KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Sport
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 7 Water
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 14 Werking Wettelijke Regelingen
Hoofdstuk 4 Algemene Regels
Artikel 15 Overgangsrecht
Artikel 16 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Het Plangebied En Consolidatie
2.2 Nieuwe Ontwikkelingen
2.3 Verkeer
2.4 Conclusie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Onderzoeken
4.1 Inleiding
4.2 Water
4.3 Wegverkeerslawaai
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
4.7 Bodem
4.8 Kabels En Leidingen
4.9 Duurzaam Bouwen
4.10 Ecologie
4.11 Archeologie
4.12 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
5.2 Algemeen
5.3 Planregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3 Overleg Ex 3.1.1 Bro
Bijlage 1 Achterliggende Stukken
Bijlage 2 Ecologie

Sportcomplex Meerburgerpolder

Bestemmingsplan - Gemeente Zoeterwoude

Vastgesteld op 30-09-2010 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Sportcomplex Meerburgerpolder van de gemeente Zoeterwoude.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.7 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.8 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.9 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.10 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.11 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.13 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.14 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'jongerenontmoetingsplek': een jongerenontmoetingsplek;
  3. c. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. c. de totale oppervlakte van gebouwen bedraagt ten hoogste 40 m²;
  4. d. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  5. e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvelden;
  2. b. een clubgebouw;
  3. c. een tribune;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'antennemast': een UMTS-mast;
  5. e. natuurvriendelijke oevers;
  6. f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals dug-outs, ballenvangers, lichtmasten, groen, nutsvoorzieningen, water, paden, parkeervoorzieningen en ontsluitingswegen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. de verlichtingssterkte aan de oever van de Meerburgerwatering als gevolg van de lichtmasten mag niet met meer dan 0,5 lux toenemen.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeer te water;
  2. b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals ondergeschikte groenvoorzieningen, natuurvriendelijke oevers en bruggen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Waarde - Archeologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

8.3 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 11 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
  2. b. brandweeringang;
  3. c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  4. d. de ruimte tussen bouwwerken;
  5. e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 12 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds ontheffing kan worden verleend - ontheffing verlenen van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Ontheffing wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 14 Werking Wettelijke Regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Algemene Regels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Sportcomplex Meerburgerpolder'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1_0001.png"

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Zoeterwoude heeft in 2005 het Stedenbouwkundig Masterplan Belvedère Oude Rijn (later omgedoopt tot Verde Vista Meerburg) vastgesteld waarin toekomstige ontwikkelingen voor de Meerburgpolder zijn neergelegd. De verplaatsing van het sportcomplex is één van de ontwikkelingen die in dit masterplan zijn opgenomen. Dit masterplan voorziet verder in de realisatie van woningen, kantoren, voorzieningen en enkele andere functies in de Meerburgerpolder. Het nieuwe sportcomplex is het eerste onderdeel van het masterplan dat is uitgevoerd. Voor de realisatie van het complex is reeds vrijstelling van het bestemmingsplan verleend via een artikel 19 WRO (oud) procedure. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de nieuwe situatie positief bestemd, wordt een jongerenontmoetingsplek (JOP) en een fietspad/tunnel mogelijk gemaakt en tevens de plaatsing van een UMTS-mast binnen het plangebied.

1.2 Plangebied

Het sportcomplex Meerburgerpolder wordt aan de oost- en westzijde omsloten door de Meerburgerwatering en een kleinere watergang. Aan de zuid- en noordzijde door de spoorlijn Leiden-Alphen aan de Rijn en respectievelijk een fietspad. Zie figuur 1.1 voor de ligging en exacte begrenzing van het plangebied.

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

De vigerende regeling is te vinden in het bestemmingsplan Hoge Rijndijk West, door de raad vastgesteld op 24 april 1997 en op 19 augustus 1997 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. De onderhavige gronden zijn aangewezen voor Agrarische doeleinden met landschapswaarden, Molen, Primair waterkering en Recreatieve doeleinden'.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Sportcomplex Meerburgerpolder' bestaat uit een toelichting, de regels en de plankaart.

De toelichting vormt het niet-juridisch bindende deel van het bestemmingsplan en beoogt op heldere wijze uiteen te zetten welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plangebied, de ontwikkelingen en de verkeerssituatie;
  • hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen;
  • hoofdstuk 4 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, bodem, archeologie, ecologie, etc.;
  • hoofdstuk 5 geeft een uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • hoofdstuk 6 maakt de uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk;
  • tot slot bevat de toelichting een bijlage behorende bij de uitgevoerde onderzoeken zoals omschreven in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Het Plangebied En Consolidatie

Het plangebied omvat het sportcomplex Meerburgerpolder, dat onderdeel vormt van de ontwikkeling zoals opgenomen in het Stedenbouwkundig Masterplan Belvedère Oude Rijn dat voor Verde Vista Meerburg is opgesteld. Verde Vista Meerburg voorziet in een nieuwe invulling van de zone tussen de Meerburgerwatering en de straks verbrede en verdiepte A4. Het plan is opgebouwd in vier zones parallel aan de A4: een bebouwingsvrije zone langs de A4, een zone met bouwblokken waarin woningen, kantoren en voorzieningen zijn voorzien, een centrale ruimte (Stadhouderslaan) die de as en centrale ontsluiting van de nieuwe invulling vormt en een zone waarin de sportvelden en woonbebouwing in een groen- en waterrijk milieu worden vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1_0002.png"

Figuur 2.1 Globale inrichitng van het plangebied (en omliggende gronden)

In de huidige situatie is het sportcomplex het enige reeds uitgevoerde onderdeel van Verde Vista Meerburg. Het betreft de verplaatsing van de sportvelden die voorheen elders in de Meerburgerpolder waren gesitueerd. Het complex is nog niet geheel afgerond. Het clubgebouw centraal in het complex, een jongerenontmoetingsplek tussen de parkeerplaats en de Meerburgerwatering en een UMTS-mast aan de oostrand van het terrein moeten nog worden gerealiseerd. Ook het fietspad en de fietstunnel die aan de zuidzijde zijn voorzien, dienen nog te worden aangelegd. Deze onderdelen worden zo ontworpen dat ze passen binnen het Stedenbouwkundig masterplan en Beeldkwaliteitplan die zijn opgesteld voor Verde Vista Meerburg.

Voor het sportcomplex is een aparte ruimtelijke procedure doorlopen. In januari 2009 is vervolgens vrijstelling verleend. Met dit besluit worden 2 velden, een oefenveld, het clubhuis, de tribune, een parkeerterrein en overige bijbehorende voorzieningen, zoals ballenvangers, dug-outs en verlichting mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan is ten aanzien van deze ontwikkeling zodoende consoliderend van aard: de reeds juridisch toegestane bouwmogelijkheden worden in dit bestemmingsplan overeenkomstig de verleende vrijstelling van een heldere ruimtelijke regeling voorzien, waarbij geen wijziging optreedt ten opzichte van de vergunde situatie. Zie figuur 2.1 voor een globale inrichting van het plangebied.

2.2 Nieuwe Ontwikkelingen

Naast het sportcomplex worden binnen het plangebied ook een jongerenontmoetingsplek (JOP), een UMTS-mast opgericht en een fietspad en -tunnel aangelegd. Deze ontwikkelingen zijn niet in een eerdere fase mogelijk gemaakt en zodoende vormt dit bestemmingsplan het eerste ruimtelijke en juridische kader.

De JOP voorziet in de behoefte van jongeren in de leeftijdscategorie 14-18 uit het dorp, maar ook uit de naastgelegen wijk Verde Vista Meerburg. Door zowel de gemeente als door de jongeren zelf zijn criteria voor de ontmoetingsplek geformuleerd welke in het uiteindelijke ontwerp zijn verdisconteerd. Zie figuur 2.2 voor een impressie van de JOP.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1_0003.png"

Figuur 2.2 Impressie jongerenontmoetingsplek (Khandekar)

De JOP is in het noordoosten van het plangebied gesitueerd, tussen de parkeerplaats en de Meerburgerwatering. Er zal een kleinschalig bouwwerk worden opgericht waar de jongeren kunnen schuilen. Het ontwerp van dit bouwwerk zal in samenwerking met het bureau Khandekar worden verzorgd. Voorts wordt voorzien in onder meer zitplaatsen in de buitenlucht, kleinschalige sportvoorzieningen (pannaveldje), vuilnisbakken en parkeergelegenheid (voor scooters). De plek zal een open karakter krijgen gelet op de sociale veiligheid, maar zal voor een gedeelte enigszins worden afgeschermd.

In het ontwikkelingsgebied van Verde Vista Meerburg is een UMTS-mast aanwezig. In verband met de ontwikkelingen ter plaatse dient deze mast verplaatst te worden. Door deze mast bij de sportvelden te plaatsen, worden burgers niet geconfronteerd met een relatief hoge mast in de omgeving van hun woning. De mast wordt ten oosten van het clubgebouw geplaatst, op zo'n 20 m afstand van het hoofdveld. Door middel van ballenvangers aan de achterzijde van de sportvelden zal ervoor worden gezorgd dat de mast geen hinder ondervindt van de activiteiten die rondom plaatsvinden.

Het fietspad aan de zuidzijde van het plangebied leidt naar de aan te leggen fietstunnel die de toekomstige verbinding tussen Verde Vista Meerburg en de Grote Polder (Groene Hart) vormt. De fietstunnel wordt volledig gefinancierd door de provincie en gaat onder de busbaan, het spoor Leiden-Alphen aan de Rijn en de toekomstige RijnGouweLijn door. In de toekomst wordt langs de N11 (zuidzijde) een fietspad aangelegd ter compensatie van het huidige fietspad aan de noordzijde, wat moet wijken voor de opstelplaats van de RijnGouweLijn. Het nieuwe fietspad krijgt een aansluiting op bestaande fietsstructuren. De fietstunnel vormt hierdoor een belangrijke schakel in de verbinding tussen stad en het Groene Hart.

2.3 Verkeer

Inleiding

In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontsluitingsstructuur van het sportcomplex en de nieuwe jongerenontmoetingsplaats. Eveneens zal aandacht worden besteed aan het extra verkeer ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling en aan het parkeren.

Verkeersstructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer

Het masterplan Verde Vista Meerburg voorziet onder andere in de aanleg van diverse nieuwe wegen in de Meerburgerpolder. De Meerburgerpolder wordt in de eindsituatie ontsloten vanaf de Stadhouderslaan die via een verbindingsweg over de A4 (de Molentocht) is verbonden met de Willem van der Madeweg. Vanaf de Willem van der Madeweg wordt via de Stadhouderslaan ontsloten naar de Hoge Rijndijk, N11 en de A4. Het sportcomplex en de jongerenontmoetingsplaats worden in de eindsituatie ontsloten via de Molentocht. Voor het langzaam verkeer wordt in aanvulling hierop aan de noordzijde van het plangebied een fietsbrug over de Meerburgerwatering aangelegd, en aan de zuidzijde een fietspad dat de locatie via een tunnel onder het spoor door verbindt met het fietspad langs de N11.

Ontsluiting openbaar vervoer

Nabij het plangebied is een bushalte gelegen langs de Hoge Rijndijk ter hoogte van de Laan de Goede Herder. Hier halteren de openbaarvervoerdiensten in de richtingen Alphen aan de Rijn en Leiden en in de richtingen Leiden en Gouda. Aan de zuidzijde van het plangebied is een busverbinding (busbaan) aanwezig met een halte in bedrijventerrein de Grote Polder. In de toekomst zal de RijnGouweLijn halteren nabij het plangebied.

Verkeersgeneratie

De nieuwe jongerenontmoetingsplaats zal niet leiden tot extra autoverkeer omdat de jongeren te voet of op de (brom)fiets naar de ontmoetingsplaats zullen komen.

Parkeren

Aan de verbindingsweg zal een nieuw parkeerterrein voor het sportcomplex worden gerealiseerd.

Conclusie

De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer en het openbaar vervoer is goed. Eveneens zal de ontwikkeling niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling of parkeerproblemen. Het aspect verkeer staat de realisatie van het plan dan ook niet in de weg.

2.4 Conclusie

Bovenstaand is beschreven op welke wijze het plangebied waarop dit bestemmingsplan ziet, zal worden ingericht. Het betreft de realisatie van een sportcomplex (een clubhuis, een tribune, 3 sportvelden en toebehoren en een parkeerterrein), de inrichting van een jongerenontmoetingsplek, een fietspad/tunnel en een UMTS-mast. Ten aanzien van het sportcomplex is de ruimtelijke aanvaardbaarheid reeds in een vrijstellingsprocedure aangetoond. Om deze reden is ten aanzien van dit aspect slechts voorzien in een schets van de situatie. Uit de beschrijving van de JOP, de fietspad/tunnel en de UMTS-mast blijkt dat deze ruimtelijk inpasbaar zijn en dat zodoende sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Ook blijkt dat de verkeerssituatie de komst van de beoogde ontwikkelingen niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In de volgende paragrafen wordt het beleid uiteengezet op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, waarna wordt geconcludeerd in hoeverre de gewenste ontwikkelingen hiermee overeenkomen. Hieronder wordt eerst uiteengezet in hoeverre de komst van de Wro wijzigingen met zich brengt in de ruimtelijke instrumenten.

Beleidskader en nieuwe Wro

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat uit van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering). Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. Normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen.

Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De Nota Ruimte bevat geen concrete beleidsbeslissingen. De inhoud van het bestemmingsplan moet echter nog steeds in overeenstemming zijn met de Nota Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt voor dit bestemmingsplan hierop nader ingegaan.

Het Rijk en de provincie werken momenteel aan een vertaling van hun beleid in algemene regels. Voor het Rijk is dit de AMvB Ruimte en voor de provincie is dit de provinciale verordening. Wanneer deze in werking zijn getreden, moeten die regels worden doorvertaald in bestemmingsplannen. Op het moment van het maken van dit bestemmingsplan is dit laatste nog niet aan de orde. Daarom is volstaan met het toetsen van dit bestemmingsplan aan datgene wat in het streekplan is opgenomen.

3.2 Rijksbeleid

Nota Ruimte (2006)

In deze Nota worden vier algemene doelen geformuleerd: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. Meer specifiek voor steden en netwerken staan de volgende beleidsdoelen centraal: ontwikkeling van nationale stedelijke netwerken en stedelijke centra, versterking van de economische kerngebieden, verbetering van de bereikbaarheid, verbetering van de leefbaarheid en sociaaleconomische positie van steden, bereikbare en toegankelijke recreatievoorzieningen in en rond de steden, behoud en versterking van de variatie tussen stad en land, afstemming van verstedelijking en economie met de waterhuishouding en waarborging van milieukwaliteit en veiligheid.

Nota Mobiliteit (2006)

De Nota Ruimte schetst de ruimtelijke strategie om te komen tot een sterke economie, een veilige samenleving, een goed leefmilieu en aantrekkelijk land. De samenhang tussen ruimte, verkeer en vervoer en economie wordt op ieder niveau (gemeentelijk, regionaal en nationaal) vergroot. De Nota Mobiliteit werkt deze uitgangspunten nader uit.

De rijksoverheid wil tot 2020 de bereikbaarheidsknelpunten oplossen. Vanwege het bijzondere belang voor de economie, hebben de hoofdverbindingsassen prioriteit bij de verbetering van betrouwbaarheid en reistijd en daarbinnen de triple A-verbindingen (A2, A4 en A12).

3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid

Streekplan Zuid-Holland West (2003)

In dit streekplan is gekozen voor het sturen op stedelijk ruimtebeslag met behulp van bebouwingscontouren: de rode contouren. De gedachte achter deze beleidskeuze is zuinig omgaan met ruimte en gemeenten in bestaand stedelijk gebied meer handelingsvrijheid te bieden. Binnen de rode contouren wordt ruimte geboden voor wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. De Meerburgerpolder is gelegen binnen de bebouwingscontour (rode contour), zoals is bepaald in het streekplan Zuid-Holland West en de ontwikkeling voldoet hiermee aan de doelstelling van de provincie om voorzieningen binnen de rode contour te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is voorts in overeenstemming met de W4-overeenkomst (overeenkomst die tussen de relevante gemeenten is gesloten in verband met de verbreding van de A4) die mede is ondertekend door de provincie.

Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2009)

Een concurrerend, aantrekkelijk internationaal profiel, een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie, divers en samenhangend stedelijk netwerk, stad en land verbonden en een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap, dat zijn de vijf integrale ruimtelijke hoofdopgaven die de basis vormen voor de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland'. Deze zijn door Gedeputeerde Staten vastgesteld in de Nota 'Provinciaal Belang'. De structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' zal het interim-beleid op basis van de huidige vier streekplannen in Zuid-Holland vervangen. De vaststelling van de Nota is een eerste stap op weg naar de provinciale structuurvisie en naar de provinciale Verordening Ruimte. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de instrumenten uit de nieuwe Wro.

De visie op Zuid-Holland wordt ontwikkeld in samenspraak met bestuurders, maatschappelijke organisaties en burgers. De visie op Zuid-Holland zal naar verwachting worden vastgesteld in juni 2010.

Op het concept Functiekaart 2020 van de structuurvisie staat het gebied aangeduid als stedelijk en dorpsgebied binnen zuidvleugel, waarvan een gedeelte met het surplus 'hoogwaardig OV'.

Belvedère Oude Rijn; inpassingsvoorstel voor de nieuwe A4 tussen Leiden en Zoeterwoude

De locatie en de daarmee samenhangende ruimteaanspraken zorgen voor verschillende dilemma's: het dilemma van de grootstedelijke ambitie van de stad Leiden tegenover de dorpse kwaliteiten van Zoeterwoude en omgeving en het dilemma van de imposante infrastructurele concentratie (A4, N11, spoorlijn Leiden-Alphen aan den Rijn en toekomstige regionale vervoersknooppunt) met daar tegenover de rust en openheid van het Groene Hart.

Op basis van de uitgangspunten en randvoorwaarden is een stedenbouwkundig ontwerp verbeeld waarbij een oplossing is gevonden voor de genoemde dilemma's door bebouwing in een regelmatig patroon van bouwblokken langs de A4 waarin relaties worden gelegd met bestaande waardevolle structuren en elementen.

Regionale StructuurVisie 2020 Holland Rijnland (2009)

In de regionale structuurvisie zijn 7 kernbeslissingen genomen:

  1. 1. Holland Rijnland is een topwoonregio;
  2. 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  3. 3. concentratie stedelijke ontwikkeling;
  4. 4. groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  5. 5. de Bollenstreek, Veenweide en Plassen en Duin, Horst en Weide blijven open;
  6. 6. twee speerpunten voor economische ontwikkeling: kennis en Greenport;
  7. 7. verbetering van de regionale bereikbaarheid.

Op de plankaart is het plangebied aangeduid als stedelijk en recreatiegebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1_0004.png"

3.4 Gemeentelijk Beleid

Toekomstbepaling Zoeterwoude (2002)

Als algemeen uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid kiest de gemeente voor 'groen'. Dit betekent behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteit en de daarmee samenhangende landschappelijke waarden in de gemeente en met name de open veenweidegebieden. Daarbij past ook het bieden van ruimte voor recreatie aan bezoekers uit het omliggend stedelijke gebied.

De gemeente wil haar positie als Groene Hart-gemeente verstevigen en de functie van het buitengebied als (extensief) recreatiegebied voor de inwoners van de omliggende Leidse en Haagse regio versterken. Met verdere verstedelijking van het Groene Hart buiten de bebouwingscontour wordt zeer terughoudend omgegaan. Het verbeteren van de structuur van de dorpskern is een belangrijke ruimtelijke opgave. Zoeterwoude wil de mogelijkheden benutten om functies in het groene buitengebied te versterken. De relatie tussen de historische lintbebouwing en het daarachter gelegen veenweidegebied dient te worden gewaarborgd.

Belvedère Oude Rijn, Stedenbouwkundig Masterplan (2005)

Het stedenbouwkundig masterplan voor de invulling van de Meerburgerpolder in relatie tot de vernieuwde A4 laat een zonering zien parallel aan de A4. Het sportcomplex is gelegen in de vierde (en laatste) zone.

In de vierde zone hebben water en groen een belangrijke rol. Deze elementen worden gebruikt om de relatie met de aansluiting met de bestaande omgeving te versterken. Binnen deze groen ingerichte zone heeft de Meerburgerwatering een belangrijke plek gekregen. Tussen de hoofdontsluiting van Meerburg en het bedrijventerrein Grote Polder liggen, ten westen van de Verlengde Industrieweg, de verplaatste voetbalvelden van voetbalvereniging Meerburg. Aan de oostzijde van deze weg worden woningen gerealiseerd op Santhorst. Deze woningen hebben een directe relatie met de Meerburgerwatering. De bebouwing volgt hier de heldere structuur van de bouwblokken langs de A4. Langs de Meerburgerwatering ligt een fietspad dat het gebied met de Grote Polder verbindt.

Beeldkwaliteitplan (2007)

Het Beeldkwaliteitplan Verde Vista Meerburg is in juli 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Zoeterwoude. Binnen het beeldkwaliteitplan is een aparte omschrijving voor de buitenruimte van de voetbalvereniging RKVV opgenomen en voor het clubhuis van de vereniging. Hierin worden richtlijnen voor de uitwerking van het sportterrein gegeven.

Vigerend bestemmingsplan

De locatie is gelegen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Hoge Rijndijk West (hierna: het bestemmingsplan). De onderhavige gronden zijn overeenkomstig dit bestemmingsplan aangewezen voor Agrarische doeleinden met landschappelijke waarden, Molen, Water, Primair waterkering en Recreatieve doeleinden.

Alhoewel de sportvelden binnen de bestemming Recreatieve doeleinden zijn toegestaan, spreiden de sportvelden en activiteiten zich ook buiten de tot deze bestemming aangewezen gronden uit. Dit omvat onder meer de gronden met de bestemming Agrarische doeleinden. Deze gronden zijn niet bedoeld voor sportactiviteiten. Voorts wordt in de aanleg van een parkeerterrein voorzien op de gronden met de bestemming Recreatieve doeleinden, terwijl de bestemmingsregels een parkeerterrein niet mogelijk maken. Het bestemmingsplan biedt, gelet op het voorgaande, geen mogelijkheden voor de realisatie van het sportcomplex, de UMTS-mast en de JOP. Voor het sportcomplex is begin 2009 een vrijstelling verleend van het bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

Voor het merendeel van de ontwikkelingen is in een eerdere procedure geoordeeld dat het relevante beleid de nieuwe ontwikkelingen niet in de weg stond. Beleid ten aanzien van de komst van een UMTS-mast is niet voorhanden en toetsing is om deze reden niet mogelijk. Er kan worden gezegd dat het beleid dit bestemmingsplan niet in de weg staat. Met de vaststelling van dit plan zal de beoogde ontwikkeling (UMTS-mast en een JOP) van een ruimtelijk juridische regeling worden voorzien, terwijl er consolidatie plaatsvindt van het reeds door middel van vrijstelling verleende sportcomplex.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect (voor zover relevant). Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.

4.2 Water

Inleiding

Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over de beoogde ontwikkeling. De watertoets heeft als doel het voorkomen van negatieve effecten die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk hebben op het duurzame waterbeheer. Hiertoe dient de waterbeheerder deze paragraaf goed te keuren alvorens het plan wordt vastgesteld.

In het plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland verantwoordelijk voor het waterbeheer. Daarnaast is de gemeente Zoeterwoude verantwoordelijk voor de riolering. Hieronder wordt ingegaan op de relevante beleidskaders. Daarna worden de huidige waterrelevante situatie en de effecten van de beoogde ontwikkelingen per waterrelevant aspect beschreven.

Beleid duurzaam waterbeheer

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015 alle waterlichamen een 'goede ecologische toestand' (GET) hebben en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren dat deze een 'goed ecologisch potentieel' (GEP) moeten hebben bereikt. De chemische toestand moet voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) in 2015 goed zijn. De doelstellingen worden op nationaal niveau bepaald.

Nationaal Beleid

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de Unie van Waterschappen hebben op 25 juni 2008 een geactualiseerde versie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-Actueel) ondertekend. Hierin zijn afspraken vastgelegd voor een duurzame en klimaatbestendige waterhuishouding in Nederland. In de afgelopen vijf jaar is een groot deel van de gemaakte afspraken in het oorspronkelijke NBW inmiddels uitgevoerd. De NBW-partijen gaan nu gezamenlijk verder met de uitvoering van de nieuwe afspraken in het akkoord, onder meer over klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur. Ook is er meer aandacht voor de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 de waterhuishouding in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering.

Beleid Provincie Zuid-Holland

In het Provinciale Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 is het beleid voor milieu, water, natuur en landschap geïntegreerd. Het streven is een leef- en investeringsklimaat te realiseren dat gezond, groen en veilig is. Inmiddels is het ontwerp Provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Hierin zijn vier strategische thema's (veiligheid, schoon water, duurzaam zoetwater en een robuust watersysteem) uitgewerkt. Ter aanvulling heeft de provincie in samenwerking met de waterschappen een planMER opgesteld. Hierin worden de milieueffecten van het waterplan weergegeven.

In het Provinciale Grondwaterplan Zuid-Holland 2007-2013 staat het grondwaterbeleid voor de komende jaren beschreven. Er zijn 6 speerpunten geformuleerd (verzilting en grondwaterkwantiteit, grondwaterkwaliteit, bodemdaling, concurrentie om de schaarse ruimte, verandering positie provincie en specifieke gebieden). Ook zijn de kaders die de provincie gebruikt bij het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen beschreven. De aanvullende regels voor het verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning voor een grondwateronttrekking zijn opgenomen in de Verordening Waterbeheer.

Beleid Hoogheemraadschap

Op 9 december is het nieuwe waterbeheerplan 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van Rijnland vastgesteld. Onder het motto 'droge voeten en schoon water' staat al het werk van Rijnland in het teken van drie hoofddoelen: (1) veiligheid tegen overstromingen, (2) voldoende water, (3) gezond water, inclusief goed beheer van de afvalwaterketen. In het plan is onder andere opgenomen dat Rijnland samenwerkt met belangenorganisaties om de gestelde doelen voor 2015 te halen. De zogenaamde prioritaire waterlichamen (zie Nota schoon water Rijnland) worden als eerste aangepakt. Voor de andere waterlichamen geldt een realisatietermijn van 2021 met de uitdaging om via 'werk met werk maken' de maatregelen eerder uit te voeren.

De Keur 2009 maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing van de in de Keur vastgelegde gebods- en verbodsbepalingen worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt wordt dat geregeld in een Keurvergunning.

Het Hoogheemraadschap heeft met betrekking tot de inrichting van het watersysteem beleidsregels en algemene regels (2009) vastgesteld. In de Beleids- en Algemene regels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. Belangrijke richtlijnen hierbij zijn dat er niet mag worden afgewenteld, dempingen voor 100% dient te worden gecompenseerd, minimaal 15% van de toename aan verharding dient te worden gecompenseerd en dat de trits "vasthouden-bergen-afvoeren" wordt gehanteerd. Indien er niet gedempt wordt en het verhard oppervlak niet toeneemt dan hoeft er niet gecompenseerd te worden.

Huidige situatie

Bodem en grondwater

Het plangebied beslaat het meest noordelijke deel van de gemeente Zoeterwoude. Het plangebied stond vroeger onder invloed van de Oude Rijn. Deze zorgde voor afzettingen van oeverwallen en rivierklei en voor de aanvoer van zoet water. De maaiveldhoogte bedraagt van nature circa NAP -1 m, ten behoeve van de sportvelden is het plangebied echter fors opgehoogd. De bodem bestaat van oorsprong uit een overgang van lichte klei in het zuiden naar zware zavel (kleihoudend zand) in het noorden van het plangebied. Als gevolg van de ophoging bevindt zich momenteel zand aan de oppervlakte. Verder maakt het gebied geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingszone of een grondwaterwingebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een kwetsbare veiligheidszone en er bevinden zich geen primaire waterkeringen in het gebied. Langs het primaire boezemwater van de Meerburgerwatering ligt een boezemkade. Deze ligt buiten het plangebied.

Waterkwantiteit

Van oorsprong behoorde het plangebied tot de Room- of Meerburgerpolder. Nadat het plangebied was opgehoogd, is het waterpeil eveneens verhoogd tot het boezempeil van NAP -0,6 m. Langs de oostzijde van het plangebied ligt de Meerburgerwatering, dit is een primair boezemwater. De zuidelijke en westelijke plangrens worden gevormd door boezemwatergangen, het betreffen geen primaire boezemwateren. De boezemwateren sluiten in het zuidoosten van het plangebied aan op de Meerburgerwatering.

Waterkwaliteit en ecologie

Het plangebied valt deels binnen het KRW-waterlichaam Meerburgerwatering. De boezemwatergang aan de westzijde van het plangebied is door middel van een vooroeverconstructie voorzien van een natuurvriendelijke plasberm. Rijnland voorziet de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de Meerburgerwatering, waarbij mogelijk ruimte wordt geclaimd.

Afvalwater en riolering

Het plangebied is niet bebouwd en derhalve niet gerioleerd.

Toekomstige situatie

Dit bestemmingsplan omvat slechts een beperkt aantal ontwikkelingsmogelijkheden (namelijk een UMTS-mast, een jongerenontmoetingscentrum en een fietspad). Om deze reden biedt dit plan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Veiligheid en waterkering

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen gevolgen voor de waterveiligheid.

Waterkwantiteit

De verharding, die in dit geval plaatsvindt als gevolg van de jongerenontmoetingsplek in het noordoosten van het plangebied, is van een geringe omvang (maximaal 40 m²). Voor een dergelijke geringe toename van het verhard oppervlak is een verplichting tot compensatie niet aan de orde. Ten behoeve van deze ontwikkeling zijn geen directe aanpassingen aan of gevolgen voor het oppervlakte watersysteem voorzien.

Ter voorkoming van bodemdaling hanteert het Hoogheemraadschap voor nieuwe bebouwing een droogleggingsnorm van minimaal 0,7 m ten opzichte van het ingestelde zomerpeil. Verder geldt voor alle graaf- en bouwwerkzaamheden binnen de keurzone van de watergangen (van insteek tot insteek plus onderhoudsstroken) en alle (tijdelijke) grondwateronttrekkingen een vergunningsaanvraagplicht conform de beleidsregels van de Keur van het Hoogheemraadschap.

Waterkwaliteit en ecologie

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen gevolgen voor het hierin liggende KRW-waterlichaam Meerburgerwatering. Ter voorkoming van diffuse verontreiniging van water en bodem geldt dat er bij alle bouwplannen geen zink, lood-, koper- of PAK's-houdende bouwmaterialen mogen worden toegepast. Indien desondanks uitlogende materialen worden gebruikt, worden deze voorzien van een coating om uitloging tegen te gaan.

Afvalwater en riolering

Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en het vigerende waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen. Regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd en de afvoer van het huishoudelijk afvalwater zal worden aangesloten op de bestaande riolering. Op deze manier wordt voorkomen dat schoon hemelwater afgevoerd wordt naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie.

Beheer en onderhoud watergangen

De boezem en hoofdwatergang langs het plangebied blijven ongewijzigd en voor het water in het plangebied zijn de eigenaren verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud.

Conclusie

Met inachtneming van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Hiermee voldoen de ontwikkelingen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

4.3 Wegverkeerslawaai

Onderzoek en conclusie

Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai kan daarom achterwege blijven. Het aspect wegverkeerslawaai staat niet in de weg aan de beoogde ontwikkelingen.

4.4 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Beleid en normstelling

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)* jaargemiddelde concentratie 48 µg / m³ tot en met 10 juni 2011
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 75 µg / m³ tot en met 10 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer per jaar meer dan 50 µg / m³ vanaf 11 juni 2011

* Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit Niet in betekenende mate (NIBM)

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Onderzoek

Ten opzichte van de huidige situatie (waarin de ontwikkeling van het sportcomplex reeds mogelijk is) maakt het voorliggende plan geen ontwikkelingen mogelijk die zorgen voor een extra verkeersaantrekkende werking. Toetsing aan de grenswaarden kan derhalve achterwege blijven. Met behulp van de saneringstool (www.saneringstool.nl) kan inzicht worden verkregen in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Uit de saneringstool blijkt dat op 10 m van de wegrand in 2011 de indicatieve jaargemiddelde concentratie NO2 38,7 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt in dat jaar 21,4 µg / m³.

Aangezien het plangebied is gelegen op een afstand van circa 100 m van de A4 zullen de concentraties ter plaatse van het plangebied lager liggen dan de bovengenoemde waarden. Langs de Industrieweg bedragen de concentraties NO2 en PM10 in 2011 respectievelijk 26,1 µg / m³ en 18,5 µg / m³.

De nabijgelegen weg N11 heeft mogelijk ook invloed op de concentraties van luchtverontreinigende stoffen ter hoogte van het plangebied, aangezien de afstand tot het plangebied circa 150 m bedraagt. De A4 geldt echter als maatgevende weg gezien het feit dat deze weg de hoogste verkeersintensiteit heeft.

Conclusie

Aangezien direct langs de A4 aan de grenswaarden wordt voldaan zal dit ook het geval zijn in het plangebied. Concentraties van luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. De Wlk staat de uitvoering van het plan daarom niet in weg. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een voldoende leef- en verblijfsklimaat ter plaatse van het sportcomplex.

4.5 Externe Veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven1. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In augustus 2004 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht2. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

In 2010 zal het Besluit transportroutes externe veiligheid (BTEV) en het bijbehorende Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. In dat basisnet worden zones langs hoofdinfrastructuur opgenomen waar-binnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Vooruitlopend op Het BTEV is per 1 januari het Besluit tot wijziging van de Circulaire Risiconormering Op dit moment wordt door de overheid nog geen uitsluitsel gegeven over de breedte van de verschillende zones.vervoer gevaarlijke stoffen van kracht waarin veiligheidszones voor wegen zijn opgenomen.

Buisleidingen

Bij het beoordelen van externe veiligheidssituaties rond buisleidingen dient rekening te worden gehouden met het in voorbereiding zijnde beleid voor buisleidingen dat wordt vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Dit besluit, dat in augustus 2009 in ontwerp is gepubliceerd, vervangt de huidige Circulaire 'zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen' en zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten 3. Beide waarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR (zie hieronder) geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties.

Onderzoek

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied is een tweetal Bevi-inrichtingen gelegen. Het gaat om een lpg-tankstation aan de Smeetsweg 2 en de inrichting Heineken Nederland BV aan de Smeetsweg 1. De afstand tot het plangebied is dermate groot dat het invloedsgebied van beide risicobronnen niet reikt tot in het plangebied. Er is derhalve geen sprake van enige invloed op de hoogte van het GR.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

A4

Over de A4 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Door DHV is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld in verband met de sportvelden en naschoolse opvang die met het vrijstellingsbesluit mogelijk werden gemaakt (in het kader van dit bestemmingsplan is overeengekomen geen naschoolse opvang meer in het clubhuis onder te brengen) ). Uit de QRA blijkt dat er ter hoogte van het plangebied, dat is gelegen op een afstand van 150 m van de A4, geen sprake is van een PR 10-6-contour buiten het wegvak. Op grond van het gewijzigde besluit Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen geldt voor de A4 ter hoogte van het plangebied een veiligheidsafstand van 0 m. Het PR vormt daarom geen beperking voor de beoogde ontwikkeling.

In het QRA zijn tevens berekeningen van het GR uitgevoerd. De resultaten laten zien dat het GR, ook na realisatie van de beoogde ontwikkelingen, zeer laag is. In de toekomstige situatie bedraagt het GR 0.004. Het GR ligt daarmee een factor 1000 onder de oriënterende waarde.

Met de vaststelling van het plan vindt een wijziging plaats ten opzichte van de vigerende planologische situatie. Omdat er geen naschoolse opvang meer plaatsvindt in het clubhuis is er sprake van een afname van het aantal personen dat in het plangebied verblijft. Vanwege de ontwikkeling van een JOP is er sprake van een lichte toename van het aantal personen, deze verblijven echter niet gedurende de gehele dag in het plangebied. Gezien het feit dat de vaststelling van het plan per saldo niet leidt tot een toename van het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied van de A4, zal er geen sprake zijn van een toename van het groepsrisico. Een verantwoording van het groepsrisico van de A4 is daarom achterwege gelaten.

N11

Over de N11 die aantakt op de A4 ten zuidwesten van het plangebied vindt eveneens ver-voer van gevaarlijke stoffen plaats. Rijkswaterstaat heeft in de periode van 12 tot en met 27 november 2007 een telling uitgevoerd van de transportintensiteit van gevaarlijke stoffen over de N11. Op grond van de vuistregels uit de Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen kan worden geconcludeerd dat er geen PR 10-6-contour aanwezig is en dat er gezien de geringe transportintensiteit (brandbare gassen) geen GR aanwezig is. Op grond van het gewijzigde besluit Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen geldt voor de N11 ter hoogte van het plangebied een veiligheidsafstand van 0 m. Gelet op deze bevindingen en op het feit dat de afstand tot het plangebied circa 150 m bedraagt, is er geen sprake van invloed op de hoogte van het GR als gevolg van het sportcomplex.

Buisleidingen

Parallel aan de A4, ten zuiden ervan, is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Het betreft een leiding met een druk van 40 bar en een diameter van 12 inch. Op basis van het in voorbereiding zijnde beleid voor buisleidingen geldt voor deze leiding een inventarisatieafstand van 140 m.

Ten behoeve van de verplaatsing van de leiding en de ontwikkelingen in de Meerburgerpolder, waar het plangebied deel van uitmaakt, heeft de Gasunie berekeningen uitgevoerd om de ontwikkeling te kunnen toetsen aan het nieuwe, in ontwikkeling zijnde beleid4.

  • Uit de berekeningen blijkt dat de PR 10-6-contour op 0 m vanaf de leiding ligt. Er wordt dus voldaan aan de normen voor het PR.
  • Ook na realisatie van de beoogde totale ontwikkelingen in Meerburg wordt ruimschoots aan de oriëntatiewaarde voor het GR voldaan. Uit het rapport blijkt dat er in de toekomst een gering GR aanwezig zal zijn, mede vanwege het feit dat bij het verleggen de aardgasleiding de leiding met een wanddikte van 14,2 mm wordt uitgevoerd. In de toekomstige situatie zal ruimschoots aan de oriënterende waarde worden voldaan.

Na verlegging van de aardgasleiding zal de afstand tot het plangebied bestaan uit enkele meters. Er wordt rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van 5 m aan weerszijden van de leiding. De leiding en de zakelijk rechtstrook zijn echter buiten het plangebied gelegen.

In het onderzoek van de Gasunie is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het plangebied. Deze ontwikkeling van de sportvelden en bijbehorende kantine zijn reeds mogelijk gemaakt met een artikel 19-vrijstelling. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie is sprake van de ontwikkeling van een JOP, waardoor het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied toeneemt. Door het vervallen van de BSO in de kantine zal er per saldo echter geen toename van het aantal aanwezige personen plaatsvinden. Een verantwoording groepsrisico is daarom achterwege gelaten.

Conclusie

Na het uitvoeren van de beoogde ontwikkeling kan worden voldaan aan de uitgangspunten en de normering voor externe veiligheid, dit aspect staat de uitvoering van het plan niet in weg.

  1. 1. Dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het gehele jaar.
  2. 2. De oriëntatiewaarde voor het GR bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
  3. 3. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in woningen (op enkele uitzonderingen na), gebouwen waar kwetsbare groepen mensen verblijven en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn. Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  4. 4. Gasunie, DET 2007.M.0661, datum 21 september 2007.

4.6 Bedrijven En Milieuhinder

Beleid en normstelling

Ten aanzien van ontwikkelingen in het plan dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder door omliggende bedrijven. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van milieugevoelige functies sprake is van een aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) waarin richtafstanden zijn opgenomen ten opzichte van een rustige woonwijk. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Indien bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies reeds naast elkaar voorkomen of indien er reeds sprake is van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld in de buurt van drukke wegen, kan het gebiedstype 'gemengd gebied' worden gehanteerd. In dat geval kunnen kortere richtafstanden worden gehanteerd ten opzichte van gebied. Uit jurisprudentie volgt dat de afstandsstappen uit de publicatie bedrijven en milieuzonering in dat geval met één afstandsstap kunnen worden teruggebracht.

Onderzoek

In het plan is sprake van een sportcomplex met bijbehorende sportkantine dat reeds via een vrijstelling ex artikel 19 WRO (oud) mogelijk is gemaakt. Het plan maakt geen ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Ten oosten van het plangebied is het bestaande bedrijventerrein Grote Polder gelegen waar op grond van de algemene toelaatbaarheid in het vigerende plan bedrijvigheid tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten mogelijk is. Voor deze bedrijven geldt een richtafstand van 300 m tot een rustige woonwijk. Ondanks dat het sportcomplex met het bijbehorende clubgebouw niet wordt aangemerkt als milieugevoelige bestemming, is wel beoordeeld of er sprake is van een voldoende leef- en verblijfsklimaat. Gelet op de afstand tot de sportvelden, die circa 100 m bedraagt, en de gemiddelde verblijfstijd van bezoekers van het sportcomplex, zal er in de beoogde situatie geen sprake zijn van onaanvaardbare milieuhinder. Het sportcomplex vormt tevens geen belemmering voor de bedrijfsvoering van huidige en toekomstige bedrijven op het bedrijventerrein.

Het sportcomplex zelf vormt een milieubelastende activiteit voor de aanwezige woningen in de omgeving van het plangebied. Voor veldsportcomplexen met kunstverlichting is en richtafstand van 50 m ten opzichte van een rustige woonwijk van toepassing (categorie 3.1). Aangezien de afstand tot de meest nabijgelegen woning ruim meer dan 50 m bedraagt, zal er geen sprake zijn van milieuhinder ter plaatse van de woningen.

Lichtonderzoek

Vanwege de aanwezigheid van een kunstlichtinstallatie bij de drie sportvelden van het sportcomplex, is in het kader van de artikel 19 vrijstellingsprocedure voor het sportcomplex een lichtonderzoek uitgevoerd5. De resultaten van dat onderzoek zijn met name relevant voor de geplande ontwikkelingen in het overige deel van het gebied Meerburgpolder. Deze ontwikkelingen maken geen deel uit van het voorliggende plan. Aangezien nog niet bekend is waar de toekomstige woningbouwontwikkeling plaatsvindt, kan niet nader worden ingegaan op de mogelijke effecten van lichtingsinstallaties op toekomstige woningen. Wel wordt vastgesteld dat ter plaatse van de bestaande meest nabij gelegen woningen aan de Vleugelnootlaan, mede gelet op de ruimte afstand tot de sportvelden, sprake is van een aanvaardbare situatie.

Het plan maakt de ontwikkeling van een jongerenontmoetingsplek (JOP) mogelijk. Het betreft een specifieke inrichting van de openbare ruimte gericht op jongeren. Het terrein zal in zijn geheel worden ingericht waarbij een groene inpassing is beoogd. De inrichting bestaat onder andere uit een overkapping en een verhard speelveld. De locatie is niet aan te merken als een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Op de locatie zijn geen geluidsnormen van toepassing. De afstand tot de meest nabij gelegen bebouwing bedraagt circa 40 m. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk die van toepassing is op vergelijkbare activiteiten zoals buurt- en clubhuizen (categorie 2).

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Ter plaatse van het sportcomplex zal sprake zijn van aan aanvaardbaar leef- en verblijfsklimaat. Gelet op de afstand tussen de JOP en omliggende woonbebouwing levert deze ontwikkeling geen onaanvaardbare hinder op.

  1. 5. Oostendorp Nederland B.V., lichtonderzoek Verde Vista te Zoeterwoude, L2501xx.npoot, 25-01-2008.

4.7 Bodem

Normstelling en beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

De provincie Zuid-Holland hanteert bij de beoordeling van bestemmingsplannen de richtlijn dat voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, wordt verricht op alle bestemmingen waar een herinrichting wordt voorzien. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Uit informatie van de milieudienst die is opgevraagd en uit het bodemonderzoek dat in het verleden door Oranjewoud is uitgevoerd komt naar voren dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van mogelijke bodemverontreinigingen6. Er zijn geen locaties bekend waar in het verleden ondergrondse tanks aanwezig waren. De locatie is geschikt voor de beoogde nieuwe functies.

Op basis van het bestand met historisch potentieel bodemverontreinigende activiteiten van de milieudienst zijn vier locaties met slootdempingen bekend. De bodem ter plaatse van deze dempingen is verdacht (mogelijk ernstig verontreinigd) vanwege het toegepaste dempingmateriaal. Bij de herinrichting van het gebied dient op de betreffende locaties nader onderzoek te worden verricht.

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Uit het verkennend bodemonderzoek volgt dat er geen sprake is van mogelijke bodemverontreinigingen. Er dient enkel rekening te worden gehouden met een viertal slootdempingen. Op deze 4 locaties dient voorafgaand aan de werkzaamheden in of op de bodem nader onderzoek te worden uitgevoerd.

  1. 6. Oranjewoud, verkennend bodemonderzoek Meerburg, 149485, 2004.

4.8 Kabels En Leidingen

Beleid en normstelling

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen. Er zijn geen hoogspanningslijnen of straalpaden in de omgeving van het plan. In het plangebied is een locatie opgenomen voor de ontwikkeling van een UMTS-mast. Op dergelijke masten is het overheidsbeleid voor zendmasten van toepassing dat is vastgelegd in de nota Nationaal Antennebeleid (2000). Daarin zijn regels opgenomen voor plaatsing van nieuwe antennes die tevens zijn vastgelegd in een convenant met de operators in Nederland. In dit convenant is ook aandacht besteed aan milieu en gezondheid. Mobiele telecommunicatie maakt gebruik van radiofrequente elektromagnetische velden. Op grond van het convenant dienen operators bij plaatsing van antenne-installaties ervoor te zorgen dat de internationaal aanbevolen blootstellingslimieten op vrij toegankelijke plaatsen en aan de buitenkant van woningen niet worden overschreden7.

Onderzoek en conclusie

De UMTS-mast bevindt zich op circa 200 m ten opzichte van de dichtstbijzijnde woonbebouwing en op circa 20 m van de kantine. Aangezien de referentiewaarde voor de blootstellinglimiet op een afstand van 3 m nergens wordt overschreden zal er geen sprake zijn van gezondheidseffecten. Er is sprake van een goede ruimtelijke situatie waarbij het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

  1. 7. Deze blootstellingslimieten komen overeen met ICNIRP normen die door de EU lidstaten worden gehanteerd.

4.9 Duurzaam Bouwen

Beleid en normstelling

De gemeente Zoeterwoude hanteert bij nieuwbouwprojecten het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) dat het beleid voor duurzame stedenbouw bevat van de gemeente Zoeterwoude. Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Naast ambities op het gebied van milieu en energie hebben ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid.

De gemeente Zoeterwoude hanteert als bij bouwprojecten tevens de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als meetlat voor duurzaam bouwen. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden.

Onderzoek en conclusie

Voor het Sportcomplex Meerburg geldt de ambitietabel Duurzame Stedenbouw Meerburg met uitzondering van de duurzaamheidsthema's 'sociale cohesie', 'kwaliteit van de gebouwen' (indien gebouwen, clubhuizen en dergelijke < 3.000 m² brutovloeroppervlakte (bvo)), 'woonmilieudifferentiatie', 'functiemening in de wijk' en 'economische vitaliteit'. Bij de realisering van bouwprojecten in het plangebied dient rekening te worden gehouden met het beleid ten aanzien van duurzaam bouwen van de gemeente Zoeterwoude.

4.10 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen wat ecologie betreft moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 2.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000.

Indien de verlichting van de sportvelden toeneemt (lichtverstoring), zullen aanvullende maatregelen worden genomen. Bij lichtverstoring is dan tevens een vergunning vereist van de Natuurbeschermingswet 1998 (naar lichtverstoring heeft reeds onderzoek plaatsgevonden), aangezien de Meerburgerwatering als een onderdeel van de migratieroute fungeert voor een soort (Meervleermuis) die kwalificeert voor de Natura 2000-gebieden 'Meijendel en Berkheide' en 'Nieuwkoopse plassen en De Haeck'.

De planlocatie maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar is wel op 80 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone 'Elfenbaan'. Gezien de tus-senliggende buffers (spoorlijn, wegen en water) en de kleinschaligheid van het plan, is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied op de ecologische verbindingszone 'Elfenbaan'.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van be-schermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Gezien het gedateerde vleermuizenonderzoek (2006) is het advies om opnieuw onderzoek uit te voeren naar het exacte gebiedsgebruik (de opgaande begroeiing) van vleermuizen op dit moment, zeker gezien het intensieve gebiedsgebruik van vleermuizen in het verleden.

Mogelijk zijn zwaar beschermde rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden), vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.


Lichtverstoring

Beperking van de verlichting op de voetbalvelden (speciale armaturen) en het aanbrengen van lichtwerende begroeiingen leidt tot minimalisatie van de lichtingverstoring door de sportveldverlichting. Langs de Meerburgerwatering, waarlangs de vleermuizen migreren, zal de verlichting niet toenemen. Gedurende de werkzaamheden worden de effecten van de verlichting gemonitord, met name van de sportvelden. Indien de verlichting toeneemt, zullen aanvullende maatregelen worden genomen. Als gevolg van deze maatregelen zal geen verstoring optreden van de vleermuizen die gebruikmaken van de Meerburgerwatering en is geen ontheffing inzake Ffw nodig. In 2006 werden hier meervleermuis, de watervleermuis en de laatvlieger aangetroffen.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

Wet op de archeologische monumentenzorg/ Verdrag van Malta

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en Provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedere, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.


Onderzoek en conclusie

Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Zuid-Holland blijkt dat de kans op archeologische sporen binnen het plangebied redelijk tot groot is. In het kader van het ruimtelijk besluit voor het sportcomplex is voor het plangebied archeologisch onderzoek verricht door RAAP Archeologisch Adviesbureau8. Aanbevolen wordt om bodemingrepen onder archeologische begeleiding te laten plaatsvinden.

In het bestemmingsplan wordt hiertoe een beschermingsregime opgenomen.

Voor het hele plangebied geldt dat eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld de planuitvoering vallen onder de meldingsplicht zoals vastgelegd in artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Wanneer aan bovenstaande wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

  1. 8. RAAP, Archeologisch Adviesbureau, Roomburg project 24, juli 2004 nr. 965. Tevens is aanvullend onderzoek uitgevoerd: RAAP, Plangebied Verbreding Meerburgerwetering ter hoogte van het voormalige kasteel Meerburg, oktober 2006.

4.12 Conclusie

Uit bovenstaande paragrafen wordt duidelijk dat de sectorale aspecten waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst, de komst van de beoogde ontwikkelingen niet in de weg staan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan betreft hoofdzakelijk de consolidatie van de inrichting van het sportcomplex Meerburg. In aparte procedures is de komst van het clubhuis, de tribune en bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Met de regeling van deze zaken in dit bestemmingsplan ontstaat een overzichtelijk geheel aan geldende regels. Daarbij voorziet dit plan in 2 nieuwe ontwikkelingen, namelijk de komst van een UMTS-mast en een jongerenontmoetingsplek.

5.2 Algemeen

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Leeswijzer plankaart

Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Water bestaan uit een bestemmingsvlak. De bestemmingen Sport en Groen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak én een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de plankaart doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de plankaart is een onderscheid gemaakt tussen 3 verschillende aanduidingen. De aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen. Op de plankaart is sprake van maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de maximale bouwhoogte en maximaal te bebouwen oppervlak. De tweede groep aanduidingen betreft de functieaanduidingen. Hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan. De in dit plan gebruikte functieaanduiding betreft 'jongerenontmoetingsplek'.

Op de plankaart is daarnaast één bouwaanduiding opgenomen. Bouwaanduidingen hebben in het algemeen betrekking op de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. De in het plangebied voorkomende bouwaanduiding is 'antennemast'.

5.3 Planregels

De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • inleidende regels;
  • bestemmingsregels;
  • algemene regels;
  • overgangs- en slotregel.

5.3.1 Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

5.3.2 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

Groen (artikel 3)

De bestemming Groen is aan die gronden gegeven waarop het gewenst is dat deze een groene uitstraling aan het gebied geven. Naast groenvoorzieningen kan hier ook water en speelvoorzieningen worden gerealiseerd. Bovendien kunnen deze gronden worden benut voor de aanleg van voet- en fietspaden. Verder is in een deel van het groen een jongerenontmoetingsplek mogelijk gemaakt. Door middel van de aanduiding 'jongerenontmoetingsplek' wordt op de plankaart duidelijk waar een voorziening voor het samenkomen van jongeren wordt gesitueerd. Binnen de jongerenontmoetingsplek (JOP) kan een bouwwerk tot ten hoogste 40 m² worden opgericht. Binnen de JOP zullen tevens de voorzieningen kunnen worden gerealiseerd die bij een dergelijke plek behoren, zoals bijvoorbeeld zitplaatsen en kleinschalige sportvoorzieningen.

Sport (artikel 4)

De percelen waar de sportactiviteiten zullen plaatsvinden, zijn bestemd tot Sport. Hier kunnen naast sportvelden, een clubgebouw en een tribune worden opgericht. Voor deze gebouwen geldt dat ze binnen het bouwvlak worden gebouwd. Hierbij geldt bovendien dat niet het gehele bouwvlak mag worden benut. Voorzieningen als dug-outs mogen buiten de bouwvlakken worden gebouwd. Hieraan is een maximumoppervlak gebonden.

Voor de UMTS-mast is een apart bouwvlak opgenomen binnen de bestemming Sport. Deze kan tot een hoogte van 44 m worden opgericht.

Verkeer (artikel 5)

Ten westen van de sportvelden tegen de gemeentegrens is een busbaan gelegen. Deze busbaan wordt over de breedte van het plangebied meegenomen in dit bestemmingsplan. Gelet op de functie van een busbaan is aan deze gronden de bestemming Verkeer toegekend. Naast de bus kan overigens ook door ander verkeer, zoals bijvoorbeeld voet- en fietsgangers, gebruik worden gemaakt van deze gronden.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 6)

Het parkeerterrein behorend bij de sportvelden en de ontsluiting van het sportcomplex in noordoostelijke richting hebben een verkeersfunctie en hebben zodoende de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied gekregen. Op deze gronden mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 3 m worden opgericht. Voor straatverlichting geldt deze hoogtebeperking niet.

Water (artikel 7)

Rondom het plangebied is water gelegen. Deze plandelen zijn bestemd tot Water. Het water kan worden gebruikt voor verkeer en voor de waterhuishouding. Ook hier geldt dat enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 3 m kunnen worden gebouwd. Tevens kunnen bruggen en kleinschalige groenvoorzieningen binnen deze bestemming tot stand worden gebracht.

Waarde - Archeologie (artikel 8)

Voor het plangebied is verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Conclusie van dit onderzoek is dat planingrepen onder archeologische begeleiding dienen te worden uitgevoerd. Hiertoe is de dubbelbestemming Waarde- Archeologie opgenomen.

5.3.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Antidubbeltelbepaling (artikel 8)

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels (artikel 9)

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (artikel 10)

De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.

Algemene ontheffingsregels (artikel 11)

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen ontheffing kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om vrijstelling te verlenen ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Ontheffing is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 12)

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd. De wijzigingsregel in dit plan betreft de overschrijding van de bestemmingsgrenzen.

Werking wettelijke regelingen (artikel 13)

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan door de raad. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangsregels (artikel 14) en de slotregel aan de orde (artikel 15).

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

In casu is voor het overgrote deel sprake van een consoliderend plan. De ontwikkeling van het sportcomplex is middels eerdere ruimtelijke besluiten mogelijk gemaakt. De financiële uitvoerbaarheid hiervan is zodoende reeds in deze besluiten inzichtelijk gemaakt. De nieuwe ontwikkeling in dit plan betreft de plaatsing van een UMTS-mast. De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de initiatiefnemer om het kostenverhaal te verzekeren. Met betrekking tot de JOP is sprake van een ontwikkeling die door de gemeente zelf zal worden uitgevoerd. Deze is meegenomen in de grondexploitatie van Verde Vista Meerburg.

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

De regelingen met betrekking tot inspraak zoals vastgelegd in de gemeentelijke inspraakverordening, zijn gevolgd. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 24 december 2009 tot en met 3 februari 2010 ter visie gelegen. Binnen deze periode zijn geen inspraakreacties ontvangen.

6.3 Overleg Ex 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro aan de volgende instanties toegezonden:

  • gemeente Zoetermeer;
  • gemeente Rijnwoude;
  • gemeente Leiden;
  • gemeente Leiderdorp;
  • gemeente Leidschendam-Voorburg;
  • samenwerkingsorgaan Holland Rijnland;
  • Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • regionale Brandweer Hollands Midden;
  • Rijkswaterstaat Zuid-Holland;
  • Ministerie van Defensie;
  • Ministerie van Economische Zaken;
  • Ministerie LNV;
  • VROM-Inspectie Regio Zuid-West;
  • Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
  • Duinwaterbedrijf Zuid-Holland;
  • ProRail Infraprojecten;
  • Oasen;
  • KPN, Wholesale & Operations.

Van gemeente Leiden, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, VROM-Inspectie Regio Zuid-West, ProRail en Oasen is een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ontvangen.

Gemeente Leiden, ProRail en Oasen hebben in hun reactie te kennen gegeven geen inhoudelijke opmerkingen op het plan te hebben.

De inhoudelijke overlegreacties van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, het Hoogheemraadschap van Rijnland en de VROM-Inspectie Regio Zuid-West worden in het navolgende kort samengevat en van commentaar voorzien.

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

Samenvatting

In de toelichting wordt geconstateerd dat op bepaalde locaties sprake is van archeologische vindplaatsen. In de regeling is echter geen archeologische bescherming opgenomen.

Reactie

Dit wordt aangepast.

Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting

het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt in de toelichting niet volledig beschreven.

Reactie

Dit wordt aangevuld.

Samenvatting

Rijnland voorziet de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs de Meerburgerwatering, waarbij mogelijk ruimte wordt geclaimd. verzocht wordt dit in de toelichting en regels op te nemen.

Reactie

Dit wordt in de toelichting opgenomen. Binnen de bestemming Sport zijn natuurvriendelijke oevers reeds specifiek benoemd. Binnen de bestemming Groen zijn natuurvriendelijke oevers zonder meer mogelijk.

Samenvatting

In de waterparagraaf wordt niet ingegaan op de afvoer van afvalwater.

Reactie

Dit onderwerp is wel degelijk in de waterparagraaf behandeld onder de noemer "Afvalwater en riolering".

VROM-Inspectie Regio Zuid-West

Samenvatting

per 1 januari is het Besluit tot wijziging van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gelet op de voorgenomen invoering van het Basisnet van kracht. Verzocht wordt dit op te nemen in de milieuparagraaf.

Reactie

De milieuparagraaf wordt hiermee aangevuld.

Bijlage 1 Achterliggende Stukken

Bijlage 1 Achterliggende stukken

Bijlage 2 Ecologie

Ecologie

In deze bijlage is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het sportcomplex Meerburgerpolder wordt aan de oost- en westzijde omsloten door de Meerburgerwatering en een kleinere watergang. Aan de zuid- en noordzijde door de spoorlijn Leiden-Alphen aan de Rijn en een fietspad. In de huidige situatie is het sportcomplex het enige reeds uitgevoerde onderdeel van het Stedenbouwkundig Masterplan voor Verde Vista Meerburg.

Beoogde ontwikkelingen

Het plan betreft de verplaatsing van de sportvelden die voorheen elders in de Meerburgerpolder waren gesitueerd. Het complex is nog niet geheel afgerond. Het clubgebouw, centraal in het complex, moet nog worden gerealiseerd. Dit geldt ook voor de jongerenontmoetingsplek tussen de parkeerplaats en de Meerburgerwatering en een UMTS-mast aan de oostrand van het terrein.

Toetsingskader

Beleid

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Ministerie van LNV). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van LNV de volgende interpretatie van de verbodsbepalingen uit artikel 11 Ffw:

Deze bepalingen beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reigers, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium behoeft te worden gespaard bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluw) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

De planlocatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De planlocatie maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar is wel op 80 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone 'Elfenbaan'.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, de Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen, en www.waarnemingen.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Tevens is in het kader van de Ffw ecologisch onderzoek (VZZ, 2004) gedaan naar beschermde soorten in de Meerburgerpolder. Er is vervolgens nader onderzoek (Royal Haskoning, 2006) verricht naar verstoring van de meervleermuizen door licht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0638.BP00005-VAS1_0005.png"

Figuur B2.1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de Ecologische Hoofdstructuur (groene omlijning)

Planten

Volgens het Natuurloket zijn er twee licht en twee zwaar beschermde soorten aangetroffen binnen de kilometerhokken waarvan de planlocatie deel uitmaakt. Nabij de planlocatie komen licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem voor in en nabij de watergangen. Gezien de aanwezig biotopen op de planlocatie en het intensieve beheer zijn hier geen beschermde soorten te verwachten.

Vogels

Het Natuurloket geeft aan dat broedvogels slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Op de planlocatie zijn incidenteel foeragerende algemene vogels te verwachten. De opgaande begroeiing in de nabije omgeving kan het biotoop vormen van in Nederland (zeer) algemeen voorkomende vogelsoorten als ekster, houtduif, Turkse tortel, merel, heggemus, winterkoning, roodborst, koolmees en pimpelmees. De watergangen herbergen naar verwachting soorten als knobbelzwaan, meerkoet en wilde eend.

Zoogdieren

Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken.

In het plangebied zijn naar verwachting alleen algemene soorten als egel, mol en veldmuis aanwezig.

De Meerburgerwatering dient als essentiële trekroute voor meervleermuizen. Ook watervleermuizen maken gebruik van het gebied als trekroute (Royal Haskoning, 2006). De ruige dwergvleermuis maakt gebruik van de bomen als vaste verblijfplaats die nabij het plangebied staan (VZZ, 2004).

Mogelijk hebben andere soorten ook vaste verblijfplaatsen binnen het plangebied. Vaste verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis) zijn niet te verwachten gezien het ontbreken van gebouwen.

Amfibieën

Het Natuurloket geeft aan dat amfibieën slecht onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. De verwachting is dat algemene amfibieën als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad voorkomen in het plangebied. Mogelijk maken genoemde soorten gebruik van het plangebied als schuilgelegenheid, winterverblijfplaats en voortplantingsplaats (watergangen). In de nabije omgeving is een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad waargenomen (RAVON, 2009). Het is echter niet onwaarschijnlijk dat een zwaar beschermde soort als de rugstreeppad voorkomt in de watergangen (voortplantingsplaats) die deel uitmaken van het plangebied. De watergangen zullen niet worden aangetast. Bij graafwerkzaamheden kan de rugstreeppad ook aangetrokken worden en het plangebied betreden en dit als winterverblijfplaats gaan gebruiken.

Overige soorten

Overige soorten

Volgens het Natuurloket zijn overige soorten slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; de planlocatie voldoet hier niet aan.

In tabel B.2.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B.2.1: Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Vrijstellingsregeling Ontheffings- regeling Ffw
Tabel 1 tabel 2 tabel 3 vogels
Bijlage 1 AMvB Bijlage IV HR Cat. 1 t/m 4 Cat. 5
dotterbloem en zwanenbloem

egel, mol, bosspitsmuis, huisspitsmuis veldmuis en bosmuis

kleine watersalamander, groene en bruine kikker en gewone pad
alle vleermuizen
en rugstreeppad (bij graafwerk- zaamheden
ekster, koolmees, pimpelmees en spechten

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

De locatie vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000.

Indien de verlichting van de sportvelden toeneemt (lichtverstoring), zullen aanvullende maatregelen worden genomen. Bij lichtverstoring is dan tevens een vergunning vereist van de Natuurbeschermingswet 1998 (naar lichtverstoring heeft reeds onderzoek plaatsgevonden), aangezien de Meerburgerwatering als een onderdeel van de migratieroute fungeert voor een soort (Meervleermuis) die kwalificeert voor de Natura 2000-gebieden 'Meijendel en Berkheide' en 'Nieuwkoopse plassen en De Haeck'.

De planlocatie maakt geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, maar is wel op 80 m afstand gelegen van de ecologische verbindingszone 'Elfenbaan'. Gezien de tussenliggende buffers (spoorlijn, wegen en water) en de kleinschaligheid van het plan, is de verwachting dat er geen negatieve effecten uitgaan van het plangebied op de ecologische verbindingszone 'Elfenbaan'.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.

Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.

Gezien het gedateerde vleermuizenonderzoek (2006) is het advies om opnieuw onderzoek uit te voeren naar het exacte gebiedsgebruik (de opgaande begroeiing) van vleermuizen op dit moment, zeker gezien het intensieve gebiedsgebruik van vleermuizen in het verleden.

Mogelijk zijn zwaar beschermde rugstreeppad (bij grondwerkzaamheden), vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.

Vogels uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Lichtverstoring

Beperking van de verlichting op de voetbalvelden (speciale armaturen) en het aanbrengen van lichtwerende begroeiingen leidt tot minimalisatie van de lichtingverstoring door de sportveldverlichting. Langs de Meerburgerwatering, waarlangs de vleermuizen migreren, zal de verlichting niet toenemen. Gedurende de werkzaamheden worden de effecten van de verlichting gemonitord, met name van de sportvelden. Indien de verlichting toeneemt, zullen aanvullende maatregelen worden genomen. Als gevolg van deze maatregelen zal geen verstoring optreden van de vleermuizen die gebruikmaken van de Meerburgerwatering en is geen ontheffing inzake de Ffw nodig. In 2006 werden hier meervleermuis, de watervleermuis en de laatvlieger aangetroffen.