Rangeerterrein Kijfhoek
Bestemmingsplan - Gemeente Zwijndrecht
Vastgesteld op 10-04-2012 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Rangeerterrein Kijfhoek van de gemeente Zwijndrecht.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0642.bp09kijfhoek-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.7 antenne-installaties
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.8 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.9 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.17 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 bijgebouw
een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.25 geluidszone - industrie
een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein rangeerterrein Kijfhoek de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
1.26 gezoneerd industrieterrein
terrein waarop bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, zijn toegelaten, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.28 kantoor
voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.29 kunstwerk
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf.
1.30 kwetsbaar object
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.32 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.33 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.34 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.35 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.8 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer - Railverkeer
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen;
- b. rangeerterrein met bijbehorende voorzieningen, zoals bedrijfsruimtes, een brandweerkazerne en kantoren;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'water' tevens kruisingen met water;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', tevens kruisingen met wegen, fietspaden, en wandelpaden;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, (ontsluitings)wegen en water.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1onder e en ter plaatse van de 'veiligheidszone - leiding - b' de bouw van gebouwen toe te staan, mits:
- a. advies is ingewonnen bij de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
- b. de realisatie van het gebouw gelet op de veiligheidsrisico's die samenhangen met de exploitatie van de waterstoftransportleiding, als bedoeld in Artikel 5 aanvaardbaar zijn, waarbij onder andere gelet wordt op:
- 1. de constructie van het gebouw;
- 2. de gebruikte materialen van het gebouw;
- 3. de indeling van het gebouw, in samenhang met de aard en de omvang van het gebruik van het gebouw.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Ten aanzien van het gebruik geldt dat:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' Wgh-inrichtingen zijn toegestaan;
- b. kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
Artikel 4 Leiding - Gas - 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 12 inch en een druk van ten hoogste40 bar.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 46.2 onder b. De omgevingsvergunning kan worden verleend, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf goedkeuring van de betrokken leidingexploitant heeft plaatsgevonden. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Gas - 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een waterstofgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste40 bar.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 5.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Leiding - Riool
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een rioolleiding met een diameter van ten hoogste 76 cm.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b.1 en b.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
- a. Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij omgevingsvergunning afwijken van de regels voor afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Waarde archeologie
Burgemeester en wethouders kunnen een of meer bestemmingsvlakken van de bestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk verwijderen, indien:
- a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
Artikel 13 Overige Regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Rangeerterrein Kijfhoek'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het bestemmingsplan omvat het rangeerterrein Kijfhoek en een deel van het spoortraject Rotterdam-Breda.
Dit bestemmingsplan is onderdeel van het actualiseringstraject van de bestemmingsplannen in de gemeente Zwijndrecht. Het doel van dit traject is om voor de gehele gemeente te komen tot een actueel bestand van bestemmingsplannen. Gelijktijdig wordt gestreefd naar bestemmingsplannen met een overeenkomstige plansystematiek, waarin een eenduidig juridisch kader wordt gehanteerd.
Met het actualiseren van het bestemmingsplan voor het Rangeerterrein Kijfhoek, wordt tevens invulling gegeven aan de verplichting vanuit de Wro, die stelt dat per 1 juli 2013 voor het hele gemeentelijke grondgebied moet worden voorzien in actuele bestemmingsplannen (niet ouder dan 10 jaar).
Het bestemmingsplan Rangeerterrein Kijfhoek is hoofdzakelijk een consoliderend plan. Het doel hiervan is de bestaande situatie vast te leggen. Het plan maakt op beperkte schaal ontwikkelingen mogelijk, waaronder het planologische mogelijk maken van een (bedrijfs)brandweerkazerne.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordwestkant van de kern Zwijndrecht en strekt zich uit tot aan de gemeentegrens met Barendrecht. Het langgerekte plangebied wordt binnen de bebouwde kom begrensd door de bedrijventerreinen Bakenstein en Molenvliet respectievelijk ten noorden en ten zuiden van het rangeerterrein. Buiten de bebouwde kom wordt het plangebied begrensd door agrarisch gebied. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In de onderstaande tabel is een overzicht van de vigerende bestemmingsplannen opgenomen.
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd door GS |
Bestemmingsplan Kijfhoek | 20-12-1979 | 24-02-1981 |
Bestemmingsplan Landelijk Gebied Heerjansdam | 07-10-1997 | 10-02-1998 |
Bestemmingsplan Betuweroute | 28-05-1998 | 22-07-1998 |
Dit bestemmingsplan treedt in de plaats van de bovenstaande bestemmingsplannen, voor zover deze betrekking hebben op het plangebied van dit bestemmingsplan.
1.4 Planvorm
Het bestemmingsplan heeft voor het rangeerterrein met bijbehorende bebouwing en het daaraan gelegen doorgaand spoor een consolidatie- en beheerfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. Gezien de aard en functie van het plangebied is gekozen voor een globaal bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in het planologisch mogelijk maken van een (bedrijfs)brandweerkazerne.
Hiermee wordt voldoende flexibiliteit geboden voor de exploitatie van het rangeerterrein, maar wordt tevens voorzien in voldoende rechtszekerheid voor omwonenden en belanghebbenden. Een nadere toelichting op de gekozen planvorm en de juridische regeling is te vinden in hoofdstuk 3.
1.5 Planproces
Het conceptontwerpbestemmingsplan is verstuurd aan de wettelijke overlegpartners in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. De ontvangen reacties zijn betrokken bij het ontwerpbestemmingsplan, een samenvatting hiervan is opgenomen in Hoofdstuk 7.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan is de procedure, zoals voorgeschreven door de Wro worden doorlopen. Hiervoor heeft het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een beschrijving hiervan is opgenomen in Hoofdstuk 6.
1.6 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 bevat de gebiedsvisie waarin een korte beschrijving van de ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied is opgenomen.
In Hoofdstuk 3 is een samenvatting opgenomen van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. Hierbij wordt ingegaan op het beleid van het Rijk, de regio, de provincie en de gemeente. De gemeentelijke beleidsdocumenten komen hier beknopt aan bod. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 4 inzicht gegeven in de relevante sectorale aspecten.
In Hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de gedachten die ten grondslag liggen aan de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 7 een uiteenzetting gegeven van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving
2.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bevat een analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving. Aan de hand van een ruimtelijke en functionele beschrijving wordt een visie voor het plangebied gegeven.
2.2 Bestaande Situatie
Het plangebied bestaat uit het rangeerterrein Kijfhoek en het doorgaande spoor dat deel uitmaakt van het traject Rotterdam-Breda. Het doorgaande spoor maakt geen onderdeel uit van het rangeerterrein Kijfhoek.
Het rangeerterrein is met 50 ha en 43 verdeelsporen het grootste rangeerterrein van Nederland. Het rangeerterrein is een belangrijke schakel tussen de haven van Rotterdam en het Europese achterland. Het rangeerterrein is belangrijk voor de aanvoer van de Betuweroute, die hier via de Sophiaspoortunnel richting Oost-Nederland en Duitsland voert. Daarnaast buigt hier de HSL af van het spoor Rotterdam-Breda.
Ligging plangebied
Het rangeerterrein Kijfhoek ligt aan het spoor Rotterdam-Breda. Het plangebied is opgespannen tussen de Pietermantunnel in de Burgemeester Pijl Hogeweg in de kern Zwijndrecht en het eind van het Waalviaduct, tegen de gemeentegrens met Barendrecht, nabij de kern Heerjansdam. Het plangebied heeft een lengte van circa 5 km. Op het breedste punt is het plangebied circa 300 m.
Het plangebied wordt op enkele plaatsen gekruist door infrastructuren. Aan de oostzijde ligt het viaduct van de Munnikensteeg, de weg die tevens de overgang vormt tussen de bebouwde kom van Zwijndrecht en het buitengebied. Aan de westkant gaat de Molendijk met een tunnel onder het terrein door. Verder naar het westen kruist de Waal met een duiker het plangebied.
Functionele structuur
De functie van het rangeerterrein Kijfhoek is het naar bestemming sorteren van goederenwagons die afkomstig zijn uit de haven van Rotterdam. Het proces op het rangeerterrein is daarvoor verdeeld in een drietal deelprocessen: het aankomst-, heuvel- en vertrekproces. Deze indeling is ook zichtbaar in de configuratie van de sporen. Van west naar oost liggen respectievelijk de aankomstsporen, heuvelsporen en de vertreksporen.
Daarnaast ligt op het rangeerterrein nog een tankplaats voor locomotieven en loopt er over het rangeerterrein nog een rondweg. Aan de oostkant wordt het rangeerterrein doorkruist door een ondergrondse aardgasleiding. In de westzijde van het plangebied ligt een ondergrondse waterstoftransportleiding.
Ten noorden van het rangeerterrein lopen vier doorgaande sporen voor het personenverkeer en goederenverkeer (waaronder vervoer van gevaarlijke stoffen) tussen Rotterdam en Dordrecht. Deze sporen maken geen onderdeel uit van het rangeerterrein.
Ruimtelijke structuur
Het plangebied is nagenoeg geheel onbebouwd en voornamelijk ingevuld met spoorlijnen. Ten behoeve van het rangeren zijn ook enkele spoorviaducten aanwezig. Aan de oostkant ligt de ingang van de Sophiaspoortunnel.
Tussen het rangeerterrein en het doorgaand spoor liggen diverse groen- en waterstroken. Op het rangeerterrein ligt daarnaast ook een aantal braakliggende terreinen. Er staan weinig bomen, waardoor het plangebied een open karakter heeft. Wel ligt aan de zuidkant een groene rand, die het rangeerterrein scheidt van het buitengebied. Aan de oostkant, onder het viaduct van de Munnikensteeg, ligt een waterplas.
In het plangebied is een aantal gebouwen aanwezig. Deze liggen in twee clusters. In het eerste cluster, nabij de heuvelsporen, staat een kantoorgebouw van 4 bouwlagen. Rondom dit gebouw ligt een parkeerterrein, alsmede enkele lagere gebouwen. Een tweede cluster bevindt zich aan de zuidkant van het plangebied, nabij de verdeelsporen. Naast een kantoorvolume van 2 bouwlagen staat hier een opslaggebouw. Ook hier liggen parkeerplaatsen omheen.
Verder bevinden zich verdeeld over het plangebied diverse kleine gebouwen. Dit zijn met name nutsvoorzieningen.
Op het terrein bevinden zich tevens nog enkele grote lichtmasten van circa 30 m. Daarnaast bevinden zich aan de zuidzijde, ter hoogte van de bebouwde kom van Zwijndrecht en bij de bebouwde kom van Heerjansdam, geluidsschermen.
2.3 Verkeer
Inleiding
In deze paragraaf wordt de huidige verkeersstructuur beschreven voor zowel het gemotoriseerd verkeer, het langzaam verkeer als het openbaar vervoer nabij het plangebied. Eveneens is de huidige verkeersafwikkeling en de parkeersituatie beschreven.
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het rangeerterrein Kijfhoek wordt via de oostelijke zijde ontsloten via de Develsingel. Via de Develsingel geven de Plantageweg en de Burgemeester Doumaweg aansluiting op de A16. De A16 is voor Zwijndrecht de belangrijkste externe ontsluitingsroute. Via de Burgemeester Pijl Hogeweglaan kan onder de A16 door worden gereden naar het centrum van Zwijndrecht. In westelijke richting wordt het rangeerterrein ontsloten via de Molenweg/Langeweg. Via de Molenweg is Heerjansdam bereikbaar en middels het Waalviaduct is Barendrecht te bereiken. In Barendrecht is het mogelijk om via de Boezemweg en Tuindersweg de A15 in de richting van Ridderkerk en Botlek te bereiken. Via de Leedeweg en de Kilweg kan de A29 in de richting van Oud-Beijerland worden bereikt.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het fietsverkeer maakt gebruik van dezelfde ontsluitingswegen als het gemotoriseerd verkeer. Langs de Develsingel, de Langeweg en de Molenweg zijn conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig vrijliggende fietspaden gelegen.
Ontsluiting openbaar vervoer
Buiten het plangebied is een bushalte gelegen aan de Develsingel ter hoogte van de Plantageweg. Deze wordt bediend door openbaarvervoersdiensten tussen Dordrecht en Zwijndrecht, tussen Zwijndrecht en Barendrecht via Heerjansdam en tussen Zwijndrecht en Rotterdam via Ridderkerk en Beverwaard.
Tevens is aan de Molenweg een halte gelegen ter hoogte van het sportpark Heerjansdam. Deze wordt bediend door een lijntaxi naar Barendrecht of Zwijndrecht.
Omdat de bebouwing van het terrein zich halverwege het terrein bevindt, is het niet de verwachting dat veel werknemers en bezoekers gebruik zullen maken van het openbaar vervoer.
Verkeersafwikkeling
In het verkeers- en vervoersplan1 voor Zwijndrecht worden knelpunten in de verkeersafwikkeling genoemd. In en rondom het plangebied doen zich geen grote knelpunten voor, zodat de verkeersafwikkeling voldoende gewaarborgd is.
Parkeren
Op het rangeerterrein Kijfhoek wordt geparkeerd op eigen terrein. Bij nieuwbouw dient aan de hand van parkeernormen het benodigde aantal parkeerplaatsen te worden bepaald. De gemeente Zwijndrecht heeft de parkeerkencijfers van het CROW vastgesteld als gemeentelijke parkeernormen.
Conclusie
De bereikbaarheid voor het verkeer is goed te noemen. Door de inrichting van de meeste wegen conform de principes van het concept Duurzaam Veilig is de verkeersveiligheid in het plangebied voldoende gewaarborgd. Er doen zich geen knelpunten in de verkeersafwikkeling voor en er is geen sprake van parkeerproblemen.
- 1. Goudappel Coffeng, Kwaliteit in Mobiliteit verkeers- en vervoersplan Zwijndrecht 2006-2015, d.d. 22 mei 2007.
2.4 Ontwikkelingen
Revisievergunning Kijfhoek
Prorail, de exploitant van het rangeerterrein Kijfhoek, heeft op 31 mei 2007 een revisievergunning aangevraagd. De afgifte van deze vergunning was op dat moment niet mogelijk
Indien de revisievergunning namelijk verleend zou worden, verschuift de PR 10-6-contour. Binnen deze nieuwe contour ligt het perceel Molenvliet 95, waar eerder de planologische mogelijkheid wordt geboden om een kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) op te richten. Volgens het Bevi mogen binnen de 10-6-contour geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Gezien deze planologische mogelijkheid, was het afgeven van de revisievergunning toenertijd niet mogelijk. (zie verder paragraaf 4.5)
Met het vaststellen van het bestemmingsplan Molenvliet 95 is deze planologische mogelijkheid teniet gedaan. Na vaststelling van dit bestemmingsplan kan de revisievergunning verleend worden en is de voorgenomen uitbreiding van het aantal rangeerbewegingen vergunningtechnisch mogelijk. Voor deze uitbreiding zijn geen fysieke maatregelen noodzakelijk, anders dan de eventuele bouw van hogere geluidsschermen.
Kazerne bedrijfsbrandweer
De burgemeester heeft op basis van de Brandweerwet in 2010 een aanwijzingsbesluit genomen. Volgens dit besluit is Prorail als exploitant van het rangeerterrein gehouden om vanaf 1 januari 2012 te beschikken over een operationele bedrijfsbrandweer. Om aan het besluit te kunnen voldoen, is Prorail voornemens om op het rangeerterrein een brandweerkazerne te bouwen. Omdat de veiligheid op en rond het rangeerterrein is gediend met de komst van een bedrijfsbandweer, maakt dit bestemmingsplan de bouw van een brandweerkazerne bij recht mogelijk.
Met de komst van de brandweerkazerne neemt het oppervlak aan bebouwd terrein toe. Binnen het vigerend bestemmingsplan is niet meer dan 4.750 m2 aan bebouwing toegestaan. Op dit moment is op het rangeerterrein circa 4.500 m2 aan bebouwing aanwezig. Dit betekent dat de realisatie van de brandweerkazerne niet mogelijk is binnen het vigerend bestemmingsplan.
Met de komst van de brandweerkazerne zal het oppervlak met circa 1.500 m2 toenemen. In de brandweerkazerne komt ruimte voor materiaalopslag en tevens een verblijfs- en een slaapruimte voor het aanwezig personeel. Op de brandweerkazerne zullen 7 personen permanent aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door een aantal landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beknopt samengevat.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp 2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De ontwerpstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Deze doelen zijn vertaald in nationale belangen. Voor dit bestemmingsplan zijn dit de volgende nationale belangen:
- Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren
- Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen
- Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen
- Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
Middels dit bestemmingsplan wordt de huidige situatie van het rangeerterrein Kijfhoek en het doorgaand spoor Rotterdam-Breda geconsolideerd. De functie van het rangeerterrein blijft mogelijk en wordt bestendigd door het mogelijk maken van een brandweerkazerne op het terrein.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In het Besluit geeft het Rijk de algemene regels aan, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. In samenhang met het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie, zijn deze regels vooral gericht op het veilig stellen van de nationale belangen waarvoor, gelet op de belangen, beperkingen gelden voor de ruimtelijke besluitvorming op lokaal niveau.
Op dit moment zijn in het Barro vijf nationale belangen aangegeven. Dit betreffen de volgende vijf projecten:
- 1. Mainportontwikkeling Rotterdam
- 2. Kustfundament
- 3. Grote Rivieren
- 4. Waddenzee en waddengebied
- 5. Defensie
Geen van deze nationale belangen hebben betrekking op het plangebied. Voor het plangebied zijn dan ook geen specifieke regels van toepassing.
3.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3.1 Provinciale Structuurvisie Visie op Zuid-Holland (2010) en herziening (2011)
De kern van de structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2 juli 2010) is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
In de structuurvisie is het rangeerterrein aangegeven als een bedrijventerrein en het doorgaand spoor als een belangrijke railinfrastructuurverbinding.
Vervoer over spoor is belangrijk voor de provincie, een apart goederenspoor is zeer wenselijk omdat de huidige spoorroutes door bebouwd gebied een grote veiligheidsproblematiek met zich meebrengt. Of dit gebeurt via een 'Dordrecht-bypass' of een langere goederenspoorlijn tussen België en Rotterdam is nog onderwerp van studie. Hierover dient in 2020 duidelijkheid te zijn, dan dient ook de Betuweroute optimaal benut te worden, waardoor er nauwelijks meer vervoer van gevaarlijke stoffen door Gouda en Rotterdam hoeft plaats te vinden. Daarnaast is het optimaal functioneren van het rangeerterrein Kijfhoek essentieel voor deze verbinding.
Om doorwerking van een aantal provinciale belangen te borgen, is een aantal beleidsuitgangspunten opgenomen in de provinciale verordening Ruimte. Deze verordening werkt door naar lagere overheden (gemeenten).
3.3.2 Provinciale verordening Ruimte (2010) herziening 2011 (2011) en Ontwerp actualisering 2011
In de provinciale verordening Ruimte (2 juli 2010) zijn regels gesteld ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen en de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. De verordening heeft slechts betrekking op een beperkt aantal onderwerpen. Het gaat hierbij om het integraal ruimtelijk beleid dat is opgenomen in de provinciale structuurvisie.
In de provinciale verordening is het plangebied aangewezen als Bedrijventerrein en nationaal en provinciaal landschap Oost-IJsselmonde.
In de provinciale verordening worden regels gesteld aan bedrijventerreinen. Zo mogen op bedrijventerreinen geen nieuwe bedrijfswoningen worden toegestaan. Daarnaast dient op bedrijven een zo hoog mogelijk bedrijfscategorie passend bij de omgeving worden toegelaten. Het rangeerterrein is geen regulier bedrijventerrein, daarom is hier gekozen voor een specifieke bestemming die past bij de huidige functie.
Binnen de gebieden die zijn aangeduid als nationaal en provinciaal landschap mogen uitsluitend ontwikkelingen plaatsvinden die de kernkwaliteiten van dat betreffende gebied behouden of versterken. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het rangeerterrein Kijfhoek en het spoor en maakt functioneel geen deel uit van het nationaal landschap Oost-IJsselmonde. Daarnaast maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan worden de kernkwaliteiten dan ook niet in het geding.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad'
In de Structuurvisie Zwijndrecht 2020 'De ondernemende tuinstad' (16 februari 2010) heeft de gemeente haar ruimtelijk beleid voor de komende tien jaar vastgelegd. Speerpunten hierin zijn de versterking van het aanbod van woningen voor iedereen, aantrekkelijke vestigingslocaties voor bestaande en nieuwe bedrijven en een blijvend goede bereikbaarheid vanuit de Randstad en vanuit het zuiden van het land.
De aanwezigheid van het rangeerterrein Kijfhoek en de vervoersbewegingen die daar uit voortkomen leggen een grote veiligheidsdruk op de omgeving. De gemeente wil proberen de risico's te verminderen en daarmee de veiligheid te vergroten en de benodigde ruimte te bieden aan de uitbreiding van de activiteiten van het rangeerterrein Kijfhoek.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en gericht op het behoud van de functie van het rangeerterrein. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
3.5 Conclusie
De in dit bestemmingsplan opgenomen planologische regeling past binnen de kaders zoals gesteld in bovenstaand beleid.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
De verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, verkeer, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. In elke paragraaf komt achtereenvolgens een korte beschrijving van de beoogde ontwikkeling aan de orde in relatie tot het betreffende milieuaspect. Vervolgens wordt de conclusie van het onderzoek vermeld en de aanvaardbaarheid van het plan gelet op de uitkomsten van dit onderzoek en de normstelling en het beleid.
4.2 Wegverkeer- En Spoorweglawaai
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van diverse spoorlijnen (trajecten 612, 613 671 en 672). Deze spoorlijnen hebben een geluidszone van 1.100 m (traject 612) en 1.000 m (overige trajecten). Eveneens zijn de geluidszones van gezoneerde wegen over het plangebied gelegen.
Het bestemmingsplan maakt echter geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk, zodat onderzoek naar wegverkeerslawaai en spoorweglawaai, ingevolge de Wet geluidhinder, achterwege kan blijven.
4.3 Industrielawaai
Normstelling en beleid
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd - worden nader genoemd in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inwerking getreden. Hierdoor zijn de bedoelde inrichtingen in het Besluit omgevingsrecht te vinden. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Onderzoek en conclusie
Het rangeerterrein Kijfhoek is een gezoneerd industrieterrein. De grens van het gezoneerde terrein is vastgelegd op de plankaart. De geluidszone ligt grotendeels buiten het plangebied (voor zover deze binnen het plangebied is gelegen is deze opgenomen op de bestemmingsplankaart). Het bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van de geluidszone. Voor het rangeerterrein Kijfhoek wordt momenteel gewerkt aan een revisievergunning. In deze revisievergunning wordt het aantal toegestane rangeerbewegingen vergroot. Dit heeft tot gevolg dat mogelijk het geluidsniveau van de inrichting stijgt. Het geluidsniveau van het rangeerterrein Kijfhoek moet binnen de bestaande geluidszone blijven passen. Om bij een eventuele verhoging van het geluidsniveau hieraan te kunnen voldoen zullen hogere geluidschermen worden gebouwd. Hiermee staat het aspect industrielawaai de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Luchtkwaliteit
Beleid en normstelling
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a) of de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).
Plan van Aanpak Luchtkwaliteit
In 2006 heeft de gemeente Zwijndrecht een plan van aanpak luchtkwaliteit vastgesteld. In dit plan van aanpak is beschreven hoe de gemeente de luchtkwaliteit in situaties waar de grenswaarden worden overschreden, gaat verbeteren.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Tevens bestaat het plangebied uit een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de saneringstool (www.saneringstool.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat ter plaatse van het plangebied de jaargemiddelde achtergrondconcentratie stikstofdioxide in 2011 tussen de 22,5 en 30 µg/m³ liggen. In datzelfde jaar liggen de jaargemiddelde achtergrondconcentratie fijn stof hier tussen de 22 en 27 µg/m³. De concentraties liggen ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wlk. Ter plaatse van het plangebied is dan ook sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat de Wlk de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar verblijfsklimaat ter plaatse. De grenswaarden uit de Wlk worden niet overschreden waardoor geen maatregelen nodig zijn uit het Plan van Aanpak Luchtkwaliteit.
4.5 Externe Veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) in werking getreden. Het Bevi geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken2en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
- enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In de toekomst zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel (begin 2011) is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR). Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het groepsrisico in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het groepsrisico. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- 1. het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is, of;
- 2. het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde, of;
- 3. het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- a. de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
- b. het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- c. de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- d. de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Het bestemmingsplan omvat het rangeerterrein Kijfhoek. Deze inrichting valt onder het Bevi. Het bestemmingsplan bestemt de reeds bestaande situatie en maakt geen uitbreiding van de inrichting mogelijk. Het rangeerterrein beschikt over een milieuvergunning. Deze vergunning is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van de risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Zoals in paragraaf 2.4 al is aangegeven heeft Prorail, de exploitant van het rangeerterrein Kijfhoek, op 31 mei 2007 een revisievergunning aangevraagd. De afgifte van deze vergunning was op dat moment niet mogelijk. De PR 10-6-contour verschuift namelijk wanneer de revisievergunning wordt verleend. Binnen deze 'nieuwe' contour ligt het perceel Molenvliet 95, waar tot 25 januari 2011 de mogelijkheid bestond een kwetsbaar object in de zin van het Bevi op te richten. Zoals hierboven reeds is vermeld, mogen volgens het Bevi binnen de PR 10-6-contour geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Daarom is de bestemming van het perceel Molenvliet 95 aangepast, zodat de vestiging van een kwetsbaar object op dit perceel is uitgesloten. Voor de uitbreiding die via de revisievergunning mogelijk worden gemaakt, zijn geen fysieke maatregelen op het rangeerterrein Kijfhoek noodzakelijk. Daarom kan voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard blijven. Ook in het kader van de revisievergunning is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Omdat verwacht wordt dat deze revisievergunning op vrij korte termijn na de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan in werking zal treden, is in dit bestemmingsplan uitgegaan van de QRA die in het kader van de aanvraag van de revisievergunning is opgesteld.
Plaatsgebonden risico (PR)
Uit de berekening (QRA) die in het kader van de aanvraag van de revisievergunning is uitgevoerd, blijkt dat net buiten het plangebied twee beperkt kwetsbare object, namelijk een gebouw met verschillende bedrijven, gelegen aan de Molenvliet 99, 103, 107, en het bedrijfsgebouw aan de Molenvliet 95 zich binnen de PR 10-6-contour van het rangeerterrein Kijfhoek bevinden. Deze bedrijven zijn te beschouwen als beperkt kwetsbare objecten. Het plangebied in het voorliggende bestemmingsplan omvat het rangeerterrein Kijfhoek. De bovengenoemde beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour bevinden zich buiten het plangebied. Het bestemmingsplan bestemt alleen de huidige situatie en biedt geen ruimere mogelijkheden dan het vigerende bestemmingsplan. Het plan heeft dan ook geen gevolgen voor de ligging van de PR 10-6-contour. Het feit dat er (buiten het plangebied) bestaande beperkt kwetsbare objecten zijn gelegen binnen de PR 10-6-contour vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Groepsrisico (GR)
Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim. Aangezien voorliggend bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt in het invloedsgebied van het rangeerterrein, heeft de vaststelling geen invloed op de hoogte van het GR als gevolg van dit rangeerterrein. Uit de QRA die in het kader van de aanvraag van de revisievergunning is uitgevoerd, blijkt dat de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. De verantwoording van het GR vanwege het rangeerterrein is opgenomen in Bijlage 4.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen
In de omgeving van het plangebied liggen drie hogedrukaardgasleidingen. Eén van deze leidingen is buiten gebruik en is planologisch niet relevant. De leidingen W-507-01-KR en W-507-03-KR zijn in gebruik. Beide leidingen hebben een uitwendige diameter van 12 inch en een druk van 40 bar. Leiding W-507-01-KR ligt buiten het plangebied, maar kan mogelijk invloed hebben op het plangebied. Leiding W-507-03-KR loopt deels door het plangebied.
De PR 10-6-contour van beide leidingen bedraagt 0 m, de belemmeringenstrook bedraagt 4 m. Binnen de PR 10-6-contour en de belemmeringenstrook is geen bebouwing aanwezig. De inventarisatie-afstand voor het GR bedraagt 140 m aan weerszijde van de leiding. Aangezien beide leidingen in of net buiten het plangebied liggen, ligt het plangebied binnen deze inventarisatie-afstand. Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van invloed zijn op de personendichtheid, leidt dit plan niet tot een toename van het GR. Uit informatie van de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid uit maart 2011 blijk dat het GR in de huidige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde3. Een uitgebreide verantwoording van het GR is daarom niet nodig. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Daarnaast ligt een deel van een waterstoftransportleiding binnen het plangebied. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 6 inch en een werkdruk van 40 bar. Om de risico's als gevolg van deze leiding in beeld te brengen is in 2011 door AVIV een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd. Deze risicoanalyse is te vinden in Bijlage 5. Uit het onderzoek blijkt dat de PR 10-6-risicocontour tussen de 13 en 25 m buiten de leiding ligt. In het plangebied liggen binnen deze risicocontour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Nieuwe kwetsbare objecten worden hier niet mogelijk gemaakt. Wel maakt het bestemmingsplan de realisatie van een brandweerkazerne mogelijk. Het gaat hier om een zeer kleine kazerne die gebruikt zal worden voor de bedrijfsbrandweer van Kijfhoek. Ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen is dit object te beschouwen als een beperkt kwetsbaar object. Indien de kazerne binnen de PR 10-6-contour wordt gerealiseerd, wordt er dus niet voldaan aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Omdat de brandweerkazerne onlosmakelijk verbonden is met het rangeerterrein Kijfhoek en de activiteiten op het emplacement, is de aanwezigheid van dit object onvermijdelijk en acceptabel. In de regels van het bestemmingsplan zijn extra regels opgenomen die het aspect externe veiligheid bij de realisatie van de kazerne extra borgen (zie Hoofdstuk 5).
Naast het plaatsgebonden risico is ook het groepsrisico van belang. Het invloedsgebied voor het GR bedraagt 66 m. Een deel van het plangebied ligt dus binnen dit invloedsgebied. Het aantal personen dat ter plaatse van de beoogde brandweerkazerne zal verblijven, is zeer laag. Het gaat hier namelijk om een voorziening voor de bedrijfbrandweer van Kijfhoek waar alleen de bedrijfsbrandweer zal verblijven. Deze ontwikkeling zal geen invloed hebben op de hoogte van het groepsrisico. Aangezien het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van invloed zijn op de hoogte van het GR en het GR in de huidige situatie een factor 770 onder de oriëntatiewaarde ligt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Een beperkte verantwoording van het GR is aan het eind van deze paragraaf opgenomen. Voor deze leiding geldt, naast bovengenoemde risicoafstanden ook een belemmeringenstrook van 4 m. Deze belemmeringenstrook is weergegeven op de verbeelding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Behalve het rangeerterrein Kijfhoek loopt door het plangebied ook de doorgaande spoorverbinding Rotterdam-Breda. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit informatie van de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 2011) blijkt dat het plangebied volledig binnen het invloedsgebied van het GR van deze vervoersas ligt. Zowel in de huidige situatie als in 2020 (na de door ProRail verwachte vervoerstoename) blijkt dat binnen het plangebied geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van deze spoorlijn liggen. In de PR 10-6-risicocontour bevinden zich echter echter wel enkele bedrijfsgebouwen die tot het rangeerterrein Kijfhoek behoren. Deze gebouwen kunnen als beperkt kwetsbare objecten worden aangemerkt. Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Het betreft hier echter bestaande bedrijfsgebouwen welke onlosmakelijk zijn verbonden met het rangeerterrein Kijfhoek en de activiteiten op het emplacement en waarvan de aanwezigheid onvermijdelijk en acceptabel is. Ook de beoogde brandweerkazerne is een beperkt kwetsbaar object. Dit object kan op grond van voorliggend bestemmingsplan binnen de PR 10-6-risicocontour van het spoor mogelijk worden gemaakt. Omdat ook dit object onlosmakelijk is verbonden met het rangeerterrein Kijfhoek, is ook de aanwezigheid van dit object onvermijdelijk en acceptabel.
Behalve met de PR 10-6-contour moet bij deze spoorlijn ook rekening worden gehouden met een mogelijke plasbrand. Daarom geldt rondom dit spoor een zone van 30 m vanaf de rand van het spoor (het plasbrandaandachtsgebied) waarbinnen slechts gemotiveerd nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Omdat het bestemmingsplan geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk maakt (en dergelijke kwetsbare objecten hier momenteel niet aanwezig zijn), vormt dit plasbrachtaandachtsgebied geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Het GR ligt zowel in de huidige situatie als in 2020 onder de oriëntatiewaarde. Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van invloed zijn op de personendichtheid, leidt dit plan niet tot een toename van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de A16
Ongeveer 60 m ten oosten van het plangebied ligt de A16. Uit de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen blijkt dat over deze weg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de Cirucualire blijkt dat voor deze weg een veiligheidszone van 29 m vanaf het hart van de A16 geldt. In deze zone zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Het plangebied ligt buiten deze veiligheidszone. Naast deze veiligheidszone geldt voor deze weg een plasbrandaandachtsgebied van 30 m vanaf de rand van de weg. Het plangebied ligt ook buiten dit plasbrandaandachtsgebied. Uit informatie van de omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 2011) blijkt dat het invloedsgebied van het GR van deze weg 325 m bedraagt (gemeten vanuit het hart van de weg). Het GR bedraagt 0,019 maal de oriëntatiewaarde. Omdat het bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die van invloed zijn op de personendichtheid, leidt dit plan niet tot een toename van het GR. Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Verantwoording groepsrisico
Het plangebied bestaat uit het rangeerterrein Kijfhoek (een Bevi-inrichting) en ligt binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Rotterdam-Breda, van twee hogedrukaardgastransportleiding, van een waterstoftransportleiding en van de A16. Hieronder zal eerst op het GR als gevolg van het rangeerterrein Kijfhoek in worden gegaan. Vervolgens wordt het GR ten gevolge van de spoorlijn, de hogedrukaardgasleidingen en de waterstoftransportleiding verantwoord.
Rangeerterrein Kijfhoek
Het GR van het rangeerterrein is bij de aanvraag van de revisievergunning berekend. Uit het advies van de veiligheidsregio blijkt dat het GR bij de vaststelling van dit plan moet worden verantwoord. In overleg tussen de Veiligheidsregio, OZHZ en GS is besloten om hiervoor de verantwoording die GS voor de revisievergunning heeft gemaakt te betrekken. Deze verantwoording acht de gemeente Zwijndrecht voldoende. De verantwoording is opgenomen in Bijlage 4.
Spoorlijn, leidingen en A16
Met betrekking tot het GR van deze bronnen kan worden gezegd dat de personendichtheid en daarom het GR ter plaatse van het plangebied laag zijn. Ter plaatse van het bestemmingsplan zijn geen verminderd zelfredzame personen, zoals kinderen, ouderen en gehandicapten aanwezig. Het rangeerterrein Kijfhoek beschikt over een rampenbestrijdingsplan dat regelmatig wordt geoefend. Hier komt nog bij dat het plangebied via de Munninksteeg goed te bereiken en te ontvluchten is. De zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen en de bestrijdbaarheid van een ramp zijn daarom goed te noemen. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de bereikbaarheid van het rangeerterrein goed is. In het geval van een incident op het (doorgaand)spoor is de bereikbaarheid slecht. Gelet op het lage GR vanwege het doorgaand spoor binnen het plangebied, wordt dit vooralsnog acceptabel geacht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voldaan wordt aan de eisen omtrent externe veiligheid. Dit aspect staat de vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.
4.6 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Deze afstemming beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Op grond van bovengenoemde VNG-publicatie is een rangeerterrein te beschouwen als een milieuhinderlijke activiteit. Een dergelijke activiteit valt in categorie 4.2 en heeft een richtafstand van 300 m ten opzichte van een rustige woonwijk en een richtafstand van 200 m ten opzichte van een gemengd gebied. Hierbij zijn geluid en gevaar het maatgevende aspect. Voor de overige aspecten geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van een rustige woonwijk en een richtafstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied. Ten oosten van het plangebied liggen enkele woningen binnen de richtafstanden voor geluid en gevaar en buiten de richtafstanden voor stof en geur. Uit de QRA die bij de ambtshalve wijziging van de milieuvergunning voor het rangeerterrein Kijfhoek hoort, blijkt dat deze woningen buiten de PR 10-6-contour liggen. Daarom is geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder uit het oogpunt van gevaar. Aangezien het hier om een gezoneerd terrein gaat, wordt het aspect geluid geregeld via het zonebeheersplan. Milieuhinder als gevolg van geluidsoverlast is in dit spoor voldoende geborgd. Ter plaatse van deze woningen is daarom geen sprake van onaanvaardbare milieuhinder van het rangeerterrein Kijfhoek. Ook wordt het rangeerterrein niet in zijn bedrijfsvoering beperkt door deze woningen. Het rangeerterrein moet hier immers in de huidige situatie al rekening mee houden. Binnen het plangebied zijn enkele lichtmasten aanwezig. Met het aspect lichthinder wordt in de richtafstanden van bovengenoemde VNG-publicatie geen rekening gehouden. Aangezien het hier om een bestaande situatie gaat waar het bestemmingsplan geen wijziging in aanbrengt, staat het aspect lichthinder de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en omliggende functies de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Ter plaatse van woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en het rangeerterrein wordt niet in zijn bedrijfsvoering beperkt.
4.7 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Omdat het een consoliderend bestemmingsplan betreft, is er geen sprake van functieverandering. Een bodemonderzoek is daarom niet nodig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
4.8 Kabels En Leidingen
In de omgeving van het plangebied liggen aardgasleidingen en een waterstoftransportleiding. De relatie tussen deze leidingen en het bestemmingsplan is in paragraaf 4.5 besproken.
In het plangebied is een andere planologisch relevante leiding aanwezig. Het betreft hier een rioolpersleiding die het afvalwater van de kernen Oostendam, Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht transporteert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Zwijndrecht. Deze leiding is in het bestemmingsplan beschermd middels een dubbelbestemming.
In de omgeving van het plangebied liggen verder geen hoogspanningsleidingen, straalpaden of telecomverbindingen. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.
4.9 Water
Waterbeheer en watertoets
De watertoets is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke plannen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal
- Nationale Waterplan (NW)
- Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet.
Provinciaal
- Provinciaal Waterplan
- Bestemmingsplannen blauw gekleurd
- Nota Regels voor Ruimte
- (Ontwerp) Provinciale Structuurvisie
- (Ontwerp) Verordening Ruimte
Regionaal
- Deelstroomgebiedsvisie Zuid-Holland Zuid
- Waterstructuurplan IJsselmonde
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2008) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
Het Waterstructuurplan Zwijndrecht (mei 2007) geeft de gezamenlijke intentie van gemeente en waterschap weer om het stedelijke watersysteem op orde te krijgen. Tevens biedt het een (procedureel) kader voor de inpassing van de wateropgave in nieuwe ruimtelijke projecten. Het beleidsdocument vormt een aanvulling op het stedelijk waterplan van H tot Z (2003), waarmee dit geactualiseerd wordt aan de normen vanuit het beleidskader Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Het Waterstructuurplan draagt ook zorg voor het komen tot een optimale invulling van de wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kader Richtlijn Water (KRW). Daarbij vormt het een doorvertaling van het Waterstructuurplan IJsselmonde naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Huidige situatie
Het plangebied ligt ten oosten van de kern Zwijndrecht en bestaat in de huidige situatie uit een rangeerterrein en doorgaand spoor.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem uit klei. Er is voornamelijk sprake van grondwatertrap VI. In het zuidoosten van het plangebied komt tevens grondwatertrap III voor.
In onderstaande tabel zijn de bijbehorende grondwaterstanden gegeven.
grondwatertrap | Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand | Gemiddeld Laagste Grondwaterstand |
III | < 40 cm beneden maaiveld | 80 cm – 120 cm beneden maaiveld |
VI | 40 cm - 80 cm beneden maaiveld | >120 cm beneden maaiveld |
De maaiveldhoogte in het gebied bedraagt circa NAP -0,6 m.
Waterkwantiteit
Het plangebied ligt in de Zwijndrechtse Waard. Het plangebied is gelegen in peilvak 39-1, dit heeft een zomerpeil van NAP -2,55 m en een winterpeil van NAP -2,8 m. Het peilvak heeft een bergingstekort van 11,3 ha (39.350 m³). Waterschap Hollandse Delta participeert in verschillende projecten om dit deze bergingsopgave in te vullen. Zo wordt extra waterberging gerealiseerd bij de inrichting van recreatiegebied het Waalbos en bij de natuur- en recreatiegebieden Bos Rijsoord en Develbos. Het bergingstekort doet zich niet voor binnen het plangebied maar in een ander deel van het peilgebied.
Ten noorden en ten zuiden van het rangeerterrein zijn deels binnen het plangebied twee hoofdwatergangen gelegen. Binnen het plangebied zijn verder enkele spoorsloten aanwezig en is in het oosten van het plangebied een waterplas gelegen. Daarnaast wordt het plangebied in het noorden doorkruist door de rivier de Waal.
Waterkwaliteit
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied is geen primaire of secundaire waterkering aanwezig.
Afvalwater en riolering
Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke gemengd rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden ook geen grote ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel wordt met dit bestemmingsplan de realisatie van een bedrijfsbrandweerkazerne mogelijk gemaakt. Hiervoor worden de bouwmogelijkheden met 1.500 m2 verruimd. Deze functie past echter binnen het huidig gebruik van het rangeerterrein.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. In de planuitwerking van de brandweerkazerne zal hiermee rekening worden gehouden. Indien de bouw van de brandweerkazerne leidt tot extra verharding zal, op basis van het keur, vervangend water gegraven worden.
Beheer en onderhoud
Voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem binnen het plangebied dient bij het waterschap op basis van de Keur een watervergunning te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van water naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder toestemming van het waterschap gebouwd en opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan zijn het oppervlaktewater en de hoofdwatergangen in het plangebied mogelijk binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. De aanwezige, onderduikerde, watergangen zijn binnen het bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat'. Binnen deze dubbelbestemming kan niet, zonder meer, gebouwd worden, waarmee de watergangen op deze wijze zijn beschermd.
Conclusie
Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan zijn er geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.10 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.
Huidige situatie
Het plangebied betreft een zeer intensief gebruikt terrein.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De Natuurbeschermingswet en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
In het plangebied komen mogelijk de volgende beschermde soorten voor:
vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, veldmuis en huisspitsmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |
ontheffingsregeling Flora- en faunawet | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus | |
cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en zal dan ook niet leiden tot aantasting van beschermde soorten. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.11 Cultuurhistorie En Archeologie
Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg/Verdrag van Malta
Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis in Nederland. Het Verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van deze archeologische waarden. Het Verdrag is geïmplementeerd via de Wet op de Archeologische monumentenzorg. Als gevolg van dit Verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Op grond van de aangescherpte regelgeving stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Het Rijk heeft de beleidsuitgangspunten ten aanzien van archeologie neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Nota Ruimte, de Wijziging van de Monumentenwet 1988 en diverse publicaties van het Ministerie van OC&W (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Analyse
Het plangebied is volgens de provinciale archeologische waardenkaart deels gelegen binnen een terrein met een zeer grote kans op archeologische sporen en deels binnen een terrein met een redelijke tot grote kans op archeologische sporen. In het plangebied zijn geen monumenten gelegen. Direct ten zuidwesten van het plangebied liggen enkele archeologische monumenten.
Conclusie
In het plangebied geldt een hoge tot middelhoge trefkans op archeologische sporen. Ter bescherming van deze archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen in het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.
5.2 Algemeen
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevatten de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Planvorm
Het bestemmingsplan heeft voor het rangeerterrein met bijbehorende bebouwing en het spoor een consolidatie- en beheerfunctie en staat geen nieuwe grote ontwikkelingen toe. De juridische planvorm is afgestemd op de hoofdlijnen van het beleid dat erop gericht is de aanwezige functies te behouden. Gezien de aard en functie van het plangebied is gekozen voor een globaal bestemmingsplan.
Verbeelding en regels
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en verbeelding. Regels en verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte. De toelichting heeft geen rechtskracht maar geeft de uitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen weer. Ook is de toelichting van belang als het gaat om een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan bestaat uit één bestemming en twee dubbelbestemmingen. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn verder algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen.
Aanduidingen
Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen.
De aanduidingen die een specifiek gebruik regelen zijn functieaanduidingen, zoals de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein'. Daarnaast zijn er nog gebiedsaanduidingen, zoals de aanduiding 'geluidszone - industrie'.
Opbouw planregels
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
- 1. inleidende regels;
- 2. bestemmingsregels;
- 3. algemene regels;
- 4. overgangs- en slotregel.
5.3 Inleidende Regels
Begrippen
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Hierin is ook de geluidszone - industrie opgenomen met de verwijzing naar de Wet geluidhinder.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard.
5.4 Bestemmingsregeling
Verkeer - Railverkeer
Binnen het bestemmingsplan is gebruikgemaakt van de bestemming Verkeer -Railverkeer om het spoor en het rangeerterrein mogelijk te maken. Ook zijn bij het rangeerterrein behorende voorzieningen, zoals bedrijfsgebouwen, een brandweerkazerne en kantoren toegestaan. Daarnaast zijn binnen de bestemming ook groen- en watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, parkeer- en verkeersvoorzieningen mogelijk, evenals kunstwerken zoals viaducten en bruggen.
De kruisingen met infrastructuren, te weten de Munnikensteeg, de Molendijk en de Waal, zijn planologisch mogelijk gemaakt middels de aanduidingen verkeer en water.
Binnen de bestemming zijn gebouwen toegestaan met dien verstande dat in totaal binnen het plangebied ten hoogste 6.250 m² bebouwd mag worden. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 15 m. Als uitzondering hierop mag één gebouw met een oppervlak 1.000 m² worden gebouwd tot een hoogte van 18 m. De bouwhoogte van geluidsschermen bedraagt niet meer dan 4 m, gemeten vanaf de bovenkant spoorrails. De bouwhoogte van lichtmasten bedraagt niet meer dan 30 m en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m. Voor kunstwerken, zoals viaducten en bruggen, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste 12 m. De bouwregels zijn in overeenstemming met de regeling uit het vigerend bestemmingsplan.
Met deze manier van bestemmen wordt de nodige flexibiliteit gecreëerd, welke wenselijk is gezien het gebruik van het rangeerterrein. Gelet op de adviezen van de VROM-Inspectie en de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is enige in kadering van deze flexibiliteit noodzakelijk. Hiertoe is het noodzakelijk om binnen de 100% lethaliteitscontour de bouw van gebouwen niet toe te staan, hiervoor is op de verbeelding de aanduiding 'veiligheidszone - leiding - A' opgenomen.
Binnen het invloedsgebied dienen gebouwen aan bepaalde eisen, zoals inrichting, constructie en materialisatie, te voldoen om als voldoende veilig te worden aangemerkt. Voor dit gebied is de aanduiding 'veiligheidszone - leiding - B' opgenomen, waarbij in eerste instantie geen gebouwen mogen worden gebouwd, maar waarbij het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken en de bouw van gebouwen toestaan, mits advies is ingewonnen bij de Veiligheidsregio en de gebouwen voldoen aan de gestelde veiligheidseisen.
Met deze regeling wordt ook recht gedaan aan de vereisten rond de 1.10-6 contour voor het plaatgebondenrisico de watertransportleiding. Immers, de bouw van een beperkt kwetsbaar object binnen deze contour zal altijd vergezeld gaan van een motivering binnen de te verlenen omgevingsvergunning.
Leiding - Gas - 1 (dubbelbestemming)
In de zuidoost punt van het plangebied ligt een gasleiding. Deze leiding is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Gas - 1. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige gasleiding.
Leiding - Gas - 2 (dubbelbestemming)
In het westen van het plangebied ligt een waterstofleiding. Deze leiding is planologisch beschermd middels de dubbelbestemming Leiding - Gas - 2. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige waterstofleiding.
Leiding - Riool (dubbelbestemming)
Onder de rangeersporen door loopt een rioolpersleiding. Deze leiding is planologisch beschermd middels de dubbelbestemmings Leiding - Riool. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de aanwezige rioolpersleiding.
Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)
Op basis van de archeologische verwachtingskaart is op de verbeelding een gebied aangeduid met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Op deze gronden worden extra regels gesteld aan het bouwen en uitvoeren van werken ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden. Binnen de dubbelbestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de dubbelbestemming met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m of gebouwen die niet groter zijn dan 100 m², of niet dieper dan 30 cm de grond ingaan, of waarbij geen heiwerkzaamheden nodig zijn. Daarnaast is het vervangen, vernieuwen en veranderen van bestaande bebouwing mogelijk voor zover het oppervlak niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
Bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden is uitsluitend toegestaan indien middels een rapport de archeologische waarden van de locatie voldoende zijn vastgesteld en de archeologische waarden niet worden geschaad of de mogelijke schade wordt voorkomen door voorschriften of beperkingen te verbinden aan de omgevingsvergunning voor bouwen, het doen van opgravingen of de bouwactiviteiten worden begeleid door een archeologische deskundige.
5.5 Algemene Regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelbepaling
Een antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelbepaling wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt.
De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid tot afwijken te verlenen van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbij burgemeester en wethouders het bestemmingsplan kunnen wijzigingen en de archeologische bestemming deels of geheel kunnen verwijderen, mits middels onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden te verwachten zijn.
Werking wettelijke regelingen
In de regels van een bestemmingsplan wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.
5.6 Overgangsrecht En Slotregels
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregels aan de orde.
Overgangsrecht
De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Slotregel
Deze regel bevat de titel van het plan.
5.7 Handhaving
Door handhaving en toezicht controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. De gemeente heeft een beginselplicht tot handhaving. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het zo nodig toepassen van (bestuurs)rechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Zwijndrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen.
Zo handhaaft het college onder andere de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels, voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels, door het bouwtoezicht worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning (voor bijvoorbeeld bouwen of aanleggen), maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Hoe wordt gehandhaafd
Op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten voor bestuursrechtelijke handhaving tot haar beschikking: last onder bestuursdwang en last onder dwangsom.
Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder, nadat deze eerst in de gelegenheid is gesteld dit zelf te doen. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan.
Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan tot (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit.
In het plangebied zal gehandhaafd worden op het illegale gebruik van bouwwerken en percelen en op de illegale bouw van bouwwerken. Verder zal er bij bouwen gecontroleerd worden op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen.
Naast bestuursrechtelijke handhaving is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de economische delicten ook strafrechtelijke handhaving mogelijk bij het overtreden van het vergunningenstelsel op grond van de Wabo of het handelen in strijd met het bestemmingsplan. In dit kader kunnen ook strafrechtelijke dwangmiddelen worden ingezet. In de praktijk zal eerst bestuursrechtelijk worden gehandhaafd, alvorens het strafrecht wordt ingezet.
Privaatrechtelijke handhaving is aan de orde voor gronden waarvan de gemeente zelf eigenaar is. Tegen gebruik van deze gronden in strijd met gemeentelijke belangen zal de gemeente op grond van haar rechten als eigenaar optreden.
Hoofdstuk 6 Economische En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet niet in uit te voeren werken of werkzaamheden. Een uiteenzetting van inzichten over de uitvoerbaarheid op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor het overige niet nodig gebleken.
Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 september 2011 tot 9 november 2011 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in Bijlage 3.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het conceptontwerpbestemmingsplan Rangeerterrein Kijfhoek toegezonden aan de volgende overlegpartners:
- 1. Gemeente Barendrecht;
- 2. Gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;
- 3. Gemeente Ridderkerk;
- 4. Provincie Zuid-Holland;
- 5. Waterschap Hollandse Delta;
- 6. Rijkspartners (VROM-inspectie/Ministerie van V&W);
- 7. ProRail;
- 8. N.V. Nederlandse Gasunie;
- 9. Airproducts;
- 10. Regionale brandweer
In Bijlage 2 zijn de ontvangen reacies weergegeven, waarbij tevens is aangegeven op welke wijze de reactie door de gemeente is betrokken bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.
Bijlage 1 Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit verhard terrein, bomen, struiken en watergangen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door een consoliderend plan. Gebiedsbescherming komt derhalve in deze paragraaf niet meer aan de orde.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
Planten
Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat in het plangebied mogelijk de zwanenbloem en dotterbloem voorkomt.
Vogels
In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw en ekster hun leefgebied hebben. De bebouwing biedt mogelijk ook nestgelegenheid aan vogelsoorten als huismus, kauw en spreeuw. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de kraai.
Zoogdieren
De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als mol, egel, huisspitsmuis en veldmuis voorkomen. De in het plangebied aanwezige gebouwen en bomen zijn mogelijk geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen, zoals de gewone dwergvleermuis en laatvlieger. De groenstroken zijn mogelijk onderdeel van het foerageergebied en/of vaste migratieroutes van vleermuizen.
Amfibieën
Gezien de voorkomende biotopen zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker en gewone pad te verwachten in het plangebied. Zwaar beschermde amfibieën zijn gezien de voorkomende biotopen en verspreidingsgegevens niet te verwachten in of nabij het plangebied.
Vissen
Mogelijk komt in de watergangen in het plangebied de kleine modderkruiper voor.
Overige soorten
Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Te verwachten beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
vrijstellingsregeling Flora- en faunawet | tabel 1 | zwanenbloem en dotterbloem mol, egel, veldmuis en huisspitsmuis bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker | |
ontheffingsregeling Flora- en faunawet | tabel 2 | kleine modderkruiper | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | huismus | |
cat. 5 | koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai |
Toetsing en conclusie
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet optreden.
- Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en zal dan ook niet leiden tot aantasting van beschermde soorten. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Binnen de juridische regeling zijn geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze eventuele ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Bij deze ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met het onderstaande:
- er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt;
- de aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten;
- bij de kap van bomen en/of sloop van gebouwen dient nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en vogels met een vaste nestplaats uitgevoerd te worden:
- 1. indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is;
- bij werkzaamheden aan watergangen in het plangebied dient nader onderzoek naar de kleine modderkruiper (tabel 2-soort) uitgevoerd te worden:
- 1. indien blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergang een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. De nieuwe watergang is eveneens geschikt als leefgebied voor deze soort zodat verwacht mag worden dat de ontheffing zal worden verleend. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal overtreding van de Flora- en faunawet niet plaatsvinden. De Flora- en faunawet zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Bijlage 2 Notitie Vooroverlegreacties
Bijlage 2 Notitie vooroverlegreacties
Bijlage 3 Notitie Zienswijzen
Bijlage 4 Verantwoording Gr Vanwege Kijfhoek
Bijlage 4 Verantwoording GR vanwege Kijfhoek