Bunkerstations
Bestemmingsplan - Gemeente Zwijndrecht
Vastgesteld op 13-12-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bunkerstations van de gemeente Zwijndrecht.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0642.MP09bunkerstations-3001 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een bouwwerk die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het bouwwerk.
1.6 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.7 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.8 bunkerstation
een bedrijf met als hoofdactiviteit de levering van brandstof en scheepvaartbenodigdheden, inclusief op het bunkerstation gerealiseerde bebouwing als bedrijfswoningen, scheepswinkels en ruimten ten behoeve van de administratie van het eigen bunkerstation.
1.9 geluidszone - industrie
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.10 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Water
2.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeer te water;
- b. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bunkerstation': mede voor een bunkerstation;
- d. ter plaatse van de aanduiding kantoor (k): mede voor een kantoor.
2.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de maximale hoogte en lengte van bunkerstations bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'dwarsdoorsnede' niet meer dan de in bij de regels behorende Bijlage 1aangegeven maatvoering;
- b. het aantal bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfs- en dienstwoningen' aangegeven aantal.
2.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding kantoor (k) is een kantoor met een maximaal oppervlak van 320 m² toegestaan.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 3 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 4 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 5 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 6 Overgangsrecht
6.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 7 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Bunkerstations'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Bij besluit van 16 september 2008 is door de Raad besloten om 2 reeds aanwezige bunkerstations, namelijk de bunkerstations Bunkerrama en Fiwado, planologisch in te passen. Dit bestemmingsplan geeft uitvoering aan deze keuze en voorziet in een passende planologische regeling.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden, beide gelegen aan de zuidoostzijde van Zwijndrecht. Binnen de deelgebieden zijn twee bestaande bunkerstations in de rivier de Oude Maas gesitueerd. De Oude Maas is een druk bevaren scheepvaartroute. De bunkerstations liggen langs de Maasboulevard. De (woon)bebouwing op deze kade heeft een tamelijk stedelijk karakter. Het beeld langs de rivier wordt met name gedicteerd door het zicht op de historische binnenstad van Dordrecht en de dominant aanwezige (spoor)bruggen.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
In het bestemmingsplan Westkeetshaven zijn de gronden bestemd als Water met een aanduiding 'Zone aanlegplaatsen bunkerschepen en sleepdienst'.
Ingevolge artikel 7, lid 1, sub d van het bestemmingsplan Westkeetshaven zijn de gronden binnen de op de bestemmingskaart aangegeven aanduiding 'Zone aanlegplaatsen bunkerschepen en sleepdienst' bestemd voor vaste aanlegplaatsen voor op het moment van in ontwerp ter visie leggen van het plan binnen het plangebied bestaande bunkerschepen en sleepdienst, alsmede voor voorzieningen ten behoeve van een waterbussysteem.
Ingevolge artikel 7, lid 2, aanhef mag generlei bebouwing worden opgericht met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die passen bij de bestemming en onder de navolgende voorwaarden:
- a. de bovenzijde van de kademuur wordt bepaald op 3,2 m+ NAP;
- b. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder steigers ten behoeve van de bunkerschepen, mag niet meer bedragen dan 4,5 m boven de bovenzijde van de kademuur.
Bunkerrama
Het bunkerstation Bunkerrama was in haar huidige omvang reeds aangemeerd op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Westkeetshaven. Op 6 november 1998 is door Rijkswaterstaat ontheffing verleend voor het ligplaatsnemen en bunkeren.
Fiwado
Ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan Westkeetshaven was een bunkerstation aanwezig. Begin oktober 2002 is dit bunkerstation vervangen door een nieuw en groter bunkerstation van 95 m lang en 14,60 m breed (inclusief een fender aan de rivierzijde). Op 3 september 2002 is door Rijkswaterstaat een ontheffing verleend voor het ligplaatsnemen en bunkeren.
Het gebruik is in het vigerende bestemmingsplan voor beide bunkerstations positief bestemd. Alle betrokken instanties gingen uit van de veronderstelling dat geen bouwvergunning benodigd was. Derhalve is er in het bestemmingsplan geen bouwregeling opgenomen ten behoeve van het bouwen/aanleggen van bunkerstations. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2001 (LJN AE2659, 200004512/1) zet de Afdeling een lijn uit, waarbij een ruime uitleg wordt gegeven aan het begrip bouwwerk. Conform deze ruime uitleg dienen de bunkerstations te worden aangemerkt als bouwwerken.
1.4 Planvorm
Dit bestemmingsplan heeft in beginsel een consoliderend karakter. Naar aanleiding van bovengenoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 oktober 2001 worden de bunkerstations aangemerkt als bouwwerken. Aangezien in het vigerende plan de bunkerstations ten onrechte niet zijn aangemerkt als bouwwerk, is voor de bunkerstations enkel het gebruik geregeld. Aangezien er geen passende bouwregeling is opgenomen, moeten de bunkerstations fysiek gezien geacht worden in strijd te zijn met het vigerende bestemmingsplan. Het huidige plan voorziet in passende bouwregels. Het plan voorziet in zoverre in het behoud van de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
1.5 Planproces
Het conceptontwerpbestemmingsplan is in het kader van overleg ex artikel 3.1.1 Bro in december 2010 toegezonden aan de wettelijke overlegpartners. Daarnaast heeft het conceptontwerpbestemmingsplan van 16 december 2010 tot 26 januari 2011 ter inzage gelegen en kon op basis van de gemeentelijke inspraakverordening door eenieder worden gereageerd op het conceptontwerpbestemmingsplan. Daarnaast heeft op 19 januari 2011 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Een complete beschrijving van de uitkomsten van dit overleg is te zien in hoofdstuk 6 en 7.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voorafgaand aan de vaststelling de procedure doorlopen zoals door de Wro is voorgeschreven. Dit betekent dat het plan gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. De samenvatting van deze zienswijzen en de beantwoording is opgenomen in Bijlage 6.
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de gebiedsvisie, waarin een korte beschrijving van de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied is opgenomen. In Hoofdstuk 3 is een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de provincie en gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 inzicht gegeven in de relevante milieuaspecten. In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 een uiteenzetting gegeven van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Aan de hand van een ruimtelijke en functionele beschrijving wordt een visie op het plangebied gegeven.
2.2 Ruimtelijke Aspecten
De bunkerstations liggen afgemeerd in de rivier de Oude Maas, langs de Maasboulevard te Zwijndrecht. De Oude Maas maakt deel uit van nationale hoofdvaarroutes. Het is dan ook een intensief bevaren rivier. Behalve de bunkerstations worden de kades langs de Maasboulevard ook gebruikt als tijdelijke ligplaats voor schepen. Hierdoor heeft de omgeving van het plangebied een nautisch karakter. Het beeld langs de rivier wordt met name gedicteerd door het zicht op de historische binnenstad van Dordrecht en de dominant aanwezige (spoor)bruggen.
De (woon)bebouwing en de openbare ruimte van de Maasboulevard hebben een tamelijk stedelijk karakter. De bebouwing bestaat uit grondgebonden woningen met een hoogte van 4 bouwlagen, die is georiënteerd op de rivier. Op de bovenste bouwlaag zijn dakterrassen gerealiseerd. Op de hoek van de Maasboulevard en de Westpier zijn 2 appartementengebouwen van 11 bouwlagen gerealiseerd.
Bunkerstation Fiwado en Bunkerrama
Ligging bunkerstations
De bunkerstations zijn afgemeerd aan de Maasboulevard. Het bunkerstation Fiwado is globaal afgemeerd tussen de Westpier en de Schipperskade. Het ligt circa 24 m uit de kade afgemeerd, en is verbonden met een loopbrug. Het bunkerstation Bunkerrama ligt aan de noordoostelijke zijde van de Maasboulevard. Het station ligt op circa 14 m uit de kade.
De ligging van de bunkerstations is afgestemd op de randvoorwaarden die door Rijkswaterstaat zijn gesteld. Deze randvoorwaarden zijn gebaseerd op de eisen die worden gesteld ten behoeve van de nautische veiligheid. De vaarroute op de Oude Maas ligt ter plaatse van het plangebied ongeveer 50 m uit de bestaande kade.
De bunkerstations stellen eisen ten aanzien van bevoorrading, aanmeren en dergelijke. Tussen de bunkerstations en de vaarroute dient ten minste een afmeerstrook aanwezig te zijn van circa 15 m voor schepen die een lengte kunnen hebben tot 125 à 150 m. Tussen de bunkerstations en de kade dient voldoende ruimte te zijn voor de leurboten.
Afmetingen
De omvang van de bunkerstations heeft een bedrijfseconomisch en veiligheidsaspect. Bedrijfseconomisch gezien, is de omvang afgestemd op de afmeting van de schepen die komen bunkeren. Bovendien is een bepaalde opslagcapaciteit nodig om de exploitatie rendabel te maken. Door deze omvang belemmert het bunkerstation Fiwado deels het uitzicht vanuit enkele kadewoningen. In het kader van het veiligheidsaspect hangen de afmetingen samen met de constructieve eisen die gesteld worden aan de stations.
Inpassing
Zoals bij de beschrijving van het vigerende bestemmingsplan Westkeetshaven reeds werd geconcludeerd, horen bunkerstations bij de binnenvaart. De huidige locaties zijn bedrijfseconomisch optimaal gelegen. De raad heeft derhalve besloten de bunkerstations in te passen in de planvorming ter plaatse.
2.2.1 Bunkerrama
Op 6 november 1998 is ten behoeve van het bunkerstation Bunkerrama ontheffing verleend voor het ligplaatsnemen en bunkeren op de rivier de Oude Maas binnen de gemeente Zwijndrecht.
Het bunkerstation Bunkerrama omvat een opslagponton voorzien van een opslagtank, een dekhuis, een bedrijfswoning en een winkel/administratieve ruimte.
Een dwarsdoorsnede van het bunkerstation is opgenomen in Bijlage 1.
2.2.2 Fiwado
Op 3 september 2002 is ten behoeve van het bunkerstation Fiwado ontheffing verleend voor het ligplaatsnemen en bunkeren op de rivier de Oude Maas binnen de gemeente Zwijndrecht. Tevens is ontheffing verleend voor het ligplaatsnemen van 3 bunkerboten onder aanwijzing van een ligplaatsbreedte.
Het bunkerstation Fiwado omvat opslagtanks, magazijnen, winkelruimte, kantoorruimtes en 2 bedrijfswoningen. De huidige kantoorfunctie omvat ongeveer 320 m2.
Een dwarsdoorsnede van het bunkerstation is opgenomen in Bijlage 1.
2.3 Functionele Aspecten
De bunkerstations hebben milieuvergunning voor de verkoop van brandstoffen en andere artikelen (primair) ten behoeve van de binnenscheepvaart. Voor de bevoorrading en de afvoer van, onder andere, afgewerkte olie dient rekening gehouden te worden met de bereikbaarheid voor vrachtverkeer. Daarnaast komen op de beide bunkerstations enkele andere functies voor, met name om de hoofdfunctie te ondersteunen.
Bedrijfswoningen
Op zowel het bunkerstation Bunkerrama als het bunkerstation Fiwado zijn bedrijfswoningen gerealiseerd. In verband met de veiligheid is permanent toezicht verplicht. Vanuit het oogpunt van de veiligheid dient de bestemmingsregeling te voorzien in de mogelijkheid om bedrijfswoningen te realiseren op het bunkerstation. In de regeling zal worden aangesloten bij de reeds aanwezige bedrijfswoningen, te weten 1 op het bunkerstation Bunkerrama en 2 op het bunkerstation Fiwado.
Winkels
Bunkerstations zijn voorzieningen voor levering van brandstof en scheepvaartbenodigdheden. Op beide bunkerstations is een winkel aanwezig die (primair) voorziet in artikelen ten behoeve van de scheepvaart. Deze voorziening is passend op een bunkerstation en past binnen het beleid.
Administratieve ondersteuning en kantoor
Op beide bunkerstations zijn ruimtes ingericht voor de administratieve ondersteuning van het station. Deze functie acht de gemeente passend bij een bunkerstation vanwege de verknochtheid met de primaire functie van het station. Op het bunkerstation Fiwado is naast de ondersteunende administratieve functies tevens ruimte in gebruik voor een kantoor. Gelet op de belangen van de bewoners van de kadewoningen acht de gemeente het wenselijk om het gebruiksoppervlak van de kantoorfunctie te beperken tot de feitelijk aanwezige kantoorfunctie.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beknopt samengevat.
3.2 Rijksbeleid
Nota Ruimte
Op 23 april 2004 is de Nota Ruimte, het derde deel van de PKB Nationaal Ruimtelijk Beleid ofwel de regeringsbeslissing, vastgesteld. Hierin is het nationaal ruimtelijk beleid voor de periode 2004 tot 2020 met een doorkijk naar 2030 op hoofdlijnen vastgelegd, dat voorheen in de afzonderlijke nota's - Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, het Tweede Structuurschema Groene Ruimte (SGR2) en het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan (NVVP) - was opgenomen. De nota bevat geen concrete beleidsbeslissingen, maar stelt een aantal beleidsdoelen als leidraad voor de ontwikkelingen in de komende periode. Hoofddoel is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Specifiek richt het rijksbeleid zich op:
- versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; met name door voldoende ruimte te reserveren voor de ontwikkeling van bedrijven in (groot)stedelijk gebied;
- krachtige steden en een vitaal platteland; investeren in leefbaarheid en veiligheid;
- borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke (natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische) waarden;
- borging van de veiligheid; aandacht voor de waterproblematiek en externe veiligheidsaspecten.
Het beleid met betrekking tot de basiskwaliteit van steden, dorpen en bereikbaarheid kent vier pijlers:
- bundeling van verstedelijking en economische activiteiten;
- bundeling van infrastructuur;
- aansluiting van Nederland op de internationale netwerken van luchtvaart en zeevaart;
- borging van milieukwaliteit en externe veiligheid.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het Rijk uit van de bundelingsstrategie. Er wordt optimaal gebruikgemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is en er wordt ruimte geboden aan gemeenten om te kunnen bouwen voor de eigen bevolkingsgroei. Daarbij wordt de infrastructuur optimaal benut, het groen in en om de stad in samenhang met het bebouwd gebied verder ontwikkeld en aangesloten op het watersysteem. Bundeling in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen, waardoor het draagvlak voor voorzieningen ondersteund wordt en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn.
Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid/AMvB Ruimte (2008)
Het plangebied is gelegen in het stedelijk netwerk Randstad en het economisch kerngebied Zuidvleugel. In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in de nationale belangen welke het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder wordt aangegeven welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd.
3.3 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010)
De kern van de Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2 juli 2010) is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
Het plangebied is in de structuurvisie aangeduid als Water. Om doorwerking van een aantal provinciale belangen te borgen, is een aantal beleidsuitgangspunten opgenomen in de verordening Ruimte. Deze verordening werkt door naar lagere overheden en dient dan ook verwerkt te worden in bestemmingsplannen.
Provinciale verordening Ruimte
In de provinciale verordening Ruimte (2 juli 2010) zijn regels gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Het gaat hierbij om het integraal ruimtelijk beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Bestemmingsplan Westkeetshaven
In het bestemmingsplan Westkeetshaven is als uitgangspunt genomen het nautische karakter van Zwijndrecht te behouden en versterken. Een beleidsuitgangspunt is geweest om de bestaande bunkerstations te behouden op dezelfde locatie, met eventuele geringe afwijkingen in het kader van de veiligheid. In de Structuurvisie Zwijndrecht is dit beleid voortgezet.
Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad'
In de Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad' (16 februari 2010) heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.
In de visie worden diverse opgaven omschreven waaronder het streven naar meer specialistische kennisintensieve en dienstverlenende bedrijvigheid. Daarbij is van belang dat de economische basis van Zwijndrecht versterkt wordt door zowel bestaande bedrijvigheid te koesteren, als de vestiging van nieuwe bedrijvigheid te stimuleren. In de visie worden een twintigtal structuurvisieprojecten beschreven die moeten bijdragen aan de versterking van een goed bereikbare ondernemende tuinstad.
Zwijndrechtis volgens de structuurvisie een economische knoop in een internationaal havennetwerk. De producerende bedrijvigheid concentreert zich van oudsher langs de rivier. Zwijndrecht loopt langs breed en diep vaarwater dat goede vestigingslocaties biedt aan bedrijven. De mainport Rotterdam en Antwerpen en de tussenliggende kleinere havens, waaronder Zwijndrecht, vormen een groot maritiem complex. De goede bereikbaarheid over land en water vormen ook in de toekomst belangrijke pluspunten voor de Zwijndrechtse economie en maken onderdeel uit van het DNA van Zwijndrecht. De opgave voor Zwijndrecht ligt volgens de Structuurvisie in de versterking van de economische basis. Dit betekent zowel de koestering en versterking van de bestaande bedrijvigheid als de vestiging van nieuwe bedrijvigheid.
3.5 Conclusie
In beginsel is in het bestemmingsplan Westkeetshaven de aanvaardbaarheid van de bunkerstations op de huidige locatie positief beoordeeld. Het onderhavige plan betreft een technische correctie, waarbij tevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid is getoetst op basis van actuele beleidsinzichten. Het onderhavige plan is in lijn met het beleid.
Gelet op het nautische karakter van Zwijndrecht, passen de bunkerstations qua functie goed in deze omgeving.
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Hoewel het onderhavige plan geen wijziging vormt van de beleidsmatige opvatting, is er een onderzoek uitgevoerd, als ware er sprake van een nieuwe situatie.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven op basis van een door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (hierna: OZHZ) uitgevoerd onderzoek. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
4.2 Geluid
Normstelling en beleid
Relevant in dit kader zijn wegverkeers- en railverkeerslawaai en industrielawaai op grond van de Wet geluidhinder. Naar deze aspecten is gekeken. Tevens zal in het kader van goede ruimtelijk ordening een beschouwing worden gegeven over het binnenniveau en het geluid van de passerende binnenvaartschepen
Wet geluidhinder
Geluidhinder van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrieterreinen worden getoetst aan de regels die zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder en enkele daaraan gekoppelde besluiten en regelingen. Per geluidssoort zijn in de Wet geluidhinder zogenoemde voorkeursgrenswaarden en maximale toegestane waarden vastgelegd.
Op grond van artikel 106d lid 1 van de Wgh bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) bij nieuwe woningen binnen de zone van een spoorweg 55 dB. Op grond van artikel 106d lid 2 van de Wgh, kunnen in afwijking hiervan hogere waarden worden vastgesteld. De maximale toegestane hogere waarde voor woningen bedraagt 68 dB.
Voor de rail-infrastructuur zullen geluidproductieplafonds worden vastgesteld. Deze liggen naar verwachting 1,5 dB boven de waarden voor peiljaar 2015.
De regels en normen die gelden voor wegverkeerslawaai zijn opgenomen in hoofdstuk VI “Zones langs wegen” van de Wet geluidhinder. De regels en normen uit de Wet geluidhinder gelden binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (voorkeursgrenswaarde) bij nieuwe woningen bedraagt 48 dB. De maximale toegestane hogere waarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied bedraagt 63 dB.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt voor woningbouw binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein een grenswaarde van 50 dB(A). De mogelijkheid bestaat om woningbouw te plegen tot een hogere waarde van 55 dB(A). Bij een geluidbelasting hoger dan 50 dB(A) en ten hoogste 55 dB(A) dient dan een hogere waarde besluit te worden genomen. Tevens dient aangetoond te worden dat aan het Bouwbesluit kan worden voldaan. Dit betekent dat mogelijk gevelmaatregelen moeten worden getroffen om het geluidniveau in geluidgevoelige ruimtes te verlagen tot de eisen uit het Bouwbesluit.
Omdat voor het industrieterrein GrooteLindt/DordtWest een aftrek Redelijke Sommatie is vastgesteld van 2 dB(A), moeten de toetsingskaders voor woningbouw worden bepaald met inachtname van deze aftrek.
Hogere waarden
In het kader van de Richtlijn omgevingslawaai zijn gemeenten verplicht om een actieplan omgevingslawaai op te stellen. De gemeente Zwijndrecht heeft samen met haar buurgemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Papendrecht en Sliedrecht een actieplan op laten stellen door de Milieudienst Zuid-Holland Zuid.
In het actieplan worden geluidsknelpunten beschreven, die veroorzaakt worden door wegverkeer op wegen die in eigendom en/of beheer zijn van de gemeente. Het gaat hierbij om de bestaande situatie, met als referentie 2006. In het actieplan wordt voor wegverkeerslawaai en voor industrielawaai een plandrempel gedefinieerd (voor railverkeerlawaai is Prorail hiervoor verantwoordelijk).
De plandrempel is een waarde van de geluidbelasting, waarboven de gemeente zichzelf tot doel stelt actie te ondernemen om de geluidbelasting te verlagen.
Tevens is er een hogere waarden beleid vastgesteld door de gemeente Zwijndrecht.
Onderzoek
Geluid bepaald volgens de Wet geluidhinder
Dit bestemmingsplan voorziet in een passende planologische regeling voor de bunkerstations Fiwado en Bunkerrama. Op deze bunkerstations zijn bedrijfswoningen aanwezig (2 op Fiwado, 1 op Bunkerrama). Op grond van de Wet geluidhinder is het niet duidelijk of deze woningen als reguliere gebouwen voor bewoning moeten worden beschouwd, of als woonboot. Gezien het feit dat de bunkerstations zelf als bouwwerk worden aangemerkt, is er voor gekozen de bedrijfswoningen als zijnde woning te toetsten aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De woningen ondervinden een geluidbelasting als gevolg van de spoorlijn Rotterdam – Dordrecht, het wegverkeer op de Zwijndrechtsebrug (het overige wegverkeer zoals op de Lindstedijk wordt door de bestaande bebouwing dermate afgeschermd, dat die bijdrage verwaarloosbaar is) en geluid van het industrieterrein GrooteLindt/DordtWest.
Railverkeerslawaai
De onderzoekslocatie bevindt zich binnen de geluidzone van een druk spoortraject, spoorlijn Rotterdam – Dordrecht (traject 613). Uit het onderzoek dat is uitgevoerd door de OZHZ blijkt dat de geluidsbelasting op de gevels van de bedrijfswoningen onder de voorkeursgrenswaarde (55 dB) is gelegen. Alleen op een aantal dove gevels is sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenwaarde. De geluidbelasting op dove gevels hoeft niet te worden getoetst aan de normen uit de Wgh.
Verkeerslawaai
Met behulp van de RVMK is onderzocht of er knelpuntsituaties op het gebied van geluid ontstaan als gevolg van verkeer. De wegen met een relevante bijdrage zijn de A16 en Brugweg. Uit de resultaten blijkt dat geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Industrielawaai
De onderzoekslocatie van de bunkerstations en de bijbehorende bedrijfswoningen bevindt zich binnen de geluidzone van het gezoneerd industrieterrein “Groote Lindt Dordt-West”. Voor het industrieterrein is op grond van artikel 163 van de Wet geluidhinder een zonebeheerplan vastgesteld. Dit zonebeheerplan regelt de verdeling van de geluidruimte bij de toekomstige revitalisering van het industrieterrein. De revitalisering omvat onder andere de uitbreiding van de zone om gewenste ontwikkelingen in het havengebied mogelijk te maken. Deze ontwikkelingen zijn in het zonebeheerplan aangeduid als “fase 2”.
Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van het industrielawaai van industrieterrein GrooteLindt/DordtWest ten hoogste 50 dB(A) bedraagt. De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden. De berekeningen zijn uitgevoerd met poldercontouren. Hierdoor wordt de geluidbelasting na de eerstelijns bebouwing overschat.
Binnenvaartschepen
Er is een indicatieve berekening uitgevoerd om de geluidbelasting vanwege het scheepvaartverkeer inzichtelijk te maken op de gevels van de bedrijfswoningen. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting maximaal 57 dB(A) bedraagt (worst case).
Geluid bunkerstations
De beide bunkerstations hebben een milieuvergunning waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen. De geluidsemissie van de bunkerstations blijft binnen deze geluidsnormen. Er zijn geen klachten of meldingen over geluidoverlast bekend.
Conclusie
Voor de bedrijfswoningen op de bunkerstations vormen industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai geen knelpunt.
Het geluid van de bunkerstations levert geen overschrijding op van de geluidsnormen op de gevels van de kadewoningen.
4.3 Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
In het kader van een bestemmingsplanprocedure is het wettelijk verplicht de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het betreffende plan in beeld te brengen. In de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (Stb. 414, 2007, hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm) is de Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht opgenomen. Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden. Omdat titel 5.2 over luchtkwaliteit gaat, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin zijn normen opgenomen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10, PM2,5), lood, koolmonoxide, benzeen, ozon, arseen, cadmium, nikkel en Benzo(a)pyreen (BaP). Het toetsingskader is beschreven in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn grenswaarden en richtwaarden opgenomen voor concentraties van stoffen in de buitenlucht. Voor grenswaarden geldt dat het voorgeschreven kwaliteitsniveau moet zijn bereikt en vervolgens in stand moet worden gehouden. Voor richtwaarden geldt dat het voorgeschreven kwaliteitsniveau zoveel mogelijk moet zijn bereikt en dat het, waar aanwezig, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Niet in betekenende Mate Bijdragen
Op basis van de Wet luchtkwaliteit zijn plannen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, vrijgesteld van toetsing (Wm; art. 5.16, lid 1 sub c). Dit betekent dus dat in overschrijdingssituaties plannen toch gerealiseerd kunnen worden indien de bijdrage van het plan 'niet in betekenende mate' is.In het kader van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit betekent dat voor zowel NO2 als PM10 planbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 µg/m³ in situaties waarin de jaargemiddelde concentraties de grenswaarde overschrijden.
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (Stcrt. 218, 2007) is een lijst met categorieën van inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties opgenomen, die als 'niet in betekenende mate' projecten worden beschouwd. Als een plan binnen de benoemde projectomvang valt, is het vrijgesteld van toetsing. Er is ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit dan geen verdere belemmering voor de realisatie van het project. Als een plan niet binnen een benoemde projectomvang valt, kan het alsnog als 'niet in betekenende mate' opgevoerd worden. Er moet dan aannemelijk gemaakt worden dat de bijdrage van het plan kleiner is dan 1,2 µg/m³. Bij een lichte verslechtering is compensatie met een maatregel mogelijk via de saldobenadering1 (Wm; art. 5.16, lid 1 sub b2). Plannen die wel in betekenende mate bijdragen, moeten individueel getoetst worden aan de 'Wet luchtkwaliteit'.
Onderzoek
Omdat bunkerstations niet zijn opgenomen in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is het noodzakelijk door middel van berekeningen aan te tonen of het onderhavige project de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' verslechtert. Indien het project wel 'in betekenende mate' bijdraagt, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het project alsnog gerealiseerd worden.
Om vast te stellen of de bunkerstations 'in betekenende mate' bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en of de grenswaarden overschreden worden, is door de OZHZ een luchtkwaliteit onderzoek uitgevoerd. Voor de bunkerstations aan de Oude Maas zijn de jaargemiddelde bijdrage-concentraties van de luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in 2011 en 2015 naar de omgeving berekend. Deze bijdrage-concentraties zijn het gevolg van de NOx- en PM10- emissies door de aankomende en wegvarende schepen en de stilliggende schepen (met draaiende motor). De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2011 (het toetsingsjaar voor fijn stof) en 2015 (toetsingsjaar NO2).
Voor de jaren 2011 en 2015 is de situatie met de bunkerstations Fiwado en Bunkerrama aan de Oude Maas vergeleken met de situatie zonder de bunkerstations. Uit de berekeningen (totale gecumuleerde concentraties) blijkt dat alleen stikstofdioxide (NO2) 'in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Omdat in de situatie met de bunkerstations voor alle berekende stoffen de totale gecumuleerde concentraties aan alle wettelijke grenswaarden voldoen, bestaat er echter geen belemmering voor de realisatie van het plan. Voor alle berekende stoffen blijken de concentraties in de toekomst af te nemen. Deze afname is te verklaren uit de dalende achtergrondconcentraties als gevolg van schonere motoren en schonere brandstoftechnieken.
Conclusie
De Wet milieubeheer (luchtkwaliteiteisen) staat de plannen om de bunkerstations Bunkerrama en Fiwado te juridisch te repareren niet in de weg.
- 1. De eisen die aan de saldering worden gesteld, zijn beschreven in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007(Stcrt. 218, 2007).
4.4 Externe Veiligheid
Normstelling en beleid
Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van het vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel is hierin voor burgers een acceptabel veiligheidsniveau te waarborgen (dus geen nulrisico). Het risico wordt hierbij bepaald door de kans op en het effect van een incident met gevaarlijke stoffen.
Bij het hanteerbaar maken en beheersen van risico's staan binnen het externe veiligheidsbeleid twee begrippen centraal. Het betreft het zogenaamde plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR).
Het PR schetst de kans dat een enkele onbeschermde persoon komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor deze kans worden grens-, richt- en streefwaarden toegepast waarbij een grenswaarde een harde norm is die niet overschreden mag worden. Dit is voor nieuwe situaties de zogenaamde PR 10-6 contour waarbinnen geen kwetsbare objecten2 en bij voorkeur ook geen beperkt kwetsbare objecten1 aanwezig mogen zijn.
Het GR schetst de kans dat een groep van 10, 100, 1000 enz. personen komt te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen.
Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en een lijn waar 1% sterfte optreedt. Bij de beoordeling van een berekend GR en de vraag of deze acceptabel is wordt de zogenaamde oriënterende waarde gehanteerd als ijk- en afweegpunt Een geaccepteerde toename of overschrijding van de oriënterende waarde als gevolg van een omgevingsplan dient in het betreffende plan verantwoord te worden.
Onderzoek
Voor de geplande ontwikkeling is door de OZHZ een externe veiligheidsanalyse uitgevoerd. Daarbij is enerzijds gekeken naar de bunkerstations als risicobron en anderzijds naar de omliggende risicobronnen en de mogelijke beperkingen als gevolg daarvan ter plaatse van de bunkerstations.
Bunkerstations
Binnen de PR10-6-contouren rond de bunkerstations bevinden zich geen kwetsbare objecten. De woonruimten op de stations worden beschouwd als bedrijfswoningen en het kantoor op het bunkerstation Bunkerrama klein van oppervlak en is functiegebonden. Als het gaat om het groepsrisico zijn er geen knelpunten te verwachten.
Omliggende risicobronnen
In de omgeving van de bunkerstations bevinden zich verschillende risicobronnen.
Over de Oude Maas vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR10-6 contour ligt op het water. Nieuwe kwetsbare objecten zijn niet toegestaan op het water. Aangezien de bedrijfswoningen en de andere met het station samenhangende functies op de bunkerstations 'beperkt kwetsbare objecten' zijn, en geen nieuwe objecten mogelijk worden gemaakt (alleen de huidige situatie wordt positief bestemd), is het voorliggende bestemmingsplan niet in strijd met de vigerende wet- en regelgeving. Uit de berekeningen door de omgevingsdienst blijkt verder dat het groepsrisico verwaarloosbaar is.
Ook over de spoorlijn ten zuidwesten van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de analyse die is uitgevoerd door de OZHZ blijkt dat sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde. De personendichtheden ter plaatse van de bunkerstations zijn dermate laag, dat het voorliggende plan niet leidt tot een toename van het groepsrisico.
De bunkerstations liggen buiten het invloedsgebied van het LPG-tankstation TEM Doesborgh. Ook het bedrijf Brenntag Nederland BV leidt niet tot beperkingen ter plaatse van de bunkerstations. Voor nadere informatie over de risicosituatie rond deze bedrijven wordt verwezen naar het onderzoek van de milieudienst.
Conclusie
Uit de resultaten van de externe veiligheidsanalyse door de OZHZ blijkt dat er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan. Het conceptontwerpbestemmingsplan is voor advisering voorgelegd aan de veiligheidsregio. Het advies (Bijlage 5) en de eventuele maatregelen die daaruit naar voren komen, zijn meegenomen bij het opstellen van deze paragraaf.
- 2. Kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen
4.5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Rijkswaterstaat die verantwoordelijk is voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van de gemeente en de Beleidslijn Grote Rivieren nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet;
- Beleidslijn Grote Rivieren.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Regionaal:
- Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid.
Gemeentelijk beleid
Het Waterstructuurplan Zwijndrecht geeft de gezamenlijke intentie van gemeente en waterschap weer om het stedelijke watersysteem op orde te krijgen. Tevens biedt het een (procedureel) kader voor de inpassing van de wateropgave in nieuwe ruimtelijke projecten. Het beleidsdocument vormt een aanvulling op het stedelijk waterplan van H tot Z (2003), waarmee dit geactualiseerd wordt aan de normen vanuit het beleidskader Waterbeheer 21ste eeuw (WB21). Het waterstructuurplan draagt ook zorg voor het komen tot een optimale invulling van de wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kader Richtlijn Water (KRW). Daarbij vormt het een doorvertaling van het waterstructuurplan IJsselmonde naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Beleidslijn Grote Rivieren
De Beleidslijn Grote Rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Voor elke activiteit in het rivierbed is een vergunning in kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken nodig. Een goede doorwerking van het beleid vereist een adequate coördinatie tussen de ruimtelijke ordening en de toepassing van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). De Beleidslijn is het instrument dat hierin voorziet.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen in de Oude Maas, net buitendijks in de gemeente Zwijndrecht. Het plangebied omvat een tweetal bunkerstations.
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt omringd door de Oude Maas.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De Oude Maas is geen KRW-waterlichaam.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- of beschermingszone van de Ringdijk.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het bestemmingsplan regelt de juridische vastlegging van een tweetal reeds aanwezige bunkerstations. Het is daarmee consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland.
Voor de activiteiten binnen het plangebied is een vergunning op basis van de Wbr noodzakelijk. Artikel 5, sub h van de Beleidslijn Grote Rivieren meldt dat voor de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden in het gedeelte van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is toestemming wordt gegeven. Bunkerstations vallen onder deze voorzieningen.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'.
Conclusie
Aangezien het onderhavige plan uitsluitend een technische reparatie betreft, is er sprake van een juridisch planologische wijziging. In de feitelijke situatie treedt geen wijziging op. Het bestemmingsplan heeft derhalve geen invloed op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse.
4.6 Ecologie
In het voorliggende plan wordt de feitelijke situatie bestemd. Dit betekent dat als gevolg van dit plan geen ingrepen plaats zullen vinden die kunnen leiden tot aantasting van beschermde flora en fauna of tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen.
5.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Verbeelding en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
5.3 Inleidende Regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
5.4 Bestemmingsregeling
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komt de onderstaande bestemming voor.
Water
De gronden met de bestemming Water zijn bestemd voor verkeer te water en water ten behoeve van de waterhuishouding. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bunkerstation' zijn bestemd voor bunkerstations.
Op de verbeelding is aangegeven hoeveel wooneenheden er per bunkerstation mogen worden gerealiseerd. Op het bunkerstation Bunkerrama is 1 bedrijfswoning toegestaan, op het bunkerstation Fiwado zijn 2 bedrijfswoningen toegestaan. Hiermee wordt de feitelijke situatie planologisch vastgelegd.
Bouwregels
Aangezien vergroting van de bestaande bunkerstations op de huidige locatie niet wenselijk is, wordt de omvang van de bestaande bunkerstations in het onderhavige plan opgenomen als maximale omvang. De maximale lengte en hoogte van de bunkerstations wordt weergegeven door middel van de op de plankaart weergegeven profielen. Behalve de op deze profielen aangegeven onderdelen is het toegestaan om ondergeschikte bouwonderdelen ten behoeve van de primaire functie, zoals takels, bovenop de bunkerstations te realiseren.
De breedte van de bunkerstations wordt beperkt door het oppervlak van de bestemmingsvlakken. Het oppervlak van de bestemmingsvlakken is gelijk aan het huidige gebruiksoppervlak van de bunkerstations.
Gebruiksregels
Op de beide bunkerstations zijn Bevi-inrichtingen niet toegestaan.
Op het bunkerstation Fiwado is een kantoor voor Fiwado gevestigd. Het oppervlak van het bunkerstation dat op dit moment feitelijk in gebruik is ten behoeve van deze functie is 320 m². In het onderhavige plan wordt het maximale gebruiksoppervlak voor de functie kantoor beperkt tot 320 m². De gebruiksruimte ten behoeve van de administratie van het bunkerstation zelf wordt geacht onderdeel uit te maken van de functie bunkerstation en wordt niet apart bestemd.
5.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan middels omgevingsvergunning afgeweken kan worden. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
5.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
5.7 Handhaving
Door handhaving en toezicht controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaving. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het zo nodig toepassen van (bestuurs)rechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Zwijndrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels, voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels, door het bouwtoezicht worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning (voor bijvoorbeeld bouwen), maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving tot haar beschikking: last onder bestuursdwang en last onder dwangsom.
Naast bestuursrechtelijke handhaving is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de economische delicten ook strafrechtelijke handhaving mogelijk bij het overtreden van het vergunningenstelsel op grond van de Wabo of het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In dit kader kunnen ook strafrechtelijke dwangmiddelen worden ingezet. In de praktijk zal eerst bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, alvorens het strafrecht wordt ingezet.
Privaatrechtelijke handhaving is aan de orde voor gronden waarvan de gemeente zelf eigenaar is. Tegen gebruik van deze gronden in strijd met gemeentelijke belangen zal de gemeente op grond van haar rechten als eigenaar optreden.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De kosten voor het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan worden gedragen door de gemeente.
In artikel 6.1 Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die schade lijdt als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan, welke schade redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade kunnen toekennen. Een verzoek om planschade kan pas worden ingediend nadat het bestemmingsplan waarop de schade betrekking heeft onherroepelijk is. Dat wil zeggen dat er geen mogelijkheid meer bestaat om beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen.
Wanneer er sprake mocht zijn van planschade, zijn hiervoor financiële middelen gereserveerd bij de gemeente.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Gezien de ruimtelijke consequenties is ervoor gekozen een inspraakprocedure op basis van de gemeentelijke inspraakverordening te laten plaatsvinden.
Conceptontwerpbestemmingsplan
In het kader van de maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft het conceptontwerpbestemmingsplan van 16 december 2010 tot 26 januari 2011 ter inzage gelegen. Daarnaast heeft op 19 januari 2011 een inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens de termijn van terinzagelegging was een ieder in de gelegenheid gesteld om een reactie op het bestemmingsplan in te dienen. In totaal zijn 7 reacties ingediend. Deze reacties zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 3.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan “Bunkerstations”, heeft samen met de omgevingsvergunning voor het bunkerstation Fiwado, het besluit hogere grenswaarden en andere bijbehorende stukken van 2 juni 2011 tot en met 13 juli 2011 (6 weken) ter inzage gelegen. Hierbij is een ieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van zienswijzen. Er zijn in totaal 35 zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 6. De ingekomen zienswijzen gaven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerpbestemmingsplan Bunkerstations in december 2010 toegezonden aan de onderstaande overlegpartners.
- 1. VROM-Inspectie;
- 2. provincie Zuid-Holland;
- 3. waterschap Hollandse Delta;
- 4. Rijkswaterstaat;
- 5. Regionale brandweer.
Van de Rijkspartners, de provincie en van het Waterschap zijn een reactie ontvangen. Deze reacties zijn in Bijlage 4 samengevat en beantwoord. Bovendien is er een advies van de regionale brandweer ontvangen. Deze is opgenomen in Bijlage 5.
Bijlage 1 Dwarsdoorsnede
Bijlage 1 Dwarsdoorsneden Bunkerstations
Bijlage 1 Dwarsdoorsneden bunkerstations
Bijlage 2 Integraal Milieuonderzoek
Bijlage 2 Integraal Milieuonderzoek