Kern Nieuwdorp, gedeelte Havenweg 18, 2015
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 02-06-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Van Toepassing Verklaring
Op deze partiële herziening zijn de regels van het bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp' van de gemeente Borsele van toepassing, waarbij artikel 16 onder lid 16.2.2. met een extra sublid wordt aangevuld.
Artikel 2 Begripsbepalingen
In de regels wordt verstaan onder:
Plan: Bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp, gedeelte Havenweg 18, 2015'' van de gemeente Borsele (NL.IMRO.0654.BPNDHW182015-0003).
Hoofdstuk 2 Algemene Regels
Artikel 3 Doorgevoerde Herziening
Het Bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp, gedeelte Havenweg 18, 2015' van de gemeente Borsele, houdt de volgende herziening in:
Artikel 16, wordt onder lid 16.2.2 met een sublid –g- als volgt aangevuld:
g. in afwijking van het bepaalde onder sub b en c, het absoluut maximum bebouwd oppervlakte van het achtererf behorend tot de woning Havenweg 18, 341 m² mag bedragen.
Hoofdstuk 3 Overgangs- En Slotregels
Artikel 4 Overgangsregels
4.1 Overgangsregels bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
4.2 Overgangsregels gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 5 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van de 'Bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp, gedeelte Havenweg 18, 2015'' van de gemeente Borsele.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
Het historische woonhuis aan de Havenweg 18 te Nieuwdorp staat te koop. Het fraaie pand omgeven door het groen vormt een blikvanger in het huidige straatbeeld.
Op het ruime achtererf van deze woning zijn in de loop der jaren diverse bijgebouwen gerealiseerd.
In verband met een hypotheekaanvraag door een (potentiële) koper van de woning aan de Havenweg 18 te Nieuwdorp is op 10 september 2013 bij de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente Borsele een verzoek ingediend om de verleende bouwvergunningen in te zien van een in 1989 gebouwd atelier en in 1995 gebouwde schuur en de instemming van de gemeente met een in 2006 gedane verbouwing. Aan dit verzoek kon slechts deels tegemoet worden gekomen omdat in 1995 wel communicatie heeft plaatsgevonden over de bouw van een schuur maar dit niet heeft geresulteerd in een bouwvergunning. Daarnaast is op 12 april 2006 een vooroverleg ingediend voor het verbouwen/uitbreiden van de woning, maar ook dit vooroverleg heeft niet geresulteerd in een bouwvergunning noch anderszins een instemming van gemeentezijde. Naar aanleiding van deze verzoeken is geconstateerd dat een deel van de bebouwing op het perceel Havenweg 18 illegaal is.
Vanuit de gemeente is vervolgens aan de huidige eigenaar geadviseerd om alsnog overleg te starten om te bezien of het mogelijk is de bestaande illegale bebouwing -bestaande uit een uitbreiding van de garage met circa 40 m² en een uitbreiding van het atelier met circa 223 m² - alsnog te vergunnen.
Dit bleek niet mogelijk te zijn, waarmee een partiële herziening van het bestemmingsplan Kern Nieuwdorp noodzakelijk is. Nadat de partiële herziening is vastgesteld, is nog een omgevingsvergunning activiteit bouwen benodigd.
Onderhavige partiële herziening van het bestemmingsplan voorziet in het eerste deel van voornoemde legalisatie.
Figuur 1. Luchtfoto (bron:Geoloket provincie Zeeland)
1.2 Begrenzing Plangebied
De begrenzing van het plangebied is op onderstaande kaart aangegeven door middel van een gekleurd vlak.
Figuur 2. Situatie met verkaveling (bron: ruimtelijke plannen)
1.3 Leeswijzer
Deze herziening van het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting en een verbeelding met verwijzing naar de vigerende regels. In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 kort ingegaan op de historie van het plangebied, waarna verder ingegaan wordt op de huidige functies en het gebruik in de directe omgeving en het plangebied zelf. Ook wordt ingegaan op de vigerende bestemmingsregeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de verschillende beleidkaders die relevant zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 4 komen de randvoorwaarden zoals milieu- en duurzaamheidaspecten aan de orde die van belang zijn voor het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt de juridische vormgeving van het plan toegelicht. In hoofdstuk 6 komen de resultaten van de inspraak en overleg aan de orde.
Hoofdstuk 2 Plangebied
2.1 Plangebied
Het plangebied is gelegen tussen de Havenweg en de Prinses Margrietstraat te Nieuwdorp.
Nieuwdorp is een klein dorp gelegen in de zak van Zuid-Beveland. Aan de zuidzijde van het dorp loopt de N254 en ligt het Sloegebied en aan de noordzijde ligt het open polderlandschap. De Havenweg is één van de vijf ontsluitingswegen van het dorp. De Havenweg is ruim opgezet met veel groen en een diversiteit aan bouwvormen en gebruiksfuncties, met name rondom het plangebied, Havenweg 18. Ook het plangebied bevat diverse bomen en struiken in een fraai vormgegeven tuin. De bebouwing in de tuin is divers qua uitstraling, van klassiek, betreffende het voorste deel van de achtertuin, tot strak en modern betreffende het achterste deel van de tuin.
Figuur 3. Foto's van betreffende achtertuin Havenweg 18 te Nieuwdorp (bron: www.residence.nl)
2.2 Geldende Bestemmingsregeling
De bebouwing is gerealiseerd op gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan "Kern Nieuwdorp". Op de betreffende gronden rust de bestemming “Wonen”.
Artikel 16 van de regels van dit bestemmingsplan zijn van toepassing. Op grond van artikel 16 lid 2.2, onder a, zijn aan-, uit- en bijgebouwen toegestaan tot een absoluut maximum van 90 m². In de huidige situatie bedragen de oppervlaktes die niet gelegaliseerd zijn van de garage en het atelier respectievelijk 40 m² en 223 m².
Geconcludeerd kan worden dat op gronden met de voornoemde bestemming “Wonen” de inrichting als erf en tuin is toegestaan. Echter wordt de maximaal toegestane bebouwing overschreden. De totale overschrijding bedraagt 263 m². Deze bebouwing valt ook niet onder vergunningsvrij bouwen. Daarom is het nodig een planologische procedure te voeren door een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Figuur 4 Fragment bestemmingsplanverbeelding “Kern Nieuwdorp” (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
2.3 Planologische Aanvaardbaarheid
Zoals hiervoor beschreven is voor het legaliseren van de bebouwing op het perceel van Havenweg 18 in Nieuwdorp een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. De legalisatie is ruimtelijk aanvaardbaar om de volgende redenen;
- Het betreft een ruim perceel waarvan het grootste deel onbebouwd blijft.
- De bebouwing staat op het achtererf. Dit gedeelte van het perceel is ingesloten en niet zichtbaar vanaf de openbare weg.
- Aan dit deel van de Havenweg staan grote woningen op ruime percelen met veel groen. De bebouwing waar voorliggende herziening betrekking op heeft doet geen afbreuk aan de karakteristiek van de Havenweg.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Algemeen
Om te kunnen verantwoorden dat de gerealiseerde ontwikkeling ter plaatse niet alleen ruimtelijk inpasbaar is, maar ook aan het vigerende ruimtelijke beleid voldoet, is een toetsing aan diverse beleidsdocumenten vereist. Dit hoofdstuk betreft een toetsing aan de relevante beleidsdocumenten van zowel de rijksoverheid, de provincie Zeeland, als de gemeente Borsele.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De aanleiding voor het opstellen van deze structuurvisie is gelegen in het feit dat er nieuwe politieke accenten zijn gelegd door veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen. Dit laatste onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de visie worden ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden. De structuurvisie vervangt alle voorgaande rijksnota's ten aanzien van ruimte en mobiliteit (waaronder de Nota Ruimte), behalve de Structuurvisie Nationaal Waterplan.
De hoofdlijn van de SVIR is dat het Rijk op het gebied van de ruimtelijke ordening terugtreedt en dat gemeenten en provincies op dit taakveld een meer prominente rol krijgen. In het SVIR staat centraal dat alleen nog een taak voor het Rijk is weggelegd wanneer sprake is van:
- 1. een onderwerp dat nationale baten en / of lasten heeft en de doorzettingsmacht van gemeenten overstijgt (bv. mainports);
- 2. een onderwerp waarvoor internationale verplichtingen zijn aangegaan (bv. werelderfgoederen);
- 3. een onderwerp dat (provincie-) of landsgrens overschrijdend is, of een hoog afwentelingsrisico kent of reeds in beheer bij het rijk is (bv. infrastructuur).
Het Rijk heeft 13 onderwerpen benoemd waar het, aan de hand van de bovenstaande criteria, een taak voor zichzelf ziet weggelegd. Door het nemen van verantwoordelijkheid ten aanzien van deze onderwerpen stelt het Rijk zich voor de middellange termijn (2028) en lange termijn (2040) tot doel Nederland concurrerend, veilig en leefbaar te houden. De onderwerpen die een nationaal belang betreffen, zijn het creëren van een internationaal bereikbaar vestigingsklimaat, ruimte bieden voor het hoofdnetwerk van (duurzame) energievoorziening en het vervoer van stoffen via buisleidingen en een efficiënt gebruik van de ondergrond. Daarnaast zijn ook het creëren van een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen, het beter benutten en in stand houden van het bestaande mobiliteitssysteem met bijbehorende hoofdinfrastructuur, het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid en klimaatbestendige ontwikkeling, ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationaal unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten van nationaal belang. Tenslotte vindt het Rijk zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij ruimtelijke plannen belangrijk.
De onderhavige ontwikkeling raakt geen van deze onderwerpen. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit en de ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro).
3.2.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, eerste tranche (Barro) is vastgesteld op 22 augustus 2011 en is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro vloeit voort uit de ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het kabinet heeft in de genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen.
Deze algemene regels, vastgelegd in het Barro, werken zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wro (Spoedwet Wro; TK 32 821) wordt, naar aanleiding van het Raad van State-advies over het Barro, eerste tranche, de wettelijke grondslag voor het provinciaal medebewind en ontheffingen verbeterd. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State voorziet het Barro thans ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro). In deze regeling is de begrenzing opgenomen van de gebieden uit een aantal titels uit het Barro waarvoor een reservering of een vrijwaring geldt. De aanduiding van deze gebieden is opgenomen in het Barro. De Rarro bevat tevens een uitwerking van het in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart, waarbij rond militaire radarposten voorwaarden worden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.
Ten aanzien van het onderhavige plangebied zijn er geen regels uit het Barro van toepassing. Bij de onderhavige ontwikkeling zijn, gelet op het beoogd gebruik en geringe bouwhoogte, geen nationale belangen gemoeid.
Conclusie
Beoogde locatie betreft het legaliseren van erfbebouwing bij een woning binnen de grenzen van bestaand bebouwd gebied. Beoogde wijziging is derhalve niet in strijd met het rijksbeleid.
3.3 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Op 28 september 2012 is het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. Voor een krachtig Zeeland zijn economische groei, ontwikkeling en innovatie nodig. De provincie Zeeland draagt daar als regionaal bestuur met eigen taken en verantwoordelijkheden actief aan bij. De provincie zet in op een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied. In het Omgevingsplan 2012-2018 beschrijft de provincie wat zij de komende jaren zal doen om Zeeland op deze punten vooruit te helpen.
De provincie wil de kernkwaliteiten van Zeeland verder benutten, (h)erkennen en versterken. Het karakter van verschillende delen van Zeeland, met sterke, beeldbepalende economische sectoren en eigenheid van de omgeving, is daarvoor de basis. De provincie onderscheidt drie deelgebieden:
- produceren op Land aan Zee;
- beleven van Land en Zee;
- bloeien op Land en in Zee.
Toetsing en conclusie
Het plangebied is in het Omgevingsplan aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Er is geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van erfbebouwing.
Verordening Ruimte Provincie Zeeland
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening ruimte provincie Zeeland (hierna VrpZ). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing en conclusie
In de verordening zijn geen specifieke regels opgenomen ten aanzien van erfbebouwing in bestaand stedelijk gebied. Het bestemmingsplan past binnen het beleidskader uit de VrpZ.
Conclusie:
Geconcludeerd kan worden dat het beoogd initiatief in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
3.4 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Door de gemeente zijn er in de loop van de tijd verschillende beleidsstukken en programma's vastgesteld. In het geldend bestemmingsplan "Kern Nieuwdorp", dat op 14 juli 2009 onherroepelijk is geworden, wordt in de toelichting daar nader op ingegaan. Ondertussen betreft een gedeelte hiervan verouderd beleid. Hieronder wordt kort ingegaan op de voor dit planinitiatief van belang zijnde actuele beleid, aanvullend op dat wat reeds genoemd is in het voornoemd 'moederplan'.
Agenda Wonen in De Bevelanden 2020
Regionale woningmarktafspraken
De provincie stelt in het omgevingsplan dat regionale woningmarktafspraken nodig zijn om in te spelen op de demografische veranderingen en te zorgen voor een goed functionerende en dynamische woningmarkt. De regio De Bevelanden (bestaande uit vijf gemeenten Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal) heeft dergelijke woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Agenda Wonen in De Bevelanden 2020' van juli 2013. In het document is een gezamenlijk woningbouwprogramma voor de komende jaren opgenomen. Daarnaast zijn er diverse woondoelen geformuleerd die zijn vertaald in negen kernthema's. Het gaat er hierbij onder andere om dat er terughoudend wordt omgegaan met nieuwe woningbouwlocaties buiten de bebouwde kom. Binnen het programma blijft ruimte voor aantrekkelijke initiatieven, zoals voor wonen en zorg, wonen boven winkels of collectief particulier opdrachtgeverschap. Verder wordt gesignaleerd dat het zwaartepunt van de inzet steeds meer moet verschuiven van ontwikkeling en uitbreiding naar beheer, verbetering en herstructurering. De aanpak van de bestaande particuliere woningvoorraad heeft hierbij de hoogste prioriteit. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om herstructurering, maar juist om kwaliteitsverbetering van de bestaande voorraad.
Woonvisie Borsele 2010 - 2015 'Groeien in kwaliteit'
Sinds 2010 heeft de gemeente Borsele een woonvisie. Deze woonvisie heet 'Woonvisie Borsele 2010 - 2015 Groeien in kwaliteit'. Met deze woonvisie richt de gemeente zich op de totale woningmarkt. Het streven is een goed werkende woningmarkt. De woonvisie geeft een samenhangend beeld van de wenselijke ontwikkelingen van het wonen in de gemeente. Er is ook aandacht voor de woningbehoefte, het behouden van de voorzieningen en het leefbaar houden van de Borselse dorpen.
De woonvisie geeft de belangrijkste punten aan van het beleid. Het laat zien waar Borsele voor staat, wat de gemeente wil bereiken en met wie de gemeente de doelstellingen wil realiseren. De woonvisie dient als een beleidsplan waarmee gestuurd kan worden aan de ontwikkelingen op de woningmarkt.
De woonvisie en de structuurvisie van Borsele zijn twee aparte, op elkaar afgestemde, beleidsvisies.
Beeldkwaliteitnota Borsele
Sinds januari 2013 is het welstandsbeleid verwoord in de "Beeldkwaliteitnota Borsele". Het belangrijkste doel van het beeldkwaliteitsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor beeldkwaliteit, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden. Om dit te bereiken is hier een aantal beeldkwaliteitscriteria voor opgesteld. Er zijn vier typen criteria, te weten:
- algemene criteria;
- gebiedgerichte criteria;
- themagerichte criteria;
- sneltoetscriteria. (voor veel voorkomende kleine bouwwerken)
Nieuwdorp kan getypeerd worden als een kern met een beperkte ruimtelijke dynamiek.
Wonen is de belangrijkste functie. In het dorp is een aantal winkel- en horecavoorzieningen aanwezig. Verder bevinden zich in Nieuwdorp enkele (relatief grote) bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en kleine kantoorvestigingen. Aan de zuidzijde van het dorp ligt een sportpark en speeltuin. Verder zijn aan deze zijde én aan de westzijde van Nieuwdorp zogenoemde Sloebossen aangeplant, deze zorgen voor een visuele afscherming van het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost (Sloegebied).
Nieuwdorp is verdeeld in verschillende gebieden. Te weten:
- een historische kern (de Ring en Citadel);
- historische linten (Coudorp, Steketeepad, gedeelte Prins Bernhardstraat, Havenweg en Hertenweg);
- planmatige uitbreidingen.
Gebiedsbeschrijving
De Havenweg, waar de planlocatie is gelegen, valt onder de gebiedsbeschrijving historische linten. Het bebouwingsbeeld aan de historische linten is meer divers dan aan de Ring, hoewel een groot aantal woningen qua verschijningvorm overeen komt met die in het dorpshart. Dat wil zeggen: individueel vormgegeven, lage bouwhoogte (veelal één bouwlaag, al dan niet met borstwering, en een kap), eenduidige hoofdvormen en een asymmetrische gevelopbouw. Daarnaast zijn aan de historische linten boerenbedoeninkjes (woonhuis met houten schuur aaneengebouwd), boerenhofsteden (woonhuis met (forse) bedrijfsgebouwen), jaren '20/'30-woningen en in mindere mate meer recente woningen te vinden. Naast woonbebouwing staan aan de linten ook andere vormen van bebouwing. Het gaat om een tweetal kerken, een voormalig verenigingsgebouw, een dorpshuis en een aantal (detailhandels)bedrijven. De voorkomende (woon)bebouwingstypologieën variëren per lint. Individualiteit is echter de grootste gemene deler.
Iedere woning is voorzien van een (steile) kap. Bij het merendeel van de woningen betreft het een zadeldak, maar ook mansardekappen en bij uitzondering samengestelde kappen komen voor.
Langs de wegen Coudorp, Steketeepad, Prins Bernhardstraat en Hertenweg loopt de nokrichting vrijwel altijd evenwijdig met de weg. Aan de Havenweg komen daarentegen ook veel dwarskappen (nokrichting haaks op de weg) voor. Qua materiaalgebruik wordt veelal rode baksteen en rode gebakken pannen toegepast, maar ook zijn (zeker aan de Coudorp) panden afgedekt met blauw gesmoorde pannen.
Evenals aan de Ring zijn aan het historische gedeelte van de Prins Bernhardstraat geen voortuinen aanwezig en is de bebouwing vrijwel aaneengesloten. De overige linten kennen doorgaans een meer open bebouwingsbeeld, aaneengesloten bebouwing komt hier slechts in beperkte mate voor. Ook zijn aan deze linten steeds meer of minder diepe voortuinen aanwezig, hetgeen, tezamen met de bomen in de straat, bijdraagt aan een groen straatbeeld.
Waardebepaling, beleid en ontwikkelingen
De historische dorpslinten zijn aangewezen als een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is erop gericht het karakter te behouden en waar mogelijk te versterken. Binnen het gebied worden op de korte termijn geen grootschalige wijzigingen voorzien.
Monumentenbeleid en cultuurhistorie
Om cultuurhistorische bouwwerken binnen haar grondgebied te beschermen heeft de gemeente Borsele monumentenbeleid geformuleerd. Dit beleid is vastgelegd in de Monumentenverordening (vastgesteld door de raad bij besluit van 1 juni 2006). In deze verordening worden drie categorieën monumenten onderscheiden: de rijksmonumenten, de gemeentelijke monumenten en de beschermde dorpsgezichten.
Conclusie:
Zoals in paragraaf 2.3 vermeld, is de legalisatie ruimtelijk aanvaardbaar. Het regionaal en gemeentelijk beleid vormen geen belemmering om de erfbebouwing te legaliseren.
Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden
4.1 Bodem
Wettelijk is vastgelegd dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient tenminste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek (historisch onderzoek) te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
In februari - maart 2015 is door Sagro Milieu Advies Zeeland B.V. is een milieukundige bodemonderzoek ter plaatse van het plangebied uitgevoerd (zie bijlage 1). Bij dit onderzoek zijn licht verhoogde gehalten aan koper, lood en organochloorbestrijdingsmiddelen aangetoond. De licht verhoogde gehalten gaven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Tijdens dit onderzoek zijn inpandig geen boringen geplaatst. Om de bodemkwaliteit onder de bebouwing te bepalen zijn in november 2015 2 inpandige boringen verricht (zie bijlage 2). Uit deze boringen zijn geen verhoogde gehalten met geanalyseerde parameters aangetoond.
Conclusie
De onderzoeksresultaten van de uitegvoerde bodemonderzoeken hebben voor het gebruik als ' wonen met tuin' geen bezwaren aangetoond. Vanuit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen om de teveel gebouwde bijgebouwen te legaliseren.
4.2 Archeologie
Archeologie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Op basis hiervan hebben gemeenten de plicht om in hun nieuw op te stellen bestemmingsplannen aan te geven hoe zij omgaan met de in het geding zijnde archeologische waarden in het plangebied. Deze plicht is vastgelegd in de Monumentenwet 1988.
Om aan deze verplichting te voldoen is het noodzakelijk om beleid op te stellen. De wet geeft immers niet nauwkeurig aan op welke manier gemeenten aan deze verplichting moeten voldoen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid.
Het archeologiebeleid van de gemeente Borsele is op 11 oktober 2011 vastgesteld.
Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden.
De planlocatie kent gezien voornoemde kaart, een lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 6). Alleen wanneer bodemverstoring groter is dan 2500 m² en dieper dan 40 cm, dient archeologisch onderzoek plaats te vinden.
In betreffende situatie is er geen sprake van een bodemverstoring die groter is dan 2500 m² en dieper dan 40 cm.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de uitvoering van beoogd project.
4.3 Water
Watertoets
De watertoets is een belangrijk instrument om te verzekeren dat de waterhuishouding vanaf het begin van de planvorming integraal onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling. Met name het vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn gemeenten verplicht om bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg te plegen met de besturen van de betrokken waterbeheerder (artikel 3.1.6 Bro). In de toelichting bij het ruimtelijk plan dient voorts een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze waterparagraaf moet een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het betreffende ruimtelijke plan voor de waterhuishouding en vormt de schriftelijke weerslag van de watertoets.
Het waterbeheer is in handen van het Waterschap Scheldestromen, de verantwoordelijkheid voor het rioolstelsel ligt bij de gemeente.
Onderhavig bestemmingsplan heeft als doel het vastleggen van een reeds bestaande situatie. De betreffende grond is ingericht als achtertuin. Deze inrichting is op zichzelf niet strijdig om reden dat deze grond op basis van de huidige bestemming ook als zodanig ingericht mag zijn. Maar nu er teveel bebouwing op staat, ontstaat er een strijdigheid met de regels.
Om reden dat de oppervlakte aan bijgebouwen de maximaal toelaatbare oppervlakte die opgenomen is in het geldend bestemmingsplan overschrijdt, dient er compensatie aan waterberging te worden gerealiseerd.
De te veel gebouwde oppervlakte welke gecompenseerd dient te worden, bedraagt 223 m² + 40 m² = 263 m².
Als gevolg van toename van het verhard oppervlak neemt het afstromend hemelwater toe, hetgeen leidt tot bergingsverlies. Dit dient gecompenseerd te worden. Conform de vuistregels van het Waterschap Scheldstromen bedraagt dit 75 mm per m². Dit komt voor 263m² neer op circa 20 m³.
Waterbergingsfonds(WBF)
De initiatiefnemer/exploitant heeft er voor gekozen om te participeren in het water-bergingsfonds van de gemeente.
De gemeente zal de vergoeding opnemen in de waterbergingsboekhouding van de gemeente en neemt de compensatieverplichting van waterbergingsverlies over van de exploitant. De gemeente zorgt op een nader te bepalen tijdstip en in overleg met het Waterschap Scheldestromen voor de aanleg van compenserende berging of andere alternatieve maatregelen.
THEMA | WATERDOELSTELLING | UITWERKING |
Veiligheid/waterkering | Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte. | Er is geen waterkering in de nabijheid van het plangebied aanwezig. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) | Voldoende ruimte voor vasthouden/bergen/afvoeren van water. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem | Het initiatief betreft het vergroten van de toegestane oppervlakte voor bijgebouwen met 263m². Voor voornoemd oppervlak dient compensatie te worden gerealiseerd. Gekozen is om te participeren in het waterbergingsfonds. |
Riolering/RWZI (incl. water op straat/overlast) | Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. reductie hydraulische belasting RWZI en transportsysteem met beperken overstorten. Rekening houden met (eventuele benodigde filter)ruimte daarvoor. | De bestaande hemelwaterafvoeren van de daken lozen op de gemeentelijke riolering. |
Watervoorziening/aanvoer | Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit water en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. De hemelwaterafvoeren van de daken lozen op de gemeentelijk riolering. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) | Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | Er zijn geen overstorten die uitkomen op het oppervlaktewater in het plangebied. |
Bodemdaling | Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen met name in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Grondwateroverlast | Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast. | Grondwateroverlast is niet aanwezig. |
Oppervlaktewaterkwaliteit | Behoud/realisatie van een goede oppervlaktewaterkwaliteit voor mens en natuur. | Het hemelwater van het dak loost op de gemeentelijke riolering. Er zijn geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Grondwaterkwaliteit | Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur. | Er is niet gebouwd in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden; m.n. van belang in/rond natuurgebieden (voor hydrologische beïnvloedingszone zie prov. Omgevingsplan) | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur | Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen. |
Onderhoud(mogelijkheden) waterlopen | Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden. | Niet van toepassing |
Waterschapswegen | M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen/nabij het plangebied. | Niet van toepassing |
Tabel waterparagraaf
Overleg waterschap
De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap Scheldestromen. De opmerkingen van het waterschap zijn vervolgens hierin verwerkt.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoering van deze herziening van het bestemmingsplan.
4.4 Ecologie
Flora- en Faunawet
Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. In de Flora- en Faunawet is het soortenbeschermingsdeel van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn geïmplementeerd. Tegelijkertijd wordt met deze wet voldaan aan Europese en andere internationale verplichtingen inzake soortenbescherming, zoals de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en het Verdrag van Bern.
De doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze nu beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
De Natuurbeschermingswet
De Natuurbeschermingswet 1998 moest de bescherming van natuurgebieden, zoals vastgelegd in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, in nationale wetgeving vastleggen. Gebleken is evenwel dat omzetting van Europese regels in deze wet onvoldoende was. Zo is in de op 1 oktober 2005 in werking getreden nieuwe Natuurbeschermingswet het initiatief van de Europese Unie “Natura 2000” (netwerk van beschermde natuurgebieden) verankerd.
Beschrijving projectlocatie
De beoogde locatie is gelegen in stedelijk gebied. De planlocatie bestaat op dit moment reeds uit een tuin met enkele bomen, struiken en verharding in de vorm van bijgebouwen, bestrating en een zwembad.
Toetsing
Beoogde locatie valt niet in een aangewezen Natura 2000-gebied en is ook niet in de nabijheid daarvan gelegen. Gebiedsbescherming is derhalve niet aan de orde.
De ontwikkeling voorziet enkel in het legaliseren van de huidige situatie. Ten gevolge van de ontwikkeling vinden er géén (sloop)werkzaamheden plaats, waardoor gesteld kan worden dat er geen belemmering optreedt voor eventueel aanwezige beschermde flora of fauna.
Conclusie:
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat de Natuurbeschermingswet 1998 geen beletsel vormt voor de ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Vanaf 2015 |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- a. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- b. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- c. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- d. de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- e. het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- a. een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- b. een project valt in een categorie die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
Toetsing
De ontwikkeling beoogt de legalisering van de huidige bestaande situatie. Ten gevolge van de ontwikkeling zal er dan ook geen sprake zijn van een verkeersgeneratie. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Conform de NSL-monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots aan de normen voldoet.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg.
4.6 Wegverkeerslawaai En Industrielawaai
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. Wegverkeerslawaai en industrielawaai vormen dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.7 Milieuzonering
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt alleen de bouwmogelijkheid voor bijgebouwen uitgebreid, de bestemming wijzigt niet. De invloed van de locatie op omliggende bedrijven blijft dan ook gelijk. Hetzelfde geldt voor de invloed van omliggende bedrijven op het plangebied.
4.8 Externe Veiligheid En Leidingen
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Figuur 05 fragment risicokaart omgeving plangebied (bron: risicokaart.nl)
Ligging ten opzichte van risicobronnen:
De planlocatie is gelegen:
- 1. Binnen de evacuatiecontour van de kerncentrale;
- 2. Op een afstand van ruim 300 meter van de dichtst bij gelegen propaangastank en 400 meter van een andere propaangastank bestaande uit een opslagcapaciteit van resp. 33 m³ en 40 m³;
- 3. Op ruim 700 meter vanaf de dichtst bij gelegen buisleiding t.b.v. het gastransport;
- 4. Op ruim 1000 meter vanaf het Spoorwegemplacement Sloe I en II;
- 5. Op ruim 1000 meter vanaf de plaatsgebonden risicocontour van de inrichting: Vopak Terminal Vlissingen B.V.
Op kortere afstanden zijn er verder geen andere risicobronnen in de nabijheid van de planlocatie gelegen waarmee rekening gehouden zou moeten worden.
Toetsing:
Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat het plangebied, dat een kwetsbaar object (voor wat betreft de woning) betreft, gelet op de grote afstanden niet gelegen is binnen een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6/jr) van een inrichting dan wel een transportroute welke als landelijke grenswaarde wordt gehanteerd. Het voorliggende bestemmingsplan leidt niet tot grotere personendichtheden. Het is dan ook niet noodzakelijk verder onderzoek te doen naar risicobronnen in de directe omgeving.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid en leidingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
4.9 Financiële Haalbaarheid
Het betreft hier erfbebouwing met een oppervlakte van 400 m2. Dit is niet aan te merken als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit omgevingsrecht (bijvoorbeeld een nieuwe woning of een bedrijfsgebouw groter dan 1.000 m2). Er is dan ook geen sprake van de noodzaak kosten als bedoeld in artikel 6.2.1 Bor op de eigenaar te verhalen, dus geen kostenverhaal. Omtrent een eventuele planschade wordt een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de eigenaar gesloten. Het plan is, mede gelet op de inmiddels gerealiseerde situatie, uitvoerbaar.
Conclusie
Realisering van het project met betrekking tot de financiële aspecten is voldoende gewaarborgd.
Hoofdstuk 5 Bestemmingsregeling
5.1 Toekomstige Bestemmingsregeling
De bestemming 'Wonen' uit het geldende bestemmingsplan blijft van toepassing. Alleen voor de planlocatie wordt de toegestane erfbebouwing vergroot tot een maximum van 341 m².
Ook de van toepassing zijnde regels met betrekking tot gebiedsaanduiding geluidzone-industrie blijven ongewijzigd van toepassing.
Artikel 16 wordt onder lid 16.2.2. als volgt met een sublid –g- herzien/aangevuld:
16.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Bij ieder hoofdgebouw mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat:
- a. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak worden opgericht;
- b. de bebouwde oppervlakte van het achtererf maximaal 50% mag bedragen met een maximum van 40 m²;
- c. in afwijking van het bepaalde onder sub a mag voor achtererven groter dan 80 m² dit maximum worden verhoogd met 10% van het verschil in grootte, zulks met een absoluut maximum van 90 m²;
- d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 3,25 meter en de bouwhoogte maximaal 7 meter zal bedragen. Indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30°;
- e. de afstand tussen aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de zijdelingse bouwperceelsgrens zal minimaal bedragen binnen de bouwvlakken de (specifieke bouw)aanduiding:
- vrijstaand' 2 meter;
- twee aaneen' niet van toepassing;
- aaneengebouwd' niet van toepassing;
- lint' niet van toepassing;
- gestapeld' niet van toepassing.
- f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen minimaal 3 meter achter (het verlengde van) de gevellijn mogen worden gebouwd;
- g. in afwijking van het bepaalde onder sub b en c, het absoluut maximum bebouwd oppervlakte van het achtererf behorend tot de woning Havenweg 18, 341 m² mag bedragen.
Hoofdstuk 6 Maatschappelijke Verantwoording
In het kader van het aantonen van de maatschappelijke uitvoerbaarheid wordt de, in de wet vastgelegde, procedure doorlopen.
6.1 Overleg
Over voorliggende herziening van het bestemmingsplan zal op basis van artikel 3.1.1 Bro overleg worden gepleegd met het Waterschap Scheldestromen en de Provincie Zeeland.
6.2 Inspraakprocedure
Voor de herziening van het bestemmingsplan is overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.2.a Wet ruimtelijke ordening, de openbare voorbereidingsprocedure volgens afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op basis hiervan wordt het besluit, gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tegen het besluit kan gedurende de termijn van terinzagelegging door belanghebbenden een zienswijze worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.