KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Vigerend Bestemmingsplan
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk (En Regionaal) Beleid
Hoofdstuk 4 Toetsing Sectorale Aspecten
4.1 Bodem
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
4.3 Water
4.4 Ecologie / Flora En Fauna
4.5 Milieuhinder
4.6 Geluidhinder
4.7 Luchtkwaliteit
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Stikstof
4.10 Overige Belemmeringen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Planvorm
5.2 Toetsing Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Landschapsplan
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 3 Archeologisch Advies
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Rapport Molenbiotoop
Bijlage 6 Aanvullende Notitie Molenbiotoop
Bijlage 7 Geluidonderzoek
Bijlage 8 Stikstofdepositie
Bijlage 9 Vooroverleg- En Inspraakrapport

Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022

Bestemmingsplan - Gemeente Borsele

Vastgesteld op 12-01-2023 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022' van de gemeente Borsele;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- of uitbouw

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting is bestemd hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van het hoofdgebouw;

1.6 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of bouwwerken, geen gebouw zijnde, omringt;

1.7 archeologisch deskundige

de gemeentelijke of de provinciale archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

1.8 archeologische waarde

de in het kader van dit plan aan het gebied toegekende waarde gekenmerkt door structuren (fundamenten e.d.) of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct gelegen onder het aardoppervlak;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning

het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of een daarbij behorende aanbouw, uitbouw of bijgebouw voor het bedrijfs- en/of beroepsmatig verlenen van diensten

1.11 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.12 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

1.13 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een, zich op hetzelfde perceel bevindend, hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden, bouwwerk met een dak;

1.18 bos- en beplantingstrook

strook bestemd voor bomen, struiken (heesters) en andere groenvoorzieningen;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij de baliefunctie een essentieel onderdeel vormt;

1.27 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

1.28 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 gemeentelijke kwaliteitscoördinator

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;

1.30 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.31 huisvesting eigen werknemers

huisvesten van werknemers die voor het transportbedrijf werkzaam zijn, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;

1.32 maaiveld

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk;

1.33 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.34 molendeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake molens en molenbiotopen;

1.35 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

1.36 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.37 peil

  • de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
  • bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.38 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.

1.39 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.40 Wed

de Wet op de economische delicten, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.41 Wgh

de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.42 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

1.43 Wm

de Wet milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.44 Wro

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

de afstand vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van een gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.3 bebouwde oppervlak

het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.4 bewoonbaar vloeroppervlak

oppervlakte binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 breedte en diepte van een bouwwerk

afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.7 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.8 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructie;

2.9 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.10 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

5.7 Algemene gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

7.2 Bestaande afstanden en andere maten

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 vrijwaringszone - molenbiotoop

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels

10.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Drieweg in Nisse, gemeente Borsele, is het transportbedrijf Bosman gevestigd. Op nummer 5 is de bedrijfswoning gevestigd, op nummer 7 het bedrijfspand (garages, kantoor) van het transportbedrijf. Het voornemen bestaat de huidige bedrijfsvoering aan te passen. Hiervoor is een nieuwe loods gerealiseerd. Het ruimtebeslag dat noodzakelijk is voor deze loods heeft gevolgen voor de parkeervoorzieningen voor vrachtwagens op het terrein. Daarom bestaat het voornemen om het bedrijventerrein uit te breiden.

Om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De gronden krijgen de bestemming 'Bedrijf', en tevens wordt de bestemming 'Groen' verlegd en fors uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0001.png"

Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied 2018 (Bron: Rho Basisviewer)

1.2 Vigerend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Kleinschalige Bedrijventerreinen' (onherroepelijk 5 augustus 2011) en het 'Chw bestemmingsplan Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018' (vastgesteld 1 maart 2018), zoals in figuur 1.2 is opgenomen.

In het bestemmingsplan 'Kleinschalige Bedrijventerreinen' gelden voor de betreffende gronden de bestemmingen 'Bedrijf', 'Groen', en 'Agrarisch', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en onder andere de aanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en 'huisvesting eigen medewerkers'. De gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein ligt voor een deel binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch' en deels binnen 'Chw bestemmingsplan Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018'.

In het 'Chw bestemmingsplan Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018' zijn de betreffende gronden aangeduid als kleinschalige polders en mogen deze onder meer voor agrarische doeleinden worden gebruikt. Ook geldt voor dit deel van het omgevingsplan een aanduiding voor 'Waarde - Archeologie 2'.

Met het opstellen van voorliggend bestemmingsplan wordt het huidige bouwvlak niet gewijzigd maar anders vormgegeven. Het aantal m² bouwvlak blijft gelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0002.png"

Figuur 1.2 Geldende regeling (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl en omgevingsplanviewer Borsele)

1.3 Leeswijzer

De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden het plangebied, de directe omgeving en de beoogde planontwikkeling beschreven.
  • Hoofdstuk 2 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
  • Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
  • In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de handhaving en maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Beoogde Situatie

2.1 Bestaande Situatie

Het bedrijventerrein is gelegen aan de oostzijde van Nisse, aan de rand van de bebouwde kom. Kadastraal bekend gemeente Borsele, sectie X, nr. 302, 661, 986, 987, 1292, 1293 en 1288. Het bedrijventerrein bestaat uit de bedrijfslocaties Drieweg 3 (fruitbedrijf Van Damme) en Drieweg 7 (transportbedrijf Bosman) en de bedrijfswoningen Drieweg 5 en 7A.

Het bedrijventerrein wordt aan de zuidwestzijde ontsloten via de Drieweg. Aan deze zijde zijn vier in-/uitritten gelegen. Twee voor de loods van firma Van Damme, een gecombineerde inrit voor de bedrijfswoning Drieweg 5 en het transportbedrijf Bosman en een inrit voor de bedrijfswoning op Drieweg 7A. De Drieweg is bekend als N665 en staat in directe verbinding met de Rijksweg A58.

De Drieweg vormt de zuidwestelijke begrenzing van de bedrijfslocatie. Aan de noordwestzijde grenst het bedrijventerrein aan de Gerbernesseweg. De overige begrenzingen grenzen aan agrarische gronden.

Op de bedrijfslocatie staan diverse loodsen en twee bedrijfswoningen. Deze liggen allemaal aan de zijde van de Drieweg. De bedrijfswoningen hebben tuinen, voor en achter. Het bedrijfsperceel is aan de oost- en zuidzijde begrensd met een groenstrook. Het terrein is verder volledig verhard. Op het terrein vindt stalling van vrachtwagens, opslag en parkeren voor personenauto's plaats.

Op het perceel (perceelnummer 1288) achter het transportbedrijf is geen bebouwing aanwezig. Deze gronden waren tot voor kort in gebruik als boomgaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0003.png"

Figuur 2.1 Situatie bedrijventerrein Nisse 2018 (Bron: Rho Basisviewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0004.png"

Figuur 2.2 Zicht op het plangebied vanaf de Drieweg (bron: Google Street View sept. 2014)

2.2 Beoogde Situatie

Om de aanpassing van de bedrijfsvoering te kunnen faciliteren is in 2018-2019 aan de oostzijde van het plangebied een nieuwe loods gebouwd en zal het terrein in noordoostelijke richting worden uitgebreid. De uitbreiding van het terrein vindt plaats ter plaatse van de voormalige boomgaard. De uitbreiding van de bedrijfsgronden wordt verhard en zal worden gebruikt voor stalling en parkeren. In de nieuwe situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in-/uitritten.

De realisatie van de toekomstige bedrijfsbebouwing vindt deels plaats buiten het meest oostelijk gelegen bouwvlak (zie figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0005.png"

Figuur 2.3 Beoogde nieuwe bedrijfsloods

De loods met laaddokken wordt gerealiseerd achter bestaande bebouwing aan de oostzijde van het plangebied. De nieuwbouw heeft een afmeting van 37,5 bij 45 meter en een oppervlakte van 1688 m². De overkapping van een deel van het laaddok heeft een oppervlakte van 100 m². De bouwhoogte van de nieuwe loods bedraagt maximaal 7 meter.

Op het terrein zal ruimte geboden worden aan de huisvesting van eigen werknemers. Het betreft de huisvesting van maximaal 10 medewerkers in een gebouw van maximaal één bouwlaag en met een oppervlakte van circa 344 m². Dit gebouw wordt gerealiseerd achter de bedrijfswoning op het adres Drieweg 7a.

Landschappelijke inpassing

Ter compensatie van de uitbreiding van het terrein wordt er aan de noordzijde van het terrein een groene inrichting gerealiseerd. Deze compensatie komt bovenop de gebruikelijke landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein (groenstrook van 10 meter breed). Hiertoe is een inpassingsplan opgesteld. Dit plan is toegevoegd als bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0006.png"

Figuur 2.4 Landschappelijke inpassing (Bron: Bosch Slabbers, 2020)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Op 11 september 2020 is de NOVI naar de Tweede Kamer gestuurd. Met de NOVI wordt geanticipeerd op de Omgevingswet, die (naar verwachting) op 1 januari 2023 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kan men in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes.

Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Voor de voorliggende ontwikkeling is met name het aspect ‘sterke en gezonde steden en regio’s’ van belang. Middels de realisatie van de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein in Nisse wordt een bijdrage geleverd aan het volgende nationale belang:

Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

De voorliggende ontwikkeling van het transportbedrijf Bosman, draagt bij aan het belang van het faciliteren van de versterking van het aantrekkelijke ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

Conclusie

Uit de toetsing blijkt dat het project past binnen de doelstellingen van het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal Beleid

Zeeuwse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Zeeland

Voor succesvol ruimtelijk beleid is het van belang dat in Zeeland in iedere regio vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar zijn afgestemd. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van stedelijk en landelijk gebied. In de Zeeuwse Omgevingsvisie geeft de provincie de ruimtelijke visie op Zeeland weer en geeft aan waar de komende jaren door de provincie op wordt ingezet: ruimte voor economische ontwikkeling, een gezonde en veilige woonomgeving en goede kwaliteit van bodem, water, natuur en landschap. Een aantal onderwerpen uit de Zeeuwse Omgevingsvisie is verankerd in de op de Omgevingsplan 2018 gebaseerde Omgevingsverordening Zeeland 2018.

Sterke economie

De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. De provincie wil een krachtig Zeeland. Hiervoor zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. Dit wordt door de provincie vertaald in een lange termijn perspectief door te kiezen voor een evenwichtige en duurzame ontwikkeling van economie, vestigingsklimaat en ruimtelijke kwaliteit. Voor het versterken van de economische veerkracht van Zeeland wil de provincie ook het gebruik van energie en grondstoffen uit hernieuwbare bronnen bevorderen.

Bedrijventerreinen

De provinciale doelstelling is het kunnen aanbieden van voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen. In 2021 is er voldoende aanbod aan goed ontsloten bedrijventerreinen om de economische dynamiek te dienen. Er is geen structureel overaanbod en door herstructurering sluit de kwaliteit van bedrijventerreinen goed aan bij wensen en kansen uit de markt. Terreinen voegen zich goed in de (landschappelijke) omgeving.

De Provincie Zeeland bevordert optimale afstemming van vraag en aanbod van bedrijventerreinen, herstructurering van bestaande terreinen, zorgvuldig ruimtegebruik, landschappelijke inpassing en goede bereikbaarheid. Hiervoor wordt de duurzaamheidsladder gehanteerd. Bestaande kleinschalige bedrijventerreinen kunnen worden afgerond, inclusief een beperkte uitbreiding mits de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert.

Regionale samenwerking

Omdat de bedrijventerreinenmarkt regionaal georiënteerd is, werken gemeenten in regionaal verband samen en stemmen zij hun bedrijventerreinbeleid af in bedrijventerreinprogramma's. Alle bedrijfslocaties, niet zijnde agrarische bouwvlakken, van 1 ha of groter worden aangemerkt als bedrijventerrein en worden opgenomen in het programma. Deze regionale afstemming wordt door de Provincie bekrachtigd. Hiermee wordt voorkomen dat gemeenten elkaar beconcurreren en wordt de markt goed bediend. Voor een realistische planning is uitbreiding van het areaal bedrijventerreinen in een regio niet groter dan de behoefte die in de komende bestemmingsplanperiode (10 jaar) wordt verwacht.

Concentratie en bundeling van bedrijven

Het is zowel ruimtelijk als economisch van belang dat bedrijvigheid geconcentreerd en gebundeld wordt ontwikkeld. Bedrijvigheid wordt daarom zoveel mogelijk geclusterd op bedrijventerreinen, met de nadruk op ontwikkeling van de grootschalige terreinen (80% van de toename van het areaal per regio vindt hier plaats). Om infra-investeringen optimaal te kunnen benutten en overlast te voorkomen moet worden aangesloten bij het kwaliteitsnetwerk goederenvervoer. In aanvulling op het bovenregionale kwaliteitsnet goederenvervoer wordt vanuit het verkeer- en vervoerbeleid ook het regionale kwaliteitsnet goederenvervoer uitgewerkt. Nieuwe bedrijven, vooral voor logistiek gerelateerde bedrijvigheid, kunnen zich alleen vestigen op terreinen die zijn aangesloten op dit regionale kwaliteitsnet.

Kwaliteitsimpuls voor bedrijventerreinen

Om de kwaliteit van bedrijventerreinen zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij wensen en kansen uit de markt is aandacht voor beheer, bereikbaarheid, marktconforme grondprijzen en de aanpak van verouderde terreinen nodig. De Provincie dringt er bij gemeenten op aan om duurzaam beheer en onderhoud bij nieuwe terreinen te borgen en ondersteunt herstructurering, herbestemming en transformatie van bedrijventerreinen. De opgave wordt in de regionale bedrijventerreinprogramma's opgenomen.

Het principe van verevening

Het principe van verevening geldt als algemene voorwaarde voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied van Zeeland. Niet voor iedere ontwikkeling buiten de grenzen van het bestaand bebouwd gebied is het vereveningsprincipe ook daadwerkelijk van toepassing. Een uitzondering betreft de ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen (zowel binnen als buiten de grenzen van het bestaand bebouwd gebied). Bij deze ontwikkeling wordt reeds een vorm van

verevening toegepast, doordat bijdragen aan verbeteringen binnen het bestaand bebouwd gebied (herstructurering, voorzieningenniveau etc.) of dat er, via de regionale bedrijventerreinenprogramma's, een relatie wordt gelegd met de herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

Eenmalige uitbreiding bedrijventerreinen en landschappelijke inpassing

In artikel 2.3, lid 4 van de Omgevingsverordening Zeeland 2018 zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van een eenmalige uitbreiding van een kleinschalig bedrijventerrein met maximaal 20%. De oppervlakte terrein aan de Drieweg bedraagt ca. 4,2 ha. Een uitbreiding van maximaal 20% van dit terrein komt neer op een uitbreiding van 0,84 ha. de huidig geplande uitbreiding van de bedrijfsbestemming in het plangebied bedraagt ca 0,65 ha. De uitbreiding overschrijdt de 20%-uitbreidingsregeling dus niet.

Door gebruik te maken van deze regeling moet de ontwikkeling gepaard gaan met de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Hiervoor is een landschapsplan opgesteld waarin is opgenomen hoe de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar verbetert. Uitgangspunt hiervan is dat er een duidelijke meerwaarde ontstaat ten opzichte van de reguliere inpassing/aankledingsvoorschriften (de gebruikelijke standaard groenstrook) van een bedrijventerrein. Door de realisatie van de beoogde groenvoorziening uit het landschappelijk inpassingsplan wordt de uitbreiding op verantwoorde wijze inpast in het landschap. Het landschapsplan is opgenomen als bijlage 1 bij de regels.

3.3 Gemeentelijk (En Regionaal) Beleid

De Bevelanden werkt (2004)

De vijf gemeenten in de Bevelanden functioneren als regio en willen verdere invulling geven aan intergemeentelijke samenwerking. In dat kader is de regiovisie 'De Bevelanden' opgesteld (vastgesteld in 2004). De notitie 'De Bevelanden werkt' bevat uitwerkingen voor onder meer bedrijventerreinen. Volgens deze visie is de belangrijkste doelstelling bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen: 'het scheppen van voorwaarden en het bieden van ruimte voor economische ontwikkelingspotenties in de regio, gericht op versterking van de werkgelegenheid en omzet' .

De beleidsuitgangspunten zijn verder uitgewerkt in het provinciaal beleid en in het Regionaal Bedrijventerreinprogramma (zie hierna).

Regio de Bevelanden Bedrijventerreinprogramma 2017-2025

De provincie Zeeland heeft het instrument bedrijventerreinprogramma's geïntroduceerd . Hoofddoelstelling hiervan is een onderlinge afstemming van de ontwikkeling van bedrijventerreinen, zodat de totale omvang van de terreinen in de pas gaat lopen met de prognose van de behoefte aan bedrijfsgrond. De hierbij te hanteren uitgangspunten zijn verwoord in het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018. De gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Reimerswaal en Noord-Beveland hebben samen afspraken gemaakt over het bedrijventerreinenbeleid in de regio. Zij hebben samen een bedrijventerreinprogramma opgesteld. Hierin staat de planning voor bedrijventerreinen in de regio de Bevelanden tot en met 2017 met een doorkijk naar 2025. In 2018 heeft er een actualisatie van dit bedrijventerreinprogramma plaatsgevonden; Bedrijventerreinprogramma 2017 t/m 2025, Programmajaar 2018 d.d. juni 2018. In deze actualisatie is voor de onderhavige locatie een uitbreiding opgenomen van 0,7 ha.

De visie van de Bevelanden is samengevat als volgt:

  • Nieuwvestiging van bedrijven concentreren op de grootschalige bedrijventerreinen in de regio;
  • Maatwerk leveren bij uitbreiding bestaande bedrijvigheid;
  • Stimuleren van duurzaam (ver)bouwen van bedrijfsgebouwen;
  • Kwaliteitsverbetering van verouderde bedrijventerreinen (herstructurering/revitalisering).

Regio de Bevelanden Bedrijventerreinprogramma 2021-2030

Inmiddels is het Regionaal Bedrijventerreinprogramma De Bevelanden 2021 - 2030 goedgekeurd. Aangezien de ontwikkeling geprognotiseerd in de programmering van 2017 is opgenomen en goedgekeurd is door zowel de regio als de Provincie én de bestemmingsplanprocedure bij de opstelling van de concept-programmering 2021 was opgestart, is deze ontwikkeling niet meer toegevoegd aan de programmering van 2021.

Structuurvisie Gemeente Borsele

In 2015 is de structuurvisie van de gemeente Borsele uit 2009 geactualiseerd. De beleidslijnen die in de structuurvisie uit 2009 zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en op hun waarden beoordeeld. Het bestaande beleid is herijkt, geactualiseerd en nieuw beleid is meegenomen.

Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:

  • Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele;
  • Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component;
  • Streven naar een duurzame aanpak.

Tevens wordt ingegaan op het beleid op onderdelen. Hierin wordt het beleid geformuleerd voor de aspecten demografie en leefbaarheid, economie, infrastructuur, natuur en landschap, toerisme en recreatie en duurzaamheid.

Voor het bedrijventerrein in Nisse is het aspect economie van belang. Hierin staat dat in een aantal dorpskernen van de gemeente Borsele of net daarbuiten zich een aantal grotere solitaire bedrijven bevinden. Deze bedrijven passen qua aard en schaal in principe niet binnen de dorpskernen maar zorgen op geheel eigen wijze voor leefbaarheid in de kernen. De bedrijven zijn daar van oudsher gevestigd en werknemers komen veelal uit het dorp. Uitplaatsing van deze bedrijven is financieel economisch niet haalbaar. De gemeente is bereid mee te denken met solitaire bedrijven om onder voorwaarden tot een beperkte groei op de huidige locatie te komen zodat deze bedrijven kunnen inspelen op de groeiende vraag vanuit de markt, hun werkprocessen kunnen stroomlijnen en/of duurzamer kunnen produceren.

In de Structuurvisie Gemeente Borsele wordt aangegeven dat voor kleinschalige bedrijventerreinen mogelijkheden bestaan om uit te breiden bij een eenmalige beperkte afronding.

Landschappelijke inpassing

Ingevolge het provinciale en gemeentelijke beleid dient de ontwikkeling van het bedrijventerrein aan de Drieweg landschappelijk te worden ingepast. Daarbij wordt de voormalige boomgaard aan de Gerbernesseweg gebruikt voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Deze aspecten zijn opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan van Bosch Slabbers (bijlage 1). De beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein aan de Drieweg in Nisse voldoet hiermee aan de vereiste beleids- en wettelijke kaders.

Hoofdstuk 4 Toetsing Sectorale Aspecten

4.1 Bodem

Wettelijk is bepaald dat een functieverandering naar een bodemgevoelige functie of het bouwen van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk, waarbij grond moet worden afgevoerd van het betreffende terrein, niet mag plaatsvinden op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Een bedrijfsbestemming betreft geen bodemgevoelige functie en in voorliggend bestemmingsplan wordt geen bouw van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk geregeld. Het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt in het kader van voorliggend bestemmingsplan dan ook niet nodig geacht. Het aspect bodem staat de bestemmingswijziging dan ook niet in de weg. Ten behoeve van de realisatie van het gebouw voor de huisvesting van eigen werknemers zal bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen een bodemonderzoek van de betreffende locatie worden overlegd.

4.2 Archeologie En Cultuurhistorie

De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden, blijven gehandhaafd.

De Erfgoedwet vormt straks samen met de nieuwe nog vast te stellen Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden te zijner tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Gemeentelijk archeologiebeleid

Door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele is archeologiebeleid vastgesteld (d.d. 11 oktober 2011), waarmee invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die de Monumentenwet aan gemeenten biedt. Het archeologiebeleid is opgesteld met de intentie een verantwoorde balans te bieden tussen het belang van archeologie en andere belangen die spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Het rapport ‘Archeologiebeleid gemeente Borsele’ (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een ‘Deel A: Beleidsnota archeologie’ en een ‘Deel B: Toelichting beleidskaart’. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij

alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord.

De gehanteerde categorieën zijn:

  • Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
  • Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m² wordt verstoord;
  • Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² wordt verstoord;
  • Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m² wordt verstoord;
  • Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 2500 m² wordt verstoord;
  • Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
  • Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.

Evaluatie Archeologisch beleid

Bij de vaststelling van het archeologiebeleid op 11 oktober 2011, is afgesproken dat het beleid na een periode van vijf jaar zou worden geëvalueerd. Eind 2016 is het evaluatierapport gereed gekomen. Het rapport is opgesteld door het Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (OAS).

Het OAS heeft besloten de evaluatie op hoofdlijnen uit te voeren aan de hand van een in 2015 opgestelde startnotitie. In de startnotitie waren vijf punten opgenomen die behandeld zouden worden in de evaluatie, te weten:

  1. 1. De onderzoeksresultaten uit de afgelopen zes jaar maken onderdeel uit van het beleid (daar waar mogelijk aangevuld met oudere resultaten);
  2. 2. Een analyse van de onderzoeken uit de laatste zes jaar vindt plaats, waarbij gekeken wordt hoeveel onderzoek per beleidscategorie is uitgevoerd en hoe vaak dit heeft geleid tot vervolgonderzoek;
  3. 3. Per maatregelenkaart zal een aantal onderzoeksaspecten worden opgesomd die het mogelijk moeten maken om nog efficiëntere keuzes te maken op het gebied van de archeologie;
  4. 4. Advies over de omgang met de maritieme archeologie;
  5. 5. Advies over de omgang met resten uit de periode van de Tweede Wereldoorlog.

Uit de evaluatie volgen de volgende adviezen/aanbevelingen:

  • Vervolledig de tijdens deze evaluatie vervaardigde kaart(laag) met uitgevoerde onderzoeken en geclassificeerde adviezen. Op deze manier kan voorkomen worden dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd waar dat al eerder heeft plaatsgevonden en daarmee onnodige vertraging in de vergunningverlening veroorzaakt.
  • Werk deze kaart met regelmaat (jaarlijks) bij.
  • Uit de evaluatie is gebleken dat er zeer weinig onderzoek wordt uitgevoerd in categorie 6 (lage verwachting/vrijstelling tot 2500 m2), vanwege het grote oppervlakte en dat het uitgevoerde onderzoek nooit heeft geleid tot vervolgonderzoek. Stel daarom gebieden die vallen binnen categorie 6 vrij van archeologisch onderzoek door hier geen beschermende maatregelen meer voor op te nemen in bestemmingsplannen of omgevingsplan.
  • Hanteer de onderzoeksthema’s en aanvullende criteria samen met de nationale en provinciale onderzoeksagenda’s als leidraad bij het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Op deze wijze kan informatie rondom enkele aspecten van de bewoning en het gebruik van het onderzoeksgebied meer structureel worden verzameld, wat zal leiden tot vergroting en verdieping van de huidige kennis over bewoning en gebruik van het grondgebied van de gemeente Borsele.
  • Gemeenten zijn verantwoordelijk voor al hun archeologisch erfgoed. Sinds 1 juli 2016 heeft de RCE haar taken hierin af gestoten. Neem daarom in bestemmingsplannen of omgevingsplan regels op ter bescherming van gebieden beneden de laagwaterlijn, die nu nog geen maatregelencategorie kennen, door het van toepassing verklaren van categorie 7. Tot nu toe moest voor deze categorie altijd worden overlegd met de RCE.
  • Maak bij toekomstig onderzoek gebruik van (de kennis van) het Bevrijdingsmuseum Zeeland over het aantreffen van militaria en ander vondstmateriaal dat te relateren is aan de periode van de Tweede Wereldoorlog.

Toetsing beoogde ontwikkeling aan archeologiebeleid

SOB Research heeft in 2003 een aanvullende archeologische inventarisatie uitgevoerd naar de archeologische waarden van de locatie Drieweg 5 te Nisse, gemeente Borsele.

Tijdens de uitvoering van dit onderzoek werden geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van de onderzoeksgegevens wordt aanvullend archeologisch onderzoek binnen deze locatie niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0007.png"

Figuur 4.1 Onderzoeksgebied 2003 (Bron: Aanvullend Archeologische Inventarisatie Nisse, 2003)

In april 2016 is door Artefact advies en onderzoek in erfgoed het achtergelegen perceel een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd (zie bijlage 2). In het kader van vergunningverlening loods in 2019, is door Artefact een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (datum rapport 19 juni 2019). Ook dit rapport is beoordeeld door de gemeentelijk archeoloog, waarbij geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen zoals leeflagen of vondstrijke niveaus aangetroffen werden. Geconcludeerd is dat in het onderzochte plangebied voor de loods de archeologische verwachting voor alle mogelijke archeologische niveaus bijgesteld kan worden naar laag en dat archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Ten tijde van de op- en vaststelling van het vigerende bestemmingsplan Kleinschalige Bedrijventerreinen uit 2011 had de gemeente nog geen eigen archeologiebeleid vastgesteld. Om die reden is indertijd de Nota Archeologie 2006-2012 van de provincie Zeeland ten grondslag gelegd aan de in het bestemmingsplan Kleinschalige Bedrijventerreinen opgenomen regeling m.b.t. Waarde - Archeologie. Inmiddels heeft de gemeente al jaren haar eigen vastgestelde beleid t.a.v. archeologie. Dit beleid is opgenomen in voorliggend bestemmingplan en brengt met zich mee dat voor een deel van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 is opgenomen. Er geldt geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² wordt verstoord of, bij een grotere oppervlakte, als de verstoring niet dieper gaat dan 40 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0008.png"

Figuur 4.2 Overzicht onderzoeksgebied SOB (2003) en Artefact (2016)

Na de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan is geconstateerd dat twee delen van het bestemmingsplangebied buiten het eerder afgegeven, en in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen, archeologisch advies vallen. Daarom is ervoor gekozen een aanvullend archeologisch advies op te laten stellen door de gemeentelijke archeoloog/het Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (het OAS) teneinde ook voor die deelgebieden het aspect archeologie op de correcte wijze te borgen in het bestemmingsplan (zie bijlage 3).

Het OAS adviseert (advies 20 oktober 2022) om voor één van de twee delen (deelgebied A van het bestemmingsplangebied) de dubbelbestemming Waarde - Archeologie te laten vervallen. Voor deelgebied B geldt dat hier een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen moet worden overeenkomstig de verwachting uit het gemeentelijk archeologiebeleid. Het gaat hier om een dubbelbestemming met een vrijstellingsoppervlakte van 250m² en een vrijstellingsdiepte van 40cm beneden het maaiveld. Volstaan kan worden met het opnemen van de reeds binnen delen van het bestemmingsplangebied aanwezige dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2.

Cultuurhistorie

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie dienen ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het plangebied komen geen monumenten voor. Wel is aan de Gerbernesseweg 21 een molen gelegen. Deze molen is een rijksmonument. De molenbiotoop van deze molen reikt tot over het plangebied. De effecten van de beoogde nieuwbouw op het bedrijventerrein op de molenbiotoop zijn onderzocht (zie paragraaf 4.10 en bijlage 6). Hieruit is gebleken dat de effecten van de oorspronkelijk gedachte nieuwbouw geen significante effecten op de windaan- en afvoer van de molen heeft en wordt een gedetailleerd onderzoek niet zinvol geacht. In de thans beoogde situatie ligt de nieuwbouw op grotere afstand dan de in eerste instantie onderzochte locatie. Ook dit is beoordeeld.

Verder is er geen historisch waardevolle bebouwing gelegen in de directe nabij van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede Kaart Cultuurhistorie Zeeland (Bron: Provincie Zeeland)

Het plangebied is gelegen in de Polder De Breede Watering Bewesten Yerseke. De polder is circa 9.275 ha groot en beslaat een groot deel van Zuid-Beveland. De polder is geografisch in vieren gedeeld door de spoorlijn/snelweg (A58) in oost-west richting en het Kanaal door Zuid-Beveland in noord-zuid richting.

Het is een voornamelijk agrarische polder met veel boomgaarden. In de polder ligt een aantal gemalen en een aantal kernen, waaronder Goes, ’s-Heer Arendskerke, Nisse, Kattendijke, Kloetinge, Kapelle, Hansweert, Wemeldinge en Yerseke. De Poel bij Sinoutskerke, Yerseke Moer en Sluishoek bij Nisse zijn restanten van oudlandgronden met historische verkavelingsstructuren. De polder is de oudste en grootste polder van Zeeland en vormt het grootste oudlandgebied met de belangrijkste waterkeringen van Zuid-Beveland.

De uitbreiding van het bedrijfsterrein zal vrijwel geen invloed hebben op eventuele aanwezig cultuurhistorische kwaliteiten van het polderlandschap. De historisch waardevolle boerderijen zijn niet aan deze zijde van het terrein gelegen en de uitbreiding wordt landschappelijk ingepast. De cultuurhistorische waarde van het landschap wordt op deze wijze niet aangetast.

4.3 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Scheldestromen 2012 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in het aanmeldformulier watertoets die door het Waterschap wordt gehanteerd en als bijlage 4 is opgenomen.

Uit de daarin opgenomen watertoetstabel volgt dat als gevolg van de toename van verharding (6598 m2) en de compensatie van de gedempte waterberging de benodigde watercompensatie 887,5 m3 moet bedragen. Deze watercompensatie wordt op eigen terrein gerealiseerd en bedraagt 1.012 m3.

Geconcludeerd wordt dat het aspect water geenbelemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Ecologie / Flora En Fauna

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Afweging

Gezien het huidige gebruik van het plangebied (het betreft intensief gebruikte landbouwgronden) is een onderzoek naar flora en fauna niet noodzakelijk.

Het meest nabijgelegen natuurgebied, dat behoort tot het Natuurnetwerk Zeeland (Ecologische Hoofdstructuur), betreft een bosperceel welke is gelegen op circa 600 meter afstand van het plangebied. Natuurgebieden in het kader van de Natura 2000 zijn op veel grotere afstand gelegen. Natura 2000 gebied Westerschelde & Saeftinge is op ruim 5 km gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0010.png"

Figuur 4.4 Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018 (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

4.5 Milieuhinder

Bedrijven en milieuzonering

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.

Afweging

Omdat het plangebied ligt aan het dorpslint aan de Gerbernesseweg en de Drieweg (N6625) waar meerdere functies naast elkaar zitten wordt uitgegaan van een 'gemengd gebied'. De uitbreiding van het bedrijf vindt alleen aan de noordoostzijde plaats. De richtafstand van het bedrijf betreft op basis van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009) voor gemengd gebied 50 meter. Deze richtafstand geldt op het aspect geluid. Voor de aspecten geur, stof en gevaar geldt een richtafstand van 30 meter. In de toekomstige situatie bedraagt de minimale afstand ca 80 meter. In de paragraaf 4.6 wordt op het aspect geluid verder ingegaan. Hieruit blijkt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde uitbreiding.

Aan de Gerbernesseweg is een aantal gevoelige bestemmingen aanwezig. Het bedrijf breidt zich uit in de richting van deze gevoelige bestemmingen. De gevoelige bestemmingen liggen niet binnen de richtafstand van 50 meter.

Door de uitbreiding verandert de milieucategorie niet. Een nader onderzoek ten opzichte van deze gevoelige bestemmingen kan dan ook achterwege blijven. De ontwikkeling voldoet derhalve aan de milieuzonering.

4.6 Geluidhinder

Wegverkeerslawaai

Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geluidhinder (Wgh). Ingevolge artikel 74 Wgh zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Als een geluidzone geheel of gedeeltelijk binnen het plangebied valt, moet conform artikel 77 Wgh bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen die geluidszone.

De beoogde ontwikkeling betreft geen gevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Omgevingslawaai

Door Peutz is op 21 maart 2018, tevens in het kader van het activiteitenbesluit, een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van Bosman lager is dan de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit.

De maximale geluidniveaus bij woningen zijn eveneens niet hoger dan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit van respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Ten gevolge van het verkeer op de openbare weg bedraagt het equivalent geluidniveau ten hoogste 46, 45 en 43 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (positie 1 en 15A, Gerbernesseweg 18 en 14).

Hiermee wordt voldaan aan de maximale grenswaarden volgens de VROM-circulaire van 65 dB(A) in de dagperiode 60 dB(A) in de avondperiode en 55 dB(A) in de nachtperiode. De voorkeursgrenswaarden van 40 dB(A) in de nachtperiode wordt met 3 dB(A) overschreden.

Conform de VROM-circulaire is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden acceptabel indien het equivalente geluidniveau binnen de woning voldoet aan ten hoogste 35 dB(A) in de dagperiode, 30 dB(A) in de avondperiode en 25 dB(A) in de nachtperiode.

Voor de betreffende woningen geldt in alle redelijkheid dat de geluidwering van deze gevels ten minste 20 dB(A) bedraagt. Het binnenniveau in deze woningen zal aldus voor de bepalende nachtperiode ten hoogste 23 dB(A) bedragen. Deze waarden voldoen aan de richtlijnen van de VROM-circulaire. Hiermee vormt de indirecte hinder geen beperking voor de beoogde bestemmingswijziging.

Het akoestisch onderzoek is in bijlage 7 opgenomen. Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. Eén van de elementen daarvan is dat projecten die ‘niet in betekenende mate bijdragen’ aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bedrijf. Hierbij kan de ‘regeling niet in betekenende mate bijdragen’ worden toegepast. Deze Ministeriële Regeling, verder aan te duiden als de Regeling NIBM, geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen).

De beoogde ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf. Deze ontwikkeling heeft geen extra verkeersbewegingen tot gevolg. Het betreft een aangepaste bedrijfsvoering. Gesteld kan worden dat deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als zijnde NIBM. Derhalve vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Externe Veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen dient aandacht te worden besteed aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn:

  • het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes).

In en nabij het plangebied bevinden zich geen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden op- en/of overgeslagen, gebruikt of geproduceerd, waaronder vuurwerkopslag (bron: Risicokaart, website provincie Zeeland). Op basis van de provinciale risicokaart zijn ook geen risicovolle buisleidingen in of nabij het plangebied aanwezig. De meest nabij gelegen buisleiding ligt ten zuiden van het plangebied op circa 650 meter. Het bedrijf is bovendien geen (beperkt) kwetsbaar object.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPBTDWN2022-0003_0011.png"

Figuur 4.5 Uitsnede risicokaart (Bron: risicokaart.nl)

4.9 Stikstof

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, genereert de beoogde ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. Het plangebied op circa 4,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is voor de gebruiksfase berekend of er sprake is van extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebied. Aanvullend op de bevindingen 'stikstofdepositie gebruiksfase' gaat ook melding gemaakt worden van de resultaten van de Aeriusberekeningen van 30 november 2022 ('stikstofdepositie aanlegfase'). Zoals blijkt uit de stikstofberekening zoals bijgevoegd in bijlage 8 is er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr.

De ontwikkeling leidt daarmee niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie, de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Overige Belemmeringen

Kabels en leidingen

Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen, aanwezig in het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Molenbiotoop
De gewenste uitbreiding is gelegen binnen de molenbiotoop van molen 'De Poel', gelegen aan de Gerbernesseweg. In april 2018 is een rapport geschreven (bijlage 5) waarin de invloed van het oorspronkelijke bouwvoornemen op het perceel van Bosman (op circa 250 meter van de molen) op de molen 'De Poel' wordt beoordeeld. Dat bouwplan bestond uit een hal van 80 meter lang en 7 meter hoog (boven maaiveld). Geconcludeerd werd dat verwacht wordt dat het bouwplan geen noemenswaardige invloed heeft op de windaan- en afvoer van de molen.

In mei 2019 is een aanvullende notitie geschreven (bijlage 6) waarin de invloed van het gewijzigde bouwplan op de windvang van de molen is beoordeeld. De geplande bouwhoogte blijft 7 meter boven het plaatselijke peil, waarbij er geen noemenswaardig verschil is in peilhoogte tussen de oorspronkelijke bouwlocatie en de nieuwe bouwlocatie. Het nieuwe plan ligt verder weg van de molen dan het oorspronkelijke plan. De door de hal belemmerde hoeksector neemt hierdoor af. Daarnaast betekent de nog grotere afstand tussen de molen en het plan dat turbulentie veroorzaakt door de interactie van de wind met het plan nog minder merkbaar zal zijn ter plaatse van de molen. Geconcludeerd mag worden dat het nieuwe plan gunstiger is m.b.t. de windvang van de molen dan het oorspronkelijke plan.

Gelet op de uitkomst van de notitie wordt een aanvullend onderzoek niet zinvol geacht.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022’ bevat voor het overgrote deel het huidige terrein. De uitbreiding kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd ontwikkelingsplan. De juridische regeling voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Het voorliggend plan kent een beperkt aantal bestemmingen, een eenvoudig kaartbeeld en een uniforme opzet van de bouwregels.

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (verbeelding) met regels. Bij ieder plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht. De analoge versie van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022’ kent één kaartblad.

De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de regels en de kaart is uitgegaan van de richtlijnen ‘Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen’.

5.2 Toetsing Op De Bestemmingen

1. INLEIDENDE REGELS

Begrippen (artikel 1)

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

2. BESTEMMINGSREGELS

Bedrijf (artikel 3)

Het plangebied betreft het bedrijventerrein van Nisse en heeft mede daardoor de bestemming ‘Bedrijf’.

In z'n algemeenheid kan worden gesteld dat bedrijven in verschillende milieucategorieën in te delen zijn. Het betreft categorie 1 en 2, categorie 3.1, categorie 3.2, categorie 4.1, categorie 4.2 van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten. In voorliggend bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven ingedeeld in categorie 3.2. Binnen deze categorie zijn bedrijven vrij uitwisselbaar. De bebouwing moet opgericht worden in de op de kaart aangegeven bebouwingsvlakken. Op deze wijze wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is een bedrijfswoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - huisvesting eigen werknemers" is de huisvesting van maximaal 10 eigen werknemers toegestaan. Met betrekking tot gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn regels opgenomen over de situering en de maatvoering. Ten aanzien van de situering van de gebouwen en verschillende maatvoeringen zijn afwijkingsregels opgenomen. Tevens is een afwijkingsregel opgenomen ten aanzien van de toegelaten aard van bedrijfsactiviteiten. De mogelijkheid wordt geboden om bedrijfsactiviteiten toe te staan die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen.

Groen (artikel 4)

Binnen de bestemming 'Groen' mogen gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. De oppervlakte van gebouwen mag maximaal 15 m² bedragen. Rondom de bedrijfspercelen is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - bos- en beplantingstrook' opgenomen om deze bos- en beplantingstrook in stand te houden.

Waarde - Archeologie 2 (artikel 5)

De gronden met de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemmingen mogen onder voorwaarden vernieuwd of veranderd worden. Ter bescherming van de archeologische waarden dient de aanvrager ter plaatse van de bestemming ‘Waarde -Archeologie 2’ voor het bouwen voor een bouwwerk waarbij de bodemverstoring groter is dan 250 m² en dieper dan 40 cm een archeologisch rapport te overleggen. Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren (voorheen genoemd: aanlegvergunningsstelsel).

3. ALGEMENE REGELS

Anti-dubbeltelregel (artikel 6)

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 7)

In dit artikel is geregeld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van bouwwerken geen gebouw zijnde.

Algemene aanduidingsregels (artikel 8)

Om de bescherming van de windvang en de belevingswaarde van de molen aan de Gerbernesseweg te kunnen waarborgen, is in dit artikel een regeling 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Om de windvang en de belevingswaarde te beschermen dient de obstakelhoogte in de omgeving van de betreffende molen te worden gerelateerd aan de afstand van dit obstakel tot de molen. Dit geldt voor alle gronden binnen een afstand van 400 meter van de molen. Bebouwing die binnen deze zone wordt opgericht, mag geen afbreuk doen aan de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element. Tot slot is ter bescherming van de molen als werktuig en beeldbepalend element een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen waarin het beplanten met bomen, heesters en ander hoog opgaande beplanting en het ophogen van gronden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is gebonden.

Algemene afwijkingsregels (artikel 9)

In artikel 9 is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen bij omgevingsvergunning betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.

Algemene wijzigingsregels (artikel 10)

In artikel 10 zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte mogelijk te maken.

4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Overgangsrecht (artikel 11)

Artikel 11 betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor wordt verkleind. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afgeweken worden tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan. In lid 3 is een hardheidsclausule opgenomen die afwijken bij omgevingsvergunning mogelijk maakt indien het hanteren van de overgangsregels leidt tot onbillijkheid jegens personen.

Slotregel (artikel 12)

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: regels van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022’.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van deze afdeling is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.

Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer en/of de ontwikkelende partij een privaatrechtelijke overeenkomst hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Bij onderhavige ontwikkeling is een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer ofwel de ontwikkelende partij gesloten, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan op te stellen.

Economische uitvoerbaarheid

De beoogde ontwikkeling aan de Drieweg 7 in Nisse is een particulier initiatief. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft de economische uitvoerbaarheid door middel van een exploitatieopzet aangetoond. Overeenkomstig artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening is het plan economisch uitvoerbaar gebleken.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Zaterdag 4 mei 2019 is op het bedrijventerrein van Bosman een inloopdag georganiseerd. Ruim 30 personen, waaronder de dorpsraadleden, hebben op deze dag gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een rondleiding te krijgen en vragen te stellen. Na deze inloopdag zijn geen schriftelijke reacties op het beoogde initiatief ontvangen.

Voorontwerpbestemmingsplan

Op 15 september 2021 is over het voorontwerpbestemmingsplan het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgestart met de zogenaamde overlegpartners. Daarnaast is gedurende de periode van 16 september t/m 13 oktober 2021 eenieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan naar voren te brengen.

Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro heeft plaatsgevonden met:

  • Provincie Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Veiligheidsregio Zeeland.

De ingebrachte vooroverleg- en inspraakreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien in het vooroverleg- en inspraakrapport. Dit rapport is opgenomen als bijlage 9.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Bedrijventerrein Drieweg, Nisse, 2022' was in de periode van 15 september tot en met 26 oktober 2022 voor iedereen digitaal te raadplegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan is er één zienswijze ingediend. Vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening is er echter geen aanleiding om aan de zienswijze tegemoet te komen.

Ambtshalve wijzigingen

Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd is er nog een onjuistheid geconstateerd met betrekking tot Archeologie. Daarnaast zijn er – naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 2 november 2022 - stikstofberekeningen uitgevoerd voor de aanlegfase.

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 1 Landschapsplan

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Landschappelijke Inpassing

Bijlage 1 Landschappelijke inpassing

Bijlage 2 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 2 Archeologisch onderzoek

Bijlage 3 Archeologisch Advies

Bijlage 3 Archeologisch advies

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 4 Watertoets

Bijlage 5 Rapport Molenbiotoop

Bijlage 5 Rapport molenbiotoop

Bijlage 6 Aanvullende Notitie Molenbiotoop

Bijlage 6 Aanvullende notitie molenbiotoop

Bijlage 7 Geluidonderzoek

Bijlage 7 Geluidonderzoek

Bijlage 8 Stikstofdepositie

Bijlage 8 Stikstofdepositie

Bijlage 9 Vooroverleg- En Inspraakrapport

Bijlage 9 Vooroverleg- en inspraakrapport