke woonzorgprogramma gerealiseerd zou worden. Toentertijd omvatte dit plan een woonzorgcomplex dat uit vijf bouwlagen bestond.
Begin 2015 is gestart met het opstellen van een visie voor de Voorweg. Het behouden en versterken van de aanwezige kwaliteiten (oa historisch, landelijk, groen) staat hierin voorop. Op de bijbehorende kwaliteitskaart Voorweg is de locatie aangegeven als locatie die in ontwikkeling is. De nu tijdelijk braakliggende gronden kunnen inmiddels ervaren worden als open onbebouwde plekken, met een bepaalde kwaliteit aan ruimte en doorzicht. Een nieuw plan vraagt dan ook om een zorgvuldige inpassing.
Het voorliggende plan vertegenwoordigt een groot maatschappelijke belang (het huisvesten van een bijzondere doelgroep) die deze locatie overstijgt en er wordt al jaren gesproken over een ontwikkeling op deze plek, De visie Voorweg sluit deze ontwikkeling dan ook niet uit, maar streeft wel naar kwaliteitsverbetering. Er is met de nu voorgestelde ontwikkeling, in vergelijking met wat er in het verleden stond, wel sprake van een kwaliteitsverbetering. Tevens is aandacht besteed aan een zorgvuldige inpassing.
Begin 2016 is de visie Voorweg vastgesteld door de gemeenteraad.
2.4.3 Woonvisie (2015)
Op 8 juni 2015 is door de gemeenteraad van Zoetermeer de nieuwe Woonvisie opgesteld. De keuzes gemaakt in de woonvisie van 2009 blijven op hoofdlijnen ook voor de toekomst van toepassing. Het gaat hierbij om het handhaven van de volgende keuzes:
- 1. Kwaliteit van het wonen gaat boven het realiseren van aantallen.
- 2. Zoeken naar nieuwe gestapelde woonvormen met grondgebonden kwaliteiten.
- 3. Behoefte van wijken en buurten centraal stellen in het woonbeleid.
- 4. Op stedelijk niveau bijzondere aandacht voor jongeren, senioren, de sociale doelgroep en middeninkomens.
- 5. Geen grootschalige herstructurering na Palenstein, wel het transformeren van kantoren overwegen.
Tevens wordt in de nieuwe visie ingespeeld op de nieuwe woningmarkt. De kenmerken van die nieuw woningmarkt zijn:
- 1. Kleinschaliger: van grootschalige Vinex-bouw naar kleinschalig (gefaseerd) binnenstedelijk.
- 2. Meer segmenten: naast koop meer (middeldure) huur en tussenvormen huur en koop. Toename behoefte aan flexibiliteit vanwege o.a. onzekere arbeidsmarkt.
- 3. Meer doelgroepen: toekomstig huishouden is kleiner, vaker éénverdiener, ouder en vaker allochtoon;
- 4. Consumentgerichter: de toekomstige consument is kritischer (transitie van aanbod- naar vraagmarkt zet door).
- 5. Innovatiever en duurzamer: innovatie en duurzaamheid zijn meer en meer dé spil om bouw- en woonkosten te kunnen drukken.
- 6. Kleiner financieel speelveld: zowel voor producenten als consumenten. O.a. door beperktere leencapaciteit (aanscherping regelgeving banken), de verhuurdersheffing voor woningcorporaties en huurverhogingen.
De nieuwe woningmarkt is een woningmarkt waarop de gemeente, binnen de kaders van de woonvisie, zich ondersteunend en stimulerend opstelt ten aanzien van initiatieven en plannen van anderen. Daarnaast stelt de gemeente zich vooral dienstbaar op ten opzichte van de verschillende betrokken partijen. Of anders geformuleerd: binnen de kaders van de woonvisie gaat het de gemeente erom zo goed en zoveel mogelijk de initiatieven en plannen van anderen te ondersteunen en te stimuleren
Om de komende jaren daadwerkelijk de woonkwaliteit van de stad te koesteren, uit te bouwen en kwaliteit toe te voegen zijn in totaal zes ambities voor het wonen in Zoetermeer benoemd. Het betreft de volgende ambities:
- Duurzaam bouwen en renoveren;
- Betaalbare woningen voor iedereen aanbieden;
- Extra jongerenwoningen toevoegen en woonruimte voor studenten;
- Zoetermeer levensloopbestendig maken;
- Prettige en gewilde woonwijken in stand houden en realiseren;
- Consumentgericht bouwen.
De realisatie van een woongebouw met zorgfunctie speelt in op de aanwezige behoefte naar woningen met zorg voor jongeren met een taal- of spraakstoornis of die doof, slechthorend, autistisch of doofblind zijn en voor personen met dementie. Het gebouw wordt duurzaam ontwikkeld, waarbij met eenvoudige bouwkundige aanpassingen deze woningen kunnen worden getransformeerd naar jongeren-/ starterswoningen. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met de Woonvisie.
2.4.4 Waterplan Zoetemeer (2002)
Het Waterplan Zoetermeer is opgesteld door de gemeente Zoetermeer tezamen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke (dat inmiddels deel uitmaakt van het Hoogheemraadschap van Rijnland) en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. De doelstelling van het Waterplan Zoetermeer is het behouden en versterken van een duurzaam watersysteem. Kortom een watersysteem dat betrouwbaar, levend en boeiend is. Om ook in de toekomst een veilig en goed functionerend watersysteem in Zoetermeer te behouden, moet meer ruimte voor water worden gerealiseerd. In het Waterplan Zoetermeer is afgesproken dat bij herontwikkeling gestreefd wordt naar het realiseren van extra water in het gebied dat (her)ontwikkeld wordt. In het stedelijk gebied wordt daarnaast ingezet op het vertragen van piekafvoeren, onder meer door het toepassen van open verharding of het realiseren van vegetatiedaken.
Een ander aandachtspunt uit het Waterplan is de waterkwaliteit. De kaderrichtlijn water (KRW) voorziet in het verbeteren van de waterkwaliteit. Er wordt gestreefd naar een waterkwaliteit, die minimaal voldoet aan de landelijk geldende normen en ook een aantrekkelijk leefgebied vormt voor plant en dier. Hiervoor is het van belang dat geen uitlogende, milieubelastende materialen, zoals zink, koper en lood, worden toegepast in oppervlakken welke direct of via het schoonwaterriool afwateren naar het oppervlaktewater.
In de paragraaf 5.6 wordt verder ingegaan op welke wijze in dit plan rekening is gehouden met het aspect water. De conclusie is dat dit plan geen nadelige gevolgen heeft voor het behouden en het versterken van een duurzaam watersysteem.
2.4.5 Nota Duurzaam Bouwen (2009)
De Nota Duurzaam Bouwen besteedt aandacht aan nieuwbouw, bestaande bouw en gemeentelijke gebouwen. Daarnaast wordt specifiek aandacht besteed aan klimaatbeleid, omdat het een speerpunt is binnen het Programma Duurzaam Zoetermeer. In de Nota is bepaald dat voor projecten vanaf 25 woningen of vergelijkbare grootte de ontwikkelaar van het vastgoed een energievisie moet uitwerken. Daarnaast geldt voor nieuwbouwlocaties met meer dan 1 woning dat GPR-gebouw wordt toegepast. Voor overige locaties zal voor alle labels van het instrument GPR een ambitieniveau van minimaal 7 worden gehanteerd. Voor 6 locaties die in het programma Duurzaam Zoetermeer waren aangewezen als innovatieve gebieden of projecten (Stadsboerderij Oosterheem, Paltelaan, Denenmarkenlaan, Bleizo, Culturele as en Vlek A Oosterheem) blijven scherpe ambities gelden op energiegebied. Dit bestemmingsplan maakt geen deel uit van deze projecten. De uitvoering van de Nota Duurzaam Bouwen zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.
2.4.6 De beschermde archeologische monumenten in Zoetemeer (2003)
In deze rapportage zijn de archeologisch waardevolle gebieden in de gemeente Zoetermeer opgenomen. Op grond van de Erfgoedverordening Zoetermeer is het verboden om in een archeologisch monument de bodem dieper dan 50 cm onder de oppervlakte te verstoren. Het plangebied behoort niet tot een archeologisch waardevol gebied.
2.4.7 Parkeerbeleid (2012)
Op 21 mei 2012 heeft de gemeenteraad de Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels opgesteld. Deze nota's vervangen het vorige parkeerbeleid uit 2005.
Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer
De Integrale kaderstellende beleidsnotitie (auto)parkeren Zoetermeer geeft uitwerking aan het parkeerbeleid. Als basis voor het nieuwe parkeerbeleid in Zoetermeer geldt: 'vraagvolgend' waar dat kan en 'sturend' waar dat moet. Met andere woorden: parkeerplaatsen realiseren op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk en financieel) en sturen op het gebruik van beschikbare parkeerplaatsen waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet aan de orde is. In deze beleidsnotitie is vastgelegd hoe zal worden omgegaan met parkeervraagstukken in de bestaande stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende gebruikersgroepen zoals bewoners, bezoekers en werknemers.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels
In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels zijn voor uiteenlopende functies en voorzieningen parkeernormen opgenomen. Bij de parkeernormen is veelal sprake van een bandbreedte en kan per situatie bepaald worden welke norm binnen de bandbreedte het meest geschikt is. De parkeernormen worden toegepast bij nieuwe ontwikkelingen. Het parkeernormenbeleid van de gemeente Zoetermeer is dan ook bedoeld om parkeeroverlast door nieuwe ontwikkelingen te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen in de toepassing van de parkeernormen. Hiertoe bevat de nota uitvoeringsregels welke kunnen worden toegepast. De parkeernormen gelden voor nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente. Indien nader onderbouwd, bestaat de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat parkeercapaciteit zoveel mogelijk binnen de ontwikkelkavel (op eigen terrein) moet worden aangelegd. Als dat in alle redelijkheid en billijkheid niet lukt, dan kan gekeken worden of de gemeente binnen de kaders van de overige beleidsuitgangspunten de restvraag aan parkeerplaatsen in het openbare gebied kan realiseren.
In het nieuwe parkeerbeleid is een overgangsregeling opgenomen die, kort gezegd, bepaalt dat voor bouwplannen/ initiatieven waarover reeds overeenstemming is met de gemeente, de parkeernormen uit 2012 van toepassing zijn. In paragraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op de parkeerbehoefte.
2.4.8 Welstandsnota 2012
Om te bepalen of een bouwaanvraag voldoet aan de redelijke eisen van welstand, heeft de gemeente Zoetermeer welstandscriteria vastgesteld in de Welstandsnota van april 2012.
De gemeente is sinds 2004 verplicht om een welstandsnota vast te stellen. In deze nota staan alle welstandscriteria voor bouw en verbouw in de bestaande stad. In de Welstandsnota worden drie beleidsniveaus onderscheiden die aan een gebied kunnen worden toegekend: intensief, regulier en luw. Deze drie niveaus geven de kwalitatieve ambities en de mate van vrijheid aan in het omgaan met de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundig en architectonisch.
Voor het plangebied geldt het regulier welstandsbeleid en zijn geen aanvullende specifieke (gebieds)criteria van toepassing.
Conform het regulier welstandsbeleid voldoet een gebouw aan redelijke eisen van welstand wanneer:
- 1. Het volume, maat, schaal en verschijningsvorm past in zijn omgeving en daarmee in harmonie is (verwantschap) of zorgvuldig contrasteert;
- 2. Het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en openbare ruimte;
- 3. Het zich duidelijk herkenbaar richt op zijn omgeving en daar niet vanaf keert;
- 4. Het is afgestemd op de stedenbouwkundige en architectonische typologie van het gebied;
- 5. Het evenwichtig en beheerst is vormgegeven in goede maatverhoudingen en compositie van de onderdelen, daarin begrepen het materiaalgebruik, de constructie en het daklandschap;
- 6. Het rekening houdt met de vorm, kleur en het materiaalgebruik van de omliggende gebouwen;
- 7. Het consistent is in de gekozen bouwstijl.
Het uiterlijk van het beoogde woongebouw met zorgfunctie zal aan bovenstaande criteria worden getoetst. De uitvoering van de Welstandsnota zal doorgang vinden in het traject van de omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis En Huidig Gebruik
Het plangebied maakt onderdeel uit van het Voorweggebied. Het gebied behoorde tot een uitgestrekt veengebied dat in de tiende tot de dertiende eeuw is ontgonnen. Bij grootschalige veenafgravingen is de Voorweg (ten noorden van het plangebied) als overgebleven bovenland tussen de plassen blijven liggen. De Voorweg was in de 17e eeuw al vrijwel volgebouwd met woningen en boerderijen. De huidige bebouwing aan de Voorweg is qua leeftijdsopbouw gevarieerd. Aan de zuidzijde van de Voorweg dringt de wijk Meerzicht zich nadrukkelijk op tot in het talud van de Voorwegwetering. Het plangebied is gelegen tussen deze wijk en de Voorweg.
In het verleden heeft op de projectlocatie en de directe omgeving het oude onderwijs gebouw van Kentalis gestaan. Naast twee schoolgebouwen (waarvan één tijdelijk schoolgebouw) waren op het terrein een residentieel gebouw en een monumentale boerderij aanwezig. Het residentiële gebouw lag gedeeltelijk binnen het plangebied. Alle bebouwing, op de boerderij na, zijn gesloopt en vervangen door een onderwijs- en centrumgebouw van Kentalis, dat ten westen van het plangebied is gelegen. Het plangebied is in de huidige situatie nog onbebouwd en ingezaaid met gras.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Het plangebied behoort tot het Voorweggebied, dat een schakel vormt in de natuur- en cultuurhistorische drager van Zoetermeer en omgeving. Historische structuren en elementen vormen het ‘levende’ verleden van de Stad.
Het plangebied wordt gerekend tot de Restveenzone waar met name het historische karakter van het Voorweggebied goed afleesbaar is. Het visueel-ruimtelijke karakteristiek van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en het proces van kleinschalige in- en aanpassingen door de eeuwen heen. De verweving van bebouwingselementen, gelegen op het restveen, en groene elementen is hier typerend. De bebouwing heeft een sterk individueel karakter, wordt visueel op afstand gehouden door het omringend groen.
Het plangebied vormt een overgang, met aan de noordzijde het historische Zoetermeer en aan de zuidzijde de hoogbouw van het Zalkerbos (Meerzicht). Aan de noord- en noordoostzijde wordt het gebied omringd door sportfaciliteiten zoals het Cruyff Court, tennishal Meerzicht en sporthal de Olympus. Aan de noordwestzijde is daarentegen een monumentale boerderij gelegen.
Het zorgonderwijscentrum ten westen, en de Zalkerbosflats ten zuidwesten van het plangebied worden van elkaar gescheiden door een boomgaard met monumentale bomen (ten zuiden van het plangebied). Het plangebied is hiermee een gebied waar ‘oud’ en ‘nieuw’ elkaar ontmoeten.
3.3 Verkeer En Vervoer
3.3.1 Ontsluiting
Het autoverkeer heeft alleen toegang tot het beoogde woongebouw met zorgfunctie via het Zalkerbos. Het gedeelte van het Zalkerbos dat ten oosten van het plangebied is gelegen is uitgevoerd als een 30 kilometerweg. Aan de zuidkant van het projectgebied gaat het Zalkerbos over in een 50 km/h regime. Hier sluit het Zalkerbos aan op de hoofdontsluitingsweg de Meerzichtlaan, waar eveneens een 50 km/h regime heerst.
Voetgangers en fietsverkeer hebben naast het Zalkerbos tevens nog de mogelijkheid om via de Voorweg het plangebied te bereiken.
Het plangebied is optimaal gelegen ten opzichte van het OV-knooppunt RandstadRailstation Zoetermeer Voorweg. Dit station is op circa 400 meter afstand van het plangebied gesitueerd.
De verwachting is dat door de goede bereikbaarheid per OV en fiets, het OV- en fietsgebruik relatief hoog zal zijn.
3.3.2 Parkeren
Het programma van het woongebouw met zorgfunctie bestaat uit de realisatie van maximaal 72 wooneenheden met zorg. Aangezien sprake is van een functiewijziging welke kan worden aangemerkt als nieuwe ontwikkeling dient voor de wooneenheden te worden uitgegaan van het parkeerbeleid 2012 en de in 2012 vastgestelde parkeernormen. In de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels 2012 is een parkeernorm opgenomen voor verzorgingstehuizen van 0,6-0,8 parkeerplaatsen per wooneenheid. Dit betekent dat minimaal 43 en maximaal 58 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden. Bij besluit van de gemeenteraad is vastgelegd dat voor nieuwe ontwikkelingen de maximale parkeernorm aangehouden dient te worden. Voor de maximaal 72 wooneenheden dienen hierdoor 58 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn. Naast de 43 parkeerplaatsen op eigen terrein, waarmee voldaan wordt aan de minimale parkeernorm, worden maximaal 15 parkeerplaatsen (een gedeelte van de overcapaciteit van het zorgonderwijscentrum van Kentalis) van het zorgonderwijscentrum in gebruik genomen. Deze 15 parkeerplaatsen zijn gelegen achter de slagboom op het terrein van Kentalis en worden gebruikt door het personeel van het woongebouw met zorgfunctie. Het gebruik is in een zakenrechtelijke overeenkomst tussen zorgonderwijscentrum Kentalis en woningcorporatie De Goede Woning vastgelegd. Hiermee wordt voldaan aan de maximale parkeernorm en wordt het parkeren ten behoeve van de beoogde ontwikkeling niet afgewenteld op de omgeving. Vanuit het aspect parkeren van motorvoertuigen worden dan ook geen knelpunten verwacht.
Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels 2012 is voor fietsparkeervoorzieningen eveneens een norm opgenomen. Voor een zorgvoorzieningsfunctie als een verpleeghuis dienen per 100 bedden maximaal 15 fietsparkeerplaatsen aanwezig te zijn. Het woongebouw met zorgfunctie voorziet in maximaal 72 bedden waardoor maximaal 11 fietsparkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Het beoogde plan voorziet op eigen terrein in 12 fietsklemmen en 2 overdekte bergingen voor de stalling van fietsen van de bewoners en bezoekers op eigen terrein. Voor het stallen van de fietsen van het personeel is eveneens in een zakenrechtelijke overeenkomst opgenomen dat gebruik kan worden gemaakt van een gedeelte van de overcapaciteit (maximaal 15 parkeerplaatsen) in de overdekte fietsenstalling van het zorgonderwijscentrum.
De overdekte fietsenstallingen worden uitgevoerd conform het keurmerk ‘fietsparkeur’. Tevens is met de indeling van de stallingen rekening gehouden met bromfietsen/snorfietsen/scooters en andere type fietsen meer dan gemiddeld ruimte in beslag nemen.
Op basis van ervaringscijfers van Fundis wordt ervan uitgegaan dat van de 22 personeelsleden die maximaal tegelijk op één dag aanwezig zullen zijn er zeven met de fiets naar het werk komen. De maximaal 15 parkeerplaatsen die conform de zakenrechtelijke overeenkomst voorhanden zijn binnen de overdekte fietsenstalling van het zorgonderwijscentrum zijn hiermee meer dan afdoende. Hierdoor zijn ook in de toekomst, wanneer het fietsgebruik mogelijk zal toenemen, voldoende fietsenstallingsplaatsen aanwezig. Tevens is op eigenterrein nog voldoende ruimte aanwezig om de stallingmogelijkheden uit te breiden. Het plan voorziet hiermee in ruim voldoende stallingsruimte voor personeel, bezoekers en bewoners.
3.3.3 Verkeersaantrekkende werking
De beoogde ontwikkeling zal verkeer genereren in de vorm van autoverplaatsingen, fietsverplaatsingen, loopverplaatsingen en OV-verplaatsingen. Het aantal autoverplaatsingen uitgedrukt in motorvoertuigen (mvt)/etmaal is alleen afkomstig van het personeel en bezoekers (bewoners zijn immers kinderen/jongeren en mensen met een dementie). De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van CROW publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeergeneratie). De te hanteren kencijfers zijn afhankelijk van de stedelijkheidsgraad van de gemeente en het gebied waarbinnen het project is gelegen. Gemeente Zoetermeer valt onder de categorie ‘sterk stedelijk’ en de projectlocatie behoort tot ‘rest bebouwde kom’.
De categorie ‘woongebouw met zorgfunctie’ is niet in de publicatie van het CROW als zodanig aangegeven. Worst case kan gesteld worden dat het valt onder de categorie ‘serviceflat/aanleunwoning’. De bijbehorende kentallen ten behoeve van de verkeersaantrekkende werking bedragen minimaal 2,1 en maximaal 2,8 motorvoertuigen per etmaal per wooneenheid. Aangezien de bewoners geen auto kunnen rijden wordt uitgegaan van de minimale verkeersaantrekkende werking. De maximaal 72 wooneenheden genereren dan een verkeersaantrekkende werking van 151 motorvoertuigen per etmaal. De verwachting is dat het Zalkerbos en de hoofdontsluitingsweg, de Meerzichtlaan voldoende berekend is op de afwikkeling van een dergelijke toename aan autoverkeer.
Daarnaast is het plangebied optimaal gelegen ten opzichte van het OV-knooppunt, RandstadRailstation Zoetermeer Voorweg. De verwachting is dat door de goede bereikbaarheid per OV en fiets, het OV-gebruik en fietsgebruik relatief hoog zal zijn waardoor de verkeersaantrekkende werking nog lager zal zijn.
3.4 Cultuurhistorie En Archeologie
Op de provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur is het noordelijk deel van het plangebied aangeduid als een gebied met 'kleine kans op archeologische sporen'. Het gaat hierbij om bewoning vanaf de Middeleeuwen op restveen.
Figuur 1.5: Fragment provinciale kaart van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur
Gemeente Zoetermeer heeft 14 archeologisch beschermde gebieden aangewezen, waaronder de Voorweg. Het plangebied valt conform de Archeologische Waardenkaart Gemeente Zoetermeer buiten beschermde archeologische monumenten. Doordat het plangebied in het verleden regelmatig is bebouwd, wordt er tevens van uitgegaan dat eventueel aanwezige archeologische waarden zijn verstoord.
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Tevens is het plangebied niet aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Voorgeschiedenis In Het Kort
Het voormalige complex van Kentalis bestond tot 2011 uit een onderwijsdeel en een zorgdeel met een internaat. Kentalis en de gemeente hebben ruim 10 jaar met elkaar gesproken over vervangende nieuwbouw. Dit heeft geleid tot een plan in 2010 voor een Zorgonderwijscentrum ZOC) en (zorg)appartementen voor de cliënten van Kentalis. Een deel van de cliënten van Kentalis was voor 2011 ook al (via een internaatfunctie) gehuisvest op de toenmalige locatie Meerzichtlaan-Zalkerbos.
In de planvorming van het zorgonderwijscentrum is de functie van het internaat in 2010 verplaatst naar een woonzorgfunctie op dezelfde locatie. De woonzorgfunctie is vanwege de crisis uiteindelijk niet door gegaan. Vervolgens is in 2014 , na gesprekken tussen Kentalis en Fundis met BAM en De Goede Woning, het voorliggende plan opgesteld door Vitaal ZorgVast en De Goede Woning.
4.2 Projectplan
Het voorgenomen initiatief, betreft de realisatie van een L-vormig gebouw, bestaande uit een viertal bouwlagen, begane grond en drie verdiepingen (zie figuur 1.5 voor een impressie). Alle verdiepingen worden gehuurd door Fundis voor de huisvesting van maximaal 72 cliënten met dementie. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat iedere verdieping de beschikking heeft over 16 appartementen en een tweetal gemeenschappelijke ruimtes met een bijkeuken.
Als gebouweigenaar is woningbouwcoöperatie de Goede Woning Zoetermeer nauw betrokken bij de ontwikkeling van het woongebouw en zal naast de exploitatie het beheer en onderhoud verzorgen.
Figuur 1.6: Impressietekeningen
4.3 Ruimtelijke Impact
De nu voorgestelde massa aan het Zalkerbos is vierlaags, maar oogt drielaags vanaf de Voorweg, doordat het terrein ter plaatse lager is dan aan de Voorweg. Het voorgestelde plan sluit aan bij de moderne campus-achtige opzet van Kentalis. De gekozen bouwvorm en plattegrond zijn sterk bepaald door het gewenste zorgprogramma (strak en L-vormig) en biedt geen mogelijkheden voor een vrijere vorm (zoals Kentalis). Aangezien de massa binnen het kader van het zorgprogramma niet gewijzigd kan worden, hangt een zorgvuldige inpassing in de omgeving erg op de landschappelijke en architectonische aandacht die het krijgt.
De gevel gericht op de Voorweg is hierbij het meest gevoelig. In overleg met de Stadsbouwmeester en de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is gezocht naar de meest optimale inpassing van de gebouw binnen het perceel. Dit heeft geresulteerd in het beoogde L-vormig gebouw, waarna door de Stadsbouwmeester goedkeuring is verleend.
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Strategische Milieu-beoordeling
Er zijn twee Europese richtlijnen met betrekking tot het instrument milieueffectrapportage. Ten eerste de m.e.r.-richtlijn (Richtlijn 85/337/EEG, Pb. EG 1985 L 175, pp. 42 e.v., zoals herzien middels Richtlijn 97/11/EEG, Pb. EG 1997 L 73, pp. 5 e.v., Richtlijn 2003/35/EG, Pb. EG 2003 L 156, pp. 17 e.v. en Richtlijn 2009/31/EG, Pb. EG 2009 L 120, p. 5 e.v.) en ten tweede de smb-richtlijn (Richtlijn 2001/42/EG, Pb. EG 2001 L 197, pp. 30 e.v.). Beide richtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse m.e.r.-regelgeving die grotendeels is vervat in hoofdstuk 7Wet milieubeheer en het ter uitvoering daarvan vastgestelde Besluit milieueffectrapportage (het Besluit m.e.r.; tot 1 april 2011 werd deze algemene maatregel van bestuur aangeduid als het Besluit m.e.r. 1994). Ingevolge het Besluit m.e.r. kan de m.e.r.-(beoordelings)plicht voor bepaalde activiteiten verbonden zijn aan de vaststelling van een bestemmingsplan.
Voor dit bestemmingsplan is gekeken naar activiteiten die een m.e.r.- (beoordelings)plicht kennen. Hierbij is één activiteit gevonden die mogelijk m.e.r- (beoordelings)plichtig is, te weten:
D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, bij een oppervlakte van 100 hectare of meer aaneengesloten gebied en dat 2.000 woningen of meer omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
Met de mogelijkheid tot realisatie van maximaal 72 woningen met een zorgfunctie blijft de voorgenomen ontwikkeling ruim onder de genoemde drempelwaarde, zoals opgenomen in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, dient een toets uitgevoerd te worden of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof van 15 oktober 2009 (zaak C-255/08) over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd. Deze uitspraak van het Europese hof was één van de aanleidingen voor de aanpassing van het Besluit m.e.r. De essentie van die uitspraak is dat altijd een m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
De vorm van een vorm-vrije m.e.r. is niet bepaald, maar de inhoud waar een m.e.r.-beoordeling aan dient te voldoen is wel bepaald (Bijlage III van de Europese richtlijn 2011/92/EU). In de vormvrije m.e.r. dient de volgende inhoud zijn vermeld:
- 1. Kenmerken van de projecten.
- 2. Plaats van de projecten.
- 3. Kenmerken van het potentiële effect.
1. Kenmerken van het project
Het project bestaat uit de realisatie van maximaal 72 wooneenheden. Hiervoor is de voormalige bebouwing gesloopt. Ten aanzien van luchtkwaliteit draagt het project niet in betekenende mate bij aan verslechtering van die kwaliteit.
2. Plaats van het project
De realisatie van het project vindt plaats in bestaand stads- of dorpsgebied. De locatie is niet gelegen in de nabijheid van gevoelige (natuur)gebieden.
3. Kenmerken van het potentiële effect
De extra bijdrage verkeersbewegingen draagt niet in betekenende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Daarnaast is het gebied op grote afstand van gevoelige natuurgebieden gelegen en is binnen het projectgebied geen zwaar beschermde flora en fauna aanwezig, waardoor het initiatief geen nadelige gevolgen heeft voor natuurwaarden.
5.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder, en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai afkomstig van een gezoneerd bedrijventerrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, psychiatrische ziekenhuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen.
Verplicht akoestisch onderzoek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.
Zonering
Wegen, spoorwegen en zoneringsplichtige bedrijventerreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.
Voor een zoneringsplichtig bedrijventerrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk bedrijventerrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van een Zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder bedrijventerrein is zoneringsplichtig. Zoneringsplichtig zijn alleen dié bedrijventerreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in onderdeel D, Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht.
De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden.
De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden.
De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.
Hogere waarde procedure
Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er mogelijke maatregelen zijn te treffen om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijv. geluid reducerend wegdek), dan in de overdracht (bijv. geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijv. extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.
5.2.1 Wegverkeerslawaai
In 2011 is door ZRI een onderzoek (met kenmerk:KZZ1103R001 en datum 24-10-2011) uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor het zorgonderwijscentrum van Kentalis aan het Zalkerbos (zie bijlage 3).
Het onderzoek wordt representatief geacht voor de realisatie van het woongebouw met zorgfunctie aangezien het op dezelfde locatie als de twee toenmalige woonzorg/appartementencomplexen wordt gepositioneerd. In plaats van twee losse gebouwen van vijf bouwlagen wordt nu één gebouw van vier bouwlagen gerealiseerd. De lagere bouwhoogte heeft een gunstig effect op de gevelbelasting.
Voor het onderzoek is een peiljaar van 2021 gehanteerd. Voor dit aangepaste initiatief is een nieuwe besluitvorming noodzakelijk waardoor een peiljaar van 2026 gehanteerd dient te worden. Aangezien geen grote verkeerskundige wijzigingen en/of andere ontwikkelingen in de buurt worden voorzien kan gesteld worden dat de vijf extra jaren autonome groei slechts heel beperkt is. Deze autonome groei van het verkeer leidt er toe dat de berekende gevelbelasting met maximaal één decibel toeneemt (groei < 30% dan toename van geluidbelasting minder dan 1dB).
Uit een vergelijking van de gehanteerde verkeersintensiteiten in het rapport 2011 voor het peiljaar 2021 en de verkeersintensiteiten zoals deze nu in het basismodel zijn opgenomen voor de situatie 2026 blijkt dat voor veel wegen geldt dat in 2011 reeds een hogere verkeersintensiteit werd gehanteerd voor 2021 dan nu voor 2026. Indien rekening wordt gehouden met de 1 dB (= 30% toename verkeersintensiteit) dan geldt dit voor alle wegen, behoudens de parallelstructuur van de Amerikaweg. In 2011 is voor deze weg uitgegaan van verkeersintensiteit van 316 mvt per etmaal Thans is een verkeersintensiteit van 1555 mvt per etmaal van toepassing voor de parallelweg. Relatief gezien is er dus sprake van een aanzienlijk toename en zal de geluidbelasting meer dan 1 dB toenemen ten gevolge van deze parallelweg. Echter gezien het beperkt aantal mvt op deze parallelweg in absolute zin (ter vergelijking op Amerikaweg (hoofdweg) rijden meer dan 22.000 mvt per etmaal) zal de totale geluidbelasting ten gevolge van de Amerikaweg (hoofdweg + parallelweg) minder dan 1 dB toenemen.
De geluidgevoelige bestemmingen van het bouwplan liggen in de geluidzone van drie binnenstedelijke wegen: de Meerzichtlaan, het Zalkerbos (zuidelijk gedeelte) en de Amerikaweg. De relevante wegvakken van deze wegen hebben twee rijrichtingen met elk één of meer rijstroken.
De maximumsnelheid bedraagt 50 km/u. De 30 km/h wegen, zoals: de Voorweg, de Zonnenberg, het Zalkerbos en het Speulderbos worden overeenkomstig de wetgeving niet separaat getoetst, maar wel meegenomen in de gecumuleerde geluidbelasting.
De hoogste geluidbelasting voor het woongebouw met zorgfunctie ten gevolge van de Meerzichtlaan en Zalkerbos (maatgevende wegen) bedraagt (inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) 44 dB Lden. Aanvullend is de hoogste gecumuleerde waarde (exclusief de aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) berekend. Dit bedraagt voor het woongebouw met zorgfunctie 52 dB Lden. Met verhoging van maximaal 1 dB voor de autonome verkeersgroei komt dit uit op respectievelijk 45 dB Lden en 53 dB Lden.
Op geen van de gebouwgevels wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Een ontheffing voor een hogere grenswaarde is hierdoor niet noodzakelijk. Momenteel dient voor woningen een ondergrens voor de karakteristieke geluidswering van 20 dB(A) te worden aangehouden. De geluidsbelasting ter plaatse van verblijfsgebieden bedraagt hierdoor ten hoogste 33 dB. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van 33 dB, het vereiste binnenniveau die in het Bouwbesluit wordt gesteld.
5.2.2 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt niet binnen de zone van de RandstadRail.
5.2.3 Industrielawaai
Het plangebied ligt niet binnen een zone van een gezoneerd bedrijventerrein volgens de Wet geluidhinder. Voor de overige inrichtingen rondom het plangebied is de geluidsuitstraling geregeld middels de Wet milieubeheer. Dit levert geen belemmering op bij de verblijfsgebieden binnen het plangebied.
5.2.4 Luchtvaartlawaai
Zoetermeer ligt niet binnen een zone van een vliegveld.
5.3 Bodemkwaliteit
Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk. Hiertoe dient bodemonderzoek te worden verricht.
5.3.1 Boedemonderzoek
In dit kader vereist de provincie in ieder geval:
- inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
- inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
- inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.
Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en expoloitatietechnische zin.
In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is, of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. Bij noodzakelijke sanering dient te worden voldaan aan de provinciale Nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid".
Door ATKB is in april 2015 een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4).
In de analyse van één mengmonster, die van een sterk puinhoudende bovengrond ter plaatse van boring B02 en B03, is een lichte verontreiniging met koper en minerale olie vastgesteld die vermoedelijk aan de sterke bijmenging met puin te relateren is. In de overig geanalyseerde mengmonsters zijn geenverontreinigingen boven de achtergrondwaarde vastgesteld.
In het grondwatermonster afkomstig uit peilbuis Pb10 is een licht verhoogde concentratie molybdeen en naftaleen vastgesteld. De oorzaak van deze lichte verontreinigingen is onbekend.
Voor de overige gemeten parameters lagen de vastgestelde concentraties beneden de streefwaarden of rapportagegrenzen.
Aanvullend of nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De locatie wordt hiermee geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Luchtkwaliteitseisen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd.
Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'in betekende mate' (NIBM) van belang.
In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Om versnippering van ‘in betekenende mate’ projecten in meerdere NIBM-projecten te voorkomen is een anti-cumulatieartikel opgenomen. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gecompenseerd met algemene maatregelen.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit.Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelen, zowel rijksmaatregelen als lokale, meer gebiedsgerichte, maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekenende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.
Op basis van bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:
- wordt voldaan aan de in bijlage 3 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
- een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
- een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt, of
- een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.
5.4.2 Toetsing beoogde ontwikkeling aan het NIBM
Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 72 woningen mogelijk. Hiermee draagt het plan niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied en directe omgeving.
5.5 Geurhinder
Geurhinder is bijvoorbeeld relevant wanneer zich binnen het plangebied een agrarische bedrijf bevindt. Daarnaast is geurhinder eveneens relevant wanneer de geurcontour van een zich buiten het plangebied gesitueerd agrarisch bedrijf reikt tot binnen het plangebied. In dergelijke gevallen dient aandacht te worden besteed aan mogelijke beperkingen die gelden voor het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten, zoals woningen binnen het plangebied.
Beperkingen vanuit oogpunt van geurhinder kunnen ook relevant zijn bij de vestiging van een nieuwe manege, paardenpension, of kinderboerderij, dan wel het projecteren van nieuwe geurgevoelige objecten, waaronder woningen, binnen de geurcontour van een manege, paardenpension of kinderboerderij.
Binnen het plangebied worden geen agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de geurcontour van een agrarisch bedrijf. In de omgeving van de planlocatie komt één inrichting voor met een mogelijk significante geuremissie. Dit betreft een manege, waarvan het dichtstbijzijnde dierenverblijf op meer dan 100 meter is gelegen. De minimale afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom bedraagt 100 meter. Dit geldt voor veehouderijen waarvan de geuremissiefactor niet bekend is. De afstand bedraagt zoals gesteld meer dan 100 meter, derhalve is geur niet relevant voor het plangebied.
5.6 Water
Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen, is de watertoets ontwikkeld. Met deze watertoets moet duidelijkheid worden geboden over de randvoorwaarden die gelden voor ruimtelijke en/of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het oppervlakte- en grondwater in het plangebied en omgeving. Zo dient bij de aanleg van nieuw verhard oppervlak onder andere inzicht geboden te worden hoe wordt omgegaan met de opvang van hemelwater.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden moet worden gecompenseerd met extra waterberging. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen. Ook bestaat er de mogelijkheid om het water af te voeren via de bestaande watergangen.
In de voormalige situatie was het gehele plangebied verhard (figuur 1.6). Met het beoogde projectplan zal plangebied minder verhard worden. Daarnaast wordt eveneens niet meer verhard dan op basis van de omgevingsvergunning voor het project Kentalis Zalkerbos 330 - 336 was voorzien. Hierdoor is geen omgevingsvergunning noodzakelijk voor de activiteit versnelde afvoer.
Figuur 1.7: verharding voormalige en toekomstige situatie
Binnen het plangebied is een beschermingszone van een primaire watergang en een buitenbeschermingszone van een regionale kering aanwezig. Deze zones hoeven niet op de plankaart te worden vermeld.
In verband met de waterkwaliteit dient het te realiseren woongebouw met zorgfunctie geen uitloogbare materialen toe te passen die in contact kunnen komen met het hemelwater. Tevens dient een gescheiden rioolstelsel te worden aangelegd. Het schone hemelwater van verharde oppervlakken kan op deze wijze via het hemelwaterriool worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de beschermingszones en de activiteit bouwputbemaling/ grondwaterpeil verlaging dient een melding bij het Hoogheemraadschap van Rijnland te worden ingediend.
5.7 Bedrijven En Milieuzonering
5.7.1 Begrip milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
• het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
• het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
5.7.2 VNG publicatie bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
5.7.3 Milieuzonering in het plan
Het plangebied waar woningen met een zorgfunctie worden mogelijk gemaakt kan worden getypeerd als een rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied is enkel lichte bedrijvigheid tot milieucategorie 2 toegestaan. Dergelijke bedrijven hebben een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woonbebouwing. Het benzineservicestation aan het Zalkerbos en de tennisvereniging (zonder verlichting) zijn op meer dan 30 meter van het woongebouw met zorgfunctie gesitueerd. De sporthal Olympus met een richtafstand van 50 meter is op meer dan 100 meter afstand gelegen. Het zorgonderwijscentrum van Kentalis heeft eveneens een richtafstand van 30 meter. De bestemmingsgrens van de maatschappelijke bestemming grenst direct aan het plangebied. De afstand tussen de dichtstbijzijnde gevel van het woongebouw met zorgfunctie en de maatschappelijke bestemming bedraagt circa 20 meter. Hier is een klein schoolpleintje gerealiseerd waar één tot hooguit twee klassen gebruik van kunnen maken. De bebouwing van het zorgonderwijscentrum en de overige buitenvoorzieningen zijn op meer dan 30 meter gelegen. Omdat het hier een beperkte speelvoorziening betreft voor een dovenschool zal het geluid afkomstig van deze voorziening dusdanig zijn dat de richtafstand met één stap kan worden verlaagd tot 10 meter. De speelvoorziening is op circa 20 meter gelegen waardoor kan worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling geen hinder zal ondervinden van het zorgonderwijscentrum van Kentalis.
5.8 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico’s moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
- Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt ‘vertaald’ als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
- Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbaar aantal personen, de zogenaamde oriëntatiewaarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd door middel van een verantwoordingsplicht, kan afwijken. De verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR.
5.8.1 Inrichtingen
In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen of contouren van inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
5.8.2 Transport gevaarlijke stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden. Gezien de ligging van het plangebied en de daarin gelegen wegen kan gesteld worden dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied is eveneens niet gelegen in de nabijheid van vaar- en/of spoorwegen waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
5.8.3 Busleidingen
Binnen het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig. Op basis van de risicokaart blijkt dat op meer dan 500 m van het plangebied een gasleiding is gelegen. Volgens de gegevens van de Gasunie is er geen 10-6-contour voor deze leiding. Het Groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gelet op de afstand draagt het plan niet bij aan een stijging van het Groepsrisico, waardoor er geen beperkingen zijn en een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is.
5.9 Natuurwaarden
5.9.1 Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het Rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het Rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de Beschermde natuurmonumenten en de Staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.
Binnen de Natuurbeschermingswet is een aantal gebieden als beschermd natuurgebied aangewezen. Eén van deze gebieden is het Natura 2000-gebied. De onderzoekslocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, ‘Westduinpark & Wapendal’, bedraagt circa negen kilometer.
Ecologische Hoofdstructuur
De term EHS werd in 1990 geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan (NBP) van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De EHS is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De EHS kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. De EHS is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Bij ruimtelijke plannen dient te worden getoetst of het projectgebied in of in de nabijheid van het projectgebied gelegen is. Indien het projectgebied in of in de nabijheid de EHS gelegen is, verlangt de provincie een ‘nee-tenzij-toets”.
De onderzoekslocatie maakt tevens geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde ecologische hoofdstructuur is op circa vijftienhonderd meter afstand gelegen.
Aangezien de te realiseren woningen met een zorgfunctie een beperkte verkeersaantrekkende hebben, is de verwachting dat de EHS en het Natura 2000-gebied, ‘Westduinpark & Wapendal’, geen negatieve effecten ondervinden van het beoogde initiatief.
5.9.2 Flora- en Faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet biedt een integraal wettelijk kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten. Met deze wet is het soorten beschermingsbeleid van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving verwerkt. De Flora- en faunawet kent geen koppeling met het Ruimtelijke Ordeningsbeleid. Dat doet niet af aan het feit dat bezien moet worden of de Flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit brengt met zich mee dat, als er een redelijk vermoeden bestaat dat beschermde planten- en diersoorten in het plangebied kunnen voorkomen in het kader van de planprocedure onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van deze soorten (ABRvS, 23 februari 2005, Leeuwarden).
5.9.3 Natuurwaardenonderzoek
In het kader van de sloop van de voormalige bebouwing en de realisatie van het zorgonderwijscentrum met twee woonzorg/appartementencomplexen is in 2011 door ATKB een ecologische quickscan onderzoek uitgevoerd. Vervolgens is door ECO–works een aanvullend vleermuizen onderzoek verricht.
Hiermee is het plangebied inclusief de directe omgeving (zorgonderwijscentrum) onderzocht. Geconcludeerd kan worden dat jaarrond beschermde en overige broedvogels in het onderzochte gebied aanwezig kunnen zijn in de groenzones binnen het terrein. Door deze groenzones te sparen, buiten het broedseizoen te werken of controles uit te voeren op aanwezige nesten in het broedseizoen vormen deze eventueel aanwezige broedvogels geen belemmering.
In het plangebied zijn deze zones niet aanwezig waardoor bovengenoemde maatregelen niet van toepassing zijn.
Gedurende de onderzoeken zijn geen zwermende vleermuizen of andere aanwijzingen waargenomen die duiden op de aanwezigheid van dagrustplaatsen of kolonieverblijven van vleermuizen binnen het onderzochte gebied. Verder zijn er geen vleermuizen op vliegroute waargenomen.
Delen van het plangebied fungeren als foerageerlocatie voor in de omgeving voorkomende gewone dwergvleermuizen en rosse vleermuizen. Met name de sloot aan de zuidelijke zijde van het plangebied is een belangrijke foerageerlocatie voor de gewone dwergvleermuis.
Deze sloot blijft echter behouden. De voorgenomen herinrichting van het plangebied zal hierdoor geen permanent negatief effect hebben op de functionaliteit van deze foerageerlocatie. In de directe omgeving van het plangebied zijn bovendien voldoende alternatieve foerageerlocaties van voldoende kwaliteit voorhanden. De voorgenomen herinrichting van het plangebied heeft geen significant negatief effect op de foerageermogelijkheden van in de omgeving voorkomende vleermuizen.
In september 2015 is door Koenders & Partners adviseurs en procesmanagers bv een actualiserend ecologisch quickscan onderzoek (bijlage 5) uitgevoerd. Op basis van deze ecologische quickscan wordt geconcludeerd dat slechts incidenteel gebruik wordt gemaakt van het plangebied door een beschermde diersoort, bijvoorbeeld om voedsel te zoeken. Het plangebied zal echter geen essentieel foerageergebied van beschermde soorten (zoals vleermuizen) vormen, aangezien in de omgeving meerdere groene gebieden aanwezig zijn.
Ten zuiden van het plangebied is wel een foerageergebied van vleermuizen aanwezig, dat tevens een onderdeel vormt in het vleermuizennetwerk. In verband met gemeentelijk beleid zal dit onderdeel van het vleermuizennetwerk versterkt moeten worden, door bijvoorbeeld het toepassen van vleermuizenkasten en het aanbrengen van een natuurvriendelijke oever. Door het treffen van dergelijke maatregelen zal het netwerk van de vleermuizen voldoende gemitigeerd en versterkt worden.
Daarnaast is door ECO-works een ecologisch werkprotocol t.b.v. sloop en nieuwbouw van ZOC “Zalkerbos” opgesteld waardoor eventuele verstoring van flora en fauna in de omgeving van het projectgebied tot een minimum wordt beperkt. Het milieuaspect ecologie is hiermee afdoende beschouwd.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
Het bestemmingsplan bestaat uit één verbeelding met planregels, vergezeld van een toelichting. In voorliggend plan is gekozen voor een zo flexibel mogelijk bestemmingsplan met directe bouwtitel. Dit heeft geresulteerd in een bestemmingsplan waarbij zo veel mogelijk flexibiliteit ingebouwd is om de woningen te realiseren. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.
6.1 Systematiek
De opbouw van het bestemmingsplan is conform SVBP 2012. De planregels van het bestemmingsplan ‘Zalkerbos’ bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. In het onderstaande wordt allereerst de indeling van de regels toegelicht. Vervolgens komen de verschillende bestemmingen aan de orde.
6.2 Inleidende Regels
6.2.1 Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven. Sommige begrippen zijn voor meerdere uitleg vatbaar, daarom is het nodig om ze planologisch-juridisch af te bakenen en te preciseren, ten opzichte van het algemeen spraakgebruik. Zonder definitie zou een begrip tot verwarring kunnen leiden.
6.2.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt weergegeven hoe de in de regels opgenomen maten voor de bouwhoogte, dakhelling, goothoogte, hoogte van een windturbine, inhoud, oppervlakte, vloeroppervlakte en ondergeschikte bouwdelen van een bouwwerk moeten worden gemeten.
6.3 Bestemmingsregels
6.3.1 Gemengde Doeleinden
Binnen de bestemming Gemengde Doeleinden mogen een zorginstelling en woningen binnen een bouwvlak worden gebouwd. In de regels is de maximale bouwhoogte van het woongebouw met zorgfunctie aangegeven. In de bestemming is een functieaanduiding maatschappelijk -zorg opgenomen.
6.3.2 Flexibiliteitsregels
In het bestemmingsplan is in sommige gevallen een bevoegdheid opgenomen zodat burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de regels. De ontheffing is bedoeld om in concrete situaties een beperkte afwijking van de regels toe te staan. Hierdoor mag geen ruimtelijk ongewenste situatie ontstaan. Voordat ontheffing wordt verleend wordt een nadere planologische afweging gemaakt. Deze afweging vindt plaats aan de hand van de volgende ruimtelijk relevante aspecten:
Straat- en bebouwingsbeeld
Bepaalde buurten en straten ontlenen hun kwaliteit aan het ruimtelijk beeld, een ruimtelijke samenhang, bijvoorbeeld verspringende rooilijnen, dwarskappen. Nieuwe bebouwing en uitbreiding van bestaande bebouwing mag geen aantasting vormen van dit karakteristieke straat- en bebouwingsbeeld, maar moet daarin passen.
Sociale veiligheid
Het betreft hier het voorkomen van sociaal onveilige plekken, zoals smalle onoverzichtelijke plekken in het (semi) openbaar gebied. Ook het voorkomen van bijvoorbeeld situaties waarbij de (semi) openbare ruimte aan beide zijden wordt begrensd c.q. begeleid door lange blinde gevels of muren.
Verkeersveiligheid
Gedacht wordt hier bijvoorbeeld aan de noodzaak tot het vrijhouden van zichthoeken.
Aantal parkeervoorzieningen
Het bouwen van een parkeervoorziening op eigen erf kan tot gevolg hebben dat hierdoor (vanwege de noodzakelijke op-/inrit) openbare parkeerplaatsen zouden komen te vervallen. Zeker in gebieden waar nu reeds een grote parkeerdruk aanwezig is, moet dit worden voorkomen. Anderzijds kan een bouwinitiatief door zijn situering op het erf tot gevolg hebben dat de parkeervoorziening op eigen erf niet meer bereikbaar is. Ook dat moet worden voorkomen.
Gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken
Het gaat hier om het criterium dat een uitbreiding van bebouwing geen onevenredige aantasting mag vormen voor de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en bouwwerken. Hier spelen bijvoorbeeld aspecten als uitzicht, lichttoetreding en bezonning van tuinen een rol.
6.4 Algemene Regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meer bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft: de anti-dubbeltelregel, algemene bouw-, gebruiks-, aanduidings-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en overige regels.
6.4.1 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
6.4.2 Algemene bouwregels
In deze regels zijn algemene regels ten aanzien van het ondergronds bouwen opgenomen met bijbehorende maatvoering. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van bestaande afstanden en andere maten ingeval van strijdigheid met de nieuwe bestemmingsregels. Ook is hierin geregeld wanneer overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen is toegestaan.
6.4.3 Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een omgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
6.4.4 Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
6.4.5 Algemene procedureregels
Dit artikel verwijst naar de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.
6.5 Overgangs- En Slotregels
6.5.1 Overgangsrecht
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming of de of met beide.
6.5.2 Slotregel
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
- 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
De gronden waarop in het onderhavige bestemmingsplan een bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, is voorgenomen zijn niet in eigendom bij de gemeente. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd middels een anterieure koopovereenkomst.
7.1.2 Economische uitvoerbaarheid
De grond waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is niet in eigendom van de gemeente. De kosten die samenhangen met de ontwikkelingen zijn voor risico en rekening van de initiatiefnemer.
Voor de ontwikkeling van het project heeft de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure koopovereenkomst gesloten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. In de overeenkomst is afgesproken dat de gemeente een inspanningsverplichting heeft om het planologisch mogelijk te maken dat op de aangegeven locatie het bouwplan gerealiseerd kan worden. De ontwikkelaar zal het bouwplan volledig onder eigen verantwoordelijkheid en voor eigen rekening en risico (laten) uitvoeren.
Tot slot zijn in de overeenkomst afspraken gemaakt over vergoeding van de schade als bedoeld in artikel 6.1. Wro (planschade) en overige vormen van schade. Ook de bijdrage voor de gemaakte en te maken kosten, tussentijdse beëindiging/ontbinding van de overeenkomst en geschillen zijn geregeld.
Uit het bovenstaande blijkt dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan gewaarborgd is.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Informeren belanghebbenden/omwonenden
Per brief zijn omwonenden uitgenodigd voor een inloopavond, die in mei 2015 heeft plaatsgevonden. Op deze avond, die toegankelijk was voor alle bewoners, andere belanghebbenden en belangstellenden, zijn geen negatieve reacties ontvangen. Vervolgens zijn in week 42/43 alle omwonenden per brief op de hoogte gebracht dat de omgevingsvergunningaanvraag is ingediend en dat gewerkt wordt aan een nieuw bestemmingsplan om de ontwikkeling mogelijk te maken. In deze brief is verwezen naar een link van de gemeentelijke website waarop de omwonenden de voortgang van het project kunnen volgen.
7.2.2 Wettelijk vooroverleg
Het conceptontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden en instanties: Hoogheemraadschap van Rijnland, provincie Zuid-Holland en Veiligheidsregio Haaglanden. Het hoogheemraadschap heeft geen reactie gestuurd en uit de antwoorden van het door de gemeente ingevulde vragenformulier van de Provincie Zuid-Holland blijkt dat het ruimtelijke plan niet strijdig is met het provinciaal beleid. Hierdoor behoeft het ruimtelijke plan niet naar de provincie te worden gezonden.
De Veiligheidsregio Haaglanden heeft in haar advies maatregelen voorgesteld om de zelfredzaamheid van de bewoners bij een ramp op de Amerikaweg met LPG te vergroten. Zo dienen vluchtwegen van de risicobron af te worden gerealiseerd. In dit plan wordt hieraan voldaan doordat de hoofingang van het gebouw haaks op de Amerikaweg is gesitueerd. Tevens zal de gebruiker van het pand de interne organisatie voorbereiden op een ramp, zodat het personeel adequaat kan handelen in een dergelijk geval.
7.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in de periode vanaf 15 april 2016 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beantwoord in de Nota van Zienswijzen, zie Bijlage 6 van de toelichting. De ambtshalve aanpassingen en aanpassingen naar aanleiding van de zienswijzen zijn opgenomen in Bijlage 7.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat ervan wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico’s naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.
Bijlage 1 Omgevingsvergunning
Bijlage 2 Nota Zienswijzen Omgevingsvergunning
Bijlage 2 Nota zienswijzen omgevingsvergunning
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlage 4 Bodemondezoek
Bijlage 5 Ecologische Quickscan
Bijlage 5 Ecologische Quickscan
Bijlage 6 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 6 Nota van zienswijzen