Borsels Buiten, 150 kV Ellewoutsdijk, 2018
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 01-02-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Borsels Buiten, 150 kV Ellewoutsdijk, 2018' met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPBB150kVEW2017-0003 van de gemeente Borsele.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 bestaand
- a. met betrekking tot bebouwing: de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan;
- b. met betrekking tot het gebruik: het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan.
1.6 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.7 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.8 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.9 bouwvlak
een geomterisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten.
1.10 maaiveld
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de bestaande bebouwing.
1.11 peil
- a. op of in land: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
- b. op of in water: 0 meter Normaal Amsterdams Peil.
1.12 opstijgpunt
een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Van Toepassing Verklaring
Het inpassingsplan 'Zuid-West 380 kV West', vastgesteld op 4 november 2016 en het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' van de gemeente Borsele, vastgesteld op 26 juni 2007, blijven eveneens van kracht, met dien verstande dat bij strijdigheid van bepalingen de bepalingen van het bestemmingplan 'Borsels Buiten, 150 kV Ellewoutsdijk, 2018' voor gaan op de regels die ingevolge het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf - Nutsbedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. opstijgpunten ten behoeve van een 150 kV-verbinding;
met de daarbij behorende:
- b. gebouwen en bouwwerken;
- c. erven en terreinen;
- d. kabels en leidingen;
- e. groenvoorzieningen en water;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. wegen, paden en verhardingen.
3.2 Bouwregels
Op de gronden met de bestemming Bedrijf - Nutsbedrijf mogen bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 3.1 bedoelde bestemming met in achtneming van de volgende regels:
- a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 4 meter bedragen;
- b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 45 meter bedragen.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV;
- b. alsmede voor toegangswegen en andere voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
4.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:
- a. in afwijking van het bepaalde in de overige voor de gronden geldende bestemmingsplannen mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
- b. Op of in de gronden, bedoeld in artikel 4.1, mag uitsluitend ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels, worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 onder b. voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de betrokken leidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
- b. Indien door de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 4.1 omschreven doeleinden wordt geen afwijking verleend.
- c. Alvorens Burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.3 onder a. verlenen heeft de leidingbeheerder daarover schriftelijk advies uitgebracht, dan wel is de leidingbeheerder gedurende drie weken in de gelegenheid gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van:
- a. de archeologische verwachtingswaarden:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de samenvallende functie, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden niet nodig is, of;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
- 4. het bepaalde in dit lid onder 2 en 3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 50 m²;
- de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan worden verleend, indien:
- a. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.
5.5 Kwaliteitseisen archeologisch rapport
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland.
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
5.6 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 12' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van:
- a. de archeologische verwachtingswaarden:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de samenvallende functie, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden niet nodig is, of;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
- 4. het bepaalde in dit lid onder 2 en 3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m²;
- de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan worden verleend, indien:
- a. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.
6.5 Kwaliteitseisen archeologisch rapport
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland.
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
6.6 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 7 Waarde - Archeologie 3
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 13' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van:
- a. de archeologische verwachtingswaarden:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de samenvallende functie, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden niet nodig is, of;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
- 4. het bepaalde in dit lid onder 2 en 3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 500 m²;
- de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan worden verleend, indien:
- a. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.
7.5 Kwaliteitseisen archeologisch rapport
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland.
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
7.6 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Maatwerkvoorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 overige zone - Rijksinpassingsplan Zuid-West 380 kV west
Op deze gronden is tevens het vastgestelde inpassingsplan 'Zuid-West 380 kV west' van toepassing waarbij geldt:
- 1. onder 'de andere aan deze gronden toegekende bestemming(en)', 'de andere daar voorkomende bestemming(en)' en 'de andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en)' zoals opgenomen in het inpassingsplan 'Zuid-West 380 kV west' worden de functies in dit plan verstaan en begrepen;
indien er strijdigheid ontstaat tussen de rechtstreeks toegelaten of met melding, afwijking of delegatie toegelaten functies, de specifieke gebruiksregels, de regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden en de bouwregels van dit plan enerzijds en het plan 'Zuid-West380kV west' anderzijds prevaleert het plan 'Zuid-West 380 kV west'.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning toestemming verlenen voor het overschrijden van bouwgrenzen met maximaal één meter, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Borsels Buiten, 150 kV Ellewoutsdijk, 2018'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het 150 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen wordt gevoed via twee kabelcircuits onder de Westerschelde, tussen de stations Borssele en Terneuzen. Er is geen back-up van deze kabelcircuits meer aanwezig die voldoet aan het 100MW/6 uur-criterium, er ontstaat een knelpunt. Het 100MW/6u-criterium houdt in dat een stroomonderbreking tijdens onderhoud aan een 150 kV-verbinding qua duur en omvang beperkt blijft tot maximaal 6 uur en niet meer dan 100 MegaWatt, dit is vergelijkbaar met het verbruik van een kleine stad. Het doel van de norm is een hoog betrouwbaarheidsniveau van het elektriciteitsnet te garanderen, waarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in Zeeuws-Vlaanderen wordt geborgd.
Doordat er in de huidige situatie geen back-up aanwezig is, is onderhoud aan de 150 kV-verbinding Borssele-Terneuzen alleen mogelijk bij bijzonder VNB (Voorziene Niet Beschikbaarheid), oftewel een aangekondigde onderbreking van de elektriciteitsvoorziening wegens gepland onderhoud. Bovendien is er, in het geval van een calamiteit met één van beide 150 kV-circuits, momenteel geen extra capaciteit vanuit het onderliggend net aanwezig om dit op te vangen. Een dubbele storing zal leiden tot een onderbrekingsduur van meer dan 48 uur. Om deze ongewenste situatie op te lossen heeft TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) verschillende opties beschouwd (zie 3.2.1 Nut en noodzaak). Vervolgens is het besluit genomen om de twee bestaande ondergrondse 150 kV-kabelverbindingen (circuits) tussen Ellewoutsdijk en Terneuzen (Westerschelde), elk bestaande uit twee kabels per fase, aan de landzijden te splitsen naar vier circuits (één kabel per fase). Er wordt zo gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur onder de Westerschelde, een nieuwe doorkruising is niet nodig.
Aan de noordzijde van de Westerschelde (Zuid-Beveland) dient ten behoeve van deze splitsing een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding, bestaande uit twee circuits, aangelegd te worden tussen het 150 kV-opstijgpunt Ellewoutsdijk en het 150 kV-station Goes de Poel. Opstijgpunt Ellewoutsdijk en 150 kV-station Goes de Poel dienen hiervoor te worden aangepast. De kabelverbinding zal ondergronds worden aangelegd, omdat dit technisch mogelijk is bij 150 kV-verbindingen en hiermee de landschappelijke impact aanzienlijk minder is dan bij een bovengrondse verbinding.
Aan de zuidzijde van de Westerschelde (Zeeuws-Vlaanderen) dient ten behoeve van de splitsing een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding, bestaande uit één circuit, aangelegd te worden tussen het 150 kV-opstijgpunt mast 6 te Terneuzen en het 150 kV-station Westdorpe. Het bestaande opstijgpunt mast 6 te Terneuzen moet worden aangepast.
Aangezien het planvoornemen niet mogelijk is binnen de vigerende bestemmingsplannen wordt een drietal nieuwe bestemmingsplannen opgesteld. De kabelverbinding bevindt zich binnen de gemeenten Borsele, Goes en Terneuzen. Voor elke gemeente wordt een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld ten einde de realisatie van de ondergrondse kabelverbinding en de benodigde aanpassingen van 150 kV-stations en 150 kV-opstijgpunten mogelijk te maken.
Voorliggend bestemmingsplan maakt het planvoornemen mogelijk, voor zover dat binnen het grondgebied van de gemeente Borsele ligt.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt overeen met het tracé van een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. De verbinding loopt, voor zover die binnen de gemeentegrenzen van Borsele ligt, tussen het 150 kV-opstijgpunt Ellewoutsdijk in het zuiden en de gemeentegrens tussen Goes en Borsele in het noorden. Deze grens wordt gevormd door de A58 ten zuiden van het 150 kV-station Goes de Poel. De kabelverbinding is overwegend noord-zuid georiënteerd.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
In het plangebied binnen de gemeente Borsele geldt momenteel het volgende bestemmingsplan:
- Borsels Buiten: op 26 juni 2007 vastgesteld door de gemeenteraad van Borsele.
1.4 Opzet Van De Toelichting
Dit bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart), de regels en de toelichting. De toelichting dient als onderbouwing van het plan en kent geen rechtstreeks bindende werking. In de toelichting komen de elementen terug zoals vereist op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De toelichting is als volgt opgebouwd. Na dit inleidende hoofdstuk komen in hoofdstuk 2 de geldende (ruimtelijke) beleidskaders aan bod. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens ingegaan op het project. Hoofdstuk 4 gaat in op de uitvoerbaarheid van het project in het kader van de kwaliteit van de leefomgeving. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de regels. Hoofdstuk 6 en 7 bieden tot slot inzicht in respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van 2012 zet het Rijk de nationale belangen in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein uiteen en wordt vermeld welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Er wordt gestreefd naar een Nederland dat concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden.
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor zij verantwoordelijk is. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de SVIR wordt ten aanzien van energieontwikkelingen en transitie aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag (uitgaande van Global Economy-scenario). Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid, vraagt om uitbreiding van het productievermogen en de energienetwerken.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Eén van deze hoofddoelen is het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Subdoelen daarbij zijn onder andere het efficiënt gebruik van de ondergrond en ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
De ruimtebehoefte en het beleid voor ruimtelijke inpassing voor de nationale elektriciteitsinfrastructuur (220 kV en meer) zijn uitgewerkt in het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III) en ruimtelijk geborgd in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (hierna: Barro). Omdat de voorliggende ontwikkeling een 150 kV-verbinding betreft valt deze niet onder de nationale elektriciteitsinfrastructuur.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het beleid dat in de SVIR is geformuleerd is in het Barro vastgelegd in regelgeving. In het Barro zijn nationale belangen vastgelegd waar provincies en gemeenten rekening mee moeten houden als zij inpassingsplannen en bestemmingsplannen opstellen. De elektriciteitsvoorziening is aangemerkt als een nationaal belang.
Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor hoogspanningsverbindingen, waaronder ook de schakel- en transformatorstations vallen, zijn de volgende regels opgenomen:
- Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe.
- Een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan.
- In afwijking van het tweede punt kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé voor de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé als hoogspanningsverbinding toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.
Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de regels van het Barro.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012/2018
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Met dit omgevingsplan wil de provincie economische groei in de komende jaren stimuleren. Op 11 maart 2016 hebben Provinciale Staten een herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en een eerste wijziging van de Verordening Ruimte vastgesteld. Er zijn onder andere wijzigingen aangebracht in het beleid voor zonneparken, kustbebouwing, landbouw en bedrijventerreinen. Op 6 juli jl. hebben PS een tweede herziening van het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 én een tweede wijziging van de Verordening vastgesteld. De wijzigingen hebben betrekking op 3 onderwerpen: zonne-energie, diervriendelijkere pluimveehouderijen en een grootschalig bedrijventerrein bij Nieuwdorp.
De provincie wordt in drie deelgebieden verdeeld, met elk een eigen thema: “Produceren op Land aan Zee” voor het centraal gelegen economisch gebied met zeehavens en industrie en steden, “Beleven van Land en Zee” voor het gebied grenzend aan de zee, en “Bloeien op Land en in Zee” voor het oostelijke deel van Zeeland.
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt zowel binnen het centrale economische gebied als binnen het oostelijk gebied van Zeeland. In het Omgevingsplan is voor het op economie gerichte gebied aangegeven dat de kwaliteit van de zeehavens en een goede verbinding met omliggende regio's via spoor, weg en leidingen van belang zijn. Voor het oostelijk deel van de provincie richt het beleid zich op de synergie tussen bedrijvigheid en rust en ruimte. Het gebied heeft een belangrijke functie als grensgebied van Zeeland in de Zuidwestelijke Delta.
De hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Zeeland bestaan uit:
- 1. Sterke economie: het bevorderen van een gezonde regionale economie is een van de kerntaken van de provincie. Daarnaast ziet de provincie als kwaliteitsbewaker toe op grote en risicovolle bedrijvigheid vanuit haar verantwoordelijkheid voor het realiseren van Europese en nationale milieudoelstellingen;
- 2. Goed woon- en werkklimaat: Voor een goed woon- en werkklimaat zijn veel verschillende factoren van belang. Het gaat om de woningen en bedrijfspanden zelf, de directe omgeving en de toegang tot hoofdwegen en voorzieningen.
- 3. Water en landelijk gebied met kwaliteit: De provincie bewaakt de kwaliteit van natuur en water. De bodem en de diepe ondergrond worden voor veel doelen gebruikt. De provincie bewaakt de bodemkwaliteit en investeert in sanering.
Eén van de thema's binnen de hoofdlijn 'sterke economie' is transportleidingen. De provinciale doelstelling is het bundelen van regionale en nationale ondergrondse buisleidingen en tevens het zoveel mogelijk bundelen van toekomstige hoogspanningslijnen in Zeeland. Daarnaast is opgenomen dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het toepassen van het magneetveldvoorzorgsbeleid van het Rijk ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen.
Het Omgevingsplan is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en stelt daarmee niet rechtstreeks voorwaarden aan andere overheden en burgers. Om de doorwerking van de provinciale belangen te waarborgen heeft de provincie Zeeland de “Verordening Ruimte” opgesteld. Deze verordening heeft een juridisch bindende doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen.
Het mogelijk maken van een ondergrondse 150 kV-kabelverbinding met onderhavig bestemmingsplan sluit aan bij het provinciaal beleid uit de Omgevingsplan en draagt bij aan de bevordering van een gezonde regionale economie.
2.2.2 Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte van de provincie Zeeland (vastgesteld 28 september 2012 en gewijzigd op 11 maart 2016) zijn regels gegeven waar de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen aan moet voldoen. Voorbeeld hiervan zijn de 'Algemene regels voor duurzame verstedelijking'.
Voor een aantal thema's, zoals recreatie of glastuinbouw, zijn specifieke regels opgenomen. Geen van de thema's is specifiek gericht op de ondergrondse kabelverbinding.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie gemeente Borsele
Op 11 december 2014 heeft de gemeenteraad van Borsele de Structuurvisie gemeente Borsele 2015-2020 (gewijzigd) vastgesteld. De aanleg van de extra ondergrondse hoogspanningsverbindingen en de aanpassing van het opstijgpunt Ellewoutsdijk, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zijn niet voorzien in de structuurvisie.
Voor het ruimtelijk beleid van de gemeente zijn drie centrale beleidsdoelen geformuleerd, waaronder het streven naar een duurzame aanpak. Kernwaarde hierbinnen is onder meer het bieden van ruimte voor (duurzame) energie. Daarnaast zijn in de structuurvisie gebiedsstrategieën opgenomen. Voor het plangebied zijn 'Nationaal landschap' en 'Invloedsgebied Westerschelde' van toepassing.
Binnen 'Nationaal landschap' is het noodzakelijk om voldoende ruimte te bieden aan ontwikkeling, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied behouden c.q. versterkt worden. Het gebied biedt meerdere mogelijkheden voor ontwikkeling, zonder dat hierbij de bijzondere kwaliteiten onder druk komen te staan. Voor het 'Invloedsgebied Westerschelde' geldt dat gezien de ligging aan de Westerschelde unieke kwaliteiten en ontwikkelingen zijn ontstaan. Het doel is het behouden van die kwaliteiten en het optimaal benutten en versterken van de recreatieve en toeristische potentie die het gebied biedt.
Het relevante beleid voor het plangebied levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van onderhavig bestemmingsplan. De 150 kV-kabelverbinding wordt ondergronds gerealiseerd. Hiermee is de landschappelijke impact beperkt. Zodoende kan in het gebied conform het beleid de recreatieve en toeristische potentie nog steeds worden benut.
2.3.2 Bestemmingsplan ´Borsels Buiten´
De gemeenteraad van Borsele heeft op 26 juni 2007 een bestemmingsplan vastgesteld voor het buitengebied van de gemeente. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan overwegend de bestemming 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarde'. De aanleg van een ondergronds kabelsysteem is op grond van deze bestemming niet toegestaan binnen de gronden met deze bestemming.
Het 150 kV kabeltracé kruist bestaande landschappelijke elementen en infrastructuur, zoals een aantal wegen, wateren en dijken. Voor de realisatie van het project zijn voor deze kruisingen vergunningen vereist van o.a. gemeenten, provincie, Rijkswaterstaat en waterschappen.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundig Plan
3.1 Huidige Situatie
Het plangebied bestaat grotendeels uit landelijk gebied dat in gebruik is voor agrarische doeleinden. Er is naast bouwland veel fruitteelt aanwezig. Nabij het plangebied zijn enkele dorpen gelegen, waaronder Nisse, Kwadendamme, Ovezande, Driewegen en Ellewoutsdijk. Het plangebied kruist de dorpen echter niet. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de Rijksweg A58, dat tevens de gemeentegrens vormt, en in zuidelijke richting kruist het plangebied de provinciale wegen N666 en N665.
3.2 Nieuwe Situatie
3.2.1 Nut en noodzaak
Het 150 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen is verbonden met de rest van het 150 kV-net van Zeeland via twee kabelcircuits onder de Westerschelde. Deze kabelcircuits maken onderdeel uit van de verbinding tussen hoogspanningsstation Borssele en hoogspanningsstation Terneuzen. Tussen Borssele en Ellewoutsdijk loopt deze verbinding bovengronds. Bij Ellewoutsdijk is een zogenoemd opstijgpunt waar de bovengrondse verbinding overgaat in de ondergrondse kabel. Eén van de kabelcircuits gaat rechtstreeks naar het hoogspanningsstation Terneuzen en het andere circuit loopt via het opstijgpunt bij Ellewoutsdijk naar station Terneuzen.
Ten tijde van onderhoud aan één van deze 150 kV-circuits diende in het verleden het onderliggende 50 kV-net als back-up voor het geval het tweede 150 kV-circuit zou uitvallen. Eén van de twee 50 kV-kabels is echter in 2013 vanwege de staat en kritieke ligging in de vaargeul van de Westerschelde uit bedrijf genomen. De tweede 50 kV-kabel is in 2015 gestoord geraakt en vanwege zeer hoge herstelkosten niet meer gerepareerd en ook uit bedrijf genomen.
De regionale netbeheerder Enduris had de 50 kV-kabels onder de Westerschelde al niet meer nodig in verband met verdere uitbreiding van het 50 kV-net in Zeeuws-Vlaanderen. Daarnaast brachten deze kabels hoge instandhoudingskosten met zich mee en naderden de kabels het einde van hun levensduur. In overleg tussen TenneT en Enduris was de uitbedrijfname van de tweede 50 kV-kabel uitgesteld totdat er een oplossing in het 150 kV-net gerealiseerd zou zijn (naar verwachting eind 2019). Hiermee werd voorkomen dat er een actueel 100MW/6u-criterium knelpunt, zoals beschreven in de Energiewet 1998, zou ontstaan. Dit criterium schrijft onder meer voor dat wanneer tijdens onderhoud aan één circuit het andere circuit uitvalt er niet meer dan 100 MegaWatt (= 100 miljoen Watt) aan belasting mag uitvallen, voor een tijdsduur van maximaal 6 uur.
Door het onverwacht vroegtijdig uit bedrijf nemen van de tweede 50 kV-kabel is dit knelpunt realiteit geworden. Het is daarom momenteel niet mogelijk voor TenneT om onderhoud uit te voeren aan de verbindingen Borssele-Terneuzen en Terneuzen-Westdorpe en daarbij te voldoen aan het 100MW/6u-criterium.
Voor het oplossen van het 100MW/6u-criterium knelpunt zijn verschillende opties beschouwd. Bij elk van de opties is het uitgangspunt geweest dat de nieuwe verbinding van Zeeuws-Vlaanderen naar een ander hoogspanningsstation dan Borssele wordt aangelegd. Dit omdat een nieuwe verbinding van Zeeuws-Vlaanderen naar Borssele een te grote afhankelijkheid van één hoogspanningsstation introduceert. Door het aanleggen van een verbinding naar een ander hoogspanningsstation dan Borssele, wordt een ringstructuur gecreëerd. Deze ringstructuur zorgt voor een robuuste oplossing waarmee het 150 kV-net van Zeeland wordt versterkt. De volgende alternatieven zijn onderzocht:
- Huidige situatie handhaven: In dit alternatief wordt niet geïnvesteerd. Dit is geen acceptabele situatie omdat de leveringszekerheid hiermee in het geding komt. Daarbij voldoet TenneT hiermee niet aan de geldende wet- en regelgeving. Deze optie is dan ook afgevallen.
- 150 kV-verbinding tussen Nederland en België:
I. Hergebruik bestaande verbinding Oostburg-Maldegem als noodverbinding
Deze verbinding is aan Belgische zijde losgekoppeld en kan niet zonder meer opnieuw aangesloten worden in verband met ontwikkelingen in het Belgische net in de regio Maldegem. Daarnaast staat de regelgeving een grensoverschrijdende noodverbinding niet toe. Het gevolg hiervan is dat de noodverbinding permanent ingezet moet worden ten behoeve van de vrije energiemarkt. Het permanent inzetten van de noodverbinding is echter niet mogelijk. Dit is gebleken uit gesprekken met de Belgische netbeheerder Elia en heeft te maken met de beperkte transportcapaciteit in het Belgische netwerk. Daarmee is deze optie afgevallen.
II. Nieuwe 150 kV-verbinding naar België
Naast hergebruik van de bestaande verbinding is ook gekeken naar de mogelijkheid van een nieuwe 150 kV-verbinding naar België. De beperkte transportcapaciteit in België maakt het echter ook onmogelijk om een nieuwe verbinding naar België te realiseren. Dit zou tot gevolg hebben dat een knelpunt in het Nederlandse net wordt verschoven naar België. Daarmee is ook deze optie afgevallen.
- Nieuwe doorkruising van de Westerschelde: Er zijn twee mogelijkheden onderzocht waarbij een nieuwe doorkruising van de Westerschelde nodig is en een nieuwe 150 kV-kabel wordt aangelegd. De eerste mogelijkheid betreft een kabel tussen de stations Goes de Poel en Westdorpe en de tweede mogelijkheid een kabel tussen de stations Westdorpe en Rilland. Beide mogelijkheden lossen het knelpunt op en zijn technisch haalbaar, maar de kruising onder de Westerschelde door maakt dit een zeer kostbare operatie die zelden wordt uitgevoerd en waarvoor beperkte expertise aanwezig is. Daarnaast wordt er een Natura2000-gebied doorkruist en brengt een nieuwe Westerscheldekruising zeer hoge beheer- en onderhoudskosten met zich mee in de vorm van reguliere bestortingen van de kabels. Daarmee valt ook deze optie af.
- Uitsplitsen bestaande Westerschelde kabels: In dit alternatief wordt gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur onder de Westerschelde. De huidige twee kabelcircuits onder de Westerschelde tussen Ellewoutsdijk en Terneuzen bestaan ieder feitelijk uit twee aan elkaar gekoppelde circuits. In het verleden toen deze kabels zijn gelegd, is er al rekening gehouden met toekomstige reserve. Door deze kabels in een andere configuratie aan te sluiten is het mogelijk om vier (in plaats van twee) circuits te creëren onder de Westerschelde. Hierdoor is er geen nieuwe doorkruising van de Westerschelde nodig. De twee nieuw gecreëerde circuits worden vervolgens ten noorden van de Westerschelde met een nieuwe 150 kV-kabelverbinding (bestaande uit twee circuits) aangesloten op 150 kV-station Goes de Poel. In Zeeuws-Vlaanderen wordt één van de nieuwe circuits op station Terneuzen aangesloten. Voor het tweede circuit wordt een nieuwe enkel circuit 150 kV-kabelverbinding naar hoogspanningsstation Westdorpe gelegd.
Het uitsplitsen van de bestaande Westerschelde kabels is het gekozen oplossingsalternatief. Deze oplossing lost het 100MW/6u-criterium knelpunt voor Zeeuws-Vlaanderen volledig op, zonder dat er een nieuwe doorkruising van de Westerschelde nodig is. De totale transportcapaciteit tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van het Zeeuwse 150 kV-net blijft nagenoeg gelijk aan de huidige situatie, maar wel wordt er extra reserve gecreëerd (van twee, naar vier circuits). De transportcapaciteit is gezien de verwachte ontwikkelingen op het gebied van belasting en productie in Zeeuws-Vlaanderen ruimschoots voldoende en daarmee toekomst vast. Het uitsplitsen van de bestaande Westerschelde kabels is een robuuste oplossing, waarmee een ringstructuur ontstaat tussen de stations Borssele, Terneuzen, Westdorpe en Goes de Poel. Door het hergebruik van de bestaande infrastructuur omvat dit alternatief tevens het kortste nieuw aan te leggen tracé, is er geen complexe doorkruising van de Westerschelde noodzakelijk en worden additionele hoge beheer- en onderhoudskosten voorkomen.
3.2.2 Tracékeuze
Om te komen tot een nieuw tracé voor de nieuwe 150 kV-kabelverbinding, aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Westerschelde, zijn in een tracéstudie verschillende tracévarianten onderzocht. In deze studie zijn tevens eventuele nieuwe locaties c.q. uitbreidingen van de bestaande opstijgpunten Ellewoutsdijk en Terneuzen – mast 6 bekeken. Ook is gekeken naar de uitbreiding van het 150 kV-station Goes de Poel. De tracéstudie die is uitgevoerd is opgenomen als Bijlage 1.
Allereerst is het studiegebied bepaald. Aan de noordzijde van de Westerschelde betreft het studiegebied circa 5 kilometer aan weerszijden van de bestaande bovengrondse hoogspanningslijn. Dit reikt aan de westzijde tot aan industrieterrein Vlissingen-Oost en aan de oostzijde tot aan de Zeedijk. Aan de zuidkant van de Westerschelde betreft het studiegebied circa 2 kilometer aan weerszijden van het bestaande leidingtracé. Het zuidelijk zoekgebied is minder breed dan het noordelijke zoekgebied in verband met de natuurlijke barrière die het kanaal Terneuzen-Gent vormt.
Vervolgens heeft een expertmeeting plaatsgevonden waarbij experts gezamenlijk de technische en planologische uitgangspunten hebben bekeken aan de hand van GIS-kaarten. Voorafgaand aan de expertmeeting zijn met het oog op ecologische en archeologische waarden tracévarianten aangedragen die gebieden van hoge (verwachtings)waarde ontzien. Daarnaast is tijdens de expertmeeting voor het noordelijk studiegebied een variant aangedragen waarbij het tracé zoveel mogelijk een planologisch verankerde buisleidingstraat volgt.
Na de expertmeeting zijn de verschillende tracévarianten samengevoegd tot drie tracévarianten aan zowel de noordzijde als de zuidzijde van de Westerschelde.
3.2.3 Tracé Borsele
Het plangebied komt overeen met het tracé van een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding. De verbinding loopt, voor zover die binnen de gemeentegrenzen van Borsele ligt, tussen het 150 kV-opstijgpunt Ellewoutsdijk in het zuiden en de gemeentegrens tussen Goes en Borsele in het noorden. Deze grens wordt gevormd door de Rijksweg A58 ten zuiden van het 150 kV-station Goes de Poel. De kabelverbinding is overwegend noord-zuid georiënteerd. Op figuur 1 is het tracé weergegeven:
Figuur 1: tracé ondergrondse 150 kV-kabelverbinding
Naar aanleiding van gesprekken met grondeigenaren zijn twee tracévarianten nabij Nisse tot stand gekomen. In het ontwerp bestemmingsplan waren deze twee tracévarianten opgenomen in de planverbeelding. In een alternatievenstudie zijn de varianten onderzocht en op technische en planologische randvoorwaarden getoetst (zie bijlage 10 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Voor de vergelijking zijn dezelfde uitgangspunten / beoordelingscriteria gehanteerd als bij de tracé studie (zie bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Uit de alternatievenstudie is de zuidelijke variant als voorkeursalternatief naar voren gekomen. Bij vaststelling is daarom de zuidelijke variant in het bestemmingsplan opgenomen.
3.2.4 Materiaal en legmethode
In voorliggend bestemmingsplan is een dubbelbestemming (met belemmerende strook) opgenomen. Deze strook is 17 meter breed (dubbelcircuit) en is 8,5 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding. Uitgangspunt in agrarisch gebied is dat de kabels op een diepte van 1,80 meter onder maaiveld zijn afgedekt.
Open ontgraving
Voor het aanbrengen van de nieuwe kabel wordt in principe gewerkt met een open ontgraving.
De ten behoeve van de open ontgraving in te zetten middelen worden hieronder weergegeven:
- Een graafmachine om de sleuf te graven en af te dichten en te assisteren bij het hijsen en op zijn plaats leggen van de kabels. De vrijkomende grond wordt naast de sleuf opgeslagen.
- Een vrachtwagen voor levering van materiaal, waaronder rijplaten.
- Een dumptruck om eventueel overtollige grond af te voeren.
- Een triller om de grond te verdichten.
De werkstrookbreedte van het tracé bij een open ontgraving is minimaal 25 en maximaal 35 meter.
Gestuurde boring
Op een aantal punten zal de kabel via een gestuurde boring worden aangebracht. Dit doet zich met name voor waar objecten worden gekruist waarvan aantasting moet worden voorkomen, zoals ecologische waarden, fruitboomgaarden en (weg)infrastructuur. Daar waar de kabel wordt geboord zal geen ontgraving nodig zijn, dit met uitzondering van de punten waar de kabel ondergronds gaat en weer naar boven komt. De werkstrookbreedte van minimaal 25 en maximaal 35 meter op de boorlocaties zelf is gelijk aan die van de open ontgraving.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Algemeen
In dit hoofdstuk volgt de verantwoording voor de uitvoering van het project aan de hand van de uitkomsten van de m.e.r.-beoordeling en onderzoeken naar de relevante omgevingsaspecten.
4.2 M.e.r.-beoordeling
4.2.1 M.e.r.-plicht
De procedure van de m.e.r. is voorgeschreven op grond van nationale en Europese wetgeving, indien sprake is van activiteiten met potentieel aanzienlijke milieueffecten. Deze activiteiten zijn opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage dat is gebaseerd op de Wet milieubeheer. Het doel van de m.e.r.-procedure is om milieu- en natuurbelangen naast andere belangen een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming.
Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding (categorie D24.2) geldt conform het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordelingsplicht wanneer sprake is van de onderstaande gevallen:
- Een spanning van 150 kilovolt of meer, en;
- Een lengte van 5 kilometer of meer in gevoelig gebied.
Daarbij moet worden opgemerkt dat bovenstaande drempelwaarden niet als harde grenzen, maar als indicatieve waarden moeten worden gehanteerd. De ontwikkeling van de nieuwe 150 kV-kabelverbinding is vanwege de spanning en de lengte van meer dan 5 kilometer in gevoelig gebied m.e.r.-beoordelingsplichtig. In het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven wanneer sprake is van een gevoelig gebied. Het gaat hier onder andere om gebieden die deel uit maken van een Natura 2000-gebied of van het Nationaal Natuurwerk, zijn aangeduid als Belvedèregebied en die zijn aangeduid voor het behoud en herstel van de bestaande landschapskwaliteit. Met name in het noordelijke deel van het tracé (in Zuid-Beveland) worden gevoelige gebieden doorsneden (Natura 2000-gebied, Natuurnetwerk, gebieden voor behoud van landschap en Belvedèregebied). Hierdoor is het gehele initiatief Terneuzen-Goes m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Omdat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag van elk van de betrokken gemeenten beoordelen of al dan niet een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen op grond van artikel 7.17 lid 1 Wet milieubeheer. De m.e.r.-beoordeling is uitgevoerd op basis van de volgende criteria:
- 1. Kenmerken van het project: hierbij moet in het bijzonder aandacht worden besteed aan een aantal aspecten zoals de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten, het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, verontreiniging en hinder;
- 2. Plaats van het project: relevant in dit kader zijn het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied en het opnamevermogen van het natuurlijke milieu. Bij dit laatste dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan bepaalde typen gebieden, zoals Natura 2000-gebieden;
- 3. Kenmerken van het potentiële effect: in samenhang met de hiervoor genoemde punten dienen het bereik van het effect, het grensoverschrijdend karakter, de waarschijnlijkheid, duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect te worden beschouwd.
Deze criteria zijn opgenomen in de Europese richtlijn 85/33/EG, gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG. Aan de hand hiervan is bekeken of er daadwerkelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen.
Indien er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht deelt de initiatiefnemer, hier TenneT het bevoegd gezag, hier de afzonderlijke gemeenteraden van de gemeenten Borsele, Terneuzen en Goes schriftelijk mee dat hij een activiteit wil gaan ondernemen die voorkomt in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een zogenaamde aanmeldingsnotitie. De opgestelde aanmeldingsnotitie is opgenomen als Bijlage 2. In deze aanmeldingsnotitie worden de gevolgen voor het milieu omschreven van de ontwikkeling van een nieuwe 150 kV-kabelverbinding in en naar Zeeuws-Vlaanderen. Uitgangspunt bij de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling is “nee, tenzij”. Dit houdt in dat er geen Milieueffectrapport (hierna: MER) dient te worden opgesteld, tenzij sprake is van mogelijke “belangrijke nadelige gevolgen” voor het milieu op basis waarvan een MER wel noodzakelijk wordt geacht.
De aanmeldingsnotitie is door de initiatiefnemer aangeboden aan de afzonderlijke bevoegde gezagen. De gemeenteraad van Borsele heeft op 13 juli 2017 het besluit genomen om geen milieurapportage op te stellen. Dit gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de wijze van realisatie. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.17 Wet milieubeheer is dit besluit kenbaar gemaakt door een kennisgeving in het Gemeenteblad en de Staatscourant van 26 juli 2017. Vanaf 27 juli t/m 16 september 2017 heeft het raadsbesluit voor een ieder ter inzage gelegen.
4.2.2 Tracéalternatieven en voorkeurstracé
Om te komen tot een nieuw tracé voor de nieuwe 150 kV-kabelverbinding, aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Westerschelde, zijn in een tracéstudie verschillende tracévarianten onderzocht. In deze studie zijn tevens eventuele nieuwe locaties c.q. uitbreidingen van de bestaande opstijgpunten Ellewoutsdijk en Terneuzen – mast 6 bekeken. Ook is gekeken naar de uitbreiding van het 150 kV-station Goes de Poel. Voor zowel het noordelijke als het zuidelijke deel van het plangebied zijn in de tracéstudie drie tracévarianten onderzocht en beoordeeld aan de hand van diverse beoordelingscriteria. Op basis hiervan is door TenneT uiteindelijk een keuze gemaakt voor het noordelijk en zuidelijke deel van het plangebied. In de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling zijn deze voorkeurstracés beschouwd op hun milieueffecten. Het voorkeurstracé is opgenomen in afbeelding 1 (zie: 3.2.3 Tracé Borsele).
Het noordelijke deel van het tracé is gelegen in de gemeenten Goes en Borsele. Het noordelijke tracé loopt van 150 kV-station Goes de Poel (ten westen van de kern Goes) in zuidelijke richting naar het 150 kV-station en opstijgpunt Ellewoutsdijk. In het noordelijke deel van het tracé wordt een nieuwe ondergrondse 150 kV-kabelverbinding gerealiseerd, bestaande uit twee circuits. Opstijgpunt Ellewoutsdijk moet hiervoor worden aangepast en richting het noorden iets (80m2) worden uitgebreid. Ook het 150 kV-station Goes de Poel moet worden aangepast.
Bij de 150 kV-kabelverbinding zullen tevens over het gehele tracé tussen de 150 kV-hoogspanningsstations Goes de Poel en Westdorpe twee telecommunicatieverbindingen parallel aan de kabelcircuits worden aangelegd. Deze verbindingen zijn bedoeld voor de bewaking, beveiliging en bediening van de hoogspanningsverbindingen en bijbehorende componenten.
Naar aanleiding van gesprekken met grondeigenaren zijn twee tracévarianten nabij Nisse tot stand gekomen. In het ontwerp bestemmingsplan waren deze twee tracévarianten opgenomen in de planverbeelding. In een alternatievenstudie zijn de varianten onderzocht en op technische en planologische randvoorwaarden getoetst (zie bijlage 10 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Voor de vergelijking zijn dezelfde uitgangspunten / beoordelingscriteria gehanteerd als bij de tracé studie (zie bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Uit de alternatievenstudie is de zuidelijke variant als voorkeursalternatief naar voren gekomen. Bij vaststelling is daarom de zuidelijke variant in het bestemmingsplan opgenomen.
4.2.3 Toetsing milieuaspecten
In de m.e.r.-beoordeling is ingegaan op de belangrijkste milieueffecten, zowel negatief als positief, die als gevolg van de nieuwe 150 kV-kabelverbindingen kunnen optreden. Voor zover relevant is daarbij onderscheid gemaakt tussen de aanleg- en gebruiksfase. Bijzondere aandacht is besteed aan “gevoelige” gebieden. De gevolgen voor de volgende milieuaspecten zijn in beeld gebracht en getoetst:
- Bodem;
- Water;
- Natuur;
- Landschap, cultuurhistorie en archeologie;
- Woon- en leefmilieu.
De milieueffecten van het project zijn in beeld gebracht aan de hand van bovenstaande milieuaspecten.
Na het opstellen van de m.e.r.-beoordeling zijn voor een drietal milieuaspecten meer actuele onderzoeken verschenen ten behoeve van het bestemmingsplan. Op basis van de onderzoeken natuur, bodem en archeologie is meer gedetailleerde informatie beschikbaar gekomen over deze milieuaspecten. Deze informatie leidt tot nieuwe informatie maar niet tot een wijziging van de conclusie van de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling.
Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de wijze van realisatie, wordt het niet noodzakelijk geacht om ten behoeve van de besluitvorming over dit project een milieueffectrapportage op te stellen. Bij de voorgenomen ontwikkeling doen zich naar verwachting geen bijzondere omstandigheden voor die er toe leiden dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
4.3 Geluidhinder
4.3.1 Relevant kader
Indien een bestemmingsplan geluidgevoelige functies mogelijk maakt of voorziet in de geluidproducerende functies, dienen de akoestische effecten te worden beoordeeld met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van de goede ruimtelijke ordening.
4.3.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Het project voorziet in de aanleg van elektriciteitskabels en de uitbreiding van een bestaand opstijgpunt.
De 150 kV-ondergrondse kabelverbinding veroorzaakt geen geluidhinder in de gebruiksfase. De aanleg van de 150 kV-kabelverbinding heeft tijdelijke geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Tijdens de werkzaamheden zal geluidhinder zoveel mogelijk worden beperkt.
De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure) uit het jaar 2009 geeft een advies over richtafstanden. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven zijn enkel richtlijnen opgesteld voor distributiebedrijven met een transformatorvermogen, afhankelijk van het opgestelde vermogen. Opstijgpunt Ellewoutsdijk heeft een opgesteld vermogen van minder dan 100 MVA. Voor elk overlastgevend aspect is een minimale afstandsmaat opgenomen, waaronder geluid. Bij het opstijgpunt bevinden zich geen geluidgevoelige bestemmingen binnen een afstand van 50 meter. Er wordt dan ook voldaan aan de geldende richtafstand.
4.4 Bodemverontreiniging
4.4.1 Relevant kader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit. In het geval dat bodemverontreinigingen worden aangetroffen tijdens de aanleg van het kabeltracé is de Wet bodembescherming van kracht. Daarmee is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in relatie tot het project voldoende gewaarborgd.
4.4.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit ter plaatse van de voorgenomen 150 kV-kabelverbinding voor zover die binnen Zuid-Beveland ligt. Het milieuhygiënisch vooronderzoek is opgenomen als Bijlage 3. Doel van dit onderzoek is het nagaan of in of in de nabijheid van het te onderzoeken gebied bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor verontreinigende stoffen in de bodem terecht zijn gekomen. Op basis van deze informatie moet blijken of, en zo ja, welke onderzoeksstrategie moet worden gehanteerd tijdens het uit te voeren verkennend bodemonderzoek.
In het onderzoek zijn per te onderzoeken perceel de resultaten en conclusies weergegeven op basis waarvan de hypothese voor het vervolgonderzoek is gesteld. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek naar de bodemkwaliteit is voorafgaand aan realisatie van het project een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Met het verkennend bodemonderzoek, dat is uitgevoerd conform NEN 5740, is de milieuhygiënische bodemkwaliteit vastgesteld van het kabeltracé alsmede ter plaatse van het uit te breiden opstijgpunt. Eventueel noodzakelijk asbestonderzoek wordt uitgevoerd conform NEN 5707.
Het milieuhygiënisch bodemonderzoek voor het Zuid-Bevelandse deel van de kabelverbinding is opgenomen als Bijlage 4. Het gedeelte van het tracé waarvan de bodem op basis van het vooronderzoek niet verdacht is op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging is niet onderzocht. Het bodemonderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN 5740 en het Grondonderzoeksplan. Doel van het onderzoek is om door middel van een steekproef na te gaan of de bodem (grond en grondwater) ter plaatse van het geplande tracé verontreinigende stoffen bevat in zodanige gehalten dat beperkingen dienen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van het tracé.
Voor de deellocatie Boomgaarden zijn in de grond en in het grondwater plaatselijk licht verhoogde gehalten aangetroffen, die geen aanleiding geven tot het verrichten van vervolgonderzoek.
Ter plaatse van 15 van de verdachte deellocaties zijn in de grond plaatselijk met name licht verhoogde gehalten met PAK, minerale olie en molybdeen aangetroffen en incidenteel licht verhoogde gehalten met lood, kobalt en nikkel. Bij twee deellocaties zijn respectievelijk een matig en strek verhoogd gehalte PAK aangetroffen. Aangeraden wordt om op deze percelen een vervolgonderzoek uit te voeren. In het grondwater van een groot deel van de peilbuizen zijn met name licht verhoogde gehalten met chloride en zware metalen en incidenteel met xylenen (som), naftaleen, minerale olie en dichloorpropaan aangetroffen. Matig verhoogde gehalten zijn aangetroffen in het grondwater van 21 peilbuizen met barium, kwik en nikkel. In drie grondwatermonsters zijn sterk verhoogde gehalten aan barium en kwik aangetoond.
Aangeraden wordt de peilbuizen waar een matig verhoogd gehalte of overschrijding van de interventiewaarde is aangetroffen, opnieuw te plaatsen en te bemonsteren. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek kunnen de geplande graafwerkzaamheden ter plaatse van de overige locaties worden uitgevoerd zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen op basis van de CROW 132.
4.5 Flora En Fauna
4.5.1 Relevant kader
Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de drie natuurwetten die tot 31 december 2016 functioneerden:
- Natuurbeschermingswet 1998;
- Flora- en faunawet;
- Boswet.
De Wet natuurbescherming voorziet in de bescherming van gebieden, soorten en houtopstanden.
4.5.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
4.6 Nationaal Natuurnetwerk
4.6.1 Relevant kader
Het Natuurnetwerk Nederland zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones. In Zeeland is dit concept uitgewerkt tot het Zeeuws Natuurnetwerk. In het Nationaal Natuurnetwerk geldt het 'nee, tenzij- principe'. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er geen alternatieven zijn en er sprake is van een groot openbaar belang. Als een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt, kan de ingreep plaatsvinden op voorwaarde dat de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. De provincie Zeeland volgt hiervoor de compensatieregeling die door het Rijk wordt gehanteerd en is vastgelegd in de Nota Ruimte. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het 'nee, tenzij'-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
4.6.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
In Zuid-Beveland doorsnijdt het tracé een aantal natuurgebieden en oude dijken. Op alle landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische knelpunten in het tracé wordt de kabelverbinding door middel van een boring aangelegd. Dat betekent dat geen van de dijken of natuurterreinen deel uitmakend van het Natuurnetwerk Zeeland in Zuid-Beveland ontgraven wordt. De ontwikkeling heeft geen verlies aan bomen of andere natuurlijke vegetaties tot gevolg.
4.7 Cultuurhistorische Hoofd Structuur (Chs)
4.7.1 Relevant kader
Cultuurhistorie is net als archeologie een weerslag van menselijk handelen. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten.
Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
4.7.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de tracéstudie (zie paragraaf 3.2.2) zijn de mogelijke effecten van de verschillende varianten op het gebied ten aanzien van archeologische en cultuurhistorische aspecten in kaart gebracht. Een quick scan voor cultuurhistorie maakt onderdeel uit van deze rapportage, die is opgenomen als Bijlage 6.
In het kader van de quick scan zijn voor het noordelijk tracédeel, waaronder het grondgebied van de gemeente Borsele, de volgende elementen afgewogen:
- Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) Zeeland - historische stedenbouw;
- Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) - de aardkundige waardevolle gebieden;
- Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) - het historisch landschap.
Ten aanzien van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische elementen kan worden gesteld dat deze onlosmakelijk verbonden zijn met de locatie waar deze zich bevinden. Het verwijderen of verplaatsen van deze elementen doet dan ook afbreuk aan de waarde. Daarom wordt geadviseerd om te streven naar het behoud in situ van deze elementen. Wanneer bijvoorbeeld lijnvormige elementen of puntlocaties worden gekruist, dan is het wenselijk om te streven naar zo min mogelijk verstoring van deze waarden. Dat kan onder meer worden gerealiseerd door gebruik te maken van gestuurde boringen. Wanneer dergelijke elementen toch door middel van een open ontgraving worden doorsneden dan moeten deze in hun oorspronkelijke staat worden hersteld.
Bij het beoordelen van de effecten is het van belang dat het (cultuurhistorische) karakter van een gebied na de ingreep hersteld kan worden. De aantasting van de cultuurhistorische elementen door de aanleg van de kabels is beperkt. De aanleg van de kabels is een ingreep die bestaat uit het in de bodem leggen van de kabels. Na de ingreep zijn de kabels niet meer zichtbaar en wordt het karakter van het gebied niet meer aangetast.
4.8 Archeologie
4.8.1 Relevant kader
Nieuwe ontwikkelingen kunnen archeologische of cultuurhistorische waarden aantasten. In het kader van het bestemmingsplan dienen dan ook de aanwezige of verwachte waarden beschouwd te worden.
In de Monumentenwet 1988 is de bescherming van het archeologisch erfgoed geregeld (conform het Verdrag van Malta). Deze wet verplicht om bij de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient te worden getoetst of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
4.8.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Er is archeologisch onderzoek verricht waarmee de archeologische verwachting binnen het plangebied is onderzocht. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat voor een aantal delen van het plangebied een (middel)hoge archeologische verwachting blijft gelden voor het Laagpakket van Wierden (pleistoceen dekzand), het Laagpakket van Wormer, het Hollandveen Laagpakket en het Laagpakket van Walcheren.
4.9 Water
4.9.1 Relevant kader
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening worden de waterhuishoudkundige aspecten betrokken in de ruimtelijke plannen die daarvoor worden vastgesteld. Het is verplicht in beeld te brengen wat de effecten van de voorgenomen activiteit op de waterhuishouding zijn. Het gaat hier om zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit. Het streven is er zoveel mogelijk op gericht om water op een goede manier in te passen in het ontwerp.
4.9.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Ten behoeve van de tracéstudie (zie paragraaf 3.2) zijn de verschillende varianten onderzocht in relatie tot het (geo)hydrologische systeem. In deze paragraaf zijn de relevante waterhuishoudkundige effecten beschreven.
Waterkwaliteit grondwater
Kwalitatief goed zoet grondwater is schaars in het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen. In het beleid van het waterschap is het voorkomen van zoet grondwater opgenomen in de Keur. Bij de aanleg van de kabel moet rekening worden gehouden dat het vergunningenbeleid gebaseerd is op het type grondwatersysteem. In de keuze voor het tracé zijn zoetwater- en brakwatervoorkomen zoveel mogelijk vermeden.
TenneT voert voor uitvoering van het werk een nulmeting uit ten aanzien van de zoetwaterbellen. Daarnaast wordt periodiek een monitoring uitgevoerd.
Omdat de werkzaamheden voor de aanleg van het kabeltracé beneden de heersende grondwaterstand worden uitgevoerd (en uitvoering 'in den natte' niet mogelijk is), is een tijdelijke verlaging van de grondwaterstand noodzakelijk. Daarvoor benodigde vergunningen zullen voorafgaande aan de uitvoering worden aangevraagd.
Waterkwaliteit oppervlaktewater
Het doorkruisen van een oppervlaktewaterlichaam brengt bepaalde verplichtingen met zich mee waaronder de diepte van kruisen en de aanlegmethode. De benodigde vergunningen voor het lozen van onttrekkingswater van de bemaling op het oppervlaktewater zullen voorafgaande aan de uitvoering worden aangevraagd.
Waterbergend vermogen
Een toename van verharding heeft effect op het waterbergend vermogen. Door de realisatie van de verhardingen kan het hemelwater niet/nauwelijks infiltreren en de bodem. Het hemelwater van de verharde oppervlak kan snel afstromen en dat is niet acceptabel. Toename van verhard oppervlak dient in beginsel te worden gecompenseerd in de vorm van een toename van het waterbergend vermogen.
Het kabeltracé leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak, waardoor geen compensatie vereist is. Voor de aanleg van het kabeltracé worden geen sloten of vaarten gedempt. Waar bestaande sloten worden gekruist, worden voorzieningen getroffen zodat het water na de aanlegfase ongestoord kan stromen. Het bestaande watersysteem ondervindt daardoor geen hinder van het kabeltracé.
Tijdelijke werkterreinen rond de opstijgpunten en 150 kV-stations, die nodig zijn voor de uitbreiding c.q. aanpassingen, wordt niet voorzien van een permanente verharding. Hiervoor zijn dan ook geen compenserende maatregelen nodig.
Bij het opstijgpunt Ellewoutsdijk is ten opzichte van de huidige situatie geen sprake van een toename van verhard oppervlak; er wordt naast het onverhard oppervlak alleen open verharding toegepast. Geconcludeerd kan worden dat er geen extra watercompensatie hoeft te worden gerealiseerd.
Waterveiligheid en keringen
Het waterschap heeft beleid met betrekking tot de dimensionering en veiligheidszones van kruisingen met waterwerken (keringen) en watergangen. Dit beleid stelt de randvoorwaarden waarmee kruisingen worden ontworpen en waarop de vergunningaanvragen voor aanleg door het waterschap worden getoetst.
Bij de aanleg van de kabels worden waterkeringen gekruist waarvoor een watervergunning dient te worden aangevraagd bij de beheerder van de waterkering. Het uitgangspunt van dit bestemmingsplan is dat de kabels altijd zo aangelegd worden dat de waterkerende functie van de dijk niet wordt aangetast. De aanleg en het beheer van het kabeltracé mogen geen afbreuk doen aan primaire- en regionale waterkeringen en aan de bereikbaarheid van de waterkeringen. Door de realisatie van het kabeltracé mogen geen belemmeringen ontstaan voor mogelijke dijkverbeteringen in de toekomst.
Deze afweging vindt plaats in het kader van de watervergunning. Afgewogen dient te worden bij welke watergangen de kabel moet worden aangelegd met een gestuurde boring en bij welke watergangen de kabel middels een open ontgraving kan worden aangelegd. Hierbij moet rekening worden gehouden met het achterliggende gebied (afvoerhoeveelheid) en de grootte van de watergang.
4.10 Milieuhinder
4.10.1 Relevant kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is een scheiding tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten wenselijk. Op deze manier wordt enerzijds hinder en gevaar op gevoelige functies, zoals woningen, voorkomen of zoveel mogelijk beperkt, en anderzijds wordt voldoende zekerheid geboden aan bedrijven, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
De brochure 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-brochure) uit het jaar 2009 geeft een advies over richtafstanden. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven zijn enkel richtlijnen opgesteld voor distributiebedrijven met een transformatorvermogen, waarbij verschillende richtafstanden gelden ten opzichte van gevoelige functies, afhankelijk van het opgestelde transformatorvermogen (De SBI-2008 codes 35 C1 t/m C5). Het is van belang dat voor elk van de overlastgevende aspecten een specifieke minimale afstandsmaat is opgenomen. Uitsluitend de aspecten geluid en gevaar zijn hier relevant.
4.10.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Bij het opstijgpunt Ellewoutsdijk is het mogelijk om transformatoren te plaatsen. Met een opgesteld vermogen van minder dan 100 MVA valt het station in de categorie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 10 - 100 MVA', SBI-2008 codes 35 C2. Hiervoor wordt een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid en 30 meter voor het aspect gevaar geadviseerd. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen milieugevoelige bestemmingen binnen deze richtafstanden. De meest nabijgelegen woning bevindt zich op meer dan 75 meter.
4.11 Externe Veiligheid
4.11.1 Inleiding
Externe veiligheid heeft betrekking op situaties waar een ongeval kan plaatsvinden met gevaarlijke stoffen, waardoor mensen – die verder niets met de risicodragende activiteit te maken hebben – om het leven zouden kunnen komen. Onder het aspect (externe) veiligheid zijn voor dit bestemmingsplan drie deelaspecten van belang. Het eerste deelaspect omvat elektromagnetische velden, het tweede niet gesprongen explosieven (NGE) en het derde de externe veiligheid van opstijgpunten.
4.11.2 Elektromagnetische velden
De sterkte van elektrische en magnetische velden is afhankelijk van de aanwezige spanning (elektrisch veld) of de stroomsterkte (magnetisch veld), maar is ook sterk afhankelijk van de afstand tot de bron. Net als bij een warmtebron geldt voor elektrische en magnetische velden dat de veldsterkte snel afneemt wanneer de afstand tot de bron groter is. Bij ondergrondse hoogspanningskabels spelen elektrische velden geen rol. Door de metalen beschermingsmantel om de kabel wordt het elektrisch veld afgeschermd.
Voor wat betreft magneetvelden rond hoogspanningsinfrastructuur geldt een grenswaarde van maximaal 100 microTesla (mT). Deze waarde komt voort uit aanbevelingen van de Europese Unie en geldt als norm voor de maximale blootstelling van mT aan burgers. Het volledige hoogspanningsnet van TenneT voldoet aan deze norm.
Het toenmalige ministerie van VROM (nu ministerie van Infrastructuur en Milieu) heeft aanvullend in 2005 een beleidsadvies1 aan gemeenten, provincies en netbeheerders voor bovengrondse hoogspanningslijnen gegeven. De kern van het beleidsadvies luidt als volgt:
Op basis van het voorgaande adviseer ik u om bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen of van bestaande hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig2 verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone).
Het beleidsadvies is alleen van toepassing op bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Andere elektrische infrastructuur of voorzieningen zoals ondergrondse hoogspanningsverbindingen, hoogspanningsstations, transformatorhuisjes, spoorlijnen, tramwegen en dergelijke vallen niet onder het beleidsadvies. Het beleidsadvies is dus niet van toepassing op de ondergrondse kabelverbinding, hoogspanningsstations en opstijgpunten, die in dit bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Niettemin heeft TenneT op verzoek van de bevoegde gezagen (gemeenten Goes, Borsele en Terneuzen) de 0,4 mT zone van de onderhavig kabelverbinding in beeld gebracht conform de berekeningsmethodiek zoals is neergelegd in de Notitie 'Afspraken over de rekenmethodiek voor de “magneetveldzone” bij ondergrondse kabels en hoogspanningsstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding' van 3 november 2011. Deze berekening is uitgevoerd door een daarvoor geaccrediteerd bureau.
Uit deze berekeningen is gebleken dat er geen gevoelige functies in de 0,4 microtesla zone van de nieuwe 150 kV kabelverbinding aanwezig zijn.
4.11.3 Niet gesprongen explosieven
Bij de aanleg van de kabels en uitbreiding van opstijgpunten is het mogelijk dat NGE worden aangetroffen. Ten behoeve van de tracéstudie (zie paragraaf 4.2.2) is onderzoek uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de risico's die zich voordoen op het gebied van NGE (ook wel Ongesprongen Conventionele Explosieven genoemd). Deze rapportage is opgenomen als Bijlage7.
De onderzochte tracés bevinden zich in een gebied waar verschillende en intensieve oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden en het betreft dan ook risicogebied. Deze handelingen hebben zich met name rond de kernen voltrokken. Het is aannemelijk dat er een grotere trefkans bestaat op NGE in de nabijheid van kernen en in de buurt van belangrijke infrastructurele werken.
In het kader van de Arbowet wordt een vooronderzoek uitgevoerd conform de richtlijn WSCS_OCE 2012 inclusief Wijzigingsvoorstel 2015. De uitbreiding van opstijgpunt wordt hierbij gelijktijdig met het kabeltracé onderzocht.
4.11.4 Externe veiligheid opstijgpunt en kabelverbinding
4.12 Overige Kabels En Leidingen
4.12.1 Relevant kader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
4.12.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
In paragraaf 4.11 is reeds ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
4.13 Luchtkwaliteit
4.13.1 Relevant kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in de Wm gehanteerde normen zijn overal geldend, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft overeenkomstig artikel 5.12 van de Wm het NSL vastgesteld. Op 1 augustus 2009 is het NSL vervolgens in werking getreden. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm zijn vastgelegd in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). In dit besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
4.13.2 Betekenis voor het bestemmingsplan
Met het bestemmingsplan worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van verkeer. Enkel tijdens de aanleg van de uitbreiding van het opstijgpunt en de kabelverbinding treden tijdelijk extra verkeersbewegingen op. Gezien de beperkte omvang van het aantal verkeersbewegingen, die uitsluitend optreden tijdens de realisatiefase, zijn er geen nadelige effecten voor de luchtkwaliteit te verwachten. Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit project.
De eventuele toename van de stikstofdepositie is op grond van het Programma Aanpak Stikstof beoordeeld in het kader van natuurbescherming, zie paragraaf 4.5.2.2.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht. In paragraaf 5.2 wordt een algemene toelichting op de planopzet en een artikelsgewijze toelichting op de regels gegeven.
5.2 Planopzet
Plangebied
Het plangebied van het bestemmingsplan omvat het gehele project 'Versterken 150 kV-net Zeeuws-Vlaanderen', voor zover het op grondgebied van de gemeente Borsele ligt. Voor de exacte locatie van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van het bestemmingsplan.
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan is opgezet conform de Wro en het Bro, zoals die gelden sinds 1 juli 2008. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn conform deze standaarden opgesteld.
Opbouw bestemmingsplan
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en planregels, vergezeld van een toelichting en bijlagen. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de gronden en gebouwen. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en de planregels.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.
Inleidende regels
Onderdeel van de inleidende regels zijn de begripsbepalingen waarin omschrijvingen worden gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar kunnen zijn.
Onder de inleidende regels is daarnaast de wijze van meten opgenomen. De wijze van meten bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, diepten, breedtes en dergelijke waarmee op een eenduidige manier uitleg wordt gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.
Bestemmingsplanregels
De opbouw van de (dubbel)bestemmingen in dit bestemmingsplan ziet er in beginsel als volgt uit:
- Bestemmingsomschrijving;
- Bouwregels;
- Afwijken van de bouwregels;
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Per bestemming komen alleen de onderdelen terug die in de bestemming gebruikt worden.
Algemene regels
Algemene regels zijn regels die gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben. Het betreft in deze de anti-dubbeltelregel zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
Overgangs- en slotregels
De overgangs- en slotregels zijn algemeen van aard en gelden voor alle bestemmingen. In de overgangsregels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht conform het Bro. De slotregel bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling als is bepaald in de SVBP.
Systematiek planregels
Als uitgangspunt is gehanteerd dat voorliggend bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Overal waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand, alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. Opstijgpunten zijn bestemd als 'Bedrijf - Nutsbedrijf'. Naast deze enkelbestemming kent het bestemmingsplan vier dubbelbestemmingen. De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' is opgenomen voor de nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding. De ondergrondse hoogspanningsverbinding is conform de SVBP2012 middels een dubbelbestemming geregeld. De onderliggende regeling blijft hierdoor in stand. Het gebruik bovengronds en de ruimte wijzigen immers niet door de aanleg van de verbinding. Daarnaast zijn drie dubbelbestemmingen opgenomen op het gebied van archeologie: Waarde -Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3. Op de betreffende gronden gelden straks dus meerdere bestemmingen: een (enkel)bestemming vanuit het vigerende bestemmingsplan en één of meerdere dubbelbestemming van voorliggend bestemmingsplan.
Bestemmingen
Artikel 2 Van toepassing verklaring
Dit betreft een bepalingten aanzien van de van toepassing verklaring van het bestemmingsplan. Het vigerende bestemmingsplan “Borsels Buiten” blijft eveneens van kracht. Daarbij geldt dat bij strijdigheid van bepalingen, de bepalingen van het bestemmingplan ”Borsels Buiten, 150 kV Ellewoutsdijk, 2018” voor gaan op de regels die ingevolge het bestemmingsplan “Borsels Buiten” op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
Artikel 3 Bedrijf - Nutsbedrijf
De bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' maakt de oprichting en het gebruik van opstijgpunten mogelijk. Deze bestemming sluit qua bestemmingsomschrijving en bouwmogelijkheden grotendeels aan op de bestaande bestemmingen van de naastgelegen voorzieningen.Ten gevolge van de noodzakelijke uitbreiding van het opstijgpunt Ellewoutsdijk is gebleken dat de noordgrens van het bestemmingsvlak Bedrijf - Nutsbedrijf 3 meter in noordelijke richting opschuift ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Hierdoor neemt de oppervlakte van dit bestemmingsvlak met circa 40 m2 toe.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' voorziet in de aanleg, het gebruik en de bescherming van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
De bouwregels maken zeer beperkte bouwwerken ten dienste van de leiding mogelijk. Hiermee worden de kabels beschermd. Wel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee alsnog de bouwmogelijkheden van onderliggende bestemmingen gebruikt kunnen worden als die bebouwing verenigbaar is met de leiding.
Naast bebouwing kunnen ook andere werken de hoogspanningsverbinding bedreigen. Er is dan ook een vergunningplicht opgenomen in het bestemmingsplan voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden die in aanleg schadelijk kunnen zijn voor de leiding. Hieronder vallen onder meer graafwerkzaamheden en de aanleg van diepwortelende beplanting.
Artikel 5 t/m 7: Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3
In artikel 5 t/m 7 zijn archeologische dubbelbestemmingen opgenomen, wat een doorvertaling betreft van de archeologische verwachtingswaarden uit het gemeentelijke archeologiebeleid. De volgende categorieën ligging binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan en zijn beschermd middels de volgende dubbelbestemmingen:
beleidscategorie in het vastgestelde archeologiebeleid | weergave op verbeelding en in de regels | relevante omvang en diepte waarbij sprake is van verplicht archeologisch onderzoek |
categorie 3: stads- en dorpskernen met een archeologische verwachtingswaarde en nieuwe vindplaatsen | Waarde - Archeologie 1 | dieper dan 40 cm, groter dan 50 m² |
categorie 4: hoge archeologische verwachtingswaarde | Waarde - Archeologie 2 | dieper dan 40 cm, groter dan 250 m² |
categorie 5: gematigde archeologische verwachtingswaarde | Waarde - Archeologie 3 | dieper dan 40 cm, groter dan 500 m² |
Door het opnemen van deze dubbelbestemmingen zijn de archeologische verwachtingswaarden planologisch beschermd. Het acheologisch (voor)onderzoek is gaande en kan resulteren in aanpassing van deze dubbelbestemmingen bij vaststelling van dit bestemmingsplan, waarbij gronden geheel of gedeeltelijk kunnen worden vrijgesteld van een onderzoeksplicht. Na vaststelling van het bestemmingsplan geldt voor de beschermde gebieden in het bestemmingsplan een verdere onderzoeksplicht in het kader van het (aanleg)vergunningenstelsel.
Algemene regels
Om te voldoen aan de regels die worden gesteld in de Wro en het Bro geldt voor bestemmingsplannen de anti-dubbeltelregel, zoals die is opgenomen in het Bro.
In het plangebied wordt de aanleg verwacht van een nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding, in combinatie met het verwijderen van een bestaande 380 kV-hoogspanningsverbinding; het rijksinpassingsplan 'Zuid-West 380kV west' is hiervoor op 4 november 2016 vastgesteld. In artikel 3.28 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad na terinzagelegging van een ontwerp-inpassingsplan gedurende 10 jaar niet langer bevoegd is tot vaststelling van een bestemmingsplan, tenzij in het inpassingsplan anders is bepaald. In het inpassingsplan is hiervoor een regel opgenomen die luidt dat de gemeenteraad een bestemmingsplan mag vaststellen 'indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen en in de planregels zoals neergelegd in het inpassingsplan' (artikel 13.2.b 'Zuid-West 380 kV west'). Er is gekozen voor een regeling in het plan die voldoet aan de voorwaarde dat hiermee voorzien wordt in een regeling die overeenkomt met een regeling zoals voorzien in de inpassingsplannen.
Deze voorwaarde hoeft naar onze mening en na bestudering van de formulering van de regels in het inpassingsplan, niet te betekenen dat het inpassingsplan letterlijk regel voor regel, exact wordt overgenomen. Het gaat erom dat de werking en de inhoud van de regels in het inpassingsplan in tact blijven. Er zijn nog andere redenen om niet te kiezen voor het letterlijk, één op één overnemen maar voor het opnemen van de regeling die 'voorziet in een regeling zoals in het inpassingsplan:
- in een enkel geval is het letterlijk één op één overnemen niet mogelijk;
- het is niet gewenst om de discussie over het inpassingsplan nogmaals in het kader van voorliggend bestemmingsplan te voeren of opnieuw de wenselijkheid van de betreffende leidingen ter discussie te stellen;
- mochten onderdelen van het inpassingsplan alsnog vernietigd worden dan heeft dit ook ongewenste consequenties voor dit plan.
De regeling die in dit bestemmingsplan wordt opgenomen is als volgt:
- aan het plan wordt een gebiedsaanduiding toegevoegd die overeenkomt met de plangrens van het inpassingsplan (voor zover gelegen binnen de plangrenzen van voorliggend bestemmingsplan);
- aan deze gebiedsaanduiding wordt een artikel (9) gekoppeld dat ondergebracht wordt in hoofdstuk 3 'Algemene regels' en dat, indien binnen de plangrenzen van de inpassingsplannen wordt geklikt, meteen zichtbaar wordt
- in dit artikel is bepaald dat:
- 1. het inpassingsplan van toepassing is;
- 2. met de 'onderliggende bestemmingen' zoals in het inpassingplan genoemd, de functies uit voorliggend bestemmingsplan worden bedoeld;
- 3. en, indien sprake is van een tegenstrijdigheid met het voorliggend bestemmingsplan, het inpassingsplan prevaleert.
Op deze wijze wordt in dit plan een regeling opgenomen die erin voorziet dat het doel en de regels van het inpassingsplan van toepassing blijft.
Overgangsrecht en slotregels
Om te voldoen aan de regels die worden gesteld in de Wro en het Bro geldt voor bestemmingsplannen het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in het Bro. Tot slot is een slotregel opgenomen, oftewel de citeerregel, die aangeeft hoe de regels van dit bestemmingsplan aan te halen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van de Nederlandse Elektriciteitswet uit 1998 is TenneT aangewezen als enige netbeheerder van het hoogspanningsnet in Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor het beheer van het transportnet, het verzorgen van verbindingen op het net, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod). Een van de diensten waarvoor TenneT verantwoordelijk is omvat het onderhouden, beheren en investeren in het hoogspanningsnetwerk (110 kV, 150 kV, 220 kV en 380 kV) in Nederland. In dat kader stelt de directie van TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.
TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteit uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid. Zij stimuleren een efficiënte bedrijfsvoering van netbeheerders door het toegestane rendement op geïnvesteerd vermogen te bepalen, waar mogelijk door middel van benchmarks. De belangrijkste parameters van de reguleringskaders in Nederland en Duitsland worden bepaald voor een periode van 5 jaar. De zevende Nederlandse reguleringsperiode is in 2017 van start gegaan en duurt tot en met 2021.
In zowel Nederland als Duitsland maken de toezichthouders gebruik van stimuleringsmaatregelen. Over het algemeen maakt men voor deze vorm van regulering gebruik van boetes en beloningen om netbeheerders aan te moedigen tot het bereiken van de doelstellingen van de toezichthouder. Hierbij krijgt de netbeheerder (enige) vrijheid in de besluitvorming over de bedrijfsvoering en het bereiken van de bedrijfsdoelstellingen. De toegestane gereguleerde omzet wordt afgemeten aan de kosten van efficiënt netbeheer en bestaat uit een vergoeding van de bedrijfskosten, afschrijvingen en rendement op geïnvesteerd vermogen, zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.
6.2 Planschade
Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van het opstijgpunt of het kabeltracé schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd.
De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende. Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling, dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd.
6.3 Planschade- En Exploitatieovereenkomst
Het college van burgemeester en wethouders van Borsele heeft op 13 juli 2017 een overeenkomst met TenneT gesloten over de eventuele kosten als gevolg van verzoeken om tegemoetkoming in planschade.
Er is geen aanleiding tot het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4° onderscheidenlijk 5° of het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk sub b, c of d Wro.
Hierdoor kan worden afgezien van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijk ordening.
6.4 Vestiging Zakelijk Recht
TenneT heeft de benodigde gronden voor de opstijgpunten in eigendom. Voor de kabelverbinding wordt volstaan met een zakelijk recht, te weten een recht van opstal. Voor zover als gevolg hiervan schade ontstaat, kent TenneT beleid voor schadevergoeding, waarbij volledige schadeloosstelling uitgangspunt is. Het kan daarbij gaan om de vestiging van een zakelijk recht ten behoeve van het project waarbij sprake kan zijn van vergoeding van vermogens- en inkomensschade, de verwerving van een object, de uitvoeringswerkzaamheden en planschade. TenneT heeft haar schadebeleid vastgelegd in de brochure Schade- & Vergoedingengids (ook wel schadegids genoemd).
Indien met de betrokken rechthebbenden geen overeenstemming kan worden verkregen over eventuele aankoop van benodigde gronden of de vestiging van een zakelijk recht, dan zal een beroep worden gedaan op de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Raadpleging Burgers En Maatschappelijke Organisaties
Op 24 januari 2017 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor betrokkenen en geïnteresseerden binnen de gemeenten Goes en Borsele.
Tijdens de totstandkoming van dit bestemmingsplan en met het oog op de realisatie van de kabelverbinding worden / zijn gesprekken met betrokken grondeigenaren gevoerd. Deze gesprekken zijn gehouden voor zowel het verkrijgen van een betredingstoestemming in het kader van de uit te voeren onderzoeken als de totstandkoming van een zakelijk recht overeenkomst voor de realisatie en exploitatie van de kabelverbinding.
Het college van B&W heeft op 13 juni 2017 het besluit genomen om het voorontwerp bestemmingsplan vrij te geven voor vooroverleg en inspraak. Het voorontwerp bestemmingsplan heeft van 15 juni 2017 tot en met 12 juli 2017 ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld tijdens deze periode een inspraakreactie bij de gemeente in te dienen. Er zijn 12 inspraakreacties ingediend.
Naar aanleiding van gesprekken met grondeigenaren zijn twee tracévarianten nabij Nisse tot stand gekomen. In het ontwerp bestemmingsplan waren deze twee tracévarianten opgenomen in de planverbeelding. In een alternatievenstudie zijn de varianten onderzocht op technische en planologische randvoorwaarden getoetst (zie bijlage 10 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Voor de vergelijking zijn dezelfde uitgangspunten / beoordelingscriteria gehanteerd als bij de tracé studie (zie bijlage 1 bij de toelichting van het bestemmingsplan). Uit de alternatievenstudie is de zuidelijke variant als voorkeursalternatief naar voren gekomen. Bij vaststelling is daarom de zuidelijke variant in het bestemmingsplan opgenomen.
7.2 Overleg Met Besturen En Instanties En Inspraak Voorontwerp
Burgemeester en wethouders dienen, ingevolge artikel 3.1.1. Bro te overleggen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. In verband hiermee is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan onder meer de provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen. Er zijn in totaal 6 vooroverlegreacties ingediend.
De in totaal 18 ingekomen reacties uit inspraak en vooroverleg zijn samengevat en voorzien van een beantwoording. De antwoordnota is als bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. Voorliggend bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de reacties.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze periode zijn 10 zienswijze ingediend bij de gemeenteraad van Borsele. Ingekomen zienswijzen zijn door de gemeente samengevat en beantwoord (zie Bijlage 9). Een zienswijze heeft geleid tot een wijziging in het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de zienswijze.
Bijlage 1 Tracéstudie Versterken Zeeuws-vlaanderen
Bijlage 1 Tracéstudie Versterken Zeeuws-Vlaanderen
Bijlage 2 M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Milieuhygiënisch Vooronderzoek Zuid-beveland
Bijlage 3 Milieuhygiënisch vooronderzoek Zuid-Beveland
Bijlage 4 Milieuhygiënisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Milieuhygiënisch bodemonderzoek
Bijlage 5 Natuurtoets
Bijlage 6 Quick Scan Archeologie En Cultuurhistorie - Artefact
Bijlage 6 Quick scan archeologie en cultuurhistorie - Artefact
Bijlage 7 Notitie Nge
Bijlage 8 Antwoordnota Inspraakreacties
Bijlage 8 Antwoordnota inspraakreacties
Bijlage 9 Antwoordnota Zienswijzen
Bijlage 9 Antwoordnota zienswijzen