Kern Heinkenszand, gedeelte brandweerpost Guldenroedestraat, 2022
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 03-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan'Kern Heinkenszand, gedeelte brandweerpost Guldenroedestraat, 2022' met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPHZBPGS2021-0003 van de gemeente Borsele;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPHZBPGS2021-0003;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.14 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.15 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.16 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.17 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.18 gemeentelijke kwaliteitscoördinator
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
1.19 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.20 maaiveld
- a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
- b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.21 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.22 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen;
1.23 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
1.24 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.25 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.26 praktijkoefening brandweer
Een praktijkoefening is een oefening waarbij de praktische vaardigheden van de brandweerlieden beoefent en/of getoetst worden. Dit op het gebied van brandbestrijding en technische hulpverlening;
1.27 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.28 tuin-/erfafscheiding
bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen;
1.29 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.30 weg
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
1.31 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Algemene gebruiksregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
7.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
- a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
- b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 9.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 9.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Lid 9.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
9.3 Afwijking overgangsrecht gebruik
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 9.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern Heinkenszand, gedeelte brandweerpost Guldenroedestraat, 2022'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Heinkenszand heeft sinds jaar en dag een vrijwillige brandweer. De vrijwilligers komen uit (de directe omgeving van) het dorp en zijn zeer actief in en voor de Borselse samenleving. Vanwege onder andere de onderstaande redenen is een verplaatsing/vernieuwing van de brandweerpost noodzakelijk:
- Het brandweerkorps Heinkenszand is samengevoegd met een deel van het korps 's-Heer Arendskerke. Dit is onderdeel van het in 2016 vastgestelde implementatieplan Maatwerk Brandweerzorg van de Veiligheidsregio Zeeland. De huidige locatie van de brandweerpost is ongeschikt voor de samenvoeging, omdat de aanrijtijd van de vrijwilligers uit 's-Heer Arendskerke naar de bestaande post in Heinkenszand te lang is.
- De huidige brandweerpost voldoet niet langer aan de eisen die aan een moderne post mogen worden gesteld.
- Op de locatie van de huidige brandweerpost is de ontwikkeling van een supermarkt voorzien. Die nieuwe supermarkt betekent een versterking van het voorzieningenniveau in Heinkenszand.
- Met een nieuwe post kan niet alleen worden ingespeeld op alle Arbo technische en operationele eisen die aan moderne brandweerzorg mogen worden gesteld, maar het biedt ook de kans om een representatieve uitstraling te realiseren, die de trots van de Borselse gemeenschap op dit korps recht doet. Er is geen sprake van een volwaardig bemande brandweerkazerne die overdag en/of 's-nachts in gebruik is, het gaat hier om een post waar het materieel opgeslagen staat en waar de vrijwilligers zich verzamelen als zij worden opgeroepen voor een uitruk en waar zij gemiddeld één keer per week bij elkaar komen voor (theorie)instructie. Om dit onderscheid voor ogen te houden, hanteren wij consequent de term brandweerpost in plaats van brandweerkazerne.
- Ook moet het dekkingsgebied (figuur 1) van de nieuwe brandweerpost Heinkenszand zo optimaal mogelijk bediend worden vanuit de locatie. De post Heinkenszand is verantwoordelijk voor de dekking richting de woonkernen Heinkenszand, 's-Heer Arendskerke, Nisse, N62 en omstreken. Daarnaast is de post Heinkenszand primair ook verantwoordelijk voor de dekking van de rijksweg A58, in westelijke richting tot en met de afslag Arnemuiden en in oostelijke richting tot en met de afslag Goes (Deltaweg).
Figuur 1: Dekkingsgebied van de nieuwe brandweerpost Heinkenszand
Om een locatiekeuze te maken is een kwaliteitsteam in het leven geroepen. Dit kwaliteitsteam heeft op basis van verschillende factoren een afweging gemaakt. Snel bij een brand of een incident komen en de brand bestrijden of hulp verlenen, dat is in essentie de taak van de brandweer. Burgers ontlenen hun gevoel van (brand)veiligheid aan de wetenschap dat de brandweer snel aanwezig is als dat nodig is. Deze zogenaamde opkomsttijd van de brandweer is daarmee de belangrijkste factor bij het zoeken naar een geschikte locatie voor een nieuwe brandweerpost.
Naast de wettelijke opkomsttijden spelen ook andere factoren in meer of mindere mate een rol. Ruimtelijke inpasbaarheid, stedenbouwkundige en sociaal-maatschappelijke principes, grondpositie/-kosten en draagvlak zijn vanzelfsprekend van belang, maar zijn in dit keuzeproces omwille van het algemeen belang van een goede brandweerzorg in eerste instantie ondergeschikt gemaakt aan een snelle aanrij- en uitruktijd en een centrale ligging in het dekkingsgebied.
De conclusie van het kwaliteitsteam is dat de locatie Guldenroedestraat/Hoefbladstraat op alle onderzoeksaspecten het beste scoort. Verwezen wordt naar bijlage 1 in het Bijlagenboek waarin het volledige advies van het kwaliteitsteam is opgenomen. Op basis van dit advies van het kwaliteitsteam beoogt de gemeente Borsele op de locatie Guldenroedestraat/Hoefbladstraat in Heinkenszand een nieuwe huisvesting voor het vrijwillige brandweerkorps Heinkenszand te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de voorgestane ontwikkeling.
Figuur 2: Aanzicht bestaande situatie plangebied (Bron: GoogleMaps)
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van de kern Heinkenszand, aan de rand van de wijk Over de Dijk, dichtbij een belangrijke uitvalsweg, de Drieweg. Meer specifiek is het plangebied gelegen op de hoek van de Guldenroedestraat en de Hoefbladstraat.
In de afgelopen decennia is de woonwijk Over de Dijk gerealiseerd. Inmiddels zijn er nog slechts een klein aantal locaties in fase III van de woonwijk die nog braak liggen, waaronder de locatie aan de Guldenroedestraat/Hoefbladstraat. In het oorspronkelijke stedenbouwkundige ontwerp van de wijk Over de Dijk is uitgegaan van een markant gebouw met een bijzondere en representatieve uitstraling op de hoek van de Guldenroedestraat/ Hoefbladstraat. Dit gebouw kan gezien worden als verbinding/overgang van de woonwijk naar de kantoor-/praktijk-/bedrijfsfuncties op de hoek Guldenroedestraat/Clara's pad én als markering van de entree van de wijk. In de afgelopen jaren is er door een gebrek aan belangstelling en veranderingen in de markt niet gekomen tot een definitieve invulling van het plangebied. Het gedeelte van het plangebied waar de beoogde brandweerpost zal komen ligt derhalve braak en is ingezaaid met gras.
Figuur 3: Ligging plangebied (rode omlijning) (Bron: provincie Zeeland, Atlas van Zeeland)
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Het vigerende bestemmingsplan betreft 'Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase III' welke is vastgesteld op 4 september 2008. Dit bestemmingsplan is voor de gronden die voor de brandweerpost worden aangewend in 2010 gewijzigd. Thans vigeert voor dit gedeelte van het plangebied het wijzigingsplan 'Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase III Hoefbladstraat 73 en 75, 2010'. Dit wijzigingsplan is door burgemeester en wethouders van de gemeente Borsele vastgesteld op 26 januari 2010. De gronden van het plangebied kennen zowel in het bestemmingsplan als in het wijzigingsplan een woonbestemming. De beoogde invulling met een brandweerpost is binnen deze bestemming niet toegestaan. De gemeente Borsele wil middels het voorliggende bestemmingsplan het vigerende bestemmingsplan en wijzigingsplan herzien, om ruimte te bieden aan de beoogde realisatie van de brandweerpost.
Figuur 4: uitsnede plankaart behorende bij het wijzigingsplan 'Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase III Hoefbladstraat 73 en 75, 2010. (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zes hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 komt het ruimtelijk relevante beleid uit de geldende beleidskaders aan bod. In Hoofdstuk 3 wordt het project toegelicht. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4 de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de juridische aspecten. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot komt in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Fig. 5: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combineren boven enkelvoudig;
- 2. Kenmerken & identiteit;
- 3. Afwentelen voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
Voor wat betreft de volgende nationale belangen wordt verwezen naar de milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 'Kwaliteit van de leefomgeving' aan de orde komen.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en -spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het bestemmingsplan is een ontwikkelingsgericht plan. Verder kan een brandweerpost worden aangemerkt als 'andere stedelijke voorziening'. Van belang is dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. In onderhavig geval is daar sprake van. De verdeling van de verschillende brandweerposten wordt en is regionaal afgestemd om tot een evenwichtige en veilige verdeling van de brandweerposten binnen de regio te geraken om zodoende de brandveiligheid binnen de regio te kunnen garanderen. Omwille van die brandveiligheid is het van belang dat de huidige te verplaatsen brandweerpost binnen de grenzen van de gemeente Borsele, en meer specifiek Heinkenszand hernieuwd geaccommodeerd wordt. De verplaatsing van de bestaande brandweerpost is onder andere gemotiveerd in het document 'Maatwerk in Brandweerzorg' van de Veiligheidsregio Zeeland. Daarnaast is er een kwaliteitsteam in het leven geroepen om middels een locatiestudie tot de meest optimale locatie te komen. Belangrijke wegingsfactoren voor de locatiestudie betreffen snelle aanrij- en uitruktijd en een centrale ligging in het dekkingsgebied. De conclusie van het kwaliteitsteam is dat de locatie Guldenroedestraat/Hoefbladstraat op alle onderzoeksaspecten het beste scoort.
Op basis van de ladder dient de ontwikkeling vervolgens binnen het bestaand stedelijk gebied van de regio te worden vormgegeven middels benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als zijnde het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Rekening houdende met voorgaande definitie kan worden geconcludeerd dat de locatie voor de nieuwe brandweerpost is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
2.1.4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2 'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. In bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Dat kan bijvoorbeeld doordat die activiteit in of bij een kwetsbaar gebied is gepland.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is bedoeld als waarborg dat in dergelijke gevallen de m.e.r.(- beoordelingsplicht) niet over het hoofd wordt gezien. Het ten onrechte niet doorlopen van een m.e.r. doet immers geen recht aan de bedoeling van m.e.r. en is een risico in de procedure.
Voor de beoogde ontwikkeling van het realiseren van een nieuwe brandweerpost is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als bijlage 2 in het Bijlagenboek. Op basis van deze beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders besloten af te zien van het opstellen van een milieueffectrapport.
2.1.5 Conclusie
Het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema's of bepalingen uit het Nationale Omgevingsvisie (NOVI), Barro en/of Bro (o.a. ladder voor duurzame verstedelijking). Voor het plan zijn er ten aanzien van het Rijksbeleid geen knelpunten.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2018
In het omgevingsplan en de verordening Ruimte, vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland op 21 september 2018, geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Naast het centrale thema duurzame ontwikkeling zijn een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied sleutelbegrippen. Verder zet de provincie zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. Bovengemeentelijke voorzieningen worden afgestemd met de desbetreffende regio. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt daarmee primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Voorzieningen
Leefbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor een goed woon-, werk- en vestigingsklimaat. De bevolkingssamenstelling van Zeeland, verandert door vergrijzing, ontgroening en krimp. Met het aanhouden van deze demografische ontwikkelingen komt op enig moment een ondergrens in zicht voor cruciale voorzieningen zoals scholen, (zorg)voorzieningen en culturele evenementen. Daarnaast is er een trend tot concentratie van maatschappelijke voorzieningen, zodat ook bereikbaarheid daarvan een vraagstuk wordt. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid. Vanwege schaalvergroting heeft de provincie aandacht voor de bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen. Hierbij gaat het om ruimtelijke inpassing in de hoofdnetwerken van openbaar vervoer, fiets en auto. Ook wil de provincie optimaal gebruik maken van beschikbare innovaties, zowel sociale (zelforganiserende samenleving), digitale (mindere fysieke verplaatsingen) als technische (e-bikes, zelfrijdende auto's).
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, naar verwachting in juli 2022, heeft de provincie Zeeland een nieuwe Omgevingsvisie opgesteld. Deze visie wordt naar verwachting begin volgend jaar (2022) vastgesteld. Ook in de komende visie staat de kwaliteit van voorzieningen en regionale afstemming daarvan om ongewenste ruimtelijke en leefbaarheidseffecten te voorkomen centraal.
2.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018
Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018). Slechts een select aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Onderwerpen opgenomen in de nieuwe Omgevingsverordening zijn bijvoorbeeld bestaande natuur en ecologische hoofdstructuur, agrarische gebieden van ecologische betekenis, molenbiotopen, glastuinbouw en intensieve veehouderij.
Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de Omgevingsverordening aangaande het aspect verdrogingsgevoelige natuurgebieden (artikel 4.12) van belang.
Bescherming grondwater
Op basis van artikel 3.11 van de Waterwet zijn in artikel 4.12 van de verordening enkele instructieregels gesteld, waarmee het waterschap als bevoegd gezag rekening moet houden bij het stellen van regels in de keur en het verlenen van vergunningen met betrekking tot het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water. Deze instructieregels hangen samen met het provinciale water- en natuurbeleid in het Omgevingsplan Zeeland 2018.
Zo is het van belang dat verdrogingsgevoelige natuurgebieden (zoveel mogelijk) worden beschermd tegen nadelige gevolgen van grondwatertekorten. Daarnaast is van belang dat de kwantitatieve toestand van aanwezig (zoet) grondwater dat geschikt is voor onttrekkingen ten behoeve van landbouwkundig gebruik (zoals beregening) duurzaam wordt beheerd, zodat deze als gevolg van benuttingsmogelijkheden niet uitgeput raakt. Verder verdient de kwaliteit van het grondwater bescherming in geval van infiltratie van water.
Op het waterschap rust als bevoegd gezag de zorgplicht om te beoordelen of en in hoeverre een (voorgenomen) onttrekking van grondwater nabij verdrogingsgevoelige natuurgebieden (negatieve) gevolgen zal hebben voor de kwantitatieve toestand van het grondwater in de beschermde gebieden, of, in andere gebieden, voor de duurzame kwantitatieve toestand van het grondwater.
Zoals in figuur 6 is weergegeven is alleen de oostelijke rand van het plangebied gelegen in de indicatieve toetszone van 300 meter rondom verdrogingsgevoelige gebieden. Het onderhavige plan is voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen ter toetsing. Het resultaat hiervan is vermeld in paragraaf 4.6 'Water'.
Figuur 6: Uitsnede kaart 15: Verdrogingsgevoelige natuurgebieden Omgevingsverordening Zeeland 2018 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
2.2.3 Conclusie
De provincie Zeeland staat - zowel nu als in de komende visie - een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau voor. Een toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel. Het realiseren van een nieuwe brandweerpost valt hier onder. Met de realisatie van de post vindt een verbetering van de brandweerzorg plaats (optimalisering dekkingsgebied). De Omgevingsverordening Zeeland 2018 heeft in dit geval geen betrekking op de nieuwbouw van de brandweerpost, met uitzondering van het bepaalde in 4.12 verdrogingsgevoelige natuurgebieden. In dit kader is het plan voorgelegd aan het Waterschap Scheldestromen. Verwezen wordt naar paragraaf 4.6 'Water' van deze toelichting.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Thematische regiovisie De Bevelanden
Door de 5 Bevelandse gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal is de thematische Regiovisie voor de Bevelanden vastgesteld. De regio De Bevelanden kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek met een groot aantal dorpen en met de stad Goes als duidelijk regionaal centrum.
Detailhandel en voorzieningen
- 1. Goes is het belangrijke centrum. In deze regionale centrumgemeente bevindt zich een (grootschalige) concentratie van detailhandel en voorzieningen;
- 2. In de omliggende kernen wordt belang gehecht aan een goed woon- en leefklimaat;
- 3. Bij inbreiding en herstructurering behoort ontwikkeling en instandhouding van een goede detailhandelsstructuur en een adequaat voorzieningenniveau tot de uitgangspunten.
2.3.2 Veiligheidsregio Zeeland: Maatwerk in Brandweerzorg
In het voorjaar van 2013 is gestart met een onderzoek om, binnen de kaders en mogelijkheden die de Wet veiligheidsregio’s biedt, te kijken op welke wijze een verdergaande optimalisering van de brandweerzorg mogelijk is. Dit heeft geresulteerd in het ‘eindrapport Maatwerk in Brandweerzorg’. Dit rapport is op 9 juli 2015 vastgesteld. Na bestuurlijke vaststelling van MiB is de ontwikkel- en besluitvormingsfase afgerond en is aangevangen met de implementatie- en realisatiefase. Hiertoe is in februari 2016 het ‘implementatieplan Maatwerk in Brandweerzorg’ vastgesteld. In 2018 heeft er een evaluatie van dit plan plaatsgevonden.
Het beleidsstuk gaat uit van een aantal onderwerpen waarin de maatregelen voor het betrouwbaar en toekomstbestendig maken van de brandweerzorg zijn opgenomen. Dit zijn de onderwerpen:
- 1. Implementatie Nieuwe TS (inclusief bezetting N-TS).
- 2. Implementatie TS2/FRB.
- 3. Ondersteuningsvoertuigen.
- 4. Realiseren dagbezetting Vlissingen Olympiaweg.
- 5. Sluiten van brandweerposten.
- 6. Samenvoegen van brandweerposten.
- 7. Nieuw te realiseren posten (inclusief huisvesting).
- 8. Incidentbestrijding Gevaarlijke Stoffen (IBGS), Waterongevallenbestrijding (Duiken) en het Rope Rescue Team (RRT) (opgenomen in de reguliere bedrijfsvoering).
Punten 6 is van toepassing op de brandweerlocatie in Heinkenszand. Ten aanzien van de brandweerpost in Heinkenszand is opgenomen dat deze zal worden samengevoegd met 's-Heer Arendskerke. Er wordt gesteld dat voor deze samenvoeging een nieuwe brandweerpost, gesitueerd in Heinkenszand gewenst is (besluit c van Maatwerk in Brandweerzorg in het AB 9-7-2015.)
2.3.3 Conclusie
Er is geen specifiek beleid ten aanzien van de realisatie van brandweerposten in het regionale beleid van de Bevelanden opgenomen. Wel wordt er belang gehecht aan een goed voorzieningenniveau evenals een goed woon- en leefklimaat. De nieuwvestiging van een brandweerpost draagt hier aan bij. Tot slot kan wel worden geconcludeerd dat vanuit de Veiligheidsregio Zeeland is gekozen voor een samenvoeging en relocatie van de brandweerpost in Heinkenszand voor het betrouwbaar en toekomstbestendig maken van de brandweerzorg in Zeeland. Hieraan wordt middels voorliggend plan invulling gegeven.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Structuurvisie Borsele 2015-2020
De Structuurvisie Borsele 2015-2020 geeft een samenhangend beeld van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen en bevat een beschrijving van de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Er zijn drie centrale beleidsdoelen geformuleerd:
- 1. Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele.
- 2. Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component.
- 3. Streven naar een duurzame aanpak.
De structuurvisie dient niet alleen als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borsele, maar ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er om de bestaande en toekomstige kwaliteiten van de gemeente in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken.
De beleidsuitgangspunten ten aanzien van voorzieningen binnen de gemeente zijn als volgt in hoofdlijnen weergegeven:
- 1. Het richtpunt vanuit het bestaande beleidskader is het vormen van een samenleving met een bepaalde kwaliteit van leven, waarbij alle mensen deel kunnen uitmaken van het sociaal-maatschappelijk leven. Uitgangspunt hierbij is dat mensen onafhankelijk zijn van het inkomen, het opleidingsniveau, de leeftijd, de afkomst en/of de gezondheidssituatie.
- 2. Voor het instandhouden van het voorzieningenniveau vervult de gemeente een regiefunctie. Zo zal de gemeente zich inzetten om de lokale betrokkenheid te faciliteren en te stimuleren. Hierdoor wordt de leefbaarheid vergroot. Daarnaast is de lokale betrokkenheid een succesfactor bij het verlenen van informele hulp.
- 3. Kwetsbare groepen mogen in de toekomst in Borsele niet buiten de boot vallen (de toenemende vergrijzing is hierbij een aandachtspunt). Het uitgangspunt is dat zij hun eigen verantwoordelijkheid nemen en, indien mogelijk, zolang mogelijk zelfstandig wonen. Zij kunnen daarbij een beroep doen op informele zorg van de lokale samenleving en nieuwe vormen van technologie. De gemeente garandeert wel een vangnet voor degenen die hier niet in slagen. Hierdoor kunnen mensen mee blijven doen in de samenleving.
- 4. De detailhandelsvoorzieningen in Heinkenszand en 's-Gravenpolder worden – indien mogelijk – verder uitgebreid en versterkt als centra. Hierbij wordt een combinatie gezocht van recreatief winkelaanbod en boodschappenaanbod voor alledag. Voor de meeste kernen in de gemeente Borsele is het draagvlak te klein voor een volwaardige winkelconcentratie.
Dorpsprofiel Heinkenszand
De ambitie voor Heinkenszand is inzetten op behoud en verbreding van de bestaande voorzieningen (tweede supermarkt) en medewerking verlenen aan initiatieven die de centrumfunctie versterken. Het versterken van het dorpshart is een mogelijkheid waarbij het behouden en/of verbreden van het voorzieningenniveau een aandachtspunt is, met behoud van de dorpse schaal. In Heinkenszand wordt vooral uitgegaan van inbreiding. Hierbij gaat het onder andere om het afronden van de nieuwbouwwijk Over de Dijk, de herontwikkeling van de voormalige Emté locatie en het voltooien van de lintbebouwing aan de Stenevate. De herstructurering in Heinkenszand zal met name gericht zijn op de woningen van Beveland Wonen aan de Mr. Dr. Meslaan. Planmatige uitbreiding is nog mogelijk aan de zuidoostzijde van de kern (Platepolder). Het bedrijventerrein Noordzak wordt met de 3e fase nog beperkt uitgebreid. Hierbij is slechts de vestiging van 'lichte bedrijvigheid' aan de orde, gezien de ligging nabij de aangrenzende woonbebouwing. Na de afronding van Noordzak 3e fase zijn er in Heinkenszand geen bedrijfsterreinontwikkelingen meer voorzien
2.4.2 Conclusie
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, sluit aan bij het bovenstaande. Met de verplaatsing van de brandweerpost vindt er behoud en versterking van de voorzieningenstructuur plaats. Er wordt enerzijds op de bestaande locatie van de brandweerpost ruimte gecreëerd voor de vestiging van een supermarkt wat de aantrekkelijkheid van de kern Heinkenszand als winkelgebied ten goede komt. Anderzijds kan met de nieuwvestiging van de brandweerpost op de locatie worden voldaan aan de eisen die de Veiligheidsregio Zeeland stelt aan brandweerposten in de huidige tijd. Door de ontwikkeling van een nieuwe brandweerpost wordt bijgedragen aan een veiligere leefomgeving. Het niveau waarop brandweerzorg binnen het dekkingsgebied van de brandweerpost Heinkenszand kan worden geleverd, wordt geoptimaliseerd conform het beleid van de Veiligheidsregio Zeeland, zoals vastgelegd in het rapport Maatwerk in brandweerzorg.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundig Plan Brandweerpost
3.1 Algemeen
De Veiligheidsregio Zeeland heeft in 2016 het implementatieplan Maatwerk Brandweerzorg vastgesteld, gericht op een toekomstbestendige brandweerorganisatie in Zeeland. Onderdeel van dit plan is de samenvoeging van een deel van het korps in 's-Heer Arendskerke met het korps van Heinkenszand. In dat kader is een locatieonderzoek uitgevoerd. Uit deze analyse is gebleken, dat de locatie gelegen aan Guldenroedestraat – Hoefbladstraat te Heinkenszand de meest geschikte locatie is en aan de (ruimtelijke) eisen van de Veiligheidsregio Zeeland voldoet. Het dekkingsgebied voor onderhavige post omvat de kernen van Heinkenszand, 's-Heer Arendskerke, Nisse, N62 en omstreken en de A58 westelijk tot de afrit Arnemuiden en oostelijk tot de afslag Goes Deltaweg. De locatie is primair geschikt, omdat het dekkingsgebied binnen de normen wordt bereikt. Immers, de aanrij- en uitruktijden zijn het belangrijkste criterium voor een locatiekeuze (10 minuten voor de dorpskernen en 12 minuten voor het buitengebied). Verder heeft een kwaliteitsteam een analyse gemaakt, waarbij de locaties werden getoetst aan de ruimtelijke kwaliteit en een Programma van Eisen, dat is geformuleerd op basis van de uitgangspunten van Maatwerk in Brandweerzorg. Ook vanuit dat oogpunt voldoet onderhavige locatie gelet op:
- De bereikbaarheid in relatie tot de bestaande wegenstructuur;
- De oppervlakte van de locatie;
- De zichtbaarheid van de maatschappelijke functie in de samenleving;
- De ruimtelijke inpasbaarheid van de brandweerpost.
Op basis van deze overwegingen heeft de gemeenteraad van Borsele in zijn vergadering van 9 mei 2019 ingestemd met een nieuwe locatie voor de brandweerpost aan de Guldenroedestraat – Hoefbladstraat te Heinkenszand.
3.2 Uitgangspunten Nieuwbouw
In het oorspronkelijke stedenbouwkundige ontwerp van de wijk 'Over de Dijk' is uitgegaan van een markant gebouw op de hoek van de Guldenroedestraat-Hoefbladstraat, als overgang van een woonwijk naar andere (kantoor-/praktijk-/bedrijfs)functies én als markering van de entree van de wijk. Een brandweerpost past in dit stedenbouwkundig concept. Een goede landschappelijk inpassing kan de gewenste kwaliteit op deze plek nog verder versterken.
De oppervlakte van de kavel is ruim en biedt daardoor de mogelijkheid om tot een inpassing te komen die een meerwaarde biedt voor de omgeving.
De uitgangspunten voor de inrichting van het plangebied (advies kwaliteitsteam) zijn als volgt:
- Compact gebouw in een groene omgeving met een uitstraling die past bij de omgeving;
- Ontsluiting schuin op de Guldenroedestraat zo dicht mogelijk naar de kruising met het Clara's Pad voor een goede, snelle en veilige uitruk van de brandweerauto;
- Creëren van een verkeersveilige situatie;
- Opstelplaats van 15 meter voor de brandweerauto;
- Voldoende parkeergelegenheid;
- Samenhangende groenstructuur-/inrichting;
- Voorstel voor beplantingssoorten en materialiseren van verharding;
- Bij voorkeur geen hoge hekwerken.
De uitgangspunten voor het ontwerp van het gebouw zijn als volgt:
- Twee bouwlagen met een plat dak, het gebouw zal ±6,5 meter hoog worden;
- De plattegrond van het gebouw bedraagt ±15 meter bij ±21,5 meter (323 m²);
- De ligging en de omgeving van de locatie vragen niet om een kant- en klaar gebouw, maar om een specifieke ontwerpopgave en maatwerk onder begeleiding van een architect.
- Er dient aansluiting gezocht te worden met de omliggende bebouwing. Het gebouw moet een scharnierfunctie vervullen tussen de bebouwing met kantoor-/bedrijfsfunctie aan het Clara's pad en de woningen in de wijk;
- Alles functies behorende bij de brandweerpost dienen binnen één bouwvolume onder te worden gebracht. Met een compact gebouw zonder aparte bijgebouwen en bergingen kan de ruimtelijke kwaliteit verder worden verbeterd. Gelet op de reële kans om een waterwagen te stallen in de nieuwe post verdient het de aanbeveling om direct een post met twee deuren te bouwen;
- Verder moet het gebouw duurzaam zijn, zowel in materiaal- als energiegebruik.
3.3 Stedenbouwkundige Inpassing/ontwerp
Voornoemde uitgangspunten voor de nieuwbouw op deze locatie zijn allen overgenomen bij het inrichten van het plangebied en het ontwerp van het gebouw. In figuur 7 zijn de aanzichten van het ontwerp en de inrichting van het plangebied weergegeven.
Figuur 7: Aanzichten nieuwe situatie (Bron: Fierloos architecten)
Het ontwerp ziet op een duurzaam en compact gebouw met een uitrit schuin op de Guldenroedestraat, zo dicht mogelijk naar de kruising met het Clara's pad. Aan weerszijden van de uitrit zal het parkeren plaatsvinden. Voor het overige wordt het plangebied groen ingericht. Het gebouw zal gedeeltelijk worden ingebed in een grondterp. Op deze grondterp zal een bomenweide worden gerealiseerd. Er zijn bewust geen hoge erfafscheidingen opgenomen om de brandweerpost zichtbaar te maken voor de samenleving.
3.4 Verkeer En Parkeren
Er worden 15 parkeerplaatsen op eigen terrein voor personeel en bezoek gerealiseerd. Aan de voorzijde wordt in opstel- en manoeuvreerruimte voor de brandweerwagens voorzien. Deze opstelruimte wordt 15 meter lang.
Figuur 8: Inrichting perceel (Bron: Bosch en Slabbers)
3.4.1 Parkeerbalans
Voor het maken van een zogenoemde parkeerbalans voor de brandweerpost is uitgegaan van de in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) geïntroduceerd. Deze publicatie bevat de nieuwe parkeerkencijfers en vervangt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 (publicatie 317) door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) geadviseerde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn afhankelijk van verschillende factoren:
- De stedelijke zone waarin het project uitgevoerd wordt;
- De mate van verstedelijking in de betreffende gemeente;
- De functies binnen het project;
- De prijscategorie woningen en/of het bruto vloeroppervlak (bvo) van niet-woonfuncties.
Stap 1: Bepalen stedelijke zone
In publicatie 381 wordt onderscheid gemaakt tussen drie 'stedelijke zones':
- Centrum;
- Schil/overloopgebied centrum;
- Rest bebouwde kom.
Voor de berekening van de brandweerpost is uitgegaan van de zone 'rest bebouwde kom'.
Stap 2: Bepalen mate van verstedelijking
De mate van verstedelijking van een gemeente wordt gemeten aan de hand van de zogenoemde omgevingsadressendichtheid. De omgevingsadressendichtheid van de gemeente Borsele in 2019 was 320. Volgens de publicatie 381 van het CROW is dan sprake van een 'niet stedelijk gebied'.
Stap 3: Bepalen geplande functies
Binnen het plan wordt een brandweerpost gerealiseerd met een BVO van 490 m².
Stap 4: Berekening benodigd aantal parkeerplaatsen
De publicatie 381 geeft geen parkeer-kencijfers voor deze specifieke functie 'brandweerpost'. De functie uit de ASVV die voor wat betreft parkeerdruk vergelijkbaar is, is een arbeidsextensief/ bezoekersextensief bedrijf. Hiervoor geeft de publicatie 381, uitgaande van bovenstaande gebieds- en functietypering een parkeernorm van minimaal 0,8 tot maximaal 1,3 parkeerplaatsen per 100m². Voor deze post zou een parkeerdruk van minimaal 4,90 x 0,8 = 4 tot maximaal 4,90 x 1,3 = 6 parkeerplaatsen bestaan.
Op het terrein worden echter 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het Programma van Eisen van de Veiligheidsregio Zeeland schrijft voor dat voor de vrijwilligers die naar de uitruk of oefening komen, er voldoende parkeerplaatsen zijn, afgestemd op het aantal vrijwilligers. Uitgangspunt is dat circa 75% van het aantal vrijwilligers hun auto moeten kunnen parkeren, bij voorkeur op het eigen terrein (75% x 20 vrijwilligers = 15 parkeerplaatsen).
Gemiddeld zullen er per uitruk 10 personenwagens op het terrein parkeren, overige vrijwilligers komen te voet of per fiets.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het geplande aantal parkeerplaatsen voldoende is om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de diverse milieuaspecten. Ten aanzien van de bestaande woning die is opgenomen in het plangebied zal hier niet nader aan worden getoetst. De strook grond heeft op dit moment reeds een woonbestemming en hier vindt geen verandering in plaats, er worden ook geen extra bouwmogelijkheden toegevoegd. Ten aanzien van de realisatie van de brandweerpost zijn alle relevante aspecten in de navolgende paragrafen getoetst.
4.1 Geluidhinder
4.1.1 Wettelijk kader
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.
De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals scholen, woningen etc). De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woon- en leefomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.
Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere waardenbesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening-night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).
4.1.2 Onderzoek
De brandweerpost is geen geluidgevoelig object conform de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de post noodzakelijk is en dat wegverkeerslawaai geen belemmering voor de planvorming vormt.
4.1.3 Conclusie
Het aspect wegverkeerslawaai staat het bestemmingsplan niet in de weg. Er dient ook gekeken te worden naar eventuele geluidhinder die de brandweerpost met zich meebrengt voor geluidgevoelige functies (zoals wonen) in de omgeving. Hierop wordt in paragraaf 4.7 'Milieuhinder' nader ingegaan
4.2 Bodemverontreiniging
4.2.1 Wettelijk kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
4.2.2 Onderzoek
Tritium Advies heeft op 18 september 2019 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd op een locatie aan de Hoefbladstraat te Heinkenszand. In de onderstaande alinea's is de conclusie van het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van het Bijlagenboek.
Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt het volgende geconcludeerd.
Zintuiglijke waarnemingen
Zintuiglijk zijn in de bovengrond bijmengingen aangetroffen met sporen tot zwak puin. Omdat de herkomst en kwaliteit van het puin onbekend is, dienen deze bodemlagen als asbestverdacht te worden beschouwd. Derhalve is direct een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.
Verkennend bodemonderzoek
Uit de analyseresultaten van de gehele locatie blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie en PAK. De ondergrond blijkt niet verontreinigd te zijn met de onderzochte parameters. Het grondwater is matig verontreinigd met nikkel en licht verontreinigd met barium en kobalt. Ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de voormalige watergang is geen voormalige slootbodem of dempingsmateriaal aangetroffen. Tevens is de bodemopbouw niet afwijkend van de bodemopbouw op de rest van de onderzoekslocatie.
Toetsing hypothese
De plaatselijke lichte verontreinigingen zijn overeenkomstig met de hypothese dat de locatie verdacht is op het voorkomen van een bodemverontreiniging. Voor de matige verontreinigingen met nikkel geldt dat vermoedelijk sprake is van een verhoogde regionale achtergrondwaarde waarbij door plaatsingseffecten in combinatie met een relatief lage pH, nikkel is gemobiliseerd. Er is geen locatie specifieke bron aanwezig voor nikkel. Gezien de geringe overschrijding van de tussenwaarde wordt een herbemonstering of aanvullend onderzoek naar nikkel in het grondwater weinig zinvol geacht. Voor de lichte verontreinigingen geldt dat de gehaltes dermate laag zijn, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Verkennend asbestonderzoek
Zintuiglijk zijn zowel op het maaiveld als in de uitkomende grond geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de puinhoudende grond is analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve dient de hypothese dat de puinhoudende grond verdacht is op de aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Aangezien zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest is aangetoond, wordt een nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
4.2.3 Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen en derhalve ook niet voor het bestemmingsplan.
4.3 Flora En Fauna
4.3.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
4.3.2 Onderzoek
Ecologische quickscan Wet natuurbescherming
Door Buijs Eco Consult B.V. is op 31 oktober 2019 een 'Ecologische quickscan Wet natuurbescherming nieuwe Brandweerpost Heinkenszand' uitgevoerd. In de onderstaande tekst is een samenvatting van de rapportage weergeven. In bijlage 4 is het gehele onderzoek opgenomen.
Uit de quickscan kan het volgende worden geconcludeerd:
Omdat het plangebied niet nabij Natura 2000 gebieden is gelegen zijn geen effecten op deze gebieden te verwachten. Ditzelfde geldt voor Natuurnetwerk Nederland gebieden (NNN gebieden). Omdat het plangebied niet in NNN gebied is gelegen zijn geen effecten zoals kwaliteitsverlies, versnippering of oppervlakteverlies aan de orde. En omdat tussen het plangebied (op afstand van > 80 m) en het NNN gebied de N665 is gelegen waardoor het NNN gebied afgescheiden van het plangebied ligt zijn ook geen visuele of andere natuurwaarde verminderende effecten aan de orde als gevolg van het planvoornemen. In en op het plangebied zijn vermoedelijk wel algemene broedvogels, kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze laatste twee soortgroepen is bij ruimtelijke ingrepen een provinciale vrijstelling van toepassing.
Wel dient het zorgvuldig handelen principe te worden nageleefd. Dit kan door:
- Buiten het kwetsbaar broed-/ voortplantingsseizoen (maart t/m juli) te starten met voorbereidingswerkzaamheden zodat deze soorten uit zichzelf het gebied verlaten (terrein ongeschikt maken door vegetatie kort te maaien). Hierdoor zullen ook de meeste broedvogels het terrein niet aantrekkelijk vinden om te nestelen;
- Bij het groter maken van de waterpartij deze werkzaamheden bij voorkeur uit te voeren buiten het broed- /voortplantingsseizoen (o.a. waterhoen, meerkoet kan bijv. aan de oever een nest maken) of anders voor het seizoen zorgen voor het onaantrekkelijk maken van het plangebied;
- Geen (tijdelijke bouw)verlichting op de watergang te richten;
- Verder is het zeer aan te raden om bij de werkzaamheden bedacht te zijn om aantrekking van rugstreeppad. Deze is in de ruimere omgeving aanwezig en kan worden aangetrokken door (tijdelijk water) en zand (ofwel bouwsituaties). Dit kan door het zandtransport direct toe te passen (geen depot) en voorkomen van tijdelijk water (ondiepe plassen vormen ideaal voortplantingswater).
Stikstof
Door Econsultancy is op 19 februari 2021 een 'Onderzoek stikstofdepositie Guldenroedestraat te Heinkenszand' uitgevoerd. In de onderstaande tekst is een samenvatting van de rapportage weergeven. In bijlage 5 van het Bijlagenboek is het gehele onderzoek opgenomen.
Door Econsultancy is onderzoek verricht naar de stikstofdepositiebijdrage van het plan op de omliggende Natura 2000-gebieden. Zowel de aanleg- als de gebruiksfase van het plan kunnen namelijk negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen binnen omliggende beschermde natuurgebieden.
De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Het beoogde plan mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000- gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen, en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan.
De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator.
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
4.3.3 Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Cultuurhistorisch Hoofd Structuur
4.4.1 Wettelijk kader
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Voor een herziening van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
4.4.2 Onderzoek
Op de kaart van de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) voor Zeeland zijn geen kenmerkende cultuurhistorische elementen, noch waardevolle bomen opgenomen voor het plangebied en ook niet in de nabijheid van het plangebied. In het plangebied is geen bebouwing aanwezig.
4.4.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan en heeft geen invloed op kenmerkende cultuurhistorische elementen.
4.5 Archeologie
4.5.1 Wettelijk kader
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot enige tijd geleden vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:
- vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
- verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
- bescherming van stads- en dorpsgezichten.
Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek ('de verstoorder betaalt'), blijven dus onverminderd van kracht. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig zijn, kunnen door middel van een dubbelbestemming voor archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden, dient dan in bepaalde gevallen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
4.5.2 Onderzoek
In het vigerende bestemmingsplan is archeologie niet opgenomen. Voor de bestemmingsplannen waar archeologie nog niet in opgenomen is, wordt de omgang met archeologie geregeld in de Erfgoedverordening (2018) van de gemeente Borsele. Uit artikel 23.1.b van deze verordening kan afgeleid worden dat binnen het plangebied een verbod geldt op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 250 m2 en dieper reiken dan 0,4 m -mv. Indien deze grenzen overschreden worden, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Door Artefact is Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Het rapport is gedateerd: 24 januari 2020.
Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek kan gesteld worden dat het archeologisch potentieel van het plangebied beperkt is. Voor alle perioden geldt namelijk geen tot een lage verwachting. De resultaten van voorliggend onderzoek in beschouwing nemend en de geplande verstoringsdiepten, wordt de kans klein geacht dat bij voorgenomen werkzaamheden archeologische vindplaatsen verstoord kunnen raken. Zodoende wordt archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied niet noodzakelijk geacht.
Het volledige rapport is opgenomen in bijlage 6 van het Bijlagenboek. Daarnaast is ook het advies van de archeologisch adviseur toegevoegd aan het Bijlagenboek.
4.5.3 Conclusie
Uit onderzoek blijkt dat nader onderzoek niet noodzakelijk is en dat het opnemen van een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan achterwege kan worden gelaten. Ondanks dat er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten direct te melden bij de bevoegde overheid.
4.6 Water
4.6.1 Wettelijk kader
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
Het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft een omslag in het denken over water en het waterbeleid veroorzaakt. In het aangepaste beleid zijn het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten overeengekomen dat:
- het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden, daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden;
- voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd moet worden. In de watertoets moeten de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven te worden.
Beleid Waterschap Scheldestromen
Het provinciaal beleid van de provincie Zeeland is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018, de Waterverordening en de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Het operationele waterbeheer van de Zeeuwse (binnendijkse) regionale wateren is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In het waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap zijn de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen kort beschreven. De uitwerking vindt plaats in de desbetreffende Beleidsnota's. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater. Zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. In het waterbeheerplan wordt aangegeven met welke maatregelen en tegen welke prijs het waterschap dit doel wil bereiken. In 2012 heeft het Waterschap Scheldestromen de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen vastgesteld. Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater.
Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017
Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden waarbij ernaar gestreefd wordt om waterschade te allen tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:
- doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
- voorkomen van waterhinder, overlast of schade en vasthouden van water;
- voorkomen van grondwateroverlast;
- schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.
Stedelijk waterplan Borsele 2016-2022
In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water. Het nieuwe waterplan besteed extra aandacht aan de klimaatverandering met name aan extreme en langdurige buien en rioolvreemd water. Rioolvreemd water is regenwater en grondwater wat ten onrechte op de riolering en niet op het oppervlaktewater geloosd wordt.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele.
4.6.2 Onderzoek
Voor de watertoets is door het waterschap Scheldestromen een watertoetstabel beschikbaar gesteld. De tabel is hieronder opgenomen. De ontwikkeling is getoetst aan de daarin opgenomen waterthema's en water(beheer)doelstellingen.
Onderstaande tabel geeft de onderbouwing voor de verschillende wateraspecten in een ruimtelijk plan. Overleg met het waterschap Scheldestromen heeft tijdens het planproces plaatsgevonden en de onderstaande tabel is ter beoordeling voorgelegd.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied ligt niet in de nabijheid van primaire waterkeringen en/of transportroute gevaarlijke stoffen over water. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | In het plangebied waren 2 vrijstaande woningen voorzien. Hiervoor in de plaats wordt een nieuwe brandweerpost gebouwd. Het overige deel van het plangebied wordt ingeplant met bomen. Het dakoppervlak en de oppervlakteverharding zijn vergelijkbaar met de bouw van de 2 vrijstaande woningen. Watercompensatie is niet aan de orde. In het bestaande watersysteem is voldoende waterberging aanwezig. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het hemelwater van de brandweerpost wordt afgevoerd naar de nabijgelegen sloot. Aanpassingen aan de duikers en het talud worden afgestemd met het waterschap. De afvoer van afvalwater wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioleringsstelsel. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. | Grondwateroverlast of onttrekking van grondwater is niet aan de orde. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De kwaliteit van het grondwater wijzigt niet. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. | De kwaliteit van het oppervlaktewater verslechtert niet. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt. |
Volksgezondheid Minimaliseren risicowater gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De aan de rand van het plangebied gelegen sloot wordt zodanig onderhouden dat geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. Deze sloot wordt door het waterschap onderhouden. De natuurvriendelijke oevers worden behouden. Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zetting gevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Bodemdaling is niet aan de orde. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Binnen het plangebied is geen natte natuur aanwezig en wordt geen natte natuur gerealiseerd. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Voor de nabijgelegen sloot blijft onderhoud mogelijk vanaf de bestaande berm langs de sloot. Onderhoud hiervan zal door het waterschap plaatsvinden. Het talud aan de zijde van het plangebied zal door de gemeente worden onderhouden. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | Aanpassingen aan de sloot, talud en duikers worden afgestemd met het waterschap. Er zijn geen waterkeringen gelegen nabij het plangebied. |
Wegen in beheer bij het waterschap * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? * na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plankunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (Zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). | Er zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen wegen in eigendom of beheer bij het waterschap aanwezig. |
4.6.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft nauwelijks tot geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.
4.7 Milieuhinder
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' (uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG)) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
4.7.2 Toetsing
Er dient bekeken te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project (in al haar activiteiten) of waarvan het project juist hinder ondervindt.
Er zijn geen bedrijven of instellingen in de nabijheid van de toekomstige brandweerpost gelegen die een dusdanige milieu-invloed hebben dat deze belemmerend werken voor de realisatie van de brandweerpost. Daarom wordt hierna in deze paragraaf alleen ingegaan op hinder van de toekomstige brandweerpost op de omgeving.
De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- het betreft gemiddeld moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten;
- bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten kunnen deze activiteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Op basis van de publicatie gelden voor een brandweerpost de volgende afstanden:
- Geur: 0 meter
- Stof: 0 meter
- Geluid: 50 meter
- Gevaar: 0 meter.
Dit betekent dat een brandweerpost in VNG categorie 3.1. valt, met een indicatieve milieucirkel van 50 meter voor het aspect geluid. Aangezien in de VNG-brochure het onderdeel 'geluid' maatgevend is voor dit type inrichting en dus voor de richtafstand van 50 meter, is nader onderzoek gedaan naar het aspect geluid (omgevingslawaai).
De afstand van 50 meter geldt vanaf de perceelsgrenzen van de brandweerpost. De VNG-publicatie geeft richtafstanden tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Indien echter de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In dit kader kan het plangebied volgens de VNG typering worden ingedeeld onder het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de directe omgeving van het plangebied zijn immers op korte afstand woningen, een dierenkliniek, kantoor en bedrijventerrein aanwezig. Het plangebied wordt daarnaast via de Guldenroedestraat en het Clara's pad op de N665 ontsloten, welke een doorgaande weg betreft, die Heinkenszand met de omgeving verbindt. De kwalificatie van het omgevingstype 'gemengd gebied' doet recht aan het combineren van de beoogde maatschappelijke bestemming met de reeds aanwezige functies in het gebied. Door deze gebiedstypering kunnen de richtafstanden van de betreffende milieucategorieën worden teruggebracht met één afstandsstap voor wat betreft het hinderaspect geluid. Dit betekent dat voor de beoogde brandweerpost een richtafstand van 30 meter mag worden aangehouden. De afstand tussen de beoogde brandweerpost en de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 17 meter. Dit betekent dat niet voldaan kan worden aan de VNG-afstanden en dat een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
Akoestisch onderzoek
Door adviesbureau Anteagroup is een akoestisch haalbaarheidsonderzoek ten behoeve van de Brandweerpost aan de Guldenroedestraat te Heinkenszand. Dit onderzoek is als bijlage 7 (advies- en ingenieursbureau Anteagroup, 4 maart 2021) opgenomen in het Bijlagenboek.
Toetsingskader geluid (industrielawaai)
In het kader van de goede ruimtelijk ordening zijn de akoestische consequenties van de activiteiten binnen de inrichting en de verkeersaantrekkende werking van het plan inzichtelijk gemaakt. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een goed akoestisch woon- en leefklimaat, is aansluiting gezocht bij de systematiek van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (hierna VNG-publicatie).
Het toetsingskader voor geluid bestaat uit vier stappen waarbij per stap de geluidbelasting groter wordt en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht.
- Stap 1: In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' worden richtafstanden tussen geluidbronnen en geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.
- Stap 2: Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal:
Gebiedstype | ||
Rustige woonwijk | Gemengd gebied | |
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau | 45 dB(A) | 50 d(A) |
Maximaal (piekgeluiden) | 65 dB(A) | 70 dB(A) |
Ten gevolge van verkeersaantrekkende werking | 50 dB(A) | 50 dB(A) |
- Stap 3: Indien stap 2 niet toereikend is, is inpassing mogelijk bij een geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen van maximaal:
Gebiedstype | ||
Rustige woonwijk | Gemengd gebied | |
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau | 50 dB(A) | 55 d(A) |
Maximaal (piekgeluiden) | 70 dB(A) | 70* dB(A) |
Ten gevolge van verkeersaantrekkende werking | 50 dB(A) | 65 dB(A) |
*Exclusief piekgeluiden door aan- en afrijdend verkeer
Het bevoegd gezag dient echter te motiveren waarom het deze belasting in de concrete situatie mogelijk acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezig geluidbelasting moet worden betrokken.
- Stap 4: Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het grondig te onderzoeken, onderbouwen en te motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.
Daarnaast valt de brandweerpost onder het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). In het Activiteitenbesluit zijn grenswaarden voor geluid opgenomen. De akoestische consequenties zijn ook hieraan getoetst. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting geldt dat:
- a. Niveaus op de genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
Grenswaarden Activiteitenbesluit [dB(A)] | 07.00-19.00 uur | 19.00-23.00 uur | 23.00-07.00 uur |
LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 | 45 | 40 |
LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 | 30 | 25 |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 | 65 | 60 |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 | 50 | 45 |
- b. De in de periode tussen 07.00 en 19.00 maximale geluidsniveaus(LAmax) zijn niet van toepassing op laad- en losactiviteiten.
Resultaten uit het onderzoek
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Het hoogste langtijdgemiddeld beoordelingsniveau als gevolg van de activiteiten op het terrein van de uitrukpost is berekend in de situatie met en zonder sirene, ter plaatse van de geluid geluidgevoelige objecten in de omgeving. In de situatie met sirene wordt in de avond- en nachtperiode (52dB(A) respectievelijk 49dB(A)) niet voldaan aan stap 2 en 3 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor een gemengd gebied. Deze situatie doet zich echter incidenteel voor. Het grootste deel van het jaar blijft de geluidbelasting onder de waarden die volgens stap 2 van de VNG publicatie gelden voor een rustige woonwijk.
Maximale geluidniveaus
Hiermee wordt in alle gevallen met sirene niet voldaan aan stap 2 en 3 en zonder sirene wordt in de nachtperiode niet voldaan aan stap 2 van de VNG publicatie. (Aan stap 3 wordt wel voldaan, omdat volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' piekgeluiden als gevolg van aan- en afrijdende verkeer in deze stap worden uitgezonderd. De piekniveaus in de avond en nacht worden uitsluitend door deze activiteit veroorzaakt .) Zonder sirene betreft dit de vertrekkende en terugkerende voertuigen in verband met een uitruk. Dit zal zich maximaal 8 keer per jaar voordoen. Voor de woningen van de Hoefbladstraat geldt bovendien dat een gangbaar binnenniveau van 45 dB(A) niet wordt overschreden vanwege de geluidwering van minimaal 20 dB(A) op basis van het Bouwbesluit.
Indirecte hinder
Het equivalente geluidniveau als gevolg van het verkeer van en naar de inrichting zonder sirene bedraagt maximaal 52 dB(A) etmaalwaarde op de oostgevel van Hoefbladstraat 88. Hiermee wordt niet aan de gestelde normstelling van 50 dB(A) etmaalwaarde voldaan ('stap 2' in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'). Echter geldt dat de woningen aan de Hoefbladstraat conform het Bouwbesluit een geluidwering bezitten van minimaal 20 dB(A). Het binnennveau is derhalve 32 dB(A) en voldoet daarmee aan het gestelde binnenniveau van 35 dB(A) conform het Bouwbesluit.
Tevens is voor een goede ruimtelijke onderbouwing de geluiduitstraling ten gevolge van uitrukken met sirene inzichtelijk gemaakt. Het equivalente geluidniveau in de situatie met sirene bedraagt maximaal 69 dB(A) etmaalwaarde.
Conclusie
- Gezien de optredende geluidniveaus en de beperkte frequentie van uitrukken van hoogstens 14 uitrukken in de avond en 8 in de nacht op jaarbasis, wordt het treffen van technische maatregelen (bijv. geluidsscherm) niet zinvol geacht.
- De uitrit wordt zo ver mogelijk richting Clara's Pad-Drieweg aangelegd zodat de brandweerauto bij een uitruk niet door de wijk rijdt en zo snel mogelijk op de Drieweg uitkomt.
- De installaties op en bij de brandweerpost worden geluidarm uitgevoerd.
- De sirene wordt alleen aangezet indien dit noodzakelijk is, zowel om geluidoverlast voor de buurt zoveel mogelijk te voorkomen als om de communicatie tijdens de opstart van een incident niet te bemoeilijken. De noodzaak is vooral als de verkeerssituatie daar aanleiding toe geeft. Hierover worden afspraken gemaakt met de bestuurders van de brandweerauto. Hierdoor is de overlast ten gevolge van de uitruk van brandweerauto's met sirenes in de omgeving minimaal.
- Onder deze voorwaarden is ten gevolge van de ontwikkeling van de brandweerpost bij de geprojecteerde omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.
4.7.3 Conclusie
Vanuit milieuzonering bestaan er geen belemmeringen tegen deze planontwikkeling. Voor de woningen blijft een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie en het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Twee begrippen staan in dit beleidsveld van de externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden.
In het relevante beleid- en wetgevingskader geldt het PR met de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (kans 10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Vanwege de definiëring als grenswaarde kan hiervan niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde. Van een richtwaarde kan na een uitgebreide motivering eventueel worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (kans 10-5 per jaar) als grenswaarde.
Kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar zich kwetsbare en/of grote groepen personen (kunnen) bevinden. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar dat doorgaans niet het geval is. Ook belangrijke infrastructuur, zoals een belangrijke verbindingsweg, kan als beperkt kwetsbaar object worden aangemerkt. Een limitatieve opsomming van (beperkt) kwetsbare objecten, wordt in de wetgeving niet gegeven. Het bevoegd gezag heeft daarom een zekere mate van beoordelingsvrijheid over wat zij in een specifieke situatie als kwetsbaar object beschouwt.
Groepsrisico (GR)
Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet genormeerd. Hiervoor geldt enkel een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's.
Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR (het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar). Aangezien sommige ongevalscenario's ook bij (nog) kleinere ongevalkansen nog tot dodelijke slachtoffers kunnen leiden, wordt in die gevallen het gebied gebruikt waarbinnen nog 1% van de aanwezige personen kan komen te overlijden (de zogenaamde 1%letaliteitsgrens).
Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogt om duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken.
Het Bevt vormt het toetsingskader voor ruimtelijke plannen voor het vervoer over de weg, het spoor en het water. Op basis van het Bevt gelden de volgende normen:
- De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De ligging ervan is te vinden in de bijlagen bij de Regeling Basisnet;
- Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van route die is aangewezen in het Bevt. Daarbij geldt dat het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
- 1. het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of;
- 2. het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt, of;
- 3. de oriëntatiewaarde wordt overschreden;
- Bij het mogelijk maken van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gemotiveerd moet worden waarom deze objecten toelaatbaar zijn, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen
Op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat algemene voorschriften waaraan een exploitant van een buisleiding dient te voldoen. Het tweede deel bevat de instructieregels die bij het opstellen van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt op grond van het Bevb als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet op grond van het Bevb worden bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen die zijn gelegen in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.
De Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) bevat een technische uitwerking van het Bevb. In artikel 2 van de Revb zijn onder andere aardgastransportleidingen met een diameter van 50 mm of meer en een werkdruk van 16 bar of meer aangewezen als leidingen waarop het Bevb van toepassing is.
4.8.2 Onderzoek
Inrichtingen
In het plangebied zelf zijn geen inrichtingen aanwezig die van belang zijn in het kader van externe veiligheid. Volgens de risicokaart bevindt zich wel een inrichting in de verdere omgeving van het plangebied. Dit betreft Kerncentrale Borsele. De kerncentrale heeft een schuilzone van 20 kilometer en een evacuatie- en ontruimingszone van 5 kilometer. Het plangebied valt met een afstand van circa 8,5 kilometer vanaf de centrale buiten de evacuatie- en ontruimingszone, maar binnen de schuilzone.
Transportroutes
Nabij het plangebied is de snelweg A58 en een spoorlijn gelegen. In de nabijheid zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen of een vaarroute voor gevaarlijke stoffen aanwezig.
A58
Op circa 530 meter van het plangebied ligt de snelweg A58. Voor dit tracé geldt een PR-contour van 5 meter buiten de weg en een plasbrand-aandachtsgebied (PAG) dat reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Deze gebieden reiken daarmee niet tot het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (meer dan 4.000 meter) van de A58 waardoor een beperkt verantwoording van het GR van toepassing is.
Spoor
Over de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal West vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR-contour is niet buiten het spoor gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Er is sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt op circa 2.200 meter afstand van het spoor en daarmee binnen het invloedsgebied waardoor een beperkte verantwoording van het GR van toepassing is.
Verantwoording
Beheersbaarheid
De ontwikkeling ziet op verplaatsing van een brandweerpost binnen de kern Heinkenszand en het conserverend bestemmen van de naastgelegen woning. Op dit moment is op de beoogde locatie van de brandweerpost de realisatie van 2 woningen toegestaan. De huidige locatie van de brandweerpost valt ook reeds binnen het invloedsgebied van zowel het spoor als de weg. Per saldo kan dan ook worden geconcludeerd dat het aantal personen binnen het invloedsgebied niet significant toeneemt.
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Zowel voor de bereikbaarheid als bestrijdbaarheid van calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van het incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende / adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering te allen tijde een belangrijke rol. Nu de te realiseren functie een brandweerpost betreft voldoet de locatie volledig aan de gestelde eisen. Bovendien wordt opgemerkt dat de keuze voor deze locatie ten behoeve van de realisatie van de brandweerpost is gemaakt, omdat deze een zo optimaal mogelijke bereikbaarheid/aanrijtijd heeft voor het verzorgingsgebied indien een calamiteit zich voordoet.
Zelfredzaamheid
De beoogde doelgroep kan zichzelf redden wanneer een noodgeval zich voordoet. De nieuwe gebruikers zijn getraind om omwonenden in de omgeving en zichzelf te redden indien een noodgeval zich voordoet.
4.8.3 Conclusie
Op basis van de bovenstaande bevindingen, kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.9 Kabels En Leidingen
Op of in de directe nabijheid van de locatie zijn geen transportleidingen dan wel andere belangrijke kabels en leidingen gelegen, welke de realisatie van de beoogde ontwikkeling kunnen belemmeren.
4.10 Luchtkwaliteit
4.10.1 Wettelijk kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
4.10.2 Onderzoek
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.
In de Regeling NIBM is geen brandweerpost opgenomen. Daarom is middels de NIBM-tool berekend of de luchtkwaliteit op de locatie voldoet. De NIBM-tool is in 2008 ontwikkeld door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. Met de NIBM-tool kan op een eenvoudige en snelle manier bepaald worden of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). In de onderstaande tabel is de ingevulde NIBM-tool (versie 2020) weergegeven. Uit deze tabel kan worden geconcludeerd dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt en een nader onderzoek niet nodig is.
(Bron verkeersgegevens tabel: 'Onderzoek stikstofdepositie Guldenroedestraat te Heinkenszand', Econsultancy, 19 februari 2021)
4.10.3 Conclusie
De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Binnen de bestemming 'Groen' mogen overige bouwwerken worden opgericht. De bouwregels zijn met name gericht op de maximaal toegestane hoogtematen. Om de borgen dat de nieuwe brandweerpost groen wordt ingebed is in het artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen die dit afdwingt.
Artikel 4 Maatschappelijk
Voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening vallen onder de bestemming 'Maatschappelijk'. De brandweerpost is conform de standaard regels van de gemeente Borsele voorzien van een specifieke aanduiding: 'uitsluitend brandweerpost toegestaan'. Andere vormen van maatschappelijk zijn daarmee niet toegestaan.
Wel zijn bijbehorende voorzieningen zonder meer toegestaan, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Daarbij is, om eventuele overlast voor de omgeving te voorkomen, het houden van praktijkoefeningen voor de brandweer expliciet verboden. De bebouwing moet opgericht worden in het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak. Op deze wijze wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Daarnaast zijn regels opgenomen ten behoeve van de toegestane bouwhoogte. Ook zijn enige afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven (hoogte)maten. Om de borgen dat het gebouw groen wordt ingebed is in het artikel een voorwaardelijke verplichting opgenomen die dit afdwingt.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij gaat het om nadere eisen aan de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, de dakhelling en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken voor het bouwen van nutsvoorzieningen met een geringe afmeting en voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens. Daarnaast kan afgeweken worden voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken en die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Ten slotte kunnen burgemeester en wethouders afwijken voor het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd.
De beoogde ontwikkeling is een gemeentelijk initiatief. De gronden ter plaatse van de ontwikkelingslocatie zijn in bezit van de gemeente. Bij de onderhavige ontwikkeling worden de voorziene kosten gedekt door de gemeentelijke begroting, waardoor het niet noodzakelijk is een exploitatieplan vast te stellen.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, te worden aangetoond. De ontwikkelkosten, waaronder ook aansluitingen op het gemeentelijk rioleringsstelsel en inrichting van de buitenruimte, zijn voor rekening van de gemeente. De Veiligheidsregio Zeeland betaalt ook een bijdrage aan de ontwikkeling. De gemeenteraad heeft het benodigde krediet voor de realisatie van de brandweerpost beschikbaar gesteld. Het voorliggende plan is daarmee economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Maatschappelijke Toetsing
Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur en door middel van participatie van de direct belanghebbenden.
7.2 Bewonersparticipatie
Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van de wijken van groot belang. Mede met het oog op de komende Omgevingswet hecht de gemeente Borsele eraan, dat bij ontwikkelingen van projecten bewonersparticipatie plaatsvindt. Om te voorkomen dat participatie te veel lijkt op een juridische procedure in plaats van echte betrokkenheid van bewoners bij een ontwikkeling, worden geen harde eisen en termijnen gesteld aan het participatietraject. Wel zal nadrukkelijk worden gekeken naar de mate waarin bewoners vroegtijdig zijn gekend in het beoogde project, er voldoende kennis van konden nemen en mee konden praten en denken over de invulling van het project. Verslaglegging van het participatietraject wordt verder niet aan bepaalde vormvereisten onderworpen, met dien verstande dat inzichtelijk zal worden gemaakt wat er in het kader van de participatie is ondernomen en welke reacties van bewoners zijn ontvangen.
Binnen het totstandkomingsproces van dit bestemmingsplan heeft burgerparticipatie een belangrijke rol gespeeld. De locatiekeuze voor de nieuwe brandweerpost is begin 2019 in een informatiebijeenkomst aan de direct-belanghebbenden gepresenteerd. Vervolgens zijn de belanghebbenden betrokken bij de stedenbouwkundige uitwerking van het plan. Aan de hand van twee schetssessies is een inrichtingsschets gemaakt. De inrichtingsschets heeft de architect gebruikt om een idee voor een gebouw te ontwerpen. De architect heeft de belanghebbenden geïnformeerd over het schetsontwerp en zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en wensen kenbaar te maken. Via deze bijeenkomsten zijn de bouwstenen en inrichting van de toekomstige brandweerpost geïnventariseerd en is een afweging gemaakt van alle wensen en belangen die meespelen. Tot slot is het eindresultaat besproken met de belanghebbenden.
Participatie betekent niet dat verschil in zienswijzen over een planontwikkeling altijd worden opgelost. Met betrekking tot voorliggend plan bestaan verschillen van inzicht tussen enkele omwonenden en de gemeente, zowel wat betreft de locatiekeuze voor de brandweerpost als de inrichting van het terrein en de vormgeving van het gebouw. De gemeente is echter van mening dat de beoogde ontwikkeling ruimtelijk verantwoord is en dat hiermee een algemeen belang wordt gediend.
7.3 Inspraak En Overleg
7.3.1 Inspraak
Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft in verband daarmee 4 weken op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen en is op de landelijke website (www.ruimtelijkeplannen.nl) gepubliceerd. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 7 inspraakreacties ontvangen. Voor de samenvatting en beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar bijlage 8 in het Bijlagenboek (vooroverleg- en inspraakrapport).
7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg gepleegd met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten etc. Dit plan is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan:
- Provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen;
- Veiligheidsregio Zeeland.
Van de vooroverlegpartners zijn reacties ontvangen. Voor de samenvatting en beantwoording van deze reacties wordt verwezen naar bijlage 8 in het Bijlagenboek (vooroverleg- en inspraakrapport).
Bijlage 1 Groenplan
Bijlage 1 Advies Van Het Kwaliteitsteam
Bijlage 1 Advies van het kwaliteitsteam
Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Verkennend Bodem- En Asbestonderzoek, Tritium Advies, 18 September 2019
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek, Tritium Advies, 18 september 2019