Borsels Buiten, gedeelte Polderweg/Ruilverkavelingsweg, 2016
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 03-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Borsels Buiten, gedeelte Polderweg/Ruilverkavelingsweg, 2016” met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPBBPWRW2016-0003 van de gemeente Borsele;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPBBPWRW2016-0003;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererf
gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;
1.7 achtergevel
de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;
1.8 achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.9 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;
1.10 archeologisch deskundige:
de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;
1.11 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.12 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;
1.13 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;
1.14 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.15 bebouwingspercentage
een op de kaart of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.16 bed en breakfast
overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristische en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt;
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.18 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt ;
1.19 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;
1.20 bestaand
aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.21 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.22 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.23 Bevi-inrichting
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dat luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.24 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.25 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.26 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.27 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.28 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.29 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.30 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.31 cultuurhistorisch deskundige
een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie;
1.32 cultuurhistorische waarde
de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;
1.33 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.34 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gemeentelijke kwaliteitscoördinator
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
1.37 geomorfologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaansgeschiedenis van het grondgebied;
1.38 gevellijn
zie voorgevellijn
1.39 handels- en techniekbedrijf
bedrijf dat zich bezig bezighoudt met het op kleine schaal in- en verkopen van machines, elektromotoren, partijgoederen, alsmede met het op kleine schaal verrichten van reparaties en constructiewerkzaamheden aan genoemde producten;
1.40 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.41 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wabo een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor nachtverblijf;
1.42 kleinschalig kamperen
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en zoals blijkt uit die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van ten hoogste 25 kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.43 kleinschalige koffie/theetuin faciliteit
een inrichting van geringe omvang bestemd voor het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken, eventueel in combinatie met het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; verblijfsrecreatieve voorzieningen hieronder niet begrepen;
1.44 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur;
1.45 landschapswaarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;
1.46 logies met ontbijt
een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;
1.47 maaiveld
a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.48 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.49 mestbassin
een reservoir bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal;
1.50 milieudeskundige
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;
1.51 natuurwaarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.52 natuurwetenschappelijke waarde
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.53 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
1.54 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.55 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.56 teeltondersteunende voorzieningen
overkappingsconstructie als ondersteunende voorziening ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
- a. plastic boogkas: een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde;
- b. regenkap: een open constructie zonder wanden overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
- c. paalconstructie met fijnmazige netten: een open constructie zonder wanden overtrokken met netten;
1.57 tuin-/erfafscheiding
bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen.
1.58 voorerf
gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn;
1.59 voorgevel
de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;
1.60 voorgevellijn
denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.61 vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
1.62 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.63 waterbassin
een reservoir bestemd en geschikt voor het opslaan van water ten behoeve van het agrarische bedrijf;
1.64 weg
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
1.65 windturbine
een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;
1.66 woning
een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
1.67 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.68 zijgevel
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
1.69 zijgevellijn
(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten
2.11 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot het verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van gronden als opslagplaats voor bagger en specie;
- b. het gebruik van gronden als (tijdelijk/permanent) gronddepot;
- c. het aanleggen van kleinschalige kampeerterreinen;
- d. het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6 Algemene gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijf - Handels- En Techniekbedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.6 Algemene gebruiksregels
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Algemene gebruiksregels
Artikel 6 Recreatie
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Algemene gebruiksregels
Artikel 7 Tuin
7.1 Bestemmingsomschrijving
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Algemene gebruiksregels
Artikel 8 Verkeer
8.1 Bestemmingsomschrijving
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Algemene gebruiksregels
Artikel 9 Wonen
9.1 Bestemmingsomschrijving
9.2 Bouwregels
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.4 Specifieke gebruiksregels
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
9.6 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Waarde - Archeologie-2
10.1 Bestemmingsomschrijving
10.2 Bouwregels
10.3 Afwijken van de bouwregels
10.4 Specifieke gebruiksregels
10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
10.7 Algemene gebruiksregels
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.2 Bouwregels
11.3 Nadere eisen
Reeds bestaande bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming(en) mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande omvang niet wordt vergroot.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.6 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene Bouwregels
13.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
13.2 Bestaande afstanden en andere maten
Artikel 14 Algemene Afwijkingsregels
14.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 15 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
- a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
- b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 16.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 16.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Lid 16.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
16.3 Afwijking overgangsrecht gebruik
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 16.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Polderweg/Ruilverkavelingsweg, 2016".
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
Het spoorwegemplacement 's-Gravenpolder is één van de emplacementen van de voormalige bietenlijn en is gelegen in het buitengebied, tussen de dorpen 's-Gravenpolder en 's-Heer Abtskerke. Tegenwoordig wordt dit gedeelte van de spoorlijn toeristisch geëxploiteerd door de stichting Stoomtrein Goes-Borsele (SGB). Tot enkele jaren terug waren aan de noordzijde van het spoorwegemplacement twee bedrijven gevestigd: een metaalbewerkingsbedrijf en een zonweringsbedrijf. De activiteiten van laatstgenoemd bedrijf zijn inmiddels beëindigd.
Het geheel vertoont een enigszins verrommeld beeld. Zo worden er constructiewerkzaamheden uitgeoefend. Ook is er een handelsbedrijf gevestigd. Er vindt relatief veel buitenopslag plaats. Op het emplacement is illegale bebouwing aanwezig, waaronder een grote romneyloods. De gemeente wilde in 2010 actief tot handhaving overgaan. Echter, uit gesprekken met de betrokken eigenaren bleek dat een meer structurele oplossing mogelijk is, waardoor handhaving niet langer opportuun wordt geacht. Verwijdering van de illegale bebouwing en een upgrading van deze locatie is gewenst, mede gelet op het feit dat de locatie grenst aan een belangrijke toeristische route. De thans beoogde ontwikkeling voorziet daarin.
Eén van de eigenaren heeft vrij recent een gedeelte van zijn grond en bedrijfsopstallen verkocht en wil op termijn zijn bedrijfsactiviteiten beëindigen. De nieuwe eigenaar wenst een deel van de opstallen (ondermeer een romneyloods) te slopen en het geheel een recreatieve invulling te geven. De eigenaar van het handelsbedrijf wenst de bedrijfsopstallen te vernieuwen en uit te breiden en tevens een bedrijfswoning te realiseren.
Het komt er op neer dat de huidige en toekomstige activiteiten niet in overeenstemming zijn met het vigerende bestemmingsplan 'Borsels Buiten' (2007). Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. De gewenste planologische mutaties zijn als volgt te onderscheiden:
- 1. De eigenaar die zijn bedrijfsactiviteiten (metaalbewerkingsbedrijf) op termijn wil beëindigen en ter plaatse (op het adres Polderweg 27a) een bedrijfswoning heeft, wil daar blijven wonen en op zijn gronden een woonbestemming gevestigd krijgen.
- 2. De nieuwe eigenaar die een recreatieve invulling aan een deel van de gronden en opstallen wil geven, wil een recreatiebestemming op diens gronden.
- 3. De eigenaar van het handelsbedrijf wil ter plaatse gevestigd blijven en de (planologische) mogelijkheid krijgen zijn loods/bedrijfsopstal (op termijn) uit te breiden en een nieuwe bedrijfswoning te realiseren.
De gewenste mutaties samen worden hierna aangeduid met: het plan.
Het college van burgemeester en wethouders van Borsele heeft bij haar besluit van 16 juli 2013 in principe medewerking verleend aan een herontwikkeling van het spoorwegemplacement 's-Gravenpolder onder bepaalde ruimtelijke randvoorwaarden. De essentie van de randvoorwaarden is dat er een ruimtelijke kwaliteitsverbetering optreedt.
1.2 Ligging Plangebied
Op de hierna weergegeven luchtfoto is de planlocatie globaal aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied
1.3 Het (Vigerende) Planologisch Kader
Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'Borsels Buiten', gewijzigd vastgesteld door de raad van de gemeente Borsele op 26 juni 2007, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zeeland op 5 februari 2008.
De bestemming van het plangebied is hoofdzakelijk 'Verkeersdoeleinden – toeristische spoorweg' (Vt). De opstallen onder het adres Polderweg 27a hebben een specifieke aanduiding Bedrijf met een nummer. Het adres Polderweg 27a heeft nummer B13 (metaalbewerkingsbedrijf) en Polderweg ong. (naast 27a) heeft nummer B14 (zonweringsbedrijf). De woning Polderweg 29 heeft de specifieke aanduiding 'Woning – burgerwoning' (Wb). De bestemming van de omliggende gronden en wegen is respectievelijk 'Agrarisch gebied met landschappelijke waarden – open landschap' (ALo) en 'Verkeersdoeleinden' (V).
De huidige functies afgezet tegen het huidige planologische kader toont aan dat er sprake is van een strijdige situatie. Met name het handelsbedrijf (Polderweg ong., naast nr. 27, nr. B14) is in strijd met de vigerende bestemming. Ook de koper van verschillende bedrijfsopstallen van het metaalbewerkingsbedrijf (B13), die deze opstallen wil slopen en een recreatieve invulling (bed&breakfast) wil geven, zou daarmee in strijd handelen met de vigerende bestemming. Verder wil het metaalbewerkingsbedrijf de bedrijfsactiviteiten beëindigen en het handelsbedrijf de activiteiten uitbreiden, meer bouwmogelijkheden en een bedrijfswoning realiseren.
Volgens het geldende bestemmingsplan 'Borsels Buiten' is per bedrijf, zowel voor het metaalbewerkingsbedrijf als het zonweringsbedrijf, de bouw van een bedrijfswoning mogelijk. Bij het metaalbewerkingsbedrijf is dat gedaan; bij het zonweringsbedrijf niet. De volgens het geldende bestemmingsplan bedrijfsmatig te benutten oppervlakten voor het bedrijf en de bedrijfsbebouwing zijn weergegeven in het hierna opgenomen overzicht.
Tabel. Maximale oppervlakten bedrijfsdoelen
Ter illustratie is hierna een deel van de plankaart en legenda van het vigerende bestemmingsplan weergegeven.
Afbeelding: Plankaart
Afbeelding: Legenda plankaart
1.4 Planvorm
Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen het plan mogelijk wordt gemaakt. Het is een overwegend ontwikkelingsgericht en gedetailleerd bestemmingsplan. Gedetailleerd in die zin, dat de bestemmingen ruimtelijk en concreet zijn vastgelegd en een directe bouw- en aanlegtitel kunnen verlenen.
Het bestemmingsplan is gebaseerd op de RO standaarden 2012, zoals SVBP, IMRO, STRI.
Het bestemmingsplan bestaat uit de volgende stukken:
- Verbeelding (plankaart)
- Planregels
Het bestemmingsplan gaat vergezeld van deze toelichting.
1.5 Leeswijzer
Deze toelichting geeft na de inleiding in dit hoofdstuk eerst een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (het stedenbouwkundig plan, hoofdstuk 2). In hoofdstuk 3 worden de van toepassing zijnde beleidskaders aangegeven, alsmede in hoeverre het plan past binnen deze kaders. De effecten van het plan op de leefomgeving worden beschreven in hoofdstuk 4; verschillende relevante sectorale aspecten komen daarbij aan bod. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische vormgeving van het plan. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid aangetoond en in hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Het resultaat van overleg over het voorontwerp van het plan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen. De overige bijlagen, als rapporten van onderzoeken, zijn in een afzonderlijk bijlagenboek opgenomen.
Hoofdstuk 2 Stedenbouwkundige Plan
2.1 Inleiding
Verschillende eigenaren in het plangebied hebben het plan opgevat om andere functies aan delen van het plangebied te geven. De voornemens van de verschillende eigenaren zijn omschreven in paragraaf 1.1. Hierna wordt de huidige en beoogde situatie van het plangebied beschreven.
2.2 Huidige Situatie
Het plangebied betreft het (voormalig) spooremplacement 's-Gravenpolder. Het ligt in een open gebied met een agrarisch karakter tussen de kernen 's-Gravenpolder en 's-Heer Abtskerke, een kleine 300 meter ten noorden van de Bernhardweg Oost in de hoek waar de Polderweg en de Ruilverkavelingsweg op elkaar aansluiten. Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van het plangebied en de omgeving.
Afbeelding: Plangebied en omgeving
Recente historie
Het spoorwegemplacement is tot grofweg de jaren zeventig van de vorige eeuw (beperkt) gebruikt voor bedrijfsmatige overslag en vervoer van goederen (voornamelijk landbouwproducten) per spoor. Ook vonden in die tijd in verschillende aan het spoor grenzende loodsen diverse constructiewerkzaamheden en reparatie van aan (landbouw)machines plaats. Daarnaast werden loodsen en terrein vroeger gebruikt voor de opslag van landbouwproducten (suikerbieten, aardappelen, etc.). Alles op kleinschalig niveau. Op het meest noordelijke deel van het spoorwegemplacement was jarenlang een zonweringsbedrijf gevestigd. Inmiddels is dat bedrijf al jaren verdwenen en wordt dat deel gebruikt door een handelsbedrijf voor opslag, beperkte reparatie en in- en verkoop van voornamelijk (landbouw)machines.
Omgeving
Het plangebied ligt in de Poel. Dit is een gebied met een open grootschalig karakter. Grondgebonden landbouw is hier de dominante functie. De (opgaande) erfbeplantingen spelen een belangrijke rol in het landschapsbeeld. Op de overgang van het Poelgebied naar het kleinschalige polderlandschap is plaatselijk een ruimtelijke verdichting aanwezig in de vorm van restanten van een vroeger landschap. Het plangebied grenst aan de westzijde aan kleine restanten van dit karakteristieke heggengebied. Het heggengebied in de omgeving van Nisse vormt een meer aaneengesloten restant van het landschap van voor de ruilverkaveling die enkele decennia geleden is uitgevoerd.
Binnen de Poel komen smalle kreekruggen voor. Het vroeger kenmerkende onderscheid in het grondgebruik tussen de kreekruggen (akkerbouw) en de poelgronden (grasland) is vrijwel volledig verdwenen. De gronden in de directe omgeving van het plangebied worden met name gebruikt voor akkerbouw. Direct noordelijk/noordwestelijk van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf met bedrijfsbebouwing (adres: Polderweg 27). Hoewel veel van het oorspronkelijk landschap is verdwenen, is het contrast tussen de openheid van het poellandschap en de verdichte kreekruggen bewaard gebleven.
Het plangebied kent door de ligging aan de spoorlijn en de daarmee samenhangende activiteiten een zekere mate van ruimtelijke verdichting. Deze situatie is het gevolg van de aanwezige (bedrijfs)gebouwen en beplantingen. De spoorlijn is van cultuurhistorische waarde. Het is aangewezen als rijksmonument.
Plangebied
Het plangebied is globaal met rode omlijning aangegeven op de onderstaande luchtfoto. Het bevat het spoorwegemplacement met aangrenzende gronden. Voor de begrenzing van het plangebied voor dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsgrens 'Verkeersdoeleinden' van de huidige bestemming van het gebied. Dat geldt voor zowel de noord-, west- als zuidzijde. Aan de oostzijde ligt de grens langs de beoogde (nieuwe) ontsluiting over het spoor heen.
Afbeelding: Afbakening plangebied
Functionele situatie
Het plangebied kent thans de volgende functies:
- (bedrijfs)woning met tuin en bedrijfsopstallen van het metaalbewerkingsbedrijf, Polderweg 27a;
- gebiedsontsluiting; gezamenlijke toegangsweg tot de percelen Polderweg 27 en 27a. De weg ontsluit ook het achterop het perceel gelegen handelsbedrijf (voorheen zonweringsbedrijf);
- spoorweg/spoorbaan; het toeristische spoor Goes – Borsele;
- halte toeristische spoorbaan; direct oostelijk van de woning Polderweg 29 (ten zuiden van het spoor) is enkele jaren geleden een halte/opstapplaats gerealiseerd. Tevens is een parkeerplaats aangelegd. Toeristische reizigers kunnen hier hun auto parkeren en op de trein stappen;
- vml. stationsgebouw/wachtruimte en spoorwegwoning; de woning Polderweg 29;
- groengordel; karakteristieke natuurlijke groene gordel aan de noordwestzijde van het plangebied;
- open landschap; de gronden die direct grenzen aan de Polderweg hebben vooral een open karakter; ze bestaan hoofdzakelijk uit weiland (al dan niet voor hobbymatig gebruik).
Ruimtelijke situatie
De ruimtelijke situatie van het plangebied toont zich het beste aan de hand van onderstaand kaartbeeld.
Afbeelding: Ruimtelijke situatie plangebied
2.3 Toekomstige Situatie
Inleiding
In paragraaf 1.1 is weergegeven wat de plannen van de initiatiefnemers inhouden. Deze worden hier voor de volledigheid herhaald.
- 1. Initiatiefnemer 1: De eigenaar die zijn bedrijfsactiviteiten op termijn wil beëindigen en ter plaatse (op het adres Polderweg 27a) een bedrijfswoning heeft, wil daar blijven wonen en op zijn gronden een woonbestemming gevestigd krijgen. Verder zal de aanwezige loods worden opgeknapt c.q. vervangen ten behoeve van hobbymatig gebruik.
- 2. Initiatiefnemer 2: De nieuwe eigenaar die een recreatieve invulling aan een deel van de gronden en opstallen wil geven, wil een recreatiebestemming op diens gronden. Verder zal op dit deel plaatsing van twee treinwagons ten behoeve van Bed&Breakfast plaatsvinden, samen met beperkte kampeermogelijkheden, het opknappen van de aanwezige loods voor inrichting als ontbijtzaal en de exploitatie van een koffie-/theetuin. De aanwezige romneyloods en enkele aangebouwde schuurdelen zijn c.q. worden gesloopt. Verder wil deze initiatiefnemer, ten behoeve van de recreatieactiviteiten, een klein parkeerterreintje aanleggen aan de zuidzijde van het spoor nabij de woning Polderweg 29.
- 3. Initiatiefnemer 3: De eigenaar van het handelsbedrijf (Polderweg ong. naast 27a) wil ter plaatse gevestigd blijven en de (planologische) mogelijkheid krijgen zijn loods/bedrijfsopstal (op termijn) op te knappen, uit te breiden en een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Verder wil deze een ontsluiting realiseren over het spoor naar de Ruilverkavelingsweg.
Het volgende kaartbeeld geeft globaal de locatie van de voornoemde initiatiefnemers weer.
Afbeelding: Initiatiefnemers
Voormelde wensen hebben ertoe geleid dat in overleg met de gemeente ruimtelijke randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied zijn opgesteld (3 september 2013). Deze ruimtelijke randvoorwaarden vormen de basis voor dit bestemmingsplan. Ze zijn als bijlage 1 in het bijlagenboek opgenomen. Doel van de herontwikkeling is het maken van een (ruimtelijke en functionele) kwaliteitsslag.
Navolgende luchtfoto geeft aan welke (delen van de) opstallen worden gesloopt en welke worden behouden.
Afbeelding: Huidige opstallen in plangebied
Inrichtingsplan
Uitgangspunt voor de herontwikkeling c.q. het inrichtingsplan vormt het bewerkstelligen van een kwaliteitsslag, zowel ruimtelijk als functioneel. De rommelige bedrijvigheid en buitenopslag aan de spoorzijde zullen verdwijnen. Ook zullen illegale bouwsels zoals de romneyloods verdwijnen. Verder vormt de groenstrook in het noordwestelijk deel van het plangebied een natuurlijke afscheiding van het aangrenzende open agrarisch landschap. Deze groenstrook blijft in stand en wordt versterkt. De buitenruimte direct aan de noordzijde van het spoor, tussen de schuren en de spoorlijn, dient - ondanks dat er meerdere initiatiefnemers zijn - ruimtelijk ervaren te worden als één geheel. Passend bij een emplacement zal deze ruimte verhard worden en is deze visueel niet afgescheiden van het spoor. Erfafscheidingen die in de tussenruimte worden geplaatst om percelen van elkaar te scheiden zullen transparant zijn. Dit om zo min mogelijk inbreuk te doen op de ruimtelijke samenhang van het spoorwegemplacement. De hoogte van de erfafscheidingen in de strook langs het spoor zal niet hoger zijn dan 1,00-1,20 meter. Er ontstaat een ruimtelijk samenhangend beeld. De gehele strook langs het spoor blijft zoveel mogelijk open van karakter. De aangrenzende bebouwing begrenst deze ruimte.
Navolgend kaartbeeld geeft de gemaakte afspraken over het ruimtelijk beeld weer. Deze vinden hun weerslag in onderhavig bestemmingsplan.
Afbeelding: Kaart met de afspraken voor het plangebied
Afbeelding: Legenda van de kaart met de afspraken voor het plangebied
Opstallen, beeldkwaliteit
De verschillende initiatiefnemers beogen het volgende met hun opstallen:
Initiatiefnemer 1:
De bestaande bedrijfswoning (nr. 27a) wordt burgerwoning. De bestaande bedrijfsloods wordt opgeknapt c.q. vernieuwd en wordt hobbymatig gebruikt.
Initiatiefnemer 2:
De bestaande loods (vml. aardappelloods) wordt opgeknapt en aan de achterkant (noordkant) uitgebreid. Deze gaat dienst doen als ontbijtzaal. De treinwagons worden (op een spoorrails) in de lengterichting langs het spoor geplaatst.
Initiatiefnemer 3:
De bestaande loods (Polderweg ong. naast 27a) wordt opgeknapt en later vervangen en uitgebreid door nieuwbouw.
Voor de nieuwbouw van de loods gelden, met oog op een goede ruimtelijke inpassing, ondermeer de volgende eisen:
- De hoofdmassa bestaat uit één bouwlaag met een kap (zadeldak).
- De goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter en de totale hoogte maximaal 10 meter.
- De dakhelling bedraagt minimaal 30° en maximaal 45 °.
- Eigentijdse vertaling van een stalen agrarische landbouwloods.
Aard van de initiatiefnemer 3
Het betreft hier een handelsbedrijf. het op kleine schaal in- en verkopen van en eventueel verrichten van kleine reparaties aan machines voor kleine industriële toepassingen, zoals bijvoorbeeld zaag- en boormachines, elektromotoren, partijgoederen enz. Het eveneens op kleine schaal verrichten van constructiewerkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het aanpassen van een aanhangwagen.
Onderstaand is een referentiebeeld van de vervangende nieuwbouw bedrijfsloods weergegeven.
Afbeelding: Referentiebeeld vervangende nieuwbouw bedrijfsloods
Initiatiefnemer 3 wenst tevens een bedrijfswoning te realiseren. Deze wordt in een jaren dertig (stations)architectuur, aansluitend bij de stijl van de woning Polderweg 29, gebouwd. De voorwaarden die verder voor deze woning gelden zijn:
- De hoofdmassa bestaat uit één bouwlaag met kap (zadeldak).
- De goothoogte bedraagt maximaal 3,5 meter en totale hoogte maximaal 10 meter.
- De dakhelling bedraagt minimaal 45° en maximaal 55 °.
- De bebouwing is consistent in typologie c.q. bouwstijl. Hybride tussenvormen, dat wil zeggen het combineren van meerdere bouwstijlen in één gebouw, zijn niet toegestaan.
- Bijgebouwen zijn ondergeschikt aan de hoofdmassa. De architectuur van de bijgebouwen is een afgeleide van de hoofdmassa.
Hierna is een referentiebeeld van de te bouwen bedrijfswoning weergegeven.
Afbeelding: Referentiebeeld bedrijfswoningen
In de nieuwe situatie zal de oppervlakte aan bedrijfsopstallen Polderweg ong. naast 27a ca. 400 m² bedragen (nieuwe loods handelsbedrijf). De bed&breakfast faciliteit zal, inclusief max. 2 treinwagons, ca. 325 m² aan bebouwd oppervlak beslaan.
Verkeer, parkeren en ontsluiting
Als gevolg van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van Polderweg 27a (initiatiefnemer 1, metaalbewerkingsbedrijf) zullen de verkeersbewegingen afnemen. De verkeersbewegingen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van Polderweg ong. naast 27a (initiatiefnemer 3, eerder zonweringsbedrijf) zullen grosso modo gelijk blijven. Zeker in vergelijking met het zonweringsbedrijf zal geen toename van verkeer plaatsvinden. Enige toename van verkeer zal het gevolg zijn van de bed&breakfast faciliteit. Het gaat hier om een zeer geringe toename als gevolg van bezoekers van de faciliteit. De faciliteit biedt ruimte aan minder dan 10 gasten. De omliggende wegenstructuur kan de zeer beperkte toename van verkeer ruimschoots aan.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Parkeren voor de bed&breakfast faciliteit wordt met circa 4 parkeerplaatsen gesitueerd in de tuin van de woning Polderweg 29. De parkeerplaatsen worden ontsloten op de Ruilverkavelingsweg. Ze zullen voorzien zijn van een waterdoorlatende bestrating (grint, gras, grastegels, halfverharding). Ontsluiting van het perceel van initiatiefnemer 1 vindt plaats op de Polderweg. Ontsluiting van het bedrijfsperceel van initiatiefnemer 3 vindt plaats over het spoor op de Ruilverkavelingsweg. Voor de laatste zal een nieuwe ontsluiting worden gerealiseerd. Hiervoor is inmiddels een erfdienstbaarheid gevestigd. Ook heeft de initiatiefnemer vergunning van het waterschap hiervoor. De bed&breakfast faciliteit zal niet toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer. Bezoekers kunnen vanaf de aan te leggen parkeerplaats op het perceel Polderweg 29 via een voetgangersoversteekplaats over het spoor de faciliteit benaderen.
Veiligheid
Hulpdiensten kunnen het plangebied benaderen via de Polderweg (inrit via perceel Polderweg 27a) en via de Ruilverkavelingsweg (inrit via perceel Polderweg ong. naast nr. 27a). Langs het spoor aan de noordzijde zal een open gebied ontstaan, toegankelijk voor hulpdiensten. Tussen de verschillende percelen aan de noordzijde van het spoor zullen eenvoudig te openen afscheidingen worden aangebracht.
Bij de bed&breakfast faciliteit zal een bluswatervoorziening van ca. 60 m³ (vijver) worden aangebracht.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de hoofdlijnen beschreven van het relevante beleid van het Rijk, provincie, regio en gemeente. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening wordt inzicht gegeven in het van toepassing zijnde beleid ten opzichte van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling als beschreven in Hoofdstuk 2. Hierna worden de verschillende beleidskaders weergegeven waarmee rekening moet worden gehouden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) gaat uit van een scheiding tussen beleid (veelal opgenomen in structuurvisies) en normstelling (opgenomen in het bestemmingsplan en/of algemene regels). De Wro regelt dat concrete beleidsbeslissingen van het Rijk en de provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. De inhoud van het bestemmingsplan moet in overeenstemming zijn met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het provinciale ruimtelijke beleid. Soms zijn ook relevante afspraken gemaakt in regionaal verband. In dit hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan.
3.2 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Op 13 maart 2012 is het vaststellingsbesluit voor de SVIR ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het moet daartoe een excellent internationaal vestigingsklimaat hebben, ruimte geven aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zetten, investeringen scherp prioriteren en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbinden. Dit gebeurt samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan.
Slechts op een beperkt aantal nationale belangen kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neer-slaan. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven. Daarom is samenwerking op deze nationale opgaven van groot belang. De samenhang tussen nationale en decentrale opgaven en de aanpak hierbij wordt samen met decentrale overheden vormgegeven in de (zgn.) MIRT-gebiedsagenda's. De gemeente Borsele ligt in de MIRT-regio 'Zuidwestelijke Delta' die nagenoeg de gehele provincie Zeeland beslaat. De opgaven in het kader van het Deltaprogramma op en rond de Zuid-Hollandse eilanden en in het laaggelegen deel van West-Brabant worden ook in deze MIRT-regio betrokken.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kader stellende uitspraken. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden.
Nationaal Landschap
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van 20 zgn. 'nationale landschappen'. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Zuidwest-Zeeland, waarin de gemeente Borsele en zo ook het plangebied ligt, is aangewezen als een dergelijk nationaal landschap. Dit gebied kent de volgende kernkwaliteiten:
- Kleinschalige openheid;
- Groen karakter
- Duinen, kreekruggen, kommen;
- Polderpatroon en kreekrestanten;
- Verdedigingswerken;
- Overgang kust – dekzand.
Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap over aan provincies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap, om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.
Wet ruimtelijke ordening (Wro)/Besluit ruimtelijke ordening (Bro)/duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro (artikelen 1.1.1. en 3.1.6). Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Daaraan is in het eerste lid ondermeer een omschrijving toegevoegd van 'bestaand stedelijk gebied' (stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur) en 'stedelijke ontwikkeling' (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen). Artikel 3.1.6 is uitgebreid met twee leden die de werking van de ladder uitleggen. Lid 2 van dat artikel geeft aan dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Essentie daarvan is dat overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. In casu is er echter geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van genoemd artikel, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Een bestaand heterogeen gebied met bedrijvigheid krijgt een kwaliteitsimpuls. Het gebied wordt ook niet uitgebreid; het gaat om een kleinschalige ontwikkeling. De verstedelijkingsladder is op dit plan niet van toepassing.
Toetsing/conclusie
Het rijksbeleid heeft naar haar aard een overwegend abstract en meer algemeen karakter. Gezien de kleine schaal van onderhavig plan kan slechts globaal aan het rijksbeleid getoetst worden. Het rijksbeleid vindt zijn doorwerking in provinciaal en gemeentelijke beleidsstukken, waaraan dit bestemmingsplan wordt getoetst. Het plan behelst ontwikkelingen in een landelijke bebouwingsconcentratie. Ze beogen een ruimtelijke kwaliteitsslag te bewerkstelligen. Het aantal vierkante meters bebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen neemt af; deze was namelijk 1.445 m² en wordt ca. 600 m². In ieder geval kan gesteld worden dat het plan niet in strijd is met enig rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan 2012-2018
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten het Omgevingsplan 2012-2018 vastgesteld. Het omgevingsplan geeft de provinciale visie op Zeeland en waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet. Het Omgevingsplan Zeeland 2012–2018 is met bijbehorende regels, die zijn opgenomen in de Verordening Ruimte provincie Zeeland, gedurende de periode 2012-2018 van kracht. Kort samengevat komt het omgevingsplan neer op: veel ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap.
Het sterk landelijke karakter zorgt er voor dat Zeeland onderscheidend is van het omliggende stedelijke gebied. Openheid, grootschalige polders, verspreid liggende natuurgebieden, vruchtbare kleigronden met veel landbouw en wonen in dorpen en het landelijke gebied bepalen het karakter. Ongeveer de helft van de grondoppervlakte van de provincie bestaat uit landbouw. Binnen de landbouw is akkerbouw de belangrijkste bedrijfstak. Daarnaast zijn de intensieve teelten en veehouderij van belang. De komende jaren vragen veranderingen in markt en landbouwbeleid om ingrijpende aanpassingen van de landbouw. Dit geeft kansen voor nieuwe producten, schaalvergroting en verbreding. Bij het landelijke karakter hoort ook het wonen in het landelijke gebied. In Zeeland woont bijna de helft van de bevolking in het landelijke gebied, in dorpen tot 5000 inwoners. Slechts een derde van de bevolking woont in de vier grotere steden. Op de meeste plaatsen is de kwaliteit van de woonomgeving hoog.
Een ander belangrijk punt waarop provinciaal wordt ingezet is recreatie. Behoud van recreatieve aantrekkelijkheid vraagt om versterking van omgevingskwaliteiten, innovatie in de uiteenlopende producten en ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil Zeeland duurzaam verder ontwikkelen door aan te sluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. De provincie vertaalt dit in een lange termijn perspectief door te kiezen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit.
Verordening Ruimte
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland de Verordening Ruimte vastgesteld. De verordening stelt regels om de visie als verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2012 – 2018 kracht bij te zetten en naleving af te dwingen. Ze beoogt in het bijzonder provinciale ruimtelijke belangen veilig te stellen door regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
De verordening bepaalt (in artikel 2.2) dat bedrijven uitsluitend zijn toegelaten op gronden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening daartoe zijn bestemd (de geldende bedrijfsmatige bestemming), alsmede op bedrijventerreinen. Mede is bepaald dat dit niet geldt voor onder andere recreatiebedrijven en de vestiging van nieuw economische dragers en de mogelijkheden van niet-agrarische activiteiten in het landelijk gebied. Uitbreiding van kleinschalige bedrijventerreinen wordt niet toegelaten. Verbetering van ruimtelijke kwaliteit is een sleutelbegrip in de verordening. Daaronder wordt onder andere verstaan een meer dan gebruikelijke groenstructuur rond het bedrijventerrein of een aanzienlijke verbetering van de openbare ruimte, de inrichting of de ontsluiting van het terrein of de directe omgeving ervan.
De provincie verwacht dat een substantieel deel van de agrarische ondernemers de agrarische activiteiten zal beëindigen. Ze probeert verpaupering door herbestemming te voorkomen. Daartoe hanteert ze de term nieuwe economische dragers; deze dienen een bijdrage te leveren aan het behoud van de vitaliteit van het landelijk gebied. De activiteiten verbonden aan deze nieuwe economische dragers dienen qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking te passen in het landelijk gebied. Bovendien wil de provincie verstening tegengaan. Nieuwe activiteiten dienen daarom een bijdrage te leveren aan de sanering van vrijkomende bebouwing en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Het volume van de bestaande bebouwing is maatgevend voor de maximale omvang van de activiteit. Als nieuwe economische dragers worden ondermeer verblijfsrecreatie (bijv. logies met ontbijt) en dagrecreatie (theeschenkerij). De gemeente beoordeelt of initiatieven aan deze voorwaarden voldoen. Initiatieven mogen echter niet leiden tot belemmeringen voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven.
Nieuwe kleinschalige woningbouw in het buitengebied wordt slechts toegelaten (artikel 2.3) als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (benutten van bestaande bebouwing, ruimte voor ruimte en nieuwe bebouwing); sleutel is ook hier, kortgezegd, kwaliteitsverbetering. De toelichting op artikel 2.3 geeft dit aan: 'Het provinciale belang is gelegen in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing het creëren van een (toeristisch) aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden, bijvoorbeeld door de aanleg van bos en beplanting.' In beginsel zijn nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied niet toegestaan.
Land in Zee
De provincie heeft voor Zeeland een integrale visie opgesteld waarin zij de kernkwaliteiten verder wil benutten, (h)erkennen en versterken: deze visie heeft de naam 'Land in Zee'. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. Deze basis is uitgewerkt voor economie, inwoners en omgeving. Dit geeft een logische indeling op de kaart van Zeeland. Zeeland kan daarmee in drie deelgebieden worden gezien:
- 1. Produceren op Land aan Zee (voornamelijk zeehavens en industriegebieden, verwerking en doorvoer van producten);
- 2. Beleven van Land en Zee (voornamelijk op toerisme gericht);
- 3. Bloeien op Land en in Zee (voornamelijk kenmerkende landschappen, landbouw, aquacultuur, visserij; zijnde het landelijk karakter).
Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Bloeien op Land en in Zee'; rust, ruimte en ondernemerschap zijn daarbij themawoorden.
Verevening
De provincie Zeeland richt zich op een duurzame ontwikkeling van het grondgebied van Zeeland. Versterken van de economisch en sociaal-culturele dynamiek gaan hand in hand met het versterken van de Zeeuwse omgevingskwaliteiten. Om dit in de praktijk te kunnen realiseren heeft de provincie in het Omgevingsplan Zeeland het principe van verevening als algemene voorwaarde bij nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied neergelegd. In de Handreiking verevening heeft de provincie dit nader uitgewerkt. Het vereveningsprincipe houdt in dat bij nieuwe gewenste economische ontwikkelingen in het buitengebied waarvoor een aanpassing van het bestemmingsplan nodig is, een investering gedaan moet worden in de omgevingskwaliteit. Het gaat daarbij om nieuwe initiatieven of uitbreiding van bestaande initiatieven, met uitzondering van ontwikkelingen met betrekking tot de grondgebonden landbouw, nieuwe uitleg- of uitbreidingslocaties van kernen en nieuwe of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen. Voor kleinschalige initiatieven zonder economische doelstelling (zoals het wijzigen van de bestemming van een voormalig agrarisch bedrijf in burgerwoning, zonder dat extra woningen gebouwd worden) of de realisatie van voorzieningen voor eigen gebruik hoeft geen verevening plaats te vinden.
Provinciale verevening valt niet onder het kostenverhaal in het kader van de Wro. Het instrumentarium uit de Wro en Bro is gericht op het verhalen van bepaalde door de gemeente gemaakte kosten van grondexploitatie op een initiatiefnemer in het kader van bepaalde bouwplannen. Provinciale verevening heeft geen betrekking op bouwplannen, maar op het in aansluiting op bouwplannen realiseren van compenserende ruimtelijke kwaliteitswinst. Met andere woorden, de provincie en de gemeente willen medewerking verlenen aan economische ontwikkelingen, maar niet ten koste van de kwaliteit van het buitengebied. Om de kwaliteiten van het landschap in stand te houden, vraagt de gemeente bij economische ontwikkelingen een extra investering in de omgeving/het landschap. Dit maakt onderdeel uit van de planologische afweging. In situaties waarbij provinciale verevening samenhangt met kostenverhaal op grond van de Wro zal de gemeente in een anterieure overeenkomst afspraken vastleggen met een initiatiefnemer over de met de locatieontwikkeling samenhangende kosten. In Hoofdstuk6 wordt aangegeven dat voor het plan anterieure overeenkomsten zijn gesloten.
Toetsing/conclusie
Bij toetsing van het plan aan de voormelde provinciale ruimtelijke kaders kan het volgende worden geconcludeerd. Het plan voldoet aan die ruimtelijke kaders. Er wordt een belangrijke kwaliteitsslag van het plangebied bewerkstelligd doordat:
- Een groot deel van de bedrijfsbestemming wijzigt, deels in wonen en deels in recreatie. Wat de laatste betreft wordt aangesloten bij de regeling voor nieuwe economische dragers in de verordening.
- Verschillende bedrijfsopstallen zijn en worden gesloopt. Het toegestane bedrijfsvloeroppervlak vermindert substantieel. De (potentiële) verstedelijking van het landelijk gebied neemt hiermee af. In het navolgende overzicht wordt dit cijfermatig aangegeven.
- Er wordt een recreatieve functie aan het plangebied toegevoegd (bed&breakfast faciliteit met kleinschalige koffie/theehuis faciliteit). Hiermee wordt een nieuwe economische drager toegevoegd.
- Een historisch element (een karakteristieke voormalige aardappelloods) blijft bewaard en wordt in de recreatieve functie ingepast en gaat functioneel dienst doen als ontbijtzaal voor de bed&breakfast faciliteit.
- Noordelijk van en direct grenzend aan het historische spoor, dat als monument is aangemerkt, wordt een open ruimte gecreëerd en gereguleerd om het historische karakter van het spoor te benadrukken.
- Beeldbepalend groen (aan de noordwest zijde van het plangebied) wordt nadrukkelijk in het plan vastgelegd en gereguleerd.
- Het plan belemmert het naastgelegen agrarisch bedrijf niet. In paragraaf 4.8Milieuhinder wordt daarop nader ingegaan.
- Een deel van het plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch met waarden' om daarmee aan te sluiten op het aangrenzende agrarisch gebied met open karakter.
Deze aspecten passen binnen het provinciale omgevingsplan en de (strekking van m.n. de) artikelen 2.2 en 2.3 van de verordening. Ook past het plan binnen de visie Land in Zee, de themawoorden rust, ruimte en ondernemerschap komen in het plan tot hun recht.
Tabel. Spooremplacement
In het zuidelijk deel blijft de bebouwing gelijk.
Uit het vorenstaande blijkt dat de bebouwing c.q. de bebouwingsmogelijkheden in het nieuwe plan minder is/zijn dan het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' toestaat. Dit past in het provinciale beleid van sanering van (vrijkomende) bebouwing in het landelijk gebied. Al betreft het geen sanering van agrarische bebouwing, waar thans een recreatieve functie (bed&breakfast met een kleinschalig koffie/theehuis) wordt beoogd, het gaat in wezen wel om de sanering van een min of meer ongewenste functie (stedelijke bedrijvigheid) in het landelijk gebied. De toevoeging van de recreatieve functie kan als nieuwe economische drager worden gezien. Al met al wordt het provinciale belang in het streven naar een verbetering van de kwaliteit van het buitengebied door het saneren van bebouwing, het creëren van een (toeristisch) aantrekkelijk landschap en het verhogen van natuurwaarden (o.a. de groenstrook aan de noordzijde van het plangebied) gediend.
Gesteld kan worden dat het plan niet in strijd is met provinciale ruimtelijke kaders.
3.4 Regionaal Beleid
Thematische regiovisie De Bevelanden; wonen, werken en recreëren in de regio (2005)
In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd voor de thema's wonen, werken en recreëren. Ingegaan wordt op het thema wonen. Met betrekking tot wonen zijn de volgende beleidsuitspraken gedaan:
- 1. voldoende keuze bieden in aanbod woningbouwlocaties;
- 2. opvangen van de woonvraag, eerst zo veel mogelijk binnenstedelijk (door herstructurering, transformatie of inbreiding) dan pas op uitleglocaties;
- 3. benutten c.q. versterken van de ruimtelijke diversiteit teneinde het gewenste 'keuzepakket aan wonen' te vergroten. In dit kader wordt in de regio onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ontwikkelingszones (gebieden waar gebouwd mag worden voor de eigen woningbehoefte en voor mensen van buiten de regio) en balansgebieden (gebieden met een terughoudend woningbouwbeleid);
- 4. ruimte voor dynamiek (extra woonmilieus) in de onderscheiden ontwikkelingszones onder voorwaarde dat de ruimtelijk-functionele samenhang en de eigen identiteit van de verschillende ontwikkelingszones wordt bevorderd.
Hierbij wordt overigens wel uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de stedelijke ontwikkelingszone Goes en de andere ontwikkelingszones.
De regiovisie gaat ook in op recreatie en toerisme. Ze zien dat als een belangrijke bouwsteen van de regionale economie en als een kansrijke bron van vernieuwing. Nieuwe initiatieven worden aangemoedigd, met behoud van ruimtelijke kwaliteit. Voor het behoud van het kleinschalige karakter van het landschap van de Zak van Zuid-Beveland zijn grootschalige ontwikkelingen in dit gebied ongewenst. Er dient volgens de visie te worden ingezet op relatief kleinschalige toeristisch-recreatieve voorzieningen verspreid over het gebied (Zak van Zuid-Beveland).
Agenda Wonen in De Bevelanden (2013)
De Agenda Wonen in De Bevelanden is tot stand gekomen in het kader van de sterk veranderende woningmarkt. Ze staat voor een verander- en kwaliteitsopgave in de bestaande woningvoorraad. De bestaande gemeentelijke woningbouwprogramma's waren hierop nog niet gericht en vroegen om een herijking. De vijf gemeenten in De Bevelanden (Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal) hebben de handen daarop ineen geslagen en de plancapaciteit meer in evenwicht gebracht. Daarnaast zijn er opgaven zoals het maximaal aantrekkelijk blijven voor jongeren, de grote groep ouderen die ontstaat met zorgvraag en het behoud van leefbare kernen. Ook dat vroeg om een actieve en gezamenlijke sturing. In de Agenda zijn daartoe regionale woningmarktafspraken gemaakt. Een van de sleutelwoorden is ook hier: kwaliteitsverbetering.
Afspraken die in de Agenda zijn gemaakt hebben betrekking op onder meer het terughoudend omgaan woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied. Woningbouw wordt vooral geconcentreerd in de dragende- en groeikernen. Nieuwe woningbouw in het buitengebied is enkel nog bij sanering toegestaan. Daarbij dient sprake te zijn van aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiermee volgt De Bevelanden de 'rood voor rood' en 'ruimte voor ruimteregeling' in het provinciale omgevingsplan als ook het provinciaal beleid rondom 'nieuwe landgoederen en buitenplaatsen'.
Toetsing/conclusie
Met het plan worden planologisch-juridisch gezien geen extra woningbouwmogelijkheden gecreëerd, vindt een vermindering van stedelijke bedrijvigheid in het buitengebied plaats en wordt een kleinschalige recreatieve voorziening (gekoppeld aan een toeristische lijn) toegevoegd. Dit past binnen de genoemde regiovisie. Het plan sluit ook aan bij de Agenda Wonen in De Bevelanden. Sanering in het buitengebied en kwaliteitsverbetering zijn sleutelwoorden. Eerder is aangetoond dat het plan aansluit bij het provinciale ruimtelijk beleid, waaronder de Verordening Ruimte. Het plan levert geen strijd op met de aangehaalde regiovisie en de Agenda Wonen.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Borsele 2015-2020
De Structuurvisie Borsele 2015-2020 is opgesteld binnen de kaders van de Wro en is de opvolger van de Structuurvisie Borsele 2009-2014. De structuurvisie verwoordt in hoofdlijnen hoe de ruimtelijke, economische en maatschappelijke toekomst van Borsele er in 2020 uit moet zien. De structuurvisie geeft de ambities op het gebied van demografie, leefbaarheid, economie, infrastructuur, natuur, landschap, toerisme, recreatie en duurzaamheid weer. De structuur dient naast toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke plannen ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er volgens de structuurvisie om de bestaande en toekomstige kwaliteiten in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken. Gebieds- en dorpsstrategieën geven op hoofdlijnen aan hoe de visie kan worden gerealiseerd.
Er zijn in de structuurvisie drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:
- 1. Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele: uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat ruimtelijke contrasten en de sociaal-maatschappelijke structuur in de gemeente worden behouden en versterkt, dan wel (beter) worden benut.
- 2. Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component; uitgangspunt hierbij is dat deze toekomstige plannen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de gemeente en inspelen op de veranderingen en ontwikkelingen in de huidige maatschappij op onder andere demografisch, economisch en sociaal gebied.
- 3. Streven naar een duurzame aanpak: bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aspect duurzaamheid meegewogen; het streven is om energieafhankelijkheid te verkleinen. Overlast zoals geluid en geur, wordt zoveel mogelijk beperkt ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarnaast wordt de beschikbare ruimte zo zorgvuldig mogelijk gebruikt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn tevens gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het gebied, zowel economisch als sociaalmaatschappelijk als fysiek.
Paragraaf 3.5 van de structuurvisie gaat in op toerisme en recreatie. Het dagrecreatief aanbod wordt mede bepaald door de aanwezigheid van de Stoomtrein Goes-Borsele (SGB). De visie signaleert dat de gemeente relatief weinig toeristen trekt. De visie pleit er daarom voor de bekendheid van de Zak van Zuid-Beveland als aantrekkelijk recreatief gebied te vergroten. In het buitengebied is er ruimte voor de realisatie van Nieuwe Economische Dragers, mits deze geen belemmeringen vormen voor de argrarische functie. Verder wordt gesteld dat nieuwe recreatieve ontwikkelingen bij voorkeur dienen aan te sluiten op de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Daarbij worden het tracé en de spoorwegemplacementen van de SGB met name genoemd.
Groeien in Kwaliteit; Woonvisie 2015-2019
De Woonvisie Borsele 2015 - 2019 schetst de koers die de gemeente Borsele tot 2019 wil volgen om prettig wonen in de gemeente te bevorderen en om samenwerking met interne en externe partijen op een goede manier . Enerzijds is er aandacht voor de woningbehoefte. Anderzijds voor de wenselijkheid van behoud en concentratie van voorzieningen. Dit om de leefbaarheid in de verschillende kernen van de gemeente Borsele te behouden. Om de ambities van Borsele waar te maken, wordt de koers van de afgelopen vijf jaar vastgehouden, maar worden daarbij andere accenten gelegd. De woonvisie gaat vooral in op het wonen in de kernen en niet op wonen in het buitengebied. Wel is duidelijk dat de woonvisie voor kwaliteit van wonen en omgeving gaat. Hoewel de woonvisie nog als actueel beleidskader voor wonen geldt, wordt voor de meest actuele situatie beleidsmatig aangesloten bij de Agenda Wonen in De Bevelanden (zie paragraaf 3.4 Regionaal beleid)
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan
Recentelijk is door de gemeenteraad van Borsele het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) vastgesteld dat de leidraad vormt voor het verkeers- en vervoerbeleid voor de komende 10 jaar.
De belangrijkste doelen van het verkeers- en vervoerbeleid zijn:
- Bereikbaarheid van de verschillende woonkernen en hun bedrijven en voorzieningen.
- Verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, met name de kwetsbaarste (voetgangers en fietsers).
- Leefbaarheid voor de inwoners in de kernen en in het buitengebied.
Alle wegen zijn ingedeeld in een van de navolgende wegfuncties: stroomweg, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangsweg. Categorisering heeft ten doel ervoor te zorgen dat grotere verblijfsgebieden (regio's, steden, woonkernen, grote woonwijken, bedrijventerreinen e.a.) vlot en veilig worden ontsloten door daarvoor ingerichte gebiedsontsluitingswegen, zodat de overige wegen (gelegen binnen de verblijfsgebieden) ingericht kunnen worden als erftoegangswegen.
De wegen worden ingericht op basis van de in 2012 vastgestelde nieuwe basiskenmerken voor de inrichting van wegen (CROW-publicatie 315). Voor de drie verschillende typen wegen zijn een aantal basiskenmerken bepaald die moeten zorgen voor een duurzaam veilige inrichting. Het streven is om plattelandswegen zoveel mogelijk verkeersluw te maken, dat wil zeggen bestemd voor wandelaars, fietsers en bestemmingsverkeer. Het ontmoedigen van sluipverkeer is daarbij ook een aandachtspunt.
Het fietsverkeer wordt bevorderd. Langs de gebiedsontsluitingswegen zijn fietsvoorzieningen nodig. Routes voor doorgaand landbouwverkeer en vrachtverkeer lopen zo weinig mogelijk door de dorpskernen.
Nota Grondbeleid 2011
In de Nota Grondbeleid (2011) beschrijft de gemeente haar beleid ten aanzien van kostenverhaal. De gemeente dient zich bij een ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden over de wijze waarop kostenverhaal is verzekerd. In Hoofdstuk 6 wordt meer concreet op dit aspect ingegaan. De Nota Grondbeleid geeft aan dat voor bouwplannen van private partijen een bijdrage wordt gevraagd voor dotering aan verschillende reserves en/of fondsen. Dit geldt zowel voor particulieren die bijvoorbeeld één woning bouwen als voor projectontwikkelaars met grotere woningbouwprojecten. Rechtvaardiging daarvoor acht de gemeente de investeringen die de gemeente doet door iedere bewoner van een woning in de gemeente Borsele gebruikt kunnen worden, waarbij het niet uitmaakt of het een bouwinitiatief op gemeentegrond of particuliere grond betreft. Veelal wordt met initiatiefnemers daartoe een zogenaamde anterieure overeenkomst gesloten (artikel 6.24, lid 1, sub a Wro).
Beeldkwaliteitsnota
Bouwplannen worden getoetst of ze voldoen aan redelijke eisen van welstand. De beeldkwaliteitsnota verwoordt het gemeentelijk welstandsbeleid c.q. het gemeentelijk beeldkwaliteitsbeleid. Het doel van dit beleid is het leveren van een bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving. Het aspect welstand/beeldkwaliteit kan niet in een bestemmingsplan worden geregeld. Beeldkwaliteitscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. De nota beoogt naast beschrijving van het beeldkwaliteitsbeleid iedereen informatie en inzicht te geven over de wijze waarop de kwaliteitsbeoordeling plaatsvindt en beschrijft de criteria die daarbij gelden. Op de beeldkwaliteitsnota gebaseerd wordt een op het plan toegesneden aanvullend beeldkwaliteitsplan opgesteld.
Toetsing/conclusie
Het plan beoogt een kwaliteitsverbetering van het vml. spooremplacement. Rommelige bedrijvigheid verdwijnt en een meer duurzame ontwikkeling wordt voorgesteld en vastgelegd. Door toevoeging van de bed&breakfast faciliteit wordt ingezet op versterking van de dagrecreatieve functies in de Zak van Zuid-Beveland, een aspect dat door de gemeentelijke structuurvisie wordt gestimuleerd. Verder worden planologisch-juridisch gezien geen extra woonfuncties in het gebied toegevoegd. Er is als gevolg van de planontwikkeling geen (danwel een verwaarloosbare) toename van verkeer op de aansluitende plattelandswegen. Verkeersproblemen zullen zich derhalve niet voordoen. In zijn algemeenheid levert het plan een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en kwaliteit van de gemeente. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de aangegeven beleidskaders.
3.6 Conclusie
Het handelsbedrijf en de bed&breakfast faciliteit passen weliswaar niet in het vigerende bestemmingsplan en dat geldt ook voor de gewenste woonbestemming voor het perceel Polderweg 27a. Maar met de sloop van verschillende opstallen, waaronder een romneyloods, het terugdringen van buitenopslag, het creëren van een open gebied tussen het spoor en de gebouwen aan de noordzijde van het spoor en het vernieuwen en opknappen van verschillende gebouwen, wordt een belangrijke kwaliteitsslag bewerkstelligd. Het verbeteren en versterken van bestaande groenstructuren draagt daaraan eveneens bij. Ook het verminderen van het bedrijfsmatige gebruik, het beperken van het aantal m² bebouwd oppervlak, waardoor verstedelijking van het landelijk gebied afneemt, en het toevoegen van een recreatieve component (bed&breakfast faciliteit) dragen bij aan de kwaliteitsverbetering. Daarmee wordt het recreatieve aanbod langs het spoor versterkt. Zeker de laatstgenoemde aspecten passen binnen het provinciale en gemeentelijke beleid om de stedelijke bedrijvigheid in het buitengebied te verminderen en tevens om nieuwe economische dragers (zoals de bed&breakfast) toe te voegen. De gedeeltelijke functiewijziging en de ruimtelijke kwaliteitsslag passen binnen de doelstellingen van de huidige beleidskaders. In Hoofdstuk 4 wordt nader op verschillende milieuaspecten in relatie tot het plan ingegaan.
Op grond van de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat het plan weliswaar niet past binnen de vigerende planologische kaders als neergelegd in het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' (2007). Het plan behelst echter een dermate ruimtelijke kwaliteitsslag dat gesteld kan worden dat het verlenen van medewerking aan het plan past binnen de doelstellingen van de beschreven beleidskaders.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Geluidhinder
Wet geluidhinder
Wettelijk kader voor geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh). In de wet zijn de regels (grenswaarden) opgenomen met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid afkomstig van een industrieterrein, weg of spoorweg. De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet geldende geluidszone. De grenswaarden (voorkeursgrenswaarde en ten hoogste toelaatbare waarde) uit de Wgh zijn van toepassing op de geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (o.a. onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kinderdagverblijven).
Wegverkeerslawaai
Het onderhavige plan voorziet in drie woningen, waarvan één nieuw te bouwen. Deze woningen gelden als geluidgevoelig objecten als bedoeld in de Wgh. Voor de geluidbelasting, ten gevolge van wegverkeer op gevels van woongebouwen, geldt volgens de Wgh een voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Deze geluidbelasting is inclusief aftrek conform artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012. Voor de onderhavige wegen bedraagt deze aftrek 5 dB. Indien sprake is van een vaststelling of herziening van een bestemmingsplan heeft de gemeentelijke overheid in een aantal situaties de bevoegdheid om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB tot respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg. De maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied. In de onderhavige situatie is sprake van een buitenstedelijk gebied en geldt derhalve de maximumgrenswaarde van 53 dB.
Alle woningen vallen buiten de zone van de verderop in zuidoostelijke richting gelegen Bernhardweg Oost. In de directe nabijheid van de betreffende woningen ligt aan de zuidoostzijde de Ruilverkavelingsweg. Aan de zuidwestzijde ligt de Polderweg. Voor beide wegen geldt een maximum snelheid die boven de 30 km/uur ligt, zodat de Wgh op deze wegen van toepassing is. Deze in het buitenstedelijk gebied gelegen wegen hebben een zone van 250 meter, gemeten uit de as van deze wegen. Alle woningen vallen binnen de zone van de Ruilverkavelingsweg. De (bestaande) woningen Polderweg 27a en 29 vallen daarnaast in de zone van de Polderweg. Vanwege het feit dat de laatstgenoemde woningen bestaande woningen zijn is het niet doelmatig een afzonderlijk akoestisch onderzoek te laten uitvoeren naar de geluidsbelasting op deze woningen.
Voor de nieuw te bouwen bedrijfswoning - de Wgh kent het begrip bedrijfswoning niet; een bedrijfswoning is gewoon een woning waarvoor een hogere waarde (indien nodig) verleend kan worden – geldt dat deze binnen de zone van de Ruilverkavelingsweg valt. Daarvoor geldt als regel dat door middel van een afzonderlijk akoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de beoogde (bedrijfs)woning akoestisch aanvaardbaar kan worden geacht. Vanwege de lage verkeersintensiteiten op de omliggende wegen en de afstand van de nieuwe woning tot de Ruilverkavelingsweg (circa 50 meter) wordt een dergelijk onderzoek echter niet efficiënt en doelmatig geacht. Verder hebben nieuwbouw woningen in het algemeen een hoge isolatiewaarde. Zij moeten minimaal aan het geldende Bouwbesluit voldoen. Zonder afzonderlijk akoestisch onderzoek mag daarom worden aangenomen dat het geluidsniveau in de bedrijfswoning op een aanvaardbaar niveau (max. 35 dB) zal komen.
Industrielawaai
De bestaande en beoogde bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied bestaan uit het op kleinschalig niveau uitvoeren van reparaties aan machines en handelsgoederen en het aan- en verkopen van machines/handelsgoederen. Deze activiteiten kunnen naar hun aard lastig onder één categorie worden geschaard. Deels zijn ze aan te merken als constructiewerkzaamheden/constructiewerkplaats (productieoppervlakte kleiner dan 200 m2) en deels als 'reparatie en servicebedrijven'; respectievelijk SBI-codes 2008 251, 331 en 452, 454 (brochure Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009). Wat geluid betreft geldt (voor een constructiewerkplaats) een grootste richtafstand van 50 meter. Voor de richtafstanden kan worden uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen dan met één afstandsstap worden verminderd. In casu betekent dit dat de richtafstand van de inrichting tot gevoelige objecten 30 meter bedraagt. De afstand van het bedrijf tot de woning Polderweg 29 bedraagt ruim 35 meter, de afstand tot de naastgelegen agrarische woning bedraagt ongeveer 75 meter en tot de woning Polderweg 27a ongeveer 135 meter. Zowel de woning nr. 27a als de woning nr. 29 liggen ten opzichte van het bedrijf derhalve buiten de richtafstand. Gesteld kan worden dat het akoestisch effect op de nabijgelegen woningen als gevolg van de bedrijfsactiviteiten het plangebied verwaarloosbaar is.
Spoorweglawaai
De Wgh biedt tevens bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai. Daarbij gaat het om nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs spoorwegen en om bestaande geluidsgevoelige bestemmingen bij de aanleg/wijziging van spoorwegen (die zijn aangegeven op de zonekaart). De systematiek van de zonering houdt in dat langs een (toekomstige) spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in bovenstaande situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een "hogere waarde procedure" kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde. Het beschermingsniveau voor nieuw te realiseren geluidsgevoelige bestemmingen in de zone van een spoorweg is vastgelegd in artikel 4.9 Besluit geluidhinder (Bgh) (voorkeursgrenswaarde) en artikelen 4.10 t/m 4.12 Bgh (hoogst toelaatbare geluidsbelasting). Voor woningen zijn de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidsbelasting respectievelijk 55 dB en 68 dB.
Voor het plangebied geldt dat sprake is van een bijzondere spoorweg. Het gaat om een toeristisch spoor, dat alleen in de zomerperiode (voornamelijk de maanden juli en augustus) wordt gebruikt. Het gaat dan om ca. 4 à 5 dagen per week en maximaal twee ritten per dag. Daarnaast wordt in de maanden april, mei en september gemiddeld 1 dag per week één rit gedaan. Het gebruik van het spoor is derhalve beperkt en kan moeilijk als het gebruik van een 'normaal' spoor worden gezien. Het onverkort en zonder meer toepassen van de kaders van de Wgh zou hier niet op zijn plaats zijn. Voor de woningen Polderweg 27a en 29 geldt de situatie met het toeristische spoor al vele jaren en heeft nimmer tot problemen geleid. Aangezien de toekomstige bedrijfswoning op ten minste dezelfde afstand van het spoor verwijderd zal zijn dan de woning Polderweg 27a en verder van het spoor af dan de woning Polderweg 29 zijn voor de te realiseren bedrijfswoning geen akoestische belemmeringen in relatie tot het spoor te verwachten. Gezien het recreatieve karakter van de spoorlijn, de lage rijsnelheid van de trein én de lage rijdfrequentie is er geen onderzoek nodig. Een afzonderlijk akoestisch onderzoek wordt daarom niet efficiënt en doelmatig geacht.
Toetsing/conclusie
Gesteld kan worden dat het bouwplan voldoet casu quo kan voldoen aan de normen van de Wgh. Het aspect geluid levert geen belemmering voor het plan.
4.2 Bodemverontreiniging
Wet bodembescherming
Wettelijk kader voor de bodemkwaliteit van het plangebied vormt de Wet bodembescherming (Wbb). Deze wet stelt regels om de bodem te beschermen. De Wbb maakt duidelijk dat grondwater een onderdeel van de bodem is. Daarnaast worden de sanering van verontreinigde bodem en grondwater door middel van de Wbb geregeld. Ook lozingen in of op de bodem kunnen op grond van de Wbb worden gereguleerd.
Aangezien het onderhavige plan verschillende functiewijzigingen en bouwmogelijkheden beoogt, is met het oog op de bedrijfsactiviteiten die in het verleden in het plangebied hebben plaatsgehad, onderzoek ingesteld naar de bodemkwaliteit (in milieuhygiënische zin). Het gaat bij de gewijzigde functiewijzigingen om het volgende:
- het perceel Polderweg 27a had voorheen een bedrijfsmatige functie (metaalbewerking en reparatie machines); het is de bedoeling dat dit perceel, na opheffen van de bedrijfsactiviteiten, deels een woonbestemming krijgt;
- verder wordt het perceel Polderweg 27a gesplitst; een deel is verkocht en krijgt een recreatieve bestemming; er komt een bed&breakfast faciliteit;
- het overige deel van dit perceel behoudt de bedrijfsbestemming en de aanwezige bedrijfsbebouwing wordt (beperkt) uitgebreid; tevens is het gewenst aan dit bedrijfsdeel de mogelijkheid van het oprichten van een bedrijfswoning toe te kennen. Overigens heeft dit deel volgens het vigerende bestemmingsplan de specifieke bestemming 'zonweringsbedrijf'; deze specifieke bestemming wordt al jaren niet meer uitgeoefend.
Duurzaam bodembeleid gemeente Borsele
In zijn algemeenheid moet een (bouw)plan voor wat betreft bodemkwaliteit voldoen aan de eisen die de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en het daarop gebaseerde Besluit Bodemkwaliteit stellen. Veel gemeenten hebben de (algemene) wettelijke kaders nader uitgewerkt in een eigen bodembeleid. Ook de gemeente Borsele heeft dit gedaan en vastgelegd in de nota Duurzaam bodembeleid, gemeenteBorsele (7 juni 2012vastgesteld). Doel van het bodembeleidsplan is het vastleggen van alle relevante bodemaspecten voor de gemeente Borsele. Het plan richt zich daarbij op:
- 1. Vertaling van het landelijk bodembeleid naar gemeentelijk beleid.
- 2. Duidelijkheid voor zowel de gemeentelijke organisatie als voor externen.
- 3. Bepalen standpunt gemeente voor de verschillende bodemaspecten.
- 4. Per bodemaspect de ambities en concrete doelen benoemen (uitvoeringsprogramma).
- 5. Vastleggen bodemtaken voor de gemeentelijke organisatie.
Naast ingaan op reguliere thema's als verontreiniging, ondergrondse tanks, sanering, etc. gaat het plan ook in op de relatie tussen thema's bodemverbreding als grond- en oppervlaktewater, draagkracht, aardkundige waarden & aardkundig waardevolle gebieden, archeologische en cultuurhistorische waarden, bodemdaling, verdroging, etc.
Bodemonderzoek
Om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem van het plangebied is, hebben de initiatiefnemers verschillende bodemonderzoeken laten uitvoeren door een deskundig bureau (volgens normen NEN 5740). De rapporten van die onderzoeken zijn als bijlagen 2 tot en met 5 in het Bijlagenboek opgenomen. Doel van de onderzoeken was primair na te gaan of de voorgenomen transformatie van de planlocatie uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
Voor de locatie van initiatiefnemer 1 (perceel Polderweg 27a, gewenste omvorming van bedrijfsbestemming naar woonbestemming) wordt het volgende aangegeven. In de bovengrond worden licht verhoogde gehalten aan cadmium, kwik, lood, zink, PAK en minerale olie aangetoond. In de ondergrond worden geen verhoogde gehalten met de geanalyseerde parameters aangetoond. In het grondwater wordt een van nature licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypothese verdacht. Deze hypothese dient op grond van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen. De resultaten van onderhavig bodemonderzoek vormen vanuit milieukundig oogpunt echter geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de locatie van bedrijfsbestemming naar de bestemming “wonen met tuin”.
Voor de locatie van initiatiefnemer 3 (perceel Polderweg ong. naast 27a, gewenste omvorming van zonweringsbedrijf naar handels- en techniekbedrijf met bouw van nieuwe bedrijfswoning) wordt het volgende aangegeven. In bovengrond worden licht verhoogde gehalten aan lood, zink, PAK, PCB's en minerale olie aangetoond. In de ondergrond worden geen verhoogde gehalten met de geanalyseerde parameters aangetoond. In het grondwater wordt een van nature licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypothese verdacht. Deze hypothese dient op grond van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen. De resultaten van onderhavig bodemonderzoek vormen echter wederom vanuit milieukundig oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw van een woning met tuin op de locatie.
Verder wordt van voormelde delen van het plangebied aangegeven dat de op de onderzoeklocaties geconstateerde licht verhoogde gehalten in de grond en licht verhoogde concentraties in het grondwater geen aanleiding geven tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Bij grondverzet gelden de regels uit het besluit Bodemkwaliteit en dient grondverzet volgens dat besluit gemeld te worden. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald.
Voor de locatie van initiatiefnemer 2 (omvormen bedrijfsbestemming naar recreatieve bestemming t.b.v. bed&breakfast faciliteit) is zowel een verkennend als nader bodemonderzoek uitgevoerd. De rapporten maken deel uit van het Bijlagenboek. Het nader bodemonderzoek concludeert dat twee verontreinigingsspots met sterke verontreinigingen aan zink aanwezig zijn. Deze spots worden aangemerkt als een geval van ernstige bodemverontreiniging. Ze is aangetroffen over een oppervlakte van circa 50 m²; de omvang wordt geschat op circa 50 m³. Ze overschrijdt mogelijk de perceelsgrens. Het aangrenzende perceel behoort niet tot de voorgenomen bestemmingsplanwijziging naar recreatie. De sterke verontreiniging wordt op de onderzoekslocatie aangetroffen over een oppervlakte van circa 20 m² in een traject van 0-50 cm-mv. De omvang van deze verontreiniging op de onderzoekslocatie wordt geschat op circa 10 m³.
Initiatiefnemer 2 heeft daarop besloten de locatie die de recreatieve bestemming krijgt te saneren en heeft daartoe een BUS-melding (melding immobiel, BUSsanering) gedaan. Het terrein wordt heringericht (toekomstig gebruik: recreatie) het wordt ontgraven tot niveau terugsaneerwaarde en er wordt een leeflaag aangebracht. Contact mogelijkheden met de verontreiniging worden daarmee voorkomen. De BUS-melding is als bijlage in het Bijlagenboek opgenomen. Op basis van de resultaten van gedane onderzoeken en de voormelde sanering kan worden geconcludeerd dat geen onaanvaardbare risico's voor de mens (humane), ecologie en verspreiding aanwezig zijn. Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen wijziging van de locatie naar de bestemming Recreatie.
Toetsing/conclusie
Op basis van de resultaten van gedane onderzoeken kan worden geconcludeerd dat vanuit milieukundig oogpunt geen belemmeringen aanwezig zijn voor de voorgenomen wijziging van de locatie naar de bestemming Recreatie. Bij eventuele graafwerkzaamheden dient een BUS-melding te worden gedaan.
4.3 Flora En Fauna
In het kader van de Flora- en faunawet dient in principe voorafgaand aan de realisatie van de voorgenomen plannen onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde natuurwaarden. Ook dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele nadelige effecten van de plannen op deze waarden. In dat kader is een quick scan uitgevoerd naar natuurwaarden van het plangebied. Het rapport van deze quick scan is als bijlage in het Bijlagenboek opgenomen.
De conclusies van rapport luiden als volgt. Er moet rekening gehouden worden met eventuele broedvogels. Als ze bezig zijn met nestelen, broeden en het voeren van jongen mag er niet gewerkt worden. De 'wettelijke' broedtijd loopt van 15 maart tot 15 juli, maar ook eerder nestelen (vooral merel) en later voeren van nog niet vliegvlugge jonge vogels moet worden ontzien door het niet uitvoeren van werkzaamheden. Zolang er geen broedgevallen in de opstallen en in de singel langs de sloot optreden, kan het werk worden begonnen en uitgevoerd. Er is als gevolg van het plan geen nadelig effect op het aangrenzende deel van het EHS-gebied. Het vragen om een ontheffing van de Flora- en faunawet is niet nodig als met de broedvogels rekening wordt gehouden.
Toetsing/conclusie
Er zijn geen ecologische belemmeringen die het plan en het vaststellen van het bestemmingsplan in de weg staan.
4.4 Ecologisch Hoofd Structuur
De Zeeuwse Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het netwerk van natuurgebieden, beheergebieden en natuurverbindingen waar de belangrijke Zeeuwse natuurwaarden en de rijke flora en fauna een veilige plek vinden. Binnen de EHS staan natuur, landschap en natuurgerichte recreatie centraal. De Zeeuwse EHS omvat alle wezenlijke natuurwaarden, zowel buitendijks als binnendijks. In de loop der jaren zijn, meestal op verzoek van maatschappelijke organisaties, kleine wijzigingen tot stand gebracht en zijn de doelstellingen voor de gebieden verder uitgewerkt. De begrenzing van de EHS is door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS.
Afbeelding: kaartbeeld EHS, plangebied aangegeven met rode pijl
Toetsing/conclusie
De kaart van de EHS geeft aan dat de planlocatie niet in de EHS gelegen is. Wel ligt de planlocatie in de nabijheid van een agrarisch gebied van ecologische betekenis. In paragraaf 4.3 Flora en Fauna is aangegeven dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft voor de ecologische waarden van genoemd agrarisch gebied.
4.5 Cultuurhistorisch Hoofd Structuur
Algemeen
Beleidskader voor de cultuurhistorie vormt primair de Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 januari 2012 gewijzigd en gelijktijdig is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. Er bestaat sindsdien een wettelijke verplichting om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Facetten als historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten worden daarin meegenomen. Daarmee is de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed is (mede) een taak van de gemeente geworden.
Gemeentelijk monumentenbeleid
Om bouwwerken met een cultuurhistorische waarde te beschermen heeft de gemeente beleidsregels opgesteld. Deze zijn vastgelegd in de Monumentenverordening (1 juni 2006). In deze verordening worden 2 categorieën monumenten onderscheiden: rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. De rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de voornoemde Monumentenwet 1988. De gemeentelijke monumenten, zijn de bouwwerken die zijn geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst, worden voor wijziging of afbraak behoed door middel van voorschriften in de verordening.
Rijksmonument
Binnen het plangebied ligt het voormalige stationsgebouw van de halte 's-Gravenpolder – 's-Heer Abtskerke. Het adres hiervan is Polderweg 29 's-Heer Abtskerke. Thans is dit object een (burger)woning. Het object is vanwege cultuurhistorische en ensemblewaarden en gaafheid aangewezen als rijksmonument (1998). Ook het spoor zelf (de spoorbaan) is vanwege de cultuurhistorische en ensemblewaarden als rijksmonument aangemerkt (1998). Het spoor is eveneens van belang uit oogpunt van de geschiedenis van het openbaar vervoer en vanwege de zeldzaamheid. De cultuurhistorische waarde van de spoorbaan wordt verstrekt door het gebruik ervan door historische trams en als historische tramlijn.
In februari 2013 heeft overleg plaatsgevonden tussen de gemeente en de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, de provincie Zeeland en de stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. Uit het verslag van het overleg blijkt dat het plan de instemming heeft van genoemde instanties in relatie tot de monumentale status van het spoor en de woning Polderweg 29. De bescherming van beide objecten als rijksmonument is planologisch geregeld in Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie.
Toetsing/conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen nadelige consequenties voor de cultuurhistorische waarden van het plangebied.
4.6 Archeologie
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta, 1992). Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Sinds 1 september 2007 is de Wet Archeologische Monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet van kracht. De bescherming van het archeologische erfgoed is een taak van de gemeente geworden. Er dient binnen bestemmingsplannen en bij ruimtelijke onderbouwingen aandacht te worden besteed aan archeologische aspecten.
Met het nieuwe wettelijke regime is er vooral sprake van een verschuiving van taken en verantwoordelijkheden naar de gemeenten. Met de implementatie van het wetsvoorstel zijn zij verplicht deze verantwoordelijkheid zelfstandig op zich te nemen en moeten zij eigen archeologiebeleid ontwikkelen. Daarvoor dienen zij na te gaan in hoeverre aanpassing van reeds bestaande gemeentelijke beleidsinstrumenten, zoals vergunningverlening, aan een effectieve uitvoering van dat beleid kunnen bijdragen en is inpassing in de procedures rond het gemeentelijke ruimtelijke ordeningsbeleid noodzakelijk.
Gemeentelijk archeologiebeleid
Het gemeentebestuur van Borsele heeft archeologiebeleid vastgelegd in haar nota van 30 juni 2011. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid geeft naar specifieke locatie aan wanneer archeologie onderzoek noodzakelijk is. Het gemeentelijk archeologisch beleid bestaat uit een beleidsnota (deel A) en een beleidskaart (deel B). Op basis van de kaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek nodig is. De waardenvolheid wordt aangegeven in 8 categorieën, waarvan de maatregelen worden beschreven.
Deze categorieën, met daarbij aangegeven de te nemen maatregelen, zijn als volgt:
- I. Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
- II. Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- III. Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- IV. Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
- V. Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
- VI. Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 2.500 m2 wordt verstoord;
- VII. Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
- VIII. Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.
Uit navolgend kaartbeeld blijkt (zie gele cirkel) dat de planlocatie valt onder categorie 4 (hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord). Op voorhand laat zich niet aanzien dat als gevolg van het plan meer dan 250 m2 zal worden verstoord (nieuwe woning: circa 125 m2 + op termijn grotere schuur: 200 m2, waarvan 100 m2 al is verstoord door huidige schuur). Niettemin zal in de regels van het onderhavige plan de bescherming van het archeologisch belang worden neergelegd. Ingeval een grotere oppervlakte wordt verstoord zal onderzoek noodzakelijk zijn.
Afbeelding: beleidskaart gemeentelijk archeologisch beleid, plangebied aangeduid met gele cirkel
Toetsing/conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling van de plangebieden wordt op voorhand geen schade toegebracht aan (beschermde) archeologische waarden. Ter bescherming van archeologische waarden is voor het vergraven van een oppervlakte van meer dan 250 m2 een onderzoeksplicht opgenomen.
4.7 Water
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte water kwaliteit, verdroging, etc. te voorkomen. In het kader van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Huidige watersysteem
Grondwatersysteem
Het watersysteem in het plangebied is van het type 'Dun zoet'. Bij het type 'Dun zoet' zijn er geringe zoetwaterbellen in de bodem aanwezig, waar in principe geen grondwateronttrekking mogelijk is. Onder de holocene deklaag met een dikte van 1,0 tot 1,5 m ligt het eerste watervoerende pakket van matig fijn zand en matig grof zand met leem- en kleilagen. Afhankelijk van de aanwezigheid van leemlaagjes kan zeer beperkt neerslag in de bodem infiltreren. De heersende grondwatertrap is grondwatertrap VI (GHG 40 tot 80 cm beneden maaiveld en de GLG op meer dan 120 cm beneden maaiveld).
Oppervlaktewatersysteem
Het polderpeil van de betrokken hoofdwaterloop (aan de noordkant) van het plan is 1,90 m/2,20 m -NAP (zomerpeil en winterpeil). Het plangebied maakt onderdeel uit van de afwateringseenheid van het gemaal Maelstede. De maaiveldhoogte ligt tussen 0,05 m +NAP en 0,5 m +NAP.
Toekomstige watersysteem
Door de bouw van één extra woning en de eventuele vervangende nieuwbouw van een bedrijfsloods neemt het verhard oppervlak niet toe, aangezien elders binnen het plangebied oude opstallen, zoals een romneyloods, worden gesloopt. Het woningpeil van de nieuwe woning wordt 0,75 m +NAP. De regenafvoer van de te bouwen woning wordt aangesloten op een nieuw te graven vijver in de tuin bij de bedrijfswoning. Voor het afvoeren van vuil water zal gebruik worden gemaakt van een IBA klasse 2.
Waterbeleid en toegekende waterhuishoudkundige functies
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
In het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft geresulteerd in een omslag in het waterbeleid en het denken over water. Het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten zijn onder meer overeengekomen dat:
- het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden;
- voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden, hierin dienen de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.
Deelstroomgebiedsvisie
De deelstroomgebiedsvisie is een gezamenlijk product van de waterschappen, gemeenten en de provincie als trekker. Hierin spelen 'ruimte voor water' en 'water als ordenend principe' een belangrijke rol. De visie richt zich primair op het voorkomen van wateroverlast door overstroming van binnen uit door veel neerslag in een korte tijd. Hieruit volgen richtlijnen voor de ruimtelijke inrichting van het gebied om wateroverlast tegen te gaan en een aantal mogelijke technische maatregelen welke kunnen worden ingezet. De maatregelen kunnen worden ingedeeld in de voorkeursvolgorde van 'vasthouden - bergen - afvoeren'. De doelstelling van deze maatregelen is een afvoer te krijgen die niet groter is dan de landbouwkundige afvoer.
Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018
Het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 bevat beleid voor grondwater, oppervlaktewater en waterveiligheid. Vooral de waterfunctiekaart is een belangrijk hulpmiddel bij het beoordelen van nieuwe initiatieven. Doelstellingen zijn:
- Een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en waterbodems, een peilbeheer en een aanvaardbaar risico op wateroverlast dat is afgestemd op bestaande en toekomstige functies.
- Een goede kwantitatieve en chemische toestand van het grondwater, afgestemd op de functies van het gebied. Een belangrijk aspect daarvan is de instandhouding van de zoetwatervoorkomens. Gevolgen van klimaatverandering op het grondwater worden opgevangen.
In het kader van de kwaliteit van de woonomgeving wordt in het omgevingsplan onder meer gestreefd naar het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied. Bij de uitvoering geldt de trits 'vasthouden - bergen- afvoeren' als uitgangspunt. Bij nieuwe bebouwing dient rekening te worden gehouden met de mogelijkheden en beperkingen van het watersysteem. Op de waterkansenkaart is dat globaal inzichtelijk gemaakt. Indien nodig wordt een nadere toetsing op locatieniveau door het waterschap uitgevoerd. Deze kaarten zijn een hulpmiddel bij de watertoets.
Met het water mee; waterbeheerplan 2010 – 2015
Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater. Ruimtelijke plannen moeten daartoe getoetst worden op de gevolgen voor de waterhuishouding.
Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017
Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden, waarbij er naar gestreefd wordt om waterschade te alle tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:
- 1. Een doelmatige inzameling en transport van afvalwater.
- 2. Voorkomen van waterhinder, overlast of schade en vasthouden van water.
- 3. Het voorkomen van grondwateroverlast.
- 4. Schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.
Waterplan Borsele 2011 - 2014
In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water. Het voorliggende plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele.
Overleg waterbeheerder
Tijdens het planproces heeft diverse keren overleg met het waterschap Scheldestromen plaatsgevonden. De relevante aspecten met betrekking tot de waterhuishouding zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Thema | Waterdoelstelling | Toetsing |
Veiligheid/ Waterkering | Waarborgen veiligheidsniveau. | Het plangebied ligt niet nabij een primaire waterkering en/of transportroute gevaarlijke stoffen over water. |
Wateroverlast | Reductie wateroverlast, vergroten veerkracht watersysteem. | Het afstromend verhard oppervlak zal niet toenemen. Er is daarom geen extra berging nodig. Overlast vanuit het oppervlaktewater wordt niet verwacht, omdat het maaiveld ruim gelegen is boven de toetsingsnorm. |
Watervoorziening | Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik is een optie die wordt gestimuleerd. |
Volksgezondheid | Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen; Reduceren verdrinkingsrisico's. | De aan de rand van het plangebied gelegen sloten worden zodanig onderhouden dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater in/nabij het plangebied. |
Riolering | Vasthouden, bergen, afvoeren; reductie hydraulische belasting rwzi. | Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd, waarbij het hemelwater wordt afgevoerd naar een nieuw aan te leggen vijver. Voor de opvang van afvalwater wordt gebruik gemaakt van een IBA-klasse 3 (recreatieve ontwikkeling) en IBA-klasse 2 (nieuwbouw woning). Het gezuiverde afvalwater wordt afgevoerd naar een nabijgelegen sloot. |
Bodemdaling | Tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functie geschiktheid. | Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen. |
Grondwater overlast | Tegengaan van grondwateroverlast. | Er zijn geen problemen met grondwater. Drainage rondom de nieuw te bouwen woning wordt aangesloten op de nieuw aan te leggen vijver en zo wordt grondwateroverlast voorkomen. |
Oppervlaktewater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Het hemelwater wordt afgekoppeld/niet aangesloten op de riolering. Dit conform de door het waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom. Er zijn daardoor geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Grondwater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden. | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur | Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur. | Er bevindt zich natte natuur nabij het plangebied. Het plangebied ligt in de bufferzone daarvan. Als het noodzakelijk is om grondwater te onttrekken zal men bijzondere maatregelen treffen. |
Onderhoud(mogelijkheid) waterlopen | Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden. | Langs de bestaande sloot wordt een haag aangeplant. Onderhoud van de sloot kan vanaf de Ruilverkavelingsweg plaatsvinden. De gemeente zal bij het waterschap ontheffing aanvragen voor het eenzijdig onderhoud. |
Waterschapswegen | M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen / nabij het plangebied | De nieuw aan te leggen dam en uitrit op de Ruilverkavelingsweg wordt conform de vergunning van het waterschap aangelegd. |
Toetsing/conclusie
Ten aanzien van het aspect waterhuishouding levert het plan geen problemen op.
4.8 Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
- ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009).
Volgens genoemde publicatie zou het bedrijf van initiatiefnemer 3 (het handelsbedrijf met kleine reparaties, etc.) deels kunnen vallen onder SBI-code 2008 nr. 251, 331 constructiewerkplaats in gesloten gebouw, productieoppervlakte kleiner dan 200 m2 (milieucategorie 3.1). In acht te nemen richtafstanden voor dit type bedrijf zijn, uitgaande van het omgevingstype gemengd gebied maximaal 30 meter (geluid). Afstand van de bedrijfsbebouwing tot de (burger)woning Polderweg 29 bedraagt circa 35 meter. In paragraaf 4.1 Geluidhinder is aangegeven dat deze afstand acceptabel kan worden geacht.
De afstand tot de naastgelegen gronden met recreatiebestemming bedraagt ca. 20 meter tot de dichtst bijgelegen slaapwagon en ca. 50 meter tot de ontbijtzaal. 's Avonds en 's nachts worden er geen bedrijfsactiviteiten verricht. De recreanten zullen daarom nauwelijks (hoogstens overdag enige) hinder ervaren van het bedrijf.
Bufferzone agrarisch bedrijf
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is een bufferbeleid opgenomen (artikel 2.7). Dit houdt in dat binnen 100 meter van agrarische bedrijven (en binnen 50 meter van boomgaarden) geen nieuwe woon- en verblijfsrecreatieve bestemmingen mogen worden gerealiseerd. Uit de toelichting op het bufferbeleid blijkt dat de regels niet van toepassing zijn voor het houden van afstand tot een individuele woning in het buitengebied. De mogelijkheid bestaat om in die situaties maatwerk te leveren waarbij 'per geval, vanuit het beginsel van een goede ruimtelijke ordening en na weging van de betrokken belangen, een keuze moet worden bepaald'. In artikel 2.5, lid 3 PRV wordt formeel de mogelijkheid geboden om een kleinere afstand te hanteren indien 'in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woon- en verblijfsrecreatieve functies en de kleinere afstand niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven'.
Het bestemmingsplan 'Borsels Buiten' biedt reeds de (planologische) mogelijkheid bij het zonweringsbedrijf (de bedrijfslocatie van initiatiefnemer 3) een bedrijfswoning op te richten. Die bedrijfswoning is nog niet gebouwd, echter de initiatiefnemer 3 wil deze met het onderhavige plan daadwerkelijk realiseren.
De beoogde bedrijfswoning van initiatiefnemer 3 (adres naast Polderweg 27a ongenummerd) is op circa 30 meter van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf Polderweg 27 geprojecteerd. In de reeds genoemde VNG-brochure 2009 staat voor een richtafstand van 30 meter tussen akkerbouwbedrijven en hindergevoelige functies opgenomen (geluid is daarbij maatgevend). Het Besluit landbouw is zelfs pas op akkerbouwbedrijven van toepassing indien de afstand ten opzichte van woningen van derden minder dan 25 meter bedraagt. Dit houdt in dat het akkerbouwbedrijf (qua milieuwetgeving) pas belemmerd wordt in zijn bedrijfsvoering als de woning op minder dan 25 meter van het bouwvlak komt te staan.
Gelet hierop, en het feit dat de daadwerkelijke activiteiten van het agrarisch bedrijf op grotere afstand van de beoogde bedrijfswoning plaatsvinden, zijn er (qua milieuhinder/bedrijfsvoering) geen belemmeringen voor de nieuwbouw van de beoogde bedrijfswoning. Bovendien is tussen de bedrijfswoning en het agrarisch bouwblok grotendeels de (vergrote) bedrijfsloods geprojecteerd; die zal een afschermende werking hebben. Daarnaast bevindt zich tussen de bedrijfswoning en het agrarisch bouwblok een structuurbepalende groengordel van bomen en hoog opschietende struiken. Ook die vervullen een geluiddempende functie. De groenstrook is als beeldbepalend in de regels van het plan vastgelegd.
De kampeerplaatsen liggen op zo'n 20 meter afstand van het bouwblok van het agrarisch bedrijf. Ook hiertussen ligt de voornoemde groengordel. Het betreft hier echter geen verblijfsrecreatie als bedoeld in het Besluit landbouw (mini-campings zijn uitgezonderd). Het agrarisch bedrijf wordt daarom niet in zijn bedrijfsvoering belemmerd.
Op het agrarisch bedrijf is een bovengrondse gasolietank (1200 liter) aanwezig. De afstand van deze tank tot de kampeerveldjes bedraagt ruim 35 meter. Op basis van de genoemde VNG-brochure dient een afstand van minimaal 30 meter te worden aangehouden (tabel 1, lijst 2: brandbare vloeistoffen (in tanks): bovengronds, K3-klasse: < 10 m3). Hieraan wordt voldaan.
Toetsing/conclusie
Het aspect milieuzonering staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Externe Veiligheid
Inleiding
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (Bevi) van kracht geworden. In overeenstemming met artikel 5 van dit Bevi dient bij een besluit in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) onderzocht te worden in hoeverre er sprake is van aanwezigheid van risicovolle inrichtingen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen de risicocontour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6 contour) en het groepsrisico (GR) met de eventuele toename hiervan berekend te worden. Het GR dient in de toelichting op het besluit te worden verantwoord. Eenzelfde aanpak dient gevolgd te worden voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door de lucht en door buisleidingen. Het kader hiervoor wordt gegeven in de circulaire 'Nota Risicozonering Vervoer Gevaarlijke Stoffen' (RNVGS).
Gemeenten en provincies zijn in dat kader verplicht de normen uit het Bevi na te leven. Dit houdt onder meer in dat er voldoende afstand aangehouden moet worden tussen kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven en transportroutes. Tevens dat rekening moet worden gehouden met het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf of transportroute. Het aspect externe veiligheid brengt zodoende met zich mee dat afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding van groot belang is. In het kader van de externe veiligheid is het van belang om te onderzoeken of er in of in de nabijheid van het plangebied relevante inrichtingen en transportroutes aanwezig zijn en, zo ja, of nader onderzoek noodzakelijk is.
Inrichtingen
Uit het hierna weergegeven kaartbeeld van de (algemene) risicokaart van de provincie Zeeland is op te maken dat in relatie tot het plangebied de maatregel 'schuilen' van toepassing is ingeval van een ongeval met de kerncentrale Borssele. Het plan zelf levert ook geen extra risico op.
Afbeelding: Impressie risicokaart
Wegtransport; gevaarlijke stoffen
Op circa 300 meter van de planlocatie ligt de Bernhardweg Oost, een transportroute gevaarlijke stoffen. Deze weg vormt gezien de afstand geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Buisleiding
Op een afstand van circa 400 meter ten noorden van het plangebied loopt een leidingenstrook waarin meerdere ondergrondse leidingen liggen. Hierop is het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen van toepassing. Dit besluit is op 1 januari 2011 in werking getreden. In die leidingstrook ligt een hogedruk gasleiding van Zebra met een diameter van 48 inch en een druk van 80 Bar. Deze leiding is de bepalende factor in die strook.
Invloedgebied
De afstand van het invloedgebied kan worden afgelezen uit de tabel Indicatieve invloedgebieden voor Hogedruk aardgasleidingen (Gasunie). Daaruit blijkt dat een leiding met een diameter van 48 inch en 80 Bar een invloedgebied heeft van ca. 580 meter, met 1% letaliteit. Voor 100% letaliteit staat in de tabel een afstand van ca. 220 meter. Het plangebied ligt binnen de 580 meter, maar buiten de 220 meter. Omdat de afstand van het plangebied buiten de 100% letaliteit valt (220 meter) kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoording groepsrisico
Het invloedgebied van de leiding is in casu, berekend met het rekenmodel Carola, ca. 555 meter. De berekening is uitgevoerd door toen de Regionale Milieudienst West Brabant (RMD). Deze dienst is opgegaan in de Omgevingsdienst Midden en West Brabant (OMWB). De berekeningen zijn te vinden in het rapport “Borsele: QRA hogedruk aardgas buisleidingen” van april 2012. In dit rapport is van de betreffende leiding de verantwoording van het hoogste groepsrisico berekend op een punt met een hogere personendichtheid (158 personen) dan die in het plangebied. Uit de berekening blijkt dat het GR minder is dan 1% van de oriëntatiewaarde (0,0024 * de oriëntatiewaarde). Ter plaatse van het plangebied gaat het om een uitbreiding van maximaal ca. 25 personen. De invloed van dit plan op het groepsrisico is derhalve nihil.
Naast de berekening uit de QRA dienen ook de punten zelfredzaamheid en beheersbaarheid in de besluitvorming te worden meegenomen. Hieronder volgt een nadere motivering daarover. In geval van een calamiteit spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. De Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten, waarna het gas moet opbranden en de fakkelbrand dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van de slachtoffers, het zo nodig koelen van de omgeving en het bestrijden van mogelijke secundaire branden. De brandweer voor dit plangebied is gevestigd in 's-Gravenpolder en heeft een korte aanrijdtijd. Het gebied is voor de brandweer goed bereikbaar. Er zijn voldoende mogelijkheden voor opstelling van brandweervoertuigen en voertuigen van andere hulpdiensten. Er wordt binnen het plangebied een primaire bluswatervoorziening gerealiseerd. Daarnaast is in de nabijheid van het gebied een secundaire voorziening (een waterloop) aanwezig. Hiermee is geregeld dat brandweer in geval van een ramp voldoende water kan innemen ter bestrijding van een brand. Met opstelplaatsen voor de brandweer is in de planvorming rekening gehouden.
In het plangebied zijn de infrastructurele voorzieningen zodanig dat de personen in geval van een ramp in 2 richtingen kunnen (oost en west) vluchten. Het plangebied ligt tussen de sirenes, waarmee burgers gealarmeerd worden, van 's-Heer Abtskerke en 's-Gravenpolder. Het is niet bekend of het plangebied volledig door de sirenes gedekt wordt. Mensen worden in geval van rampen tegenwoordig gealarmeerd via twitter, sms, media en NL- Alert. Het laatste is gebaseerd op Cellbroadcasting en is nog niet geschikt voor alle mobiele telefoons.
Toetsing/conclusie
Op basis van de QRA en de motivering van zelfredzaamheid en beheersbaarheid wordt het groepsrisico als gevolg van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aanvaardbaar geacht en vormt dit aspect geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
4.10 Duurzaamheid
In het onderhavig plan wordt op verschillende onderdelen aandacht aan het aspect duurzaamheid besteed. Voorbeelden daar zijn:
- Duurzaam bodemgebruik: het beschermen en versterken van de natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de bodem en anderzijds het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke doeleinden. Kortom het benutten van de gebruiksmogelijkheden van de bodem, zonder deze aan te tasten of uit te putten. Meer concreet gaat het om aantonen dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. Voorts gaat het om het bewerkstelligen van een ruimtelijke en functionele kwaliteitsslag.
- Duurzaam bouwen: woningen, gebouwen en andere bouwwerken worden ontwikkeld en gebruikt met respect voor mens en milieu. Het gaat hierbij niet alleen om energiebesparing, maar ook om gebruik van duurzame materialen, een gezond binnenmilieu, duurzaam slopen zodat de materialen hergebruikt kunnen worden, verantwoord watergebruik en voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken. Meer concreet gaat het hierbij om het verwijderen van asbestplaten van daken en het volgens huidige duurzaamheidsnormen oprichten van nieuwe en aangepaste bebouwing.
- Regenwater zoveel mogelijk op oppervlaktewater lozen.
Toetsing/conclusie
Ontwikkelingen binnen het plangebied zullen zoveel mogelijk aan duurzaamheidskaders worden getoetst. Het plan is niet in strijd met deze kaders.
4.11 Kabels En Leidingen
In het plangebied liggen verschillende kabels en leidingen. Het gaat daarbij voornamelijk om nutsvoorzieningen ten behoeve van de verschillende percelen. De exacte ligging van deze kabels en leidingen kan via een zgn. KLIC-melding worden opgevraagd. Bij het uitvoeren van werkzaamheden zal dit in acht worden genomen, evenals de vereiste toestemming van de kabel- en leidingeigenaren.
Speciale aandacht verdient nog de in het plangebied aanwezige oliegekoelde 50 kV-leiding. Deze ligt evenwijdig aan (en deels onder) het spoor (de spoorbaan). Ook hiervoor geldt bij werkzaamheden het toestemmingsvereiste van de leidingeigenaar. In ieder geval vindt er geen bebouwing plaats waar de leiding ligt. De belangen zijn voldoende op privaatrechtelijke wijze geborgd.
De ligging van bedoelde kabels en leidingen, zoals ten tijde van de vaststelling van dit plan aanwezig, is globaal aangeven op het volgende kaartbeeld.
Afbeelding: Globale weergave kabels en leidingen
Toetsing/conclusie
De aanwezigheid van kabels en leidingen in het plangebied vormen geen belemmeringen voor het plan.
4.12 Luchtkwaliteit
Geldend wettelijk kader voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit, onderdeel van de Wet milieubeheer. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. De wet regelt het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De EU heeft Nederland in april 2009 derogatie (verlenging van de termijn om luchtkwaliteitseisen te realiseren) verleend.
Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Vanaf die datum is het NSL van kracht en dat betekent dat voor de onderbouwing van NSL-projecten kan worden verwezen naar het NSL wanneer het gaat om de effecten op luchtkwaliteit. Vanaf 1 augustus 2009 geldt ook de uitvoeringsplicht van de NSL-maatregelen voor alle NSL-partners. Nu de Europese Commissie derogatie heeft verleend en het NSL van kracht is:
- kunnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen ('IBM projecten') uit het NSL voor de onderbouwing gebruik maken van het NSL;
- geldt als grens voor projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen 3% van de jaargemiddelde grenswaarde (van 40 microgram/m³, en dus niet 3% van de tijdelijk verhoogde grenswaarden ten gevolge van derogatie);
- gelden de grenswaarden voor fijn stof per 2011 (in plaats van 2005) en grenswaarde voor NO2 per 2015 (in plaats van 2010). Tot die tijd gelden tijdelijk de volgende verhoogde grenswaarden: voor NO2 een jaargemiddelde van 60 microgram/m³, en voor fijn stof (PM10) een jaargemiddelde van 48 microgram/m³ en een daggemiddelde van 75 microgram/m³, dat jaarlijks maximaal 35 keer mag worden overschreden.
Zo is in bijlage 3A van de Regeling NIBM bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:
- Het plan omvat niet meer dan 1.500 woningen met een ontsluitingsweg.
- Het plan omvat niet meer dan 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen.
Aangezien het plan slechts voorziet in 2 burgerwoningen, 1 bedrijfswoning, een kleinschalige recreatieve en bedrijfsontwikkeling is geen sprake van een overschrijding van de normen. Er is daarom geen verder onderzoek nodig naar het aspect luchtkwaliteit.
Toetsing/conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen. Er zijn geen belemmeringen voor dit bouwplan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
4.13 Conclusie
Op grond van het vermelde in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk kan worden geconcludeerd dat het plan geen schade oplevert voor dan wel bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Het plan behelst een ruimtelijke en functionele kwaliteitsslag ten opzichte van de huidige situatie.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Planvorm
Dit bestemmingsplan beoogt het mogelijk maken van een functionele en ruimtelijke kwaliteitsslag voor het spooremplacement 's-Gravenpolder/'s-Heer Abtskerke. De bedrijvigheid in het plangebied vermindert. Er wordt een recreatieve functie en een woonbestemming toegevoegd. Ook de groenstructuur van het plangebied in relatie tot de omgeving wordt verstevigd.
Gestreefd wordt naar de juridische verankering van de nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is opgesteld als een gedetailleerd plan. Het plan is in die zin gedetailleerd, dat in de verbeelding en de regels wordt vastgelegd welke functies en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
In dit bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze is met ingang van 1 juli 2013 verplicht voor alle (nieuwe) bestemmingsplannen. In de standaarden zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van de opbouw en presentatie van het bestemmingsplan. De landelijke richtlijn SVBP is opgenomen in de Wro. Daarnaast geldt per 1 oktober 2010 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze wet introduceert nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten, zonder deze (ingrijpend) inhoudelijk te wijzigen. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming.
5.2 Systematiek Bestemmingen
Qua systematiek van bestemmingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de geldende standaarden van de gemeente. De gemeente heeft daartoe een zgn. bibliotheek verstrekt. De bestemmingen die daarin als standaarden zijn opgenomen zijn in dit plan overgenomen.
De planregels zijn opgedeeld in vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de inleidende regels gegeven. Het tweede hoofdstuk omvat de bestemmingsregels die gelden voor de verschillende planonderdelen. In het derde hoofdstuk zijn de algemene regels opgenomen. In het vierde hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels. In de onderstaande paragrafen wordt per artikel uiteengezet wat de functie van het artikel is binnen het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1) en Wijze van meten (artikel 2)
De begrippen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen, worden in artikel 1 nader gedefinieerd. Bij toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel opgenomen definities van de begrippen. Naast begrippen zijn in het bestemmingsplan hoogte- en andere maten opgenomen die van belang zijn bij het bouwen van bouwwerken. Artikel 2 van de regels geeft een nadere omschrijving hoe de bedoelde maten gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Agrarisch met waarden (Artikel 3)
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor (in hoofdzaak) agrarische doeleinden. Verder zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden. In principe is het oprichten van bebouwing en het uitvoeren van werkzaamheden binnen deze bestemming niet mogelijk. Met deze bestemming (Agrarisch met waarden) wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestemming van de aangrenzende agrarische gronden die vallen in het bestemmingsplan “Borsels Buiten” (2007).
Bedrijf - Handels- en techniekbedrijf(Artikel 4)
De voor 'Bedrijf – Handels- en techniekbedrijf' aangewezen gronden zijn specifiek bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in het kader van een handels- en techniekbedrijf. De bedrijfswoning is afzonderlijk met een aanduiding aangegeven. Het bouwvlak voor de bedrijfsopstallen is afgestemd op de gewenste groei van het bedrijf en is groter dan het bedrijfsopstal ten tijde van de vaststelling van dit plan bedraagt. Om te waarborgen dat de strook direct langs het spoor vrij blijft van opslag en haar open karakter behoudt, is opslag en bebouwing uitgesloten met een aanduiding.
Groen(Artikel 5)
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor (in hoofdzaak) bermstroken, bermsloten, water, waterpartijen, paden, beeldbepalende groen en andere tot de bestemming behorende groen- en recreatieve voorzieningen. Slechts zeer beperkt mag op gronden met deze bestemming worden gebouwd; alleen ten behoeve van de bestemming. Het zal daarbij hoogstens gaan om gebouwtjes/bouwwerken voor eventuele nutsvoorzieningen. Bebouwing dient vanwege het beeldbepalende karakter van het groen tot een minimum te worden beperkt. Tot het groen behoort ook water. Het groen bestaat uit opgaand struikgewas en bomen langs en in de berm van een sloot.
Recreatie (Artikel 6)
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor (in hoofdzaak) een bed&breakfast faciliteit met bijbehorende recreatieve voorzieningen. Onder bijhorende recreatieve voorzieningen vallen bijvoorbeeld een eenvoudige terras om buiten te kunnen zitten, maar ook een kleinschalig koffie/theehuis. Slaapgelegenheid zal worden geboden in enkele treinwagons die evenwijdig aan het spoor zullen worden opgesteld. Op de verbeelding is aangegeven waar dat mogelijk is. De voormalige aardappelloods zal dienst doen als ontbijtzaal en opslagruimte ten behoeve van de bed&breakfast faciliteit. Verder zal het open terrein benut kunnen worden voor een vijver die dienst zal doen als retentievijver voor een bluswatervoorziening.
Tuin (Artikel 7)
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor sier- en moestuin, parkeren ten behoeve van het wonen en perceelsontsluiting. Daarnaast is op de gronden met deze bestemming een specifieke plaats aangegeven voor parkeren ten behoeve van de bed&breakfast faciliteit. Dat parkeren vindt plaats in een gedeelte van de tuingronden die behoren bij de woning Polderweg 29. Het gaat om een locatie waar ongeveer 4 auto's kunnen worden geparkeerd. Vanaf de parkeerplaats zullen de bezoekers lopend naar de bed&breakfast faciliteit gaan. Dat zal over een bestaand tuinpad gaan. Om de mogelijkheid open te laten dat pad in de toekomst te kunnen verleggen is niet specifiek aangegeven waar dit pad ligt. Onder de bestemmingsomschrijving is opgenomen dat perceelsontsluiting tot de bestemmingsfuncties behoort. Ook voor de woning Polderweg 27a is deze laatste functie van belang. Verder is voor het zoveel mogelijk waarborgen van de openheid van de strook aan de noordzijde van het spoor de grond naast de woning Polderweg 27a als tuin bestemd; op deze strook mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Verkeer (Artikel 8)
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor (in hoofdzaak) verhardingen, wegen, straatmeubilair, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, etc. De gebruikelijke onder deze bestemming vallende functies. De toeristische spoorweg is vanwege het bijzondere karakter met een aanduiding aangegeven. Aangegeven is dat deze bedoeld is voor het stand houden en exploiteren van een cultuurhistorische recreatieve spoorlijn met de daarbij behorende additionele voorzieningen, ondergeschikte detailhandels- en/of horeca activiteiten uitsluitend ten dienste van de bestemming, verkeers- en verblijfsdoeleinden, alsmede de bescherming van de cultuurhistorische, landschapswaarden en/of natuurwaarden.
Om te komen van en te gaan naar de gronden met de bestemmingen 'Recreatie' en 'Bedrijf' is het nodig dat het spoor wordt overgestoken. De overgangen zijn specifiek aangegeven. De overgang naar de bestemming 'Recreatie' als voetgangersovergang, de overgang naar de bestemming 'Bedrijf' als overgang voor autoverkeer. Eventueel autoverkeer (bijvoorbeeld in verband met afleveren goederen en hulpdiensten) naar de gronden met de bestemming 'Recreatie' zal plaatsvinden via de gronden met de bestemming 'Bedrijf'. Verder geldt voor een groot deel van het gebied met de aanduiding toeristische spoorweg een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie', zulks vanwege het feit dat het spoor is aangewezen als rijksmonument. De cultuurhistorische belangen van het spoor worden daarmee zoveel mogelijk beschermd.
Wonen (Artikel 9)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen (de huisvesting van personen) alsmede voor tuinen, erven, paden, verhardingen, parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. In de regels is aangegeven dat het (enkel) betreft vrijstaand wonen. Voor wat betreft de bouwregels is aangesloten op de standaardregeling voor woningen en anderzijds op de bouwregels voor bedrijfswoningen. In afwijking van de standaard wordt bij recht mogelijk gemaakt dat maximaal 135 m² aan bijbehorende bouwwerken mag worden opgericht bij de woning Polderweg 27a; dit is afgestemd op de afmetingen van de aanwezige (hobby)schuur. Voor de woning Polderweg 29 geldt tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie', omdat het een rijksmonument betreft. De cultuurhistorische belangen van dit object worden door de regeling van deze dubbelbestemming voldoende gewaarborgd.
Waarde - Archeologie-2 (Artikel 10)
Binnen de gemeente liggen gebieden met afwisselend lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarden voor archeologische resten. Bij de ruimtelijke ontwikkelingen moet hiermee rekening worden gehouden. In dat verband is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. In paragraaf 4.6 Archeologie wordt aangegeven waarom deze waarde voor het plangebied geldt; voor het gebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor verstoringen van de bodem over een oppervlakte van meer dan 250 m2 is voorafgaand archeologisch onderzoek nodig, tenzij niet dieper wordt gegraven dan 40 cm. Bouwen, aanleggen en het verrichten van werkzaamheden zijn binnen het gebied met deze verwachting veelal omgevingsvergunningsplichtig.
Waarde - Cultuurhistorie (Artikel 11)
Deze dubbelbestemming is opgenomen om de cultuurhistorische belangen van zowel de woning Polderweg 29 als het toeristische spoor zoveel mogelijk te beschermen. Beide objecten zijn aangewezen als rijksmonument en genieten een bijzondere beschermingsstatus. Bouwen, aanleggen en het verrichten van werkzaamheden zijn binnen het gebied met deze waarde veelal omgevingsvergunningsplichtig.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (Artikel 12)
Deze regel is om te voorkomen dat mocht in het bestemmingsplan zijn bepaald, dat bij een gebouw een open terrein verplicht is, dat terrein nog eens meetelt bij de beoordeling van een aanvraag van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke verplichting wordt gesteld.
Algemene bouwregels (Artikel 13)
Dit artikel bevat algemene bepalingen over plaatsbepaling en vormgeving van bouwwerken en regels over bestaande afstanden en andere maten. Het bevat bijvoorbeeld een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts is een regeling opgenomen om te voorkomen dat bouwwerken die legaal tot stand zijn gekomen, maar qua maatvoering niet geheel in overeenstemming zijn met het voorliggende bestemmingsplan, worden 'wegbestemd'.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 14)
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de afwijking.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 15)
Dit artikel is opgenomen om ondergeschikte wijzigingen van het bestemmingsplan met een algemene bevoegdheid mogelijk te maken. De regeling voorziet in een duidelijke begrenzing van het toepasbaar bereik van de wijziging. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze ondergeschikte wijzigingen door te voeren.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotbepalingen
Overgangsrecht (Artikel 16)
Het overgangsrecht ten aanzien van het bouwen staat verwoord in artikel 21.1 Wro. Dit artikel is, rekening houdend met de terminologie uit de Wabo, één op één overgenomen in dit bestemmingsplan. Een bouwwerk dat op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt aanwezig is dan wel planologisch mogelijk is, mag gedeeltelijk worden vernieuwd, veranderd of in het geval van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De aard van het gebouw mag hierbij niet veranderen en ook mag de omvang niet worden vergroot. Eventuele uitbreiding is slechts mogelijk met een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag. Het tweede lid gaat in het gebruik van (on)bebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Ander strijdig gebruik is niet toegestaan.
Slotregel (Artikel 17)
Het laatste artikel van het bestemmingsplan betreft de slotregel, waarin de naam, zoals de regels aangehaald kunnen worden, is opgenomen.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Het plan betreft:
- het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van het metaalbewerkingsbedrijf en wijzigingen van de bestemming 'Bedrijf' in 'Wonen'. Deze mutatie raakt de economische haalbaarheid van het plan niet;
- de sloop van enkele bedrijfsopstallen, het plaatsen van treinwagons en het exploiteren van een bed&breakfast faciliteit. De initiatiefnemer (eerder aangeduid met 2) heeft de gemeente een sluitende exploitatie overlegd;
- de (mogelijke) uitbreiding van een bestaand bedrijfsopstal en de bouw van een nieuwe bedrijfswoning. Ook deze initiatiefnemer (eerder aangeduid met 3) heeft de gemeente een sluitende exploitatie overlegd.
De gemeente Borsele heeft te kennen gegeven het voornemen van de initiatiefnemers tot voornoemd plan in principe te ondersteunen. Met de initiatiefnemers zijn anterieure (exploitatie)overeenkomsten gesloten. Dit betekent dat het kostenverhaal is verzekerd. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro te worden vastgesteld. De realisering van het plan wordt verzorgd door initiatiefnemers.
Conclusie
De financiële dekking voor het plan is hiermee geregeld en de economische uitvoerbaarheid, evenals het kostenverhaal, gewaarborgd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Maatschappelijke Toetsing
Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft in verband daarmee gedurende twee weken op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen en is gepubliceerd op ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website. Van de geboden inspraakmogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
7.2 Overleg
Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de volgende overlegpartners:
- Provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen;
- Veiligheidsregio Zeeland;
- Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Het vooroverlegrapport voorontwerp bestemmingsplan "Borsels Buiten, gedeelte Polderweg/Ruilverkavelingsweg, 2016" d.d. 14 oktober 2015, is als Bijlage 8 in het Bijlagenboek opgenomen.
Bijlage 1 Ruimtelijke Randvoorwaarden
Bijlage 1 Ruimtelijke randvoorwaarden
Bijlage 2 Rapport Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapport verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Eindrapport Nader Bodemonderzoek Fase 2 Polderweg 27a
Bijlage 3 Eindrapport nader bodemonderzoek fase 2 Polderweg 27a
Bijlage 4 Polderweg 27a Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Polderweg 27a verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5 Polderweg 27a Nader Bodemonderzoek Fase1
Bijlage 5 Polderweg 27a nader bodemonderzoek fase1
Bijlage 6 Busmelding Polderweg 27a
Bijlage 6 BUSmelding Polderweg 27a
Bijlage 7 Quick Scan Flora En Fauna
Bijlage 7 Quick scan Flora en fauna