Kern Nieuwdorp, gedeelte Multifunctionele accommodatie, 2022
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 02-03-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Kern Nieuwdorp, gedeelte Multifunctionele accommodatie, 2022” met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPNDMFA2022-0003 van de gemeente Borsele;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPNDMFA2022-0003;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of overige bouwwerken omringt;
1.7 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.9 bedrijfsvloeroppervlak
de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;
1.10 bestaand
aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijbehordend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 dienstverlening
het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek op het bezoekadres rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen zoals een reis- of uitzendbureau, kapsalon, pedicure, schoonheidssalon, medische of therapeutische praktijk, juridisch adviesbureau of bankfiliaal;
1.22 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.23 feestzaal
een ruimte gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereiden en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25 gemeentelijke kwaliteitscoördinator
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
1.26 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 horecabedrijf
een bedrijf, dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, met uitzondering van bed and breakfast, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie;
1.28 kantoor zonder baliefunctie
het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van zakelijke diensten aan particulieren, waarbij de nadruk ligt op de (administratieve) afwikkeling van die handelingen en het publiek niet of slechts in beperkte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen zoals een administratiekantoor, ontwerp-technisch bureau of assurantiekantoor;
1.29 maaiveld
- a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
- b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.30 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.31 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
1.32 ondergeschikte detailhandel
een niet-zelfstandig onderdeel, welke rechtstreeks voortvloeit uit de hoofdactiviteit en welke als activiteit in functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdactiviteit. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte (bedrijfsmatige) omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, bedrijfsmatige omvang en verschijningsvorm nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft.
1.33 ondergeschikte horeca-activiteiten
Horeca-activiteiten die ten dienste staan van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondergeschikte karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.
1.34 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.35 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.36 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.37 restaurant
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van etenswaren voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;
1.38 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.39 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.40 weg
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
1.41 wet geluidhinder
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.42 wet milieuhinder
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.43 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten
2.11 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Algemene gebruiksregels
Artikel 4 Verkeer
Aandachtspunt:
De 'vroegere' bestemming Autoboxen is opgenomen in de bestemming Verkeer.
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
6.2 Bestaande afstanden en andere maten
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Geluidzone - Industrie
Binnen de op de verbeelding met gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' aangewezen gronden is het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming, in overeenstemming met het bepaalde in Hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien voor de vaststelling van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder is verleend, danwel uit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de geluidgevoelige objecten de eerder verleende en vastgestelde hogere waarde zoals bedoeld in de Wet geluidhinder niet overschrijdt en wordt voldaan aan de eventueel in dat besluit opgenomen voorwaarden,
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
- a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
- b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 10.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 10.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Lid 10.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
10.3 Afwijking overgangsrecht gebruik
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 10.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp, gedeelte Multifunctionele accommodatie, 2022'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Prinses Irenestraat 1 in Nieuwdorp is de basisschool 'De Regenboog' gelegen. Direct ten oosten daarvan aan de Coudorp 1 is de protestantse Bethelkerk met voormalige pastorie Coudorp 3 gesitueerd. Het huidige schoolgebouw voldoet niet meer aan de behoefte en eisen van het huidige onderwijs. Om onderwijs op deze locatie te kunnen behouden, is het noodzaak om hier een goede toekomstbestendige huisvesting te realiseren. Na beraad is er door de gemeente Borsele, waarbij een intensief participatief proces met en voor de hele kern is doorlopen, voor gekozen om op dezelfde locatie een nieuwe basisschool met gymzaal te realiseren. Daarnaast zal in de voormalige pastorie de kinderopvang, welke thans aan de Hertenweg 2 is gevestigd, worden gehuisvest. Op deze wijze ontstaat een integraal kindcentrum. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om flexibele werkplekken in de bebouwing (voormalige pastorie) te huren, zodat optimaal van de beschikbare ruimte gebruik kan en zal worden gemaakt. Tot slot is in samenhang met deze ontwikkeling overeengekomen het bestaande dorpshuis, nu gevestigd aan de Hertenweg 2, te verplaatsen naar de Bethelkerk, welke ruimte, naast religieuze bijeenkomsten (zoals uitvaarten en huwelijken), tevens voor feesten en partijen, dienstverlenende beroepen en in de nabije toekomst mogelijk voor een restaurant kan worden aangewend. De aanleiding hiervoor is dat de Bethelkerk, net als vele andere kerken, kampt met een teruglopend bezoekersaantal en het behouden van de kerk hoge restauratiekosten met zich meebrengt. Door de beoogde transformatie toe te staan, kunnen deze restauratiekosten worden gedragen en het gebouw voor de toekomst worden behouden. Uitgangspunt hierbij is wel dat het met name om interne verbouwingen gaat, zodat het historische en cultureel waardevolle karakter van de kerk zoveel mogelijk blijft behouden. Het toestaan van deze functies in de kerk voldoet hieraan. Meer concreet: het samenvoegen van voornoemde functies, waarbij de nadruk ligt op het creëren van samenhang en synergie, biedt de mogelijkheid een multifunctionele accommodatie in de kern van Nieuwdorp te ontwikkelen en realiseren. Op deze wijze worden niet alleen de gebruiks- en toekomstwaarde van de voorzieningen, maar ook van de beeldbepalende elementen voor de kern behouden en verstrekt.
Het huidige dorpshuis is, net als de huidige basisschool en kerk, in het bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp' bestemd tot 'Maatschappelijk'. De voormalige pastorie is in hetzelfde plan als woning bestemd. De beoogde huisvesting van een school past daarmee formeel binnen de huidige bestemming. Echter, binnen het bestaande bouwvlak is volgens de geldende bestemming te weinig ruimte beschikbaar voor de beoogde en gewenste behuizing, voor zowel de school als gymzaal. Dit betekent, dat er een uitbreiding van de bouwmogelijkheden noodzakelijk is. Daarnaast zal in de voormalige pastorie primair een kinderdagopvang worden gevestigd en de kerk, naast gebedshuis voor religieuze bijeenkomsten, multifunctioneel worden aangewend, voor onder meer dorpshuis, feesten en partijen, dienstverlenende beroepen en onder voorwaarden in de (nabije) toekomst voor zelfstandige horeca (restaurant). Verder worden de kerk en pastorie fysiek met de school worden verbonden.
Om voornoemde uitbreidingen en functiewijzigingen mogelijk te maken dienen derhalve zowel de gebruiks- als bouwmogelijkheden te worden verruimd. Middels onderhavig nieuw bestemmingsplan wordt de beoogde herontwikkeling van het dorpshart van de kern Nieuwdorp juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
De ligging van de planlocatie is weergegeven in figuur 1. In figuur 2 is een luchtfoto van het omliggende gebied afgebeeld.
Figuur 1 Straatnamenkaart, rode contour geeft globaal het plangebied aan
Figuur 2 luchtfoto, rode contour geeft globaal het plangebied en de aangrenzende omgeving aan
1.2 Plangebied
Het plangebied betreft een locatie, gelegen in het hart van Nieuwdorp; hetgeen één van de dorpskernen van de gemeente Borsele betreft.
Het plangebied wordt globaal bezien begrensd door:
- de achtertuin en achtergevel van een vrijstaande woning en een voor woningbouw bestemd kavel gesitueerd aan de Prinses Beatrixstraat in het westen;
- achtertuinen van bestaande woningen gelegen aan de Havenweg in het noorden;
- een kantoorgebouw met aangrenzend het Oranjeplein ten oosten, en;
- woningbebouwing gescheiden door de Prinses Irenestraat, georiënteerd met de voorgevels naar het plangebied in het zuiden.
De omgeving van het plangebied wordt daarmee hoofdzakelijke gedomineerd door grondgebonden woningbouw met een aantal kleinschalige functies (detailhandel, kantoor, weekmarkt). Het plangebied wordt primair ontsloten door de dorpsontsluitingswegen de Havenweg, de Coudorp en de Lewedijk, waarbij de Coudorp uitkomt op het Oranjeplein, waardoor sprake is van een heldere en eenduidige ontsluitingsstructuur. Verder wordt de school via de Prinses Irenestraat, wat een woonstraat betreft, en de Coudorp/het Oranjeplein ontsloten. Het Oranjeplein zelf betreft voor het merendeel een verhard parkeerterrein, waar onder meer de bezoekers en werknemers van de school, kerk alsmede de bewoners uit de directe (woon-)omgeving parkeren.
1.3 Geldend Bestemmingsplan
De huidige locatie is opgenomen in het bestemmingsplan 'Kern Nieuwdorp' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2009.
Figuur 3 Uitsnede vigerende verbeelding, zwarte contour geeft de planlocatie aan
Zoals vermeld in de toelichting zijn de gronden van het plangebied hoofdzakelijk voor maatschappelijke doeleinden en specifiek én uitsluitend voor onderwijs en religie bestemd. De pastorie is voorts bestemd voor wonen, waarbij 1 woning mag worden gerealiseerd. Binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlakken mag hoofdbebouwing worden opgericht. Tot slot dragen alle gronden van het plangebied de gebiedsaanduiding: 'geluidzone – industrie'.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zes hoofdstukken. In Hoofdstuk 2 komt het ruimtelijk relevante beleid uit de geldende beleidskaders aan bod. In Hoofdstuk 3 wordt het project toegelicht. Vervolgens worden in Hoofdstuk 4 de verschillende milieuaspecten beoordeeld. Hoofdstuk 5 bevat de beschrijving van de juridische aspecten. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Tot slot komt in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als nationale omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie op 2050 gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Figuur 4 Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
- Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
- Duurzaam economisch groeipotentieel
- Sterke en gezonde steden en regio's
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
- 1. Combineren boven enkelvoudig;
- 2. Kenmerken & identiteit;
- 3. Afwentelen voorkomen.
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
- Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
- Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
- Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
- Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
Voor wat betreft bovengenoemde nationale belangen wordt verwezen naar de beoordeling van de milieuaspecten en milieuonderzoeken, zoals die in Hoofdstuk 4 'Omgevingsaspecten' aan de orde komen.
2.1.2 Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening, 2012 (Barro en Rarro)
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en -spoorwegen. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Er zijn geen bepalingen uit het Barro en Rarro die direct betrekking hebben op het plangebied.
2.1.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen, dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt als volgt:
“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”
Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
De definiëring van enkele van de in het artikel genoemde begrippen in art. 1.1.1 Bro laat onverlet, dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' als een 'open norm' is te kwalificeren. Dit houdt in dat de norm inhoudelijk open is en onder verschillende omstandigheden nader ingevuld moet worden. Sinds de inwerkingtreding van het artikel heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) in haar jurisprudentie de norm veelvuldig ingevuld en daardoor verder begrensd. Op 28 juni 2017 heeft de ABRvS een zogenoemde 'overzichtsuitspraak' gedaan (ECLI:NL:RVS:2017:1724, r.o. 2 t/m 12.8), waarin de dan geldende en op basis van de voornoemde wijziging te behouden jurisprudentielijnen nader uiteen worden gezet. Op basis van deze jurisprudentielijnen kan de 'ladder voor duurzame verstedelijking' concreet worden toegepast.
De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als voornaamste doel om zuinig en zorgvuldig om te gaan met de realisatie van nieuwe stedelijke functies en om ongewenste leegstand te voorkomen. Bovendien wordt met de ladder bijgedragen aan de tendens dat stedelijke functies zo veel mogelijk moeten worden geconcentreerd in het bestaand stedelijk gebied en dat extra ruimtebeslag voor stedelijke functies in het buitenstedelijk gebied in beginsel wordt voorkomen. Toetsend aan deze ladder dient allereerst te worden bepaald of onderhavig plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'.
Uit voornoemde 'overzichtsuitspraak' van de ABRvS blijkt, dat wanneer een ruimtelijk besluit voorziet in méér dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie zijn aan te merken, deze ontwikkeling in beginsel als een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Ten aanzien van andere vormen van gebruik van gronden dan ten behoeve van het wonen geldt, dat indien het ruimtelijk besluit voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Voorts kan van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling worden gesproken als uit een onderling samenhangende beoordeling van het ruimtelijk besluit, in vergelijking met het voorgaande planologisch regime sprake is van een functiewijziging met een groter planologisch beslag op de ruimte.
Bij onderhavig initiatief betreft het een ontwikkeling in het bestaande stedelijk gebied met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2. Hiermee is de ontwikkeling aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast voorziet onderhavig bestemming in het toevoegen c.q. wijzigen van bestaande functies in zowel de pastorie als kerk. Op basis daarvan dient - ofschoon de kerk reeds voor maatschappelijke doeleinden is bestemd - hiervoor de ladder van duurzame verstedelijking te worden doorlopen. Ook voor de school heeft, net als voor de kerk te gelden dat deze eveneens is gelegen binnen een maatschappelijke bestemming. Daarvoor dient, gelet op het feit dat sprake is van een groter planologisch beslag op de ruimte, ook de ladder van duurzame verstedelijking voor de beoogde uitbreiding van de school te worden doorlopen.
Behoefte
De opgave is duidelijk: het aanbieden van kwalitatief hoogwaardig onderwijs aan zowel jong als oud, maar ook om voorzieningen zo toegankelijk en efficiënt mogelijk aan en met elkaar te verbinden. Het realiseren van een integraal kindcentrum (zowel een basisschool als kinderdagopvang) in de directe nabijheid van een diversiteit aan functies zoals een gymzaal en dorpshuis kunnen hier een bijdrage aan leveren. Door functies in de directe nabijheid van elkaar te combineren ontstaan, zowel in ruimtelijke als sociaal-maatschappelijke zin, voordelen en kunnen de doelstellingen van de te onderscheiden functies beter worden behaald. Meer concreet: op deze wijze wordt recht gedaan aan het behoud en versterken van gemeenschapsfuncties en het sociaal cultureel erfgoed en hart van Nieuwdorp. Bovendien stimuleert het aanbieden van deze functies, waaronder onderwijs, sport en horeca, de leefbaarheid en daarmee het vestigingsklimaat. Verder heeft het plangebied de fysieke ruimte, zowel nu als in de toekomst, om de beoogde functies te huisvesten. De kwalitatieve ruimtelijke randvoorwaarden op onderhavige locatie voor het vestigen van een integraal kindcentrum met gymzaal in samenhang met de bestaande kerk, welke voor multifunctionele doeleinden kan worden aangewend, zijn in vergelijking tot andere locaties in de kern optimaal te realiseren. Immers, de specifieke vraag om deze ruimte in de vorm van een integraal kindcentrum te realiseren is alleen daar haalbaar waar de verschillende faciliteiten bij elkaar komen. Door het realiseren van een nieuwe, toekomstbestendige onderwijslocatie met gymzaal direct grenzend aan een multifunctionele voorziening in het hart van Nieuwdorp, krijgt de leefbaarheid en sociaal maatschappelijke samenhang een positieve impuls. De locatie wordt -gelet op haar ligging- goed ontsloten en betreft daarmee een strategische en logische plek. Feitelijk worden nu een aantal bestaande functies samengevoegd, die op hun huidige locatie worden geamoveerd. Hiermee is dus sprake van een vervangingsvraag volgend uit een bestaande behoefte, die wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Naast een vervangingsvraag is daarmee ook sprake van herstructurering van een voormalig bebouwd gebied. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd, dat onderhavige planontwikkeling past binnen de behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Voor een verdergaande onderbouwing van de behoefte van de beoogde functies wordt verwezen naar het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid.
2.2 Provinciaal Beleid
2.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie
Op 12 november 2021 hebben Provinciale Staten van Zeeland de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Op 1 januari 2023 treedt naar verwachting de Omgevingswet in werking. In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben met de fysieke leefomgeving samengevoegd. In de Zeeuwse Omgevingsvisie legt de Provincie Zeeland al haar doelen en ambities voor de lange termijn vast. In de Omgevingsvisie worden verschillende onderwerpen benoemd. Denk daarbij aan wonen, landbouw en circulaire economie, maar bijvoorbeeld ook cultureel erfgoed, recreatie en leefbaarheid.
Het uitgangspunt van de provincie voor de Omgevingsvisie is dat beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, alleen worden gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom hierbij als uitgangspunt genomen. Verder bestaat de visie uit twee delen: deel A en deel B.
In Deel A staan de strategische doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities verwoord. De uitdagingen en ambities voor Zeeland, alsmede de Zeeuwse kernkwaliteiten worden daarin beschreven en geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (tot 2030).
In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt die samen met de omgeving geselecteerd zijn. Bij deze thema's is het beleid voor de komende 10 jaar weergegeven.
Deel A
De uitdagingen voor Zeeland bestaan voornamelijk uit de klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit en andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050. Deze ambities betreffen:
- 1. uitstekend wonen en werken in Zeeland;
- 2. balans in grote wateren en het landelijk gebied;
- 3. een duurzame en innovatieve economie;
- 4. een klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
Deel B
In deel B staat per thema aangegeven welke instrumenten worden ingezet om de doelen tot 2030 te bereiken. Gezien de grootte en de complexiteit van de uitdagingen, zijn de ambities echter alleen te halen als iedereen de keuze maakt die zoveel mogelijk bijdraagt aan deze ambities. Hiervoor zijn afwegingsfactoren beschreven en wordt een 'beste keuze hulp' gemaakt.
De afwegingsfactoren sluiten aan op het NOVI van het Rijk en verwijzen onder meer naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Deze zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland:
- 1. Doe meer met minder grond;
- 2. Werk samen en deel kosten en baten;
- 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten;
- 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.
Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken. De Zeeuwse kernkwaliteiten betreffen:
- genieten en opladen;
- waarderen en beschermen van het landschap;
- verbondenheid met de historie;
- passende werkgelegenheid en ontwikkelingsmogelijkheden voor iedereen.
In de visie komen een aantal ambities en doelstellingen terug welke relevant zijn voor dit bestemmingsplan, waarbij sommige doelen onder verschillende ambities vallen. Deze worden in onderstaande paragrafen toegelicht.
Cultuur
De provincie zet op het gebied van cultuur primair in op het verbeteren van de bereikbaarheid van de Zeeuwse culturele voorzieningen en evenementen. Daarnaast stimuleert zij een betere samenwerking en verbinding met culturele organisaties. Daarnaast is het aspect cultuur vanuit haar intrinsieke waarde verbonden met andere domeinen.
Voorzieningen
Met betrekking tot de voorzieningen streeft de provincie, vanwege het grote belang voor de leefbaarheid en economie van Zeeland. naar een goed voorzieningenniveau voor alle bewoners, toeristen en bedrijven, Voorzieningen zijn betaalbaar, bereikbaar en divers. De provincie zet zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel, mede in het licht van ontgroening, vergrijzing en krimp. Het bieden van een goede kwaliteit van voorzieningen is daarbij belangrijker dan de fysieke nabijheid. Het voorzieningenniveau moet betaalbaar, door 'slimme' mobiliteit voor een ieder bereikbaar divers en toekomstbestendig zijn.
Onderwijs
Samenwerking op het gebied van onderwijs tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs- en onderzoeksinstellingen, zowel binnen en buiten Zeeland, staat centraal. Verder sluit het onderwijs aan op de Zeeuwse economie, het Zeeuwse DNA en de Zeeuwse opgaven.
Toetsing
In onderhavig geval is duidelijk sprake van een gewenste ontwikkeling op basis van de bestaande en beoogde sociaal-culturele dynamiek in Nieuwdorp. De locatie is daarmee mede gelet op haar ligging en huidige invulling een logische keuze. De locatie is gelegen in het hart van de kern, grenzend aan het Oranjeplein, hetgeen deels als parkeervoorziening is ingericht. De Zeeuwse Omgevingsvisie benadrukt de aanwezigheid van goede en bereikbare voorzieningen op alle terreinen, waaronder begrepen educatie, sport en welzijn. Dit geldt niet alleen voor de huidige, maar ook toekomstige bewoners. Onderwijs vormt, in samenhang met sportvoorzieningen en cultuur, een belangrijke bijdrage aan de totstandkoming van sociale samenhang en deelname aan de samenleving. Hiermee vormt het aanbieden van goede onderwijs en sportvoorzieningen in combinatie met een multifunctioneel gebruik van de bestaande kerk, een aantrekkelijke vestigingsfactor voor (nieuwe) inwoners, zeker als de voorzieningen ook goed bereikbaar zijn. Het clusteren van voornoemde functies draagt bij aan de totstandkoming van een goede sociale samenhang en benut de intrinsieke waarden van niet alleen het cultuur-, maar ook het sociale-, en onderwijsveld optimaal. Doordat verschillende typen functies in elkaars nabijheid worden ondergebracht, wordt daarmee een verdergaande synergie gestimuleerd. Tot slot zijn de voorzieningen goed bereikbaar voor iedereen, zowel met de auto als de fiets.
2.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018
Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018 is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018), welke thans is vervangen door de Zeeuwse Omgevingsvisie. Slechts een select aantal onderdelen uit het voormalige Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Onderwerpen opgenomen in deze Omgevingsverordening zijn bijvoorbeeld bestaande natuur en ecologische hoofdstructuur, agrarische gebieden van ecologische betekenis, molenbiotopen, glastuinbouw en intensieve veehouderij. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten.
In de verordening zijn, behalve de ladder van duurzame verstedelijking, geen relevante bepalingen opgenomen die onderhavige planontwikkeling raken.
2.2.3 Conclusie
De provinciale inzet op bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik sluit naadloos aan bij het rijksbeleid. Verder sluit het bestemmingsplan volledig aan bij het beleid om toekomstbestendige voorzieningen te realiseren, welke aansluiten op de behoefte en vraag. Zorgvuldig ruimtegebruik, bundeling van functies en bereikbaarheid ziet de provincie daarbij als speerpunten. Dit versterkt de leefbaarheid van de dorpen en daarmee de gemeenten en regio. Bij de locatiekeuze die daarbij is gemaakt, is rekening gehouden met de principes van zorgvuldig ruimtegebruik en bereikbaarheid zoals vastgelegd in de duurzaamheidsladder. Bovenstaande in ogenschouw nemende is de beoogde ontwikkeling passend binnen het provinciale beleid.
2.3 Regionaal Beleid
2.3.1 Thematische regiovisie De Bevelanden
De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle en Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. In dit gezamenlijk document van de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Borsele, Kapelle en Reimerswaal is een visie geformuleerd met betrekking tot de thema's wonen, werken en recreëren.
De visie kent een duidelijk kwalitatieve, ruimtelijke insteek, waarbij de behoefte van de
(woon-)consument centraal staat. Daarbij stellen de gezamenlijke gemeenten uitdrukkelijk kwalitatieve randvoorwaarden. Zo ook op het gebied van de leefbaarheid. Meer concreet; de Bevelandse gemeenten stellen zich op het standpunt dat bouwmogelijkheden in beginsel bij iedere kern aanwezig moeten zijn, mits deze zich kwalitatief en kwantitatief blijven verhouden tot de omgeving. Hierbij speelt behoud van de voorzieningen een belangrijke rol.
2.3.2 Conclusie
Onderhavig initiatief past door verbeteren en daarmee behoud van voorzieningen in de kern Nieuwdorp op meerdere punten uitstekend binnen deze visie.
2.3.3 Strategische Agenda De Bevelanden 2016-2026
In de strategische agenda voor de periode van 2016 tot en met 2026 presenteert De Bevelanden de gezamenlijke opgaven van de 5 regiogemeenten voor de komende jaren. De agenda beoogt een overzicht te geven van de gedeelde belangen van de beleidsvelden wonen, werken en recreëren van de gemeenten en de dwarsverbanden ertussen, die nodig zijn om De Bevelanden verder te brengen. De agenda speelt in op actuele ontwikkelingen, anticipeert op toekomstige vraagstukken en kansen en geeft de rode draad voor de Bevelandse samenwerking in de komende jaren.
De kracht en uitdagingen voor De Bevelanden zijn:
- Zorg, vrijetijdseconomie en agro en food als belangrijke sectoren.
- Traditionele en relatief kwetsbare werkgelegenheidsstructuur.
- Aandeel hoogopgeleiden is lager dan landelijk gemiddelde.
- Trek naar de stad ook in Zeeland duidelijk zichtbaar.
- Vergrijzing en ontgroening leiden op termijn tot krimp.
De strategische agenda is opgehangen aan drie onderwerpen waar de regio de komende jaren mee aan de slag wil:
- 1. Slimmer samenwerken voor toekomstige regionale groei.
- 2. De Bevelanden als beleving.
- 3. Energiek vestigingsklimaat.
In de Strategische agenda zijn deze onderwerpen verder uitgewerkt.
2.4 Gemeentelijk Beleid
2.4.1 Dorpsvisie en Masterplan Nieuwdorp
De gemeente Borsele heeft ervoor gekozen om middels een integrale aanpak te komen tot een toekomstplan voor Nieuwdorp. Het masterplan Nieuwdorp is een pilot voor een nieuwe manier van samenwerken tussen dorpsbewoners, maatschappelijke organisaties, overheid en bedrijfsleven. Met deze integrale dorpsvisie 'nieuwe stijl' wordt inhoud gegeven aan de gedachte dat bewoners meer regie krijgen over de manier waarop hun dagelijkse leefomgeving kan en zal worden ingericht, rekening houdend met alle relevante (ruimtelijke en fysieke) aspecten. Met behulp van deze integrale aanpak wil de gemeente de structuur van de sociaal-maatschappelijke voorzieningen in het dorp herijken en waar mogelijk vernieuwen. De aanleiding hiervoor ligt in het besluit om de schoolvoorziening en het dorpshuis ook voor langere termijn voor het dorp te behouden en deze van een duurzame huisvesting te voorzien. Daarnaast spelen er in en rond het dorp verschillende andere ontwikkelingen. Bovendien komen er diverse doelstellingen op het vlak van duurzaamheid, klimaat en energie op Nieuwdorp af.
Teneinde dit te bereiken is in 2017 door de gemeente gestart met een ruimtelijke analyse en een inventarisatie van bewonerswensen. Dit traject en de uitkomsten hiervan zijn vastgelegd op 26 januari 2018 in de 'Projectinventarisatie Dorpsvisie Nieuwdorp'. De Projecteninventarisatie vormt de basis voor de dorpsvisie. In de inventarisatie zijn 7 beleidsintenties geformuleerd, die de doelstellingen voor Nieuwdorp op het gebied van economie, ruimte en sociaal domein beschrijven. Samen met bewoners, organisaties en ondernemers zijn vervolgens 24 acties geformuleerd, die de komende jaren concreet inhoud kunnen geven aan de geformuleerde doelstellingen. De dorpsvisie is hiermee meer dan een 'wensenlijstje': het is een integraal overzicht van de richting die het dorp op wenst te gaan, met hieraan gekoppeld een aantal direct uitvoerbare acties. Het uitvoering geven aan deze acties wordt gezien als een gezamenlijke inspanning van bewoners, ondernemers, instellingen, verenigingen en gemeente.
Vervolgens heeft de gemeenteraad op 13 november 2018 de Dorpsvisie vastgesteld. Op basis van de Dorpsvisie is het Masterplan ontwikkeld. Voor de uitvoering van het Masterplan is vervolgens een projectplan opgesteld, genaamd “Nieuwdorp vernieuwd”. Hierin zijn alle onderdelen opgenomen die men beoogt in het dorp te gaan uitvoeren. De gemeenteraad heeft het Projectplan vastgesteld op 5 september 2019, waarvan onderhavige ontwikkeling onderdeel uitmaakt. Hierbij heeft de gemeenteraad ook de (financiële) kaders en de prioriteiten vastgesteld.
Aan de hand van de Dorpsvisie worden keuzes gemaakt en deelprojecten worden benoemd die gezamenlijk het Masterplan vormen. Het Masterplan is een dynamisch document, waar de komende jaren acties aan toegevoegd of van afgevoerd kunnen worden.
Een belangrijke aanjager van de uitvoering van het Masterplan is het vestigen van de school, dorpshuis, gymzaal en kinderopvang aan de Prinses Irenestraat en restauratie van de Bethelkerk.
2.4.2 Conclusie
De voorgenomen ambities zijn fors en om deze te realiseren zal dan ook aan een aantal randvoorwaarden moeten worden voldaan. Deze randvoorwaarden zijn daarom in een uitvoeringskalender opgenomen. Verder wordt met onderhavige planvorming concreet uitvoering aan de Dorpsvisie en Masterplan gegeven en is daarmee in lijn met het actuele gemeentelijke beleid voor de kern Nieuwdorp.
2.4.3 Structuurvisie Borsele 2015-2020
De Structuurvisie 2015-2020 uit december 2014 actualiseert de bestaande structuurvisie van de gemeente Borsele uit 2009. De beleidslijnen die in de structuurvisie uit 2009 zijn uitgezet, zijn tegen het licht gehouden en op hun merites beoordeeld. Het bestaande beleid is herijkt, geactualiseerd en nieuw beleid is meegenomen.
Er zijn drie centrale beleidsdoelen voor het ruimtelijk beleid voor het grondgebied van de gemeente Borsele geformuleerd:
- Behoud en versterking van de fysieke en sociaal-maatschappelijke kwaliteiten van Borsele: uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen is dat ruimtelijke contrasten en de sociaal-maatschappelijke structuur in de gemeente worden behouden en versterkt, dan wel (beter) worden benut;
- Inzichtelijk maken van toekomstige plannen met een ruimtelijke en/of sociaal-maatschappelijke component; uitgangspunt hierbij is dat deze toekomstige plannen een positieve bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de gemeente;
- Streven naar een duurzame aanpak: bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt het aspect duurzaamheid meegewogen; het streven is om energieafhankelijkheid te verkleinen. Overlast zoals geluid en geur, wordt zoveel mogelijk beperkt ten opzichte van milieugevoelige functies. Daarnaast wordt de beschikbare ruimte zo zorgvuldig mogelijk gebruikt. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn tevens gericht op het vergroten van de toekomstbestendigheid van het gebied, zowel economisch als sociaal-maatschappelijk als fysiek.
Per dorp is in de structuurvisie een dorpsprofiel opgesteld. Het dorpsprofiel gaat in op de kwaliteiten van de dorpen en de gewenste ontwikkelingsrichting. In de onderstaande alinea's worden in het kort de kwaliteiten en ambities van Nieuwdorp beschreven.
Kwaliteiten Nieuwdorp
De Citadel en de ring zijn cultuurhistorische elementen, terwijl Coudorp, Havenweg en Hertenweg als hoofddragers van de kern kunnen worden gezien. Aan de west- en zuidzijde van de kern liggen groene uitloopgebieden. Er is veel aandacht voor leefbaarheid ten opzichte van aangrenzende industrie.
Ambitie Nieuwdorp
Het dorpshart ligt bij het Oranjeplein. De ontwikkeling en instandhouding van kleinschalige detailhandel, weekmarkt en diensten wordt gestimuleerd, bij voorkeur aan of rondom het hart. Wat betreft ontwikkeling ligt de nadruk op inbreiden en herstructureren waarbij met name aan de oostzijde het bestemmingsplan Lancaster voorziet in ruimte voor nieuwbouw, alsmede de nabij gelegen Citadel (inbreiding). Voor herstructurering komen de woningen aan de Prinses Margrietstraat van R&B Wonen (thans Beveland Wonen) in aanmerking. De mogelijke ontwikkeling van een brede school biedt kansen voor herontwikkeling in het westelijk deel van het dorp. Het dagrecreatief aanbod wordt versterkt door de uitbreiding van het Bevrijdingsmuseum met een bevrijdingspark en andere extensieve dagrecreatieve voorzieningen.
2.4.4 Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling geeft invulling aan de structuurvisie en past uitstekend binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente.
2.4.5 Beeldkwaliteitnota
In de beeldkwaliteitsnota Borsele, vastgesteld januari 2013, wordt het gemeentelijke beeldkwaliteitsbeleid van de gemeente Borsele beschreven. Het vervangt de welstandsnota Borsele 2006. Deze beeldkwaliteitsnota beoogt primair iedereen, die in de gemeente Borsele een bouwplan heeft, vooraf informatie en inzicht te verschaffen over de wijze waarop de dorpsbouwmeester/monumentencommissie over zijn/haar plan zal adviseren. Het functioneren van het beeldkwaliteitsbeleid wordt iedere vier jaar door de gemeenteraad geëvalueerd en waar nodig aangevuld en bijgesteld. De nota is opgesteld vanuit de overtuiging dat de gemeente het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. Een aantrekkelijke goed verzorgde omgeving verhoogt bovendien de waarde van het onroerend goed en versterkt het vestigingsklimaat. Het doel is met het welstandsbeleid een bijdrage te leveren aan de dagelijkse leefomgeving, de schoonheid en de aantrekkelijkheid van de gemeente Borsele.
In de nota zijn vier typen beeldkwaliteitscriteria opgenomen waaraan bouwplannen worden getoetst: algemene criteria, gebiedsgerichte criteria, themagerichte criteria en sneltoetscriteria. Voorts worden bijzonder en reguliere welstandsgebieden onderscheiden.
Onderhavig plangebied valt in de beeldkwaliteitsnota en is gedeeltelijk aangemerkt als historische lint (kerk en voormalige pastorie) en gedeeltelijk als planmatige uitbreiding (school).
De historische dorpslinten zijn aangewezen als een bijzonder welstandsgebied. Het beleid is erop gericht het karakter te behouden en waar mogelijk te versterken.
De school is aangewezen als regulier welstandgebied, waarbij heeft te gelden dat men de basiskwaliteit wenst te behouden.
2.5 Toetsing Beleidskader
Gelet op het voormelde rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid kan het navolgende worden geconcludeerd. Vanuit het rijks- en provinciale beleid dient bij het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling uitgegaan te worden van de duurzaamheidsladder. De beoogde ontwikkeling betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waardoor een toetsing en onderbouwing van de ladder is vereist.
Duidelijk is dat er een aantoonbare behoefte is die de ontwikkeling noodzakelijk maakt en dat het plangebied aan alle, zowel kwalitatieve als kwantitatieve voorwaarden voor het realiseren van een integraal kindcentrum met gymzaal in samenhang met het verruimen van de functies van de bestaande kerk voldoet. Immers, educatie moet kwalitatief hoogwaardig zijn op een locatie in de directe nabijheid van de vereiste voorzieningen, zoals een goede ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid. De efficiënte opzet van het bouwplan, waarbij met een mogelijke toekomstige uitbreiding rekening wordt gehouden, draagt bij aan zorgvuldig ruimtegebruik, dat één van de hoofddoelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid is. Het nieuwe gebruik heeft een positief effect op de leefbaarheid van het dorpshart van Nieuwdorp, de gemeente en daarmee de regio en sluit daarmee volledig aan op de uitgangspunten zoals deze zijn benoemd in de eerder beschreven beleidskaders.
Hoofdstuk 3 Beoogde Ontwikkeling
3.1 Algemeen
Voor het opstellen van het bestemmingsplan is het van belang, dat de uitgangspunten alsmede de huidige en toekomstige situatie van het plangebied goed in beeld worden gebracht. Het plangebied is om deze reden geïnventariseerd en geanalyseerd. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan voorliggende ontwikkeling.
3.2 Huidige Situatie
Nieuwdorp kan getypeerd worden als een kern met een beperkte ruimtelijke dynamiek. Wonen is de belangrijkste functie. In het dorp zijn een beperkt aantal winkel- en horecavoorzieningen aanwezig. Verder bevinden zich in Nieuwdorp enkele (relatief grote) bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en kleine kantoorvestigingen. Aan de zuidzijde van het dorp ligt een sportpark en speeltuin. Verder zijn aan deze zijde én aan de westzijde van Nieuwdorp zogenoemde Sloebossen aangeplant, deze zorgen voor een visuele afscherming van het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost (Sloegebied).
Nieuwdorp is verdeeld in verschillende gebieden. Te weten:
- een historische kern (de Ring en Citadel);
- historische linten (Coudorp, Steketeepad, gedeelte Prins Bernhardstraat, Havenweg en Hertenweg);
- planmatige uitbreidingen.
Onderhavig plangebied ligt in het hart van Nieuwdorp, grenst aan het Oranjeplein en wordt deels als historische kern en deel als planmatige uitbreiding aangemerkt. De gronden aangeduid als historische kern betreffen de bestaande Bethelkerk en voormalige pastorie; de planmatige uitbreiding de bestaande basisschool 'De Regenboog'. Het plangebied is daarmee primair ingericht voor maatschappelijke doeleinden en wordt globaal bezien ingeklemd tussen de Havenweg, Coudorp, Oranjeplein, Prinses Irene- en Prinses Beatrixstraat.
De aanwezige schoolbebouwing bestaat uit één laag. De aangrenzende woningen zijn overwegend opgetrokken uit één of twee lagen met kap. Langs de Prinses Beatrixstraat staat de bebouwing direct aan de weg, langs de overige 'prinsessenstraten' zijn steeds voortuinen aanwezig. Centraal staat de kerk met toren hetgeen één van de drie hoogteaccenten in de kern vormt en markante en beeldbepalende bebouwing betreft.
3.3 Beoogde Ontwikkeling
Concreet houdt het planvoornemen het navolgende in.
- 1. De sloop en nieuwbouw van de school waarbij deze, zowel in hoogte als oppervlakte, als worden uitgebreid en een gymzaal is voorzien, welke met de school zal worden verbonden. Het speelplein is aan de west- en zuidzijde van de nieuwbouw geprojecteerd.
- 2. In de voormalige pastorie is de kinderopvang voorzien, waarbij de eerste verdieping mede voor flexwerken kan worden aangewend. Ook de pastorie zal met het schoolgebouw en de kerk niet alleen functioneel, maar ook fysiek worden verbonden.
- 3. De kerk krijgt een multifunctionele bestemming, waarbij (een deel van) de bestaande binnenruimte voor onder meer gebedshuis, dienstverlening en buurthuis met ondergeschikte horeca mag worden aangewend. Daarnaast is het houden van voorstellingen, feesten en partijen en een zelfstandig restaurant - onder voorwaarden - toegestaan en wordt de aanleg van twee terrassen toegestaan.
- 4. De tuin behorende bij de kerk en pastorie blijft behouden, waarbij - na herinrichting - het huidige gebruik zal worden voortgezet;
- 5. De vigerende bouwvlakken zullen in vorm veranderen. Daarnaast worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden verruimd om zo te komen tot een flexibelere en efficiëntere benutting van de bebouwing.
Het planvoornemen met de diverse functies toont zich het beste aan de hand van onderstaande situatietekening.
Figuur 5 Plattegrond beoogde ontwikkeling
De concrete planuitwerking behelst daarmee het realiseren van een basisschool opgetrokken uit maximaal 2 bouwlagen tot een hoogte van circa 10,50 meter en oprichten van een gymzaal met een maximale hoogte van circa 7 meter. Een deel van de school zal uit één bouwlaag bestaan, waarbij de daken voor educatieve doeleinden (leerpleinen in het groen) zullen worden aangewend. Verder wordt kinderopvang en flexwerken in de voormalige pastorie toegestaan en kan het kerkgebouw – onder voorwaarden – voor diverse functies waaronder begrepen feesten en partijen met bijbehorende terrassen worden aangewend. Verder wordt in de regels van dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de activiteiten te kunnen verbreden naar zelfstandige horeca (restaurant), zodat een verdergaande functionele invulling van het kerkgebouw mogelijk wordt gemaakt. Deze wijzigingsbevoegdheid heeft alleen betrekking op het kerkgebouw en een deel van de buitenruimte van het plangebied.
Voor deze ontwikkeling is een parkeerbalans die hoort bij alle (gewenste) activiteiten opgesteld. In dat kader is de maximale oppervlaktemaat voor de diverse functies in overleg met de gemeente en toekomstige gebruikers van het plangebied tot stand gekomen. Op basis van ervaring en reële verwachting is het aantal bezoekers bij de geschetste activiteiten bepaald. De gehanteerde oppervlakten worden daarmee ruim voldoende geacht. Daarnaast is een akoestisch onderzoek verricht om in het kader van het aspect bedrijven en milieuzonering het maximale geluidniveau inherent aan de zelfstandige horecafunctie met bijbehorende terrassen, het houden van feesten en partijen alsmede schoolplein te bepalen. Op de situatietekening is weergegeven waar de voorstellingen, feesten en partijen binnen het gebouw en het speelplein en terrassen zullen worden toegestaan. Daartoe wordt verwezen naar par. 4.1 van onderhavige toelichting, waar dit aspect nader wordt gemotiveerd. Daarnaast zal de kerk beschikbaar blijven als gebedsruimte, huwelijksvoltrekkingen en uitvaarten.
Naast het beoogde planvoornemen zijn er (her-)inrichtingstekeningen van het terrein zelf gemaakt.
3.4 Verkeer En Parkeren
3.4.1 Verkeer
Een nieuwe functie genereert een bepaalde hoeveelheid verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen is afhankelijk, evenals bij de parkeervraagberekening, van de omvang en het functioneren van de functie. Tevens is de verkeersgeneratie (optelling van het aankomende en vertrekkende verkeer) verschillend per dag; een schoolfunctie genereert doorgaans meer verkeer op een werkdag dan op een weekenddag. De verkeersgeneratie van de toegestane functies is berekend op basis van de specifieke kenmerken daarvan (aard, omvang etc) en kengetallen CROW, aangevuld met ervaringscijfers. In Bijlage 1 is de uitkomst van de verkeersgeneratieberekening opgenomen. Binnen de verkeersgeneratie-berekening is geen rekening gehouden met laden en lossen. Uit ervaring blijkt, dat het aantal laad- en losbewegingen per dag bij ondergeschikte horeca dermate laag is dat dit niet van invloed is op de kwaliteit van de verkeersafwikkeling.
Er wordt verwacht dat het gehele plan een maximale verkeerstoename van 287 voertuigen per etmaal op een werkdag zal generen. Deze verkeerstoename leidt voor de omliggende wegen, gelet op de capaciteit daarvan, niet tot problemen (intensiteitscriterium) en vindt - zoals gesteld - verder gespreid over de dag alsmede week plaats. Het verkeer kan, zowel nu als in de toekomst, goed op het bestaande wegennet worden afgewikkeld. De bestaande ontsluitingsstructuur blijft dan ook na planrealisatie ongewijzigd.
Mogelijk ontstaan door de planontwikkeling lokaal wel verschuivingen in de verkeerscirculatie van en naar de (nieuw aan te leggen) parkeerplaatsen. Op basis van de nieuwe inrichtingstekening, welke als Bijlage 2 aan deze toelichting is gehecht, kan het volgende worden geconcludeerd:
- meer spreiding van het verkeer over omliggende woonstraten als gevolg van de verkeerstoename bij realisatie van het plan. Niet alleen de Prinses Irenestraat krijgt meer verkeer te verwerken, maar ook het Oranjeplein en de Prinses Beatrixstraat.
- mogelijk toenemende kans op zoekverkeer op piekmomenten. Dit kan spelen wanneer de parkeerplaatsen aan de Prinses Irenestraat en het Oranjeplein bezet zijn en bezoekers op zoek gaan naar een parkeerplaats elders (met name de Prinses Beatrixstaat).
- alle woonstraten kunnen de verkeerstoename veilig verwerken. De Prinses Irenestraat heeft in de huidige situatie een relatief smal wegprofiel voor tweerichtingsverkeer. Voor deze straat zal na realisatie van de nieuwbouw dan ook éénrichtingsverkeer gaan gelden. Verder is over het algemeen buiten de schooltijden minder sprake van haal- en breng gedrag. Juist het haal- en brenggedrag kan sneller leiden tot tegemoetkomend verkeer, hetgeen door het treffen van deze verkeersmaatregel zal worden voorkomen en de veiligheid zal bevorderen.
3.4.2 Parkeren
Voor het maken van een zogenoemde parkeerbalans is uitgegaan van de in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) geïntroduceerde parkeerkencijfers. Deze publicatie bevat de nieuwe parkeerkencijfers en vervangt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012 (publicatie 317) door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) geadviseerde parkeernormen. Deze parkeernormen zijn afhankelijk van verschillende factoren:
- 1. De stedelijke zone waarin het project uitgevoerd wordt;
- 2. De mate van verstedelijking in de betreffende gemeente;
- 3. De functies binnen het project;
- 4. De prijscategorie woningen en/of het bruto vloeroppervlak (bvo) van niet-woonfuncties.
Stap 1: Bepalen stedelijke zone
In publicatie 381 wordt onderscheid gemaakt tussen drie 'stedelijke zones':
- Centrum;
- Schil/overloopgebied centrum;
- Rest bebouwde kom.
Voor de berekening is uitgegaan van de zone 'centrum'.
Stap 2: Bepalen mate van verstedelijking
De mate van verstedelijking van een gemeente wordt gemeten aan de hand van de zogenoemde omgevings-adressendichtheid. Op basis hiervan is hier sprake van een 'niet stedelijk gebied'.
Stap 3: Bepalen geplande functies
Binnen het plan worden onder meer een onderwijs-, sport- en kantoorfunctie mogelijk gemaakt en is het houden van feesten en partijen toegestaan. Aangezien de CROW voor een buurthuis geen specifieke normering kent, is voor het bepalen van de parkeerbehoefte, naast de kengetallen van de CROW, gebruik gemaakt van de verkeersprognose en ervaringsgegevens. Voorts kan - onder voorwaarden - een deel van de bebouwing voor zelfstandige horeca (restaurant) worden aangewend, mits onder meer met objectieve gegevens wordt aangetoond, dat op eigen terrein of op redelijke afstand daarvan in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Nu deze functie niet bij recht is toegestaan, is deze bij het bepalen van de parkeerbehoefte niet meegewogen.
Stap 4: Berekening benodigd aantal parkeerplaatsen
In Bijlage 1 is tevens de parkeerbalans opgenomen. In deze bijlage worden, naast de verkeersgeneratie, de uitgangspunten van de parkeerbalans toegelicht. Daaruit blijkt dat in de nieuwe situatie de parkeervraag gemiddeld 52 parkeerplaatsen bedraagt. Vervolgens is aan de hand van aanwezigheidspercentages per functie, per werk- en weekenddag en op verschillende momenten van de dag, de daadwerkelijke parkeerbehoefte bepaald. Immers, zoals eerder overwogen, zullen onder meer de school en kinderdagverblijf voornamelijk overdag in gebruik zijn; feesten en partijen worden hoofdzakelijk in de avond gegeven. Op het drukste moment in de week bedraagt de maximale parkeervraag 46 parkeerplaatsen. Om de effecten van de nieuwe situatie op de huidige parkeersituatie te bepalen, zijn er in het onderzoeksgebied recent tellingen uitgevoerd. Het onderzoeksgebied bestaat uit het Oranjeplein, de Havenweg, de Prinses Irenestraat en de Prinses Beatrixstraat. Hierbij zijn alleen de openbaar toegankelijke parkeerplaatsen geteld. Uit deze inventarisatie is gebleken, dat in het totale onderzoeksgebied in totaal 104 parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Vervolgens is de parkeerdruk voor bepaalde representatieve periodes achterhaald. Hieruit blijkt, dat op het drukste moment nog 46 parkeerplaatsen in het onderzoeksgebied beschikbaar zijn. In dit aanbod is tevens de in ontwikkeling zijnde woningbouw in de Prinses Beatrixstraat verdisconteerd. Op basis van de inrichtingstekening blijkt, dat in het kader van de planontwikkeling, aan de zijde van de school 2 miva parkeerplaatsen en aan de overzijde van de Prinses Irenestraat 2 extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Hiermee voorziet het onderzoeksgebied in 4 extra parkeerplaatsen. Samen met de 46 beschikbare parkeerplaatsen zijn er in de nieuwe situatie 50 parkeerplaatsen in het onderzoeksgebied beschikbaar. Daarmee wordt aan de parkeerbehoefte en de norm voldaan.
3.4.3 Conclusie
Op basis van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de toename aan verkeersgeneratie alsmede parkeerbehoefte geen belemmering vormen voor de vaststelling van onderhavige bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. Bij nieuwe plannen vormt de milieukwaliteit een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsfuncties. In dit hoofdstuk worden de hier aan de orde zijnde relevante milieuaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening en daarmee voor het voorliggende afwijkingsbesluit van belang zijn.
4.1 Geluidhinder
4.1.1 Wettelijk kader
Wegverkeerslawaai
Op basis van artikel 76 van de Wet geluidhinder (Wgh) dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan als bedoeld in art. 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de waarden als bedoeld in art. 82 t/m 85 van de Wgh in acht te worden genomen, indien dat plan gelegen is in een zone rondom een weg als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh en (het betreffende onderdeel van) dat plan mogelijkheden biedt voor:
- de realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen (functies zoals genoemd in art. 1 Wgh en art 1.2 Bgh – het Besluit geluidhinder zoals gewijzigd op 4 april 2012);
- de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
- functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid).
Artikel 74 lid 2 Wgh regelt dat, indien de bovengenoemde ontwikkelingen zijn gelegen binnen een als 'woonerf' aangeduid gebied of in een zone nabij wegen waarvoor een maximum snelheidsregime van 30 km/u geldt, de betreffende waarden niet in acht hoeven te worden genomen. Uit een akoestisch onderzoek moet blijken of, indien sprake is van een van de bovengenoemde ontwikkelingen binnen een zone als bedoeld in art. 74 lid 1 Wgh, deze binnen de waarden valt zoals deze voor diverse typen ontwikkelingen is vastgelegd in de Wgh. De grenswaarde voor de toelaatbare etmaalwaarde van de equivalente geluidbelasting van wegen binnen zones langs wegen is voor woningen 48 dB. In bijzondere gevallen is een hogere waarde mogelijk; Burgemeester en Wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente en onder voorwaarden bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.
Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrieterreinen, waarop hoofdzakelijk inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidzone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A). Bij de realisatie van een gezoneerd industrieterrein dient uiteraard ook rekening gehouden te worden met de (geluidbelasting op de) omliggende woningen.
4.1.2 Onderzoek
Als geluidsgevoelig worden aangemerkt woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen. 'Andere geluidsgevoelige gebouwen' zijn in het Besluit geluidhinder gedefinieerd als onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven. Alle objecten die niet onder bovenstaande categorieën zijn te scharen vallen niet onder de beschermingssfeer van de Wet geluidhinder. Als 'geluidsgevoelige terreinen' worden aangemerkt woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen. In voorliggende situatie is er sprake van de realisatie van een geluidsgevoelige functie; een school en kinderdagverblijf. Toetsing aan de Wet geluidhinder is derhalve aan de orde.
Door adviesbureau Greten is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeers- en industrielawaai. Dit onderzoek is als Bijlage 3 (Greten Raadgevende ingenieurs, 26 januari 2022) aan onderhavige toelichting gehecht.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet binnen zone-plichtige wegen is gelegen, zodat nadere toetsing formeel achterwege kan blijven. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting van de niet-zone-plichtig wegen echter alsnog inzichtelijk gemaakt. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde overal wordt gerespecteerd. Nader onderzoek is hiervoor niet noodzakelijk
Het plangebied valt daarentegen wel binnen de geluidzone van het haven- en industrieterrein Vlissingen-Oost. Ten gevolge van de geluidbelasting vanwege industrielawaai afkomstig van industrieterrein 'Vlissingen – Oost' wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op meerdere punten overschreden. De hoogste geluidbelasting bedraagt maximaal 54 dB(A). De maximale toelaatbare waarden van 55 dB(A) wordt overal gerespecteerd. Bron- en/of overdrachtsmaatregelen zijn uit financieel, bouwkundig, stedenbouwkundig of akoestisch oogpunt niet reëel/redelijk, wenselijk dan wel voldoende effectief om aan de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)) te kunnen voldoen. Conform overleg met de gemeente en de RUD Zeeland, is voorts geconcludeerd, dat bij de vaststelling van de geluidszone er van rechtswege een hogere grenswaarde is vastgesteld van 55 dB(A) voor deze percelen. Derhalve behoeft géén procedure hogere grenswaarde te worden gevoerd.
4.1.3 Conclusie
De voorkeursgrenswaarde wordt op meerdere punten ten gevolge van het industrielawaai overschreden. De gemeente heeft echter in overleg met de RUD Zeeland vernomen, dat er geen procedure voor hogere grenswaarde doorlopen hoeft te worden, nu deze hogere waarde van rechtswege bij vaststelling van de geluidszone indertijd reeds is verleend. Daarnaast dient de bescherming van een gevel voor nieuwbouw, conform het Bouwbesluit artikel 3.2, minimaal 20 dB te bedragen, zodat uitgaande van de in onderhavig onderzoek berekende geluidniveaus te allen tijde het binnenniveau gerespecteerd wordt en daarmee een goed verblijfsklimaat in de nieuw te realiseren school en kinderdagverblijf wordt gewaarborgd. Derhalve staat het aspect geluid de ontwikkeling niet in de weg.
4.2 Bodemverontreiniging
4.2.1 Wettelijk kader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
4.2.2 Onderzoek
Ofschoon de functie van de gronden waar de nieuwbouw wordt gepleegd niet wijzigt, is er door SMA een verkennend en afperkend bodem-, alsmede asbestonderzoek voor dit bestemmingsplan uitgevoerd (28 oktober 2020, zie Bijlage 4). De doelstelling van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem en de aanwezige erfverharding. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie.
In het onderzoek wordt kort samengevat het navolgende geconcludeerd:
- De bovengrond ten noorden van de kerk ter hoogte van Havenweg 6 bevat interventiewaardeoverschrijdingen voor PAK10. De omvang van deze verontreiniging is nog niet volledig bekend, maar sprake is van minimaal 25 m3 grond met gehalten PAK10 boven de interventiewaarde;
- In de bovengrond op het overig terreindeel zijn verhoogde gehalten met combinaties van metalen, minerale olie, PAK10, PCB7 en OCB aanwezig. De interventiewaarden worden hierbij niet overschreden. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen verhoogde gehalten van de geanalyseerde parameters aangetroffen;
- In eerder bodemonderzoek zijn op de percelen aan de Havenweg verhoogde gehalten aan oliegerelateerde stoffen aangetoond. De hierboven genoemde verontreiniging met PAK10 wordt niet gerelateerd aan eventuele olieverontreinigingen op deze aangrenzende percelen. In de ondergrond rond de grondwaterstand zijn geen verhoogde gehalten minerale olie aangetroffen. Omdat ook in het grondwater grenzend aan het voor minerale olie meest verdachte perceel aan de Havenweg geen streefwaarde-overschrijdingen voor olieproducten zijn aangetroffen, wordt geconcludeerd dat eventuele olieverontreinigingen aan de Havenweg geen invloed hebben (gehad) op de bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie;
- In de grond is een beperkte hoeveelheid asbest aanwezig. Het gewogen gehalte ligt beneden de halve grenswaarde van 50 mg/kg.ds, waardoor aanvullend asbestonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Uit het onderzoek wordt daarmee geconcludeerd, dat in het noordelijke deel van het plangebied meer dan 25 m³ grond aanwezig is met gehalten PAK10 boven de interventiewaarde. De verontreiniging is ontstaan vóór 1987. Daarmee is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De omvang van de verontreiniging is zowel horizontaal als verticaal nog niet volledig afgeperkt. Indien (graaf)werkzaamheden zijn voorzien ter plaatse van een geval van ernstige bodemverontreiniging, zullen deze werkzaamheden moeten worden gecombineerd met afperkend onderzoek en saneringsmaatregelen. Hiertoe moet een saneringsplan worden opgesteld dat door het bevoegd gezag Wet bodembescherming (RUD Zeeland namens de provincie Zeeland) dient te worden goedgekeurd. De op het overig terrein van de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten in de bovengrond geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek.
Graafwerkzaamheden mogen dus pas uitgevoerd worden ná een melding aan het bevoegd gezag Wbb. Een sanering kan bestaan uit verwijdering, isolatie (door bebouwing of verharding), dan wel een combinatie van beide. Afhankelijk van de grondwerkzaamheden en eisen dient (lokaal) nog een nadere inkadering plaats te vinden. Indien wordt besloten dat er voor het realiseren van de nieuwbouw grond moet worden ontgraven is in overleg met het bevoegd gezag besloten, de sanering van de verontreiniging hierin mee te nemen. De verontreiniging wordt dan onder milieukundige begeleiding gesaneerd. Daarnaast dient bij eventuele (graaf)werkzaamheden op het terrein rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de ondergrondse hbo-tank aan de straatkant bij de basisschool. Daarnaast kunnen er mogelijk nog een drietal septic tanks liggen rondom het schoolgebouw. Ook is bekend data er asbestcement is gebruikt in de buisriolering. Deze objecten zullen gelijktijdig met het overig grondwerk worden verwijderd.
In geval van het nuttig herbestemmen van uitkomende grond kan alsnog een onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit (partijkeuring op grond) nodig zijn. Dit is afhankelijk van onder andere - maar niet uitsluitend - de afzetlocatie, de partijomvang, de aangetroffen gehalten en de bodemvreemde bijmengingen. Er dient ook rekening mee te worden gehouden dat in de bovengrond tot 0,5 m-mv OCB aanwezig zijn. De afzetmogelijkheden in buurgemeenten op basis van hun Nota's bodembeheer kunnen hierdoor beperkt worden. De eventuele noodzaak tot verdere keuring en mogelijkheden hiervoor kunnen in overleg met het bevoegd gezag Besluit bodemkwaliteit worden bepaald.
4.2.3 Conclusie
Met inachtneming van de conclusies uit de onderzoeken vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor het project.
4.3 Flora En Fauna
4.3.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kunnen wettelijk beschermde dieren en plantensoorten in hun algemeenheid (soortbescherming) of wettelijk beschermde gebieden (gebiedsbescherming) in het geding zijn. Om de natuurwaarden van de projectlocatie te kunnen beoordelen moet er getoetst worden aan wat beschreven staat in de Wet natuurbescherming. Daarnaast is het beleid aangaande het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden;
- Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken en Klimaat wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudings-doelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudings-doelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNZ)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zeeland
In de provincie Zeeland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en het voor op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage IV bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
4.3.2 Onderzoek
Soortenmanagementplan
De gemeente Borsele heeft in overleg en samenwerking met de provincie Zeeland voor de kern Nieuwdorp een pilot Soortenmanagementplan opgesteld (Bijlage 5). Het Soortenmanagementplan is een plan van de gemeente waarin zij aangeeft hoe in de kern Nieuwdorp en voorgenomen ontwikkelingen wordt omgegaan met de daar voorkomende soorten. Dit betreft niet alleen de beschermde, maar ook aandachtsoorten, d.w.z. bescherming en behoud van niet 'strikt' beschermde soorten. Daarnaast dient het Soortenmanagementplan als leidraad voor de omgang van beschermde soorten en aandachtsoorten in het bijzonder. Het doel is om het kader aan te geven waarbinnen een duurzaam voortbestaan van planten- en diersoorten in de dorpskern Nieuwdorp zo veel als mogelijk is gegarandeerd en waarbij tegelijkertijd economische ontwikkelingen niet geremd worden. Door het soortenmanagementplan worden risico's weggenomen en tegelijk kansen benut voor beschermde soorten en aandachtsoorten. Teneinde dit te bereiken wordt in het Soortenmanagementplan aangegeven, op welke wijze aan de wettelijke zorgplicht kan worden voldaan en hoe de duurzame staat van instandhouding van soorten in de dorpskern van Nieuwdorp gegarandeerd kan worden. Dit betekent onder meer dat de voortdurende aanwezigheid van voldoende leefgebieden voor soorten in dit gebied wordt bewaakt en dat afspraken zijn gemaakt over mitigerende maatregelen, terreinbeheer, en gebruik wordt gemaakt van werkprotocollen en monitoring. Ook wordt beschreven hoe het borgen van de kwaliteit en uitvoering van maatregelen is geregeld, naast onderhavig plangebied, óók voor andere initiatieven in de dorpskern. Op basis van het Soortenmanagementplan wordt vervolgens een zogenoemde gebiedsontheffing soorten Wnb verkregen. Deze ontheffing is alleen mogelijk als in de eindsituatie een duidelijke 'plus' voor (beschermde) soorten wordt gecreëerd. De gebiedsontheffing, waar onderhavig plangebied deel uitmaakt, is bij de provincie aangevraagd en verleend (Bijlage 6).
Door uitvoering van het Soortenmanagementplan wordt bewust een plus voor de natuur gecreëerd in de groenstructuur en in de gebouwen. Op die manier wordt ook de natuurbeleving van mensen in hun woonomgeving versterkt. Zowel voor de ontwikkel- als de eindfase is in het Soortenmanagementplan
de ambitie en de integrale aanpak aangegeven om te komen tot een duurzame instandhouding van op dit moment in de kern van Nieuwdorp voorkomende beschermde dier- en plantensoorten. Voor alle nieuw te ontwikkelen gebieden geldt een in Soortenmanagementplan vastgelegd ambitieniveau. Dit betreft onder meer het zogenaamde 'natuur inclusief bouwen'; geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen van hoogbouw en grondgebonden woningen en richt zich in eerste instantie op de gebouw gebonden soorten: gewone vleermuis, huismus en gierzwaluw. Op basis van de ecologische potenties en behoeften, worden er binnen de deelgebieden bepaald op welke soorten en aanvullende maatregelen de focus wordt gelegd. Met de uiteindelijke ontwikkelaars in het plangebied worden afspraken gemaakt over het toepassen van geïntegreerde voorzieningen in de gevels of onder dakpannen en de gebiedseigen groene omgevingsmaatregelen voor een duurzame vestiging van de genoemde dier- en plantsoorten. De toepassing hiervan wordt privaatrechtelijk vastgelegd en meegenomen bij de omgevingsvergunningen.
Onderzoek naar urbane en overige soorten
Op diverse momenten heeft Buijs Eco Consult veldbezoeken afgelegd en de tussentijdse resultaten in opeenvolgende rapportages, waaronder een nader onderzoek, vastgelegd. Het nadere onderzoek is als (Bijlage 7) aan deze toelichting gehecht. Vervolgens zijn de ambities alsmede mitigerende en compenserende maatregelen voor de kern Nieuwdorp, waaronder onderhavig plangebied, in het Soortenmanagementplan vastgelegd. Concreet betekent dit, dat de gemeente Borsele daarmee alle gebiedsgerichte, mitigerende en compenserende maatregelen heeft getroffen c.q. zal (laten) treffen, teneinde tijdens en na de uitvoering van ruimtelijke ingrepen de duurzame instandhouding te kunnen waarborgen. Deze maatregelen zijn immers een randvoorwaarde voor het verkrijgen van de benodigde gebiedsontheffing.
De concrete maatregelen voor onderhavig plangebied luiden als volgt:
Figuur 6 Uitsnede Soortenmanagementplan, maatregelen deelgebied MFA
Conclusie
In en de directe omgeving van het plangebied zijn diverse beschermde soorten aangetroffen. Dit betreffen diverse soorten vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Voor deze beschermde soorten is een gebiedsgerichte ontheffing aangevraagd op basis van het Soortenmanagementplan, welke reeds is verleend. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient volgens dit plan, het werkprotocol en voorschriften uit de ontheffing gehandeld te worden. De beschermde alsmede aandachtsoorten worden voorts door de gemeente Borsele gemonitord en voor de start van de uitvoering wordt er een inspectie uitgevoerd. Voor andere beschermde soorten heeft het plangebied geen betekenis, geldt een vrijstelling van overtreding van verbodsbepalingen of zijn negatieve effecten van de voorgenomen ingreep uitgesloten. Wel dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene zoogdieren en amfibieën. Tot slot dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten – en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb – te voorkomen. Dit kan door (voorbereidende) (bouw)werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wnb geen standaard periode gehanteerd. De lengte en de aanvang van het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet voor het broedseizoen rekening gehouden worden met de periode half maart tot half augustus.
Bescherming gebieden
In de directe omgeving is geen Natura2000 gebied gelegen. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied betreft De Westerschelde&Saeftinghe op circa 3,5 kilometer afstand. Gezien de afstand is er geen sprake van verstorende effecten als lichthinder of geluidhinder. Het enige mogelijke effect betreft stikstofdepositie. De Westerschelde is stikstofgevoelig. Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de vernieuwde Aeriuscalculator (versie 2022 d.d. 26 januari 2023) is derhalve voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan het Natura 2000-gebied berekend. In Bijlage 8 is deze berekening opgenomen. Op basis van de Aerius-berekening kan worden geconcludeerd, dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied. Er is geen vergunning op grond van de Wnb nodig en er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
4.3.3 Conclusie
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zijn op voorhand uit te sluiten. Ook negatieve effecten op de doelstellingen van de Wnb zijn uitgesloten, mits met de maatregelen uit het Soortenmanagementplan in de planning en uitvoering van werkzaamheden rekening wordt gehouden.
4.4 Cultuurhistorische Hoofd Structuur
4.4.1 Wettelijk kader
Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is de Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Voor een herziening van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
4.4.2 Onderzoek
Op de kaart van de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS) voor Zeeland is noch de kerk, noch de pastorie als cultuurhistorisch waardevol aangewezen. Dit laat onverlet dat de kerk en pastorie cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen vanwege hun markante verschijningsvorm; ze zijn daarmee herkenbaar en beeldbepalend voor de kern van Nieuwdorp. Uitgangspunt is bij de planontwikkeling dat beide objecten dan ook zoveel mogelijk behouden blijven.
4.4.3 Conclusie
Cultuurhistorisch gezien sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het waardevolle, historische karakter van kern. Er wordt dan ook, zij het middels (grotendeels) interne verbouwingen, een versterking van het cultuurhistorische beeld en gebruikswaarde, voor zowel nu als in de toekomst, beoogd.
4.5 Archeologie
4.5.1 Wettelijk kader
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wamz behelzen o.a. het integreren van archeologie in de RO-procedures (zoals vergunningen en projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Wamz). Met een goede archeologisch-wetenschappelijke motivatie en onderbouwing kunnen gemeenten ervoor kiezen niet al het aanwezige archeologisch erfgoed onder alle omstandigheden te beschermen: gemeenten kunnen een eigen vrijstellingsbeleid vaststellen en gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid.
De gemeente Borsele beschikt over een eigen beleidskader voor archeologie. Het archeologiebeleid bestaat uit twee delen; deel A 'beleidsnota archeologie' en deel B 'archeologische beleidskaart'. Er wordt een onderscheid gemaakt in 8 categorieën waaraan archeologische waarden zijn gekoppeld:
- Categorie 1: Wettelijk beschermd monument waarbij altijd een monumentenvergunning.
- Categorie 2: Terrein met archeologische waarde waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
- Categorie 3: Stads- en dorpskernen van specifieke archeologische verwachting waarbij met een oppervlak minder dan 50 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
- Categorie 4: Hoge verwachting voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 250 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
- Categorie 5: Gematigde verwachtingwaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
- Categorie 6: Lage verwachtingswaarde voor archeologische vondsten waarbij met een oppervlak minder dan 2.500 m2 geen onderzoeksplicht geldt.
- Categorie 7: Verwachte maritieme waarde waarbij overleg met Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed verplicht is.
- Categorie 8: Geen verwachtingswaarde voor archeologische vondsten.
Voor alle categorieën, met uitzondering van categorie 1, geldt een vrijstellingsdiepte van 40 cm.
Bij de vaststelling van het archeologiebeleid is afgesproken dat het beleid na een periode van vijf jaar zou worden geëvalueerd. Eind 2016 is een evaluatierapport gereedgekomen. De gemeenteraad heeft op 6 april 2017 ingestemd met het doorvoeren van de adviezen en aanbevelingen uit deze rapportage in bestemmingsplannen of omgevingsplan. Het betreft de volgende adviezen en aanbevelingen:
- De tijdens de evaluatie vervaardigde kaart(laag) met uitgevoerde onderzoeken en geclassificeerde adviezen dient vervolledigd te worden. Op deze manier kan voorkomen worden dat archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd waar dat al eerder heeft plaatsgevonden en daarmee onnodig vertraging in de vergunningverlening veroorzaakt.
- Deze kaart dient met regelmaat (jaarlijks) bijgewerkt te worden.
- Uit de evaluatie is gebleken dat er zeer weinig onderzoek wordt uitgevoerd in categorie 6 (lage verwachting/vrijstelling tot 2.500 m2), vanwege het grote oppervlakte en dat het uitgevoerde onderzoek nooit heeft geleid tot vervolgonderzoek. Gebieden die vallen binnen categorie 6 worden daarom van archeologisch onderzoek vrijgesteld, door hier geen beschermende maatregelen meer voor op te nemen in bestemmingsplannen of omgevingsplan.
- De onderzoeksthema's en aanvullende criteria dienen samen met de nationale en provinciale onderzoeksagenda's te worden gehanteerd als leidraad bij het uitvoeren van archeologisch onderzoek. Op deze wijze wordt informatie rondom enkele aspecten van de bewoning en het gebruik van het onderzoeksgebied meer structureel verzameld, wat zal leiden tot vergroting en verdieping van de huidige kennis over bewoning en gebruik van het grondgebied van de gemeente.
- Gemeenten zijn verantwoordelijk voor al hun archeologisch erfgoed. Sinds 1 juli 2016 heeft de RCE haar taken hierin afgestoten. Daarom worden in bestemmingsplannen of omgevingsplan regels opgenomen ter bescherming van de gebieden beneden de laagwaterlijn, die tot nu nog geen maatregelencategorie kennen, door het van toepassing verklaren van categorie 7. Voorheen moest voor deze categorie altijd overlegd worden met de RCE.
- Bij toekomstig onderzoek dient gebruik te worden gemaakt van (de kennis van) het Bevrijdingsmuseum Zeeland over het aantreffen van militaria en ander vondstmateriaal dat te relateren is aan de periode van de Tweede Wereldoorlog.
4.5.2 Onderzoek
Volgens het gemeentelijk archeologiebeleid is het plangebied aangemerkt met een lage verwachting dan wel categorie 6. Gelet op de evaluatie van het archeologische beleid wordt voor categorie 6 in overweging gegeven deze gronden vrij te stellen van archeologisch onderzoek. Gelet hierop is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
4.5.3 Conclusie
Het aspect archeologie staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
4.6 Water
4.6.1 Wettelijk kader
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, te voorkomen. Volgens het Bro is een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening
Waterbeleid 21e eeuw (Rijksbeleid)
Het afgelopen decennium heeft Nederland meerdere keren te kampen gehad met wateroverlast. Dit heeft een omslag in het denken over water en het waterbeleid veroorzaakt. In het aangepaste beleid zijn het rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten overeengekomen dat:
- het water zoveel mogelijk moet worden vastgehouden, daarna moet worden geborgen en daarna pas afgevoerd mag worden;
- voor ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd moet worden. In de watertoets moeten de keuzes ten aanzien van waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschreven worden.
Beleid Waterschap Scheldestromen
Het provinciaal beleid van de provincie Zeeland is vastgelegd in de Zeeuwse omgevingsvisie, de Waterverordening en de Provinciale Omgevingsverordening 2018. Het operationele waterbeheer van de Zeeuwse (binnendijkse) regionale wateren is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In het waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap zijn de hoofdlijnen van het beleid op het gebied van watersystemen en afvalwaterketen kort beschreven. De uitwerking vindt plaats in de desbetreffende Beleidsnota's. Doel van het waterbeheer is het bereiken en in stand houden van een goede toestand van dit oppervlaktewater. Zowel wat de waterkwaliteit betreft als de waterkwantiteit. In het waterbeheerplan wordt aangegeven met welke maatregelen en tegen welke prijs het waterschap dit doel wil bereiken. In 2012 heeft het Waterschap Scheldestromen de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen vastgesteld. Het waterschap richt zich op het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Het oppervlaktewater wordt niet los gezien van het grondwater.
Gemeentelijk rioleringsplan, GRP4, Borsele 2012-2017
Het vierde GRP is op 5 april 2012 vastgesteld en heeft als hoofddoel: het continueren van de hoofddoelen van de eerdere gemeentelijke rioleringsplannen zoals het bereiken van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van wateroverlast. Het rioleringssysteem moet tegen zo laag mogelijke kosten klimaatbestendig gemaakt worden waarbij ernaar gestreefd wordt om waterschade te allen tijde te voorkomen. Het hoofddoel is uitgewerkt in vier subdoelen:
- doelmatige inzameling en transport van afvalwater;
- voorkomen van waterhinder, overlast of schade en vasthouden van water;
- voorkomen van grondwateroverlast;
- schoon oppervlaktewater, grondwater en een schone waterbodem.
Stedelijk waterplan Borsele 2016-2022
In het waterplan staan normen genoemd ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit, voorkomen van grondwateroverlast, afkoppelen van regenwater, beheer en onderhoud van stedelijk oppervlaktewater, ruimtelijke ordening en de inrichting van openbaar water. Het nieuwe waterplan besteed extra aandacht aan de klimaatverandering met name aan extreme en langdurige buien en rioolvreemd water. Rioolvreemd water is regenwater en grondwater wat ten onrechte op de riolering en niet op het oppervlaktewater geloosd wordt.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het waterplan Borsele.
4.6.2 Onderzoek
Voor de watertoets is door het waterschap Scheldestromen een watertoetstabel beschikbaar gesteld. De tabel is hieronder opgenomen. De ontwikkeling is getoetst aan de daarin opgenomen waterthema's en water(beheer)doelstellingen.
Onderstaande tabel geeft de onderbouwing voor de verschillende wateraspecten in een ruimtelijk plan. Overleg met het waterschap Scheldestromen heeft tijdens het planproces plaatsgevonden en de onderstaande tabel is ter beoordeling voorgelegd.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling is niet op of in de nabijheid van een waterkering gelegen. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | In de nieuwe situatie zal de totale verharding met circa 350 m² afnemen, zodat geen water compenserende maatregelen getroffen dienen te worden. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afgekoppelde regenwater van daken en verhardingen is relatief schoon. Het te gebruiken materiaal van de afvoerleidingen moet voldoen aan het bouwbesluit. Het hemelwater wordt afgekoppeld/aangesloten op het bestaande riool. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afgekoppelde regenwater van daken en verhardingen is relatief schoon. Het te gebruiken materiaal van de afvoerleidingen moet voldoen aan het bouwbesluit. Het hemelwater wordt afgekoppeld/aangesloten op het bestaande riool. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden. | Grondwateroverlast of onttrekking van grondwater is niet aan de orde. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De kwaliteit van het grondwater wijzigt niet. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. | Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er is geen sprake van een peilverlaging en/of bodemdaling. Derhalve is deze problematiek niet aan de orde. Er wordt geen grondwater onttrokken en hemelwater wordt zoveel als mogelijk naar het omliggende oppervlaktewater teruggevoerd. Bodemdaling wordt dan ook niet verwacht. Er worden geen uitlogende materialen gebruikt. Het oppervlaktewater zal niet in kwaliteit achteruitgaan. |
Volksgezondheid Minimaliseren risicowater gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. Dit aspect is dan ook niet van toepassing. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zetting gevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Bodemdaling is niet aan de orde. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De ontwikkeling bevindt zich niet in of nabij natte natuur, zodat daarvoor geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op het terrein is een diversiteit aan bomen en struiken aanwezig. De bestaande beplanting zal zo veel als mogelijk gehandhaafd blijven. De bestaande beplanting past uitstekend bij het beoogde eindgebruik. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Er bevinden zich in het plangebied geen waterlopen. |
Andere belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | Er zijn geen objecten van de waterbeheerder aanwezig. |
Wegen in beheer bij het waterschap * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? * na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plankunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen | Dit aspect is hier niet aan de orde. Ja door het verruimen van de gebruiksmogelijkheden zal het aantal de verkeersbewegingen toenemen. Hierbij overwegen wij dat bepaalde functies niet gelijktijdig zullen plaatsvinden en het verkeer, zowel het gemotoriseerde als langzaam verkeer, over de bestaande infrastructuur kan worden ontsloten. De toename van het verkeer zal voor de nabije omgeving daarmee niet tot onevenredige overlast leiden. Er zullen dus geen wegen worden aangelegd of civielkundig worden aangepast. Parkeren vindt gedeeltelijk op eigen terrein en verder aan de overzijde van de Prinses Irenestraat, aan de Prinses Beatrixstraat en op het bestaande parkeerterrein gelegen ten oosten van het plangebied op het Oranjeplein, plaats. |
Wegen in beheer bij het waterschap * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? * na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plankunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen | Dit aspect is hier niet aan de orde. Ja door het verruimen van de gebruiksmogelijkheden zal het aantal de verkeersbewegingen toenemen. Hierbij overwegen wij dat bepaalde functies niet gelijktijdig zullen plaatsvinden en het verkeer, zowel het gemotoriseerde als langzaam verkeer, over de bestaande infrastructuur kan worden ontsloten. De toename van het verkeer zal voor de nabije omgeving daarmee niet tot onevenredige overlast leiden. Er zullen dus geen wegen worden aangelegd of civielkundig worden aangepast. Parkeren vindt gedeeltelijk op eigen terrein en verder aan de overzijde van de Prinses Irenestraat, aan de Prinses Beatrixstraat en op het bestaande parkeerterrein gelegen ten oosten van het plangebied op het Oranjeplein, plaats. |
4.6.3 Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg. De vaststelling van het bestemmingsplan heeft nauwelijks tot geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied.
4.7 Milieuhinder
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder meer door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
- 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
- 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering
In de brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' (uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG)) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.
In de brochure zijn (indicatieve) richtafstanden opgenomen. De richtafstanden worden gemeten vanaf de grens van de inrichting tot de gevel van de dichtstbijzijnde gevoelige functie. Daarbij kan worden uitgegaan van uitwaartse zonering of inwaartse zonering. Uitwaartse zonering gaat uit van de milieubelastende functie, met als doel milieugevoelige functies in de omgeving te weren. In de zone rondom de belastende functie gelden beperkingen voor milieugevoelige functies en voor milieubelastende activiteiten. Bij inwaartse zonering wordt vanuit de gevoelige functie een beschermende bufferzone gecreëerd. Dit kan tot gevolg hebben dat bij de realisatie van bijvoorbeeld een bedrijventerrein minder belastende activiteiten op kleine afstand en meer belastende activiteiten op grotere afstand worden toegelaten.
De richtafstanden gelden in beginsel tot het omgevingstype van een rustige woonwijk (of rustig buitengebied). De richtafstanden gelden daarbij voor nieuwe situaties en dus in beginsel niet voor bestaande - reeds juridisch-planologisch vastgestelde - situaties. Tevens gelden de richtafstanden niet voor gevallen waarin een bedrijfswoning onderdeel uitmaakt van de inrichting. Voor een inrichting van derden gelden de richtafstanden wel. Bij gemengd gebied, dat wil zeggen gebieden met gemengde functies of grootschalige infrastructuur, gelden gereduceerde richtafstanden omdat al sprake is van een zekere verstoring ten opzichte van een rustige woonwijk.
Horeca
Onderhavige plan bestaat onder meer uit de sloop en nieuwbouw de school met schoolplein en gymzaal, waarbij in de kerk, naast religieuze bijeenkomsten tevens een buurthuis met ondergeschikte zelfstandige horeca (brasserie, café, terrassen) én het houden van feesten en partijen wordt toegestaan. Verder worden er twee terrassen gerealiseerd; een noordelijk en een oostelijk gelegen terras.
Voor deze horeca-activiteiten is in de VNG-brochure de categorie maaltijd – drankenverstrekking (SBI-code 55) van belang. Een cafetaria, café en (snack-)bar zijn daarin onder meer specifiek in opgenomen. Dansgelegenheden en zalenverhuur (waaronder het houden van feesten en partijen) vallen onder muziekcafés. Hierbij is livemuziek aanwezig. Uit onderstaande tabel blijkt dat een richtafstand van maximale 30 meter voor het aspect geluid bepalend is om te kunnen spreken van een voldoende woon- en leefklimaat.
Omgevingstype
De accommodatie ligt in het centrum van het dorp Nieuwdorp behorende bij de gemeente Borsele. Het omgevingstype waarbinnen de inrichting zich bevindt wordt geclassificeerd als een rustige woonwijk. Er is in onderhavige situatie weliswaar sprake van enige functiemenging (direct naast het wonen komen zeer beperkt andere functies voor), maar deze andere functies zijn niet zodanig ruim en divers vertegenwoordigd dat gesteld kan worden dat hier sprake is van een gemengd gebied. Dit betekent dat een richtafstand van de 30 meter geldt en dat de richtafstand niet met één stap kan worden verkleind. Aan deze richtafstand kan voorts niet kan worden voldaan, daar binnen deze afstand woningen en daarmee gevoelige objecten zijn gelegen. Nader akoestisch onderzoek is derhalve vereist.
4.7.2 Onderzoek
Door adviesbureau Greten is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de externe geluidsbelasting op de directe omgeving van de relevante bedrijfsmatige activiteiten. Dit onderzoek is als Bijlage 9 (Greten Raadgevende ingenieurs, 19 april 2022) aan onderhavige toelichting gehecht). In deze paragraaf zijn de bevindingen verwerkt.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT)
Aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) wordt voor twee immissiepunten voor de dagperiode niet voldaan aan het toetsingskader conform stap 2 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor een rustig woongebied, indien de maatregelen zoals aangegeven in de rapportage worden getroffen (hoofdstuk 7). Dit betreft de gesaneerde situatie. De overschrijding in de gesaneerde situatie van 1 dB(A) wordt veroorzaakt door de laad- en losactiviteiten in de Prinses Irenestraat. Echter, de overschrijdingen in de dagperiode ten gevolge van de laad- en losactiviteiten worden gezien de beperkte duur/ frequentie acceptabel geacht. Daarnaast worden akoestische maatregelen, zoals het plaatsen van geluidschermen stedenbouwkundig niet inpasbaar geacht en staan deze in financieel opzicht niet in verhouding tot de overschrijding. Indien voorts van alleen de geluidsuitstraling van de kerk en de centrale hal in de gesaneerde situatie wordt uitgegaan, blijkt deze 5 dB(A) lager te zijn dan het toetsingskader conform stap 2 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor een rustige woonwijk. Het muziekgeluid zal in de gesaneerde situatie niet hoorbaar zijn ter plaatse van de gevels van de woningen in de directe omgeving daarvan.
Maximale geluiddrukniveaus (LA,max)
Terrassen
Aan de berekende maximale geluiddrukniveaus (LA,max) ten gevolge van het roepen met luide stem op de terrassen wordt voor alle immissiepunten en voor alle/ de onderzochte etmaalperiode(n) aan het toetsingskader conform stap 2 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor een rustig woongebied voldaan.
Speelplein
Daarentegen wordt voor meerdere immissiepunten in de dagperiode ten gevolge van schreeuwende kinderen op het speelplein niet aan de normstelling conform stap 2 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor een rustige woonwijk voldaan De overschrijding bedraagt maximaal 23 dB(A) ter plaatse van de zijgevel van de Prinses Beatrixstraat 10. Deze overschrijdingen worden echter acceptabel geacht, gezien het feit dat in het huidige gebied reeds sprake is van een basisschool met schoolplein. Daarnaast zijn akoestische maatregelen zoals het plaatsen van geluidschermen stedenbouwkundig alsmede moeilijk inpasbaar.
Laden en lossen
Tot slot voldoet ook het laden en lossen op meerdere immissiepunten in de dagperiode niet aan de normstelling conform stap 2 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering voor rustig woongebied. De overschrijding bedraagt maximaal 17 dB(A). Voor deze overschrijdingen heeft dezelfde redenatie als voor het sluiten van de portieren te gelden; gezien de beperkte duur/ frequentie worden deze activiteiten acceptabel geacht. Daarnaast zijn akoestische maatregelen zoals het plaatsen van geluidschermen stedenbouwkundig eveneens niet inpasbaar, noch haalbaar en gewenst.
Indirecte hinder/ verkeersaantrekkende werking
De normstelling voor de indirecte geluidhinder/ verkeersaantrekkende behorende bij stap 2 van de handreiking voor gemengd gebied voor een aantal immissiepunten wordt overschreden. Voor de maatgevende avondperiode bedraagt de overschrijding maximaal 3 dB(A) en voor de nachtperiode maximaal 2 dB(A). De berekende overschrijdingen worden veroorzaakt door de het rijden met lichte motorvoertuigen (bezoekende en vertrekkende gasten). In aansluiting op het Activiteitenbesluit wordt voor de verblijfsruimten van de woningen in de omgeving een maximaal binnenniveau van 30 dB(A) in de maatgevende avondperiode aangehouden. Voor onderhavige situatie dient de geluidwering derhalve minimaal 48 – 30 = 18 dB(A) te bedragen voor de diverse woningen aan de Prinses Beatrixstraat en de Prinses Irenestraat. Een dergelijke geluidwering wordt bij bestaande (ook oudere) woningen doorgaans gehaald. Aanvullende akoestische maatregelen met betrekking tot de geluidbelasting vanwege de indirecte geluidhinder worden derhalve niet noodzakelijk geacht.
Van belang is in deze bij bovenstaande bevindingen te overwegen, dat in de huidige situatie zowel feitelijk als planologisch reeds de oprichting van een school met bijbehorende voorzieningen als een speelplein mogelijk is. In dit geval is in het plangebied de onderwijsfunctie feitelijk al aanwezig en wordt deze reeds geruime tijd gepraktiseerd. Ofschoon deze functie nu worden geborgd en wordt uitgebreid is geen sprake van een volstrekt nieuwe situatie. Immers niet is uitgesloten, dat de in de huidige situatie geconstateerde geluidsbelasting inherent aan de onderwijsfunctie reeds zodanig is, dat indien daarvan overlast zou worden ondervonden, de maximale geluidsniveaus een eventueel te hanteren grenswaarde eveneens zou overschrijden. Aannemelijk is derhalve dat de toekomstige planologische met betrekking tot de onderwijsfunctie daarin niet in significante mate verschilt van de huidige situatie.
Verder is in de regels behorende bij dit bestemmingsplan de voorwaarde gesteld, dat het maximaal toelaatbare binnenniveau voor zowel de kerk (feesten en partijen) als het buurthuis (centrale hal) beperkt dient te blijven. Bovendien geldt voor deze inrichting en haar reguliere bedrijfsvoering een meldingsplicht in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer en zal het moeten voldoen aan de in dit besluit vastgelegde norm voor toelaatbaar geluidsniveau.
Daarnaast is in geval van evenementen altijd sprake van een vergunningplicht en worden normaliter omwonenden geïnformeerd. Omwonenden kunnen zich dan instellen op de periode dat het geluid wordt waargenomen en weten dan ook wanneer en hoe laat het evenement is afgelopen. In een evenementenvergunning kunnen nadere voorschriften ten aanzien van (geluid)hinder worden opgenomen.
4.7.3 Conclusie
Rekening houdende met bovenstaande overwegingen en de te treffen geluidreducerende maatregelen is ter plaatse van de omliggende woningen sprake van een acceptabele geluidsbelasting en aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.8 Externe Veiligheid
4.8.1 Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt. Bij de verantwoording moet de gemeente of provincie onder andere de zelfredzaamheid van de bevolking en de mogelijkheden voor hulpverlening meewegen. Zij moet hierover advies vragen bij de regionale brandweer. In Zeeland wordt aan deze adviestaak invulling gegeven door de Veiligheidsregio Zeeland.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico (GR). Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
4.8.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
4.8.3 Onderzoek
In het plangebied zelf zijn geen inrichtingen aanwezig die van belang zijn in het kader van externe veiligheid. In de omgeving van het plangebied zijn wel enkele risicobronnen aanwezig en is de risicokaart geraadpleegd.
Figuur 7 Uitsnede risicokaart, blauwe pijl geeft indicatief ligging plangebied aan
Inrichtingen
Op het zeehaven- en industrieterrein Vlissingen-Oost (Sloegebied) zijn ongeveer twintig Bevi-inrichtingen gevestigd met een bijbehorende PR-contour 10-6. Vanuit het oogpunt van verdere ontwikkeling van het Sloegebied als zeehavenindustriegebied met ruimte voor risicovolle activiteiten is voor dit gebied een veiligheidscontour vastgesteld. Een veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de PR-contour PR 10-6 contour jaar van de risicovolle bedrijven mag reiken.
De essentie van een veiligheidscontour rondom het Sloegebied is dat binnen de veiligheidscontour ruimte wordt gereserveerd voor de uitbreiding van risicovolle activiteiten, terwijl buiten de veiligheidscontour ruimte beschikbaar is voor bestaande, geplande en nieuwe (kwetsbare) objecten, zoals bijvoorbeeld woningen, de realisatie van kantoren en winkels. Op deze manier kan voorkomen worden dat ruimtelijke initiatieven onbedoeld doorkruist worden door bedrijfsuitbreidingen en/of vestigingen van risicovolle bedrijven (en vice versa).
Binnen de veiligheidscontour wordt niet meer getoetst aan de individuele grenswaarden voor het PR. De Veiligheidscontour is gebaseerd op de risico's van (toekomstige) risicobronnen en de aanwezigheid van de (toekomstige) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Binnen de veiligheidscontour zijn kwetsbare objecten niet toegestaan als die geen functionele binding met het terrein hebben. Het plangebied is dan ook niet binnen deze risicocontour gelegen. Wel is het plangebied mogelijk binnen het invloedsgebied (effectgebied) van een aantal inrichtingen gesitueerd. Over deze inrichtingen kan het navolgende worden gesteld:
Kerncentrale Borssele
De kerncentrale Borssele heeft een schuilzone van 20.000 meter en een evacuatie- /ontruimingszone van 5000 meter. Het plangebied ligt zowel binnen de schuilzone als binnen de evacuatie-/ontruimingszone. Daarnaast is de dekking van het sirenestelsel in Borsele goed geregeld. De sirenes zijn overal goed hoorbaar. Tevens worden mensen tegenwoordig gealarmeerd via twitter, sms, media, NL-Alert enz. Alles bij elkaar biedt dit voldoende waarborg dat aanwezigen in de kern Nieuwdorp bij rampen, zoals een nucelaire ramp gewaarschuwd worden.
Monie Nieuwdorp BV en MSP Uienhandel BV
Beide bedrijven met een risicovolle inrichting zijn aan de Hertenweg gesitueerd. Deze inrichtingen betreffen een bovengrondse propaantank van respectievelijk 33 en 40 m³. De begrenzing van beide inrichtingen betreft de terreingrens van het desbetreffende bedrijf en raken daarmee het plangebied niet.
Verbrugge Zeeland Terminals
Op het perceel Engelandweg 1 op het zeehaven- en industrieterrein Sloe is de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals gevestigd (logistieke dienstverlening). De inrichting is gericht op laad-, los- en overslagactiviteiten ten behoeve van zeeschepen. Het plangebied is op ruim 2 kilometer afstand van deze inrichting gelegen en daarmee binnen het invloedsgebied van Verbrugge Zeeland Terminals wat reikt tot 7.200 meter. Echter, voor deze inrichting heeft te gelden dat deze afstand berekend is voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken.
Van Citters Beheer
Het invloedsgebied van Cittersbeheer ligt op 6.940 meter en reikt daarmee over het plangebied. Ook hiervoor heeft te gelden dat in het voorliggende geval sprake is van een inrichting met een groot invloedsgebied, waarbij binnen de invloedsgebieden reeds diverse (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Op grote afstand tot een risicobron heeft een toename van de populatie nauwelijks meer invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Kloosterboer Vlissingen VOF
Op het zeehaven- en industrieterrein Sloe is op een afstand van circa 1.500 meter van het plangebied de inrichting Kloosterboer Vlissingen VOF gelegen. Dit is een bedrijf dat voorziet in opslag en transport van temperatuur gecontroleerde voedselproducten. Het invloedsgebied van deze inrichting strekt zich uit tot 6.500 meter. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied. Echter, voor deze inrichting geldt een zelfde redenatie als voor Verbrugge Terminal en Van Citters Beheer; er treden door de beoogde ontwikkeling geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico op.
Vopak Terminal te Vlissingen
Vopak betreft een inrichting met propaan en andere vloeibare gassen. Het invloedsgebied van Vopak ligt op circa 2.200 meter en reikt daarmee over het plangebied. Hiervoor geldt dezelfde redenatie als voor bovengenoemde inrichtingen; er treden door de beoogde ontwikkeling geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico op.
Zeeland refinery
Zeeland refinery is een inrichting welke tevens met brandbare gassen werkt. Voor deze inrichting is de grens op 650 meter gelegen. Hiervoor heeft te gelden, dat nu het plangebied zich op circa 1.640 meter van deze inrichting en daarmee zich buiten het invloedsgebied bevindt.
De beoogde ontwikkeling is beperkt te noemen. Meer concreet: de bestaande school wordt vervangen en het buurthuis – waar het houden van feesten en partijen reeds is toegestaan – en de kinderopvang worden naar onderhavige locatie verplaatst. Daarnaast zal de gymzaal worden benut door de leerlingen en lokale sportverenigingen. Hiermee is de omvang van de ontwikkeling relatief gering en zal het groepsrisico niet significant toenemen. De inrichtingen waar de invloedsfeer over de planlocatie reikt, leidt daarmee niet tot ruimtelijke beperkingen ter plaatse van de beoogde ontwikkeling. Verder kan redelijkerwijs worden uitgesloten, dat de voorliggende ontwikkeling een significante wijziging in het groepsrisico zal veroorzaken. Wel is een beknopte verantwoording vereist, waarin nader wordt ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid. Deze verantwoording is verderop in deze paragraaf opgenomen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht is geworden transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan. Tevens is de Regeling basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Nabij het plangebied zijn de snelweg A58, de N254, de N62, een spoorlijn alsmede buisleidingen gelegen.
A58
Op circa 3.900 meter van het plangebied ligt de snelweg A58. Het betreft het traject A58: afrit 38 (Arnestein) - afrit 36 (Heinkenszand). Voor dit tracé geldt een PR-contour van 5 meter buiten de weg en een plasbrand-aandachtsgebied (PAG) dat reikt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste rijlijn. Deze gebieden reiken daarmee niet tot het plangebied. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied (meer dan 4.000 meter) van de A58 waardoor op basis van artikel 8 Bevt een beperkt verantwoording van het GR van toepassing is.
Provinciale weg N254
De plaatsgebonden risicocontouren PR 10-6 contour van deze weg ligt niet over de projectlocatie. Wel ligt het plangebied binnen 200 meter en daarmee binnen het invloedsgebied van deze weg. Over de N254 vindt beperkt transport van brandbaar gas categorie GF3 plaats, zodat er een beperkte verantwoording voor het groepsrisico dient te worden gegeven.
N62
Deze route loopt vanaf de A58 nabij Heinkenszand richting Terneuzen en is op circa 1,4 kilometer afstand van het plangebied gelegen. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter levert slechts een geringe bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Dit laat onverlet, dat het plangebied wel binnen de risicocontour van 3 kilometer is gelegen. Vanwege de grote afstand tot het plangebied vormt deze verkeersroute geen belemmering voor de boogde ontwikkeling.
Spoor
Over de spoorlijn Sloehaven - Roosendaal West vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR-contour is niet buiten het spoor gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied. Wel is sprake van een invloedsgebied van meer dan 4.000 meter. Het plangebied ligt op circa 930 meter afstand van het spoor en daarmee binnen het invloedsgebied waardoor een beperkte verantwoording van het GR van toepassing is.
Westerschelde
Op ruim 5 kilometer afstand van het plangebied is de vaarverbinding Westerschelde gelegen. Hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-6 contour valt binnen de begrenzing van de vaarweg. Conform de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door Det Norske Veritas (DNV), is bepaald dat het toxisch invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter is. De locatie valt daarmee buiten het invloedsgebied van de Westerschelde. De groepsrisicocontour ligt op 200 meter vanaf het hart van de vaarweg. Het plangebied ligt buiten deze zone. Het groepsrisico hoeft niet nader beschouwd te worden.
Buisleidingen
Ten zuiden van Nieuwdorp ligt de A535 van de Gasunie. Het invloedsgebied van deze leiding ligt op 270 meter afstand en reikt daarmee niet over het plangebied. Verder zijn meerdere leidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig. De invloedsgebieden van deze leidingen liggen niet over het plangebied. Gelet op de risico inventarisatie van de buisleidingen is geen sprake van enig groepsrisico.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Ter motivering van de groepsrisicoverantwoording wordt in het onderstaande ingegaan op de voorbereiding op de bestrijding van een ramp of zwaar ongeval en de middelen om de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen te beperken.
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om zijn taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Havenweg, Lewedijk en de Coudorp. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen een school, kinderopvang en diverse maatschappelijke functies in zowel nieuw- als bestaande bouw worden gerealiseerd. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg en bij risicovolle inrichtingen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt gerealiseerd middels een totaalpakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
In het kader van het vooroverleg is het plan voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Zeeland.
4.8.4 Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling en wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aantal verblijvende personen in het invloedsgebied neemt niet significant toe ten gevolge van de vaststelling van dit plan.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Wettelijk kader
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen. Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:
- de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
- de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
- de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
- projectsaldering kan worden toegepast.
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
In artikel 2 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is opgenomen, dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de zogenaamde '3% grens' niet wordt overschreden. Na vaststelling van het NSL op 1 augustus 2009 is deze grens gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De wettelijke ondergrens voor onderzoek bedraagt:
- 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- 100.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
- 200.000 m² bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.9.2 Onderzoek
Onderhavige ontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw en het toestaan van meerdere functies in de bestaande bebouwing (kerk en pastorie). Gesteld kan worden dat dit plan in verhouding tot de wettelijke ondergrens voor onderzoek, gelegen bijvoorbeeld op de bouw van 1500 woningen of 100.000 m² bruto vloeroppervlakte, niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit.
4.9.3 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.
4.10 Kabels En Leidingen
4.10.1 wettelijk kader
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer1 .
- a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
4.10.2 Onderzoek
In het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels en leidingen waar inzake het planvoornemen rekening mee moet worden gehouden.
4.10.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.11 Vormvrije-m.e.r-beoordeling
4.11.1 Wettelijk kader
Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
- 1. Plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
- 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
- 3. Plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(- beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen. Daarnaast heeft op 7 juli 2017 eveneens een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet het bevoegd gezag een m.e.r.- beoordelingsbesluit nemen.
4.11.2 Onderzoek
In onderhavige situatie is er sprake van vervangende nieuwbouw, waarbij bouw- en gebruiksmogelijkheden worden verruimd. Verder wordt grotendeels gebruik gemaakt van (planologisch) bestaande parkeervoorzieningen. Deze activiteiten komen niet voor op de C-lijst. Wat betreft het eerste criterium geldt er derhalve geen plicht tot het opstellen van een MER. De activiteit komt wel voor op de D-lijst, namelijk onder categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is de activiteit 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' genoemd.
De Afdeling overweegt, dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
In dit geval noopt de beoordeling – mede vanuit procesoverwegingen – tot de conclusie, dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De redenen daarvoor zijn, dat het plangebied weliswaar is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, doch dat het voornemen gepaard gaat met een uitbreiding van het bebouwde oppervlakte en verruiming van de gebruiksmogelijkheden.
4.11.3 Conclusie
Voor de voorgenomen ontwikkeling is een mer-notitie opgesteld, waarin is aangetoond dat vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de criteria uit bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling, geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen. De mer-notitie is toegevoegd als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan. De conclusie van de notitie is dat een verdere MER-beoordeling niet aan de orde is.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Artikel 3 Maatschappelijk
Educatieve voorzieningen, -waaronder begrepen buitenschoolse-, kinder- en jeugdopvang-, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen alsmede voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening zijn bestemd tot "Maatschappelijk". Een aantal functies zoals de kerk, feestzaal en terrassen zijn mogelijk ter plaatse van de op verbeelding aangegeven van (specifieke) aanduidingen, waarbij voor het houden van feesten en partijen en horeca-activiteiten in de regels een maximaal toelaatbaar binnenniveau is vastgelegd. De overige toegestane functies zijn voorts een wezenlijk onderdeel van de het totale concept. Voor een aantal functies is de beschikbare ruimte c.q. oppervlakte in de bebouwing in de regels gemaximeerd. De bebouwing moet opgericht worden in het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak. Op deze wijze wordt de situering van de bebouwing nader geregeld. Daarnaast zijn bepalingen opgenomen ten behoeve van de toegestane goot- en bouwhoogte, de afstand tussen vrijstaande gebouwen en de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. Ook zijn enige ontheffingsbevoegdheden opgenomen om af te wijken van de voorgeschreven (hoogte) maten. Daarnaast is de aanleg en instandhouding van voldoende parkeergelegenheid onder de specifiek gebruiksregels geborgd.
Om bepaalde ontwikkelingen te kunnen sturen, respectievelijk in de hand te houden, is voor het toestaan van zelfstandige horeca in de vorm van een restaurant, gekozen voor het opnemen van wijzigingsbepaling. Na het doorlopen van een wijzigingsprocedure, kan aan het uitbreiden van de toegestane functies medewerking worden verleend.
Artikel 4 Verkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor verhardingen, wegen, voet- en fietspaden, rabatten, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut. Er mogen alleen kleine gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de verkeersbestemming.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat nadere eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij gaat het om nadere eisen aan de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, de dakhelling en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken. Verder wordt met dit artikel voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan – onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken voor het bouwen van nutsvoorzieningen met een geringe afmeting en voor het overschrijden van de naar de weg gekeerde bebouwingsgrens. Daarnaast kan afgeweken worden voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken en die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Ten slotte kunnen burgemeester en wethouders afwijken voor het oprichten van antennes en masten tot een bouwhoogte van 15 meter.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Conform artikel 3.1.6, sub f van het Bro heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. Op 5 september 2019 heeft de gemeenteraad de grondexploitatie voor het Dorpshart Nieuwdorp vastgesteld en besloten het financiële resultaat te verwerken in de begroting. De economische uitvoerbaarheid is hiermede gewaarborgd.
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Maatschappelijke Toetsing
Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur en door middel van participatie van de direct belanghebbenden.
7.2 Inspraak En Overleg
7.2.1 Participatieproces
Naast de wettelijke procedures, heeft de gemeente Borsele voor onderhavige ontwikkeling gekozen voor het doorlopen van een intensief participatieproces. Het eerste participatiemoment heeft plaatsgevonden in 2017 met het inventariseren van wensen, knelpunten, ontwikkelingen en overige relevante aandachtspunten. Om inwoners, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven de kans te geven een actieve bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de dorpsvisie Nieuwdorp, zijn diverse workshops en bijeenkomsten georganiseerd en is een groot aantal individuele gesprekken met stakeholders gevoerd. Dit traject en de uitkomsten hiervan zijn vastgelegd in de 'Projectinventarisatie Dorpsvisie Nieuwdorp' (26 januari 2018). De Projecteninventarisatie vormt de basis voor de dorpsvisie.
Tevens is in dat proces een klankborgroep gevormd. Deze klankbordgroep bestaat uit 23 inwoners van Nieuwdorp. Het betreft vertegenwoordigers van de Dorpsraad, verenigingen, maatschappelijke organisaties, kerken, bedrijven en inwoners op persoonlijke titel. Alle plannen die ter besluitvorming aan de gemeenteraad worden voorgelegd, worden eerst besproken in deze klankbordgroep.
Vanaf de daadwerkelijke start van het Masterplan (september 2019), wat onderhavige planontwikkeling betreft, zijn de volgende bijeenkomsten voor de inwoners van Nieuwdorp georganiseerd:
- 23-10-2019: informatieavond in het dorp;
- 21-04-2021: informatieavond directe omwonenden MFA;
- 05-10-2021: informatieavond direct omwonenden MFA;
- 20-10-2021: informatieavond in het dorp;
- 10-01-2022: informatieavond direct omwonenden MFA;
- 12-01-2022: klankbordgroep;
- 31-05-2022: informatieavond in het dorp.
Tijdens deze bijeenkomsten konden de inwoners hun mening geven over de plannen. De opmerkingen die tijdens deze bijeenkomsten zijn gemaakt zijn (voor zover mogelijk en relevant) meegenomen bij de planontwikkeling. Kort samengevat zagen de reacties op onder meer de navolgende punten:
- verkeersveiligheid in de Prinses Irenestraat: een aantal inwoners gaf aan zich zorgen te maken over de verkeersveiligheid in de Prinses Irenestraat, met name tijdens het halen en brengen van de kinderen. In het ontwerp van de buitenruimte is hiermee rekening gehouden, onder andere door in de Prinses Irenestraat éénrichtingverkeer via een verkeersbesluit in te stellen, voldoende ruimte te reserveren voor halen en brengen en door de straat als veilige schoolomgeving in te richten;
- parkeergelegenheid: er is gevraagd om te zorgen voor voldoende parkeergelegenheid. Door het uitvoeren van een parkeerberekening voor de verschillende functies in het MFA is aangetoond hoeveel parkeerplaatsen er nodig zijn. Daarnaast is een parkeertelling uitgevoerd om te zien hoe groot de parkeerdruk in de omgeving is. Door extra parkeerplaatsen aan te leggen in de Prinses Irenestraat en gebruik te maken van bestaande plaatsen, met name op het Oranjeplein, kan voorzien worden in meer dan voldoende parkeergelegenheid.
Hieruit blijkt dat de aangedragen punten in het proces zijn meegenomen en daar waar mogelijk in het ontwerp verwerkt. Het plan kan na het zorgvuldig doorlopen participatieproces rekenen op voldoende draagvlak.
Tot slot wordt eenieder over de ontwikkelingen zoals opgenomen in het Masterplan, waaronder het MFA, via nieuwsbrieven en social media op de hoogte gehouden en gebracht.
7.2.2 Inspraak
Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Borsele dient de gemeente de bevolking te betrekken bij de voorbereiding van plannen op ruimtelijk gebied. Gedurende de periode van 19 mei t/m 15 juni 2022 is eenieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke inspraakreactie op het voorontwerp bestemmingsplan naar voren te brengen. Op 31 mei 2022 is er een informatieavond gehouden in het dorpshuis Ammekore, Hertenweg 2, 4455 TL Nieuwdorp waarbij onder meer het voorontwerpbestemmingsplan is gepresenteerd. Tegen het voorontwerpbestemmingsplan zijn geen inspraakreacties ingediend.
7.2.3 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro wordt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg gepleegd met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten etc. Dit plan is in het kader van het vooroverleg worden toegestuurd aan:
- Provincie Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen;
- Veiligheidsregio Zeeland.
Van deze organisaties zijn vooroverlegreacties ontvangen, welke zijn verwerkt in het Vooroverleg- en inspraakrapport Voorontwerp bestemmingsplan 'Nieuwdorp, gedeelte Multifunctionele accommodatie, 2022'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 11. Eén reactie leidt tot een redactionele aanpassing van het bestemmingsplan.
7.3 Terinzagelegging Ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro juncto afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken (van 8 september tot en met 19 oktober 2022) ter inzage gelegd. Tegen het ontwerpbestemmingsplan is er één zienswijze ingediend tijdens de termijn van terinzagelegging. De indiener heeft op 23 oktober 2022 schriftelijk laten weten de zienswijze in te trekken. Om die reden is de zienswijze niet inhoudelijk behandeld. Het bestemmingsplan is op 2 maart 2023 vastgesteld door de gemeenteraad.
Bijlage 1 Verkeersgeneratie En Parkeerbalans Dorpshart Nieuwdorp
Bijlage 1 Verkeersgeneratie en parkeerbalans Dorpshart Nieuwdorp
Bijlage 2 Inrichtingstekening
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai En Industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en industrielawaai
Bijlage 4 Eindrapport Verkennend En Afperkend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Eindrapport verkennend en afperkend bodemonderzoek
Bijlage 5 Soortenmanagementplan Dorpskern Nieuwdorp
Bijlage 5 Soortenmanagementplan Dorpskern Nieuwdorp
Bijlage 6 Ontheffing Wet Natuurbescherming Nieuwdorp
Bijlage 6 Ontheffing Wet natuurbescherming Nieuwdorp
Bijlage 7 Nader Onderzoek Urbane En Overige Soorten
Bijlage 7 Nader onderzoek urbane en overige soorten
Bijlage 8 Rapport Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 8 Rapport onderzoek stikstofdepositie
Bijlage 9 Akoestisch Onderzoek Directe Omgeving Nieuw Dorpshart
Bijlage 9 Akoestisch onderzoek directe omgeving nieuw dorpshart
Bijlage 10 Vormvrije Aanmeldnotitie
Bijlage 10 Vormvrije aanmeldnotitie