Buitengebied
Bestemmingsplan - Gemeente Zwijndrecht
Vastgesteld op 18-11-2014 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied Zwijndrecht van de gemeente Zwijndrecht.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0642.bp15buitengebied-3002 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.8 afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
1.9 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
- d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bollenteelt: de teelt van bloembollen in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- h. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
- i. een paardenfokkerij.
1.10 agrarisch hulp- en nevenbedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het verlenen van diensten en/of het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen en/of andere producten en/of machines aan agrarische bedrijven en hoveniersbedrijven (agrarische handels- en exportbedrijven en agrarische loonbedrijven daaronder niet begrepen), inclusief verhuur van machines.
1.11 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of -apparatuur.
1.12 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.13 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.14 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.16 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.17 bed & breakfast
een kleinschalige, aan de woon- of agrarische functie ondergeschikte voorziening, voor kortdurende, toeristische verblijfsvoorziening, voor uitsluitend logies en ontbijt, die deel uitmaakt van het hoofdgebouw en/of is gevestigd in één van de bestaande (vrijstaande) bijgebouwen. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.
1.18 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.19 bedrijfsmatige exploitatie van verblijfsrecreatie
het bedrijfsmatig exploiteren en beheren van een verblijfsrecreatief complex, gericht op het jaarlijks aanbieden van recreatief verblijf aan meerdere, steeds wisselende personen.
1.20 bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.21 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.
1.22 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.23 bestaande bebouwing
bebouwing die tot stand is gekomen met een bouw-/omgevingsvergunning.
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.26 Bevi-inrichting
bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.27 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.28 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; bouwvlakken ten behoeve van bedrijven die verbonden zijn door middel van de figuur 'relatie', worden geacht één bouwvlak voor één bedrijf te vormen.
1.34 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.35 bijgebouw
een gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
1.36 consumentenvuurwerk
vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.
1.37 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.38 deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake natuur, landschap, cultuurhistorie of landbouw.
1.39 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren, internetwinkels en bankfilialen.
1.40 evenement
een gebeurtenis, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur.
1.41 extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie.
1.42 extensief recreatief medegebruik
een extensieve recreatieve niet-bedrijfsmatige gebruiksvorm, welke zich beperkt tot bijvoorbeeld wandelen, paardrijden, fietsen, picknicken, kanoën, survivaltochten en natuurgerichte recreatie zoals vogelobservatie en de daarbij behorende extensieve recreatieve voorzieningen zoals banken, bewegwijzering en picknicktafels, ondergeschikt aan de overige ingevolge de doeleindenomschrijving toegestane bestemming, en dientengevolge niet het primaire c.q. hoofdgebruik betreffende.
1.43 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.44 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.45 geluidszone - industrie
de met de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
1.46 hobbymatig houden van dieren
het niet bedrijfsmatig gebruiken van gronden voor het hobbymatig houden van vee.
1.47 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.48 horeca
het bedrijfsmatig bereiden en verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie.
1.49 hotel
een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met – al dan niet – als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.50 hoveniersbedrijf
een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend.
1.51 kampeermiddelen
niet als een bouwwerk aan te merken vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.52 kantoor
voorziening gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.53 kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.54 kas
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
1.55 kinderboerderij
een voorziening waar ter wille van kinderen dieren worden gehouden.
1.56 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.57 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.58 landschapswaarde
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.
1.59 lessenaarsdak
een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.
1.60 Lijst van horeca-activiteiten
de Lijst van Horeca-activiteiten die onderdeel uitmaakt van deze regels welke een onderverdeling aangeeft, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving.
1.61 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en/of pony's, horeca (kantine, foyer en dergelijke), verenigingsaccommodatie en het houden van wedstrijden of andere evenementen.
1.62 mantelzorg
het bieden van zorg aan eenieder die aantoonbaar hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
1.63 natuurwaarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.
1.64 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.65 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
1.66 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.67 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.68 paardenbak
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining.
1.69 paardenfokkerij
een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.
1.70 paardenhouderij
een bedrijf dat uitsluitend is gericht op het houden, stallen of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden.
1.71 paardrijactiviteiten
het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van verhuur en eigen gebruik, alsmede het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
1.72 paardrijschool
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden en daarvoor paarden en/of pony's houdt.
1.73 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.74 permanente standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende het gehele jaar.
1.75 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.76 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf, die niet meer wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is en die voor de toepassing van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de daarop rustende bepalingen wordt beschouwd als onderdeel van dat agrarisch bedrijf.
1.77 pleziervaartuig
elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, watersport of andere recreatie op het water.
1.78 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.79 professioneel vuurwerk
vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk.
1.80 recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond.
1.81 reëel agrarisch bedrijf
een agrarisch bedrijf met een omvang van 40 tot 70 Nge.
1.82 restaurant
een horecabedrijf, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.83 schuurkas
een gebouw ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 3 m of meer, waarvan alleen het dak bestaat uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal.
1.84 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen.
1.85 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'
de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' die van deze regels deel uitmaakt.
1.86 standplaats voor kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
1.87 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.88 theatervuurwerk
het in de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk aangewezen professionele vuurwerk dat is bestemd voor het teweegbrengen van pyrotechnisch speciale effecten, hetzij bij een film- of televisieproductie, hetzij tijdens evenementen of voorstellingen waarbij het publiek zich op geringe afstand bevindt van de plaats waar het effect teweeg wordt gebracht.
1.89 toeristische standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte periode van het jaar.
1.90 toonzaal
een ruimte waarin bedrijfsmatig goederen ten verkoop zijn uitgesteld, die al dan niet ter plaatse worden verkocht, maar niet feitelijk geleverd, aan de uiteindelijke gebruiker of verbruiker.
1.91 tuincentrum
een bedrijf, gericht op de teelt en de verhandeling van bomen, heesters, planten, bloemen en andere siergewassen en in samenhang daarmee op de verkoop van artikelen die met de tuinbewerking of de inrichting van tuinen verband houden, zoals tuingereedschap, tuinmeubilair en tuingrond.
1.92 verblijfsmiddelen
voor verblijf geschikte – al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken – voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
1.93 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
1.94 vliesgevel
een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel van een gebouw met een geluidswerende functie ten behoeve van de betrokken gevel van het gebouw, waarbij de afstand tussen de vliesgevel en de gevel van het gebouw ten minste 0,5 m bedraagt.
1.95 volkstuinen
gronden waarop voor particulier gebruik op recreatieve wijze voedings- en siergewassen worden geteeld.
1.96 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.97 voorgevelrooilijn
de lijn in het verlengde van de voorgevel of in het verlengde van de op de plankaart aangegeven voorgevel.
1.98 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.99 weidegang
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte grond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.100 Wgh-inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.101 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
1.102 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
1.103 zomerseizoen
de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
- a. bij horizontale ligging van het maaiveld: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- b. bij niet-horizontale ligging van het maaiveld: vanaf het hoogste punt van de snijlijn van de dichtst bij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 goothoogte van een bouwwerk
- a. bij horizontale ligging van het maaiveld: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- b. bij niet-horizontale ligging van het maaiveld: vanaf het hoogste punt van de snijlijn van de dichtst bij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.8 inhoud van een bouwwerk
- a. bij horizontale ligging van het maaiveld: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- b. bij niet-horizontale ligging van het maaiveld: tussen de onderzijde van de laagst gelegen vloer boven de snijlijn van de verst bij de kruin van de dijk gelegen gevel met het maaiveld voor het begin van de bouw, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder a en b;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': het uitoefenen van een glastuinbouwbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder d;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt': het uitoefenen van een fruitteeltbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder f;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca': een horecabedrijf gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig houden van dieren': het hobbymatig houden van dieren, zoals genoemd in lid 1.46;
met daaraan ondergeschikt:
- f. de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties;
- g. extensief recreatief medegebruik;
- h. agrarisch natuurbeheer;
- i. weidegang;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- k. met dien verstande dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
Tabel 3.1 Rechtstreeks toegestane nevenfuncties
nevenfunctie | max. aantal m² gronden in gebruik | max. aantal m² bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik |
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
veearts/hoefsmederij/KI-station | - | 200 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij | 800 | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
natuur- en milieueducatie/rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele boerenland | 100 |
aan-huis-gebonden beroepen | - | 100 |
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 25% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
- c. ten behoeve van de in tabel 3.1 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
- 2. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het uitoefenen van een agrarisch bedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder a en b;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': het uitoefenen van een glastuinbouwbedrijf zoals genoemd in lid 1.9 onder d;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig houden van dieren': het hobbymatig houden van dieren, zoals genoemd in lid 1.46;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- e. het behoud en herstel van de bodem en de daarmee samenhangende landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
- f. de in tabel 4.1 genoemde nevenfuncties;
- g. extensief recreatief medegebruik;
- h. agrarisch natuurbeheer;
- i. weidegang;
- j. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- k. met dien verstande dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
Tabel 4.1 Rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties
nevenfunctie | max. aantal m2 gronden in gebruik | max. aantal m2 bebouwing, niet zijnde kassen, in gebruik |
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 |
inpandige opslag en stalling | - | 500 |
veearts/hoefsmederij/KI-station | - | 200 |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 |
paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij | 800 | 200 |
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 |
natuur- en milieueducatie/rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele boerenland | 100 |
aan-huis-gebonden beroepen | - | 100 |
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
- a. buitenopslag met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is niet toegestaan;
- b. de vloeroppervlakte ten behoeve van kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis bedraagt ten hoogste 25% van de maximaal toegestane bebouwing met een maximum van 50 m²; in het kader van deze kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is geen horeca en detailhandel toegestaan;
- c. ten behoeve van de in tabel 4.1 genoemde nevenfuncties gelden de volgende gebruiksregels:
- 1. het oprichten van nieuwe bebouwing is niet toegestaan;
- 2. het oprichten van lichtmasten, lichtbakken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van reclameborden en/of neonreclame is niet toegestaan;
- 3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
- 4. bij een combinatie van nevenfuncties mag het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteiten niet meer bedragen dan 850 m² en mag er niet meer dan 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik worden genomen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Bedrijf
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'waterzuiveringsinstallatie': uitsluitend een waterzuiveringsinstallatie;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag en stalling': uitsluitend opslag ten dienste van bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, alsmede voor:
- 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hobby': hobbymatige activiteiten ten aanzien van oldtimers;
- 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag hobby': opslag van oldtimers ten behoeve van hobbymatige activiteiten;
- 3. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': stalling van vervoermiddelen ten behoeve van recreatie zoals caravans, vouwwagens en vaartuigen;
met dien verstande dat:
- kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan met SBI-code 01.4 (hovenier), 15.52, 15.82, 15.84, 18.1, 20, 22, 26.1, 28.1, 28.52, 28.6, 29, 30, 33, 36.1, 36.6, 52, 63.2, 72, 74.8, 93.01;
- opslag ten dienste van bedrijven met SBI-code 50, 51.57, 60.2 en 71.1 zijn uitgezonderd;
- opslag van goederen in de buitenlucht niet is toegestaan;
- opslag of stalling op de begane grond dient plaats te vinden;
alsmede voor:
- d. ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch loonbedrijf': een agrarisch loonbedrijf zoals genoemd in lid 1.11;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling': een caravanstalling;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hulp- en nevenbedrijf': een agrarisch hulp- en nevenbedrijf zoals genoemd in lid 1.10;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groothandel in bloemen': een groothandel in bloemen;
- h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemer in dakbedekking': een aannemersbedrijf in dakbedekking;
- i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - autosloperij': een autosloperij;
- j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf': een transportbedrijf;
- k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - onderhouds-/timmerbedrijf': een onderhouds- en timmerbedrijf;
- l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstaatswerken': voorzieningen ten behoeve van waterstaatsdoeleinden, de waterhuishouding en opslag van materiaal, niet zijnde baggerspecie, ten behoeve van het waterschap;
- m. ter plaatse van de aanduiding 'hovenier': een hoveniersbedrijf;
- n. ter plaatse van de aanduiding 'opslag': een opslagbedrijf;
- o. ter plaatse van de aanduiding 'groothandel': een groothandel;
- p. ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderij zoals genoemd in lid 1.70;
- q. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden;
met daaraan ondergeschikt:
- r. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen;
met dien verstande dat:
- s. per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
- c. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 4 m is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
- e. per bedrijf mag maximaal 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 150 m² gebruikt worden voor kantoor ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bos;
met daaraan ondergeschikt:
- b. wateraanvoer, -afvoer en -berging;
- c. extensieve dagrecreatie;
- d. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
- e. weidegang;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' een parkeerterrein ten behoeve van de bestemming;
- g. bijbehorende voorzieningen zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Cultuur En Ontspanning - Landgoed
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Cultuur en ontspanning - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een galerie met de daarbij behorende en daaraan ondergeschikte horeca;
- b. parkeervoorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, uitingen van kunst; water en toegangswegen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
7.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmeting en uitstraling van uitingen van kunst ten behoeve van:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. het voorkomen van onevenredige inbreuk op de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 8 Groen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, water, speelvoorzieningen en wandel-, fiets- en ruiterpaden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': landschappelijke waarden in de vorm van een rietkraag;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'steiger': vlonders voor zeil- en roeiboten;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - waterstaatswerken': voorzieningen ten behoeve van waterstaatsdoeleinden, de waterhuishouding en opslag van materiaal, niet zijnde baggerspecie, ten behoeve van het waterschap;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen een bijbehorende voorzieningen;
- f. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, grenzend aan openbaar gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Horeca
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. horeca tot en met categorie B, zoals genoemd in de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten, met dien verstande dat fastfood-horeca niet is toegestaan;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en toegangswegen;
- c. met dien verstande dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 10 Maatschappelijk
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats': uitsluitend een begraafplaats;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin': uitsluitend volkstuinen en kassen met bijbehorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, erven en verhardingen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - scouting': uitsluitend een scoutingvereniging, met dien verstande dat het verenigingsgebouw tevens gebruikt mag worden ten behoeve van de volkstuinen zoals genoemd onder d;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- g. met dien verstande dat dienstwoningen niet zijn toegestaan.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 11 Molen
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Molen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud en herstel van de bestaande molen;
- b. een maalderij.
11.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bestaande gebouwen mogen niet worden uitgebreid;
- b. ter plaatse mogen bouwwerken worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.
11.3 Afwijking van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 11.1 ten behoeve van de vestiging van een instelling voor sociale en/of culturele activiteiten met dien verstande dat de activiteiten de cultuurhistorische waarden van de molen niet mogen aantasten.
Artikel 12 Natuur
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de bossen, grienden, rietlanden en oever- en watervegetaties eigen zijnde natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie met wandel-, fiets- en ruiterpaden.
12.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 13 Natuur - Landgoed
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de grienden, rietlanden en oever- en watervegetaties eigen zijnde natuur- en landschapswaarden;
- b. extensieve dagrecreatie met wandel-, fiets- en ruiterpaden;
en daaraan ondergeschikt:
- c. uitingen van kunst.
13.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. per 10 ha mag een gebouw van 10 m² worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van uitingen van kunst bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
13.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmeting en uitstraling van uitingen van kunst ten behoeve van:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. het voorkomen van onevenredige inbreuk op de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 14 Recreatie
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie en natuurgebied, met dien verstande dat schietinrichtingen en het gelegenheid bieden tot het gebruiken van inrichtingen of gronden voor gemotoriseerde modelvliegtuigen, -vaartuigen of -voertuigen dan wel bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde vlieg-, voer- en vaartuigen in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden niet zijn toegestaan;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen en bijbehorende voorzieningen;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, toegangswegen en wandel-, fiets en ruiterpaden;
- d. met dien verstande dat dienstwoningen niet zijn toegestaan.
14.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen gebouwen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 2.000 m²;
- b. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 15 Recreatie - Dagrecreatie
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wandel-, fiets- en ruiterpaden;
alsmede voor:
- b. ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan': speel- en ligweiden, alsmede gedurende de winterperiode voor een onoverdekte ijsbaan;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'zwembad': een niet-overdekt zwembad met bijbehorende lig- en speelweiden en verhardingen;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen een bijbehorende voorzieningen;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- f. met dien verstande dat dienstwoningen niet zijn toegestaan.
15.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse van de functieaanduiding 'ijsbaan' mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ter plaatse van de functieaanduiding 'zwembad' gelden de volgende bouwregels:
- 1. ter plaatse mogen gebouwen ten behoeve van een zweminrichting, zoals kleedruimten, toiletgebouwen, een filtergebouw en een kiosk voor de verkoop van consumpties;
- 2. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak;
- 3. het grondoppervlak van een kiosk voor de verkoop van consumpties mag ten hoogste 25 m bedragen;
- c. op de gronden zonder functieaanduiding mag 500 m² aan gebouwen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m.
Artikel 16 Recreatie - Verblijfsrecreatie
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verblijfsrecreatie in recreatiewoningen en stacaravans;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen;
- c. opslag van boten buiten het zomerseizoen;
- d. met dien verstande dat per bouwvlak één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
16.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
16.3 Specifieke gebruiksregels
Het is verboden de recreatiewoningen en stacaravans te gebruiken voor permanente bewoning.
Artikel 17 Sport
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'sportveld': sportvelden ten behoeve van buitensporten met bijbehorende voorzieningen zoals kantines en toiletgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'manege': een manege;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - manege 1': een manege;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - hondenvereniging': een hondenvereniging;
- e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen;
- f. met dien verstande dat dienstwoningen niet zijn toegestaan.
17.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 18 Tuin
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden.
18.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. ter plaatse mag per woning ten hoogste één gebouwtje, zoals een tuinhuisje, volière of hobbykasje worden gebouwd met een oppervlakte van ten hoogste 10 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen, grenzend aan openbaar gebied, bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 19 Tuin - Landgoed
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
- b. toegangswegen, parkeren en verhardingen;
en daaraan ondergeschikt:
- c. uitingen van kunst.
19.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn bedraagt ten hoogste 1 m;
- c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
- d. de bouwhoogte van uitingen van kunst bedraagt ten hoogste 3 m;
- e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
19.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmeting en uitstraling van uitingen van kunst ten behoeve van:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. het voorkomen van onevenredige inbreuk op de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 20 Verkeer
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. verkeerswegen, parkeervoorzieningen, fiets- en voetpaden met de daarbij behorende taluds, beplantingen, groenvoorzieningen, water en geluidsbeperkende voorzieningen mede ten behoeve van spoorwegdoeleinden;
- b. het afmeren en onderhouden van een veerdienst;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': landschappelijke en natuurlijke waarden ter plaatse van dijken en kaden;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein': een parkeerterrein behorende bij een horecabedrijf;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen en bijbehorende voorzieningen.
20.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 21 Verkeer - Railverkeer
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. aanleg en beheer van een spoorlijn, bestaande uit twee sporen ten behoeve van een hogesnelheidslijn;
- b. bij een hogesnelheidslijn behorende spoortechnische-, veiligheids-, bereikbaarheids- en elektronische voorzieningen en gebouwen;
- c. geluidsafschermende voorzieningen;
- d. voorzieningen ten behoeve van kruisende infrastructuur;
- e. voorzieningen ten behoeve van inpassing van de spoorlijn;
- f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.
21.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van kunstwerken, zoals tunnels, viaducten en bruggen mag ten hoogste 12 m bedragen;
- b. de bouwhoogte van geluidsschermen mag ten hoogste 4 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen ten hoogste 15 m bedragen;
- d. het gezamenlijk oppervlak van gebouwen mag ten hoogste 1.680 m² bedragen;
- e. ter plaatse van de bouwaanduiding 'antennemast' mag een antennemast van ten hoogste 10 m worden gebouwd.
Artikel 22 Water
22.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. recreatie en verkeer te water, recreatievaart daaronder begrepen;
- c. het afmeren en onderhouden van een veerdienst;
- d. behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de watergangen en oevers;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden': landschappelijke waarden in de vorm van een rietkraag;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'steiger': steigers voor de aanleg van zeil- en roeiboten;
- g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - railverkeer': een ondergrondse spoorbaan bestaande uit twee sporen en bijbehorende voorzieningen.
22.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
22.3 Specifieke gebruiksregels
Ten behoeve van het gebruik gelden de volgende regels:
- a. een ligplaats mag alleen ingenomen worden met toestemming van de waterbeheerder.
22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 23 Water - Landgoed
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. recreatie en verkeer te water, recreatievaart daaronder begrepen;
- c. bruggen;
- d. behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de watergangen en oevers;
en daaraan ondergeschikt:
- e. uitingen van kunst.
23.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van uitingen van kunst bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
23.3 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats, afmeting en uitstraling van uitingen van kunst ten behoeve van:
- a. landschappelijke inpassing;
- b. het voorkomen van onevenredige inbreuk op de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en/of bouwwerken.
Artikel 24 Wonen - 1
24.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garages': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren;
- d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - toonzaal': uitsluitend toonzalen met de daarbij behorende opslag- en kantoorruimten;
- e. ter plaatste van de aanduiding 'begraafplaats': vier grafruimten;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - hobbymatig houden van dieren': het hobbymatig houden van dieren, zoals genoemd in lid 1.46;
- g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen;
- h. met dien verstande dat per bouwvlak één woning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
24.2 Bouwregels
24.3 Afwijken van de bouwregels
24.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m²;
- b. bij bebouwing die aangemerkt is als voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zijn de volgende ondergeschikte nevenfuncties toegestaan:
- 1. verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m2;
- 2. inpandige opslag en stalling voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 500 m²;
- 3. veearts/hoefsmederij/KI-station voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
- 4. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
- 5. paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij voor zover het gebruik van onbebouwde gronden ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 800 m² en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 200 m²;
- 6. kano-, boot- of fietsenverhuur voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
- 7. natuur- en milieueducatie/rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) voor zover het gebruik van onbebouwde gronden niet meer bedraagt dan het gehele boerenland en het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m²;
- 8. aan-huis-gebonden beroepen voor zover het bebouwingsoppervlak ten behoeve van de activiteit niet meer bedraagt dan 100 m².
24.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 25 Wonen - 2
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van de woningen;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': het behoud en de bescherming van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen;
- e. met dien verstande dat per bouwvlak één woning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
25.2 Bouwregels
25.3 Afwijken van de bouwregels
25.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 50 m².
Artikel 26 Wonen - 3
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen;
- c. met dien verstande dat per bouwvlak één woning is toegestaan, tenzij met de maatvoeringaanduiding 'maximum aantal wooneenheden' anders is aangegeven.
26.2 Bouwregels
26.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik geldt de volgende regel:
- de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 40 m².
Artikel 27 Wonen - Landgoed
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'cultuur en ontspanning', tevens een galerie;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, uitingen van kunst, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
27.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
27.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m²;
- b. het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan;
- c. de oppervlakte van de galerie mag maximaal 170 m² bedragen.
Artikel 28 Leiding - Gas - 1
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding.
28.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 28.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
28.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) (lid 28.2 onder b) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 29 Leiding - Gas - 2
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor een waterstofgastransportleiding met een diameter van ten hoogste 6 inch en een druk van ten hoogste40 bar.
29.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 29.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
29.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 29.2 onder b. De omgevingsvergunning wordt verleend, indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 30 Leiding - Riool
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een rioolleiding.
30.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 30.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
30.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 30.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand hieraan zal advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 31 Leiding - Water
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een waterleiding.
31.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
31.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 31.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Voorafgaand hieraan zal advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.
31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 32 Waarde - Archeologie - 1
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een gebied met een wettelijke beschermde status vanwege de aanwezigheid van een van rijkswege aangewezen archeologisch document.
32.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
32.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 33 Waarde - Archeologie - 2
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor overige archeologische waardevolle vindplaatsen (vanwege de aanwezigheid van een niet wettelijk beschermd archeologisch monument of historische dorpskernen en/of vindplaatszones) of voor gebieden waarvoor een hoge verwachting geldt vanwege de in het verleden aanwezige bebouwingslinten.
33.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 33.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 35 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
33.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 34 Waarde - Archeologie - 3
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor gebieden met historische dijken.
34.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 34.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 35 Waarde - Archeologie - 4
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor gebieden waarvoor een hoge verwachting geldt, vanwege de aanwezigheid in de ondergrond van klei-op-veenafzettingen, rivierduinen en/of stroomgordels van de Devel, Merwede en Waal.
35.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 35.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 36 Waarde - Archeologie - 5
36.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor gebieden waarvoor een lage verwachting geldt, vanwege het middeleeuwse klei-op-veenlandschap van de Zwijndrechtse Waard en de aanwezigheid in de ondergrond van diepere oudere stroomgordels.
36.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 36.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 2.500 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 37 Waarde - Archeologie - 6
37.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 6' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor gebieden met een lage archeologische verwachting vanwege de huidige en historische uiterwaarden van de Oude Maas.
37.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 37.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 10.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 38 Waarde - Archeologie - 7
38.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 7' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor gebieden meten een hoge kans op archeologische resten vanwege in de middeleeuwen afgedamde rivieren de Devel en de Waal.
38.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 38.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
38.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 39 Waterstaat
39.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de afvoer van oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit. Op deze gronden zijn de Beleidsregels grote rivieren van toepassing.
39.2 Bouwregels
Op de bedoelde gronden mag, in afwijking van de regels behorende bij de ter plaatse geldende bestemming, niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- a. bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor de bestemming Waterstaat;
- b. gedeeltelijke of gehele vervangende herbouw/vernieuwing van een bouwwerk, mits de oppervlakte van het bouwwerk niet wordt vergroot ten opzichte van de bestaande oppervlakten;
- c. het bouwen kan slechts geschieden nadat de rivierbeheerder hierover heeft geadviseerd, bovendien is voor alle activiteiten in het rivierbed een watervergunning van de rivierbeheerder noodzakelijk in het kader van de Waterwet.
Artikel 40 Waterstaat - Waterkering
40.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
40.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 40.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 10 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
40.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 40.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 41 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 42 Algemene Bouwregels
42.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
42.2 Herbouw (bedrijfs)woningen
Algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten.
42.3 Bestaande maten
- a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
- b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
- c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van de saneringsregeling zoals opgenomen in:
- 1. artikel 3, lid 3.6.1 onder c;
- 2. artikel 4, lid 4.7.1 onder c;
- 3. artikel 19, lid 24.3.1.
42.4 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van landbouwbedrijven
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen landbouwbedrijven en gevoelige objecten:
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
minimum afstand tot objecten categorie I en II | 100 m | 50 m |
minimum afstand tot objecten categorie III, IV en V | 50 m | 25 m |
42.5 Afstand gevoelige objecten ten opzichte van kassen
Onverminderd hetgeen in hoofdstuk 2 is bepaald, dient ten minste de volgende afstand in acht genomen te worden tussen kassen en gevoelige objecten:
soort objecten | aan te houden afstand | |
indien kassen voor 1 mei 1996 zijn opgericht (met inbegrip van eventuele uitbreidingen) | indien kassen na 30 april 1996 zijn opgericht | |
categorie I | 25 m | 50 m |
categorie II | 10 m | 25 m |
42.6 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
- a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
- b. de onderkant van het bouwwerk (inclusief fundering) bedraagt ten hoogste 4 m onder het peil;
- c. burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van het bepaalde in sub b indien het hydrologisch belang niet wordt geschaad; alvorens ontheffing te verlenen vragen burgemeester en wethouders advies in bij het Waterschap en de provincie omtrent de vraag of het hydrologisch belang niet wordt geschaad.
Artikel 43 Algemene Gebruiksregels
- a. Strijdig gebruik van bouwwerken en onbebouwde gronden is niet toegestaan, waarbij onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan:
- 1. de opslag van bagger en grondspecie;
- 2. de opslag van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe bouwmaterialen, afval, puin, zand, grind en brandstoffen;
- 3. de opslag van al dan niet voor gebruik geschikte vervoermiddelen of onderdelen daarvan;
- 4. de plaatsing van kampeermiddelen, tenzij het de stalling betreft van ten hoogste één toercaravan of boot op het erf bij de woning.
- b. Het gebruik van bijgebouwen als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte is niet toegestaan.
- c. Het gebruik van bed & breakfast-kamers en kampeerboerderijen voor permanente bewoning is niet toegestaan.
Artikel 44 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- c. de ruimte tussen bouwwerken;
- d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 45 Algemene Aanduidingsregels
45.1 wro-zone - wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de wro-zone - wijzigingsgebied 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen (op grond van art. 3.6 Wro) ten behoeve van een bouwvlak met de bestemming Horeca, met inachtneming van het volgende:
- a. na de planwijziging gelden ter plaatse de regels uit artikel 9;
- b. ter plaatse mag een horecabedrijf uit ten hoogste categorie B van de Lijst van Horeca-activiteiten worden gerealiseerd, met dien verstande dat fastfood-horeca niet is toegestaan;
- c. het bouwvlak beslaat maximaal 5.000 m² en mag voor maximaal 500 m²worden bebouwd;
- d. de aanwezige natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- e. binnen het bouwvlak moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid voor de nieuwe functie;
- f. het bouwvlak dient voorzien te worden van een goede landschappelijke inpassing;
- g. alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid overlegt de initiatiefnemer een inrichtingsplan, waarin in ieder geval wordt weergegeven op welke wijze wordt voldaan aan de voorwaarden zoals onder c en d zijn gesteld;
- h. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven mogen niet worden beperkt;
- i. voldaan dient te worden aan de normen met betrekking tot externe veiligheid waarbij ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit wordt betrokken, indien een voorziening wordt gerealiseerd binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal de veiligheidsregio om advies worden gevraagd;
- j. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
45.2 wro-zone - wijzigingsgebied 2
Ter plaatse van de wro-zone - wijzigingsgebied 2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming te wijzigen (op grond van art. 3.6 Wro) naar de bestemming Recreatie - Dagrecreatie, met inachtneming van het volgende:
- a. na de planwijziging gelden ter plaatse de regels uit artikel 15;
- b. de aanwezige natuur- en landschapswaarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
- c. de bestemmingswijziging dient milieu-hygiënisch inpasbaar te zijn;
- d. de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven mogen niet worden beperkt;
- e. voldaan dient te worden aan de normen met betrekking tot externe veiligheid waarbij ook de mogelijke effecten en beheersbaarheid van een calamiteit wordt betrokken, indien een voorziening wordt gerealiseerd binnen het invloedsgebied van een risicobron, zal de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.
45.3 wro-zone - wijzigingsgebied 3
Ter plaatse van de wro-zone - wijzigingsgebied 3 zijn burgemeester en wethouders bevoegd om de bestemming te wijzigen (op grond van art. 3.6 Wro) naar de bestemming Wonen - 2 en Bedrijf met aanduiding 'hovenier', met inachtneming van het volgende:
- a.
- 1. de woningen vervangen bestaande bebouwing van ten minste hetzelfde volume;
- 2. de bestaande bebouwing ligt binnen het bebouwingslint;
- 3. de woningen worden gebouwd op ongeveer dezelfde locatie als de gesaneerde bebouwing;
- b. de woningen dienen te bestaan uit één bouwlaag en een kap, geredeneerd vanaf dijkniveau;
- c. de maximale goot- en bouwhoogte van de woningen betreft respectievelijk 3,5 en 8,5 m geredeneerd vanaf dijkniveau; voor het overige gelden de regels uit Artikel 5 en Artikel 25;
- d. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein, waarbij ten minste het aantal parkeerplaatsen gerealiseerd dient te worden conform de, ten tijde van de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid, geldende CROW-norm;
- e. het bouwplan dient te voldoen aan het Beeldkwaliteitsplan Lindtsedijk 2010;
- f. het bouwplan dient te voldoen aan de Welstandsnota;
- g. de nieuwe woningen dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- h. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer en industrielawaai mag de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde, zoals vastgelegd in de Wet geluidhinder, niet overschrijden;
- i. met een inrichtingsplan dient te worden aangetoond dat aan het gestelde onder e, f en g wordt voldaan.
45.4 geluidzone - industrie
Ter plaatse van de aanduidingen 'geluidzone - industrie Kijfhoek' en 'geluidzone - industrie Puttershoek' is de bouw van nieuwe woningen (waaronder begrepen de splitsing van panden in meerdere woningen) niet toegestaan.
45.5 molenbiotoop
In afwijking van hoofdstuk 2 gelden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende regels:
- a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/100 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek;
- c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van dit lid onder a en b, indien:
- 1. de vrije windvang of het zicht op de molen al zijn beperkt vanwege aanwezige bebouwing en de windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt vanwege de nieuw op te richten bebouwing;
- 2. toepassing van de in dit lid onder a bedoelde afstands- en/of hoogtematen de belangen in verband met de nieuw op te richten bebouwing onevenredig zouden schaden;
- d. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge dit lid onder a t/m c, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
45.6 milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' is de bouw van nieuwe milieugevoelige bestemmingen niet toegestaan in verband met de geuremissie.
Artikel 46 Algemene Afwijkingsregels
46.1 Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
46.2 Mantelzorg
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 43 onder b, ten behoeve van het toestaan dat een bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
- a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg;
- b. er geen onevenredig aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
- c. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².
Artikel 47 Algemene Wijzigingsregels
47.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro) de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
47.2 Afvalwatertransportleiding
Burgemeester en wethouders kunnen (op grond van art. 3.6 Wro) de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van het aanpassen van het tracé van de rioolwaterpersleiding tussen Goudswaard en Hellevoetsluis indien dit voor de uitvoerbaarheid van de aanleg van de rioolwaterpersleiding noodzakelijk is.
47.3 Waarde archeologie
Artikel 48 Overige Regels
48.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 49 Overgangsrecht
49.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
49.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
49.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
In afwijking van artikel 43 onder b is het gebruik van een afhankelijke woonruimte door rechthebbende natuurlijke personen zoals deze is opgenomen in Bijlage 3 (persoonsgebonden overgangsrecht) wel toegestaan;
- e. het persoonsgebonden overgangsrecht kan niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon.
Artikel 50 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Zwijndrecht'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De aanleiding voor de planherziening van het Buitengebied is zowel juridisch als planologisch van aard. Aan de actualisatie ligt de wens van de gemeente ten grondslag om te beschikken over een gedragen bestemmingsplan voor het buitengebied dat voldoet aan nieuw beleid en wetgeving. Het bestemmingsplan moet een duidelijk en daarmee handhaafbaar beleidskader bieden en inspelen op de wensen en de mogelijkheden.
Een nieuw bestemmingsplan is ook noodzakelijk omdat met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de gemeente het recht ontvalt om financiële aanspraken, als gevolg van bouwaanvragen te maken, wanneer een bestemmingsplan per 1 juli 2013 niet voldoet aan de nieuwe standaarden die in de Wro zijn verankerd. Met een nieuw bestemmingsplan Buitengebied Zwijndrecht wordt het genoemde recht veilig gesteld.
Voor het buitengebied gelden momenteel 9 verschillende Dorpsstraat 209 bestemmingsplannen. Deze dateren uit diverse perioden en kennen geen eenduidig beleid. De geldende bestemmingsplannen zijn bovendien op 2 na allemaal verouderd (ouder dan 10 jaar) en voldoen niet meer aan de huidige wettelijke regels en eisen. De vigerende bestemmingsplannen worden herzien in één nieuw integraal bestemmingsplan Buitengebied Zwijndrecht.
In de voorbereiding op dit nieuwe bestemmingsplan is op strategisch niveau gekeken naar het buitengebied en is een visie op de gewenste ruimtelijke inrichting uitgewerkt. Hiervoor is de Ontwikkelstrategie Buitengebied opgesteld. Deze visie vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied.
Daarnaast heeft in het buitengebied op perceelsniveau een intensieve inventarisatie plaatsgevonden.
Alvorens met de feitelijke opstelling van het bestemmingsplan te starten is eerst een Nota van uitgangspunten opgesteld. De Nota van uitgangspunten vormt het spoorboek waarin de te nemen stappen staan omschreven om uiteindelijk tot een actueel bestemmingsplan van het buitengebied te komen. Ook is via de Nota van uitgangspunten in een vroeg stadium kennisgenomen van de bestuurlijke wensen. Aan de gemeenteraad is de mogelijkheid geboden om aan de voorkant van het proces op hoofdlijnen te sturen, conform het duale stelsel.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied wordt begrensd door de volgende wegen, waterwegen en contouren, beginnende bij de Munnikensteeg (ten noordwesten van de kern Zwijndrecht): Munnikensteeg, Geerweg, Lindtsedijk, Oude Maas (tevens gemeentegrens), provinciaal stedelijkheidscontour Heerjansdam (inclusief bedrijventerrein Gors), de Waal en de Langeweg. Kijfhoek is geen onderdeel van het bestemmingsplan Buitengebied.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied vervangt de bestaande thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft:
- Buitengebied Zwijndrecht, vastgesteld 25 maart 1999;
- Landelijk Gebied Heerjansdam, vastgesteld 7 oktober 1997;
- Dijken Heerjansdam, vastgesteld 16 januari 2001;
- 3e herziening (Dorpen en) Dijken, vastgesteld 10 juni 1986;
- het Buitenland Heerjansdam, vastgesteld 6 juni 2000;
- Waalbos, vastgesteld 17 februari 2009;
- De Waal Heerjansdam, vastgesteld 10 november 1981;
- HSL Zuid, vastgesteld 13 april 1999;
- Landgoed Het Buitenland, vastgesteld 25 september 2012.
1.4 Planvorm
Doel van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied is om de bestaande situatie juridisch-planologisch te verankeren. Dit ook met het oog op de verplichting om voor 1 juli 2013 een actueel en digitaal bestemmingsplan gereed te hebben. Grote nieuwe ontwikkelingen worden in dit plan niet meegenomen. Uitgangspunt zijn de regelingen in de vigerende bestemmingsplannen. Het plan is uitsluitend aangepast in die gevallen waarin een afzonderlijke planologische procedure is afgerond en alle benodigde onderzoeken zijn uitgevoerd.
Het bestemmingsplan Buitengebied is wel geactualiseerd op basis van nieuwe wet- en regelgeving. In het bestemmingsplan zijn nieuwe regels opgenomen die voortvloeien uit nu geldend hoger overheidsbeleid zoals de Provinciale Structuurvisie en de Provinciale Verordening Ruimte en nieuw gemeentelijk beleid.
1.5 Planproces
Het bestemmingsplan voor het buitengebied komt in een aantal stappen tot stand:
- inventarisatie: verzamelen van noodzakelijke bouwstenen;
- ontwikkelstrategie Buitengebied Zwijndrecht: visie op en koers voor het buitengebied met uitwerking in relevante thema's;
- Nota van uitgangspunten: inhoudelijke en procesmatige uitgangspunten voor bestemmingsplan Buitengebied;
- concept ontwerpbestemmingsplan: vertaling van visie in regels en verbeelding;
- ontwerpbestemmingsplan: verwerken van inspraak- en overlegreacties;
- vaststelling: behandeling zienswijzen en afronden bestemmingsplan.
1.6 Leeswijzer
Deze toelichting bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 3 beschrijft de gemeentelijke visie op het buitengebied, alsmede de richting die deze visie geeft voor het bestemmingsplan buitengebied. In hoofdstuk 4 is de visie op het buitengebied nader uitgewerkt als opstap voor regels en verbeelding. Deze nadere uitwerking wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan sectorale wet- en regelgeving en is het resultaat van de wettelijk verplichte onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin wordt aangegeven welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Hoofdstuk 7 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk Beleid
2.1 Inleiding
Het gemeentelijk beleid voor het plangebied en de vertaling daarvan in een nieuw bestemmingsplan dient vorm en inhoud te krijgen binnen de krijtlijnen van de geldende beleidskaders van Rijk, provincie en regio en voort te borduren op eerdere gemeentelijke beleidsnota's. Daarbij dient ook rekening te worden gehouden met relevante wet- en regelgeving.
2.2 Rijksbeleid
Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid/AMvB-Ruimte (2008)
Het plangebied is gelegen in het stedelijk netwerk Randstad en het economisch kerngebied Zuidvleugel. In juni 2008 heeft het kabinet de Realisatieparagraaf Nationaal ruimtelijk beleid vastgesteld welke is toegevoegd aan de Nota Ruimte. Deze paragraaf geeft inzicht in de nationale belangen welke het kabinet heeft gedefinieerd en op welke wijze het Rijk deze wil verwezenlijken. In het bijzonder wordt aangegeven welke belangen zullen worden gewaarborgd in de AMvB Ruimte. De Realisatieparagraaf beschrijft enerzijds voor de Nota Ruimte hoe het beleid van de PKB-teksten wordt gerealiseerd en anderzijds voor de andere vigerende ruimtelijke nota's hoe de PKB-teksten, die zijn bedoeld door te werken tot op lokaal niveau, worden gerealiseerd. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten in steden en dorpen maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen waardoor het draagvlak voor voorzieningen en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten vereist een in onderlinge samenhang optimale benutting van het bestaande bebouwde gebied en tegelijk nieuwe bebouwing daar buiten.
Volgens de Realisatieparagraaf dient in bestaand stedelijk gebied optimale benutting van bestaand bebouwd gebied plaats te vinden om verrommeling een halt toe te roepen. Hierdoor neemt de noodzaak af om open ruimte te gebruiken voor bebouwing. Het wordt moeilijker gemaakt om nieuwbouw in het buitengebied te realiseren. De bundelingsdoelstellingen uit de Nota Ruimte blijven actueel. Het Rijk toetst of provincies het bundelingsbeleid voor verstedelijking en economische activiteiten in het provinciale en regionale ruimtelijke beleid opnemen.
Het plangebied maakt deel uit van de Rijksbufferzone Oost-IJsselmonde. Deze zones zijn ingesteld om de landschappelijke waarden te behouden en te voorkomen dat steden en dorpen tegen elkaar groeien. In de Rijksbufferzones komt de nadruk te liggen op de versterking van de recreatieve waarden van het gebied. Binnen deze bufferzones mag in principe niet gebouwd worden. Wel kan hiervan afgeweken worden in het kader van provinciale regelingen zoals 'Rood voor groen'.
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het besluit kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
2.2.2 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
Sinds 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze Europese richtlijn streeft naar duurzame en robuuste watersystemen en is gericht op zowel oppervlaktewater als grondwater. De KRW gaat uit van ten minste 'stand still' (de ecologische en chemische toestand van het grond- en oppervlaktewater mag vanaf 2000 niet verslechteren) en zo mogelijk verbeteren van de waterkwaliteit. Andere belangrijke uitgangspunten uit de KRW zijn een brongerichte aanpak en 'de vervuiler betaalt'.
In de periode tot 2009 worden de ecologische doelen voor waterlichamen opgesteld en vastgesteld. De doelen moeten in 2015 gerealiseerd zijn. Doelen mogen onder bepaalde voorwaarden ook later gehaald worden of worden verlaagd. Voor beschermde gebieden (onder andere zwemwateren, Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) kan echter niet van de deadline van 2015 afgeweken worden. Hoewel de uiteindelijke chemische normen en ecologische doelstellingen nu nog niet bekend zijn, is de verwachting dat aanscherping van huidige maatregelen, genomen door gemeente en andere partijen, nodig zal zijn ('tandje erbij').
Om voldoende aandacht voor de waterkwantiteit, maar ook de waterkwaliteit in ruimtelijke plannen te garanderen, is de watertoets in het leven geroepen. Doel van de watertoets is het eerder en explicieter in het planproces betrekken van water. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen een Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw en een Handreiking watertoets ondertekend. In het kort betekent dit dat ten behoeve van de waterkwantiteit het principe vasthouden, bergen en afvoeren dient te worden gehanteerd, en voor de waterkwaliteit scheiden, schoonhouden en schoonmaken.
2.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
2.3.1 Structuurvisie Randstad 2040
De Structuurvisie Randstad 2040 geeft aan hoe de rijksoverheid denkt dat de Randstad over pakweg 30 jaar kan uitgroeien tot een internationaal krachtige, duurzame en aantrekkelijke regio. Eind oktober 2009 is de vaststellingsprocedure van deze rijksnota afgerond.
De Structuurvisie gaat uit van vier speerpunten (principes) om van de Randstad een duurzame en internationaal concurrerende Europese topregio te maken. De speerpunten zijn:
- leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta;
- versterken van de wisselwerking tussen groen (natuur), blauw (water) en rood (bebouwing);
- wat internationaal sterk is, sterker maken;
- krachtige, duurzame steden en regionale bereikbaarheid.
Voor het buitengebied van Zwijndrecht is hetgeen de Structuurvisie zegt over het speerpunt versterken van de wisselwerking tussen groen, blauw en rood van belang. In de Structuurvisie onderkent het Rijk het belang van recreatief groen rond steden en het feit dat het noodzakelijk is een extra kwaliteitslag te maken. Dit gebeurt door groenblauwe topkwaliteit nabij de steden te realiseren. Het Rijk ziet dit als een gezamenlijke inspanning van overheden en marktpartijen. Groenblauwe topkwaliteit is niet alleen van belang voor de inwoners van de steden, maar oefent ook aantrekkingskracht uit op (inter)nationale bezoekers. Het verhoogt de kwaliteit van leven en verbetert het vestigingsklimaat in de buurt van steden. Daarnaast vormt groenblauwe topkwaliteit nabij de steden een aantrekkelijke contramal tegen de verstedelijking. Deltapoort is volgens de Structuurvisie Randstad een mogelijke locatie voor het realiseren van groenblauwe topkwaliteit.
2.3.2 Structuurvisie Zuid-Holland (vastgesteld 2 juli 2010)
De provincie heeft een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. In deze Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie.
De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
De Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
- aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
- duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
- divers en samenhangend stedelijk netwerk;
- vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
- stad en land verbonden.
Het buitengebied van Zwijndrecht komt op verschillende manieren in de provinciale structuurvisie aan de orde, waarbij vooral de hoofdopgave 'stad en land verbonden' relevant is. Het buitengebied van Zwijndrecht is onderdeel van het provinciaal landschap IJsselmonde. In de begrensde provinciale landschappen ligt een beschermings- en ontwikkelingsopgave. De bescherming geldt voor het waardevolle cultuurhistorische landschap en rust. De ontwikkeling is gericht op een recreatief routenetwerk, natuur en verbrede landbouw, in evenwicht met de beschermingsdoelen. Zuid-Holland wil de provinciale landschappen inbedden in een robuuste, samenhangende ruimtelijk-economische structuur. Een fijnmazig groenblauw netwerk en verbreding van de landbouw in combinatie met recreatie, natuur en water zijn hiervoor basisingrediënten. Hierdoor neemt de recreatieve bruikbaarheid toe van waardevolle landschappen in de invloedssfeer van het stedelijk netwerk. Een aanzienlijke verbetering van toegankelijkheid en ontsluiting van de gebieden is een voorwaarde voor een goede relatie met de omringende steden. Een fijnmazig netwerk van wandel- en fietspaden en vaarroutes moet hieraan bijdragen. Hierdoor neemt de recreatieve bruikbaarheid van deze waardevolle landschappen in de invloedssfeer van het stedelijk netwerk toe. Dan pas zijn de provinciale landschappen een voorziening voor het stedelijk systeem en zullen steden meer verantwoordelijkheid voelen voor de ontwikkeling en het behoud van deze gebieden.
De provincie karakteriseert IJsselmonde als een relatief kleinschalig en afwisselend veen- en kleipolderlandschap, dat begrensd wordt door stedelijk gebied of rivier. Verstedelijking en zware infrastructuur (A16, A15, Betuweroute, HSL en rangeerterrein Kijfhoek) hebben het landschap beïnvloed en gefragmenteerd. De Oude Maas, omzoomd met getijdengrienden en recreatiegebieden vormt de verbindende schakel tussen oost en west en is daarmee een belangrijke drager van het landschap. Gebiedsopgaven in IJsselmonde is een belangrijke opgave de robuuste versterking van de recreatieve en landschappelijke kwaliteit en ontwikkeling tot provinciaal landschap als onderdeel van het landschappelijk netwerk. Dit betekent de ruimtelijke fragmentatie verminderen, infrastructuur beter inpassen en verrommeling aanpakken en saneren. De samenhang tussen de gebiedsprojecten Park Deltapoort en Buytenland is hiervoor een voorwaarde.
2.3.3 Verordening Ruimte (vastgesteld 2 juli 2010) en 1e herziening (februari 2011)
In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De volgende bepalingen zijn relevant voor het bestemmingsplan.
Regels voor het gebied buiten bebouwingscontouren
Bebouwing ten behoeve van stedelijke functies buiten bebouwingscontouren is niet toegestaan, uitzonderingen hierop zijn onder andere:
- Ruimte voor Ruimte;
- nieuwe landgoederen;
- niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing;
- woningen in bebouwingslinten na sloop van bestaande bebouwing;
- uitbreiding bestaande niet-agrarische functies.
De regeling Ruimte voor Ruimte is bedoeld om de kwaliteit van het landschap in Zuid-Holland te vergroten. Daartoe stimuleert de regeling afbraak van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen en kassen, met in ruil daarvoor de bouw van woningen met een veel kleinere bouwmassa. Per 5.000 m² gesloopte kas mag 1 compensatiewoning worden teruggebouwd tot een maximum van 3 woningen. Per 1.000 m² gesloopte bedrijfsbebouwing mag 1 compensatiewoning worden teruggebouwd tot een maximum van 3 woningen. Dit geldt alleen voor gebouwen en kassen die voor 1 januari 2003 zijn opgericht en als het hele complex met bedrijfsgebouwen en/of kassen wordt gesloopt.
Nieuwe bebouwing ten behoeve van recreatieve functies buiten bebouwingscontouren is toegestaan voor:
- kleinschalige bebouwing, uitgezonderd recreatiewoningen en bedrijfswoningen, passend bij en ondersteunend aan de recreatieve functie van een gebied;
- recreatiewoningen binnen gebieden voor verblijfsrecreatie.
Agrarische bedrijven
In de verordening zijn specifieke regels opgenomen waarmee in bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden:
- agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel dat een maximale omvang heeft van 2 ha;
- nieuwe bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijfsvoering;
- voor een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal een bedrijfswoning toegestaan of het aantal dat reeds is vergund;
- nieuwe intensieve veehouderijen zijn uitgesloten;
- nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven is een oppervlak van 2 ha aan kassen toegestaan;
- nieuwvestiging van boom- en sierteeltbedrijven is buiten de concentratiegebieden niet toegestaan;
- bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven is een oppervlak van 300 m² aan kassen toegestaan;
- nevenfuncties zoals zorg, minicampings en overige agro-gerelateerde voorzieningen zijn onder voorwaarden bij agrarische bedrijven toegestaan.
Ecologische Hoofdstructuur
- Bestemmingsplannen dienen de bestaande natuurgebieden te beschermen tegen significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden.
- Bestemmingsplannen voor de gronden die zijn aangewezen als zoekgebied wijzen geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken.
2.3.4 Regionale structuurvisie 'Ruimte geven'
De regionale structuurvisie 'Ruimte geven' is gebaseerd op het streefbeeld: We zijn een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners, bedrijven en bezoekers en een stedelijk gebied dat aantrekkelijk is voor de markt om in te investeren. De recreatieve routes over land en water die samen het netwerk van lokale recreatieve voorzieningen vormen te versterken. Op IJsselmonde is niet zozeer sprake van een landschappelijk waardevol gebied, maar van de behoefte een niet stedelijke duurzame buffer te ontwikkelen tussen het stedelijk gebied van de regio Rotterdam en de Drechtsteden. IJsselmonde kent agrarisch landschap maar dit landschap is reeds dusdanig versnipperd ten gevolge van infrastructuur, stedelijke ontwikkelingen en Kijfhoek, maar ook ontwikkelingen binnen de agrarische sector zoals glastuinbouw. Er is dus op IJsselmonde geen sprake meer van een pastoraal agrarisch landschap dat behouden dient te blijven. De vraag is hier niet welke ontwikkelingen nodig zijn om de kwaliteiten te behouden, maar welke ontwikkelingen ervoor zorgen nieuwe kwaliteiten te bereiken. Een interstedelijk stadspark met een passende mix van rood, groen en blauw is het beste antwoord om tot een aantrekkelijk gebied te komen dat de stedelijke druk die vanuit twee richtingen komt om te zetten in een kans. Zo kunnen de contouren van zowel de Rotterdamse regio als de Drechtsteden duurzaam en zorgvuldig vastgelegd worden.
Recreatieobjecten, horeca, bijzondere publieksfuncties, activiteiten etc. maken dit gebied aantrekkelijk om te wonen, robuust tegen verdere versnippering en verloedering, en uiteindelijk het recreatief uitstapje bij uitstek. Daarin kunnen ook bijzondere vormen van wonen gerealiseerd worden. Voor substantiële volumes is dit gebied minder geschikt.
2.3.5 Groenblauwe netwerk Drechtsteden
De regio Drechtsteden streeft naar een aantrekkelijk woon- en werkklimaat. Groen draagt daar in belangrijke mate aan bij. In dit kader is de ambitie uitgesproken dat in de regio een samenhangend groenblauw netwerk wordt gerealiseerd. Met het groenblauwe netwerk wil de regio een kwalitatief, bereikbaar en samenhangend gebied van groenblauwe structuren en gebieden in en rond de stedelijke bebouwing organiseren die met elkaar en de stad verbonden zijn. De toegenomen natuurwaarden, diversiteit en toegankelijkheid van natuurgebieden die door dit netwerk ontstaan, dragen bij aan een aangenaam leefklimaat in de Drechtsteden. De Drechtsteden worden omringd door vier natuurlandschappen: de Dordtse en Sliedrechtse Biesbosch, de Alblasserwaard, Hoeksche Waard en IJsselmonde. Door de vele onderbrekingen door bebouwing, wegen en sporen, is er vaak nauwelijks verbinding tussen de gebieden waardoor ecologische diversiteit beperkt is. De toegang tot natuurgebieden kan sterk worden verbeterd zodat inwoners en bezoekers beter gebruik kunnen maken van de natuur. De ontwikkeling van het groenblauwe netwerk biedt ook kansen voor recreatie. Meer toegang en meer ecologische diversiteit maken de natuurgebieden tot een aantrekkelijk verblijf voor inwoners en bezoekers van de regio. Met een uitgekiend systeem van fietspaden, wandelroutes en recreatieve knooppunten wordt hiervoor gezorgd.
Voor de periode 2008-2013 is een uitvoeringsprogramma opgesteld. In de bestaande groenprogrammering is inmiddels focus aangebracht aan de hand van vier iconen waarvan één op grondgebied van Zwijndrecht: Park Deltapoort.
2.3.6 Beleidsvisie Groen provincie Zuid-Holland
De beleidsvisie Groen zal de beleidsagenda gaan vormen voor de groene ruimte (thema's natuur, recreatie, landschap, landbouw) in de provincie Zuid-Holland tot het jaar 2016 (met een doorkijk naar 2025). In deze visie komt minder de nadruk te liggen op de aanleg van hectares (kwantiteit) en meer op de verbetering van de kwaliteit van de groene ruimte. Bij de beleidsvisie Groen hoort een concreet uitvoeringsprogramma waarin in eerste instantie voorrang wordt gegeven aan provinciale projecten en ambities. De provincie Zuid-Holland stelt daarnaast gemeenten in de gelegenheid om projecten aan te dragen voor dit uitvoeringsprogramma. Projecten die uiteindelijk in het uitvoeringsprogramma worden opgenomen, komen in aanmerking voor subsidie (maximaal 50% cofinanciering door de provincie). Voor onze gemeente is het van belang dat ingezet wordt op realisatie van de Quick Win-projecten en routenetwerken in de Drechtsteden en lopende projecten die bijdragen aan realisatie van de gebiedsvisie, zoals het Develbos en polder Buitenland. De beleidsvisie Groen en het uitvoeringsprogramma zal in oktober 2012 ter vaststelling aan Provinciale Staten worden voorgelegd.
2.3.7 Gebiedsvisie Deltapoort
De Gebiedsvisie geeft handvatten om het landschap aantrekkelijker, bruikbaarder en toegankelijker te maken voor de recreant uit de omgeving. Hiertoe moeten versnippering en verrommeling worden teruggedrongen, dit sluit aan bij de ambities uit de ontwikkelstrategie buitengebied Zwijndrecht. Verbetering van het recreatieve routenetwerk, gericht op fietsen, wandelen, paardrijden en kanoën, krijgt in de visie veel aandacht. Voor de verschillende themagebieden zijn in de visie (regionale) opgaven benoemd: bereikbaarheid, herstructurering bedrijventerreinen, glastuinbouw, grondgebonden landbouw en routenetwerk. De uitwerking van deze opgaven gaat de basis vormen voor het uitvoeringsprogramma met daarin concrete projecten.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad
De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad op 16 februari 2010 vastgesteld. In deze Structuurvisie geeft de gemeente haar kijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Zwijndrecht in de komende 10 jaar als 'Ondernemende tuinstad'. De Structuurvisie richt zich op het realiseren van een kwaliteitssprong in plaats van het realiseren van een volgende groeispurt. Deze kwaliteitssprong heeft de gemeente ook voor ogen met het buitengebied. Het buitengebied is daarom gekarakteriseerd als het recreatief uitloopgebied van de inwoners van Zwijndrecht en Heerjansdam. Het feit dat te midden van het stedelijk gebied een groen en recreatief gebied aanwezig is draagt in hoge mate bij aan de woonkwaliteit in het omringende stedelijk gebied. De recreatieve mogelijkheden dienen hiervoor wel uitgebouwd te worden en de verrommeling en versnippering van het landschap aangepakt te worden. De structuurvisie beschouwt het buitengebied van Zwijndrecht als een stepping stone tussen omringende nationale landschappen. Het versterken van de landschappelijke en ecologische relaties met deze nationale landschappen biedt ook kansen voor het verbeteren van de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van het buitengebied voor de inwoners van Zwijndrecht.
2.4.2 Ontwikkelingsstrategie Buitengebied
De gemeenteraad heeft de Ontwikkelstrategie Buitengebied in oktober 2011 vastgesteld. Deze strategie bestaat uit een visie en een uitvoeringsdeel en is een nadere uitwerking op de Structuurvisie Zwijndrecht 2020: De ondernemende tuinstad.
In hoofdstuk 3 wordt de strategie nader besproken.
2.4.3 Waterplan H tot Z (2003)
De Waterschappen in Zuid-Holland Zuid willen samen met de inliggende gemeenten stedelijke waterplannen ontwikkelen. Dit vloeit voort uit regeringsbeleid (Vierde Nota Waterhuishouding), waarin nadrukkelijk wordt gepleit voor vorming van een visie van de gemeente en waterschappen op het waterbeheer in zowel de bebouwde kom als in het buitengebied voor de betreffende gemeente.
Een stedelijk waterplan geeft invulling aan deze visie voor wat betreft het deel binnen de bebouwde kom. Voor de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is één gezamenlijk waterplan opgesteld. Ze kunnen niet los van elkaar worden gezien, omdat beide gemeenten water gebruiken uit de Waal.
2.4.4 Waterstructuurplan 2007
In het waterstructuurplan werken gemeente en waterschap samen om het stedelijke watersysteem op orde te krijgen. Het waterstructuurplan vult het Waterplan van H tot Z aan en actualiseert deze aan de normen van het beleidskader Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
De toekomstige waterstructuur van Zwijndrecht en Heerjansdam is samenhangend en zorgt voor een goede ontwatering en afwatering van hemel- en kwelwater. Het systeem voldoet aan de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water en is hiermee toegerust op de toegenomen hoeveelheid water door verstedelijking en klimaatsverandering.
Conform afspraken uit het Nationaal Bestuursakkoord Water is het watersysteem in 2015 op orde. Wel kan het zijn dat voor gebieden, waar geen ruimte voor wateropvang beschikbaar is, voorlopig wordt gekozen voor afvoer naar en berging in andere gebieden. In 2050 moet het watersysteem 'echt' op orde zijn.
Voor de lange termijn zijn drie hoofdoplossingsrichtingen geformuleerd:
- Devel tot schoonwaterreservoir ontwikkelen;
- het stedelijk waterafvoersysteem herinrichten;
- extra ruimte voor waterberging realiseren.
Duidelijk zal zijn dat het zoeken naar extra ruimte voor waterberging de nodige consequenties kan hebben voor het buitengebied.
Visie voor watersysteem Heerjansdam
Voor zowel de kern van Heerjansdam als de Polder het Buitenland dient de hoeveelheid oppervlaktewaterberging te worden vergroot. Dit moet logischerwijs worden verbonden met de bestaande waterstructuur, om niet alleen de bergende werking te kunnen leveren, maar ook een goede waterkwaliteit (robuustheid watersysteem). Bij bouwen in de Polder het Buitenland zal het watersysteem een sturende factor zijn. Het versterken van de waterstructuur moet gecombineerd worden met natuur- en recreatieve functies. De volgende kansen worden gezien voor het watersysteem van Heerjansdam:
- het versterken van de (visuele) relatie van Heerjansdam met de Waal en het benutten van de recreatiemogelijkheden van het water;
- het vergroten van de schoonwatervoorraad van de voorboezem;
- het realiseren van waterberging aan de noordoostzijde van de kern.
Maatregelen Uitvoeringsprogramma Waterstructuurplan
De 19 maatregelen van het Waterstructuurplan Zwijndrecht zijn:
- onderzoek peilverhoging in combinatie met flexibel peilbeheer in de Devel;
- onderzoek locatie water inlaat vanuit Oude Maas;
- aanleg inlaat Oude Maas en verbinding naar Devel;
- aanpassen duiker om noordtak en zuidtak te scheiden;
- inlaat vanuit de Devel (stroomrichting omkeren);
- realisatie van de verbinding tussen Centrum en Kort Ambacht;
- verbinden van de waterpartij bij de begraafplaats met de zuidtak;
- realisatie 2 ha water in spoorzone en verbinden met de zuidtak;
- verbinding ter plaatse van de Lindtsebenedendijk;
- verbinding ter plaatse van de Meerkoetstraat aan de zuidtak;
- verbinding ter plaatse van de Develweg aan de zuidtak;
- aanpassen gemaal voor afvoer naar landelijk gebied;
- inlaat vanuit de Devel;
- afvoerpunt naar Devel afsluiten;
- verbinden met gemaal voor afvoer naar landelijk gebied;
- verbinden geïsoleerd water met zuidtak;
- realisatie 20% water in Polder het Buitenland;
- waterberging Noord-Oost Heerjansdam;
- vergroten voorboezem Gors.
2.4.5 Woonvisie Zwijndrecht 2015: Ruimte voor kwaliteit
Voor wat betreft wonen ligt er een specifieke opgave op het gebied van kwaliteit. In een tijdperk waar onderscheidend vermogen steeds belangrijker wordt, heeft Zwijndrecht als woongemeente onvoldoende een eigen gezicht. Nu nog is de prijs-kwaliteitverhouding van het woningaanbod binnen de gemeente een sterke troef. Voor een prijs die vergelijkbaar is met de regio Rotterdam, bieden Zwijndrecht en Heerjansdam een woonomgeving die aanzienlijk hoger wordt gewaardeerd. Het is echter geen vanzelfsprekendheid dat het zo blijft.
Een substantieel deel van de inspanningen van de gemeente is er daarom op gericht de inwoners ook in de toekomst 'waar voor hun geld' te blijven bieden. Dat wordt gedaan door te versterken wat er al is en toe te voegen wat nog wordt gemist. Kernbegrippen daarbij zijn: duurzaam, levensloopbestendig, zeggenschap, keuzevrijheid, identiteit en kwaliteit van samenleven.
Op het gebied van identiteit moet Zwijndrecht als woongemeente een duidelijker eigen gezicht krijgen. Instrumenten hiervoor zijn:
- opstellen toekomstvisie;
- versterken bestaande kwaliteiten (betaalbaar, rustig en groen woonmilieu voor 'gewone' mensen met vooral een lager tot middeninkomen);
- toevoegen nieuwe woonmilieus aansluitend op wensen van hogere inkomensgroepen en mensen met een rode en blauwe leefstijl.
Trefwoorden zijn: maximale variatie aan woningtypen en gevelbeelden, onderscheidende architectuur, status en luxe. We doen dit met name door het ontwikkelen van strategische locaties als het Maasterras en (onder regionale regie) de Noordoevers. Daarnaast onderzoeken we of er behoefte is aan meer landelijke woonmilieus. Dit kan ertoe leiden dat bestaand beleid voor het buitengebied ter discussie wordt gesteld.
2.4.6 Milieu Uitvoeringplan
Afwegingen in de milieu-uitgangspunten van de gemeente worden gemaakt vanuit de integrale visie op Zwijndrecht: een aantrekkelijke gezonde, veilige en duurzame woonplaats. Dit vormt de onderlegger voor de keuze van de thema's en de bijbehorende doelstellingen.
- Aantrekkelijk Zwijndrecht:
Zwijndrecht moet uitgroeien tot een gemeente waar mensen prettig kunnen leven, wonen en werken. Aantrekkelijk voor iedereen: kinderen, volwassen en ouderen. - Gezond:
Het leefklimaat is niet aantrekkelijk zonder een gezonde omgeving. Mensen in Zwijndrecht moeten gezond oud kunnen worden. - Veilig:
Naast een gezonde leefomgeving wil de gemeente de bewoners ook een veilige woonomgeving bieden. De veiligheidsrisico's van de centrale ligging van de gemeente moet voor de inwoners zoveel mogelijk beperkt worden. - Duurzaam:
Het milieu wordt gezien als 'motor van innovatie': de gemeente probeert continu duurzame antwoorden te vinden op vragen over wonen, werken en leven.
Integraliteit
Naast de inhoudelijke doelstellingen is de gemeente van mening dat de milieubijdrage beter geïntegreerd moet worden in processen en projecten. Door de milieucapaciteit vooraan in het proces de ruimte te geven voor een creatieve en innovatieve inbreng in beleid- en projectontwikkeling, wordt bijgedragen aan het duurzame karakter van deze ontwikkelingen. Zodra milieu al aan het begin van een proces kan sturen, is achteraf corrigeren niet meer nodig. Een actieve milieuparticipatie en een proactieve samenwerking zijn hierbij erg belangrijk. Bewustwording is één van de belangrijke speerpunten. Om deze reden kiest de gemeente met milieu de ontwikkelingsrichting: milieu is integraal onderdeel van de ontwikkeling van Zwijndrecht en participeert hierbij vanaf het begin van het proces.
Het zal duidelijk zijn, dat het bovenstaande geen concrete acties inhouden voor het Buitengebied. Toch zullen, alle concrete acties, plannen en ontwikkelingen in dit gebied hieraan moeten worden gerelateerd.
2.4.7 Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP)
Hoofddoel van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Zwijndrecht is een gemeentebreed evenwicht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid, zodat de ruimtelijk-economische dynamiek in het stadscentrum en op de werklocaties wordt bevorderd en de kwaliteit van de leefomgeving in de woonwijken wordt versterkt.
Dit hoofddoel is uitgewerkt in subdoelen voor bereikbaarheid, leefomgevingkwaliteit en verkeersveiligheid.
Uitgangspunten in beleid
- Mobiliteit in de samenleving
Ontwikkeling mobiliteit in Zwijndrecht moet in verhouding staan met wensen van de samenleving ten aanzien van leefomgevingkwaliteit. Er zijn collectieve belangen, zoals het belang van een goede bereikbaarheid van bestaande en toekomstige woon- en werkgebieden. Goede infrastructuur is essentieel voor de bereikbaarheid van steden, economische kerngebieden, voorzieningen, recreatieterreinen en natuurgebieden.
- Waterbus
De waterbus is een belangrijk onderdeel van het fietsnetwerk in de Drechtsteden. Zeker over grotere afstanden is de waterbus een goede aanvulling op het fietsnetwerk, vooral voor woon-werkverkeer. De gemeente streeft ernaar het vaargebied van de waterbus uit te breiden met een verbinding naar de Dordtse Kil en 's-Gravendeel, via de Groote Lindt. Het fietsnetwerk moet hierop aansluiten. Mogelijk wordt de verbinding in de toekomst over de Oude Maas doorgetrokken naar Rotterdam en komt ook een halte bij Heerjansdam in beeld. Ter plaatse van de Zwijndrechtse Noordoevers wordt in de toekomst mogelijk ook voorzien in een halte voor de waterbus.
- Voetgangers
Het voetpadennetwerk uit het Voetgangersrouteplan van 1995 vormt de basis voor het toekomstige netwerk. De gemeente geeft prioriteit aan routes binnen het stadscentrum. Aandachtspunten zijn onder meer de oversteekbaarheid van de Ringdijk, de bereikbaarheid van Walburg, de oversteekbaarheid van de Koninginneweg, de route naar het LOC en de routes door het Maasterras van en naar het station. De HOV-D-haltes en het station worden opgenomen in het voetpadennetwerk. De routes zijn zo veel mogelijk direct, goed toegankelijk en veilig. De keuze voor de locaties van eventueel nieuw aan te leggen oversteekvoorzieningen wordt gemaakt bij de verdere uitwerking van het GVVP.
Er zijn klachten over de oversteekbaarheid van de Langeweg, met name het deel tussen de Bootjessteeg en de A16 (bij De Baak). De Langeweg maakt geen deel uit van de Stadsring. De maatregelen die worden voorgesteld in het GVVP leiden slechts tot een beperkte toename van de verkeersintensiteit in 2015 (met GVVP circa 17.000 mvt/etmaal in plaats van 16.000 zonder GVVP). Wel is er sprake van een toename ten opzichte van de huidige intensiteiten (circa 10.000 mvt/etmaal). Deze toename is vrijwel volledig autonoom van aard (zou zich sowieso voordoen) en is niet het gevolg van het GVVP. De toekomstige verkeersintensiteiten op de Langeweg geven op dit moment geen aanleiding tot het treffen van maatregelen. Er zijn reeds gedeeltelijk vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig langs de weg. Ter hoogte van De Baak maken fietsers gebruik van de parallelweg. Nader onderzoek zal nog plaatsvinden om te bepalen of het wenselijk is om oversteekvoorzieningen aan te leggen. In Heerjansdam verbetert de positie van voetgangers doordat het autoverkeer op een aantal verbindingen een minder prominente positie krijgt.
Verbetering van de infrastructuur leidt tot een betere bereikbaarheid. Hiermee worden meerdere doelen gediend. Vaak gaat het om verbetering van de economische concurrentiepositie (genoemd in het GVVP). In de ontwikkeling van het buitengebied moet echter eveneens goed worden nagedacht over de ontsluiting (lees bereikbaarheid), waarbij negatieve gevolgen van meer verkeer, zoals verkeersonveiligheid en milieubelasting, zoveel mogelijk worden beperkt.
Programma tot 2015
A. Gebiedsgerichte aanpak en
B. Beter benutten bestaande infrastructuur
- Aansluiting HIA op A16 krijgt een prominentere rol.
- Aansluiting Zwijndrecht functioneert primair als ontsluiting van het stadscentrum.
- Gemeente vormt de huidige binnen- en buitenring om tot de Stadsring, waarop het verkeer vanuit de woonwijken naar het stadscentrum, de werkgebieden en de A16 wordt afgewikkeld.
- Rondom het station realiseert de gemeente de Stationsring.
- Koninginneweg wordt heringericht als aantrekkelijk verblijfsgebied, waar autoverkeer gast is.
C. Stimuleren openbaar vervoer en fiets en
D. Verknopen
- Langs Stadsbrug, bij het station, langs de Koninginneweg, bij Walburg en in De Volgerlanden treft de gemeente voorzieningen voor de komst van het HOV-D.
- Waterbussysteem wordt versterkt en krijgt nadrukkelijkere rol als verbinding over de rivieren naar de regiogemeenten.
- Voor kwetsbare doelgroepen zoekt de gemeente naar passend vraagafhankelijk vervoer.
- Tussen Zwijndrecht en Heerjansdam functioneert een passende openbaarvervoersverbinding.
- De gemeente blijft werken aan verbetering van de OV-kwaliteit in de concessie Drechtsteden.
- De bestaande fietsroutes en voetpaden tussen de woonwijken en de winkelcentra, de scholen, de sportaccommodaties en de werkgebieden en rondom het station worden verbeterd.
- Er komt voldoende fietsparkeergelegenheid van goede kwaliteit bij de belangrijkste bestemmingen.
- De verkeersveiligheid en de sociale veiligheid langs fiets- en voetpaden worden verbeterd, onder meer door bundeling en betere verlichting.
- Tussen de netwerken van de auto, het openbaar vervoer en de fiets- en voetpaden komen comfortabele en veilige overstappunten.
E. Parkeren
- De parkeerregulering in het stadscentrum wordt uitgebreid.
- In de woonwijken wordt ruimte geboden voor extra parkeerplaatsen.
- Parkeren op bedrijventerreinen wordt in samenwerking met het bedrijfsleven en belangenorganisaties zo georganiseerd, dat de overlast beperkt wordt en optimaal gebruik wordt gemaakt van bestaande voorzieningen.
F. Goederenvervoer
- Goederenvervoer wordt afgewikkeld over een beperkt aantal hoofdroutes, die hiervoor geschikt worden gemaakt.
- Samen met andere overheden zoekt de gemeente naar alternatieven voor het afwikkelden van het (inter)nationaal goederenvervoer over de A16 en het spoor door Zwijndrecht.
- Er komt een onderzoek naar de mogelijkheden van een milieuzone.
G. Leefomgevingskwaliteit
- De gemeente zorgt voor een betere verkeersdoorstroming op de hoofdroutes en minder verkeer in de verblijfsgebieden, waardoor de aantasting van het leefmilieu afneemt.
- Waar nodig past de gemeente geluidsreducerende maatregelen toe.
- De gemeente treft maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, ook al voldoet Zwijndrecht in 2015 aan de geldende normen.
- De gemeente zoekt samen met andere overheden naar mogelijkheden om de overlast van de A16 en het spoor terug te dringen.
- De gemeente stimuleert het gebruik van het openbaar vervoer, de fiets en de benenwagen.
H. Verkeersveiligheid
- Bij aanpassingen van de weginrichting wordt maatwerk toegepast binnen de principes van Duurzaam Veilig.
- De gemeente maakt werk van educatie, voorlichting en handhaving.
- De ontwikkeling van de objectieve en subjectieve veiligheid wordt gemonitord.
- Knelpunten worden aangepakt, waar mogelijk binnen het project Veilige Linten.
2.4.8 Handboek Duurzame Stedenbouw
Duurzame stedenbouw is erop gericht een juiste balans te vinden tussen de verbetering van het sociaaleconomisch functioneren in een gebied, de afname van milieubelasting en een goede, doelmatige ruimtelijke inrichting. Het handboek is een leidraad voor ieder ruimtelijk plan. Alle bij het ruimtelijke planproces betrokken partijen kunnen hun voordeel hiermee doen. Samenwerking is essentieel.
Zwijndrechtdoctrine
De Zwijndrechtdoctrine bepaalt dat bij alle ruimtelijke veranderingen en ingrepen per saldo een verlichting van de milieudruk moet worden nagestreefd. Deze doctrine wordt conform het milieubeleidsplan standaard in projecten gehanteerd. Hieronder staat de werkwijze toegelicht. De werkwijze loopt gelijk op met de milieu-inbreng in de projectfasen van het planproces en kent een aantal stappen.
In deze werkwijze worden verschillende gebiedstypen met bijbehorende kenmerken gehanteerd, waarvan de volgende mede kunnen slaan op het Buitengebied.
2.4.9 Welstandsnota
Welstandsbeleid is erop gericht een bijdrage te leveren aan het tot stand komen en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en de beoordeling van bouwplannen, maar ook om gebieden aan te wijzen waar een bijzondere kwaliteit gewenst is. Met de gebiedsgerichte benadering wil de gemeente de waardevolle eigenschappen van bijvoorbeeld de kernen en ieder afzonderlijk gebied behouden.
Het beleid voor het buitengebied van Zwijndrecht is vastgelegd in de bestemmingsplannen Buitengebied van de voormalige gemeenten Zwijndrecht en Heerjansdam.
Dijklint Heerjansdam
Afwisselende en soms kleinschalige bebouwing schept samen met de ligging en de duidelijke oriëntatie op de ringdijk een samenhangend beeld. Het dijklint langs de ringdijk vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke structuur van het dorp Heerjansdam en het polderlandschap van de Zwijndrechtse Waard. Doordat de lintbebouwing langs de dijk de ontwikkeling van de regio weergeeft heeft het bijzondere cultuurhistorische waarde.
De dynamiek van de lintbebouwing is gemiddeld en bestaat vooral uit kleine wijzigingen. Grootschalige vernieuwing komt nauwelijks voor en veranderingen blijven meestal beperkt tot hooguit de vervanging van een enkel pand. De aanleg van de HSL zal het kleinschalige beeld van de lintbebouwing aantasten. Het beleid is vooral gericht op het inpassen van ontwikkelingen in de bestaande situatie.
Voor lintbebouwing langs de ringdijk geldt een bijzonder welstandsregime. Bij wijzigingen dient het kleinschalige karakter, het afwisselende beeld met doorzichten en de individualiteit van de bestaande bebouwing behouden te blijven.
Bij de welstandsbeoordeling van plannen in het bebouwingslint ringdijk Heerjansdam zal op de volgende aspecten worden getoetst:
1. Ligging:
- hoofdbebouwing staat op de dijk;
- gebouwen zijn met de voorgevel gericht op de ringdijk;
- de voorgevelrooilijn ligt parallel aan de ringdijk;
- rooilijnen verspringen enigszins ten opzichte van elkaar;
- aan- en bijgebouwen liggen achter de hoofdmassa;
- doorzichten op het achterterrein en het landschap dienen behouden te blijven.
2. Massa:
- de gebouwen zijn individueel en afwisselend;
- bebouwing voegt zich in maat en schaal naar omliggende bebouwing;
- panden hebben een opbouw van één tot twee lagen en zijn voorzien van een zadeldak;
- de noklijn staat dwars of loopt parallel aan de ringdijk;
- op- en aanbouwen zijn beperkt in maat en ondergeschikt aan de hoofdmassa;
- bij aanpassingen aan vrijstaande gebouwen moet de hoofdvorm van het gebouw duidelijk herkenbaar blijven.
3. Architectonische uitwerking:
- de architectonische uitwerking is gevarieerd en zorgvuldig;
- fijne detaillering wordt benadrukt in kleine elementen als gootklossen, belijning en siermetselwerk in het gevelvlak;
- gevels zijn duidelijk geleed;
- gevelopeningen zijn staand traditioneel;
- Hollandse houten deuren en kozijnen en profilering vormen het uitgangspunt;
- wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl en afwerking afgestemd op het hoofdvolume.
4. Materiaal en kleurgebruik:
- kleur- en materiaalgebruik zijn terughoudend en traditioneel;
- gevels zijn overwegend uitgevoerd in rode of bruine bakstenen en een enkele keer in lichte tint;
- gestucte daken zijn gedekt met rode of donkere keramische pannen.
Kijfhoek
De waarde van het gehucht Kijfhoek ligt in het schilderachtige beeld van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het open weidelandschap. De historie van het gehucht gaat terug tot de middeleeuwen en de omvang van de kern is nooit toegenomen. Grootschalige ontwikkelingen zijn in het gehucht niet te verwachten. Bouwaanvragen zullen zich in het algemeen beperken tot kleine wijzigingen aan of bij de bestaande bebouwing, die goed ingepast moeten worden in het waardevolle bestaande beeld. De aanleg van de HSL en de aanplant van bos ten noorden van het gehucht tasten de openheid van het landschap aan, waardoor de vrije ligging van Kijfhoek wordt beperkt. Het beleid is gericht op het inpassen van ontwikkelingen in de bestaande situatie.
Voor Kijfhoek geldt een bijzonder welstandsregime, dat is gericht op het behoud van de huidige cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsstructuur. Bij wijzigingen zal er vooral worden beoordeeld op inpassing in het historische karakter en de individualiteit van de bebouwing.
Bij de welstandsbeoordeling van plannen in Kijfhoek zal op de volgende aspecten worden getoetst:
- 1. Ligging:
- de bebouwing staat vrij;
- de hoofdbebouwing staat op de kop van de kavel;
- per erf of kavel is er één hoofdmassa;
- hoofdgebouwen zijn met de voorgevel georiënteerd op de weg;
- openheid van en doorzichten op het landschap handhaven.
- 2. Massa:
- gebouwen zijn individueel en afwisselend;
- bebouwing voegt zich in maat en schaal naar omliggende bebouwing;
- gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
- gebouwen bestaan uit een onderbouw van één laag met hellend dak;
- op-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa;
- bij aanpassingen aan vrijstaande gebouwen moet de hoofdvorm van het gebouw duidelijk herkenbaar blijven;
- schaalvergroting door bijvoorbeeld samenvoeging of grote aanbouwen is ongewenst.
- 3. Architectonische Uitwerking:
- de architectonische uitwerking is zorgvuldig en gevarieerd;
- gevelopeningen zijn staand;
- traditioneel Hollandse houten kozijnen en profileringen vormen het uitgangspunt;
- wijzigingen en toevoegingen in maat, schaal en stijl zijn zorgvuldig afgestemd op het hoofdvolume.
- 4. Materiaal en kleurgebruik:
- het materiaal- en kleurgebruik is traditioneel;
- de gevels van hoofd- en bijgebouwen zijn van rode of gele baksteen;
- boven gevelopeningen bij voorkeur gemetselde lateien toepassen;
- de daken van hoofd- en bijgebouwen zijn afgedekt met gegolfde, gebakken pannen of met een rieten dakbedekking;
- houtwerk is geschilderd in traditionele kleuren als crèmewit of donkergroen.
Buitengebied
De waarde van het buitengebied ligt vooral in het landschap. De agrarische sector vervult een grote rol van betekenis als beheerder en instandhouder van dit waardevolle landschap. Oorspronkelijke structuurelementen zoals dijken, kades en watergangen zijn de waardevolle landschappelijke elementen die goed tot hun recht dienen te komen. Ook komen er in het gebied enkele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen als boerderijen voor, die herinneren aan de agrarische oorsprong van IJsselmonde. Een deel hiervan is monument.
Het buitengebied van Zwijndrecht is de laatste jaren aan verandering onderhevig geweest door de bouw van kassencomplexen, woonwijken en recreatiegebieden. Ook de aanleg van nieuwe infrastructuur, zoals de Betuwelijn en de HSL, heeft veel ruimtelijke veranderingen met zich meegebracht. Doordat de resterende groene ruimte tussen de twee kernen planologisch beschermd is, blijft het huidige open gebied ook in de toekomst een belangrijke rol vervullen als groene ruimte voor de gemeente.
Behoud van de oorspronkelijke structuurelementen en cultuurhistorische bebouwing is beleidsinzet, evenals het behouden van het karakteristieke profiel van de lintwegen en het inperken van grote oppervlakken verharding ten behoeve van inritten en dergelijke grenzend aan ontsluitingswegen.
Voor het buitengebied geldt een bijzonder welstandsregime. De beoordeling van de woongebouwen is gericht op afwisseling en individualiteit, zorgvuldige detaillering en traditioneel materiaal- en kleurgebruik. De bedrijfsgebouwen dienen sober en zorgvuldig te zijn vormgegeven, met een terughoudend kleurgebruik in overeenstemming met de landschappelijke waarde van het gebied.
Bij de welstandsbeoordeling van plannen in het buitengebied zal op de volgende aspecten worden getoetst:
- 1. Ligging:
- hoofdbebouwing staat aan de straatzijde;
- doorzichten zoveel mogelijk behouden;
- de bebouwing is met de voorgevel gericht op de weg;
- de rooilijnen van de hoofdmassa's verspringen ten opzichte van elkaar en volgen de weg;
- bijgebouwen hebben een ondergeschikte positie en liggen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn;
- publieke of representatieve functies zijn gericht op de weg;
- bedrijfsgebouwen liggen achter de hoofdmassa, opslag bij voorkeur uit het zicht houden;
- grootschalige verharding van voorerven voor bijvoorbeeld inritten is in principe ongewenst;
- kleine, utilitaire gebouwtjes in het veld hebben een alzijdige oriëntatie.
- 2. Massa:
- gebouwen zijn individueel en afwisselend;
- woongebouwen bestaan uit een onderbouw van één tot twee lagen met een kap;
- bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa en hebben een eenvoudige vorm met een onderbouw van één laag en een zadeldak;
- bedrijfsgebouwen bestaan uit een onderbouw van één laag met een flauw hellend zadeldak of plat dak;
- de nokrichting is evenwijdig aan of haaks op de weg zijgevels van vrijstaande woningen hebben vensters;
- op-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt en vormgegeven als toegevoegd element of opgenomen in de hoofdmassa.
- 3. Architectonische uitwerking:
- de architectonische uitwerking is zorgvuldig en gevarieerd;
- gebouwen zijn eenvoudig en zorgvuldig gedetailleerd;
- zeer grote lengtes zijn door middel van geleding van de wand (in materiaal of vorm) doorbroken;
- wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking zijn afgestemd op het hoofdvolume.
- 4. Materiaal- en kleurgebruik:
- de kleuren zijn traditioneel en terughoudend in overeenstemming met de landschappelijke kwaliteiten;
- gevels van woongebouwen zijn van baksteen;
- hellende daken van woningen zijn gedekt met pannen;
- grote vlakken bestaan uit kleine elementen of hebben een duidelijke textuur;
- kleuren contrasteren niet met de omliggende bebouwing;
- houtwerk is geschilderd of gebeitst;
- aanbouwen en bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op de hoofdmassa.
Objectgerichte welstandscriteria
Boerderijen
De boerderijen met erfbeplanting en bijgebouwen, zijn kenmerkend voor het buitengebied. De boerderijen bepalen mede het cultuurhistorisch waardevolle beeld. Een aantal boerderijen verliest de agrarische functie en wordt aangepast op de woonfunctie. Hiermee kan het beeld ingrijpend veranderen. De hoofdopzet van het gebouw alsmede de erfinrichting zijn van belang.
Voor de boerderijen in Zwijndrecht geldt een bijzonder welstandsregime. Naast de ordening op het erf zal er onder meer worden beoordeeld op een zorgvuldige detaillering en een traditioneel kleur- en materiaalgebruik.
Bij de welstandsbeoordeling van plannen voor boerderijen zal op de volgende aspecten worden getoetst:
- 1. Ligging:
- er is één hoofdmassa en deze staat voor de bijgebouwen;
- heldere ordening van verschillende gebouwen op het erf aanhouden;
- rooilijnen zijn evenwijdig aan de weg of liggen parallel aan het verkavelingspatroon;
- doorzichten behouden en waar mogelijk versterken;
- het hoofdgebouw is met de voor- of representatieve gevel gericht naar de weg.
- 2. Massa:
- gebouwen zijn vrijstaand, individueel en afwisselend;
- gebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
- gebouwen bestaan uit een onderbouw van één laag met in principe een zadeldak;
- op-, aan- en uitbouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdvolume;
- zijgevels hebben vensters.
- 3. Architectonische uitwerking:
- de architectonische uitwerking is zorgvuldig en gevarieerd;
- het verschil tussen voorhuis en achterhuis van het hoofdgebouw wordt benadrukt;
- wijzigingen en toevoegingen zijn in stijl, maat en schaal zorgvuldig afgestemd op het hoofdvolume;
- kozijnen, dakgoten, daklijsten, windveren en dergelijke zijn zorgvuldig gedetailleerd en voorzien van profileringen;
- bijgebouwen als hallen en schuren zijn eenvoudiger maar net zo zorgvuldig gedetailleerd als de hoofdmassa;
- vensters in het woongedeelte zijn staand;
- vensters hebben een onderverdeling met bijvoorbeeld tussenkalven.
- 4. Materiaal- en kleurgebruik:
- gevels zijn in principe gemetseld in roodbruine baksteen en soms voorzien van stucaccenten;
- hellende daken zijn gedekt met keramische pannen of natuurriet;
- bijgebouwen zijn in materiaal- en kleurgebruik afgestemd op het hoofdgebouw;
- het kleurgebruik is traditioneel en terughoudend.
Agrarische bedrijfsgebouwen
De waarde van de agrarische bedrijfsgebouwen is vooral gelegen in hun functioneren. Ze vertegenwoordigen geen cultuurhistorische waarden, maar vervullen een rol in de uitoefening van het boerenbedrijf en daarbij horende functies. In de toekomst kunnen oude gebouwen worden vervangen, maar ook meer agrarische bijgebouwen worden geplaatst.
Het beleid voor de agrarische bedrijfsgebouwen is gericht op het beheer van het landschap, waarin de agrarische bedrijven een belangrijke rol vervullen. De gemeente richt zich op het inpassen van deze objecten in het landschap. Terughoudende vormgeving en kleurstelling zijn gewenst, gezien het open landschap en de daaruit volgende goede zichtbaarheid van de gebouwen. De plaatsing van de gebouwen moet recht doen aan het verkavelingspatroon van het landschap.
Voor de functionele agrarische bedrijfsgebouwen geldt het reguliere welstandsregime, waarbij terughoudende vormgeving en kleurstelling het meest van belang zijn.
Bij de beoordeling van bouwplannen voor agrarische bedrijfsgebouwen wordt er getoetst aan de hand van de volgende criteria:
- 1. Ligging:
- plaatsing achter het hoofdgebouw;
- het gebouw is bij voorkeur met de korte gevel gericht naar de weg;
- rooilijnen variëren tussen evenwijdig aan de weg en parallel aan het verkavelingspatroon;
- doorzichten behouden en waar mogelijk versterken.
- 2. Massa:
- agrarische bedrijfsgebouwen hebben een eenvoudige hoofdvorm;
- agrarische bedrijfsgebouwen hebben een onderbouw van één laag met bij voorkeur een flauw hellend zadeldak en anders een plat dak.
- 3. Architectonische uitwerking:
- de architectonische uitwerking en detaillering zijn eenvoudig en zorgvuldig;
- geen reclame-uitingen op of aan (schuur)kassen plaatsen.
- 4. Materiaal- en kleurgebruik:
- grote vlakken bestaan uit materialen met een structuur zoals baksteen, houten betimmering, metaal- of golfplaat en anders uit transparant glas;
- het kleurgebruik is terughoudend en aangepast aan het landelijk gebied;
- daken zijn bij voorkeur grijs en anders van glas.
Beeldkwaliteitplan Lindtsedijk e.o.
Het beeldkwaliteitplan zet in op het behoud en versterken van het bestaande karakter en beeld van de Lindtsedijk als geheel. Het kader waarborgt de benoemde kwaliteiten van de dijk: het gevoel van ruimte en rust, het informele karakter, het zicht op het landschap en de natuur en de karakteristieke dijkbebouwing. Hiermee worden bedreigingen die de karakteristiek van de dijk aantasten tegengegaan of zelfs omgebogen tot kansen om deze kwaliteiten te versterken. Het beeldkwaliteitplan streeft naar een balans tussen samenhang en diversiteit. Om dit te bereiken zijn geen harde regels opgesteld, maar is de essentie van de karakteristiek van de dijk beschreven. Het motto is dus 'niet beperken, maar inspireren'.
2.4.10 Groenstructuurplan
In het Groenstructuurplan ligt de nadruk op de ruimtelijke aspecten en een gebiedsgerichte benadering. Hiervoor is gekozen om een integrale samenhang te creëren. Het groenstructuurplan biedt een kader voor de groenstructuur, waarin eenheid in de hoofdstructuur ontstaat. Daarnaast moet gestreefd worden naar differentiatie en variatie in de bijzondere plekken zoals de parken, representatieve plekken, entrees, boomstructuur en woonbuurten.
Hoofdlijnen Zwijndrecht
Door zorgvuldig om te gaan met de hoofdlijnen van de stad kunnen de gevarieerd ingerichte wijken bij elkaar worden gehouden. Het aanpakken van de hoofdlijnen verhoogt de ruimtelijke-functionele kwaliteit, oriëntatie en samenhang van de stad. De aanpak van hoofdlijnen komt tot uitdrukking in de volgende onderdelen:
- samenhangend netwerk van lijnen;
- bijzondere, representatieve plekken als knopen binnen het stedelijk netwerk;
- parken en begraafplaatsen;
- een duurzaam ecologisch raamwerk.
Duurzaam ecologisch raamwerk
Om de ecologische kwaliteiten van de stad beter te benutten en te komen tot een duurzaam ecologisch netwerk wordt gekeken naar de hoofdlijnen in de stad, waarin deze ecologische kwaliteiten tot uitdrukking kunnen komen. De ecologische structuur zal worden verbeterd door de verschillende kwaliteiten van ecologisch waardevolle gebieden, zowel in de stad als daar buiten, te versterken en met elkaar te verbinden.
Bij de totstandkoming van een duurzaam ecologisch netwerk voor de gemeente Zwijndrecht vormen de volgende onderdelen een belangrijke rol:
- Devel en (hoofd)waterlopen Molenvliet en Officiervliet;
- dijken, spoor en hoofdverkeersaders;
- groene buffer Heerjansdam-Zwijndrecht;
- Provinciale Ecologische Hoofdstructuur.
Aanbevelingen buitengebied
In dit groenstructuurplan wordt de aandacht met name gelegd op het openbaar groen binnen de bebouwde kom van Zwijndrecht en Heerjansdam. Omdat de stedelijke ontwikkelingen van grote invloed zijn op het buitengebied, zullen er toch enkele aanbevelingen in dit groenstructuurplan worden gemaakt met betrekking tot de groene inrichting. Door de stedenbouwkundige en infrastructurele ontwikkelingen is het buitengebied nog meer versnipperd geraakt. De landschapsstructuur is daarbij deels verloren gegaan. Om te voorkomen dat het buitengebied nog meer versnipperd, is het van belang de structuur van het oorspronkelijke landschap, dat op enkele plekken nog aanwezig is, te versterken. Aanbevolen wordt om de typerende onregelmatige strokenverkaveling te versterken door het aanbrengen van hakhoutwallen. Op deze manier komt er niet alleen visueel-ruimtelijk structuur in het landschap, maar worden de overige inrichtingselementen als stedelijke bebouwing (stadsranden) en infrastructurele voorzieningen (HSL) verzacht. Bovendien lijkt hierdoor het gebied groter, doordat niet alles in één keer te overzien is. De randen van het gebied zullen grotendeels bepaald worden door het Develbos en de recreatiezone langs de Oude Maas. In deze recreatiezone zullen zowel de cultuurlijke als natuurlijke elementen op elkaar afgestemd moeten worden. De plannen hiervoor zijn nog in ontwikkeling. Om in de toekomst het groene buitengebied te blijven ervaren en beleven, is het van belang om de potenties in het buitengebied te koesteren, omdat deze juist zo waardevol zijn voor het verder dichtgroeien van het gebied met bebouwing. Het huidige agrarische gebied zal echter meer vorm krijgen als landschapspark.
2.5 Conclusie
De opgave voor het buitengebied die uit de onderliggende beleidsdocumenten naar voren komt, is gericht op het behoud en waar mogelijk versterken van de groen/recreatieve waarden van het buitengebied.
Uit het beleidskader van integrale nota's komen de volgende hoofdlijnen naar voren:
- ruimte bieden voor de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw als beheerders van het landschap; ontwikkeling wel afstemmen op kwetsbaarheden van het gebied;
- versterken van de recreatieve functie van het buitengebied;
- versterking van cultuurhistorische en ecologische waarden;
- voldoen aan de eisen die een duurzaam waterbeheer stelt.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Inleiding
De gemeenteraad schrijft in de structuurvisie 'Zwijndrecht Ondernemende Tuinstad' over het buitengebied:
'In de structuurvisie wil Zwijndrecht op hoofdlijnen een ontwikkelingsrichting voor het buitengebied bepalen. Uitgangspunt hierbij is een groen recreatief gebied binnen een stedelijke setting. Waar het perspectief voor het buitengebied in eerste instantie met name lag op een werkgebied voor tuinders en agrariërs, komt de nadruk nu te liggen op een rustpunt en groene long in een verstedelijkt gebied. De perspectiefwisseling betekent niet dat de aanwezige bedrijvigheid verdwijnt, maar dat de afwegingen anders worden. Om het buitengebied te activeren en een kwaliteitsimpuls te realiseren, worden ontwikkelingen gestimuleerd die een bijdrage leveren aan de recreatieve functie en de kwaliteit van het landschap.'
Om dit te bereiken wil de gemeente meer en beter sturen. De gemeente heeft daarom haar visie op het buitengebied vastgelegd in de Ontwikkelstrategie Buitengebied Zwijndrecht. Deze visie vormt enerzijds een bouwsteen voor de integrale gebiedsvisie Deltapoort en geeft anderzijds de uitgangspunten voor het bestemmingsplan buitengebied.
Dit hoofdstuk bevat de analyse van de bestaande situatie in het plangebied en de directe omgeving van de Ontwikkelingsstrategie Buitengebied Zwijndrecht. Hieruit vloeien randvoorwaarden voort voor de ontwikkeling van het gebied. Vervolgens wordt de beoogde ontwikkeling toegelicht en de consequenties voor het bestemmingsplan buitengebied benoemd.
3.2 Bestaande Situatie
Het Buitengebied van Zwijndrecht ligt op het eiland IJsselmonde en is onderdeel van het landschap van de Zuid-Hollandse Delta. De Zwijndrechtse Waard is één van de laatste open polders op het eiland IJsselmonde. De landbouw speelt van oudsher een grote rol in dit gebied. Het gebied is door grootschalige ontwikkelingen, zoals de A16, Kijfhoek en het HSL-tracé versnipperd geraakt. Door de doorsnijdingen van weg en trein zijn er deelgebieden ontstaan die verschillend worden beleefd.
De Zwijndrechtse Waard kent een eigen ontstaansgeschiedenis die het gebied bijzonder maakt. Het is na bedijking in de 12e eeuw niet overstroomd geweest en kent een bijzondere verkavelingsstructuur. Het is van oudsher een typisch tuinbouwgebied, met onder andere groente- en fruitteelt. Het buitengebied was de moestuin van Dordrecht en Rotterdam.
Het gebied is een groene stapsteen tussen twee Nationale Landschappen te midden van de verstedelijking van de Randstad. Juist die zuidelijke Randstad vraagt om een betere positie. Het is economisch zwak en de leefomgeving draagt daar niet aan bij.
De infrastructurele werken, zoals het HSL-traject, de A16 en het Rangeerterrein zijn van grote invloed op het gebied. Deze infrastructuur heeft gevolgen voor de mogelijkheden voor het buitengebied. Niet alleen voor wat er kan in het gebied (externe veiligheid) maar ook voor de beleving. Het deelt het gebied in meerdere deelgebieden. Zo ademt het gebied aan de Langeweg een heel andere sfeer uit dan de polders langs de Oude Maas.
3.3 Visie
In deze paragraaf worden de hoofdlijnen van de ontwikkelstrategie buitengebied Zwijndrecht geformuleerd, zoals deze is vastgesteld door de gemeenteraad op 25 oktober 2011.
Voorheen open landschap versnipperd en verrommeld
Het Buitengebied van Zwijndrecht ligt op het eiland IJsselmonde en is onderdeel van het landschap van de Zuid-Hollandse Delta. De Zwijndrechtse Waard is één van de laatste open polders op het eiland IJsselmonde. Hier krijgt het oog nog rust en ervaart men weidsheid en is de rivier te zien. Een stukje openheid in de Randstad in een gebied dat nog steeds functioneert als een eiland. De landbouw speelt van oudsher een grote rol in dit gebied en heeft die ook nu nog, ook in het open houden van het landschap. Een landschap dat echter onder druk van grootschalige infrastructuur – A16, Kijfhoek en het HSL-tracé – versnipperd is geraakt. Er zijn deelgebieden ontstaan die verschillend worden beleefd.
Dijken en Devel vormen een raamwerk van hoge kwaliteit
Het buitengebied heeft een aantal sterke en beeldbepalende landschappelijke dragers: de Lindtsedijk, de Devel en de Langeweg zijn bepalend voor de beleving en het gebruik van het Buitengebied. Gezamenlijk vormen zij een raamwerk dat door middel van routes de polder bij elkaar houdt. De randen en oriëntatiepunten bieden houvast aan de gebruiker en bezoeker. De kerktorens van Kijfhoek en Heerjansdam zijn oriëntatiepunten die je positie duiden in de polder of op de dijk. Verder heeft het gebied duidelijke randen in de vorm van het Waaltje, de Lindtsedijk, de Munnikensteeg en de bebouwingsrand van Heerjansdam.
Openheid en kleinschalig karakter koesteren
Het kleinschalige karakter van het Buitengebied is van grote waarde en moet gekoesterd worden. Het uitgangspunt van de visie op het landschap is het landschap zo open mogelijk te houden, met name in het agrarische middengebied. Maar aan de randen is meer groen en structuur gewenst.
Coulissen benadrukken oude structuren en maskeren rommeligheid
Met coulissen, zoals lanen van populier, els of iep, ontstaan als het ware nieuwe kamers waarbinnen bestaande en nieuwe functies een plek hebben. De coulissen vormen een groen waas waardoor de contouren bebouwing doorschemeren maar de details onzichtbaar blijven. In een zogenaamd 'vitragelandschap' wordt de blik gericht in de verte, ontstaan er vensters vanaf de Lindtsedijk op de Oude Maas en vanaf de Langeweg. Coulissen zijn overigens niet nieuw; op kaarten en op beelden van het buitengebied van vroeger was dat ook al te zien.
Door ontwikkeling van een coulissenlandschap kunnen meer mensen en activiteiten een plek krijgen zonder het gevoel te hebben van drukte. Het zorgt voor verrassingen in het landschap. Landschappelijk minder fraaie functies worden gemaskeerd. Het accentueren van structuren en ontwikkeling van nieuwe coulissen is geen doel op zich maar een middel.
Met name aan de randen van het gebied, in de polders langs de Oude Maas tegen Slobberoord aan en bij de Langeweg zijn hiervoor mogelijkheden. Aan de Langeweg maken coulissen het beeld bijvoorbeeld afwisselender en daardoor spannender en het zicht op het rangeerterrein minder. Als er naar het Waaltje/Waalbos toe steeds meer coulissen komen dan is dat een vloeiende overgang. Echter, dicht bij de tuin- en akkerbouwgebieden moet het effect van bomenrijen op de agrarische bedrijfsvoering wel degelijk onderkend worden en zal dat ook worden meegenomen in de planuitwerking.
Het open middengebied blijft open.
Op bijgaande kaart is ingetekend wat er landschappelijk (verbeterd) KAN worden in dit gebied. De status van onderstaande kaart is ideevormend; het heeft geholpen bij het richting geven aan discussies. De ideeën zijn indicatief ingetekend op de kaart.
Figuur 3.1 Visie op het Buitengebied van Zwijndrecht
3.4 Consequenties Functies
De wens op basis van de geformuleerde visie is om de hoofdfunctie groen en recreatief te ontwikkelen. De inzet op deze hoofdfunctie en de uitgangspunten is sturend voor alle functies in het gebied, omdat het keuzes met zich meebrengt. Onderstaand worden de consequenties voor de diverse functies en deelgebieden beschreven.
Open landschap waar kan, besloten waar nodig
De uitgangspunten 'rekening houden met recreatieve behoefte' en 'respecteer eigenheid van het gebied', samen met de visie op het landschap, leiden ertoe dat het gebied anders wordt ontwikkeld waar nodig. Uitgangspunt daarbij is dat gestreefd wordt naar open, tenzij…
Het middengebied begrensd door de Lindtsedijk en de Devel heeft de kwaliteit van openheid. Dat moet zo blijven. Op andere plekken in het buitengebied is meer variatie in 'open en beslotenheid' gewenst. Concreet door kavelstructuren te accentueren met hagen, houtwallen, elzensingels etc. Overigens is dit niet nieuws; in de vorige eeuw kwamen die ook voor in het gebied. In het gebied rond de Langeweg en de polders langs de Oude Maas zullen 'coulissen' het gebied verrijken.
Bij nieuwe gebiedsontwikkelingen zijn er mogelijkheden om het idee van coulissen te realiseren. Bijvoorbeeld bij een verkenning naar een mogelijk nieuw cluster van glastuinbouw aan de Langeweg. Maar ook door deze als eis (voor wat hoort wat) bij vergunningen mee te geven en te stellen dat bijvoorbeeld sloten niet mogen worden gedempt omdat daarmee de karakteristieke kavelstructuur verloren gaat.
De gemeente waardeert het open agrarische landschap en wil daarom zekerstellen dat dit behouden blijft in het deelgebied rond de Lindeweg en het HSL-traject. Op andere plekken willen we geen dichte begroeiing maar juist kavelstructuren accentueren en zogenoemde 'kamers' creëren door middel van bijvoorbeeld bomenrijen, houtwallen of akkerranden. Niet zo fraaie functies worden ermee gemaskeerd, het geeft een afwisselender landschap en is goed voor de biodiversiteit. Echter, dicht bij de tuin- en akkerbouwgebieden moet het effect van bomenrijen onderkend worden en zal dat ook worden meegenomen in de planuitwerking.
Landbouw koesteren dus ontwikkelmogelijkheden bieden
De huidige landbouw draagt bij aan het groen recreatieve karakter van het gebied. Het is dé economische drager van deze kwaliteit, ook daarom moeten dat worden gekoesterd. Een rendabele bedrijfsvoering is de sleutel voor duurzaam beheer van het agrarische cultuurlandschap. Zonder rendabele bedrijven zal ongewenste verrommeling optreden.
De gemeente onderkent het belang van het boerenbedrijf in dit gebied en wil deze ontwikkelmogelijkheden geven. Dit gebied is niet bij uitstek het gebied voor de schaalvergrotende boer, maar relatief klein en met vele behoeften die ruimte vragen, onder andere voor recreatie. Dat vraagt om andere oplossingen dan voorheen. Daarom worden wel mogelijkheden geboden voor eventuele nevenfuncties, ook al zijn er nog relatief weinig boeren in het gebied. Een theeschenkerij, huisverkoop/streekproducten, kanoverhuur, een zorgboerderij, 'boerensporten', boerderijeducatie, kinderopvang op de boerderij etc. zijn nevenactiviteiten die de aantrekkelijkheid van het gebied vergroten. Deze activiteiten kunnen ook een bijdrage leveren aan de inkomsten van de boeren, zodat zij daar kunnen blijven 'boeren'. Er worden echter geen ontheffingsmogelijkheden geboden voor nevenactiviteiten die zorgen voor veel autoverkeer in het buitengebied en in principe net zo goed in stedelijk gebied een plek kunnen krijgen, zoals caravanstallingen.
De gemeente zal niet actief gronden gaan verwerven ten behoeve van recreatie in weer nieuwe gebieden. Er wordt uitgegaan van ontwikkeling van het Waal- en Develbos volgens plan.
De gemeente zet – in samenwerking met partijen in de landinrichtingcommissie – juist in op recreatieve ontwikkeling van gronden die al in overheidshanden zijn, zo mogelijk aangevuld met gronden in de buurt (zoals in de Lage Nesse en polder Buitenland), op vrijwillige basis. Het voortbestaan van het boerenbedrijf wordt serieus genomen en zal dit bij de verdere planontwikkeling steeds worden afgewogen. Het gaat er vooral om ontbrekende schakels te verwezenlijken, dat kan ook door gebieden te verbinden met een fiets- of wandelpad.
Vertaald naar deelgebieden, wordt vooral het gebied rondom de HSL als primair agrarisch open gebied gezien, met doorkijken naar de Devel en de Lindtsedijk. Het gebied rond de Langeweg is de moestuin waar de vollegrondsteelten en glastuinbouw een (nieuwe) plek krijgen.
Uitbreiding van bedrijven alleen als dat bijdraagt aan groen recreatieve functie
Uit het onderzoek naar alle bedrijvigheid in het buitengebied en de avond voor ondernemers in september bleek dat er een scala aan ondernemers gevestigd is in het buitengebied. Vaak juist vanwege de mogelijkheden van de combinatie van wonen en werken en de ruimte die er is. Een deel van de ondernemers heeft aangegeven uit te willen breiden. De gemeente vindt dat ondernemen in het buitengebied passend moet zijn bij de hoofdfunctie groen recreatief. Daarom geldt een 'Nee, tenzij-beleid' voor uitbreidingswensen. Bedrijven krijgen dus geen nieuwe uitbreidingsmogelijkheden. In het nieuwe bestemmingsplan wordt uitgegaan van de huidige bouwmogelijkheden (consolideren). Dit speelt ook mee bij de handhaving in het gebied. Zo zijn er boeren die het agrarisch bedrijf hebben beëindigd en nieuwe activiteiten in de gebouwen hebben ontwikkeld. Uitgangspunt is dat bedrijvigheid die niet bijdraagt aan de groen recreatieve beleving van het buitengebied geen (verdere) uitbreidingsmogelijkheden krijgt in het gebied. Bedrijven die in dit gebied zijn gevestigd om de ruimte maar niet gebonden zijn aan het gebied, zoals bouwbedrijven, passen beter in het stedelijk gebied. Bestaand blijft bestaan, nieuw wordt beperkt.
De gemeente realiseert zich dat hiermee sommige belangen onder druk komen te staan. Echter, de gemeente ziet dit wel als een noodzakelijke keuze om te komen tot een buitengebied met meer kwaliteit. De inspraakreacties over individuele bedrijfsbelangen worden nog meegenomen aan de vollegrondsteelten buiten (het zogenoemde Barendrechts type). Het is al sinds lang zowel rijks- als provinciaal beleid dat glastuinbouw zich in Zuid-Holland moet concentreren en verspreid liggend glas moet verdwijnen uit het landschap, zeker als dat Rijksbufferzone en provinciaal landschap is. Dit omdat de landschappelijke en recreatieve waarden van dit gebied voorop staan. Dit zorgt voor een dilemma. Voor zowel de tuinders als ook overheden. Glastuinbouw is in dit gebied wel toegestaan, maar tot een maximale maat. De maat van vandaag de dag is onvoldoende om nog een goede boterham te blijven verdienen. Tuinbouwbedrijven mogen niet uitbreiden, terwijl de sector uitbreiding nodig heeft.
Glastuinbouw is niet bij voorbaat storend in het landschap, dat is afhankelijk van de locatie en verschijningsvorm. Het gebied ten zuiden van Kijfhoek wordt vrijgemaakt van glastuinbouw. In een deel van het gebied aan de Langeweg worden wel mogelijkheden gezien voor glastuinbouw.
Studie verspreide glastuinbouw Deltapoort
In opdracht van de stuurgroep Deltapoort heeft een werkgroep glastuinbouw, bestaande uit de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, Barendrecht en Ridderkerk, een studie laten uitvoeren naar de toekomst van verspreid liggende glastuinbouw in de Deltapoort, het gebied tussen Rotterdam en Dordrecht. Deze studie heeft inzicht gegeven in de opgave en oplossingsrichtingen. Niets doen levert niet de gewenste verbetering in beeldkwaliteit van het landschap en is geen oplossing voor de tuinders. Totale sanering door opkoop is geen optie omdat dit enorm veel geld zou kosten. De standpunten over glastuinbouw zijn ingebracht bij de studie. Verkend wordt hoe de uitkomsten van de studie vertaald kunnen worden naar het gebied en de uitvoering.
De werkgroep heeft aan de stuurgroep voorgesteld om te komen tot sanering van verspreid liggend glas door een combinatie van saneren (stoppen) en verplaatsen. In dit alternatief wordt 50% van de verspreide glastuinbouw, op vrijwillige basis gesaneerd, door als tegenprestatie voor de sloop van glasopstanden een of meerdere woningen terug te mogen bouwen. Er zijn tuinders in het Deltapoortgebied die al willen stoppen en interesse hebben getoond in de zogenaamde Ruimte voor Ruimte-regeling. De tuinders die wel graag verder willen in dit gebied en een bijdrage leveren aan het open en groen houden van het landschap, krijgen een kans in twee nieuwe clusters, gebundeld en dicht tegen de bebouwde kom (50% van de verspreide glastuinbouw verplaatst naar de twee clusters). Dit levert schaal- en energievoordelen. Een innovatief scenario, namelijk het realiseren van glastuinbouw bovenop een nieuw bedrijventerrein in Reijerwaard, is ook de moeite waard om te verkennen.
Tuinders die wel graag verder willen in dit gebied en een bijdrage leveren aan het open en groen houden van het landschap, dienen ook een kans te krijgen. Daarom wordt het scenario van saneren (de helft stopt) en (de helft) verplaatsen reëel en wenselijk. Dat biedt meteen een mooie kans om de entree van het buitengebied te verfraaien, te zoeken naar mogelijkheden voor duurzame energie en wellicht ook nieuwe educatiemogelijkheden. Uitgangspunt is wel dat de oude, verspreid over het buitengebied liggende, kassen verdwijnen. Een nieuw cluster is alleen bedoeld voor tuinders uit de Deltapoortregio en moeten ook grondgebonden teelten hebben (omdat deze bijdragen aan het open agrarisch karakter).
Als gezamenlijke gemeenten is, samen met de provincie, gestart met een Ruimte voor Ruimte-traject/Glas voor Glas-regeling, specifiek voor dit gebied. Ook wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd voor de nieuwe clusters. Met de inspraakronde zijn aandachtspunten voor verdere planuitwerking meegegeven, zoals het slecht samengaan van bomenrijen met tuinbouw. Deze aandachtspunten worden meegenomen in de uitwerking van de Ruimte voor Ruimte/Glas voor Glas-regeling.
Het terugbouwen van huizen, vooral op de kavel zelf, moet niet geclusterd worden aan een stads- of dorpsrand. Dat vergroot de kans op realisatie en verkoopbaarheid, maar komt ook tegemoet aan de wensen van tuinders (lokale gebondenheid).
Toegankelijkheid verbeteren en verkeershinder verminderen
Bij het aantrekkelijker en toegankelijker maken horen ook maatregelen op het gebied van mobiliteit. Door het toevoegen van routes en door verbindingen te leggen tussen bestaande routes wordt verkeershinder verminderd of voorkomen. Het verkeer moet zo worden geleid dat de verkeershinder minder wordt. Het buitengebied is het beheersgebied van het waterschap, niet de gemeente. Toch heeft de gemeente ambities om de toegankelijkheid te verbeteren en verkeershinder te verminderen. De gemeente heeft daarom de inspraakreacties die gaan over mobiliteit kenbaar gemaakt bij het waterschap en zal zich inspannen om gezamenlijk tot oplossingen te komen.
De harde grens van en naar het buitengebied op enkele plekken vloeiender
De Munnikensteeg vormt een harde barrière tussen het buitengebied en het stedelijk gebied. Het nodigt onvoldoende uit om het buitengebied in te komen, wandelaars en fietsers kruisen een 80 km/h-weg. Er is veel vraag naar oversteekmogelijkheden. Deze barrière moet op enkele plekken geslecht worden. Er zouden als het ware groenblauwe vingers de stad in en uit moeten lopen, zodat de Devel daar mooi doorstroomt en voetgangers en fietsers veilig en makkelijker het buitengebied in kunnen. Bij de overgang van de Devel richting buitengebied zou een 'slow lane' (een doorgang voor langzaam verkeer) gemaakt kunnen worden, met bijvoorbeeld een ongelijkvloerse kruising.
Routes toevoegen of verbinden
De recreatieve routes in het gebied zijn goed gewaardeerd, maar erg druk op momenten. Recreanten rijden elkaar in de weg. Alles gaat nu over één pad of weg, zoals het Borgmanpad of de Lindtsedijk. Veel te druk en gevaarlijk. Om een rondje te kunnen maken en voor de verkeersveiligheid, worden routes met elkaar verbonden en wordt de aanleg van nieuwe routes gestimuleerd. Niet voor autoverkeer, maar voor wandelaars en ruiters. Zo wil de gemeente een wandelmogelijkheid op de dijk langs het Borgmanpad. Samen met het waterschap en provincie wordt gekeken hoe dit wordt gerealiseerd en gefinancierd.
Door het waterschap worden trouwens al vrijliggende fietspaden aangelegd die klaar zullen zijn in de periode 2011-2013. Ook vanuit de landinrichting wordt een fietspad aangelegd door de polder het Buitenland (HSL-kwaliteitimpuls). Deze fietspaden vormen een onderdeel van een knooppunten-routenetwerk in Nederland.
Niet meer verkeer in het buitengebied
De bewoners op de Lindtsedijk hebben tijdens de bewonersavond laten weten hinder te ervaren van zowel te hard rijdend verkeer, teveel verkeer en ook vrachtwagens die de kortste route van Barendrecht naar Zwijndrecht nemen en – ondanks verbodsborden – over de smalle dijk rijden. Ook bewoners van Kijfhoek hebben aangegeven een oplossing te willen voor sluipverkeer en onveilige situaties.
Meer horeca en een plek voor intensieve recreatie en minder verkeer in het buitengebied kunnen samengaan door eventueel horeca toe te staan waar dit goed bereikbaar is, dus dicht tegen de Munnikensteeg aan. In de Hoge Nesse polder zien we mede daardoor mogelijkheden voor intensievere recreatie, juist omdat deze goed bereikbaar is en geen extra autoverkeer in het gebied geeft.
Hoe kan de toegankelijkheid worden verhoogd en verkeershinder opgelost en voorkomen?
- Door betere bewegwijzering en verbodsborden vrachtverkeer via de A16 naar Barendrecht blijft het beleid. De eerst aangewezen toegangsweg voor verkeer naar Heerjansdam is de Langeweg, niet de Lindtsedijk en Lindeweg (in verband met knelpunten bij de Develsluis). De gemeente maakt daarvoor voorstellen over verboden en ontheffingen in samenwerking met het waterschap. De bewegwijzering voor vrachtwagens is aanwezig, verbodsborden vrachtverkeer moeten nog volgen, echter nog niet gepland.
- Naar aanleiding van de inspraakreacties heeft de gemeente de suggestie voor specifieke bewegwijzering naar bedrijven in Zwijndrecht onder de aandacht gebracht bij de wegbeheerder. De gemeente zal daarbij actief meedenken en eventueel faciliteren.
- De weg bij Kijfhoek is in beheer bij het waterschap Hollandse Delta. Daarom is de gemeente in gesprek met het waterschap en hebben deze problematiek onder de aandacht gebracht. In het gesprek met de wegbeheerder zal de gemeente aangeven dat bewoners hebben aangegeven een oplossing te willen voor sluipverkeer en onveilige situaties, bijvoorbeeld in de vorm van een 30 km/h-zone of enkel toestaan van bestemmingsverkeer. De gemeente zal de bewoners informeren over de voortgang.
- Voor een deel de gemeente de situatie bij Kijfhoek en het Develbos oplossen door de aanleg van parkeerplaatsen bij de Munnikensteeg. Zo hoeven auto's niet meer door het gebied zelf te rijden en hoeft er niet meer in de berm geparkeerd te worden. De extra parkeerplaatsen bij het Develbos kunnen ook gebruikt worden door bezoekers van het kerkje Kijfhoek. Op die plek zelf worden geen extra plekken gerealiseerd omdat voorkomen moet worden dat auto's door het gebied gaan rijden.
- De Lindtsedijk moet veiliger, rustiger en beter geschikt voor recreanten worden. De gemeente heeft de intentie om samen met het waterschap te verkennen welke mogelijkheden en wenselijkheden daarbij zijn (zoals fysiek onmogelijk maken). Recreatief autoverkeer wordt daarbij als ondergeschikt gezien.
- In Heerjansdam wil de gemeente een beperking voor grote vrachtwagens. Deze zouden alleen het dorp in mogen rijden indien strikt noodzakelijk. De gemeente wil een ontheffingssysteem invoeren en betrekt daarbij bewoners, bedrijven, waterschap Hollandse Delta en andere belanghebbenden. Een verkenning naar een mogelijk ontheffingssysteem is gestart na de bewonersbijeenkomst in januari 2011 over het beeldkwaliteitplan Lindtsedijk.
- De wens om de Munnikensteeg veiliger en makkelijker te kunnen oversteken per fiets of voet is ook aangegeven door het wijkplatform Heer Oudelands Ambacht. De Munnikensteeg is een doorgaande weg, ook voor vrachtverkeer, dat blijft zo. Een ongelijkvloerse kruising is wenselijk, maar zeer duur. Daarom zet de gemeente wel in op verbeteren van oversteekbaarheid, dichtbij rotondes omdat het verkeer daar toch al remt. Een zebrapad nabij de rotonde is echter niet gebruikelijk op dit soort wegen.
De extra wandel- en ruiterroutes zijn op figuur 3.1 indicatief ingetekend. Als (en dat is nu niet het geval voor alle ingetekende paden) daar geld voor is, zal de gemeente daar uiteraard met perceeleigenaren over praten en kiezen voor een optimale variant, zowel voor de eigenaar als recreant. De gemeente wil wel dat er meer verbindingen worden gelegd tussen bijvoorbeeld het Develbos en de Hoge Nesse en dat laten terugkomen in de ontwikkelstrategie. Ook omdat daar vraag naar is van niet-hondenbezitters en met de inrichting zo mogelijk de snelheid er uit kunnen halen (voorkomen racen).
Extensieve recreatie in het buitengebied, intensief alleen aan de randen
Dit gebied wordt niet alleen ontwikkeld voor de mensen die er nu al recreëren. De gemeente doet dat ook voor de kinderen van nu die daar later gebruik van zullen maken. Dat betekent dat er meer mensen, met een verscheidenheid aan recreatieve behoeften hier een plek moeten kunnen vinden. Daarom wordt in het buitengebied ingezet op het mogelijk maken van extensieve recreatie en het verbeteren van de kwaliteit van bestaande recreatiegebieden. Er wordt nadrukkelijk een verbinding met recreatiegebieden in de buurgemeenten gelegd.
Als rekening wordt gehouden met recreatieve behoefte van veel verschillende doelgroepen moet de gemeente ook een gebied ontwikkelen voor intensieve recreatie. Dat betekent ruimte bieden aan ontspanningsmogelijkheden waarvoor veel voorzieningen nodig zijn en waaraan veel mensen tegelijkertijd op dezelfde plek deelnemen. Bijvoorbeeld waar mensen kunnen skeeleren, klimmen of mountainbiken omdat daar behoefte aan is.
Wat wel en niet in de Hoge Nesse?
Een polder die zich daarvoor uitstekend leent is de Hoge Nesse polder; goed bereikbaar, brengt geen extra verkeer in het buitengebied met zich mee en deze polder wordt nog ontwikkeld door het Natuur- en recreatieschap IJsselmonde (na overdracht van de gemeente Rotterdam). Een goede uitvalsbasis vanuit hotel Ara. Wat voor soort intensieve recreatie daar ontwikkeld wordt, hangt ook af van de mogelijkheden van beheer in de toekomst. Het Recreatieschap heeft beperkt geld beschikbaar. Daarom vindt de gemeente dat de markt daarvoor ruimte krijgt om met ideeën te komen voor outdoor-recreatie, met een plek voor voorzieningen, bebouwing is mogelijk. Geen grote of hoge hal, geluidssporten en verblijfsrecreatie zoals een bungalowpark. Wel een plek om te verkleden, te eten/drinken en toegankelijk voor een breed publiek. De gemeente gaan uit van een budgetneutraal beheer. Zo mogelijk gecombineerd met opwekking van duurzame energie zoals bijvoorbeeld zonnepanelen.
Gesteld wordt dat het gebied interessant en bruikbaar moet zijn voor zowel mensen uit de directe omgeving als de steden van de Drechtsteden en stadsregio Rotterdam. Bijvoorbeeld door het aanbieden van een (commerciële) regionale voorziening en bovenlokale evenementen met bijbehorende parkeerplaatsen. De gemeente is terughoudend in 'zwaardere' commerciële publiekstrekkers, zoals een popfestival. Het moet geen evenemententerrein als hoofddoel of bestemming hebben, maar kan wel voor evenementen gebruikt worden. Criterium is dat activiteiten dienen te passen bij en een wezenlijke bijdrage leveren aan de kwaliteiten van het gebied.
Wat de gemeente wil in de Hoge Nesse polder is toch vrij globaal gehouden omdat ondernemers de ruimte moeten krijgen om te komen met alternatieve ontwerpen. Ook kan de gemeente zich voorstellen dat er meerdere doelen gediend worden, bijvoorbeeld bij een voorziening een zwaluwwand. Door de inrichting te zoneren kan ook gestuurd worden in gebruik en 'drukte'.
De gemeente geeft richting de eigenaar en toekomstig beheerder van de Hoge Nesse polder (het Natuur- en recreatieschap IJsselmonde, NRIJ) aan wat wel en niet kan, zodat zij dat kunnen meenemen in het programma van eisen dat dit jaar gemaakt zal worden.
Zuinig omspringen met grond
De gemeente is het eens met de stelling dat zuinig moet worden omgesprongen met het agrarisch gebied. Op gronden die niet van overheden zijn, wordt in principe niet overgegaan tot onteigening of iets dergelijks ten behoeve van recreatie. De gemeente voert geen actief verwervingsbeleid. De gemeente heeft straks het Develbos, Waalbos en de Hoge Nesse op zijn grondgebied (en andere terreinen in de buurgemeenten). Wel wordt voorgesteld om gronden die van overheden zijn, zoals die in de Lage Nesse polder en polder Buitenland, opnieuw in te richten ten behoeve van natuur en recreatie. Het kan dus ook heel goed zijn dat een gebied recreatief is ingekleurd op de visiekaart, maar dat het voldoende is met een verbindende route voor fietsers, wandelaars of ruiters om daar langs te kunnen, zodat gebieden met elkaar verbonden worden. Daarmee wordt landbouwgrond gespaard. De gemeente is van mening dat agrariërs goede beheerders van het landschap kunnen zijn en waardeert dat.
Investeer in meer kwaliteit bestaande gebieden
Het is naar de mening van de gemeente terecht dat is gewezen op het creëren van meer kwaliteit van huidige gebieden dan opnieuw veel nieuwe terreinen inrichten. Ook zal de gemeente verkennen – samen met de beheerders van het natuur- en recreatieschap en Staatsbosbeheer – wat daartoe de mogelijkheden zijn. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan meer schaduwbomen bij het spartelbad op de Veerplaat.
Geluid als kwaliteitsaspect
Voorkomen moet worden dat er door nieuwe activiteiten veel extra geluidsbelasting komt. Momenten van stilte zijn al zo zeldzaam. Het is een belangrijke voorwaarde bij de inrichting van het buitengebied. Echter, bij een vorm van intensieve recreatie komt waarschijnlijk een grotere geluidsbelasting, bijvoorbeeld bij een evenement, ook daarom wil de gemeente dat enkel aan de rand van het buitengebied.
Geen woningen erbij, tenzij...
Het buitengebied heeft zijn aantrekkingskracht op velen die er willen wonen. Het verliest echter aan recreatieve waarde als het buitengebied een sfeer van woongebied krijgt. Daarom wordt niet toegestaan dat er meer woningen in het buitengebied bij komen. In enkele gevallen kan daar van afgeweken worden, als dat bijdraagt aan de recreatieve groene belevingsmogelijkheden in het gebied. Bijvoorbeeld als er kassen opgeruimd worden (en daarvoor een woning teruggebouwd mag worden). Of als er een landgoed wordt opgericht dat toegankelijk is voor velen. Dat is bestaand beleid waarbij de gemeente wil aansluiten.
Bovendien is het door de beschermde status van provinciaal landschap niet toegestaan te bouwen buiten de bebouwingscontour zoals die vastgesteld is in de Provinciale Structuurvisie.
Vrijkomende agrarische bebouwing
Schaalvergroting binnen de agrarische sector en daarmee beëindiging van, veelal kleine, agrarische bedrijven is een niet te stuiten maatschappelijke ontwikkeling. Consequentie van bedrijfsbeëindiging is dat er een passende functie gevonden dient te worden voor de woning en de opstallen. Omzetting van het voormalige agrarisch gebruik in burgerbewoning is in dat verband in beginsel de meest passende bestemming. Dit betekent dat in beginsel medewerking verleend zal worden aan een dergelijke omzetting.
De omzetting naar burgerwoning zal niet zonder meer toegelaten (gedoogd) worden. Voor de omzetting zal de daarvoor geschapen mogelijkheid in het bestemmingsplan via een planwijziging, dan wel bij het ontbreken hiervan een bestemmingsplanherziening gevoerd moeten worden. Op dat moment kan worden afgewogen of er in de concrete situatie ruimtelijke bezwaren bestaan tegen de omzetting, dan wel belangen van derden (bijvoorbeeld die van omliggende functies), zich verzetten tegen de ontwikkeling.
Er kunnen voorwaarden gesteld worden aan de omzetting, hierbij moet gedacht worden aan sloop van voormalige agrarische opstallen en landschappelijke inpassing of versterking. Per situatie zal dit moeten worden beoordeeld en worden vastgesteld.
Door beëindiging van agrarische activiteiten komt het ook voor dat agrarische bedrijfsgebouwen leeg komen te staan of een andere functie krijgen. De voorkeur gaat uit naar hervestiging van een agrarische functie. Hergebruik met een andere functie kan alleen als dat betekent dat bestaande waarden niet worden aangetast, de bouwmassa niet toeneemt, geen extra verkeer aantrekt en geen belemmering vormt voor naastgelegen agrarische bedrijven. Daarbij wordt gedacht aan functies als een zorgvoorziening, recreatie en toerisme, zakelijke dienstverlening en training en opleiding. In het buitengebied wordt het mogelijk gemaakt om monumenten of karakteristieke gebouwen (onder voorwaarden) te splitsen omdat dit bijdraagt aan het behoud van de karakteristiek van het gebied. Voor andere woningen geldt dit niet.
De gemeente geeft in principe geen mogelijkheden om 'meer' te bouwen, maar is wel positief over landgoederen omdat dit bijdraagt aan de recreatiemogelijkheden in het buitengebied. Het is een doorvertaling van provinciaal beleid. Plannen voor eventuele andere landgoederen zal de gemeente op hun merites beoordelen en altijd het hoger doel (toegankelijk recreatiegebied) in het achterhoofd houden. Dus niet bij voorbaat nieuwe landgoederen uitsluiten. Een landgoed zonder woonbebouwing zou mooi zijn, als daar particuliere investeerders voor te vinden zijn.
Toegankelijke natuur
Vele vogelsoorten doen dit gebied aan. Het Slobberoord, de grienden langs de Oude Maas en De Devel en haar oevers, het Waaltje, hebben natuurwaarde.
De toegang tot de oevers van de Devel is plaatselijk beperkt, dan wel niet toegankelijk. Meer rustplekken voor wandelaars zijn wenselijk. Hierbij wordt gedacht aan afsluitingen in het broedseizoen en beperkte toegankelijkheid door middel van struinpaden langs rustgebieden bij de nieuwe uitgegraven Devel.
Op de meeste plekken in het buitengebied is vooral ruimte voor natuur-voor-mensen-natuur, waar mensen doorheen struinen en de natuur van dichtbij kunnen beleven. De inrichting van gebieden stuurt ook de toegankelijkheid.
Op zich is de suggestie om een rondje te kunnen maken dat het hele jaar open is een goede. Echter, in de rietkragen broeden allerlei bijzondere vogels. Wordt vogels daar die mogelijkheid ontnomen, dan is dat voor de beleefnatuur die altijd toegankelijk is ook niet goed omdat er dan minder vogels komen. Het feit dat er naar het idee van het natuur- en recreatieschap voldoende alternatieven voor wandelen nabij het gebied zijn, zoals in het Develbos, maakt dat het natuur- en recreatieschap de tijdelijke afsluiting blijft hanteren.
Buitengebied als proef-, leer- en beleefgebied
Het gebied heeft tal van cultuurhistorische relicten die nu nog altijd zichtbaar zijn. Het is een kleinschalig gebied met kleinschalige inrichting. Daar moet je letterlijk en figuurlijk geen zand over heen gooien, door bijvoorbeeld het dempen van sloten (verdwijnen verkavelingsstructuur). Dat het gebied een kerkje herbergt uit de 13e eeuw is heel bijzonder. Dat de stroomruggen nog duidelijk zichtbaar zijn ook. Dat is iets wat beter onder de aandacht gebracht kan worden. Daarvoor ziet de gemeente een goede rol weggelegd voor stichtingen in dit gebied. De gemeente kan daarin faciliterend zijn. Het rijksmonument bij de HSL zou met een bord een bredere bekendheid moeten krijgen.
Het buitengebied is bij uitstek een groot beleef- en leergebied. Activiteiten van natuur- en milieueducatie richten zich ook op het beleven van het buitengebied. Maar niet alleen aan de slootkanten, ook bij de boer is veel te leren. Spruiten groeien echt niet op de grond. Ook daarom worden meer ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor verbrede landbouw.
De Devel en het Waaltje zijn zeer waardevolle gebieden, ook voor recreanten. Water trekt altijd. Daar waar mogelijk wordt de beleving van water versterkt.
Paardenhouderij geclusterd en minder verrommeld
De paardenhouderij in het buitengebied, zowel professioneel als hobbymatig, is de laatste jaren behoorlijk gegroeid. Het is, zoals manege de Hoge Devel, een sector van economisch en recreatief belang en vormt een kwaliteit van het gebied. Ook bood het voor boeren een alternatief (als neven- of hoofdactiviteit). Wat het echter ook met zich mee heeft gebracht is een stuk verrommeling, illegale situaties en soms onvoldoende aandacht voor welzijnsaspecten. De gemeente stelt nu orde op zaken door te handhaven, maar ook door in het bestemmingsplan aan te geven wat waar (on)gewenst is.
Niet meer paardenbakken en -stallen
Ondanks de bijdrage die de paardenhouderij levert in het open houden van het landschap en de recreatieve mogelijkheden in het buitengebied, vindt de gemeente dat er wel grenzen aan de groei moeten zijn. De groei van de paardensector wordt beperkt door terughoudend te zijn met de aanleg van nieuwe voorzieningen die ondersteunend zijn aan de sector, zoals stallen, rijbakken, stapmolens etc. Binnen bestaande bebouwing, bijvoorbeeld voormalige agrarische bedrijven, blijft het mogelijk om paarden te houden. De gemeente zet in op clustering van paardenstallen en -bakken in gebieden waar dit passend is. Zoals aan de noordzijde van de Lindtsedijk aansluitend op de lintbebouwing en de stads- en dorpsranden bijvoorbeeld aan de Munikkensteeg. In andere gebieden worden de mogelijkheden beperkt. Daarbij worden de rechten uit het huidige bestemmingsplan gerespecteerd.
Schuilstallen voor paarden en kleinvee
Uit oogpunt van dierenwelzijn worden schuilstallen mogelijk gemaakt voor paarden en kleinvee onder voorwaarden. Die voorwaarden hebben betrekking op de landschappelijke inpassing. De mogelijkheid voor schuilstallen wordt meegenomen in het bestemmingsplan. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de aanbevelingen van de Stichting Levende Have, de Dierenbescherming en de Nederlandse Belangenvereniging van Hobbydierhouders.
Meer aandacht voor landschappelijke inpassing
Daar waar het wordt toegestaan, moet ook meer aandacht zijn voor inpassing van de paardenhouderij in het landschap. Door voorwaarden te stellen in het bestemmingsplan en door een beeldkwaliteitplan te ontwikkelen en te laten doorwerken in het bestemmingsplan en de welstandsnota. Bij een aanvraag om bouwvergunning wordt van de initiatiefnemer verwacht dat de landschappelijke inpassing in orde is. De paardenhouders worden gestimuleerd te werken aan goede landschappelijke inpassing door het leveren van maatwerkadvisering bij vergunningverlening en het starten van een project landschappelijke inpassing paardenhouderij samen met landschapsbeheer.
Hierbij wordt gestuurd op:
- concentratie op de kavel, dus alleen nog paardenbakken en -stallen toestaan aan de achterzijde van de bouwkavel en voorzieningen inpandig regelen;
- zorgen voor passende erfbeplanting;
- weiden bij voorkeur aan de zijde van de weg en rijbakken achter het bouwwerk. Afzetting van weiden met onopvallende materialen en maak gebruik van bestaande barrières zoals sloten;
- verlichting bij rijbakken onder voorwaarden toestaan. Door het helemaal uitsluiten van lichtmasten bij rijbakken wordt uitoefening van de paardensport beperkt. De vergunningaanvrager dient meerdere lage lichtpunten met minder intensiteit te plaatsen. De locatie van de lichtmast moet in de directe nabijheid van de rijbak zijn. Zo wordt voorkomen dat de lichtbundel te groot wordt en uitstraalt naar de omgeving;
- rijbakken krijgen maximale maten en gestimuleerd wordt deze gezamenlijk aan te leggen.
Samen aandacht voor landschappelijke inpassing
Paardenhouders moeten gemotiveerd worden aandacht te hebben voor de landschappelijke inpassing van opstallen en bijbehorende voorzieningen. Als voorbereiding op deze samenwerking heeft de gemeente medio 2010 een expertmeeting 'paard en landschap' georganiseerd. Daarbij zijn een aantal mensen uitgenodigd die vanuit hun kennis en ervaring met de gemeente hebben meegedacht. Deze bijeenkomst is een eerste stap in de samenwerking met diverse belanghebbenden. De gemeente ziet het als taak vooral het stimuleren en samenwerken met andere organisaties.
De gemeente kan de vestiging en uitbreiding van de paardenhouderij sturen via het bestemmingsplan. Echter, voor het tegengaan van verrommeling is dit niet genoeg. De gemeente en de paardenhouders moeten zich daarvoor nog extra inspannen. Denk daarbij aan afrastering met rubber banden, staaldraad of slaphangend wit lint. Ze zijn vanuit landschappelijk oogpunt eigenlijk in alle gevallen ongewenst. Daarom is het zaak paardenhouders te adviseren om bijvoorbeeld een ruimtelijk ontwerp op te stellen of hen te informeren over streekeigen bouw en beplanting.
De gemeente kan wel materiaalgebruik stimuleren en gebruikmaken van bestaande lijnen (zoals sloten of bomenrij) waarlangs de afrastering geplaatst kan worden.
Het buitengebied van de toekomstige generatie/duurzaamheid
Het buitengebied moet groen en recreatief beleefbaar zijn voor de huidige, maar zeker voor de komende generatie. De duurzaamheidopgave wordt gezien als een randvoorwaarde voor ontwikkelingen in het buitengebied. Deze ligt met name in het realiseren van een groene buffer en projecten op gebied van duurzame energie. Dat moet dan wel passen bij de schaal van het landschap.
Grootschalige windenergie in het buitengebied wordt niet passend bevonden in dit gebied omdat de windmolens (vanwege de veiligheid) midden in het gebied zouden komen te staan, wat het landschap verder aantast. Het brengt sowieso extra onveiligheid met zich mee richting het spoor, zo zelfs dat Prorail een verklaring van wel bezwaar heeft afgegeven richting een initiatiefnemer. Kleinere alternatieven zouden onvoldoende rendement geven en windmolens liggen in de vluchtroute van de ecologische verbindingszone. Over deze stellingname gaat de gemeente in gesprek met de provincie Zuid-Holland omdat zij – langs het Rangeerterrein nabij de Langeweg – een locatie willen voor grootschalige windenergie (nota Wervelender).
Wel zoekt de gemeente naar (nieuwe) vormen van duurzame energie. In de vorm van restwarmte (bijvoorbeeld door glastuinbouw en een zwembad in nabijheid van elkaar te realiseren) of door de mogelijkheid te verkennen van een vergistinginstallatie of een 'solarpark' in combinatie met intensieve recreatie op de Hoge Nesse. De gemeente wil een nadrukkelijke link leggen met de doelgroep jeugd. Maar ook zijn er wellicht in de toekomst andere mogelijkheden in natuurlijk biogas (LNG) of energieneutraal krijgen van bijvoorbeeld waterpompen.
Milieueducatie moet zich in toenemende mate ook richten op het buitengebied omdat daar veel te leren valt, niet alleen over energie, maar juist over natuurwaarden en bijvoorbeeld hoe groenten groeien.
3.5 Visie Op Gewenste Ontwikkeling
Het buitengebied is ingedeeld in zes deelgebieden, waarvan de karakteristieken hieronder kort worden beschreven. Zie voor de exacte beschrijving de ontwikkelstrategie buitengebied op de website van de gemeenten onder projecten, buitengebied.
Figuur 3.2 Deelgebieden Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht
Deelgebied 1: Langeweg 'De Moestuin'
Visie
In dit deelgebied komt akker- en tuinbouw en een boomgaard voor, welke behouden en waar mogelijk versterkt dient te worden. Planologisch zullen voldoende mogelijkheden moeten worden geboden aan landbouw met een verbrede doelstelling.
In het gebied rond de Langeweg liggen enkele verspreid liggende glastuinbouwbedrijven, die niet verder mogen uitbreiden. Hiervoor wordt nu intergemeentelijk (Deltapoort) een haalbaarheidsstudie uitgevoerd om tot een sanering van de glastuinbouw te komen en een glastuinbouwcluster tussen de Langeweg en Kijfhoek te ontwikkelen.
Een andere opgave voor dit deelgebied is de belevingswaarde van het landschap te vergroten door coulissen van laanbeplanting. Ingezet wordt op openbaar toegankelijke routes tussen Langeweg en Kijfhoek. Geen grootschalige windenergie.
Uitgangspunten voor het bestemmingsplan
- 1. De zone langs de Munnikensteeg wordt als zoeklocatie voor horeca opgenomen. Op de verbeelding wordt een Wro-wijzigingszone opgenomen die tevens gekoppeld wordt aan de Staat van Horeca-activiteiten.
- 2. Doordat de meeste glastuinbouwbedrijven de maximale uitbreidingsmogelijkheden al hebben benut, wordt verdere uitbreiding, conform provinciaal beleid, niet mogelijk gemaakt.
Deelgebied 2: Polders Oude Maas 'Het recreatief lint'
Visie
Dit deelgebied ligt ten westen van het historisch dijklint en bestaat uit de polders Hoge en Lage Nesse, polder Buitenland, inclusief Slobberoord en is nu voornamelijk agrarisch gebied.
De Nessepolders lenen zich uitstekend voor verdere ontwikkeling voor de recreatie. De Hoge Nesse is goed bereikbaar en leent zich goed voor intensieve dagrecreatie. De invulling hiervan hangt af van de 'toekomstige' ontwikkelaar. De Lage Nesse leent zich goed voor ontwikkeling van extensieve dagrecreatie. Daarnaast wordt in de Lage Nesse ingezet op invulling van natuurcompensatie. Dit in samenwerking met de Dienst Landelijk Gebied, Staatsbosbeheer en de landinrichtingscommissie (= project resthectares en HSL-compensatie).
Bestemmingsplan
- In het bestemmingsplan wordt een verschil gemaakt in recreatieve gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden tussen Hoge (intensief) en Lage (extensief) Nesse.
- In de Hoge Nesse worden intensievere bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt via een wijzigingsbevoegdheid.
- Wandel-, fiets- en ruiterpaden worden bij recht toegestaan.
- Ten zuiden van de Lindtsedijk worden geen paardenbakken en andere voorzieningen die ondersteunend zijn aan de paardensport, zoals longeercirkels en paddocks, toegestaan.
Deelgebied 3: Munnikensteeg en Develbos 'De groene uitlopers'
Visie
Dit bos/recreatiegebied is omsloten door de Devel, de Munikkensteeg en het rangeerterrein Kijfhoek. Kenmerkend zijn de groene oevers van de Devel en het Develbos met wandel-, ruiter- en fietspaden. De Munnikensteeg is een harde grens tussen het buiten- en het stedelijk gebied. De manege de Hoge Devel vervult een recreatieve functie. Ingezet wordt op verbeteren recreatieve kwaliteit en logischer verbinden langzaam verkeer.
Bestemmingsplan
De bestaande manege wordt conform het vigerende bestemmingsplan bestemd. Tevens wordt een zoekgebied voor horeca opgenomen. Op de verbeelding wordt hiervoor een wijzigingszone opgenomen.
Deelgebied 4: Dijklint 'De woon-werk uitkijkslinger'
Visie
Het dijklint is een belangrijke landschappelijke drager waaraan gewoond en gewerkt wordt. Woningen passen bij de schaal van de dijk, de beeldkwaliteit kan beter. In het deelgebied zijn relatief veel hobbymatige paardenhouderijen gevestigd, met de daarbij behorende paardenbakken en -stallen. De doorzichten vanaf de dijk op het open agrarisch middengebied en de polders langs de Oude Maas moeten behouden blijven.
Voor het dijklint is een beeldkwaliteitsplan gemaakt dat de basis is voor een actuele welstandsnota en het bestemmingsplan.
Bestemmingsplan
Paardenbakken worden bij recht binnen het bouwvlak en via afwijking buiten het bouwvlak, achter de bestaande bebouwing, mogelijk gemaakt.
Deelgebied 5: Agrarisch middengebied 'Open Vlinder'
Visie
Het open middengebied kenmerkt zich door de openheid en doorzichten naar de Lindtsedijk en de Devel. Het agrarisch landschap dient zo behouden en zo nodig versterkt te worden.
Bestemmingsplan
Voor bedrijven die niet functioneel gerelateerd zijn aan het buitengebied worden geen extra uitbreidingsmogelijkheden geboden.
Deelgebied 6: Omzoming Heerjansdam en Molenwei 'De sportieve uitloop'
Visie
Deze polder tussen Heerjansdam, het rangeerterrein Kijfhoek en de Devel is een afwisselend open agrarisch gebied met doorzichten op de Devel en het dorp Heerjansdam. In het gebied tegen het spoor en rangeerterrein ligt het accent op sport. De open structuur dient behouden te blijven en zo nodig versterkt te worden. In dit gebied ligt een archeologisch monument.
Bestemmingsplan
Het aanwezige archeologisch monument wordt met de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1 op de verbeelding aangegeven.
Hoofdstuk 4 Nadere Uitwerking
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de gemeentelijke beleidsuitgangspunten, zoals weergegeven in de Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht en vertaald in het hoofdstuk Gebiedsvisie, nader uitgewerkt. Uitgangspunt voor de uitwerking van de verschillende thema's vormen de bestaande rechten vanuit de vigerende bestemmingsplannen.
De uitwerking is in feite een opstap naar de regels en heeft betrekking op de aspecten landbouw, natuur en landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden en archeologie, recreatie, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en horeca, wonen, water, milieu en overige onderwerpen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over ruimtelijke ordening en milieu. In de uitwerking wordt waar nodig een onderscheid gemaakt naar de verschillende zones die in hoofdstuk 3 zijn beschreven.
4.2 Landbouw
De huidige landbouw kan onderverdeeld worden in drie ontwikkelingsrichtingen:
- 1. agrarische bedrijven die zich volledig richten op hun agrarische productietak, waarbij schaalvergroting, intensivering, modernisering en specialisatie belangrijke mogelijkheden bieden het bedrijf duurzaam voort te zetten;
- 2. andere agrarische bedrijven richten zich naast hun agrarische bedrijfstak op verbreding; de motieven hiervoor zijn divers; aanvulling op het inkomen, burgers kennis laten maken met het agrarische bedrijf, uitvoering geven aan persoonlijke hobby's/liefhebberijen en anderen daarvan mee te laten genieten, mensen de mogelijkheid bieden om het platteland te ervaren etc.;
- 3. tot slot zijn er agrariërs die om verschillende redenen hun bedrijf beëindigen, bijvoorbeeld vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ontbreken van een opvolger, het onvoldoende perspectief zien in de voortzetting van het bedrijf en dergelijke.
In deze paragraaf wordt op alle drie de ontwikkelingsrichtingen ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:
- productietakken;
- nieuwvestiging en omschakeling;
- bouwvlakken;
- bouwmogelijkheden algemeen;
- verbetering van de productieomstandigheden;
- nevenfuncties bij agrarische bedrijven;
- vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven.
4.2.1 Productietakken
De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw zijn in hoofdzaak gericht op de grondgebonden landbouw. Mede gelet op het van toepassing zijnde beleidskader (Structuurvisie en verordening Zuid-Holland, structuurvisie Zwijndrecht en Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht) en de gevolgen voor natuur, landschap en cultuurhistorie, wordt aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor bepaalde agrarische activiteiten nadrukkelijk sturing gegeven en worden waar nodig beperkingen gesteld.
In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de verschillende productietakken en hun impact op het landschap. In de navolgende paragrafen 4.2.2 en 4.2.3 wordt ingegaan op de ontwikkelingsmogelijkheden.
Grondgebonden landbouw
Grondgebonden landbouw betreft de grondgebonden veehouderij, akkerbouw en vollegrondstuinbouw. De fruitteelt kan deels ook worden aangeduid als grondgebonden landbouw. Echter, vanwege de specifieke wijze van teelt en impact op de omgeving, wordt deze productietak apart onderscheiden en behandeld.
Grondgebonden veehouderij
De grondgebonden veehouderij is het houden van melk- en ander vee op open grond. Dit beperkt zich niet tot de melkrundveehouderij, ook (bijvoorbeeld) de paardenfokkerij maakt hier deel van uit. Er bevinden zich een enkel grondgebonden veehouderijbedrijf in het buitengebied van Zwijndrecht.
Akkerbouw en vollegrondstuinbouw
De akkerbouw en vollegrondstuinbouw zijn gericht op het voortbrengen van gewassen, bedoeld voor consumptie. Hieronder valt niet de teelt van gewassen zoals fruit. De akkerbouw en vollegrondstuinbouw kenmerken zich door een grote mate van grondgebondenheid. Bij vollegrondstuinbouw kan er sprake zijn van teeltondersteunende voorzieningen, met als doel bescherming van de gewassen of het vervroegen van het groeiseizoen. De teeltondersteunende voorzieningen zullen in de regel tijdelijk van aard zijn. Ook deze agrarische productievorm doet – met uitzondering van de teeltondersteunende voorzieningen – geen afbreuk aan het landschap. Nagenoeg alle agrarische bedrijven in het buitengebied van Zwijndrecht behoren tot deze sector.
Fruitteelt
In het plangebied is één fruitteeltbedrijf gevestigd. De fruitteelt is de teelt in fruit, veelal ondersteund door permanente teeltondersteunende voorzieningen als teeltstellingen of regenkappen. Bij de fruitteelt is sprake van een mengvorm van grondgebonden en niet-grondgebonden teelt. De teelten behorend tot deze productietak worden als storend ervaren in het waardevolle open gebied. De ruimtelijke invloed van deze productietak beperkt zich niet alleen tot het bouwvlak, maar ook in de directe omgeving van het bouwvlak.
Niet-grondgebonden landbouw
Niet-grondgebonden landbouw betreft de intensieve glastuinbouw en intensieve kwekerij. Dit type landbouw heeft vanuit landschappelijk en ruimtelijk oogpunt invloed op het landschap. Daarnaast draagt deze productietak eveneens bij aan een vitale plattelandseconomie. Doordat de meeste glastuinbouwbedrijven de maximale uitbreidingsmogelijkheden al hebben benut, wordt verdere uitbreiding, conform provinciaal beleid niet mogelijk gemaakt.
In het kader van Deltapoort wordt door de gemeenten Hendrik-Ido-Ambacht, Zwijndrecht, Barendrecht en Ridderkerk de mogelijkheden voor het clusteren van verspreide glastuinbouw onderzocht. In dit bestemmingsplan is nog geen rekening gehouden met mogelijkheden voor verplaatsing van glastuinbouwbedrijven. Op het moment dat in het kader van Deltapoort door de gemeenten een besluit is genomen over de ontwikkeling van de glastuinbouw in de regio zal hiervoor een aparte procedure worden doorlopen.
Glastuinbouw
De glastuinbouw gaat gepaard met grote oppervlakten bebouwing. Door deze oppervlakten en zijn verschijningsvorm hebben dergelijke bedrijven een zeer grote impact op het landschap. Onder glastuinbouw vallen die bedrijven waarbij het kweken van gewassen in kassen niet ondersteunend is aan de bedrijfsvoering.
Paardenhouderij
Het fokken van paarden valt onder de bestemming Agrarisch en kent geen specifieke aanduiding. Alle overige vormen van bedrijfsmatige paardenhouderijen (africhtingsbedrijven, opfok, paardenstalling en paardenpensions), behoudens maneges, krijgen de bestemming 'Bedrijf'. Het betreft hier bestaande paardenhouderijen die als zodanig zijn opgezet en niet voortkomen uit een bestaand agrarisch bedrijf.
4.2.2 Nieuwvestiging en omschakeling
Nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing
Onder nieuwvestiging wordt de oprichting van een nieuw of de verplaatsing van een bestaand agrarisch bedrijf verstaan, waarvoor een nieuw bouwvlak wordt gerealiseerd.
Gezien de omvang van het plangebied en de afname van het aantal agrarische bedrijven wordt nieuwvestiging van agrarische bedrijven niet toegestaan. Hervestiging van een bedrijf op een bestaand agrarisch bouwvlak is wel mogelijk.
Omschakeling naar nieuwe hoofdtak
De grondgebonden landbouw is de beheerder van dit landschap en dient daarom behouden te blijven. Omschakeling naar grondgebonden landbouw is dan ook mogelijk.
Omwille van de impact op het landschap, is omschakeling naar fruitteelt, sierteelt en boomkwekerijen niet toegestaan.
Omschakeling naar de productietakken glastuinbouw en bosbouw is niet toegestaan, omdat deze agrarische productietakken een te grote nadelige invloed op de beleving van het landschap hebben.
4.2.3 Bouwvlakken
In de vigerende bestemmingsplannen zijn bouwsteden (verbale bouwvlakken) opgenomen waarbinnen de agrarische bebouwing moest worden gesitueerd. De digitalisering van het bestemmingsplan vereist dat er concreet begrensde bouwvlakken worden opgenomen. Om die reden zijn aan alle agrarische bedrijven bouwvlakken toegekend De oppervlakte en de vorm van de bouwvlakken zijn op basis van de bestaande rechten individueel bepaald (maatwerk).
Daarbij is, voor zover gegevens beschikbaar waren, met het volgende rekening gehouden:
- bestaande rechten in het vigerende bestemmingsplan;
- de actuele situatie in het veld, gebaseerd op inventarisaties en recente luchtfoto's;
- bestaande (eigendoms)rechten;
- mogelijk doorlopen van planologische procedures;
- om verrommeling en verstening van het landschap tegen te gaan, geldt voor de agrarische bouwpercelen dat alle bebouwing en bouwwerken, horende bij het agrarisch bedrijf, dus ook mestbassins en kuilopslag, binnen de maximaal toegestane oppervlakte worden gerekend.
Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten (0,75, 1 en 1,5 ha). Voor overige uitbreidingen van het bouwperceel zijn in de planregels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Bouwvlakken kunnen via afwijking worden vergroot tot 1,75 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen de bouwvlakken worden vergoot naar 2 ha. Uitzondering hierop vormen bouwvlakken van 0,75 ha. Deze bouwvlakken zijn voorzien van de specifieke bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden'. Bouwvlakken met deze aanduiding kunnen via afwijking het bouwvlak vergroten tot 1 ha. Via een wijzigingsbevoegdheid kan het bouwvlak vervolgens onder voorwaarden worden vergroot tot 1,5 ha.
De noodzaak van een vergroting zal via een bedrijfsplan moeten worden aangetoond. Hierbij zal tevens moeten worden onderbouwd waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort.
De bouwhoogte, goothoogte en dakhelling van gebouwen en de hoogte van andere bouwwerken zijn in de planregels vastgelegd.
Agrarische bouwvlakken mogen, met inachtneming van de van toepassing zijnde bebouwingsregels, in principe volledig worden bebouwd. Bebouwing vindt bij recht plaats; er is dus geen nadere afweging nodig.
Om recht te doen aan het uitgangspunt van bebouwingsconcentratie dienen de bedrijfsgebouwen, de bedrijfswoning, mestsilo's en overige bijgebouwen binnen het bouwperceel te worden opgericht. Gekoppeld aan het hobbymatig houden van dieren bestaat de wens deze dieren bescherming te bieden tegen regen en kou in de vorm van een schuilstal. Aanvragers wonen ook niet altijd in de buurt van het weiland zodat er niet aangehaakt kan worden bij bestaande bebouwing en er een wens bestaat voor een solitaire schuilgelegenheid.
In uitzondering op het tegengaan van verdere verstening en verrommeling en onder extra voorwaarden is het bouwen van schuilstallen voor de huisvesting van hobbydieren van een particulier op een solitair gelegen weiland buiten het bouwvlak via afwijking mogelijk.
Uitgangspunten voor het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid zijn:
- het gaat om huisvesting van hobbydieren van een particulier. Dat wil zeggen het dusdanig houden van dieren dat er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten, in een niet bedrijfsmatige context;
- schuilstallen mogen enkel worden opgericht op percelen met de bestemming agrarisch gebied, waarbij de landschappelijke openheid niet mag worden aangetast;
- het dient te gaan om solitair gelegen weilanden. Indien een weiland aansluit op het huisperceel van de aanvrager, dient de schuilgelegenheid binnen het bouwperceel en binnen de vigerende bebouwingsregels te worden gerealiseerd;
- in het middengebied zijn schuilgelegenheden niet toegestaan.
4.2.4 Bedrijfswoningen
De maximale maat voor een agrarische bedrijfswoning bedraagt 125 m² met een goothoogte van 3,5 m (exclusief ondergrondse bouwlagen). Er wordt in dit plan van uitgegaan dat alle agrarische bedrijven reeds over een eerste agrarische bedrijfswoning beschikken. Een nieuwe eerste of tweede bedrijfswoning wordt niet toegestaan. Daar waar bedrijfswoningen niet gewenst worden geacht, wordt dit op de verbeelding tot uitdrukking gebracht (maatvoeringaanduiding 'aantal wooneenheden').
4.2.5 Plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:
- een bestaande of een voormalige agrarische bedrijfswoning;
- die deel uitmaakt, of voorheen onderdeel uitmaakte van de betreffende landbouwinrichting;
- waarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het inpassingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken, bewoning door derden is toegestaan.
Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.
Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is, dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.
4.2.6 Verbetering van de productiemogelijkheden
Voor de agrarische sector is het van belang dat de productieomstandigheden zo optimaal mogelijk zijn. Een agrariër zal een afweging maken of de kosten van het verbeteren van de productieomstandigheden lonen. Tegelijkertijd kan verbetering van de productieomstandigheden ten koste gaan van natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeente heeft de mogelijkheid om de werken die nodig zijn om de productieomstandigheden te verbeteren nader af te wegen via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden. Daarnaast is voor de dubbelbestemming Archeologie (zie paragraaf 4.4) aangegeven voor welke werkzaamheden eveneens een omgevingsvergunning is vereist.
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de beoogde ingreep wordt bezien of de ingreep leidt tot onevenredige schade of dat door het stellen van nadere voorwaarden voorkomen kan worden dat schade wordt toegebracht.
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming. Dat betekent dat de reguliere agrarische bedrijfsvoering niet wordt belemmerd door het van toepassing zijnde instrumentarium.
Verder geldt de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken niet voor activiteiten die plaatsvinden binnen bouwvlakken (met uitzondering van bouwvlakken gelegen binnen archeologisch waardevolle gebieden en de beschermingszone van leidingen).
4.2.7 Nevenfuncties bij agrarische bedrijven
De huidige landbouw is van groot belang voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied en is gericht om deze zoveel mogelijk te behouden. Agrariërs die naast hun agrarische activiteiten nevenactiviteiten willen ontplooien die ook nog eens bijdragen aan het recreatief beleven van het buitengebied, worden gestimuleerd om deze plannen tot uitvoering te brengen. Een theeschenkerij, huisverkoop/streekproducten, een zorgboerderij, 'boerensporten', boerderijeducatie, kinderopvang op de boerderij etc. zijn nevenactiviteiten die de aantrekkelijkheid van het gebied vergroten. Deze activiteiten kunnen ook een bijdrage leveren aan de inkomsten van de boeren, zodat zij daar kunnen blijven 'boeren'.
Toelaatbaarheid agrarisch verwante en niet-agrarische nevenfuncties
Nevenfuncties worden in het bestemmingsplan 'rechtstreeks toelaatbaar' of via een afwijking. Bij rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties worden de ruimtelijke effecten zo klein geacht dat een nadere afweging niet noodzakelijk is. Voor een aantal nevenfuncties is op voorhand niet te zeggen of deze wel of niet toelaatbaar zijn. Dat hangt af onder meer van de specifieke locatie en de aard van de activiteiten.
Recreatief medegebruik van het agrarisch gebied, in de vorm van wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke is in het hele plangebied toegestaan.
De gezamenlijke omvang van de nevenfuncties moet een ondergeschikt deel vormen van het betreffende agrarisch bedrijf, anders betreft het een hoofdfunctie en kan deze niet meer onder de bestemming Agrarisch worden gerekend. Om het begrip ondergeschiktheid toetsbaar te maken, zijn per nevenfunctie maximale oppervlaktematen voor in gebruik te nemen gronden en bebouwing opgenomen.
De toelaatbaarheid van nevenfuncties wordt in belangrijke mate bepaald door de effecten die nevenfuncties (kunnen) hebben op hun omgeving. Het begrip omgeving wordt hier breed opgevat. Zo zijn in de afweging de effecten van nevenfuncties op de volgende aspecten meegewogen bij de toelaatbaarheid:
- natuur en landschap;
- het erf;
- omliggende agrarische bedrijven;
- de verkeersaantrekkende werking;
- de woon- en leefomgeving.
In de praktijk blijkt dat effecten van nevenfuncties zich vaak beperken tot het boerenerf. Natuur en landschap worden in de regel niet verstoord. Omliggende agrarische bedrijven kunnen worden beperkt door milieugevoelige nevenfuncties, bijvoorbeeld bij verblijfsrecreatieve nevenfuncties op beperkte afstand van omliggende bedrijven.
Er zijn nevenfuncties die relatief veel verkeer aantrekken, denk aan musea, horeca of bijvoorbeeld poldersport of boerengolf. Vaak is de verkeersaantrekkende werking evenredig met de oppervlakte die voor de nevenfuncties beschikbaar wordt gesteld en op die manier goed te reguleren. Bovendien moet worden bedacht dat de verkeersaantrekkende werking in verhouding moet worden gezien tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf zelf. Deze is, vanwege afvoer van producten en diverse toeleveringen, aanzienlijk, waarbij relatief veel zwaar verkeer wordt gegenereerd. De verkeersproductie van nevenfuncties valt daar in de regel bij in het niet. Effecten op de woon- en leefomgeving beperken zich over het algemeen tot het erf.
De gemeente heeft in het toestaan van nevenfuncties een afweging gemaakt, waarbij nevenfuncties zonder of met beperkte effecten, rechtstreeks worden toegelaten. Daarbij verschilt de maatvoering per nevenfunctie.
Nevenfuncties waarvan het effect op voorhand niet kan worden ingeschat, worden via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze wijze heeft de gemeente de mogelijkheid de effecten op (on)wenselijkheid te toetsen om zodoende tot een goede afweging te komen.
De nevenfuncties die rechtstreeks toelaatbaar worden geacht, zijn in tabel 4.1 benoemd, inclusief de oppervlakte die voor gebruik en bebouwing mag worden benut. Nevenfuncties die via een afwijkingsbevoegdheid toelaatbaar worden geacht, worden niet benoemd. Alleen de criteria waar dergelijke nevenfuncties aan moeten voldoen, worden in beeld gebracht. Op deze wijze wordt niet het risico gelopen, 'niet-ontdekte' nevenfuncties bij voorbaat uit te sluiten.
Bouwmogelijkheden nevenfuncties
De activiteiten, die in tabel 4.1 zijn genoemd, dienen zoveel mogelijk binnen het bouwvlak plaats te vinden. Per nevenfunctie is aangegeven wat de toegestane oppervlakte is die aan bebouwing en onbebouwde gronden mogen worden gebruikt. Door deze maximum maat wordt bewerkstelligd dat de nevenfunctie ondergeschikt is en de ruimtelijke uitstraling beperkt blijft.
Cumulatie van nevenfuncties
Het kan in de praktijk voorkomen dat agrariërs een combinatie van nevenfuncties bij hun agrarisch bedrijf willen realiseren. Om het ondergeschikte karakter te waarborgen, mag een combinatie van nevenfuncties maximaal 850 m² bebouwing en 5.000 m² aan gronden in gebruik worden genomen voor nevenfuncties.
Tabel 4.1 Rechtstreeks toelaatbare nevenfuncties
nevenfunctie | maximaal aantal m² | ||
gronden in gebruik voor nevenfunctie | bebouwing in gebruik voor nevenfunctie | ||
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten | |||
verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten | - | 100 | |
inpandige opslag en stalling | - | 500 | |
veearts/hoefsmederij/KI-station | - | 200 | |
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij) | - | 200 | |
paardenafrichtingsbedrijf/paardenstalling/paardenpension/stalhouderij | 800 | 200 | |
recreatieve functies/agrotoerisme | |||
kano-, boot- of fietsenverhuur | - | 100 | |
rondleidingen op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte) | gehele bedrijf | 100 | |
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, relatie met het buitengebied | |||
aan-huis-gebonden beroepen | 100 |
Nevenfuncties die niet in de tabel zijn genoemd, zijn via afwijking toelaatbaar onder de volgende voorwaarden:
- nevenfuncties dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande burgerwoningen, andere gevoelige objecten en (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
- de ruimtelijke kwaliteit dient door de nevenfunctie niet nadelig te worden beïnvloed. Indien hier toch sprake van is, wordt landschappelijke inpassing van het bouwvlak, dan wel een deel ervan, vereist;
- bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden in de directe omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
- er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking en de bestaande infrastructuur moet berekend zijn op de nieuwe activiteit;
- uitgangspunt is dat de (nieuwe) activiteit dient te worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen. Indien de bestaande bebouwing niet toereikend is, mag beperkt nieuwbouw plaatsvinden;
- er mag geen sprake zijn van buitenopslag;
- eventuele parkeerplaatsen moeten op eigen terrein gesitueerd worden;
- uitoefening van de nevenfunctie dient door de betreffende agrariër te worden uitgevoerd;
- er mag alleen sprake zijn van detailhandel als dit kleinschalig en duidelijk ondergeschikt aan de 'hoofdactiviteit' is. De detailhandel moet ook een directe relatie met de hoofdactiviteit hebben;
- de gezamenlijke nevenfuncties mogen maximaal 850 m² aan bebouwing en 5.000 m² aan onbebouwde gronden in gebruik hebben.
Voor de nevenfuncties 'kleinschalig kamperen' en 'bed & breakfast' zijn vooraf enkele regels gesteld met betrekking tot aantal standplaatsen/kamers en oppervlakte. Deze aanvullende regels zijn opgenomen in de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid.
4.2.8 Niet-agrarische vervolgfuncties bij voormalige agrarische bedrijven
Inleiding
Gezien de te verwachten ontwikkelingen in de agrarische sector, is het waarschijnlijk dat ook in de komende planperiode een aantal agrarische bedrijven wordt beëindigd. Als een voormalige bedrijfswoning in gebruik is als burgerwoning, zijn er meestal ook nog veel voormalige bedrijfsgebouwen aanwezig (schuren, stallen en dergelijke). Met het oog op 'ontstening' van het landelijk gebied is sloop van deze voormalige bedrijfsbebouwing een eerste optie. De inzet van hierop afgestemde instrumenten (Ruimte-voor-Ruimte) kan bijdragen aan de gewenste ontstening.
Een andere optie is om voor deze gebouwen een passende vervolgfunctie te zoeken. Het opnemen van een passende regeling waardoor de vrijkomende bedrijfsbebouwing hergebruikt kunnen worden is gewenst. De vrijkomende bedrijfsgebouwen in het plangebied zijn onder andere gewild voor bewoning (woonboerderijen) en niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Deze aantrekkingskracht heeft verschillende oorzaken:
- goedkope vestigingslocatie (vergeleken met bedrijventerreinen);
- situering in een landschappelijke en cultuurhistorisch interessante omgeving met de mogelijkheid van landelijk wonen dicht bij de stad.
Dit biedt kansen voor de ontwikkeling van het buitengebied. Wanneer echter adequaat beleid ontbreekt, kunnen veel functies die niet in het plangebied thuishoren, zich hier toch vestigen. Deze functies kunnen leiden tot aantasting van de landschaps- en natuurwaarden, het aantrekken van veel verkeer over wegen die daarvoor niet geschikt zijn en parkeer- en milieuproblemen.
Toelaatbaarheid vervolgfuncties
Om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te voorkomen en anderzijds tegemoet te komen aan de behoefte om passende vervolgfuncties mogelijk te maken, zijn in het bestemmingsplan mogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische vervolgfuncties na beëindiging van agrarische bedrijven. Bij een vervolgfunctie wordt de nieuwe functie de hoofdfunctie en als zodanig bestemd.
Vervolgfuncties bij bedrijfsbeëindiging worden toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- het agrarisch gebruik is beëindigd;
- de locatie kan niet meer worden gebruikt voor een te verplaatsen agrarisch bedrijf;
- volledige sanering van de agrarische bedrijfsgebouwen kan in redelijkheid niet worden verlangd;
- de vervolgactiviteiten dienen plaats te vinden binnen de bestaande bebouwing;
- de vervolgactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
- er mag geen sprake zijn van buitenopslag of andere bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen plaatsvinden;
- vervolgactiviteiten in de vorm van kleinschalige bedrijvigheid zijn enkel uit milieucategorie 1 en 2 toegestaan.
De nieuwe functie leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, dit wordt bewerkstelligd door landschappelijke inpassing. Indien van de sloop-nieuwbouwregeling gebruik wordt gemaakt, is eveneens een inrichtingsplan vereist.
- er mag geen sprake zijn van verstedelijking en landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kenmerken mogen niet worden aangetast;
- er mogen geen belemmeringen ontstaan voor functies/activiteiten in de omgeving;
- er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking wat onder andere tot uitdrukking komt in het feit dat de bestaande infrastructuur moet zijn berekend op de nieuwe activiteit;
- aan te leggen parkeerplaatsen dienen op eigen terrein gesitueerd te worden;
- detailhandel mag alleen plaatsvinden indien dit kleinschalig is, duidelijk ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit en een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit.
Omzetting agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning
Een andere mogelijkheid is om via toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de agrarische bestemming van een agrarisch bedrijf, dat aantoonbaar niet meer volwaardig is, te wijzigen in een woonbestemming. Hiervoor moet de bedrijfsfunctie ter plaatse beëindigd worden en het bouwvlak van het agrarische bedrijf worden verwijderd. Het deel van het perceel waarop de woning wordt geprojecteerd, wordt aangewezen als 'Wonen' en de overige gronden krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Om een zelfstandige woonfunctie te kunnen realiseren, moet wel worden voldaan aan het bepaalde in de Wet geluidhinder of de conform deze wet verleende hogere waarden, de Flora- en faunawet, de Wet bodembescherming, de Wet luchtkwaliteit, afstandseisen Besluit glastuinbouw evenals de watertoets. Ook mag als gevolg van de bestemmingswijziging de bedrijfsvoering van omliggende bedrijvigheid niet onevenredig worden aangetast. De gebouwen waar niet in gewoond wordt, krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - vrijkomende agrarische bebouwing'. Het aantal woningen mag dan niet worden vergroot.
Bouwmogelijkheden ten behoeve van vervolgfuncties
Het centrale uitgangspunt bij vervolgfuncties bij bedrijfsbeëindiging is dat alleen gebruikgemaakt wordt van de bestaande agrarische gebouwen. Nieuwbouw ten behoeve van vervolgfuncties is niet aan de orde. Wel kan, in het geval dat de resterende bebouwing niet functioneel is in te zetten voor de vervolgfunctie, nieuw worden gebouwd, nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden volgens de volgende regeling:
- van de gesloopte bebouwing mag 250 m² (1:1) sowieso worden teruggebouwd;
- nieuwbouw is toegestaan, nadat sloop van bedrijfsbebouwing heeft plaatsgevonden. Er mag 50% van de gesloopte bebouwing worden teruggebouwd, met een maximum van 250 m²;
- er dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
Op deze wijze wordt bijgedragen aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied in de vorm van ontstening, passende erfinrichting en landschappelijke inpassing en kunnen de vrijkomende agrarische bedrijven goed benut worden voor de nieuwe functie.
Na planwijziging kan geen gebruik worden gemaakt van de reguliere (bouw)mogelijkheden die bij de nieuwe bestemming horen, zoals wonen of bedrijf. Uitbreiding van bebouwing is na het doorlopen van de wijzigingsprocedure uitgesloten. Het bouwvlak wordt aangepast aan de resterende bebouwing en de vervolgfunctie. Uitgangspunt bij de bepaling van het nieuwe bouwvlak is dat een concentratie van de bebouwing overblijft.
Hobbyboeractiviteiten
Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf blijft de voormalige ondernemer vaak op de boerderij wonen, waarbij hobbymatig nog agrarische activiteiten worden uitgeoefend. Daarnaast combineert een toenemend aantal niet-agrariërs het 'buiten wonen' met het houden van paarden of ander vee voor hobbydoeleinden. Mede om die reden betrekken zij veelal voormalige agrarische bedrijfscomplexen (vab's). Binnen deze vab's bestaan voldoende mogelijkheden het hobbymatig agrarisch bedrijf uit te oefenen, gezien de gebruiksmogelijkheden die de voormalige bedrijfsgebouwen bieden.
Deze ontwikkeling biedt kansen voor het noodzakelijke beheer van het buitengebied omdat 'hobbyboeren' hun gronden veelal extensief beheren.
Hobbyboeren met een reguliere woonbestemming kunnen hun bijgebouwen bij de woning benutten voor het uitoefenen van hun hobby (zie paragraaf 4.7 wonen).
Het hobbymatig houden van vee is volgens vaste jurisprudentie toegestaan binnen de bestemming Wonen. Hiervoor hoeft dus geen aparte bestemmingsregeling te worden opgenomen. Indien een bedrijf niet valt onder de werking van de Wet milieubeheer is er sprake van hobbymatig gehouden vee.
Dorpsstraat 199
Om recht te doen aan eerdere besluitvorming, is in het bestemmingsplan ter plaatse van de Dorpsstraat 199 een wro-zone - wijzigingsgebied 3 opgenomen. Op deze locatie was een agrarische schuur aanwezig, deze is reeds afgebrand. Met de eigenaar zijn afspraken gemaakt over de wijziging van deze bestemming ten behoeve van de bouw van 3 burgerwoningen en een nieuwe bedrijfswoning behorende bij het hoveniersbedrijf aan de overzijde van de weg, de huidige dienstwoning moet omgezet worden in een burgerwoning. Zowel gemeente als provincie hebben zich positief uitgesproken over deze ontwikkeling. Er is echter nog geen overeenkomst gesloten tussen de gemeente en de eigenaar, waardoor de ontwikkeling niet direct meegenomen kan worden in het bestemmingsplan. Daarom is een wijzigingsgebied opgenomen, zodat wel de intentie voor de wijziging wordt uitgesproken, maar deze nog niet direct mogelijk wordt gemaakt.
4.3 Natuur En Landschap
4.3.1 Bestaande natuurgebieden
Het uitgangspunt is handhaving en versterking van de natuurwaarden. De aanwezige natuurgebieden worden daartoe als zodanig bestemd en zullen nader worden beschermd door een omgevingsvergunning voor werken (zie paragraaf 4.2.5). Regulier onderhoud, waaronder in ieder geval het onderhoud op basis van een goedgekeurd natuurontwikkelingsplan valt, wordt vrijgesteld van een omgevingsvergunning voor werken.
4.3.2 Nieuwe natuur
Ecologische verbindingszones en nieuwe natuur
Om de realisering van nieuwe natuur (Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en particulier natuurbeheer) mogelijk te maken, is in het bestemmingplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aan de wijzigingsbevoegdheid kan toepassing worden gegeven, indien de betreffende gronden (op vrijwillige basis) zijn verworven, dan wel natuur via particulier natuurbeheer wordt gerealiseerd.
Nieuwe landschapselementen
In het hele plangebied kunnen, onder voorwaarden, kleinschalige gebiedskenmerkende landschapselementen worden aangelegd (houtwallen en -singels en dergelijke). Dit ten behoeve van biotoopverbetering en ontwikkeling of verbetering van de ecologische en landschappelijke structuur. Wat passend is, is afhankelijk van de aard van de zone A en AW-NL.
Agrarisch natuurbeheer
Naast realisering van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur kan door agrariërs op vrijwillige basis natuur- en landschapsbeheer plaatsvinden. Voor zover dit beheer op agrarische gronden plaatsvindt, blijft de agrarische gebiedsbestemming (bijvoorbeeld AW-L) behouden.
Flora- en faunawet
Het bestemmingsplan is deels consoliderend van aard en maakt gebruikelijke agrarische activiteiten mogelijk. Er wordt bijvoorbeeld geen ruimte geboden voor grootschalige nieuwbouw of ingrijpende wijzigingen in het agrarische grondgebruik die ten koste gaan van de instandhouding van soorten. Formeel dient voor alle werkzaamheden (bijvoorbeeld slootdemping en nieuwe agrarische bebouwing) door de initiatiefnemer te worden bezien of vrijstelling moet worden aangevraagd op grond van de Flora- en faunawet. Op welke soorten deze aanvraag betrekking heeft, hangt af van de situatie ter plaatse en dient direct voorafgaand aan de ingreep te worden vastgesteld.
4.3.3 Landschap
Een belangrijk uitgangspunt voor de nieuwe bestemmingsplannen is het behoud en verdere versterking van de kwaliteiten van de in de Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht aangegeven deelgebieden. Het gaat hierbij om een optimale afstemming tussen bestaande en nieuwe functies enerzijds en het behoud en de ontwikkeling van de groene ruimte anderzijds.
In dit gehele hoofdstuk speelt kwaliteit een belangrijke rol, omdat hier ingegaan wordt op de ontwikkelingsmogelijkheden van de verschillende functies. Ontwikkelingsmogelijkheden kunnen rechtstreeks toegelaten worden of na een nadere afweging. Bij een nadere afweging kunnen voorwaarden worden gehanteerd met betrekking tot kwaliteit. Dit kan op verschillende manieren plaatsvinden:
- in de vorm van één van de te toetsen belangen; als landschapswaarden te veel worden geschaad, valt de afweging negatief uit;
- in de vorm van compensatie, als een belang door de betreffende ontwikkeling aan ruimtelijke kwaliteit inboet;
- in de vorm van het toevoegen van nieuwe kwaliteiten.
Met de landschapswaarden worden de beschrijving, ambities en planthema's van de betreffende deelgebieden in de Ontwikkelingstrategie bedoeld. Deze worden bepaald door de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van het gebied.
Het compenseren van verlies aan ruimtelijke kwaliteit of het toevoegen ervan vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassing (bij kleinschalige ingrepen) of door het opstellen en uitvoeren van een inrichtingsplan. Landschappelijke inpassing zal over het algemeen in de vorm van erfbeplanting plaatsvinden. Een inrichtingsplan wordt vereist, als het om grotere ingrepen gaat, waarbij aanpassingen aan de omliggende gronden en het erf aan de orde zijn. Niet alleen erfbeplanting speelt daarbij een rol, maar ook de positionering van bebouwing en inrichting van het gehele erf in relatie tot de omgeving.
Bij de afweging speelt de Ontwikkelingstrategie Buitengebied Zwijndrecht een belangrijke rol. Hierin zijn de gebiedskenmerken en ambities van de verschillende deelgebieden benoemd.
Bij ontwikkelingen en de toetsing ervan zullen deze kenmerken op zijn minst gelijk moeten blijven of verbeteren. Bij de beschrijving van de diverse ontwikkelingen die dit bestemmingsplan na een nadere afweging toelaat, zal de wijze waarop het kwaliteitstreven wordt ingevuld, worden beschreven. Het stelsel van omgevingsvergunningen voor werken is hierbij een belangrijk sturingsinstrument (zie ook paragraaf 4.2.5).
Naast het stellen van voorwaarden aan nader af te wegen ontwikkelingen, kan tevens gebruik worden gemaakt van overeenkomsten, om afspraken vast te leggen, die niet via het ruimtelijk spoor kunnen worden afgedwongen.
4.4 Archeologie
In 2012 is het gemeentelijk archeologie beleid 'Nota archeologie gemeente Zwijndrecht' vastgesteld. Archeologische monumenten met een hoge en zeer hoge waarden en de gebieden met een middelhoge en hoge archeologisch waarde worden beschermd door middel van 7 verschillende dubbelbestemmingen. Voor nieuwe ontwikkeling binnen deze gebieden moet ter bescherming van deze waarden een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
4.5 Recreatie
In het bestemmingsplan is een onderscheid gemaakt in verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Verblijfsrecreatie zijn die vormen van recreatie waarbij minimaal één overnachting plaatsvindt. Onder dagrecreatie wordt zowel recreatief medegebruik (wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, etc.) als voorzieningen verstaan, waarbij geen sprake is van verblijf (maneges, golf- en veldsport, attracties).
4.5.1 Verblijfsrecreatie
Kleinschalig kamperen
Kleinschalig kamperen sluit aan op de aan landelijk gebied gerelateerde recreatiebehoeften. Kleinschalig kamperen wordt via een afwijking toegestaan als nevenfunctie bij agrarische bedrijven. Voorwaarden zijn onder meer:
- de milieuhygiënische inpasbaarheid;
- rekening houden met de omliggende, bestaande agrarische bedrijven;
- in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
- geen stacaravans;
- maximaal 15 kampeermiddelen.
4.5.2 Dagrecreatie
Er kunnen verschillende vormen van dagrecreatie worden onderscheiden. In het bestemmingsplan wordt nader ingegaan op recreatief medegebruik, paardrijactiviteiten, recreatie op het agrarisch bedrijf en overige dagrecreatie.
Recreatief medegebruik
Onder recreatief medegebruik wordt het gebruik verstaan van gebieden die niet specifiek voor recreatie zijn bestemd, maar die daar wel voor worden gebruikt. Denk aan wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën en dergelijke. Gezien de beperkte effecten van recreatief medegebruik van zowel het agrarische gebied als de bossen en natuurgebieden, is deze vorm van recreatie in het gehele plangebied rechtstreeks toelaatbaar.
Het realiseren van kleinschalige recreatieve voorzieningen, zoals informatie- en routeborden en een picknickbank, wordt in het gehele plangebied rechtstreeks mogelijk gemaakt.
Aanleg van verharde paden ten behoeve van het recreatief medegebruik is aan een omgevingsvergunning voor werken gekoppeld, zodat de draagkracht van de natuur kan worden afgewogen tegen de aanleg van dergelijke paden.
Paardenhouderij
In het bestemmingsplan wordt een onderscheid gemaakt in hobbymatige paardenhouderijactiviteiten en bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten. Bedrijfsmatige paardenhouderijactiviteiten zijn, op maneges na, voorzien van een specifieke agrarische bestemming (zie paragraaf 4.2.1). Maneges/rijscholen worden ook aangemerkt als bedrijfsmatige activiteiten, maar vallen onder de bestemming Sport.
Manege/rijschool
Een manege/rijschool is een bedrijf dat zich richt op het geven van instructie over het paardrijden en het opleiden van ruiters. Bij een manege kunnen diverse voorzieningen aanwezig zijn, zoals kantine/foyer, slaapaccommodatie en verenigingsaccommodatie. Soms is er gelegenheid voor particulieren om paarden op het manegebedrijf te stallen. In veel gevallen wordt een manege gecombineerd met een rijschool. Er vinden dan meestal ook wedstrijden plaats.
Bestaande maneges/rijscholen worden positief bestemd. Deze vallen onder de bestemming Sport. De ruimtelijke gevolgen van maneges kunnen ingrijpend zijn. Nieuwe maneges/rijscholen worden om die reden uitsluitend via een aparte procedure mogelijk gemaakt.
Buitenrijbanen (paardenbakken)
In samenhang met de toenemende betekenis van de paardensport in het buitengebied, is er veel vraag naar voorzieningen hiervoor, onder andere in de vorm van 'buitenrijbanen' of paardenbakken. Buitenrijbanen kunnen de ruimtelijke kwaliteit van een gebied aantasten, onder meer door de plaatsing van lichtmasten en omheiningen. Bovendien kunnen buitenrijbanen (stof)hinder veroorzaken. Buitenrijbanen worden rechtstreeks toelaatbaar gesteld binnen bouwvlakken en achter de bebouwing. Aangrenzend aan het bouwvlak van de bestemming Wonen kan een buitenrijbaan via afwijking worden toegelaten.
Recreatie op het agrarisch bedrijf
Diverse vormen van dagrecreatie op het agrarisch bedrijf, zoals boerengolf en poldersport worden steeds populairder. Deze vormen van recreatie kunnen na afwijking als nevenfunctie mogelijk worden gemaakt (zie paragraaf 4.2.6).
Overige dagrecreatie
In het plangebied komt een aantal dagrecreatieve voorzieningen voor. Deze worden op basis van de huidige situatie bestemd. In de regels wordt een onderscheid gemaakt tussen dagrecreatieve voorzieningen die betrekking hebben op sport en overige dagrecreatieve voorzieningen. Zo worden volkstuinen bestemd als Recreatie - Dagrecreatie. Sportvelden krijgen de bestemming Sport.
Recreatieve ontwikkelingen Hoge en Lage Nesse
In de Hoge en Lage Nesse worden mogelijkheden geboden voor recreatieve ontwikkelingen. Hierbij wordt een verschil gemaakt in recreatieve gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden tussen de Hoge (intensief) en Lage (extensief) Nesse. De Hoge Nesse heeft reeds een recreatieve bestemming. In de Lage Nesse worden via een wijzigingsbevoegdheid mogelijkheden geboden voor extensieve recreatie.
4.6 Niet-agrarische Bedrijven, Horeca En Detailhandel
De bestaande niet-agrarische bedrijven, voor zover niet illegaal gevestigd, hebben de bestemming 'Bedrijf' gekregen. Ter plaatse zijn bedrijven uit categorie 1 en 2 uit de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten (Standaard SvB) algemeen toelaatbaar. Indien hier in de huidige situatie een bedrijf aanwezig is dat niet binnen de algemene toelaatbaarheid past, krijgt dit bedrijf een specifieke bedrijfsaanduiding.
Horeca wordt niet als zelfstandige (vervolg)functie toegestaan maar slechts toegestaan als ondergeschikte nevenfunctie bij een andere (hoofd)activiteit. Reden hiervoor is dat de gemeente deze functies in principe in de kernen wil concentreren.
Uitbreidingsmogelijkheden
In de planregels is aangegeven dat via afwijking de bouwmogelijkheden op basis van bestaande bouwrechten met 10% mag worden vergroot. De bestaande bouwmogelijkheden zijn met een maximaal bebouwingspercentage op de verbeelding aangegeven.
Bedrijfswoningen
Het bestemmingsplan gaat uit van handhaving van de bestaande bedrijfswoningen. Wanneer geen bedrijfswoning aanwezig is, is dit expliciet op de verbeelding aangegeven. Oprichting of uitbreiding van het aantal bedrijfswoningen is niet toegestaan.
Nieuwvestiging
Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied is niet mogelijk. Nieuwvestiging zou leiden tot een ongewenste verstedelijkingsdruk en verdichting van het buitengebied. De gebiedswaarden en functies in het buitengebied kunnen daardoor worden aangetast. Wel zijn er mogelijkheden voor vestiging in vrijkomende agrarische bebouwing. Het beleid hiervoor staat beschreven in paragraaf 4.2.7.
Vrijkomende bedrijvigheid
Bij beëindiging van het bedrijf zijn er twee keuzemogelijkheden. Of het betreffende bedrijf wordt verkocht en door een ander voortgezet, of de functie wordt gewijzigd in wonen. Voor de laatste mogelijkheid is in de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestaande dienstwoning te gebruiken als burgerwoning.
Indien het bedrijf wordt verkocht en door een ander wordt voortgezet, speelt de algemene toelaatbaarheid een rol. In algemene zin worden alleen bedrijven die gerekend worden tot de categorieën 1 en 2 van de Standaard SvB in het plangebied toelaatbaar geacht. Dit zijn bedrijven die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing (in gebieden met gemengde functies). Indien een bedrijf vertrekt, kan zich ter plaatse elk bedrijf uit genoemde categorieën vestigen. Door deze categorisering wordt de milieuhinder beperkt.
Horeca
Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is een onderscheid gemaakt in categorieën van horecabedrijven. De categorie-indeling in het bestemmingsplan voor het toelaten van horecabedrijven is gebaseerd op basis van ruimtelijk relevante criteria zoals aard, omvang en parkeerdruk dit in relatie tot overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen.
In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in verschillende typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve/functionele beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in het plangebied. De regeling beoogt enerzijds de nadelige invloeden van de vestiging van horeca-bedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. Anderzijds stimuleert het expliciet het toestaan van bepaalde categorieën van horecavestigingen in het plangebied als een faciliterende functie van deze vestigingen ten aanzien van bezoekers in het plangebied.
De volgende categorieën van horecabedrijven worden onderscheiden met als uitgangspunt hun invloed op het woon- en leefklimaat:
categorie: | inrichting: |
categorie A | lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon, cafeteria (snackbar, fastfood-restaurant, grill-room) |
categorie B | restaurant (bistro, eetcafé, grand café) |
categorie C | café, bar |
categorie D | discotheek, bar-dancing, zalenexploitatie, hotel, partycentrum |
In het bovenstaande gaat het nadrukkelijk om zelfstandige horecavestigingen.
Een nadere toelichting op het onderscheid tussen de categorieën is opgenomen in de Lijst van Horeca-activiteiten, zoals die als bijlage bij de regels is opgenomen. Daarin zijn de verschillende horecavormen onderscheiden en toegelicht. Het onderscheid is gebaseerd op de mate van hinder/overlast voor de woon- en leefomgeving. De bijlage bevat ook een korte toelichting op de categorie-indeling.
In het plangebied is horeca in de categorieën tot en met B toegestaan. Dit zijn de lichtste vormen van horeca met het minste hinder/overlast voor de woon- en leefomgeving. Een zwaardere horecacategorie in het plangebied is, gelet op het karakter van het plangebied niet gewenst.
De zone langs de Munnikensteeg wordt als zoeklocatie voor horeca opgenomen. Op de verbeelding wordt dit met een wijzigingsbevoegdheid opgenomen en tevens gekoppeld aan de Lijst van Horeca-activiteiten.
4.7 Wonen
4.7.1 Algemeen
Aan bestaande (legale) burgerwoningen met de bijbehorende erven en tuinen wordt een bestemming Wonen (W) toegekend. De bestemming W-1 bevat een algemene regeling, in W-2 wordt een specifieke regeling voor de Lindtsedijk en omgeving opgenomen.
Algemene regeling (W-1)
Woningen zijn voorzien van een bouwvlak waarbinnen de woning en de bijbehorende erfbebouwing is gesitueerd. Het maximaal aantal woningen per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven.
Woningen mogen een maatvoering hebben met een oppervlakte van 125 m² en een goothoogte van 3,5 m. Hiermee kan een woning worden gebouwd met een inhoud van 650 m³. Door het opnemen van een maximum oppervlaktemaat en goothoogte, wordt qua vormgeving ook meer aangesloten bij het buitengebied. Een groot deel van een woning met een dergelijke maatvoering zal bestaan uit de kap, een gewenst beeld in het buitengebied.
Binnen het bouwvlak wordt gestreefd naar een concentratie van bebouwing. Woningen en bijgebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak gebouwd worden.
In het buitengebied komt hobbymatig agrarisch gebruik veelvuldig voor. Vaak is 100 m² aan bijgebouwen onvoldoende voor dit hobbymatig gebruik. Gezien de omvang ervan, vervult deze functie een steeds belangrijkere rol in het beheer van het landschap. Om die reden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om het oppervlak aan bijgebouwen te vergroten tot 250 m². Als voorwaarde geldt dat aangetoond moet worden dat hierdoor daadwerkelijk een bijdrage wordt geleverd aan natuur- en/of landschapsbeheer, waarbij minimaal 1 ha grond moet worden beheerd.
Ook het hobbymatig houden van paarden komt veel voor bij burgerwoningen. Vaak wil men daarvoor een paardenbak realiseren. Binnen het bouw- of bestemmingsvlak is dat zonder meer mogelijk. Vaak ontbreekt echter de ruimte voor een paardenbak binnen de bestemming. Om toch mogelijkheden te bieden, kan via een afwijkingsbevoegdheid en onder voorwaarden een paardenbak aansluitend aan de bestemming Wonen mogelijk worden gemaakt.
Specifieke regeling (W-2)
De bestemming W-2 is opgenomen voor de Lindtsedijk en omgeving. Vanwege de buitengewone landschappelijke betekenis van de Lindtsedijk – als beeldbepalende structuurdrager van het buitengebied met karakteristieke lintbebouwing op en aan de dijk – zijn bovengenoemde algemene bebouwingsvoorschriften hier niet van toepassing. Om dezelfde redenen geldt dit ook voor het dijktracé Develsluis/Dorpsstraat en voor de dijkopgangen van Lindeweg en Develweg, zie onderstaande kaart.
Figuur 4.1 Deel plangebied waar de bestemming W-2 wordt toegepast
Op en langs deze lintstructuren van de Lindtsedijk, het dijktracé Develsluis/Dorpsstraat en voor de dijkopgangen van Lindeweg en Develweg is maatwerk essentieel om de ruimtelijke samenhang en landschappelijke kwaliteiten ervan zo goed mogelijk te waarborgen en daarmee de positieve bijdrage aan de beleving van het landschap als geheel. Vanwege deze invloedrijke beeldbepalende werking is voor deze dijkgebieden eerder al een beeldkwaliteitplan opgesteld met bijbehorende landschapsanalyse en daaruit afgeleide specifieke bebouwingsvoorschriften voor toekomstige ontwikkelingen. Het beeldkwaliteitplan zal vanwege bovenbeschreven belang uitgangspunt vormen voor de regels en verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied.
De dijkwoningen in de lintstructuren hebben een ander karakter dan de woningen die niet direct langs de dijk zijn gebouwd. Deze woningen zijn in of direct tegen het dijktalud gebouwd. Door deze situering is er aan de achterzijde van de woning meestal weinig ruimte aanwezig. Voor de dijkwoningen gelden ten aanzien van erfbebouwing andere eisen dan voor de niet-dijkwoningen. Reden voor dit verschil is dat dijkwoningen op de dijk zijn gebouwd waardoor het niet in alle gevallen mogelijk is om 2 m achter de voorgevel te bouwen.
Daarnaast is het bepalen van de goot(- of boeibord)hoogte, de bouwhoogte en de inhoud moeilijker dan voor woningen die in een plat vlak zijn gebouwd. In verband hiermee is in het artikel 'Wijze van meten' bepaald hoe de hoogte en de inhoud gemeten dienen te worden.
Woningen (hoofdgebouwen inclusief aan- of uitbouwen) die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan een inhoud hebben van 450 m³ of minder mogen met maximaal 25% worden uitgebreid. Woningen die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan een inhoud hebben groter dan 450 m³ mogen met maximaal 50 m³ worden vergroot. Verder zijn, gezien de ligging op de karakteristieke lintstructuren, regels met betrekking tot dakhellingen opgenomen die ervoor moeten zorgen dat woningen ruimtelijk gezien passend zijn.
Het Buitenland (W-3)
In 2000 heeft de gemeente Zwijndrecht het bestemmingsplan Het Buitenland vastgesteld. Hierin is de bouw van vijf landhuizen langs de Randweg opgenomen. Voor deze landhuizen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Er is gekozen om deze woningen te bestemmen voor Wonen-3, zodat het onderscheidt met de overige woningen in het buitengebied duidelijk is.
4.7.2 Inwoning, mantelzorg en woningsplitsing
Vanuit sociaal-maatschappelijk oogpunt is er een toenemende behoefte aan mogelijkheden voor inwoning van bijvoorbeeld zorgbehoevende familieleden (mantelzorg). Om van inwoning te kunnen spreken, dient op zijn minst sprake te zijn van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang. Inwoning wordt in het hele plangebied mogelijk gemaakt. Tevens worden in de bestemmingsplannen mogelijkheden opgenomen voor mantelzorg in een bijgebouw of in een tijdelijke voorziening (bijvoorbeeld een zeecontainer).
Wat is mantelzorg? In de Nota 'Zorg in het buitengebied in Zuid-Holland' is Mantelzorg als volgt omschreven: mantelzorg is het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. |
Mantelzorg is in de planregels via een afwijkingsbevoegdheid onder de volgende voorwaarden mogelijk gemaakt:
- er is een indicatie voor mantelzorg afgegeven;
- mantelzorg vindt plaats binnen de bestaande bebouwingsregeling met een maximale oppervlakte van 75 m²;
- het bijgebouw vormt qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning, er dient sprake te zijn van gemeenschappelijke voorzieningen en een gezamenlijke toegang;
- indien op het perceel geen geschikt gebouw aanwezig is, kan op grond van doelmatigheidsmotieven het plaatsen van een tijdelijke woonunit worden toegestaan;
- de tijdelijkheid van de situatie dient voor alle partijen kenbaar en voldoende verzekerd te zijn via een privaatrechtelijke overeenkomst.
De gemeente ziet toe op handhaving na het vervallen van de noodzaak voor mantelzorg.
Toevoeging van een burgerwoning door splitsing van woningen is niet toegestaan.
4.7.3 Nevenfuncties
Voormalige bedrijfscomplexen die nu een woonfunctie hebben, bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. De nevenfuncties die ter plaatse van deze bestemming zijn toegestaan, komen overeen met de nevenfuncties die toelaatbaar worden geacht voor de agrarische bedrijven (zie paragraaf 4.2.6). De woonfunctie moet wel te allen tijde de hoofdfunctie blijven. Nieuwbouw van bedrijfsgebouwen ter plaatse van deze voormalige agrarische bedrijfslocaties is uitgesloten, tenzij gebruikgemaakt wordt van de saneringsregeling (zie paragraaf 4.2.7).
4.7.4 Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis
Bij woningen zijn ondergeschikte beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten mogelijk, waaronder bedrijvigheid behorend tot de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis worden bij recht toegestaan tot maximaal 25% van de aanwezige bebouwing of tot een maximale oppervlakte van 40 m². Een nevenactiviteit kleinschalige beroepen- en bedrijven-aan-huis is zowel toegestaan in het hoofdgebouw als in het bijgebouw.
De volgende voorwaarden zijn eveneens van toepassing:
- er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
- ten behoeve van de gewijzigde functie wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
- er mag geen horeca of detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop ondergeschikt aan de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteiten;
- één van de bewoners van het hoofdgebouw dient eigenaar/bedrijfsleider te zijn van het bedrijf.
4.7.5 Nieuwbouw van woningen
Nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is in principe uitgesloten. Nieuwe woningen zijn alleen in de volgende situaties mogelijk:
- een extra woning middels toepassing Ruimte-voor-Ruimte (zie paragraaf 4.2.7);
- nieuwbouw van een woning via de provinciale Landgoederenregeling.
Deze uitzonderingen worden gezien de ruimtelijke impact in het bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Indien hier verzoeken voor komen, wordt hiervoor een aparte procedure gevolgd.
4.7.6 Landgoed het Buitenland
Binnen de gemeente Zwijndrecht wordt op dit moment het landgoed 'Buitenland' ontwikkeld. De ontwikkeling van het landgoed is een ingrijpende zaak waardoor het instrument van wijzigingsbevoegdheid niet geschikt is om dit mogelijk te maken. Om dit landgoed mogelijk te maken, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan is tijdens het opstellen van onderhavig bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld en is 1-op-1 overgenomen.
4.8 Water
Van belang is dat het beleid van het Waterschap en het gemeentelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan Buitengebied goed op elkaar aansluiten.
In het bestemmingsplan hebben de bestaande hoofdwatergangen, de essentiële waterlopen en overig grotere watergebieden de bestemming 'Water' gekregen. Bij de hoofdwatergangen vallen de taluds en onderhoudspaden eveneens onder de bestemming 'Water'.
De kleinere waterlopen, zoals sloten, vallen binnen de (agrarische) gebiedsbestemmingen. Binnen de bestemmingsomschrijving van de betreffende artikelen is opgenomen dat de gronden mede bestemd zijn voor voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. Hieronder vallen ook de voorzieningen ten behoeve van het bergen van water.
Dubbelbestemmingen
Naast de bestemming 'Water' zijn op de bestemmingsplankaart een aantal dubbelbestemmingen aangegeven.
Waterstaat
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de afvoer van oppervlaktewater, sediment en ijs, voor de waterhuishouding, voor verkeer te water en voor aanleg, onderhoud en verbetering van de hoofdwaterkering, alsmede voor de vergroting van de afvoercapaciteit. Op deze gronden zijn de Beleidsregels grote rivieren van toepassing.
Waterstaat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.
4.9 Milieu
Daar waar milieubeleid en -regelgeving raakvlakken met elkaar hebben, moet dit in het bestemmingsplan op elkaar worden afgestemd. Zo zijn in het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige milieuzones opgenomen om te voorkomen dat vanuit het oogpunt van milieubeheer onaanvaardbare situaties ontstaan. Dubbele of elkaar overlappende regelgeving moet echter worden voorkomen.
De milieuwet- en regelgeving is in hoofdstuk 5 van deze toelichting nader toegelicht. De doorwerking van milieuwet en -regelgeving is zichtbaar in het bestemmingsplan door:
- regels te stellen aan de milieuhygiënische inpasbaarheid van het realiseren van nieuwe functies en vervolgfuncties;
- er algemene regels zijn gesteld om woningen en agrarische bedrijven te beschermen door afstandsnormen op te nemen;
- er zijn zones opgenomen rond gasbuisleidingen en hoogspanningsleidingen om te voorkomen dat er gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd in de nabijheid van de risicobronnen.
Daarnaast worden er met betrekking tot de milieuaspecten externe veiligheid, industrielawaai, weg- en spoorweglawaai en luchtkwaliteit, de volgende regels opgenomen.
Externe veiligheid
Teneinde de externe veiligheid rond risicobronnen te waarborgen, worden waar nodig rondom die bronnen contouren aangegeven waarbinnen geen nieuwe gevoelige functies zijn toegestaan. Dit is alleen het geval, indien deze contouren over andere bouwvlakken met bouwmogelijkheden voor milieugevoelige functies liggen. Van de in en rondom het plangebied aanwezige risicobronnen zijn de contouren opgenomen op de verbeelding.
Industrielawaai
Rond het rangeerterrein Kijfhoek en gezoneerd bedrijventerrein Puttershoek zijn geluidszones vastgesteld. Deze geluidszones zijn op de plankaart opgenomen. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn binnen deze geluidszones niet toegestaan.
Weg- en spoorweglawaai
Geluidsgevoelige functies mogen uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Nieuwe geluidsgevoelige functies worden alleen mogelijk gemaakt na afweging. Voorwaarde binnen de afweging is dat moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de Wet geluidhinder. Om te kunnen voldoen aan deze wet, zal een bepaalde afstand tot de (spoor)weg moeten worden aangehouden.
Luchtkwaliteit
De ontwikkelingen die in het voorliggende bestemmingsplannen worden mogelijk gemaakt zijn dermate kleinschalig dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de monitoringstool (onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) blijkt dat ter plaatse van eventuele toekomstige nieuwe functies wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Geurzone
Voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie nabij de kern Zwijndrecht is een geurzone vastgesteld. Deze wordt opgenomen op de verbeelding. Binnen de geurzone worden geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Binnen de geurzone is het bestaande hotel ARA gelegen. Aangezien dit een bestaande situatie betreft wordt dit als aanvaardbaar geacht. Sanering van dit hotel zou financieel niet haalbaar zijn noch gewenst. De geurzone vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
4.10 Overige Onderwerpen
4.10.1 Infrastructuur
De bestaande infrastructuur in het plangebied is positief bestemd. Binnen de verkeersbestemming zijn onder meer ook de daarbij behorende gebouwen (zoals bushaltes), andere bouwwerken en voorzieningen, fietspaden, bermen en bermsloten, carpoolplaatsen en parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. De spoorlijnen in het gebied hebben een aparte bestemming gekregen.
Nieuwe wegen worden niet mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Wel zijn nieuwe (recreatieve) voet-, fiets- en ruiterpaden mogelijk binnen de gebiedsbestemmingen (A en AW-NL). Aanleg van ruiterpaden, fiets- en/of wandelpaden dient mogelijk gemaakt te worden zonder uitgebreide planologische procedures. In sommige gevallen is voor de aanleg van verharde paden een omgevingsvergunning voor werken vereist (zie paragraaf 4.2.5).
4.10.2 Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied liggen diverse gebouwen die worden gebuikt voor maatschappelijke activiteiten. Alle gebouwen die voor maatschappelijke activiteiten worden gebruikt hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. In de planregels is vastgelegd dat de bestaande bebouwing niet mag worden uitgebreid. Van deze regel kan worden afgeweken voor uitbreiding tot maximaal 10%.
4.10.3 Nutsvoorzieningen
Binnen het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Op de relatie tussen deze leidingen en dit bestemmingsplan wordt in de paragraaf externe veiligheid ingegaan (paragraaf 5.10). Deze leiding is opgenomen op de verbeelding.
Het straalpad wordt niet in de vigerende bestemmingsplannen op de plankaart opgenomen, aangezien met het bestemmingsplan geen grotere bouwhoogte wordt mogelijk gemaakt dan de maximale bouwhoogte van 30 m binnen een straalpad.
Verder zijn er geen overige planologische relevante leidingen of telecomverbindingen in het plangebied aanwezig. Er wordt daarom geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 5 Toetsing Sectorale Wet- En Regelgeving
5.1 Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
5.2 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
- de kenmerken van de projecten;
- de plaats van de projecten;
- de kenmerken van de potentiële effecten.
Onderzoek en conclusies
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
5.3 Verkeer En Infrastructuur
Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied wordt van west naar oost doorsneden door de Dorpsstraat/Develsluis/Lindeweg. Deze weg geeft in westelijke richting verbinding met de kern Heerjansdam. In oostelijke richting sluit de weg aan op de Munnikensteeg. De Munnikensteeg is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg en geeft zowel verbinding met de A16 (Rotterdam-Antwerpen) als met de kern Zwijndrecht. Aan de noordkant van het plangebied loopt de Langeweg. Deze weg geeft verbinding in de richtingen Heerjansdam en de A16. De Langeweg is de eerst aangewezen toegangsweg voor (vracht)verkeer naar Heerjansdam en niet de Lindtsedijk en de Lindeweg. Dit in verband met knelpunten bij de Develsluis.
De overige wegen in het buitengebied dienen hoofdzakelijk ter ontsluiting van de woningen, boerderijen en aanliggende percelen. Tevens is er een veerpont vanuit het gebied naar Puttershoek.
Ontsluiting langzaam verkeer
Naast het hoofdnetwerk voor de fiets is er een secundair net, meer gericht op recreatief verkeer (fietser en wandelaars) en juist in het buitengebied met diverse recreatieve voorzieningen, van belang. De recreatieve routes in het gebied zijn zeer druk bereden zodat recreanten elkaar soms in de weg rijden, dit komt de verkeersveiligheid niet ten goede. Voorbeelden hiervan zijn het Borgmanpad en de Lindtsedijk.
Om in de toekomst een rondje te kunnen maken en voor de verkeersveiligheid, worden routes met elkaar verbonden en wordt de aanleg van nieuwe routes gestimuleerd. Voorbeelden hiervan zijn een wandelpad op de dijk langs het Borgmanpad en dwarsverbindingen vanaf de Lindtsedijk naar het Borgmanpad voor wandelaars.
Door het waterschap worden reeds vrijliggende fietspaden aangelegd die klaar zullen zijn in de periode 2011-2013. Tevens wordt een fietspad aangelegd door de polder het Buitenland. Deze fietspaden vormen een onderdeel van het knooppunten-routenetwerk in Nederland.
Ontsluiting openbaar vervoer
Door het plangebied lopen de HSL spoorlijn en het rangeerterrein Kijfhoek. Er zijn geen haltes in het gebied gelegen. Er loopt geen busverbinding door het gebied, wel kan er gebruikgemaakt worden van de belbus. Op korte termijn zal gestart worden met een project van een vrijwillige buurtbus.
Verkeersveiligheid
In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. De Munnikensteeg is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een 80 km/h-regime. De overige wegen binnen het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.
De Munnikensteeg vormt een harde barrière tussen het buitengebied en het stedelijk gebied. Doordat wandelaars en fietsers een drukke 80 km/h-weg moeten kruisen, nodigt het onvoldoende uit om het buitengebied in te komen. Deze barrière moet op enkele plekken geslecht worden zodat voetgangers en fietsers veilig en makkelijker het buitengebied in kunnen.
Verkeersafwikkeling
De huidige verkeersstructuur in het buitengebied levert geen grote knelpunten op. Wel is op sommige punten sprake van sluipverkeer en verkeersonveilige situaties.
Op de Lindtsedijk wordt hinder ondervonden van te hard rijdend verkeer, teveel verkeer en vrachtverkeer die de kortste route van Barendrecht naar Zwijndrecht nemen en – ondanks verbodsborden – over de smalle dijk rijden. Ook in Kijfhoek wordt hinder ondervonden van sluipverkeer en onveilige situaties.
Conclusie
De bereikbaarheid voor de verschillende vervoerswijzen is in de huidige situatie goed te noemen. Wel zijn er enkele aandachtspunten:
- beperken gemotoriseerd verkeer Lindeweg (Zwijndrecht-Heerjansdam);
- verbeteren toegankelijkheid en routes die het gebied ontsluiten voor het langzaam verkeer;
- barrière Munnikensteeg op enkele plekken slechten om zo de oversteekbaarheid te verbeteren;
- de Lindtsedijk moet veiliger, rustiger en beter geschikt voor recreanten worden;
- oplossing zoeken voor het sluipverkeer en de onveilige situaties bij Kijfhoek.
Er zijn in het bestemmingsplan voor het buitengebied van Zwijndrecht geen ontwikkelingen voorzien ten aanzien van verkeer waarover reeds een afgeronde besluitvorming heeft plaatsgevonden. Het onderhavige plan heeft dan ook geen effect op de huidige of toekomstige ontsluitingsstructuur.
5.4 Bodem
Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Omdat het een consoliderend bestemmingsplan betreft, is er geen sprake van een functieverandering. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.5 Water
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Daarnaast is Rijkswaterstaat de beheerder van de Oude Maas. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan;
- Provinciale Structuurvisie;
- Verordening Ruimte.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 250 m² of meer moet voor hemelwater een lozingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Gemeentelijk beleid
Het Waterstructuurplan Zwijndrecht geeft de gezamenlijke intentie van gemeente en Waterschap weer om het stedelijke watersysteem op orde te krijgen. Tevens biedt het een (procedureel) kader voor de inpassing van de wateropgave in nieuwe ruimtelijke projecten. Het beleidsdocument vormt een aanvulling op het stedelijk waterplan van H tot Z (2003), waarmee dit geactualiseerd wordt aan de normen vanuit het beleidskader Waterbeheer 21ste eeuw (WB21). Het Waterstructuurplan draagt ook zorg voor het komen tot een optimale invulling van de wateropgave vanuit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kader Richtlijn Water (KRW). Daarbij vormt het een doorvertaling van het Waterstructuurplan IJsselmonde naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Beleidslijn grote rivieren
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:
- de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed behouden;
- ontwikkelingen tegen gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.
Binnen het toepassingsgebied van de beleidslijn zal een differentiatie naar deelgebieden leiden tot een onderscheid in twee regimes. Voor activiteiten die onder het 'bergend' regime vallen zullen rivierkundige randvoorwaarden gelden om de effecten op de afvoer- of bergingscapaciteit van het rivierbed volledig te compenseren. Het 'stroomvoerend' regime biedt slechts de mogelijkheid om toestemming te geven aan riviergebonden activiteiten. Niet-riviergebonden activiteiten binnen dit regime zijn alleen mogelijk als er sprake is van het hergebruiken van bestaande gebouwen of als er met rivierverruimingsmaatregelen 'per saldo meer ruimte' voor de rivier wordt geboden.
De Oude Maas en de daarbij behorende buitendijkse gronden vallen onder het bergend regime. Dit betekent dat het mogelijk maken van nieuwe bouwwerken of uitbreidingen van bestaande bouwwerken alleen is toegestaan indien door de activiteit de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is. Voor alle buitendijkse activiteiten dient daarom advies ingewonnen te worden bij de waterbeheerder, waarbij getoetst zal worden aan de Waterwet en relevante beleidsstukken zoals de Beleidslijn grote rivieren.
Richtlijn Vaarwegen 2011 (Rijkswaterstaat)
Op de Oude Maas is de Richtlijn Vaarwegen 2011 van Rijkswaterstaat van toepassing. De Richtlijn Vaarwegen 2011 beschrijft welke ruimte een vaartuig nodig heeft om te kunnen varen en manoeuvreren en welke ruimte in een bocht vrij moet blijven van begroeiing en bebouwing. Wanneer ruimte op de vaarweg resteert en het zicht niet beperkt wordt, kan een ontheffing voor een ligplaats worden afgegeven. De richtlijn heeft geen wettelijke status, maar de provincie hanteert de uitgangspunten van de richtlijn.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (1 oktober 2012)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is in artikel 2.1.2 een bepaling voor een vrijwaringszone langs rijksvaarwegen. Voor de Oude Maas geldt een vrijwaringszone van 25 m. Deze 'vrije ruimte' is een zone die vrij is van bijvoorbeeld bouwwerken en opgaande begroeiing die het functioneren van de vaarweg of de veiligheid van het scheepvaartverkeer in gevaar brengen. Er zijn twee belangrijke redenen om deze zone van 25 m aan te houden:
- 1. calamiteiten: naarmate de afstand tussen de bebouwing en de vaarweg groter is, zal bij calamiteiten het effect op het gebouw en de aanwezigen afnemen. De bebouwingsvrije zone kan tevens een rol vervullen bij bestrijding van de calamiteit en de hulpverlening;
- 2. vrij zicht: om de kans op aanvaringen zo klein mogelijk te maken, speelt zicht (visueel of via de radar) een belangrijke rol. Bebouwing op de oever kan het zicht beperken en een negatieve invloed hebben op de radar.
Bij de toetsing van de afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in het stroomvoerend rivierbed, zal de aanvraag getoetst worden aan deze bepaling uit het Barro.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is min of meer gelegen tussen de kernen Heerjansdam en Zwijndrecht, de Oude Maas en de Langeweg.
Bodem en grondwater
De bodem bestaat ter plaatse uit klei. Er is sprake van meerdere grondwatertrappen. In het zuidwesten met name grondwatertrap V en meer naar het noordwesten III, IV en VI. De bijbehorende grondwaterstanden zijn gegeven in tabel 5.1.
Tabel 5.1 Grondwatertrappen met bijbehorende grondwaterstanden
grondwatertrap | gemiddeld hoogste grondwaterstand | gemiddeld laagste grondwaterstand |
III | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
IV | meer dan 0,4 m onder het maaiveld | 0,8 m tot 1,2 m onder het maaiveld |
V | minder dan 0,4 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
VI | 0,4 m tot 0,8 m onder het maaiveld | meer dan 1,2 m onder het maaiveld |
Waterkwantiteit
Het plangebied wordt gekenmerkt door de vele kavelsloten. Deze kavelsloten zijn noord-zuidgeoriënteerd en staan haaks op de linten. Door het plangebied loopt de Devel, een meanderende hoofdwatergang. De Oude Maas vormt de zuidwestelijke grens van het plangebied.
De maaiveldhoogte varieert van circa NAP -0,49 m langs de Oude Maas tot NAP -1,75 m meer naar de noorden toe. Plaatselijk ligt het maaiveld langs de Oude Maas in Polder De Hooge Nesse op NAP + 5,35 m. In het plangebied is het peilbesluit Zwijndrechtse Waard van kracht, hierin liggen verschillende peilgebieden.
Veiligheid en waterkeringen
Langs de Oude Maas ligt een primaire waterkering. De Lindtsedijk en Dorpsstraat zijn een regionale waterkering. Aan de zuidoostkant van de Polder Buitenland ligt een boezemkade. Ook de Molenweg aan de noordwestkant van het plangebied is een boezemkade.
Afvalwaterketen en riolering
In het plangebied is overwegend een gemengd riool aanwezig. Voor de woningen aan het Buitenland is een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Nabij de Lindtsedijk is een RWZI gelegen waar het afvalwater uit Barendrecht, Heerjansdam, Zwijndrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Oostendam, Blaaksedijk, 's Gravendeel, Maasdam en Puttershoek wordt gezuiverd.
Door de gezamenlijke gemeenten in de Hoekse Waard worden plannen ontwikkeld voor de realisatie van een regionaal bedrijventerrein tussen de kernen Blaaksedijk en Puttershoek in de gemeente Binnenmaas. Ten behoeve van de zuivering van het vrijkomende afvalwater is de aanleg van een nieuw afvalwatertransportsysteem vanaf het bedrijventerrein naar de RWZI Zwijndrecht noodzakelijk.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen.
Vanwege de consoliderende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.
Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies, zoals groen en recreatie, liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Water en Waterstaat in het bestemmingsplan
In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater, met name de hoofwatergangen, in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.
Conclusie
Vanwege het consoliderende karakter heeft onderhavig bestemmingsplan geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
5.6 Ecologie
Deze paragraaf betreft een samenvatting van het uitgebreide bureauonderzoek zoals opgenomen in Bijlage 1.
5.6.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat overwegend uit agrarisch gebied, doorsneden door het natuurlint van de Devel. Verder zijn verschillende bebouwingslinten aanwezig en het nog jonge Develbos.
5.6.2 Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
5.6.3 Resultaten onderzoek
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas (bij Barendrecht/Rhoon) op ruim 300 m afstand van het buitengebied van Zwijndrecht. De te beschermen habitats binnen dit Natura 2000-gebied kennen een hoge tolerantie ten aanzien van stikstofdepositie. Ook de kwalificerende diersoorten voor dit Natura 2000-gebied zijn hier weinig stikstofgevoelig. Het is daarom niet te verwachten dat de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot significant schadelijke stikstofdepositie van de te beschermen habitats.
De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk liggen op 5, respectievelijk 4 km afstand en zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Hier zijn geen kwalificerende stikstofgevoelige habitats aangewezen. Mede gezien de grote afstand tot deze natuurgebieden is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot negatieve effecten op de te beschermen soorten.
De Devel maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Oude Maas, die samen met de buitendijkse gronden deel uitmaakt van de PEHS. In het bestemmingsplan worden de bestaande en de te ontwikkelen bos- en natuurgebieden als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan maakt geen ingrepen mogelijk die ten koste gaan van de ecologische kwaliteit van deze gebieden.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna Ffw) nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend.
Het bestemmingsplan voorziet slechts in kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen. Eventuele werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. In het plangebied komen (naar verwachting) de volgende beschermde soorten voor:
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis, wezel, hermelijn, haas en konijn bruine kikker, meerkikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker | nee | |
ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | rietorchis | indien groeiplaatsen worden aangetast | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | waterspitsmuis | indien leefgebieden worden aangetast | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | indien leefgebieden worden aangetast | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer | indien broedplaatsen worden aangetast |
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
- Indien werkzaamheden worden voorzien die de leefgebieden van soorten aantasten waarvoor een ontheffingsregeling geldt (zie bovenstaande tabel) dan dient nader veldonderzoek plaats te vinden. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen, zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
Toetsingskader
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkeling mogelijk gemaakt die bodemverstorende effecten mee brengen. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is het dan ook niet noodzakelijk archeologisch vooronderzoek uit te voeren.
Met het oog op de ontwikkelingsmogelijkheden die dit bestemmingsplan biedt, is het in de toekomst mogelijk dat nieuwe ontwikkelingen de mogelijke archeologische sporen in de bodem aantasten. In deze gevallen is archeologisch onderzoek wel verplicht. Om dit juridisch te verankeren, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie op de plankaart opgenomen. Op basis van het gemeentelijk archeologie beleid 'Nota archeologie gemeente Zwijndrecht' kan daarbij onderscheid gemaakt worden in zeven zones.
De in het plangebied gelegen monumenten en MIP-panden, zie Bijlage 4, zijn op de verbeelding aangeduid met de bouwaanduiding 'karakteristiek'.
![]() |
5.8 Milieuhinder Niet-agrarische Bedrijvigheid
In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het bestemmingsplan zijn de bestaande (legaal tot stand gekomen) bedrijven positief bestemd. Omdat het om een bestaande situatie gaat waarover geen klachten (bekend) zijn en het bestemmingsplan geen wijziging brengt in deze situatie, vormt het aspect milieuhinder niet-agrarische bedrijvigheid geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige reden worden afgeweken. Zowel de grenswaarde als de richtwaarde liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden, ongeacht of het een bestaande of een nieuwe situatie betreft.
Op basis van het Bevi geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. Als oriëntatiewaarde voor het GR geldt:
- 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
- 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
- 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).
De gemeente heeft een uitgebreide verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR geldt de hierboven genoemde norm.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoor
In december 2009 is de aangepaste Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd. In deze circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
In de toekomst zal het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen worden vastgesteld. Momenteel is een nieuwe AMvB voor het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, water en spoorlijnen in voorbereiding. In deze AMvB zal worden aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi.
Vervoer gevaarlijke stoffen door leidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De toetsings- en bebouwingsafstand zijn vervangen door een grenswaarde voor het PR en een oriëntatiewaarde voor het GR. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR wordt een oriëntatiewaarde als ijkpunt gehanteerd. Het GR in de omgeving van buisleidingen moet worden verantwoord. Dit geldt zowel voor bestaande situaties als voor ontwikkelingen die zorgen voor een toename van het GR. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:
- het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied buiten de grens ligt waarbij het PR 10-8 per jaar is;
- het GR is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde;
- het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.
Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:
- de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
- het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
- de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
- de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.
Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.
In verband met de bescherming en het beheer van de leiding, wordt tevens een belemmeringenstrook bestemd. Binnen deze afstand is in beginsel geen bebouwing toegestaan.
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied ligt een aantal risicovolle inrichtingen. Een inrichting die grote invloed heeft op de veiligheidssituatie ter plaatse van het plangebied is het rangeerterrein Kijfhoek. Hieronder zal allereerst op de risico's als gevolg van deze inrichting worden ingegaan. Vervolgens wordt ingegaan op de risico's van de overige risicovolle inrichtingen.
- Kijfhoek
Het rangeerterrein Kijfhoek is een inrichting die onder het Bevi valt en beschikt over een milieuvergunning. Deze vergunning is op 16 juni 2009 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ambtshalve gewijzigd. De wijziging betrof het toepassen van een andere rekenmethodiek voor het berekenen van de risico's, het opleggen van risicomonitoringssystemen en het aanpassen van de voorschriften met betrekking tot de risico's. In het kader van deze wijziging is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Uit deze QRA blijkt dat in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour liggen (zie figuur 5.1). Voorliggend bestemmingsplan maakt dergelijke objecten hier ook niet mogelijk. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Naast het PR is het invloedsgebied van het GR van het rangeerterrein Kijfhoek van belang. Dit invloedsgebied is zeer ruim (circa 5 km). Een groot deel van het plangebied ligt dus binnen dit invloedsgebied. Aangezien voorliggend bestemmingsplan consoliderend van aard is, heeft de vaststelling geen invloed op de hoogte van het GR als gevolg van dit rangeerterrein. Uit bovengenoemde QRA blijkt dat de oriëntatiewaarde van het GR niet wordt overschreden. Een uitgebreide verantwoording van het GR is daarom niet noodzakelijk. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Figuur 5.1 Ligging PR 10-6-contour over het plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Overige risicovolle inrichtingen
In het plangebied ligt een aantal risicovolle inrichtingen. Het gaat hier om twee propaantanks met een PR 10-6-contour van maximaal 25 m, het zwembad aan de Molenweg en de opslag van munitie aan de Lindeweg. Binnen de PR 10-6-contour van de propaantanks zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Dergelijke objecten worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Voor geen van deze inrichtingen geldt een invloedsgebied voor het GR. De PR 10-6-contour van het zwembad ligt niet buiten de inrichting zelf. De PR 10-6-contour van de munitieopslag aan de Lindeweg valt grotendeels over het eigen terrein. Aan de twee zijkanten loopt de contour over een akkerbouwgebied en naar de achterzijde over een weiland. Er zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig binnen de contour en deze worden hier ook niet mogelijk gemaakt.
Ook in de omgeving van het plangebied ligt een aantal risicovolle inrichtingen. Hiervan is het lpg-tankstation aan de Munnikensteeg voor dit bestemmingsplan van belang. Dit lpg-tankstation heeft een vergunde jaardoorzet van minder dan 1.000 m³ lpg. Voor een dergelijk tankstation gelden verschillende PR 10-6-contouren. De grootste is die rond het vulpunt. Deze bedraagt 35 m. Een klein deel van deze risicocontour ligt over het plangebied. Binnen deze risicocontour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig. Dergelijke objecten worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Het PR vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het invloedsgebied van het GR bedraagt 150 m. Een deel van het plangebied ligt binnen dit invloedsgebied. Aangezien het GR in de huidige situatie onder de oriëntatiewaarde ligt en de vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Ook aan de Industrieweg te Heerjansdam ligt een tankstation met lpg-installatie. Omdat het plangebied buiten het invloedsgebied van deze inrichting ligt, vormt deze inrichting geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
- Weg
Door het plangebied worden geen gevaarlijke stoffen over de weg vervoerd. Dergelijk vervoer vindt wel plaats over de A16. De kortste afstand tussen het plangebied en deze weg bedraagt ongeveer 380 m. Uit informatie van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, 2011) blijkt dat het invloedsgebied van deze weg 325 m bedraagt. Aangezien het plangebied buiten het invloedsgebied ligt, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
- Water
In het zuiden grenst het plangebied aan de Oude Maas. Uit bovengenoemde Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen blijkt dat over deze vaarweg gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De PR 10-6-contour ligt echter niet buiten de oever. Uit de analyse externe veiligheid regio Zuid-Holland Zuid (Milieudienst Zuid-Holland Zuid, 2009) blijkt dat voor deze vaarweg de PR 10-8-contour – indicatief voor het invloedsgebied voor het GR – 225 m vanuit het hart van de vaarweg ligt. De oriëntatiewaarde wordt volgens deze veiligheidsanalyse niet overschreden. Aangezien de vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan geen invloed heeft op de hoogte van het GR, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen. Het plasbrandaandachtsgebied voor deze vaarweg ligt 40 m landinwaarts vanaf de waterlijn. In een dergelijk aandachtsgebied geldt dat aan de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag moet liggen. Het consoliderende bestemmingsplan maakt dergelijke objecten hier niet mogelijk. Daarom vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
- Spoor
Door het plangebied loopt de spoorverbinding Rotterdam-Breda. Over deze spoorlijn worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De PR 10-6-contour ligt enkele meters buiten het spoor. In het plangebied liggen geen kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour van deze spoorlijn. Dergelijke objecten worden hier ook niet mogelijk gemaakt. Het plasbrandaandachtsgebied van deze spoorlijn ligt op 30 m uit de rand van de spoorlijn. In een dergelijk aandachtsgebied geldt dat aan de bouw van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag moet liggen. Het consoliderend bestemmingsplan maakt dergelijke objecten echter niet mogelijk. Het plasbrandaandachtsgebied vormt daarom geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. De vaststelling van dit bestemmingsplan heeft geen invloed op de hoogte van het GR. In de huidige situatie ligt het GR onder de oriëntatiewaarde (Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid, 6 oktober 2011). Een uitgebreide verantwoording van het GR kan daarom achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door leidingen
In het plangebied ligt een aantal leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De kenmerken van deze leidingen staan in tabel 5.2.
Tabel 5.2 Risicovolle leidingen gemeente Zwijndrecht
transportroute deel | gevaarlijke stof | druk (bar) | diameter (inch) | PR 10-6-contour (m) | invloedsgebied GR | GR (ten opzichte van oriëntatiewaarde) |
W-507-01-KR | aardgas | 40 | 12 | 0 | 140 | onbekend |
W-507-14-KR | aardgas | 40 | 8 | 0 | 95 | onbekend |
Air Products Nederland | waterstof | 44 | 6 | 25 | onbekend | <0,1 maal de OW |
De PR 10-6-contouren van de hogedruk aardgasleidingen liggen nergens buiten de leiding. De PR 10-6-contour van de waterstofleiding ligt echter wel buiten de leiding. Uit onderzoek van Aviv (Aviv, 27 april 2011) blijkt dat binnen het plangebied één kwetsbaar object binnen deze PR 10-6-contour ligt. Het gaat hier om een woning aan de Molenweg 43. Met de leidingexploitant zal nader overleg worden gevoerd over te nemen maatregelen om deze situatie te beëindigen. Het GR van deze leiding ligt een factor 1.400 onder de oriëntatiewaarde. Aangezien de vaststelling van dit consoliderende bestemmingsplan niet tot een toename van het GR leidt, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven.
Het GR van deze leidingen zal in het kader van het ontwerpbestemmingsplan worden berekend en verantwoord. Gezien de aard van de omgeving (landelijk gebied met relatief weinig en lage bebouwing), wordt er vooralsnog van uitgegaan dat het GR onder de oriëntatiewaarde ligt. Omdat de vaststelling van het consoliderende bestemmingsplan geen invloed op de hoogte van het GR heeft, kan een uitgebreide verantwoording van het GR achterwege blijven. Aan het eind van deze paragraaf is een beperkte verantwoording van het GR opgenomen.
Voor alle leidingen geldt een belemmeringenstrook van 5 m aan weerszijden van de leidingen. Deze belemmeringenstrook is opgenomen op de verbeelding.
Verantwoording groepsrisico
Voor de verantwoording van het GR is advies aangevraagd aan de regionale brandweer, zie Bijlage 2. In het ontwerpbestemmingsplan is het advies van de VRR verwerkt. Tevens is het GR verantwoord, zie Bijlage 3. Gelet op het feit dat de toename van het GR nihil is, er verschillende ontsluitingsmogelijkheden zijn voor het buitengebied en het feit dat er voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn, acht de gemeente de situatie acceptabel.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.10 Planologisch Relevante Leidingen
Binnen het plangebied ligt een aantal risicovolle leidingen. Op de relatie tussen deze leidingen en dit bestemmingsplan is in de paragraaf externe veiligheid ingegaan. De leidingen en bijbehorende belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeelding.
Door het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen hoogspanningslijnen of telecomverbindingen. De binnen het plangebied aanwezige hoofdwatertransportleidingen en rioolwaterpersleidingen worden opgenomen op de plankaart en in de regels, met aan weerszijden van de leidingen een belemmeringenstrook.
5.11 Geluidshinder
5.11.1 Industrielawaai
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder moeten alle terreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd zijn. Bedoelde inrichtingen – voorheen ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – zijn sinds 1 oktober 2010 te vinden in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen geldt een geluidszone die wordt vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Onderzoek en conclusie
De geluidszones van het rangeerterrein Kijfhoek en van het industrieterrein Puttershoek liggen over het plangebied. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies rechtstreeks mogelijk binnen de geluidszone. Het aspect industrielawaai vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit plan. De geluidszones zijn opgenomen op de verbeelding.
5.11.2 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Tevens worden geen nieuwe wegen mogelijk gemaakt waarbinnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan hierdoor achterweg blijven.
5.11.3 Spoorweglawaai
Toetsingskader
Op de zonekaart, bedoeld in artikel 106a van de Wet geluidhinder (Wgh) en de artikelen 1 en 3 van het Besluit geluidhinder spoorwegen (Bgs), staat aangegeven welke spoorwegen gezoneerd zijn en hoe breed deze zones zijn. De zonebreedten worden gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf.
Onderzoek en conclusie
Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai kan dan ook achterweg blijven.
5.12 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.3 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10)1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a) of de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1).
In het Besluit niet in betekenende mate en bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit is het geval in de volgende situaties:
- woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
- infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie).
Onderzoek
Hierboven is aangegeven wanneer een bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet dus niet in dergelijke ontwikkelingen.
Uit de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat in de huidige situatie direct langs alle maatgevende wegen in het plangebied aan bovengenoemde grenswaarden wordt voldaan. Omdat concentraties luchtverontreinigende stoffen afnemen naarmate een locatie verder van de weg af ligt, zal ook ter plaatse van de overige delen van het plangebied aan de grenswaarden worden voldaan. Behalve inzicht in de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen, geeft de monitoringstool ook inzicht in de verwachte concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs maatgevende wegen. Hieruit blijkt dat gedurende de gehele planperiode direct langs maatgevende wegen aan de grenswaarden wordt voldaan.
Conclusie
De vaststelling van dit bestemmingsplan zal niet tot overschrijdingen van bovengenoemde grenswaarden leiden. Ter plaatse van het plangebied is wat betreft het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
5.13 Milieuhinder Agrarische Bedrijvigheid
Toetsingskader
Besluit landbouw milieubeheer
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.
Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. De minimale afstanden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke.
Tabel 5.4 Minimale afstanden landbouwbedrijven
inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden | inrichting waar geen landbouwhuisdieren worden gehouden | |
min. afstand tot objecten cat. I en II | 100 m | 50 m |
min. afstand tot objecten cat. III, IV en V | 50 m | 25 m |
De indeling van objecten is in tabel 5.5 weergegeven.
Tabel 5.5 Indeling van objecten
objectcategorie | omschrijving |
I | - bebouwde kom met stedelijk karakter; - ziekenhuis, sanatorium, en internaat; - objecten voor verblijfsrecreatie. |
II | - bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving; - objecten voor dagrecreatie. |
III | verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. |
IV | - woning behorend bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn; - verspreidliggende niet-agrarische bebouwing. |
V | woning, behorend bij een veehouderij waar 50 of meer mestvarkeneenheden op grond van een vergunning aanwezig mogen zijn. |
Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een waarde (maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten;
- daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom.
Tabel 5.6 Geldende waarden/afstanden veehouderijen
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Onderzoek
Binnen het plangebied is een aantal akkerbouwbedrijven en (met name grondgebonden) veehouderijen aanwezig. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe akkerbouw- en veeteeltbedrijven direct mogelijk gemaakt. Wel worden via wijzigingsbevoegdheden ontwikkelingsmogelijkheden geboden, waaronder bijvoorbeeld de uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden. In de wijzigingsregels is daarbij als voorwaarde opgenomen dat de bedrijfsactiviteiten milieuhygiënisch inpasbaar zijn.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies direct mogelijk binnen de afstanden uit het Besluit landbouw. Wel worden met een wijzigingsbevoegdheid nieuwe woningen mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld door woningsplitsing. In de wijzigingsregels is daarbij als voorwaarde opgenomen dat eventuele bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en agrarische bedrijvigheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Op de verbeelding zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele aanlegregels, uitwerkingsregels, nadere eisen, ontheffing- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
6.2 Inleidende Regels
Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
6.3 Bestemmingsregels
In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
6.3.1 Enkelbestemmingen
Agrarische bedrijven
Op de agrarische gronden ten noorden van het spoor/Kijfhoek komt veel akker- en tuinbouw voor. In dit gebied bevinden zich geen speciale natuur- en landschapswaarden die planologisch beschermd dienen te worden. Daarom is voor deze zone de bestemming Agrarisch opgenomen. De overige agrarische gronden bevatten belangrijke landschappelijke patronen en elementen met waardevolle water- en oevervegetaties. De natuurlijke en landschappelijke waarden binnen dit gebied zijn waardevol en dienen beschermd te worden. Daarom is aan dit gebied de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden toegekend. Bij alle flexibiliteitsbepalingen dient getoetst te worden of de ontwikkeling de bestaande natuur- en landschapswaarden niet aantast.
Naast de uitoefening van het agrarische bedrijf zijn binnen de agrarische bestemmingen enkele nevenfuncties rechtstreeks toegestaan ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering. Voor de zone Agrarisch en Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden betreffen het dezelfde nevenfuncties.
Bouwmogelijkheden
In de vigerende bestemmingsplannen van Heerjansdam en Zwijndrecht zijn voor de agrarische bedrijven bouwsteden opgenomen. Een bouwstede is met een ster of driehoek op de plankaart weergegeven en in de regels is woordelijk beschreven op welke afstand de bedrijfsbebouwing gebouwd mag worden.
- Ster-teken Zwijndrecht: maximaal 1 ha;
- Ster-teken Heerjansdam: maximaal 1,5 ha;
- Driehoek-teken Heerjansdam: maximaal 0,75 ha.
In 2013 dienen alle bestemmingsplannen digitaal raadpleegbaar te zijn. Op de verbeelding moet elke bestemming en aanduiding geheel omlijnd zijn. Er kan daarom geen gebruik meer gemaakt worden van bouwsteden. Alle agrarische bedrijven krijgen in het nieuwe bestemmingsplan een bouwvlak toegekend. Binnen dit bouwvlak dienen alle bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals voeder- en mestsilo's en paardenbakken geplaatst te worden. Uitgangspunt voor de agrarische bouwvlakken zijn de bestaande rechten (0,75, 1 en 1,5 ha). Binnen een agrarisch bouwvlak mag één agrarische bedrijfswoning gebouwd worden met een maximaal oppervlak van 125 m² (inclusief aan- en uitbouwen). Bij de bedrijfswoning mogen daarnaast nog bijgebouwen worden gebouwd met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 75 m².
Flexibiliteitsbepalingen
Binnen de bestemming Agrarisch en Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden zijn de volgende flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Afwijking van het bestemmingsplan met een omgevingsvergunning ten behoeve van:
- overschrijding van het bouwvlak (waarbij voor de vigerende bouwsteden met een driehoek-teken in Heerjansdam een beperkte mogelijkheid tot overschrijding geldt, op deze bouwvlakken is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden' opgenomen);
- schuilstallen buiten het bouwvlak tot maximaal 25 m²;
- tweede wooneenheid binnen bestaande woning voor een tweede arbeidskracht of rustende boer;
- paardenbakken buiten bouwvlak, maar wel aangrenzend aan het bouwvlak en achter de bestaande bebouwing;
- overschrijden goot- en bouwhoogte van hooibergen en silo's;
- woningsplitsing van monumentale panden;
- nevenfuncties anders dan rechtstreeks toegestaan.
Wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van:
- vervolgfuncties bij de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
- wijziging naar wonen bij beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering;
- vergroten van het bouwvlak tot maximaal 2 ha (waarbij voor de vigerende bouwsteden met een driehoek-teken in Heerjansdam een beperkte mogelijkheid tot vergroten geldt tot maximaal 1,5 ha, op deze bouwvlakken is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden' opgenomen);
- Ruimte voor Ruimte-regeling;
- wijziging naar natuur.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden buiten het bouwvlak. Deze omgevingsvergunning is nodig omdat deze werken en werkzaamheden de bestaande cultuurhistorische en natuur- en landschapswaarden kunnen aantasten. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient de aanvrager een schriftelijk advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur aan te leveren waarin getoetst wordt of de werken en werkzaamheden de bestaande waarden aantasten.
Niet-agrarische bedrijven
In het plangebied komen veel niet-agrarische bedrijven voor. Deze hebben de bestemming Bedrijf gekregen. Ter categorisering van niet-agrarische bedrijven is in de regels van het bestemmingsplan de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Bedrijven die vallen in de categorie 1 en 2 zijn rechtstreeks toelaatbaar binnen elke bedrijfsbestemming. Bedrijven in een hogere categorie hebben een specifieke aanduiding toegekend gekregen. Op deze specifieke locatie mag alleen dit type bedrijf gevestigd zijn of een bedrijf in de categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Door middel van een bebouwingspercentage is aangegeven hoeveel bedrijfsbebouwing binnen het bouwvlak is toegestaan (exclusief de bedrijfswoning). Indien geen bebouwingspercentage is opgenomen mag het bouwvlak volledig worden bebouwd.
Wonen
In het bestemmingsplan zijn drie verschillende artikelen voor wonen opgenomen: Wonen - 1 voor de woningen in het landelijk gebied, Wonen - 2 voor de woningen in het lint van de Lindtsedijk en Wonen - 3 voor de landhuizen in polder Buitenland.
Voor de woningen in het landelijk gebied is een generieke regeling opgenomen; namelijk een maximaal oppervlak van 125 m² (inclusief aan- en uitbouwen) met daarnaast ten hoogste 75 m² aan bijgebouwen. Voor de woningen aan de Lindtsedijk is aangesloten bij de vigerende regeling uit het bestemmingsplan Dijken. Hierbij wordt uitgegaan van een getrapte regeling waarbij woningen die kleiner zijn dan 450 m³ vergroot mogen worden naar 500 m³. Woningen die al groter zijn dan 450 m³ mogen vergroot worden met 50 m³. Voor de landhuizen in het Buitenland is een specifiek bestemmingsplan opgesteld, welke 1-op-1 is vertaald in het nieuwe bestemmingsplan.
Voormalige bedrijfscomplexen bieden door de aanwezige (voormalige) bedrijfsbebouwing mogelijkheden voor diverse nevenfuncties. Na bestemmingswijziging naar wonen kan daarom een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden aangevraagd ten behoeve van diverse nevenfuncties. De nevenfuncties die ter plaatse zijn toegestaan, komen overeen met de nevenfuncties die toelaatbaar worden geacht voor de agrarische bedrijven.
6.3.2 Dubbelbestemmingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:
Leidingen
Door het plangebied loopt een aardgastransportleiding, een waterstofgastransportleiding, rioolleidingen en waterleidingen. De ligging van de leidingen is beschermd door de dubbelbestemmingen. Voor werken en werkzaamheden in de grond, die daarmee de leiding kunnen beschadigen, is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Archeologie en cultuurhistorie
Het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald naar het bestemmingsplan. Er zijn 7 verschillende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie met elk een apart beschermingsregime voor de betreffende zone.
Waterstaat
In het vigerende bestemmingsplan was voor de waterkeringen de dubbelbestemming Primair Waterkering opgenomen. Deze regelgeving is opgenomen in de nieuwe dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. De vigerende dubbelbestemming Primair waterstaatsdoeleinden is overgenomen in de nieuwe dubbelbestemming Waterstaat.
6.3.3 Gebiedsaanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende gebiedsaanduidingen opgenomen:
- wro-zone - wijzigingsgebied 1 ten behoeve van de realisatie van een horecagelegenheid langs de Munnikensteeg;
- wro-zone - wijzigingsgebied 2 ten behoeve van de ontwikkeling van een dagrecreatief terrein ter plaatse van de agrarische gronden in polder Lage Nesse en ten zuiden van Slobberoord;
- wro-zone - wijzigingsgebied 3 ten behoeve van de wijziging van de agrarische bestemming ten behoeve van de bouw van 3 burgerwoningen en 1 bedrijfswoning;
- geluidszone - industrie: binnen deze geluidszone mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten worden gebouwd;
- vrijwaringszone - molenbiotoop: ter bescherming van de vrije windvang van de molen.
- milieuzone - geurzone: in deze zone is de bouw van nieuwe milieugevoelige bestemmingen niet toegestaan in verband met de geuremissie.
6.4 Algemene Regels
In de algemene regels zijn aanvullende regels opgenomen met betrekking tot bouwen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk algemene gebruiksregels, wijzigingsregels en ontheffingsregels.
6.5 Overgangsrecht En Slotregels
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Conform de gemeentelijke inspraakverordening is inspraak in deze bestemmingsplan- procedure verplicht. Aangezien sprake is van een beheerplan ligt de nadruk met name op het informeren van bewoners en bedrijven over bouw- en gebruiksmogelijkheden op perceelsniveau.
Inloopavond(en) worden georganiseerd waarbij bewoners en belanghebbenden de gelegenheid krijgen de plannen te bekijken en individueel vragen te stellen.
Bij de totstandkoming van de Visie heeft de gemeente veel aandacht gegeven aan de communicatie met alle belanghebbenden in het buitengebied. Er zijn tijdens het voorontwerp van de Visie veel vragen gesteld, die betrekking hebben op individuele belangen. Individuele belangen behoren niet tot de Visie van het buitengebied, maar behoren te worden behandeld in de bestemmingsplanprocedure. Al de vragen en opmerkingen zijn genoteerd en worden als inspraakreactie meegenomen in de inspraakprocedure bestemmingsplan.
Communicatie
Goede en tijdige communicatie helpt bij het creëren van draagvlak en het verminderen van mogelijke weerstand. Er wordt voldoende ruimte geboden aan individueel overleg, zoals met agrariërs bij de inventarisatie van bouwblokken en met particulieren die specifieke (bouw)plannen hebben in het buitengebied. Voor deze inwoners en ondernemers geldt dat zij een lange periode geen antwoord van de gemeente hebben ontvangen op hun vragen/verzoeken. Tijdens de inspraak gaat de gemeente hier verder mee aan de slag.
Voor het overige verloopt de communicatie zoals is voorgeschreven op basis van de wettelijke totstandkomingprocedure.
Inspraak en overleg
Het concept ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen, waarbij eenieder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk zijn reactie kenbaar te maken.
Tevens is het concept ontwerpbestemmingsplan Buitengebied in het kader van ex artikel 3.1.1 Bro aan diverse instanties toegezonden.
In Bijlage 5 is de Nota van Beantwoording Inspraakreacties en vooroverleg opgenomen. Hierin is beschreven op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de inspraak- en overlegreacties.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied heeft met ingang van 4 oktober 2012 tot en met 14 november 2012 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van terinzagelegging kon een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen indienen bij de gemeenteraad van Zwijndrecht. Na de zienswijzenronde beslist de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen worden hierin nadrukkelijk meegenomen.
In Bijlage 6 is de Nota Zienswijzen opgenomen. Hierin is beschreven op welke wijze het bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de zienswijzen.
7.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Bro minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het bestemmingsplan Buitengebied is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie staat.
7.3 Handhaving
De gemeente Zwijndrecht heeft in 2009 de 'Nota Integraal Handhavingsbeleid', gemeente Zwijndrecht vastgesteld. Deze nota biedt per afdeling de ruimte om nadere invulling te geven aan het handhavingsbeleid.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie in het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan.
In opdracht van de gemeente heeft de afdeling Publiek in 2010 is het gehele buitengebied geïnventariseerd, teneinde:
- 1. een nulsituatie te creëren voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied;
- 2. een basis te zijn voor een handhavingactie in het buitengebied.
Om aan deze dubbele doelstelling te kunnen voldoen, is besloten de inventarisatie grondig te laten plaatsvinden, hetgeen betekende een inventarisatie op perceelsniveau van bestemming en gebruik van alle gronden en bouwwerken in het plangebied. De bevindingen zijn gedocumenteerd in rapporten.
Na de inventarisatie heeft het college de nota Plan van Aanpak, Buitengebied Zwijndrecht vastgesteld waarin is besloten om als eerste te starten met het handhaven van illegale zeecontainers en buitenopslag.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 2 Lijst van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Persoonsgebonden Overgangsrecht
Bijlage 3 Persoonsgebonden overgangsrecht
Bijlage 1 Bureauonderzoek Flora En Fauna
1.1 Inleiding
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
1.2 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat overwegend uit agrarisch gebied, doorsneden door het natuurlint van de Devel. Verder zijn verschillende bebouwingslinten aanwezig en het nog jonge Develbos.
1.3 Beoogde Ontwikkelingen
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat binnen de juridische regeling geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen mogelijk zijn. Het plan biedt wel ruimte tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet omgevingsvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. In het kader hiervan is een ecologisch bureauonderzoek uitgevoerd, waarin is aangegeven waar deze kleinschalige ontwikkelingen aan dienen te worden getoetst.
1.4 Toetsingskader
Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
1.5 Onderzoek
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oude Maas (bij Barendrecht/Rhoon) op ruim 300 m afstand van het buitengebied van Zwijndrecht. De te beschermen habitats binnen dit Natura 2000-gebied (zachthoutooibossen, slikkige rivieroevers, voedselrijk ruigten en zomen) kennen een hoge tolerantie ten aanzien van stikstofdepositie. De kritische depositie van deze habitats is hoger dan 2.400 mol/ha/jr (bron: Alterra-rapport 1654, 2008). De achtergronddeposities zijn hier aanmerkelijk lager (bron: RIVM, juni 2011). Ook de kwalificerende diersoorten voor dit Natura 2000-gebied (bever en noordse woelmuis) zijn hier weinig stikstofgevoelig.
Het is daarom niet te verwachten dat de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot significant schadelijke stikstofdepositie van de te beschermen habitats.
Begrenzing Natura 2000-gebied Oude Maas
De Natura 2000-gebieden Oudeland van Strijen en Boezems Kinderdijk liggen op 5, respectievelijk 4 km afstand en zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn. Hier zijn geen kwalificerende stikstofgevoelige habitats aangewezen. Mede gezien de grote afstand tot deze natuurgebieden is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zullen leiden tot negatieve effecten op de te beschermen soorten.
Significant negatieve effecten op Natura 2000 kunnen daarom geheel worden uitgesloten.
EHS
De Devel maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De loop van deze oude rivierarm wordt hersteld. In het gebied tussen de Devel en het rangeerterrein Kijfhoek wordt het Develbos ontwikkeld. Het gehele gebied wordt ingericht voor natuur en recreatie. De noordzijde van het plangebied grenst aan het nog te ontwikkelen Waalbos, dat eveneens een recreatieve en natuurfunctie krijgt.
Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Oude Maas, die samen met de buitendijkse gronden deel uitmaakt van de PEHS.
Figuur B1.1 Ligging plangebied ten opzichte van beschermde natuurgebieden
(bron: geo-loket provincie Zuid-Holland, juni 2011)
In het bestemmingsplan worden de bestaande en de te ontwikkelen bos- en natuurgebieden als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan maakt geen ingrepen mogelijk die ten koste gaan van de ecologische kwaliteit van deze gebieden.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nlen www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.
- Planten
In de watergangen en -partijen zijn onder meer sterrenkroos, waterviolier, watermunt, gele plomp, witte waterlelie, fonteinkruiden (gekroesd, glanzig, schede-, tenger en haarfonteinkruid), pijlkruid en zwanenbloem waargenomen. Dit duidt op een voedselrijke, maar grotendeels goede waterkwaliteit.
Op de oevers staan planten als oeverzegge, heermoes, lidrus, harig wilgenroosje, moerasspirea, waterviolier, gele lis, zomprus, waterzuring, kleine lisdodde en echte valeriaan. In de bermen, akkers en weiden zijn verder onder meer pinksterbloem, ruige zegge, gewone rietorchis, harig wilgenroosje, gewone engelwortel en veerdelig tandzaad aangetroffen. In en langs beplantingen groeit plaatselijk de brede wespenorchis. Van de bovengenoemde soorten zijn alleen de rietorchis, brede wespenorchis en de zwanenbloem wettelijk beschermd.
- Zoogdieren
Grondgebonden soorten als egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis, wezel, hermelijn, haas en konijn maken gebruik van (delen van) het plangebied.
Deze soorten zijn allen beschermd in de Flora- en faunawet. Verder is de zwaar beschermde waterspitsmuis aangetroffen. Deze soort maakt gebruik van dichtbegroeide oevers van watergangen en waterpartijen.
In het plangebied zijn meervleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger waargenomen. Allen betreffen zwaar beschermde soorten. Genoemde vleermuissoorten hebben over het algemeen verblijfplaatsen in/aan gebouwen. De vleermuizen maken gebruik van het plangebied als foerageergebied en als onderdeel van een migratieroute. Of zij een verblijfplaats hebben binnen het plangebied, zou aanvullend onderzoek moeten uitwijzen.
- Vogels
Het meest soortenrijk zijn de Devel en het Develbos. Hier broeden vele soorten van water, oevers, ruigte, bos en struweel. Aanwezig tijdens het broedseizoen zijn onder meer bosrietzanger, snor, kleine karekiet, rietzanger, sprinkhaanzanger, roodborsttapuit, bergeend, krakeend, rietgors, blauwborst, cetti's zanger, zwartkop, spotvogel, koekoek, dodaars, sperwer, buizerd, kneu en putter. 's Zomers worden foeragerende purperreigers waargenomen, afkomstig uit de broedkolonie bij Kinderdijk. 's Winters zijn op en langs de Devel onder meer waterral, roerdomp en ijsvogel waargenomen.
In het agrarisch gebied zijn kievit, tureluur en gele kwikstaart aanwezig en in de winter grote aantallen grauwe en kolgans, knobbelzwaan en smient. Daarnaast zijn in en rond de bebouwing soorten als witte kwikstaart, zwarte roodstaart, spreeuw, huismus, boeren- en huiszwaluw.
- Amfibieën
In het plangebied en de directe omgeving zijn de algemene soorten kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker, meerkikker en groene kikker waargenomen. Allen zijn wettelijk beschermd.
- Vissen
In de wateren in en langs het plangebied zijn diverse soorten vissen gevangen. Hierbij zijn geen soorten waargenomen welke beschermd zijn onder de Ffw. Wel is het vetje, een Rode Lijstsoort waargenomen.
- Insecten
In het plangebied zijn diverse soorten insecten waargenomen, zoals vlinders, libellen en sprinkhanen. Aangetroffen soorten zijn onder meer bruine sprinkhaan, glassnijder, bruine en vroege glazenmaker, paardenbijter, keizerslibel, kleine vos, oranjetipje, sint jacobsvlinder en gammauil. Geen van genoemde soorten is wettelijk beschermd.
In tabel B1.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel B1.1 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime
nader onderzoek nodig | ||||
vrijstellings- regeling Ffw | tabel 1 | brede wespenorchis, zwanenbloem egel, gewone bosspitsmuis, huisspitsmuis, mol, veldmuis, bosmuis, wezel, hermelijn, haas en konijn bruine kikker, meerkikker, gewone pad, kleine watersalamander en groene kikker | nee | |
ontheffings- regeling Ffw | tabel 2 | rietorchis | indien groeiplaatsen worden aangetast | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | waterspitsmuis | indien leefgebieden worden aangetast | |
bijlage IV HR | alle vleermuizen | indien leefgebieden worden aangetast | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | buizerd, sperwer | indien broedplaatsen worden aangetast |
1.6 Toetsing En Conclusie
Gebiedsbescherming
Het bestemmingsplan maakt geen ingrepen mogelijk die ten koste gaan van de ecologische kwaliteit van de EHS of van de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Significant negatieve effecten op Natura 2000 kunnen geheel worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en voorziet slechts in kleinschalige aanpassingen van de huidige situatie. Indien ingrepen plaatsvinden aan gebouwen, watergangen of beplantingen dient beoordeeld te worden of dit ten koste gaat van soorten van bovenstaande tabel waarvoor een ontheffingsregeling geldt. Eventueel is aanvullend veldonderzoek noodzakelijk.
- Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
- Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl). Verblijfplaatsen van vogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zijn jaarrond beschermd. Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert elk jaar terug naar hetzelfde nest. Deze soorten staan vermeld in categorie 1 t/m 4 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Indien de werkzaamheden effect hebben op deze soorten is een ontheffing nodig. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn.1
- De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Deze vogelnesten voor eenmalig gebruik zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Voor deze soorten2 is geen ontheffing nodig, indien werkzaamheden buiten het broedseizoen plaatsvinden of maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat deze soorten zich vestigen tijdens het broedseizoen. Buiten het broedseizoen mag van deze soorten het nest worden verplaatst of verwijderd.
- Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen (tabel 3 Bijlage IV HR) is noodzakelijk indien leefgebieden worden aangetast. Indien vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van deze soorten aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
- Hetzelfde geldt voor aantasting van eventuele leefgebieden van de waterspitsmuis, met dien verstande dat hiervoor wel een ontheffing in het kader van de Ffw mogelijk is, waarbij overigens ook hoge eisen aan mitigatie en compensatie worden gesteld.
- 1. Voor vogels kan alleen een ontheffing worden verleend op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dit zijn: - bescherming van flora en fauna (b); - veiligheid van het luchtverkeer (c); - volksgezondheid of openbare veiligheid (d).
- 2. Een deel van deze soorten zijn ondergebracht in categorie 5 van de 'Aangepaste lijst van jaarrond beschermde vogelnesten' (Ministerie van LNV, 2009). Hoewel het onderbrengen van deze soorten op deze lijst anders doet vermoeden is de vaste rust- en verblijfplaats van deze vogels niet jaarrond beschermd. Dit betreffen namelijk vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor gebroed hebben of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen.
Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio Zuid-holland Zuid
Bijlage 2 Advies Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid
Bijlage 3 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 3 Verantwoording groepsrisico
Bijlage 4 Lijst Van Monumenten En Mip-panden
Bijlage 4 Lijst van monumenten en MIP-panden
Bijlage 5 Nota Van Beantwoording Inspraakreacties En Vooroverleg
Bijlage 5 Nota van Beantwoording inspraakreacties en vooroverleg
Bijlage 6 Nota Zienswijzen
Bijlage 7 Toelichting Op De Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 7 Toelichting op de Lijst van Horeca-activiteiten