Zegwaartseweg 144a
Bestemmingsplan - Gemeente Zoetermeer
Vastgesteld op 13-07-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het plan Zegwaartseweg 144a met identificatienummer NL.IMRO.0637.BP00076 van de gemeente Zoetermeer.
1.2 aanbouw
een gebouw(deel) dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw(deel) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten tot en met milieucategorie 1 van de staat van bedrijfsactiviteiten voor zover deze betrekking hebben op:
- administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch en zorggebied (waaronder gastouderschap tot zes kinderen) of hiermee gelijk te stellen gebied
- het houden van een webshop
- ambachtelijke bedrijvigheid
waarbij geldt dat deze activiteiten door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend, met uitzondering van groepspraktijken, detailhandel en horeca.
1.5 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.6 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.7 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo)
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimten die worden gebruikt voor een (aan huis verbonden) beroep of bedrijf, winkel of dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten, kantine, toiletruimten, lift- en trappenhuizen en dergelijke.
1.8 bed en breakfast
een aan huis verbonden beroep of bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van nachtverblijf van maximaal vier slaapplaatsen en waarbij het verstrekken van consumpties ondergeschikt is.
1.9 begane grond
bouwlaag, waarvan de vloer op gelijke of bij benadering gelijke hoogte ligt als peil.
1.10 bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van de desbetreffende regel.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.20 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.22 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen aanwenden voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.25 eerste verdieping
tweede bouwlaag van een woning of woongebouw; een souterrain of (parkeer)kelder wordt bij het bepalen van het aantal bouwlagen niet meegerekend.
1.26 erf
een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.27 erfbebouwing
functioneel met een gebouw verbonden daar al dan niet tegen aangebouwd en door de ligging, constructie en afmetingen daaraan ondergeschikt, op de grond staande gebouwen of andere overdekte bouwwerken zoals een aanbouw, uitbouw, bijgebouw en overkapping.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidsgevoelig object
geluidsgevoelig gebouw, geluidsgevoelige ruimte of geluidsgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.30 goothoogte
de hoogte van gebouwen die wordt bepaald door de snijlijn tussen verticaal gevelvlak en al dan niet hellend dakvlak.
1.31 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.32 horeca
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.
1.33 kunstwerk
een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, dam, duiker, tunnel, sluis, via- of aquaduct, voorziening ter voorkoming of beperking van vervuiling van de waterhuishouding, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.34 kwetsbaar object
een object waarvoor, ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen, een grenswaarde voor het risico en/of een risico-afstand tot een risicovolle inrichting in acht moet worden genomen.
1.35 nutsvoorziening
voorziening voor elektriciteit, gas, water, energie, telecommunicatie, (gescheiden) inzameling van (huishoudelijke) afvalstoffen, opslag en transport van afvalwater, openbare veiligheid, volksgezondheid en een daarmee gelijk te stellen voorziening van algemeen nut.
1.36 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.37 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.38 parkeerplaats op eigen terrein
een gebouwde of ongebouwde voorziening op eigen terrein, geschikt en toegankelijk voor het stallen van een auto.
1.39 peil
- a. voor een gebouw op een perceel, waarvan de hoofdtoegang tot het perceel onmiddellijk grenst aan een weg, langzaam verkeersroute of voetpad:
de hoogte van die weg, langzaam verkeersroute of voetpad ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk dat in of op het water wordt gebouwd:
het gemiddeld waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
- c. in overige gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.
1.40 uitbouw
een gebouw(deel) dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.41 vrijstaande woning
Een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning of functie.
1.42 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels worden de maten van bouwwerken als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
de verhouding tussen het bebouwde deel van een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak en het onbebouwde deel.
2.3 bouwhoogte
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 goothoogte
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden aangemerkt als bedrijfsvloeroppervlakte (bvo).
2.8 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, voor het bouwen van erfbebouwing tot 2 m van één perceelsgrens, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Bouw- En Gebruiksregels
5.1 Parkeren en laad- en losvoorzieningen
5.2 Nieuwe geluidsgevoelige objecten
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkeren en geluidsgevoelige objecten' is bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder, de realisatie van geluidsgevoelige objecten -voor zover gelegen binnen een geluidszone- alleen mogelijk indien wordt voldaan aan:
- a. de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel
- b. het besluit hogere waarden geluid dat bij dit ruimtelijke plan is gevoegd, met inbegrip van de in dat besluit opgenomen voorwaarden en maatregelen.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van dit bestemmingsplan voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10 %;
- b. het bouwen van luifels, erkers, balkons, bordessen, pergola's en andere ondergeschikte bouwdelen, mits deze het bouwvlak of bestemmingsvlak met niet meer dan 1 m overschrijden;
- c. het bouwen van technische ruimten, lift- en/of trappenhuizen mits:
- 1. de oppervlakte van de overschrijding, per technische ruimte, lift- en trappenhuis, niet meer bedraagt dan 20 m²;
- 2. de bouwhoogte van een technische ruimte, lift- of trappenhuis niet meer bedraagt dan 3 m boven de, voor het desbetreffende bouwvlak geldende, maximale bouwhoogte;
- d. het bouwen van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 5 m en een oppervlakte van maximaal 60 m2
- e. het plaatsen van sirenemasten met een bouwhoogte van maximaal 40 m.
6.2 Voorwaarden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.1 kan alleen worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- a. het straat- en bebouwingsbeeld;
- b. de verkeersveiligheid;
- c. de sociale veiligheid;
- d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 7 Overgangsrecht Bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 8 Overgangsrecht Gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zegwaartseweg 144a.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied omvat het achterste deel van het perceel Zegwaartseweg 144, dat is gesitueerd in het noordoosten van Zoetermeer. Het perceel is aan het karakteristieke bebouwingslint Zegwaartseweg gelegen met daartussen water van de Zegwaartsewetering. Het plangebied wordt aan de noordzijde, oostzijde en westzijde begrensd door percelen met woningen.
Figuur 1.1: Ligging plangebied in Zoetermeer
1.2 Aanleiding Planherziening
Uitgangspunt voor deze planherziening is het planologisch vastleggen van de oude gebruiksmogelijkheden van het achterste deel van het perceel aan de Zegwaartseweg 144. In het bestemmingsplan 'Zegwaartseweg - Noord' bestond de mogelijkheid om op dit gedeelte van het perceel een tweede woning te realiseren. Deze bouwmogelijkheid is in het bestemmingsplan 'Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord' niet overgenomen, omdat bij het opstellen van dat plan is uitgegaan van concrete initiatieven/plannen en de bestaande situatie. Op dat moment was er bij de gemeente geen concreet bouwplan voor dit gedeelte van het perceel bekend.
Met de voorliggende planherziening wordt de bouwmogelijkheid die in het verleden voor het achterste deel van het perceel aan de Zegwaartseweg 144 bestond weer planologisch vastgelegd.
1.3 Huidige Situatie
Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan staat binnen het plangebied een mantelzorgwoning. Deze mantelzorgwoning is vergunningsvrij en kon daarom gebouwd worden, ook al liet het bestemmingsplan 'Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord' geen extra woning toe. Wanneer het gebruik van de woning als mantelzorgwoning stopt, dan kan de woning onder het bestemmingsplan 'Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord' niet zonder meer blijven staan. De mantelzorgwoning mag dan niet meer als zodanig worden gebruikt, en de voorzieningen die het gebouw als woning bruikbaar maken, dienen dan te worden verwijderd.
De mantelzorgwoning wordt buiten de scope van deze planherziening gelaten. Er wordt bij de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan van de planologische situatie, namelijk het gegeven dat er onder het bestemmingsplan 'Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord' geen extra woning op het perceel is toegestaan.
1.4 Huidige Juridische Planregelingen
Voor het plangebied zijn op dit moment de volgende juridische plannen van kracht:
Tabel 1: Overzicht geldende bestemmingsplannen
Nr. | bestemmingsplan | vaststelling Raad | |||
24 | Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord | 10 maart 2014 | |||
74 | Parapluherziening Parkeren en Geluidsgevoelige objecten | 15 mei 2018 |
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 22 november 2011 heeft de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met bijbehorende stukken aangenomen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 13 maart 2012 het vaststellingsbesluit zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteit- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de structuurvisie Randstad 2040. De structuurvisie heeft betrekking op:
- rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
- rijksbelangen met betrekking tot (inter)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
- rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
De wijzigingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn niet in strijd met de doelstellingen van de SVIR.
2.1.2 Barro (2011)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Deze hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
- Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
- Kustfundament;
- Grote rivieren;
- Waddenzee en waddengebied;
- Defensie.
Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om:
- Rijksvaarwegen;
- Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
- Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- Elektriciteitsvoorziening;
- Natuurnetwerk Nederland;
- IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
- Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
In de derde tranch van 1 februari 2014, zijn de volgende twee nationale belangen toegevoegd:
- Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
- Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Door de (14) nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
De wijzigingen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, hebben geen raakvlakken met de doelstellingen van het Barro.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en de omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid toegekend om één woning te bouwen. Hiermee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en hoeft de ladder niet te worden doorlopen.
Conclusie:
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Daarnaast hoeft er geen toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats te vinden, daar er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planherziening.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie betreft een redactionele omzetting van de bestaande provinciale beleidsdocumenten, zonder inhoudelijke verandering van beleid of regels. In de Omgevingsvisie is al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
De provincie wil de fysieke leefomgeving zo inrichten dat deze klimaatbestendig blijft. De extreme weersomstandigheden moeten niet leiden tot onnodige schade aan gebouwen, infrastructuur, landbouw en economie. De provincie wil blijven beschikken over voldoende zoetwater. Daarvoor werkt de provincie met verschillende overheden en andere organisaties samen aan regionale adaptatiestrategieën en het nationale Deltaprogramma. Centraal vertrekpunt daarbij is dat meer ruimte wordt geboden aan het water. De provincie werkt aan de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen. Bij nieuwe ruimtelijke projecten wordt rekening gehouden met de impact van klimaatverandering.
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
We gaan van een fossiele economie over naar een circulaire economie. Een ontwikkeling met grote gevolgen voor onze dragende economische clusters, met name het haven-industrieel complex en de glastuinbouw. In de stap naar een circulaire economie in 2050 wordt hergebruik van grondstoffen een nieuw verdienmodel. De provincie bevordert nieuwe werkgelegenheid en zet in op digitalisering van de economie. Innovatie in het midden- en kleinbedrijf wordt gestimuleerd, onder andere via nauwe samenwerking tussen de diverse economische sectoren en de kennis- en onderwijsinstellingen die onze regio herbergt. Bij goederentransport zet de provincie in op het realiseren van meer toegevoegde waarde voor de regio. Via inzet op een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving worden bedrijven, kenniswerkers en andere talenten getrokken. De technologisering en digitalisering vragen om nieuwe arrangementen voor scholing en inzetbaarheid
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
Zuid-Holland staat voor de opgave om in het komende decennium een fors aantal woningen te realiseren en om de woonvoorraad te verduurzamen
De uitdaging is om de stap te maken naar een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Om die vitale samenleving te realiseren is meer nodig dan woningbouw alleen. Het economisch potentieel kan beter benut worden door de steden met hun afzonderlijke kwaliteiten te verbinden tot één metropolitaan gebied. Het leef- en vestigingsklimaat daarin kan versterkt worden door stad en land goed te verbinden, door ruimte te bieden voor groen en water in de stad, door een evenwichtige woningvoorraad en passende werklocaties. De vitaliteit van de stad is ook gebaat bij cultuur, kenniscentra en aantrekkelijke binnensteden.
- 4. Energievernieuwing
Zuid-Holland gaat haar energieaanpak vernieuwen. De focus ligt bij de steden, de industrie en de glastuinbouw. De provincie wil een slimme en schone economie zijn waar fossiele bronnen zijn vervangen door hernieuwbare bronnen.
De provincie neemt maatregelen om energie te besparen en het gebruik van aardgas drastisch te verminderen. Dat wordt gedaan bijvoorbeeld met het uitbreiden van warmtenetten. In de toekomst is de Warmterotonde de verbinding tussen aanbieders en gebruikers van warmte; prima geschikt om kassen en steden te verwarmen. Om de energietransitie aan te jagen zet de provincie ook stevig in op innovatie. De provincie zoekt naar nieuwe mogelijkheden voor energiegebruik uit wind, zon, biomassa, water en aardwarmte. De provincie wil ruimte bieden aan deze ontwikkeling.
- 5. Best bereikbare provincie
Zuid-Holland moet optimaal verbonden zijn en blijven met regionale, landelijke en internationale centra: de best bereikbare provincie van Nederland. Zuid-Holland zet daarom in op versterking van openbaar vervoer en gebruik van de fiets in de mobiliteitsketens van reizigers. Daarnaast moet vervoer over water een volwaardig alternatief zijn voor vervoer over de weg.
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
De provincie Zuid-Holland wil de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie in samenhang te bezien... Daarbij wil de provincie de biodiversiteit vergroten, natuurinclusieve landbouw wordt de ruimte gegeven. Dit draagt bij aan een fijnmazig natuurnatuurnetwerk. Ook zet de provincie in op diervriendelijke veehouderij.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt voor het achterste gedeelte van het perceel Zegwaartseweg 144 de mogelijkheid gegeven om een woning te bouwen. Dit is niet in strijd met de doelstellingen van de provincie in de Omgevingsvisie en daarmee niet met de provinciale ambities en belangen.
2.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. Deze regels hebben een directe doorwerking in bestemmingsplannen.
Ruimtelijke kwaliteit
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
- b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo tenminste gelijk blijft door:
- 1. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
- c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
- 1. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
- 2. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
In het voorliggende bestemmingsplan is er sprake van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, namelijk het mogelijk maken van de bouw van een woning op het achterste gedeelte van het perceel aan de Zegwaartseweg 144.
Op de Kwaliteitskaart is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Als richtpunten wordt onder andere het volgende aangehouden:
- Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
- Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand.
- Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
Het mogelijk maken van de bouw van een woning, past binnen de bestaande gebiedsidentiteit en past qua aard en schaal bij wat er al in de directe omgeving van de locatie bestaat. Daarnaast voldoet de ontwikkeling aan de richtpunten van de Kwaliteitskaart. Gesteld kan worden dat er hier sprake is van 'inpassing', zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor dit plan.
Stedelijke ontwikkeling
Op grond van artikel 6.10 van de Omgevingsverordening dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een toelichting te bevatten waarin wordt wordt ingegaan op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan is in paragraaf 2.1.3 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Het bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk. De ondergrens bij woningbouw om te kunnen spreken van een stedelijke ontwikkeling is twaalf woningen. Het voorliggende bestemmingsplan maakt derhalve geen stedelijke ontwikkeling mogelijk en er hoeft daarom niet aan de Ladder te worden getoetst.
Conclusie:
Het voorliggende bestemmingsplan is in lijn met het provinciale beleid. Resumerend kan er worden geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het bepaalde over ruimtelijke kwaliteit en inpassing in de Omgevingsverordening. Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH)
De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is de samenwerking van 23 gemeenten. De gemeenten bundelen hun krachten om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. Om dit te bereiken zetten ze in op verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio, economische vernieuwing, transitie naar toonaangevende duurzaamheid en attractiviteit van de regio.
Deze beperkte wijziging van het bestemmingsplan is niet van invloed op de regionale belangen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Voorts worden er geen andere regionale belangen geraakt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Stadsvisie 2030
De Stadsvisie 2030, die op 15 december 2008 is vastgesteld door de gemeenteraad, verwoordt negen opgaven die in de periode tot 2030 moeten worden opgepakt om als stad voldoende perspectief op een welvarende ontwikkeling te behouden. Daarnaast geeft de Stadsvisie aan welke kansen de gemeente wil benutten om de stad extra perspectief te geven.
Een belangrijk onderdeel vanuit de Stadsvisie is het afstemmen van de aard en omvang van woningbouw op de woningbehoefte, alsmede het vast blijven houden aan een groene, stedelijke woonomgeving en een dynamisch volwaardig centrum. Met de ontwikkeling in dit bestemmingsplan wordt ingespeeld op de wens om kleinschalige woningbouw te ontwikkelen binnen het stedelijk gebied van Zoetermeer, waarbij het groene karakter van de Zegwaartseweg wordt behouden.
De voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de Stadsvisie 2030.
Figuur 2.1: Kaart uit de Stadsvisie 2030
2.4.2 Woonvisie Zoetermeer (2015)
Op 8 juni 2015 heeft de gemeenteraad de Zoetermeerse Woonvisie 'samen aan de slag op de nieuwe woningmarkt' vastgesteld. Deze Woonvisie is een actualisatie van de gemeentelijke woonvisie uit 2009 en was noodzakelijk omdat de crisis op de woningmarkt ook niet aan Zoetermeer voorbij is gegaan. De keuzes uit die eerdere woonvisie zijn de afgelopen jaren echter bepalend geweest voor het woonbeleid van de stad. Op hoofdlijnen blijven deze keuzes ook in de toekomst het uitgangspunt. De nieuwe Woonvisie biedt daarentegen het kader van de gemeente om in de komende jaren in deze situatie een goed en actueel woonbeleid voor de stad te voeren. De Woonvisie vormt tevens de basis voor regionale afstemming en nieuwe prestatieafspraken met de lokaal actieve woningcorporaties. Om de woonkwaliteit van de stad te koesteren, uit te bouwen en kwaliteit toe te voegen zijn in de Woonvisie zes ambities benoemd;
- duurzaam bouwen en renoveren;
- betaalbare woningen voor iedereen aanbieden;
- extra jongerenwoningen toevoegen en woonruimten voor studenten;
- Zoetermeer levensloop bestendig maken;
- prettige en gewilde woonwijken in stand houden en realiseren;
- consument gericht bouwen.
Nieuwbouw
In tegenstelling tot een aantal andere gemeenten in de omgeving heeft Zoetermeer geen grote uitleglocaties meer. De afgelopen jaren is daarom – mede op basis van de woonvisie 'De groeistad voorbij' uit 2009 – reeds de stap gezet naar binnenstedelijk bouwen. Uitgangspunt daarbij was en is: de kwaliteit van het wonen in Zoetermeer gaat boven het realiseren van aantallen. In de Woonvisie is een indicatie gegeven van het aantal woningen dat Zoetermeer in de komende tien jaar nog aan de woningvoorraad kan toevoegen. Netto betreft het ruim 3.000 woningen, waarvan ongeveer 1.000 woningen in Oosterheem en zo'n 2.000 op verschillende binnenstedelijke locaties in de stad. In 2017 heeft de raad ingestemd met een woningbouwagenda waarin voor de komende 10 tot 15 jaar wordt ingezet op de bouw van 10.000 woningen en wordt verkend een extra groei van de woningvoorraad mogelijk is. Daarbij zijn doorstromende gezinshuishoudens onderscheiden als een van de primaire doelgroepen voor wie wordt gebouwd.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de mogelijkheid gecreëerd tot het bouwen van een woning op het achterste gedeelte van het perceel aan de Zegwaartseweg 144. Het toevoegen van een extra woning past binnen de woningbouwopgave om ongeveer 2.000 woningen in binnenstedelijke locaties te realiseren. Dit past binnen de uitgangspunten van de Woonvisie en de woningbouwagenda.
2.4.3 de Groenkaart en visie Biodiversiteit (2013)
De Groenkaart vormt een integraal afwegingskader voor groenfuncties in Zoetermeer en zet in op: groen op elk niveau van de stad, het waarderen van (de kwaliteit van het) groen en het verbinden van groen. Hierbij wordt een set spelregels gevoegd voor het omgaan met het groen. Onderdelen van het bomenbeleid vormen input voor het opstellen van de Groenkaart. Gelijktijdig met de Groenkaart is ook de Visie Biodiversiteit vastgesteld. De ambitie van de visie Biodiversiteit is om de biodiversiteit, en de waardering van de inwoners hiervoor, op peil te houden en waar mogelijk te vergroten. Dat moet gebeuren binnen de (afnemende) financiële mogelijkheden van de gemeente. Er wordt een stimulerende koers aangehouden gericht op samenwerking, inspiratie en communicatie, binnen de huidige budgetten.
In de Groenkaart is het plangebied niet aangeduid als een gebied met een belangrijke groenfunctie voor de stad. Hier vloeien dan ook geen voorwaarden en spelregels voor de toegestane ontwikkeling uit voort. Ook in de feitelijke situatie komt er geen groen voor binnen het plangebied.
De Groenkaart en de Visie Biodiversiteit hebben geen gevolgen voor het voorliggende bestemmingsplan.
2.4.4 Programma Duurzaam Zoetermeer (2011)
De klimaatveranderingen, de groei van Zoetermeer en de toenemende luchtvervuiling vragen om maatregelen. In het programma Duurzaam Zoetermeer (uitvoeringsprogramma 2012-2016) zijn maatregelen opgenomen om Zoetermeer te verduurzamen. De ambities zijn hoog: Zoetermeer wil tot de tien duurzaamste gemeenten van Nederland behoren. Zoetermeer zal een groene, schone en milieuvriendelijke stad moeten zijn, waarin we zuinig zijn op natuurlijke hulpbronnen en de beschikbare groene ruimte. Duurzaam Zoetermeer geeft hier op een praktische manier invulling aan, samen met lokale milieuorganisaties, het bedrijfsleven en de inwoners van Zoetermeer. De doelstellingen voor 2030 zijn:
- een gezond leefmilieu in Zoetermeer: in 2030 komt langs de hoofdwegen geen ernstige geluidhinder voor (< 65 dB(A)), zijn de woonwijken rustig (<55 dB(A)) en is de luchtkwaliteit 20% beter dan de huidige EU norm;
- Zoetermeer is in 2030 CO2-neutraal;
- een natuurlijk Zoetermeer: in 2030 is Zoetermeer nog steeds een gemeente met ruimte voor veel in het wild levende plant- en diersoorten. Het beleid is erop gericht dat het aantal bijzondere soorten minimaal gelijk is gebleven aan dat van 2007;
- een innovatief Zoetermeer: stimuleren van innovaties die kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de doelstellingen uit het Programma Duurzaam Zoetermeer.
2.4.5 Actieplan verkeersveiligheid 2013
Zoetermeer heeft haar sporen in verkeersveiligheid in de afgelopen decennia verdiend. Met name door de invoering van het concept 'duurzaam veilig wegverkeer' is in de afgelopen 20 jaar veel bereikt. Zoetermeer heeft zich lange tijd kunnen profileren als één van de meest verkeersveilige steden van Nederland. Het aantal geregistreerde ongevallen en verkeersslachtoffers is sterk gedaald.
De verkeersveiligheid vraagt nog relatief meer inspanning van alle daarbij betrokken partijen. Zowel infrastructuur als het gedrag zijn oorzaak van het ontstaan van ongevallen. De eigen verantwoordelijkheid van de weggebruiker speelt, naast die van de gemeente als wegbeheerder, een belangrijke rol om ook in de toekomst de dalende lijn in de verkeersveiligheid te kunnen continueren. Het Actieplan Verkeersveiligheid 2013 beoogt om met concrete projecten invulling te geven aan het verder verbeteren van de verkeersveiligheid.
Het bestemmingsplan heeft geen consequenties voor het Actieplan verkeersveiligheid 2013.
2.4.6 Actieplan Fiets 2014
Zoetermeer kent een fijnmazig uitgebouwd fietsroutenetwerk. de gekozen stedenbouwkundige opzet van de stad zorgt voor een solitair, vrijliggend en barrièrevrij fietsnetwerk en daardoor een voor fietsers snelle, verkeersveilige en comfortabele bereikbaarheid van de voorzieningen, winkel- en werkgebieden, onderwijslocaties en woonwijken onderling. Desondanks bestaan er nog diverse hindernissen die de gemeente graag wegneemt.
Met het Actieplan Fiets wil Zoetermeer de bewuste keuzemogelijkheden voor de verschillende vervoerswijzen vergroten door de laatste hindernissen weg te nemen en het fietsgebruik onder zowel bestaande als nieuwe inwoners en bezoekers verder stimuleren.
Het bestemmingsplan heeft geen consequenties voor het Actieplan Fiets 2014.
2.4.7 Parkeerbeleid (2019)
Op 16 december 2019 heeft de gemeenteraad de Actualisatie Parkeerbeleid Zoetermeer 2019 en de Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels Zoetermeer 2019 vastgesteld.
In het geactualiseerde parkeerbeleid zijn de laatste inzichten ten aanzien van het parkeren en de toetsing op parkeernormen meegenomen. Voor alle functies zijn duidelijke vaste minimale parkeernormen per zone opgenomen. Hiervan kan in principe niet naar beneden afgeweken worden.
Voor zeer kleine woonvormen, jongerenwoningen, studentenwoningen, zorgwoningen en sociale/goedkope huurwoningen zijn specifieke parkeernormen opgenomen. Hiermee is het parkeerbeleid doelgroepgericht. Verder verschilt de parkeernorm bij nieuwe ontwikkelingen afhankelijk van de locatie in de stad waar deze ontwikkeling wordt voorzien. Het parkeerbeleid is gebiedsgericht. Rekening is gehouden met een hoog, gemiddeld of laag autobezit, gebiedskenmerken zoals OV-bereikbaarheid, aanbod aan voorzieningen alsmede de ambities voor het gebied in de toekomst vanuit gewenst ruimtegebruik, duurzaamheid en leefbaarheid.
De exacte parkeernorm hangt daarbij telkens af van de oppervlakte van de woning of het type woning zodat afhankelijk van de invulling van de ontwikkeling maatwerk tot stand komt en de uiteindelijke gemiddelde parkeernorm per project kan verschillen. Uitgangspunt is “sturen” waar dat moet en “vraagvolgend” waar dat kan. In zone A wordt dan ook “sturend” parkeerbeleid gevoerd waarbij de parkeernorm lager is dan in Zone B en Zone C. In zone B en zone C is de norm meer “vraagvolgend”.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt het mogelijk om een woning te bouwen op het achterste gedeelte van het perceel aan de Zegwaartseweg 144. Bij het realiseren van de woning moet rekening gehouden worden met de parkeernormen, zodat er voldoende parkeerplaatsen zijn. Hier wordt op ingegaan in paragraaf 4.5.
2.4.8 Mobiliteitsvisie 2017 - 2030
Het afgelopen decennium heeft de gemeente Zoetermeer met haar partners invulling gegeven aan de Nota Mobiliteit uit 2005. De doelen die in deze Nota zijn gesteld, zijn verwezenlijkt. Twaalf jaar later is het tijd om dit beleid tegen het licht te houden en waar nodig te actualiseren. Dat heeft geresulteerd in de Mobiliteitsvisie 2017 - 2030, waarin een nieuwe kijk op de mobiliteit van de toekomst is ontwikkeld.
Zoetermeer gaat voor uitbreiding, vernieuwing en innovatie en streeft er naar de best bereikbare en verkeersveilige stad van Nederland te zijn. Om deze ambitie te realiseren, worden in de Mobiliteitsvisie twee doelstellingen gegeven. Bij de eerste doelstelling 'Zoetermeer leefbaar en vitaal' staat de vraag centraal hoe de stad omgaat met de toenemende verkeersdruk. Bij de tweede doelstelling, 'Zoetermeer centraal in de MRDH en de Randstad' gaat het om de vraag hoe Zoetermeer haar centrale positie in de MRDH en de Randstad beter kan benutten.
Het bestemmingsplan heeft geen consequenties voor de Mobiliteitsvisie 2017 - 2030.
2.4.9 Welstandsnota
Op 25 maart 2010 is de Welstandsnota Zoetermeer van kracht geworden. In de Welstandsnota staan de criteria waarop de Stadsbouwmeester zijn advies over bouwplannen baseert. Er worden drie beleidsniveaus onderscheiden, die aan een gebied kunnen worden toegekend, te weten; intensief, regulier en een luw welstandsbeleid. Deze drie niveaus geven de kwalitatieve ambities en de mate van vrijheid aan in het omgaan met de bestaande structuur en het bebouwingsbeeld, stedenbouwkundig en architectonisch. Ze zijn vertaald in algemene criteria, die naar gelang het niveau hoger is, uitgebreider worden.
Voor de Zegwaartseweg geldt een intensief welstandsbeleid. In welstandsintensieve gebieden is behoud of zelfs herstel van de structuur en het bebouwingsbeeld uitgangspunt. Er worden hogere eisen gesteld aan het ontwerp en de relatie met de omgeving. Er dient te worden voortgebouwd op de oorspronkelijke context; dit kan tradioneel of vernieuwend, met gebruikmaking van nieuwe interpretaties. Bij de beoordeling van plannen aan de Zegwaartseweg dient daarbij rekening te worden gehouden met de sterke structuur bestaande uit veendijk en wetering met karakteristieke uitstulpingen.
Hoewel het plangebied niet direct aan de Zegwaartseweg ligt, is het intensieve welstandsbeleid uit de Welstandsnota hier wel op van toepassing.
2.5 Conclusie
Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met het rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Bestaande Situatie
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.1.1 Het onderliggende landschap
De omgeving van Zoetermeer en Benthuizen maakte rond 4000 jaar voor Christus deel uit van een soort Waddenzee, compleet met kreken en platen. Door een daling van de zeespiegel verminderde de invloed van het zeewater in het gebied. Daardoor werd het water zoet en kwam er veenvorming op gang. Er ontwikkelde zich een meters dik veenpakket. Via een aantal veenstroompjes zoals de Rotte en de Gouwe waterde dit uitgestrekte veengebied af op de grote rivieren. Vanaf de 11e eeuw werden de veengebieden ontgonnen en vanaf de 14e eeuw begon de turfwinning. Op sommige plekken gebeurde dit tot ver beneden de waterspiegel, waardoor grote plassen ontstonden. In de 17e eeuw werd het technisch mogelijk om door middel van windmolens de plassen droog te malen en ontstond het zogenaamde droogmakerijenlandschap.
De geschiedenis van de Zegwaartseweg gaat terug tot in de 13e eeuw. Kort na het jaar 1200 vonden in Zegwaart de eerste ontginningen plaats. Toen nam een groep boeren gezamenlijk het initiatief om het land aan weerszijden van de nieuw aangelegde weg als landbouwgrond in gebruik te nemen. Later diende de weg als waterscheiding. De weg was tevens de verbinding tussen Benthuizen en het dorp Zegwaart (nu: de Dorpsstraat ten oosten van de Oude Kerk) dat met Zoetermeer een tweelingdorp vormde.
De Zegwaartseweg is karakteristiek door haar kaarsrechte en hoge ligging met monumentale boerderijen en arbeidershuisjes aan weerszijden. Opvallend zijn de drie erven waar de wetering een bocht achter de bebouwing langs maakt. Dit is gebeurd in 1759 toen de Palensteinse Polder werd drooggemaakt. De meeste vervallen huizen zijn toen gesloopt, maar enkele gebouwen waren nog in goede staat. Daar werd de nieuwe wetering achterlangs aangelegd. De boerderijen liggen aan de koppen van kavels die diep de landbouwgronden insteken.
3.2 Cultuurhistorie En Archeologie
3.2.1 Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
3.2.2 Cultuurhistorische kaart Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Kaart van de provincie Zuid-Holland geeft weer wat de kans is op het vinden van archeologische sporen (zie figuur 3.1). Deze sporen zijn afkomstig van stroomgordels/geulafzettingen. In de Kenmerkenkaart wordt in deze eenheid onderscheid gemaakt in drie diepteklassen waarop deze waarde bereikt kan worden. Voor het plangebied geldt dat voor een diepte van 0 meter tot 5 meter onder het maaiveld een hoge verwachting geldt voor het vinden van archeologisch sporen.
Figuur 3.1: Uitsnede Cultuurhistorische Kaart van de provincie Zuid-Holland
Voor de gebieden met een redelijke tot hoge archeologische verwachtingswaarde legt de provincie de verantwoordelijkheid voor bescherming van deze waarden bij de gemeenten. Voorwaarde is wel dat de gemeente archeologiebeleid heeft vastgesteld, met een archeologische waardenkaart die is gestoeld op archeologisch onderzoek.
3.2.3 Archeologiebeleid gemeente Zoetermeer
De gemeente Zoetermeer heeft een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd naar de veertien archeologische monumenten in deze gemeente (rapport van november 2015). Daarnaast is onderzoek gedaan naar de archeologische verwachting voor Late Steentijd in de hele gemeente. Van ieder monument is onderzocht welke bekende archeologische resten aanwezig zijn en welke nog onbekende resten gevonden zouden kunnen worden (de archeologische verwachting). Hierbij is voor de oudste perioden gekeken naar de aantrekkelijkheid van het landschap voor bewoning en de verspreiding van reeds bekende archeologische vondsten. Voor de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd is gebruik gemaakt van historische kaarten voor het lokaliseren van bewoningsassen, boerenerven, molens en het kasteel.
De uitkomst van het onderzoek is dat in Zoetermeer geen relevante resten meer zijn te verwachten uit de perioden voor de Late Middeleeuwen. Uit de periode van de middeleeuwse ontginningen vanaf het jaar 1000 kunnen wel nog talloze archeologische resten aanwezig zijn, evenals uit de jongere perioden. De resten van na het jaar 1700 worden in veel gevallen van minder groot belang geacht omdat over deze periode veel archiefbronnen beschikbaar zijn.
Van ieder van de archeologische monumenten is aangegeven welke delen een hoge archeologische verwachting hebben en dus behoudenswaardig zijn en welke delen geen archeologische verwachting hebben en dus vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast is gebleken dat verschillende terreinen met een hoge archeologische verwachting net buiten de destijds aangewezen archeologische monumenten zijn komen te vallen. Aangeraden is om deze terreinen met belangrijke archeologische informatie alsnog aan de monumenten toe te voegen. Voor de Late Steentijd geldt voor heel Zoetermeer een lage archeologische verwachting. Op basis van de archeologische verwachting is voor ieder monument een advies opgesteld over de te nemen vervolgstappen in het kader van de archeologische monumentenzorg.
Op de bijbehorende Beleidskaart (figuur 3.2) is voor het plangebied aangegeven dat er een lage archeologische verwachtingswaarde geldt. Het plangebied valt buiten de zone van de Zegwaartseweg waar een hoge archeologische verwachting geldt. In verband hiermede is onderzoek naar archeologie in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk en derhalve achterwege gelaten.
Figuur 3.2: Uitsnede archeologische beleidskaart met plangebied rood omlijnd
Conclusie
Er bestaan vanuit oogpunt van archeologie geen bezwaren tegen deze ontwikkeling. Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Hiervoor geldt de algemene meldingsplicht uit artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
3.2.4 Cultuurhistorie en monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten. Wel bevinden zich in de nabijheid van het plangebied gemeente monumenten en beeldbepalende panden aan de Zegwaartseweg. Door het in acht nemen van de uitgangspunten in de Visie Zegwaartseweg en het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg worden deze cultuurhistorische waarden in de nabijheid van het plangebied niet aangetast.
Hoofdstuk 4 Beschrijving Plan
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de Visie Zegwaartseweg en het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg beschreven. Vervolgens wordt gekeken of het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Visie Zegwaartseweg en de ruimtelijke aspecten uit het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg.
4.2 Visie Zegwaartseweg
Op 3 oktober 2016 is de Visie Zegwaartseweg door de gemeenteraad vastgesteld. Daarmee is de laatste stap gezet in een intensief samenspraaktraject met burgers, ondernemers en belanghebbenden. De Visie Zegwaartseweg brengt de kwaliteiten van de Zegwaartseweg in beeld. Voor toekomstige ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met deze kwaliteiten, zodat deze kunnen worden behouden en versterkt. Nieuwe ontwikkelingen, waarbij een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, worden aan deze visie getoetst.
Het karakter van de Zegwaartseweg kenmerkt zich onder andere door haar landelijke uitstraling. De van oorsprong argrarische functie zorgde voor een lage bebouwingsdichtheid, met de daarbij behorende ruime opzet van geclusterde gebouwen rond een boerderij, en daartussen en daarachter de agrarische gronden. Doordat boerderijen verspreid langs de Zegwaartseweg liggen, ontstond er een wijds uitzicht over het open landschap.
De historische bebouwing van de Zegwaartseweg toont een bonte mengeling van boerderijen, landarbeidershuisjes, kleinschalige boerenwoningen en vrijstaande woonhuizen met een individueel karakter. De bebouwingsrichting is loodrecht op de weg en wetering met uitzondering van twee boerenschuren en een aantal arbeiderswoningen die evenwijdig aan de weg zijn gesitueerd. De aangrenzende gebieden zijn duidelijk anders van opzet dan de oude landelijke, open en groene opzet van de Zegwaartseweg.
Het gedeelte van de Zegwaartseweg tussen de wijken Noordhove en Oosterheem is van aanzien veranderd. Hier kreeg de historische bebouwing gezelschap van voor het merendeel grote vrijstaande villa's in de duurdere prijsklasse die op krappe kavels zijn gesitueerd en hier en daar tot villaparkjes zijn geclusterd.
Kwaliteiten
Ondanks verschillende veranderingen aan de Zegwaartseweg in het verleden, heeft het gebied grotendeels haar kwaliteiten weten vast te houden. Ook in de toekomst zijn veranderingen niet uit te sluiten, maar wordt met deze visie speciale aandacht gevraagd voor het huidige bijzondere karakter en is de ambitie om het bijzondere karakter van de Zegwaartseweg te behouden en waar mogelijk juist te verbeteren en te versterken. Als karakteristieke kwaliteiten van de Zegwaartseweg worden genoemd: landelijk, historisch, groen, openheid, rust en variatie. In de Visie Zegwaartseweg wordt per karakteristieke kwaliteit aanbevelingen gedaan over hoe de kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen kan worden behouden. Als een ontwikkeling mogelijk is, dan moet deze bijdragen aan kwaliteitsverbetering door het behouden en/of versterken van deze kwaliteiten van de Zegwaartseweg. Bij elke verandering naar geheel of gedeeltelijk woningbouw dient het plan te passen in het gewenste woonmilieu, dat het beste getypeerd kan worden als een landelijk woonmilieu, waarbij de dichtheid zo laag mogelijk moet zijn.
4.3 Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg En Zegwaartseweg
Het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg is opgesteld omdat de gemeente Zoetermeer de bescherming van het karakter van de Zoetermeerse oude linten belangrijk vindt. Om deze reden is eerder ook al de Visie Zegwaartseweg opgesteld.
De Visie Zegwaartseweg wordt onder andere gebruikt als toetsingskader bij het opstellen van bestemmingsplannen. Het beeldkwaliteitsplan is grotendeels een aanvulling op de welstandsnota van Zoetermeer en deels een aanvulling op de Visie Zegwaartseweg. In het beeldkwaliteitsplan wordt concreter richting gegeven aan de kwaliteit van toekomstige (bouw)ontwikkelingen aan de oude linten. Het beeldkwaliteitsplan geeft normen voor lage bebouwingsdichtheid, een nadere uitwerking van het principe van een boerenerf en criteria voor de positie van de bebouwing op de kavel, de ruimtelijke en landschappelijke inpassing en de verschijningsvorm. Door het benoemen van specifieke criteria kan bij de toetsing van bouwplannen beter gestuurd worden op de welstand en op ruimtelijke aspecten.
4.4 Stedenbouwkundige Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de bouw van één woning op het achterste deel van het perceel aan de Zegwaartseweg 144.
Hoewel met dit bestemmingsplan de bouwmogelijkheid die in het verleden bestond weer planologisch wordt vastgelegd, zijn de in het verleden geldende stedenbouwkundige randvoorwaarden voor de woning niet zonder wijzigingen overgenomen. Dit omdat er met dit bestemmingsplan rekening wordt gehouden met nieuw beleid zoals de Visie Zegwaartseweg, de ruimtelijke aspecten uit het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg en de omliggende percelen waarop nieuwe bebouwing staat.
Het perceel ligt in het gebied waarop de Visie Zegwaartseweg en het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg van toepassing zijn. Dat betekent dat de woning moet voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden uit de visie en het beeldkwaliteitsplan. Met het bepalen van de regels omtrent bouwhoogte, afstand tot de perceelsgrenzen en afstand tot andere hoofdgebouwen is rekening gehouden met de omgeving. Zo zorgen de regels ervoor dat het gebied visueel niet dicht wordt gebouwd en dat de bebouwing qua schaal en hoogte en volume past bij de omgeving. Zo is er ook bepaald dat de woning, anders dan onder het vorige bestemmingsplan 'Zegwaartseweg Noord', geen drie lagen met een plat dak mag krijgen. In lijn met de visie en het beeldkwaliteitsplan en het daar beschreven landelijke karakter, is een kapconstructie beter passend op deze locatie, resulterend in een voorgeschreven maximale goothoogte van 6 meter.
De ligging van het bouwperceel sluit stedenbouwkundig gezien goed aan bij de verkaveling van de woningen aan de Pasqualinischans. Onder andere om deze reden is er aansluiting gezocht bij de bouwregels die voor deze woningen gelden. Zo geldt er voor de te bouwen woning een minimale afstand van 4 meter tot alle perceelsgrenzen. Voor de woningen aan de Paqualinischans geldt ook een minimale afstand van een hoofdgebouw tot perceelsgrenzen, maar daarbij gaat het om zijdelingse perceelsgrenzen. Het is rekening houdend met de positionering van de kavel en omliggende bebouwing wenselijker om in dit geval alle perceelsgrenzen aan te houden.
Ook dient erfbebouwing op een afstand van minimaal 3 meter vanaf de perceelsgrenzen te worden gebouwd en geldt er een maximale bouwhoogte van 10 meter. Het bebouwingspercentage is ten opzichte van wat geldt voor de woningen aan de Pasqualinischans ingeperkt, namelijk 20% in plaats van 40%.
Qua positionering, op grotere afstand van de Zegwaartseweg en achter de bestaande woning aan de Zegwaartseweg, zorgt het bouwvlak niet voor een verslechtering van het ruimtelijke beeld langs de Zegwaartseweg. Het beeldkwaliteitplan biedt daarbij de mogelijkheid om af te wijken van de hoogte mits verder van de Zegwaartseweg gelegen (incidenteel is een ander volume mogelijk dan 1 bouwlaag met kap). Dat is hier het geval. Ook qua bebouwingsdichtheid sluit het plan aan bij de voorgeschreven maximale bebouwingsdichtheid van 20 wo./ha., aangezien het gehele perceel ca. 1000 m2 bedraagt, waarop dan 2 woningen zijn toegestaan.
De bestaande kwaliteiten van het gebied blijven zodoende voldoende behouden. Hiermee zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden en uitgangspunten in lijn met de Visie Zegwaartseweg en de ruimtelijke aspecten van het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg.
De welstandscriteria zullen bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden getoetst.
4.5 Verkeer En Parkeren
Verkeersgeneratie
De voorgenomen ontwikkeling heeft gevolgen voor de bestaande verkeerssituatie en ontsluiting. Om inzicht te bieden in de mate van verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling, moet de verkeersaantrekkende werking worden bepaald. Daarvoor is gebruik gemaakt van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op basis van deze gegevens is de verkeersaantrekkende werking op 8 motorvoertuigenbewegingen per etmaal bepaald.
Ontsluiting
De nieuw te bouwen woning kan via het reeds bestaande erf ontsloten worden op de Zegwaartseweg. Omdat het hier gaat om de bouw van één extra woning, zal dit geen onacceptabele verkeerstoename op de Zegwaartseweg tot gevolg hebben.
Parkeren
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning op het achterste deel van het perceel aan de Zegwaartseweg 144. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat een omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen en uitvoeringsregels' (2019). Op grond van de parkeernormen dienen er voor deze ontwikkeling twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd indien er een woning groter dan 50 m² wordt gebouwd. Deze twee parkeerplaatsen kunnen op eigen terrein binnen het plangebied worden gerealiseerd. Wordt er een woning van minder dan 50 m² gebouwd, dan is er één parkeerplaats benodigd.
Verkeer en parkeren in lijn met Visie Zegwaartseweg
In de Visie Zegwaartseweg wordt genoemd dat nieuwe ontwikkelingen weinig extra gemotoriseerd verkeer dienen te genereren. De bebouwingsdichtheid moet laag blijven, verkeersaantrekkende functies zijn niet welkom en eventuele nieuwbouw dient zoveel mogelijk achterom te worden ontsloten. Het gedeelte van de Zegwaartseweg waar het plangebied in ligt, heeft niet het verkeersluwe karakter dat de rest van de Zegwaartseweg wel heeft.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bouw van één extra woning mogelijk gemaakt. Dit perceel wordt via het bestaande erf ontsloten op de Zegwaartseweg. Door de ligging van het perceel en de omliggende bebouwing is het niet mogelijk om het perceel achterom te ontsluiten. De twee benodigde parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. Doordat er sprake is van maar één extra woning vindt er geen onacceptabele verkeerstoename plaats op de Zegwaartseweg.
Voorliggend bestemmingsplan is op het gebied van verkeer en parkeren niet in strijd met de Visie Zegwaartseweg.
Hoofdstuk 5 Milieu En Leefkwaliteit
5.1 Strategische Milieu-beoordeling
Wettelijk kader
De m.e.r.-beoordeling is een instrument met als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en besluiten.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., mogelijk belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu.
Onderzoek/beoordeling
Plan/besluit
Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de bouw van één woning op het achterste deel van het perceel aan de Zegwaartseweg 144. Dit wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2). De planontwikkeling zit qua omvang ruim onder de grens voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Op basis van de kenmerken genoemd in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particulier projecten' dient te worden gemotiveerd waarom geen MER noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken.
- Kenmerken van het project
Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, het betreft slechts één woning, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. Evenmin is het gebruik van natuurlijke hulpbronnen aan de orde. Voorts is er geen sprake van productie van afvalstoffen en verontreiniging. Er is geen sprake van hinder door de woning zelf. Het is een woonfunctie binnen een bestaand woongebied. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij deze functie.
- Plaats van het project
Op de gronden binnen het plangebied ligt reeds de woonbestemming, er vindt geen wijziging van gebruik van de gronden plaats. Ook is er reeds een mantelzorgwoning op de gronden gebouwd. Het plangebied ligt in de nabijheid van de Zegwaartseweg. Hoewel het plangebied zelf niet direct aan de Zegwaartseweg ligt, is het historisch en cultureel belang van de Zegwaartseweg wel van invloed op het plangebied. Hierdoor moet er onder andere rekening worden gehouden met de Visie Zegwaartseweg en het Beeldkwaliteitsplan Historische Linten Voorweg en Zegwaartseweg, zie Hoofdstuk 4. Het plangebied wordt voorts omringd door reeds gebouwde woningen, met aan de zuidzijde woningen die direct aan de Zegwaartseweg liggen en aan de noord- en oostzijde nieuwbouwwoningen.
- Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft gezien de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De intensiteit en complexiteit van het effect is gering gelet op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Op basis van bovenstaande vormvrije m.e.r.-beoordeling kan worden geconcludeerd dat het planologisch mogelijk maken van de bouw van een woning geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben.
5.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder en het hierop gebaseerde Besluit geluidhinder, bevatten normen en regels ter voorkoming of beperking van geluidhinder ten gevolge van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai afkomstig van een gezoneerd industrieterrein. Aangegeven wordt welke objecten bescherming genieten tegen geluid. Naast woningen gaat het onder meer om scholen, (psychiatrische) ziekenhuizen en verpleeghuizen. Woonwagenstandplaatsen en verblijfsterreinen bij psychiatrische ziekenhuizen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terrein.
Verplicht akoestisch onderzoek
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient een akoestisch onderzoek te worden verricht waarin wordt aangetoond dat aan de geluidnormen krachtens de Wet geluidhinder wordt voldaan. Onderscheid wordt gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties gelden er strengere normen dan voor bestaande. Omdat de geluidsbelasting afneemt bij een toenemende afstand heeft de wetgever geluidszones gedefinieerd, een soort aandachtsgebieden, waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden verricht.
Zonering
Wegen, spoorwegen en zoneplichtige industrieterreinen kennen geluidszones. De geluidszone is het afgebakende gebied waarbinnen normen en grenswaarden van de Wet geluidhinder en de daarbij behorende uitvoeringsbesluiten van toepassing zijn. De omvang van de geluidszones voor wegverkeer zijn afhankelijk van het aantal rijstroken en zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Bij railverkeer zijn de zonebreedtes eveneens landelijk bepaald. Deze zijn vastgelegd in het Besluit geluidhinder.
Voor een zoneplichtig industrieterrein wordt de geluidszone voor ieder afzonderlijk industrieterrein vastgesteld. Deze geluidszone wordt vastgesteld door middel van een zonebesluit en vastgelegd op een zonekaart of door middel van een bestemmingsplan, waarbij de zone wordt vastgelegd op de bestemmingsplankaart. Niet ieder industrieterrein is zoneplichtig. Zoneplichtig zijn alleen dié industrieterreinen waarop bepaalde soorten bedrijven die veel lawaai veroorzaken aanwezig zijn of zich kunnen vestigen. Deze categorieën zijn aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet milieubeheer.
De geluidszonering van vliegvelden is gebaseerd op het werkelijke gebruik van die vliegvelden. De zonering is vastgelegd in zonekaarten per vliegveld. Het Zoetermeers grondgebied ligt niet binnen een geluidszone van een vliegveld.
Normstelling
De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde.
Hogere waarde procedure
Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, moet worden onderzocht of er maatregelen mogelijk zijn om het geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Hierbij moet eerst worden gekeken naar mogelijke maatregelen bij de bron (bijv. geluidsreducerend wegdek), dan in de overdracht (bijv. geluidsschermen) en dan pas bij het 'ontvangend' object (bijv. extra gevelisolatie). Voor het verkrijgen van een ontheffing voor een hogere waarde dient een hogere waarde procedure te worden gevoerd.
5.2.1 Wegverkeerslawaai
In het kader van de voorliggende ontwikkeling is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder opgenomen, de volledige rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning. Deze nieuwe woning is gelegen binnen de geluidgezoneerde wegen Hugo de Grootlaan en de Schansbaan. Daarnaast is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening het verkeer op de als 30 km-weg bestemde Zegwaartseweg onderzocht.
Uit het onderzoek is gebleken dat het verkeer op de geluidgezoneerde wegen niet leidt tot een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De berekende geluidbelasting bedraagt hier inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder (Wgh) ten hoogste 42 dB. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Aangezien de voorkeursgrenswaarde niet is overschreden, wordt automatisch voldaan aan de maximale ontheffingswaarde uit de wet geluidhinder van 63 dB.
Daarnaast blijkt dat de gesommeerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh ten gevolge van het wegverkeer ten hoogste 54 dB bedraagt. Hiermee is conform de kwaliteitstabel van het RIVM sprake van een 'redelijk' akoestisch woon- en leefklimaat. Met een relatief standaard gevelopbouw wordt een goed woon- en leefklimaat binnen in de woning gecreëerd. Er hoeft geen onderzoek naar de geluidwering van de gevel te worden uitgevoerd.
5.2.2 Railverkeerslawaai
Het plangebied is niet gelegen in een geluidszone van een spoorweg.
5.2.3 Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Zodoende is een onderzoek naar industrielawaai niet benodigd.
Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de woning ter plaatse van het plangebied.
5.3 Bodemkwaliteit
Mede ter beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, is inzicht vereist in de kwaliteit van de bodem. Omdat de bodemkwaliteit medebepalend is voor de vraag welke nieuwe functies in een gebied realiseerbaar zijn, is onderzoek naar eventuele beperkingen aan het bodemgebruik noodzakelijk.
5.3.1 Bodemonderzoek
In dit kader vereist de provincie in ieder geval:
- inzicht in reeds bekende verontreinigde locaties;
- inzicht in risicovolle activiteiten in verleden en huidige situatie;
- inzicht in bodemkwaliteit bij nieuwe bestemmingsaanduidingen of in de wijze waarop gegevens over bodemkwaliteit verkregen zullen worden.
Indien verontreinigingen worden geconstateerd, moet worden aangegeven op welke wijze daarmee omgegaan zal worden, zowel in milieuhygiënische als in financiële en expoloitatietechnische zin.
In milieuhygiënisch opzicht dient te worden aangegeven welke bodemkwaliteit aanwezig is of na sanering resulteert en, indien deze afwijkt van de streefwaarden, welke beperkingen aan het bodemgebruik gesteld worden. Bij noodzakelijke sanering dient te worden voldaan aan de provinciale Nota "Gezamenlijk bodemsaneringsbeleid".
Voor de betreffende locatie is reeds een bodemonderzoek bekend. Dit betreft het document 'verkennend onderzoek NEN 5740 Woonhuis nr. 144 te Zoetermeer', opgesteld door Mol, kenmerk 11533, d.d. 6 juli 2009 (Bijlage 2). Dit bodemonderzoek is in het verleden gebruikt voor een bouwvergunning ter plaatse, maar is nog steeds bruikbaar omdat dit de bodemkwaliteit voor het gehele perceel aan de Zegwaartseweg 144 beschrijft.
Uit dit bodemonderzoek blijkt dat op het terrein de onderzochte bovengrond licht verontreinigd is met kwik, look, zink en PAK. De ondergrond is eveneens licht verontreinigd met kwik, lood, zink en PAK. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Deze onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het instellen van nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering tegen het gebruik van de grond voor bewoning.
5.3.2 Conclusie
Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de locatie geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
5.4 Luchtkwaliteit
5.4.1 Luchtkwaliteitseisen
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. Deze wijziging van de Wet milieubeheer is op 15 november 2007 in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wijziging houdt in dat de in Nederland toegepaste koppeling tussen ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit voor een deel wordt ontkoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) van belang.
In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Sinds de verlening van derogatie door de Europese Unie en de inwerkingtreding van het NSL per 1 augustus 2009 is de definitie van NIBM een bijdrage van niet meer dan 3% aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 van zowel PM10 als NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk gemaakt kan worden dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven. Om versnippering van 'in betekenende mate' projecten in meerdere NIBM-projecten te voorkomen is een anti-cumulatieartikel opgenomen. De bijdrage van NIBM-projecten aan de luchtverontreiniging wordt binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) gecompenseerd met algemene maatregelen.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelen, zowel rijksmaatregelen als lokale, meer gebiedsgerichte maatregelen, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit waardoor de 'in betekenende mate' ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden.
Op basis van bovenstaande volgt dat bestuursorganen een ruimtelijk plan kunnen vaststellen als:
- wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden, of
- een plan (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, of
- een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt, of
- een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van een ontwikkeling wordt gecompenseerd met een verbetering door een als gevolg van dat plan optredend effect of een met het besluit samenhangende maatregel (saldering zoals bedoeld in art. 5.16 lid 1 onder b Wet milieubeheer), of
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL.
5.4.2 Luchtkwaliteitsonderzoek
De voorliggende ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een ontwikkeling is als NIBM aan te merken wanneer de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3.In de regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het mogelijk maken van de bouw van één woning in dit plan valt ook binnen de NIBM-regeling zodat onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het plangebied (zie Bijlage1). Uit dit onderzoek blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Daarnaast worden de ten hoogste aantallen overschrijdingen van de uur- en daggemiddelde grenswaarde voor respectievelijk NO2 en PM10 van 18 en 35 keer per jaar niet overschreden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling niet in betekenede mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).
Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
5.5 Water
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is de waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheerder in het plangebied. Het plangebied ligt in de waterstaatkundige eenheid Polder De Noordplas (PBS_WW-25B). Een waterstaatkundige eenheid is een gebied waarin het watersysteem één geheel vormt. Het zomerpeil ligt op 6,32 m -NAP en het winterpeil op 6,50 m -NAP zoals in onderstaande afbeelding is te zien.
Het beheersgebied van het Hoogheemraadschap kenmerkt zich door de plassen, de lange weteringen en de vele singels en vijverpartijen in de wijken. De interactie tussen de plassen, de weteringen en het water in de wijken is bepalend voor het goed functioneren van het watersysteem en de waterkwaliteit. Het water uit het gebied waar het plangebied in ligt, watert direct af op Rijnlands boezem.
In de bestaande situatie is het plangebied bijna volledig verhard. Er staat reeds een mantelzorgwoning. Om deze woning heen is de grond volledig verhard. Daarnaast is er op het perceel reeds verharding aanwezig ten behoeve van de ontsluiting en het parkeren van auto's. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zal geen toename van het verhard oppervlakte van meer dan 500m² met zich meebrengen. Er hoeft daarom voor deze ontwikkeling geen watercompensatie plaats te vinden.
Het plangebied ligt in de nabijheid van het water van de Zegwaartsewetering. In de keur van het hoogheemraadschap van Rijnland is een kern- en beschermingszone voor dit water opgenomen. Het plangebied valt buiten deze zones. Daarnaast ligt aan de westzijde van het plangebied een kleine sloot. Deze sloot wordt door dit bestemmingsplan niet geraakt.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.6.1 Begrip milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:
- het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
- het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.
Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.
5.6.2 VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel voor gemeenten om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn echter niet bedoeld om de aanvaardbaarheid te toetsen van situaties waarbij bestaande bedrijven in de nabijheid van bestaande woningen liggen. Het is dus niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen.
De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.
Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
5.6.3 Milieuzonering in het plan
In het bestemmingsplan 'Oosterheem / Zegwaartseweg-Noord' is voor de lintbebouwing langs de Zegwaartseweg bepaald dat dit valt onder gemengd gebied. Op ongeveer 55 meter van het plangebied is een bedrijfsperceel aanwezig met milieucategorie 3.1. Het gaat om het hoveniersbedrijf dat is gevestigd aan de Zegwaartseweg 148. Voor een bedrijf met milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m tot gemengd gebied. Het hoveniersbedrijf ligt echter op een afstand van meer dan 50 m van het plangebied, waardoor dit geen gevolgen heeft voor de ontwikkeling die in het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast zijn er reeds andere woningen gelegen tussen het plangebied en het hoveniersbedrijf. Deze woningen zullen eerder een beperking vormen voor het hoveniersbedrijf dan de woning die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
5.7 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag, en vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals vuurwerk, lpg, en munitie) over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Op grond van het Bevi zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) voor dergelijke bedrijven vaste veiligheidsafstanden opgenomen.
5.7.1 Inrichtingen
In het plangebied bevinden zich geen inrichtingen of contouren van inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.
5.7.2 Transport gevaarlijke stoffen
Alle rijkswegen en de meeste provinciale wegen zijn aangewezen als route voor gevaarlijke stoffen. Gemeenten mogen voor de zogenaamde routeplichtige stoffen gemeentelijke wegen binnen hun grenzen aanwijzen waarover deze gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd. De gemeente Zoetermeer heeft een dergelijke route gevaarlijke stoffen niet vastgesteld wat tot gevolg heeft dat het vervoer van gevaarlijke stoffen in principe altijd via de snelste weg moet plaatsvinden. Gezien de ligging van het plangebied kan gesteld worden dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
5.8 Natuurwaarden
5.8.1 Wettelijk kader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet Natuurbescherming en het geldende beleid de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
5.8.2 Natuurwaardenonderzoek
Wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat als gevolg van nieuwe planontwikkelingen wijzigingen kunnen voordoen met betrekking tot beschermde planten- en diersoorten, dan dient onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid en het effect op deze beschermde soorten.
Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel geheel verhard. Er komen geen planten of bomen binnen het plangebied voor. Ook is er geen sprake van een foerageerroute van vleermuizen. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat er vleermuizen in de bestaande mantelzorgwoning aanwezig zijn. Er hoeft hier daarom bij de eventuele sloop van de mantelzorgwoning niet te worden onderzocht of er vleermuizen aanwezig zijn.
Gezien het bovenstaande kan er worden geconcludeerd dat er geen quick scan noodzakelijk is omdat er op voorhand kan worden uitgesloten dat er hier beschermde soorten aanwezig zijn. Dit onderdeel vormt dan ook geen belemmering voor het bestemmingsplan.
5.8.3 Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plan leidt bovendien niet tot een toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'De Wilck' ligt op een afstand van ca. 4.4 km van het plangebied. Uit de effectenindicator van dit gebied blijkt echter dat dit gebied niet gevoelig is voor verzuring door stikstofdepositie. Vervolgens ligt het Natura 2000-gebied 'Meijendel & Berkheide' het dichtstbij, te weten op een afstand van ca. 13 km van het plangebied. Het Natura 2000-gebied 'Westduinpark & Wapendal' ligt op een afstand van ca. 18 km. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden te zien.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een woning. Deze woning wordt gasloos gebouwd. Voor nieuwbouwwoningen is dit sinds 1 juli 2018 wettelijk verplicht. Dat betekent dat in de gebruiksfase alleen sprake is van mogelijke emissie vanwege verkeersbewegingen.
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de afstand tot De Wilck, de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied en dat dit gebied niet gevoelig is voor verzuring door N-depositie, zijn er geen significante effecten te verwachten van de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van dit gebied. Ook ten aanzien van andere omliggende Natura 2000-gebieden zijn geen significante effecten te verwachten van de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse van deze gebieden, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in combinatie met de vrij ruime afstand tot deze gebieden. In dit kader wordt nog opmerkt dat na 5 kilometer door het rekenmodel AERIUS geen effect van wegverkeer op de stikstofdepositie meer wordt berekend.
De Wet Natuurbescherming staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Inleidende Regels
6.1.1 Begrippen
In artikel 1 worden de begrippen die in de regels worden gebruikt omschreven.
6.1.2 Wijze van meten
In artikel 2 wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
6.2 Bestemmingsregels
6.2.1 Wonen
De bestemming 'Wonen' geldt voor het gehele plangebied. Voor het hele plangebied is een bouwvlak opgenomen. Er geldt een maximaal bebouwingspercentage van 20% van het bouwvlak voor het hoofdgebouw en de erfbebouwing samen.
Hoofdgebouw
Binnen de bestemming Wonen mag één vrijstaande woning worden gebouwd. In het bouwvlak zijn de maximale goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 10 meter voor de woning met een aanduiding aangegeven. Voor het hoofdgebouw dient een minimale afstand van 4 meter tot de perceelsgrenzen te worden aangehouden.
Erfbebouwing
Voor erfbebouwing is bepaald dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m en de bouwhoogte maximaal 5 m. Ook dient erfbebouwing op een afstand van minimaal 3 meter van de perceelsgrenzen te worden gebouwd. Er is in de regels een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarbij een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het bouwen van erfbebouwing tot 2 meter van één perceelsgrens, mits aan de daarin genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van een erfafscheiding mag maximaal 2 m bedragen, de bouwhoogte van vlaggenmasten, speelvoorzieningen en lichtmasten maximaal 6 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m bedragen.
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
In een woning mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf worden uitgeoefend, indien aan de voorwaarden die in de regels zijn opgesomd wordt voldaan.
6.3 Algemene Regels
6.3.1 Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel is een verplichte regel die voortkomt uit het Besluit ruimtelijke ordening.
6.3.2 Algemene bouw- en gebruiksregels
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot parkeren en laad- en losvoorzieningen. Daarin is geregeld dat een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen wordt voorzien, conform de normering zoals opgenomen in gemeentelijke parkeernota. Er is tevens een regeling opgenomen ten aanzien van nieuwe geluidsgevoelige objecten die zijn gelegen binnen een geluidszone.
6.3.3 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel bevat de algemeen gebruikelijke afwijkingsmogelijkheden. Deze afwijkingsmogelijkheden gelden voor het gehele plangebied. De afwijkingsmogelijkheden hebben onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken en afwijkingen van de begrenzing van bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken worden gerealiseerd.
Aan de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dient een belangenafweging ten grondslag te liggen.
6.4 Overgangs- En Slotregels
6.4.1 Overgangsrecht
Deze artikelen regelen de bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, die op tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in strijd zijn met de bestemming.
6.4.2 Slotregel
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Financiële Uitvoerbaarheid
7.1.1 Grondexploitatie (artikel 6.12 Wro)
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het onderhavige bestemmingsplan is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien. Er wordt namelijk de bouw van een woning mogelijk gemaakt.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. Deze gevallen worden genoemd in het Besluit ruimtelijke ordening. In artikel 6.2.1a wordt genoemd dat als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening worden aangewezen de gevallen waarin:
- a. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de Wet ruimtelijke ordening kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
- b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f;
- c. de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
In het onderhavige geval zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
De kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan komen voor rekening van de gemeente.
7.1.2 Planschade
Eventuele planschade komt voor risico van de gemeente.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het voornemen om dit bestemmingsplan op te stellen is op grond van artikel 1.3.1 Bro op 25 april 2019 bekend gemaakt. Tevens is het besluit van 16 april 2019 bekend gemaakt om geen samenspraak te organiseren en geen MER op te stellen.
Ook is het bestemmingsplan op grond van artikel 3.1.1 Bro opgestuurd naar verschillende overheden ten behoeve van vooroverleg. Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen (de wateraspecten van) het bestemmingsplan. Ook zijn er geen aandachtspunten meegegeven. Om het bestemmingsplan onder de aandacht te brengen bij de provincie Zuid-Holland is het E-formulier op de website ingevuld. Uit dit E-formulier blijkt dat het bestemmingsplan niet aan de provincie toegestuurd hoefde te worden omdat er geen blijk was van strijd met de provinciale belangen.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft ter inzage gelegen met ingang van 11 oktober 2019 tot en met 21 november 2019. Tijdens deze periode kon iedereen zienswijzen indienen. De zienswijzen die zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn verwerkt in bijlage 3.
Tegen het vaststellingsbesluit staat de mogelijkheid open tot het instellen van beroep bij de Raad van State. Beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig een zienswijze hebben ingediend dan wel dient het beroepschrift betrekking te hebben op een wijziging bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 8 Handhaving
Op 9 mei 2011 heeft de gemeenteraad de beleidsnota 'Niet alleen Handhaven', Handhavingsbeleid 2011-2014 vastgesteld. Dit beleid ziet onder meer op het handhaven van bestemmingsplannen. Een belangrijk uitgangspunt in dit beleid is de dubbele regelkring. Dit betekent dat er van wordt uitgegaan dat toezicht en handhaving niet alleen wettelijke taken zijn, maar vooral ook instrumenten om beleidsdoelen te realiseren.
Voor de handhaving is een prioritering ingevoerd. Daarbij zijn weegfactoren benoemd op basis waarvan de onderwerpen die het belangrijkst worden gevonden, het zwaarst worden gewogen. Fysieke veiligheid geldt als belangrijkste weegfactor. Natuur en duurzaamheid is de minst zware weegfactor. Vervolgens zijn voor de handhaving per taakveld bouwen, milieu en openbare ruimte prioriteiten gesteld. De handhaving van bestemmingsplannen valt onder het taakveld bouwen. Bij elk taakveld is een rangschikking ontstaan van zeer grote risico's naar zaken die nauwelijks risico's in zich herbergen. De prioritering wordt vervolgens in jaarlijkse handhavingsuitvoeringsprogramma's vertaald naar aandachtsgebieden, bijvoorbeeld extra aandacht voor illegale dakopbouwen, dakkapellen of illegaal gebruik.
Handhaving kan plaatsvinden via de publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Het college van Burgemeester en Wethouders is bevoegd om met bestuursrechtelijke sancties op te treden tegen overtredingen van regels van bestemmingsplannen. De bestuursrechtelijke sancties bestaan uit de bestuursdwang en het opleggen van last onder dwangsom. Door middel van het privaatrecht kan de gemeente op indirecte wijze het bestemmingsplan handhaven. Dat kan door gebruikmaking van haar bevoegdheden als eigenaar of van contractuele bevoegdheden.
De strafrechtelijke vervolging is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. Overtredingen op grond van bestemmingsplanregels vallen met ingang van 13 september 2004 onder de Wet op de economische delicten. Strafrechtelijk optreden is gewenst bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De Wet op de economisch delicten biedt verder de mogelijkheid bij het opleggen van de straf rekening te houden met het economisch voordeel dat de overtreder heeft behaald. Ook biedt de wet de mogelijkheid de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken.