Brandweerpost 's-Heer Hendrikskinderendijk 117 Goes
Bestemmingsplan - Gemeente Goes
Vastgesteld op 20-04-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
- 1. Plan: het bestemmingsplan Brandweerpost 's-Heer Hendrikskinderendijk 117 Goes met identificatienummer NL.IMRO.0664.BPGP03-VG99 van de gemeente Goes;
- 2. Bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
- 3. Aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
- 4. Aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
- 5. Antenne: een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
- 6. Archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
- 7. Architectonische waarde: de aan een gebouw toegekende waarde, gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik, eventueel in samenhang met de omgeving;
- 8. Bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- 9. Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen: afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- 10. Bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
- 11. Bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
- 12. Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
- 13. Bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
- 14. Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
- 15. Bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;
- 16. Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
- 17. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
- 18. Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
- 19. Deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;
- 20. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
- 21. Gevellijn: een denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de gevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
- 22. Landschappelijke waarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
- 23. Maatschappelijke activiteit: een educatieve, medische, sociale, culturele, levensbeschouwelijke, sport- of recreatieve activiteit dan wel een activiteit ten behoeve van openbare dienstverlening;
- 24. Maatvoeringsgrens: de grens van een maatvoeringsvlak;
- 25. Maatvoeringsvlak: een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
- 26. Nutsvoorziening: een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals een transformatorhuisje, schakelhuisje, duiker of gemaalgebouwtje;
- 27. Overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
- 28. Peil:
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
- 29. Seksinrichting: een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
- 30. Voorgevel van een hoofdgebouw: het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de op de verbeelding aangegeven gevellijn bepalend;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels gelden de volgende aanwijzingen:
- 1. Afstanden: afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
- 2. Bebouwd oppervlak: het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken bij elkaar op te tellen;
- 3. Bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage wordt berekend door het bebouwd oppervlak te delen door de oppervlakte van het bouwperceel of de oppervlakte van het maatvoeringsvlak waar het percentage is ingeschreven;
- 4. Bouwhoogte van een bouwwerk: de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, airco-units en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
- 5. Breedte en diepte van een gebouw of ander bouwwerk: de breedte en diepte worden gemeten tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
- 6. Dakhelling: de dakhelling wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
- 7. Goothoogte van een bouwwerk: de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
- 8. Inhoud van een bouwwerk: de inhoud van een bouwwerk wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
- 9. Oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
- 10. De hoogte van een windturbine: de hoogte van een windturbine wordt gemeten vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. plantsoenen, groenvoorzieningen, beplanting, parken, bermstroken en bermsloten;
- b. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
- c. (voet- en fiets)paden, bruggen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen;
- d. voorwerpen van beeldende kunst en gedenktekens;
- e. de ontsluiting van percelen;
- f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing': tevens een landschappelijke inpassing.
3.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke activiteiten;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne': uitsluitend een brandweerkazerne;
- c. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Nadere eisen
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Acheologie 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Bestaande maten
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
7.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
7.3 Parkeergelegenheid en laad- en losruimte
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt de regel dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd, alsook, indien de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
- a. voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009 - 2020' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 2010) of, indien dit document gedurende de planperiode wordt gewijzigd, aan de normen die in deze wijziging worden opgenomen;
- b. indien het bedoelde onder a. onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, de parkeerkencijfers van het CROW worden toegepast;
- c. parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
7.4 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.
Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
- b. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondinspectie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Indien in de regels naar deze bepaling is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht gebruik
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
12.2 Overgangsrecht bouwwerken
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gedaan;
- b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
- c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Brandweerpost 's-Heer Hendrikskinderendijk 117 Goes'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om de dekking van hulpverlening in Goes te verbeteren, dient een brandweerpost in het noordwestelijk deel van Goes opgericht te worden. Met een post in Goes-West wordt een groot aantal inwoners van de gemeente Goes, en daarmee van de Veiligheidsregio, beter verzorgd voor wat betreft de basisbrandweerzorg.
De Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) en de gemeente Goes zijn daarom voornemens om een brandweerpost aan de 's-Heer Hendrikskinderendijk op te richten. Deze brandweerpost zal dienen als uitrukpost. De opzet van het plangebied is zodanig vormgegeven dat er mogelijkheden zijn om de brandweerpost in de toekomst eventueel nog uit te kunnen breiden. Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' voorziet niet in de gewenste mogelijkheden. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
1.2 Plangebied
Het plangebied (Afbeelding 1) ligt aan de westzijde van Goes nabij het Tiendenplein, wat gezien wordt als de westelijke entree van Goes. Ten noordwesten van het Tiendenplein ligt het bedrijventerrein Goese Poort. De laatste jaren hebben hier ontwikkelingen plaatsgevonden zoals de bouw van een nieuwe bouwmarkt en een horecacentrum. De beoogde brandweerpost is naast het horecacentrum voorzien en zal ontsloten worden via de 's-Heer Hendrikskinderendijk. De noordzijde van de brandweerpost wordt begrensd door landbouwgronden die in de toekomst omgevormd zullen worden tot een groene buffer .
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens
1.3 Geldend Bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' van de gemeente Goes (Afbeelding 2). Dit bestemmingsplan is op 17 maart 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. De voor 'Agrarisch' bestemde gronden zijn bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de (mogelijk) ter plaatse aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege. Bouwen op deze gronden is in beginsel mogelijk als de archeologische waarden niet worden geschaad.
De voorgenomen ontwikkeling is zowel qua bouwmogelijkheden als gebruiksmogelijkheden op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.
Afbeelding 2 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
1.4 Opzet
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit zeven hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat in op de geldende beleidskaders van het Rijk, de Provincie Zeeland en de gemeente Goes. Vervolgens gaat Hoofdstuk 3 in op kenmerken van het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling. In Hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan verschillende relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische vormgeving. Dit betreft de opzet van de verbeelding en de regels en een toelichting op de bestemmingen. Hoofdstuk 6 gaat in op de handhaving van het plan. Hoofdstuk 7 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het plan en Hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6 Bro). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Stedelijke ontwikkeling
Onder stedelijke ontwikkeling wordt volgens het Bro verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Ten aanzien van de realisatie van de beoogde brandweerpost kan gesteld worden dat, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-oppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. De beoogde ontwikkeling heeft een maximaal ruimtebeslag van circa 4500 m² en een gebouw met een maximaal brutovloeroppervlakte van circa 1.800 m².
Behoefte
Van belang is dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hiervan is in onderhavig geval sprake. De verdeling van de verschillende brandweerposten wordt en is regionaal afgestemd om tot een evenwichtige en veilige verdeling van de brandweerposten binnen de regio te komen. Op deze manier kan de brandveiligheid binnen de regio gegarandeerd worden.
Door het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Zeeland is besloten het project 'Maatwerk in Brandweerzorg' uit te voeren. Met dit project zijn voorstellen gedaan voor het robuust en toekomstbestendig inrichten van de brandweerzorg in Zeeland. Zo is onder andere opgenomen om bestaande brandweerposten te sluiten, een aantal brandweerposten samen te voegen alsmede nieuwe brandweerposten op te richten. Voor Goes heeft dit geresulteerd in nieuwbouw in de omgeving Goes-West.
Om de dekking in Goes te verbeteren moet een post in het noordwestelijk deel van Goes opgericht worden. Met een post in Goes-West wordt een groot aantal inwoners van de gemeente Goes en daarmee van de Veiligheidsregio beter verzorgd voor wat betreft de basisbrandweerzorg. Dit levert een significant verschil op de regionale dekkingspercentages. Hiermee is de behoefte aan een nieuwe brandweerpost aangetoond.
Bestaand stedelijk gebied.
Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Voor het bepalen van de grens van het bestaand stedelijk gebied moet worden gelet op de feitelijke situatie, de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied een agrarische bestemming die bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca niet mogelijk maakt. Ook kan het gebied op grond van het geldende bestemmingsplan niet worden beschouwd als bij een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Het plangebied wordt overeenkomstig de huidige bestemming gebruikt.
Hierdoor kan ingevolge jurisprudentie het plangebied niet als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt. Dit heeft als consequentie dat voor de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro gemotiveerd moet worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.
Motivering locatie
In samenwerking met de Gemeente Goes heeft de Veiligheidsregio Zeeland de meest geschikte locatie voor de realisatie van de definitieve huisvesting voor de post Goes-West onderzocht. Er is een locatiestudie uitgevoerd waarbij 10 locaties zijn beoordeeld op verschillende aspecten, zoals uitruktijd, dekking, stedenbouwkundige inpassing, milieukundige inpassing en bereikbaarheid. Deze locaties betreffen zoals binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de keuze voor de locatie ter hoogte van de 's Heer Hendrikskinderendijk naast Weststrate. Deze is strategisch gesitueerd in het verzorgingsgebied en biedt zowel een goede dekking in de wijk Goese Polder en de binnenstad van Goes. Ook de ontsluiting in de richting van de N265 en de A58 is goed. Deze goede ontsluiting heeft ook een positief effect op de dekking van industrieterrein de Poel. Daarnaast is dit op de middellange en lange termijn een toekomstbestendige locatie.
Ook maatschappelijk (zichtbaarheid van de brandweer in de samenleving), milieukundig en verkeerskundig gezien komt de locatie aan de 's Heer Hendrikskinderendijk aan de westelijke entree van Goes als meest geschikte locatie uit de bus. Tevens grenst de locatie direct aan het stedelijk gebied (bedrijventerrein Goese Poort) en is de locatie tussen twee stedelijke functies gelegen, namelijk een horecacentrum en mechanisatiebedrijf. Ruimtelijk gezien vormt het opvullen van deze locatie met een stedelijke functie een logische invulling. Hiermee past de ontwikkeling binnen het rijksbeleid.
2.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zeeland
De Provincie Zeeland heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie op 21 november 2021 vastgesteld. Deze visie benoemd de vier Zeeuwse ambities voor 2050 voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Deze sluiten aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven daar een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:
- 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
- 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
- 3. Een duurzame en innovatieve economie.
- 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:
- 1. Doe meer met minder grond.
- 2. Werk samen en deel kosten en baten.
- 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.
- 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.
De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.
Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet.
Afbeelding 3 | Ambities en bouwstenen (bron: Zeeuwse Omgevingsvisie deel A)
Kijkend naar het onderhavige plan sluit deze het meest aan bij de bouwstenen zoals genoemd onder de ambitie 'Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland'. Onder Subdoel 2 "Veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptiviteit zijn standaard onderdeel van ruimtelijke ordening en inrichting" wordt als actie 2.1 'Bij inrichting en ordening van de ruimte sturen op bundeling van functies voor het uitlokken van gezond gedrag, duurzaamheid en veiligheid' het volgende aangegeven: Herbestemming en herstructureringsopgaven bieden kansen om de omgeving zo in te richten dat de fysieke veiligheid wordt vergroot en gezond gedrag wordt bevorderd. De inrichting en ordening van onze ruimte kan zorgen voor voldoende afstand tussen (kwetsbare) bewoners en risicobronnen, goede vluchtroutes, bereikbaarheid voor hulpverleners, maar ook bijdragen aan zelfredzaamheid en gezond gedrag (bewegen, ontmoeten, ontspannen, eten). Dit vraagt om nabijheid van functies en het veilig en aantrekkelijk en uitnodigend maken van onze buitenruimte, ook voor ouderen en mensen met een beperking. Door invulling van onderhavig plan wordt aangesloten bij de hiervoor genoemde actie.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie #Goes 2040
In juni 2012 heeft de gemeente Goes de structuurvisie #Goes 2040 vastgesteld. In de structuurvisie zijn het beleid en de verwachte ontwikkelingen met een ruimtelijke relevantie weergegeven. Denk bijvoorbeeld aan wonen, werken en verkeer. Daarnaast is een aantal uitgangspunten opgenomen over zorg, welzijn, onderwijs en cultuur. In de structuurvisie zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen die betrekking hebben op dit plan.
Wel is terug te vinden dat de locatie waar de beoogde ontwikkeling plaats moet vinden in de visie aangeduid is als hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur omvat elementen als parken, lanen, bufferzones, bosgebied en stadsentrees. Groenvoorzieningen zijn van belang voor het leefmilieu in de stad. De grote groenelementen zorgen daarbij ook voor samenhang en structuur. De groene buffers aan de randen van Goes zorgen voor de overgang naar het omliggende buitengebied en het zicht vanaf de snelwegen. Dit zijn waardevolle overgangsgebieden.
Daarnaast grenst de locatie aan het bedrijventerrein Goese Poort. Vanwege de zichtlocatie en de ligging nabij hoofdontsluitingswegen is het gebied geschikt voor diverse functies, zoals grootschalige detailhandel al dan niet in combinatie met een hotel/restaurantcomplex.
Het voornemen is om het terrein ten noorden van de brandweerpost te behouden als groene bufferzone en gefaseerd in te richten als fruittuin, natuurgebied, wandelgebied en/of vlindergebied met poelen. Hierdoor wordt de hoofdgroenstructuur niet alleen behouden maar ook versterkt.
Vanuit maatschappelijk oogpunt is het van belang dat de brandweer zichtbaar is in de samenleving. De ligging aan de entree van Goes, gelegen aansluitend aan het bedrijventerrein Goese Poort, zorgt ervoor dat de brandweer zichtbaar is in de samenleving.
Het realiseren van de brandweerpost op de gewenste locatie doet dan ook geen afbreuk aan de uitgangspunten zoals aangegeven in de structuurvisie.
Groenstructuurplan 2014 - 2024
In het Groenstructuurplan 2014 - 2024 is de gemeentelijke visie op de groene openbare ruimte weergegeven. Er wordt op hoofdlijnen aangegeven welke groene locaties van belang zijn voor Goes, waar ze het groen wil behouden en ook waar ze de groenstructuren wil verstevigen.
De locatie waarop de ontwikkeling is voorzien behoort tot de Hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur moet gezien worden als de drager van het openbaar groen in Goes, als de groene ruggengraat van de stad. De hoofdgroenstructuur wordt gevormd door grotere groene gebieden in en aan de randen van de stad (de groene bufferzones); de parken; laanbeplantingen; groene verbindingen; monumentale en waardevolle bomen en bijzondere groene historische plekken.
Dit gebied is onderdeel van de groene bufferzone aan de rand van Goes-west. Deze zone vormt de overgang tussen het omliggende landschap en de stad. Dit gebied is van belang voor het leefklimaat, de luchtkwaliteit en de waterhuishouding, maar ook voor de biodiversiteit.
Het groen dat behoort tot de hoofdgroenstructuur wil de gemeente Goes behouden en beschermen. Indien bomen die tot de hoofdgroenstructuur behoren, moeten wijken vanwege een ruimtelijke ontwikkeling, dan dient dit groen gecompenseerd te worden binnen de hoofdgroenstuctuur. Hier gaat het om een gebied wat onttrokken wordt aan de hoofdgroenstructuur, wat in kwantitatieve zin niet gecompenseerd kan worden in de hoofdgroenstructuur.
Een mogelijkheid is om het gebied rondom de nieuwe brandweerkazerne om te vormen naar een groen, parkachtig, stedelijke uitloopzone. Hiertoe zal de laagstam boomgaard omgevormd dienen te worden tot natuurgebied/wandelgebied met als belangrijk uitgangspunt om de biodiversiteit te bevorderen. De omvorming bestaat onder andere uit het verwijderen van de laagstamboomgaard, het ontwikkelen van een natuurlijke vegetatie, de aanleg van inheemse bomen en struiken, de aanleg van poelen met natuurlijke vegetaties, de aanleg van wandelpaden en de ontsluiting vanuit de wijk Goese Polder tot dit gebied.
Tezamen met de keuze voor de locatie is het besluit genomen door de raad om het gebied rondom de nieuwe brandweerkazerne om te vormen naar een groen, parkachtig, stedelijke uitloopzone. Hierdoor is bewerkstelligd dat de hoofdgroenstructuur ter plaatse gecompenseerd wordt met een kwalitatieve impuls.
Daarnaast worden ook op en aan het gebouw maatregelen genomen om de impact van het gebouw in de hoofdgroenstructuur te beperken. Er wordt een wal opgetrokken waardoor een verdieping volledig uit het zicht onttrokken wordt. Hierdoor heeft het volume een minimale impact op het landschap.
2.4 Conclusies
Het plan past binnen de daarvoor geldende beleidskaders van Rijk, Provincie en Gemeente, dan wel is voorzien in een passende oplossing.
Hoofdstuk 3 Huidige En Toekomstige Situatie
3.1 Huidige Situatie
Functionele opbouw van het gebied
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de stad Goes. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de 's-Heer Hendrikskinderendijk. Deze weg vormt de belangrijkste westelijke ontsluiting van de stad en vormt daarmee ook de westelijke entree vanaf de Deltaweg. Het gebied tussen de Deltaweg en de woonwijk Goese Polder en het bedrijfsterrein Goese Poort in aansluiting daarop, vormt het overgangsgebied tussen het omliggende landschap en de stad.
Het plangebied bestaat uit agrarische gronden die de laatste jaren in gebruik zijn geweest als boomgaard. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het bedrijventerrein Goese Poort. Op dit bedrijventerrein zijn onder andere een aantal kantoren gevestigd, een bouwmarkt en een groot restaurant. Aan de westzijde grenst het plangebied aan het terrein van een landbouwmechanisatiebedrijf. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de agrarische gronden.
Ruimtelijke opbouw van het gebied
De fruitbomen in het plangebied zijn inmiddels gerooid en het gebied wordt tijdelijk gebruikt als landbouwgrond. Zowel aan de westzijde als aan de oostzijde van het plangebied is bebouwing aanwezig, bestaande uit grote (bedrijfs)gebouwen. Het plangebied is aan de westelijke ontsluitingsweg van de stad Goes gelegen en vormt daarmee een zichtlocatie nabij de entree van de stad.
Afbeelding 4 | Huidige situatie plangebied (bron: GoogleStreetview)
3.2 Toekomstige Situatie
Ruimtelijke inpassing
Er wordt een wal opgetrokken over de breedte van het perceel. Door één verdieping volledig onder de wal te houden, heeft het volume een minimale impact op het landschap. Het vormt een horizontaal accent op het landschap, en is zo georganiseerd dat (brandweer) auto's uit het zicht en achter de wal hun plaats hebben.
Zo ontstaat ook de mogelijkheid het terrein voor de wal vrijwel geheel als groenzone vorm te geven. De twee bestaande bomen worden gehandhaafd.
In de nabijheid van de wasplaats/oefenplaats worden twee bomen geplant om de toegang tot de wasplaats/oefenplaats te beschutten. Dit is onderhoudsarm groen. De wal biedt ook de mogelijkheid om de oefenplaats/wasplaats aan het zicht te onttrekken, net zoals het buitenterras.
De positie van de brandweerpost verhoudt zich tot de grote naastgelegen bouwvolumes van Weststrate, Horecacentrum Goese Poort en de Gamma. De rooilijn van het gebouw van Weststrate is leidend voor de positie van het gebouw. De indeling van het gebouw en het dakoverstek blijft haaks op de lengterichting van het perceel, welke parallel loopt aan het naastgelegen horecacentrum Goese Poort en de Gamma.
De vormprincipes zijn bewust eenvoudig en doelmatig. Er is gezocht naar een vorm die gemakkelijk uit te breiden (te verlengen) is.
Afbeelding 5 | Toekomstige situatie plangebied (bron: ontwerp Rothuizen Architecten en Adviseurs B.V.)
Brandweerpost
De brandweerpost manifesteert zich als een horizontaal, transparant venster bovenop een wal. Een verticaal element als toevoeging, versterkt dit concept. Het ontwerp leent zich voor eventuele uitbreiding in de toekomst. De bijeenkomstfunctie bevindt zich direct achter dit grote venster en richt zich duidelijk naar de weg. De remise is in de diepte van het perceel is georganiseerd, in de luwte van de wal. Zo past het ontwerp zich in de hoofdgroenstructuur in, én maakt het optimaal gebruik van de diepte van het perceel.
Om de mogelijkheden open te houden dat uitbreiding van de kazerne mogelijk is, is dit plan niet beperkt tot het huidige bouwplan wat uit gaat van een grondoppervlakte van 500 m². Er is rekening gehouden met maximale bouwmogelijkheden van 1800 m², zodat te zijner tijd niet opnieuw een ruimtelijke procedure doorlopen hoeft te worden.
Afbeelding 6 | Impressie brandweerpost (bron: ontwerp Rothuizen Architecten en Adviseurs B.V.)
Ontsluiting
De ontsluiting van het terrein zal plaatsvinden op de parallelweg van de ’s-Heer Hendrikskinderendijk. Vanaf het terrein wordt hiertoe een directe ontsluiting aangelegd. Via de parallelweg is de rotonde van het Tiendenplein eenvoudig te bereiken waarna via de hoofdroutes zowel de wijken in het noordwesten en zuidwesten van Goes goed te bereiken zijn als de Deltaweg in oostelijke richting. Er zal sprake zijn van gemiddeld zo'n 100 uitrukbewegingen per jaar. Bij de maximale bouwmogelijkheden kan dit oplopen naar 300 uitrukbewegingen per jaar.
Hoofdstuk 4 Sectorale Aspecten
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Archeologiebeleid
In december 2011 heeft de gemeente Goes archeologiebeleid vastgesteld. Het beleid bestaat enerzijds uit maatregelenkaarten waarop het hele grondgebied van de gemeente is onderverdeeld in acht beleidscategorieën. Anderzijds bestaat het uit een onderbouwing hoe deze kaarten te gebruiken in de praktijk van de ruimtelijke ordening. De ondergrond van het gemeentelijk grondgebied bestaat uit verschillende geologische lagen met elk een specifieke archeologische verwachting voor een bepaalde periode uit de geschiedenis. Binnen de vier verschillende lagen worden zones onderscheiden die elk een eigen archeologische verwachting kennen, gebaseerd op bekende archeologische gegevens en de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van de gemeente. Daarnaast zijn uit de bekende archeologische gegevens een aantal locaties aangewezen waar zich een archeologische vindplaats bevindt. De oude dorpskernen zijn ook aangewezen als terreinen van archeologische waarden.
De gehanteerde categorieën zijn:
- Categorie 1: archeologisch rijksmonument; hiervoor is altijd een monumentenvergunning nodig;
- Categorie 2: terrein van archeologische waarde; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- Categorie 3: stads- en dorpskernen van een specifieke archeologische verwachting; geen onderzoeksplicht indien minder dan 50 m2 wordt verstoord;
- Categorie 4: hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m2 wordt verstoord;
- Categorie 5: matige verwachtingswaarde op archeologische vondsten; geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m2 wordt verstoord;
- Categorie 6: lage verwachtingswaarde op archeologische vondsten: geen onderzoeksplicht;
- Categorie 7: verwachting van maritieme vondsten; hiervoor is altijd overleg met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed nodig;
- Categorie 8: archeologische vondsten worden niet verwacht; geen onderzoeksplicht.
Wanneer het te verstoren gebied niet groter is dan de hiervoor aangegeven vierkante meters, hoeft geen archeologisch onderzoek te worden gedaan. Ook graafwerkzaamheden die niet dieper gaan dan 40 cm onder het maaiveld, zijn ten alle tijden vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Plangebied
Op basis van het archeologiebeleid van de gemeente geldt ter plaatse van het plangebied een hoge verwachtingswaarde op archeologische vondsten (categorie 4). In het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is de archeologische dubbelbestemming 'Waarde-archeologie - 1' opgenomen. Hiervoor geldt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is wanneer de bodemingrepen een kleinere oppervlakte beslaan dan 100 m2 en niet dieper reiken dan 30 centimeter. Met de toekomstige bebouwing wordt deze oppervlakte en diepte overschreden. Hierdoor is het uitvoeren van aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Onderzoek
Door Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed is een archeologisch onderzoek uitgevoerd bestaande uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen. Dit onderzoek is tezamen met de reactie op het onderzoek vanuit Oosterschelderegio Archeologisch Samenwerkingsverband (adviseur van de gemeente Goes) bijgevoegd (Bijlage 1).
Uit het onderzoek blijkt dat binnen het volledige plangebied een hoge verwachting geldt op het voorkomen van vindplaatsen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd vanaf de onderzijde van de bouwvoor en een middelhoge verwachting op het voorkomen van vindplaatsen uit de Late Ijzertijd en Romeinse Tijd in het noordoosten en noordwesten van het plangebied.
De resultaten van het onderzoek laten daarnaast niet toe om de dubbelbestemming te verwijderen. Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden planologisch te beschermen wordt geadviseerd om in het nieuwe bestemmingsplan een dubbelbestemming waarde archeologie 2 op te nemen met vrijstellingsgrenzen van 250 m² en 0,40 m -mv.
De exacte bodemverstoringen (locatie, oppervlak, diepte) die met de nieuwe inrichting gepaard gaan zijn nog niet bekend. Indien binnen het plangebied graafwerkzaamheden plaatsvinden die de bovengenoemde vrijstellingsgrenzen overschrijden wordt archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Conform de AMZcyclus (Archeologische Monumenten Zorg cyclus) dient het vervolgonderzoek te bestaan uit een karterend en/of waarderend inventariserend veldonderzoek. Gezien de aard van de verwachte vindplaatsen (middelgrote tot grote vindplaatsen met grondsporen, wellicht zonder vondstenlaag) is het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (karterende en waarderende fase) de meest geschikte onderzoeksmethode. Tijdens een dergelijke gravend onderzoek kan de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van vindplaatsen, en de behoudenswaardigheid daarvan, vastgesteld worden. Op basis daarvan kan de bevoegde overheid een selectiebesluit nemen: vrijgeven, behoud in situ of opgraven.
Indien uit een proefsleuvenonderzoek blijkt dat binnen het plangebied geen (behoudenswaardige) vindplaatsen aanwezig zijn dan kan de dubbelbestemming worden verwijderd. Voorafgaand aan het Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat ter beoordeling en goedkeuring moet worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn niet aanwezig.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
In de brochure “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) (versie 2009) zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden dienen te worden tussen hinderlijke functies (in de vorm van gevaar, geluid, geur en stof) en gevoelige functies zoals woningen in een rustige woonwijk. Indien er sprake is van een gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met één stap worden verlaagd. Van deze richtafstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.
Volgens de VNG brochure valt een brandweerkazerne (brandweerpost) in milieucategorie 3.1. Hiervoor geldt een indicatieve milieucirkel van 50 meter voor het aspect geluid. Deze afstand geldt vanaf de grens van de bestemming van de brandweerkazerne tot de gevel van een gevoelige functie indien er sprake is van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. De richtafstanden kunnen met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Het gebied waarin de beoogde brandweerkazerne is voorzien kan, gelet op de in het gebied liggende functies (horeca, bedrijven en kantoren) en aanwezige hoofdinfrastructuur, geclassificeerd worden als omgevingstype 'gemengd gebied'. Hierdoor kan de afstand van 50 meter worden teruggebracht naar 30 meter. Binnen deze afstand zijn geen gevoelige objecten aanwezig. De meest dichtbij gelegen (bedrijfs)woning ligt op zo'n 80 meter afstand van de grens van de beoogde bestemming. Voldaan wordt aan de richtafstand.
De brandweerpost zelf is niet aan te merken als een gevoelig object. Hierdoor vormt de brandweerpost geen belemmering voor de bedrijfsuitvoering van de naastgelegen functies.
Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De gronden hebben een agrarische functie. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt ten opzichte van de huidige bestemming een gevoeligere functie mogelijk gemaakt. Daarom is een bodemonderzoek benodigd. ABO milieuconsult B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). De locatie is op basis van het vooronderzoek verdeelt in twee deellocaties.
Deellocatie akker
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal 32 boringen verricht. Van deze boringen zijn 7 boringen afgewerkt als peilbuis. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten:
- Bij 2 boringen zijn sporen baksteen aangetroffen. In de overige boringen zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen.
- De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met koper, kwik, lood en diverse OCB's (bestrijdingsmiddelen);
- PFAS voldoet in alle monsters van de akkerlocatie aan de achtergrondwaarde;
- De ondergrond is niet verontreinigd;
- Het grondwater is licht verontreinigd met barium, lood en molybdeen.
Deellocatie erf
Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn in totaal 12 boringen verricht. Van deze boringen is 1 boring afgewerkt als peilbuis. Uit het onderzoek komen de volgende resultaten:
- In de grond zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen;
- Onder de asfaltverharding bevindt zich een fundatielaag bestaande uit zand en puin;
- De bovengrond is licht verontreinigd met minerale olie, koper, cadmium, kwik, lood en PAK. In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan PFAS (PFOS) aangetroffen dat de (tijdelijke) landelijke achtergrondwaarde (en tevens toepassingsnorm voor hergebruik voor de bodemfunctieklasse Landbouw/-natuur) overschrijdt maar wel voldoet aan wonen/industrie;
- De ondergrond is niet verontreinigd;
- Het grondwater is niet verontreinigd.
De aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn dermate gering dat aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Geconcludeerd kan worden dat de onderzoeksresultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geen belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Als er grond van de locatie moet worden afgevoerd, moet er rekening mee worden gehouden dat de bovenlaag van 0,0-0,3m-mv indicatief klasse Industrie grond is op basis van OCB's. Als de grond wordt toegepast binnen de gemeentegrens kan gebruik worden gemaakt van de Lokale Maximale Waarden voor OCB's. Als de grond buiten de gemeentegrens wordt toegepast is een partijkeuring conform de AP-04 verplicht waarna de afvoerbestemming kan worden bepaald.
4.5 Duurzaamheid
Het klimaat verandert. Het wordt warmer, we krijgen te maken met langdurige perioden van hitte en droogte, er is een grotere kans op extreme neerslag en de zeespiegel stijgt. Klimaatverandering wordt veroorzaakt door de hoge concentratie broeikasgassen, zoals CO2, in de atmosfeer. Door het verminderen van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen kunnen de gevolgen van klimaatverandering beperkt worden. In het Klimaatakkoord van Parijs staat omschreven dat de temperatuur op aarde niet verder mag stijgen dan 2°C, met de ambitie om dit te beperken tot 1,5°C. Op de Verenigde Staten na, heeft wereldwijd ieder land dit akkoord ondertekend.
Landelijk
Landelijk zijn er doelen gesteld om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen:
- In 2050 is de uitstoot van CO2 met 95% verminderd;
- In 2050 hebben we een energieneutrale gebouwde omgeving;
- Vanaf 1 juli 2018 worden nieuwbouwwoningen niet meer op het aardgasnet aangesloten.
Ondanks dat we de uitstoot van broeikasgassen verminderen of zelfs stoppen, zullen we te maken krijgen met de gevolgen van klimaatverandering, zoals toenemende extreme weersomstandigheden. Het is daarom van belang de openbare ruimte klimaatbestendig in te richten. Landelijk is het doel gesteld dat de openbare ruimte in 2050 klimaatrobuust is ingericht.
Gemeentelijk klimaatbeleid
De gemeente Goes levert een bijdrage aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en het behalen van de landelijke richtlijnen. Om deze landelijke richtlijnen te halen heeft de gemeente Goes de volgende doelstellingen vastgesteld:
- De gemeente Goes stimuleert duurzame nieuwbouw;
- De gemeente Goes ondersteunt de doelen van het Zeeuws Energieakkoord en werkt aan een energieneutrale particuliere woningvoorraad in 2045;
- Duurzame energie wordt op kansrijke locaties opgewekt, zoals het toepassen van zonne-energie op daken;
- Het gebruik van duurzame vervoersmiddelen wordt gefaciliteerd, onder andere door het plaatsen van openbare laadpalen;
- De gemeente Goes past circulaire economie toe wanneer de kans zich voordoet, zoals het toepassen van kansen voor circulair bouwen.
Naast maatregelen om minder CO2 uit te stoten, zijn ook maatregelen die bijdragen aan het verminderen van de gevolgen van klimaatverandering belangrijk, het klimaatrobuust inrichten van de openbare ruimte. Hierbij kan gedacht worden aan het toepassen van veel groen, wat zowel een waterbergend vermogen heeft, als een koelend vermogen. Sterk versteende omgevingen warmen namelijk snel op doordat stenen warmte opnemen en deze warmte een lange tijd kunnen uitstralen, met name 's nachts. In groene omgevingen zullen de nachten tijdens warme perioden daarom koeler zijn dan in sterk versteende gebieden zoals steden. Dit effect wordt ook wel het hitte-eiland effect genoemd.
Afbeelding 7 | Hitte-eiland effect
In Afbeelding 7 is te zien dat de temperatuur in een sterk verstedelijkt gebied hoger is dan in de meer landelijke omgeving. In volledig groene gebieden, zoals parken en bossen, is de temperatuur het laagst. Ook aan de rand van de stadskernen is de temperatuur lager dan in het stadscentrum, doordat er in deze gebieden minder hoogbouw is en er meer ruimte is voor groen.
De bouw van de brandweerpost sluit aan bij deze doelstellingen door bij het ontwerp en de uitvoering zoveel als mogelijk duurzaam en circulair te bouwen. Dit zal tot uiting komen door het gebouw zoveel als mogelijk energieneutraal te bouwen, te kiezen voor een groen dak en een ondergrondse waterbuffer. Daarnaast zal ook gekozen worden voor circulair bouwen. Circulair bouwen is het ontwikkelen, gebruiken en hergebruiken van gebouwen, gebieden en infrastructuur, zonder natuurlijke hulpbronnen onnodig uit te putten, de leefomgeving te vervuilen en ecosystemen aan te tasten. Bouwen op een wijze die economisch verantwoord is en bijdraagt aan het welzijn van mens en dier. Bij de uitwerking van het plan zal een paspoort gemaakt worden voor toekomstige sloop. De mate van circulariteit is afhankelijk van de locatie en het uiteindelijke ontwerp.
4.6 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
De brandweerpost is geen (beperkt) kwetsbaar object of een risicovolle inrichting. Mocht de brandweerpost in de toekomst worden uitgebreid met een kantoorfunctie dan is, op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (een kantoorgebouw met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 1.500 m2) sprake van een beperkt kwetsbaar object.
Risicobronnen
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Aan de oostzijde van het plangebied is een leidingenstrook aanwezig, maar hier liggen geen leidingen die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. Oftewel de leidingen hebben geen effect op de omgeving, mocht hier schade aan worden toegebracht. Op een grotere afstand zijn meerdere risicobronnen gelegen, zoals de A58 en het spoortraject Sloehaven - Roosendaal West waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en de risicovolle inrichting Bison International B.V. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de A58 en Bison Iternational B.V. Deze risicobronnen kunnen buiten beschouwen worden gelaten. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van het spoortraject Sloehaven - Roosendaal West. Hierop wordt hierna verder ingegaan.
Spoortraject Sloehaven - Roosendaal West
Op een afstand van ongeveer 850 meter loopt het spoortraject Sloehaven - Roosendaal West welk deel uitmaakt van het Basisnet. Over dit traject vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Op basis van provinciaal beleid dient binnen een afstand van 1.500 meter vanaf het spoor waarover toxische stoffen worden vervoerd, voor ontwikkelingen waarbij (beperkt) kwetsbare objecten worden mogelijk gemaakt, een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Toxisch scenario
Vanwege de ruime afstand tussen het spoor en het plangebied is ten aanzien van de incidentscenario's uitsluitend het toxisch scenario relevant. Hiertoe dient aan het gebouw een aantal maatregelen te worden getroffen. Het gebouw dient luchtdicht te kunnen worden afgesloten. Tevens dient de mechanische ventilatie centraal te kunnen worden uitgeschakeld. Indien de uitrukpost wordt uitgebreid tot dagdienstkazerne zal het gebouw hier aan voldoen. Voor de volledigheid wordt hierna nog ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De locatie betreft een brandweerpost en wordt goed ontsloten op de parallelweg van de 's-Heer Hendrikskinderendijk. Vanzelfsprekend is er voldoende ruimte voor opstelplaatsen van blusvoertuigen aanwezig. Aan de zuidzijde en oostzijde is een watergang aanwezig voor een eventuele watervoorziening.
Zelfredzaamheid
De personen die aanwezig zijn op de dagdienstkazerne zijn over het algemeen zelf brandweerman en daardoor goed en volledig zelfredzaam.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.7 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Een brandweerpost vormt geen geluidgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is daarom niet nodig. Ten aanzien van geluid afkomstig van de brandweerpost wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering.
4.8 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
Ten oosten van het plangebied ligt een leidingenstrook met onder andere een gasleiding en een hoogspanningsleiding (40,5 tot 60 kv). De ontwikkeling heeft echter geen invloed op de ongestoorde ligging van de leidingen.
4.9 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het voorliggende bestemmingsplan worden nooit meer verkeersbewegingen verwacht dan voor 1.500 nieuwe woningen het geval is. Om die reden wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in dit bestemmingsplan als een ontwikkeling is te beschouwen die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet benodigd.
Voor de volledigheid is de NIBM-tool ingevuld. Hieruit blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, zie onderstaande afbeelding. Dit is gebaseerd op 105 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal, zie 4.12 Verkeer en parkeren.
Afbeelding 8 | NIBM-tool (bron: Infomil)
4.10 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Het bestemmingsplan betreft de activiteit genoemd in onderdeel 11.2 ''De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen''. Een 'formele' besluit-m.e.r.-beoordeling is dan vereist, indien sprake is van een van de aangewezen besluiten in kolom 4 van de bijlage bij het Besluit m.e.r en indien sprake is van een geval zoals opgenomen in kolom 2. Voor betreffende activiteit is sprake van een dergelijk geval indien de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De gewenste ontwikkeling ligt ruim onder de drempelwaarde(n). Volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r-beoordeling. Hiervoor is aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 3). Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (en voorgaande paragrafen) blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
4.11 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een natuurgebied, natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is het Veerse Meer. Dit natuurgebied ligt op circa 3,9 kilometer van het plangebied. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand van beschermde Natura 2000-gebieden plaatsvindt worden geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.
Voor dit plan is de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden berekend (Bijlage 4). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/j. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat uit agrarische gronden en watergangen. De ontwikkeling kan effect hebben op eventuele aanwezige beschermde plant- en diersoorten. Door Ecolybrium Ecologisch Onderzoek en Advies is een quickscan flora en fauna uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten (Bijlage 5).
Uit de quickscan blijkt, dat in het plangebied geen jaarrond beschermde nesten van vogels aanwezig en/of te verwachten zijn. Het plangebied vormt in het geheel geen optimaal broedbiotoop voor vogels, omdat er geen enkele vegetatie groeit. Ook heeft het plangebied geen functie voor vleermuizen. De locatie vormt geen geschikt leefgebied voor marterachtigen, zoals steenmarter, hermelijn, bunzing en wezel. Effecten op deze soorten zijn dan ook geheel uit te sluiten. Er komen mogelijk enkele algemeen voorkomende soorten grondgebonden zoogdieren voor die het gebied gebruiken als foerageergebied/leefgebied. Hierbij valt te denken aan diverse muizensoorten en bruine rat. Effecten op deze soorten zijn uit te sluiten. Beschermde en/of bijzondere soorten reptielen, vissen, dagvlinders, nachtvlinders, libellen, amfibieën en overige ongewervelden zijn binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie geheel niet te verwachten. Dit komt omdat er geen optimale habitats aanwezig zijn voor deze soort(groep)en. Beschermde vaatplanten zijn eveneens op basis van het aanwezige habitat en het ontbreken van optimale groeiomstandigheden geheel uit te sluiten. In het kader van de Wet natuurbescherming kan gesteld worden dat er geen verdere vervolgonderzoeken en/of een ontheffingsprocedure noodzakelijk zijn.
4.12 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Ontsluiting
De locatie ontsluit via de noordelijke gelegen parallelweg van de 's-Heer Hendrikskinderendijk en is bereikbaar via Tiendenplein, afslag Goese Poort. Het gedeelte buiten de bebouwde kom is in beheer van de Provincie Zeeland (komgrens tot Deltwaweg). De Provincie is bereid onder voorwaarden de benodigde medewerking te verlenen.
De ontsluiting van het terrein zal plaatsvinden op de parallelweg van de ’s-Heer Hendrikskinderendijk. Vanaf het terrein wordt hiertoe een directe ontsluiting aangelegd. Via de parallelweg is de rotonde van het Tiendeplein eenvoudig te bereiken waarna via de hoofdroutes zowel de wijken in het noordwesten en zuidwesten van Goes goed te bereiken zijn als de Deltaweg in oostelijke richting. Ondanks dat bij het vooriggende plan uitgegaan wordt van gemiddeld zo'n 122 uitrukbewegingen per jaar (1 uitruk per 3 dagen), wordt uitgegaan van de maximale (bouw)mogelijkheden die dit plan mogelijk maakt. Dit is naar verwachting zo'n 300 uitrukbewegingen per jaar. Gemakshalve wordt uitgegaan van gemiddeld 1 x per dag.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie is berekend aan de hand van eerdere ervaringsjaren in combinatie met de beoogde bezetting van de brandweerpost. Daarbij is uitgegaan van een worst-case scenario doordat de aantallen naar boven zijn afgerond. Uitgegaan wordt van gemiddeld 1 uitrukbeweging per dag. In deze situatie is een onderscheid te maken in een dagsituatie (DAG) en een avond/nacht/weekendsituatie (ANW).
De brandweerpost is niet bemand. De brandweerlieden komen naar de kazerne op het moment dat er een melding is. Uitgaande van twaalf personen per melding, komt dit uit op een verkeersgeneratie van 8 verkeersbewegingen per etmaal.
Wanneer uitgegaan wordt van de maximale (bouw)mogelijkheden kan uitgegaan worden van 20 personeelsleden. Als worstcasescenario wordt ervan uitgegaan, dat deze allemaal met de auto komen. In de praktijk zal wellicht ook een deel per fiets komen. Daarnaast wordt rekening gehouden met 4 ritten per dag van bezoekers en leveranciers.
Tijdens de avond, nacht en in het weekend zijn structureel geen personen aanwezig. Tijdens een uitruk komen gemiddeld 12 personen naar de kazerne. In de avonduren vinden gemiddeld 3 tot 4 dagen per week cursussen of examens voor zo'n 12 personen plaats. Daarnaast vind in de avonden circa 40 keer per jaar een oefenavond plaats voor zo'n 18 personen. De totale verkeersgeneratie voor de brandweerpost komt daarmee uit op gemiddeld 70,5 motorvoertuigen per etmaal (zie ook onderstaande tabel). Omdat dit getal gegenereerd is uit ervaringscijfers en aannames en de kans aanwezig is dat er in een jaar een piek plaats kan vinden is het aannemelijker om te rekenen met 150% van dit getal. Hierdoor kom je uit op 105 verkeersbewegingen.
Verkeersbeweging | Verkeersgeneratie | ||
Brandweerpost | woon-werk | 8 | |
Uitrukbewegingen | 0,33 (122 p/j) | ||
Totaal | 8,3 | ||
Brandweerpost (DAG) (maximale mogelijkheden) | woon-werk | 44 | |
Uitrukbewegingen | 0,6 (60% van totaal= 219 p/j) | ||
Brandweerpost (ANW) (maximale mogelijkheden) | woon-werk | 9,6 (40% van 24) | |
Uitrukbewegingen | 0,4 (40% van totaal= 146 p/j) | ||
Aanvullend | Cursus en oefenavond | 12 + 3,9 = 15,9 | |
Totaal | 70,5 |
De 's-Heer Hendrikskinderendijk vormt de westelijke hoofdontsluiting van Goes en heeft een (minimale) capaciteit van 15.000 motorvoertuigen per etmaal. De extra verkeersgeneratie heeft geen effect op de huidige verkeersafwikkeling op deze weg.
Parkeren
Op basis van ervaringscijfers wordt het dagelijks aantal verkeersbewegingen ingeschat op 70 tot 80. Voor het vaststellen van het benodigd aantal parkeerplaatsen is het van belang om het piekmoment te bepalen. Voor een uitruk melden zich twaalf medewerkers op de brandweerkazerne. In het uiterste geval komen deze allen met de auto en moeten er 12 voertuigen geparkeerd kunnen worden. In het plan zijn 16 parkeerplaatsen opgenomen. Dit aantal volstaat om de verwachte parkeervraag op te vangen.
Uitgaande van de maximale (bouw)mogelijkheden die het plan biedt, is er sprake van een parkeervraag die toeneemt met maximaal 20 parkeerplaatsen tot in totaal een parkeervraag van 32. Ook deze toename is gebaseerd op ervaringscijfers van de brandweer.
Voor het bestaande bouwplan voldoet het aantal parkeerplaatsen. Om ook in de parkeervraag van de maximale (bouw)mogelijkheden te voorzien is het noodzakelijk om voor 32 voertuigen plaats te bieden op het terrein.
Tot slot is het niet noodzakelijk om extra parkeerruimte voor leveranciers te bieden. Voor het laden en lossen kan de beschikbare ruimte voor het pand benut worden, mits dit geen hinder voor de uitruk veroorzaakt.
4.13 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Er zijn in het plangebied geen waterkeringen gelegen. Het veiligheidsniveau tegen water blijft onaangetast. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | De toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied leidt tot een toename aan verharding. In de bestaande situatie is het gebied onverhard. De toename aan verharding bedraagt circa 4.800 m², waarvan 1.900 m² dakoppervlak en 2.900 m² terreinverharding. Hiervoor dient compenserende waterberging te worden aangelegd met een omvang van circa 360 m³. De compenserende waterberging wordt primair gevonden in het realiseren van een waterloop aan de noordzijde van het terrein. Deze waterloop wordt aangesloten op de oostelijk gelegen primaire waterloop (open verbinding van dam met duiker). |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Langs het perceel is geen bestaande (vrij verval) riolering gelegen. Het naastgelegen perceel (westelijk) voert zijn afvalwaterwater via drukriolering af. Voor de kazerne wordt nader onderzocht op welke wijze afvoer van afvalwater plaats zal gaan vinden. Naar alle waarschijnlijkheid via een eigen minigemaal dat het afvalwater afvoert naar de gemeentelijke vrijvervalriolering ter hoogte van het Tiendenplein. Bij de uitwerking dient ook de kruising met de waterloop vorm te worden gegeven, waarbij het uitgangspunt is dat dit plaatsvindt ter hoogte van de nieuwe dam met duiker in de primaire waterloop (ontsluitingsroute perceel). Het schone regenwater wordt middels regenwaterriolering afgevoerd naar de nieuwe noordelijke waterberging of ter plaatse in de bodem. Afvoer vanaf vervuilde verharding (spoelplaats) dient te worden aangesloten op de vuilwaterriolering. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratie- gebieden en –mogelijkheden. | Er is geen sprake van grondwateroverlast op de locatie zelf. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor de grondwaterstanden. Verdroging is niet aan de orde. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwater- kwaliteit. Denk aan grondwaterbescher mingsgebieden. | Er zijn geen locaties bekend waar de kwaliteit van het grondwater tekort schiet. De ontwikkeling heeft hier geen negatieve invloed op. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlakte- waterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. | Verslechtering van de waterkwaliteit is niet aan de orde. Wel dienen in overleg met het waterschap aanvullende voorzieningen te worden getroffen voor eventueel afstromend (vervuild) bluswater bij oefeningen en dergelijke. |
Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | Waar mogelijk kunnen oevers natuurvriendelijk en/of met een flauw talud en plasbermen worden ingericht. Bij de bouw wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelds- dalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Er vindt geen verandering plaats van de bestaande oppervlaktewaterpeilen of ontwikkelingen die van invloed zijn op de grondwaterstand. Het perceel is voor driekwart omgeven door waterlopen die fluctuaties in de grondwaterstand in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling 'uitdempen'. Bodemdaling zal niet optreden. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het plangebied en de (directe) omgeving kent geen natte natuurwaarden. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Onderhoud aan waterlopen wordt uitgevoerd conform de 'BOB-afspraken' tussen gemeente en waterschap Scheldestromen. De nieuwe noordelijke waterloop wordt als tertiaire watergang opgenomen in de 'BOB-afspraken'. De ontwikkeling blijft op voldoende afstand van de bestaande waterlopen om de huidige onderhoudsstroken intact te laten. |
Anderer belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | De waterlopen rondom het plangebied zijn grotendeels als primair aangeduid en verzorgen de waterafvoer in zuidelijke richting (onderdoor de 's-Heer Hendrikskinderendijk en de Nieuwe Rijksweg). Deze afvoer dient gewaarborgd te blijven. De bestaande afvoervoorziening is voorzien van een schuif, die tevens het peilscheidende kunstwerk is voor de peilgebieden aan weerszijden van de Nieuwe Rijksweg. De primaire waterloop aan de zuidzijde van het perceel dient gekruist te worden voor het realiseren van de ontsluiting naar de nieuwe kazerne. Voor deze kruising wordt in overleg met het waterschap gekozen voor een duikerverbinding met eenafmeting van 1,50 x 2,50 meter en een binnenonderkant op NAP -2,80 meter. Op deze manierkan de waterafvoer via de primaire waterloop ongehinderd doorgaan. |
Wegen in beheer bij het waterschap (alleen invullen voor zover van toepassing) * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? *na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). | Het plangebied kent geen waterschapwegen. |
Watervoorziening / -aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening in het plangebied is niet in het geding. Er vindt gescheiden afvoer van hemelwater en vuilwater plaats vanuit het plangebied. Hergebruik van hemelwater wordt ter overweging meegegeven (bijvoorbeeld grijswatergebruik voor toiletten vanuit de ondergrondse opslag). |
4.14 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Planvorm
Het plangebied omvat het gehele terrein van de brandweerpost. Daarbij is rekening gehouden met eventuele uitbreidingsmogelijkheden. Een brandweerpost is een maatschappelijke functie. Het terrein heeft daarom een maatschapelijke bestemming. Binnen deze bestemming is uitsluitend een brandweerpost toegestaan. Andere maatschappelijke functies zijn niet mogelijk. Rondom het terrein wordt groen aangelegd. Om die reden is een groenbestemming opgenomen. Aan de oostzijde en westzijde wordt hierbij aangesloten op de groenstructuur die in het gebied ten noorden van de brandweerpost is voorzien. Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is hiervoor is een aanduiding opgenomen. Aan de voorzijde (zuidzijde) wordt een meer reguliere groenvoorziening aangelegd. Hierbinnen is ook de aanleg van de ontsluiting van het terrein op de 's-Heer Hendrikskinderendijk mogelijk.
Ten aanzien van het bouwen is gekozen voor een globale planmethodiek met een maximale bouwhoogte van 15 meter (accent) en een bebouwingspercentage van 70%. Het gebouw dient in dezelfde lijn als het gebouw aan de westzijde te worden gebouwd, zodat een eenduidig gevelbeeld ontstaat. Aan de zuidzijde is daartoe op de verbeelding een gevellijn opgenomen. In de regels is bepaald dat minimaal 75% van de voorgevel van het gebouw ter plaatse van deze gevellijn moet worden gebouwd.
5.2 Toelichting Op De Verbeelding En Regels
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Groen
Op de voor 'Groen' bestemde gronden mogen niet voor bewoning bestemde gebouwen opgericht worden met een maximale oppervlakte van 15 vierkante meter en een maximale hoogte van 3,50 meter. Daarnaast mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder lichtmasten, vlaggenmasten, speeltoestellen, openbare nutsvoorzieningen en overige bouwwerken, geen gebouwen opgericht worden. Ten behoeve van de afsluiting van het terrein worden overige bouwwerken, zoals hekwerken tot een hoogte van 2 meter mogelijk gemaakt.
Maatschappelijk
In de bestemming ‘Maatschappelijk’ mag uitsluitend een brandweerpost worden gerealiseerd. Gebouwen en overkappingen mogen alleen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 70%. De hoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 10 meter. Er mogen bouwaccenten worden gebouwd met een maximale hoogte van 15 meter en een oppervlakte van niet meer dan 10 m².
Waarde - Archeologie 1
De gronden die zijn aangewezen als archeologisch waardevol gebied hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bepalingen omgenomen omtrent algemene bouwregels. Het betreft hier bepalingen ten aanzien van bestaande maten, het overschrijden van bouwgrenzen, het bieden van parkeergelegenheid en laden en lossen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn een aantal algemene afwijkingsbepalingen opgenomen ten behoeve van antennes en masten, geringe afwijkingen en overschrijden van maten.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een regeling opgenomen die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Algemene procedureregels
Dit artikel bevat de procedureregels welke gelden bij de voorbereiding van een besluit tot het afwijken.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 6 Handhaving
De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied.
Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan ook zorg gedragen wordt voor de handhaving daarvan. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, leidt tot rechtsongelijkheid en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.
6.1 Handhaving Bestemmingsplan
Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, het verschaffen van inzicht in die regels - zodat een ieder het vanzelfsprekend acht zich aan de gestelde norm te houden - en het houden van toezicht op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan met handhaafbare regels. Dat wil zeggen regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn.
Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor een effectief handhavingsbeleid. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In veel gevallen besluit het college van burgemeester en wethouders een overtreding gedwongen te laten beëindigen en daartoe zonodig wettelijke dwangmiddelen te gebruiken, zoals het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
6.2 Handhavingsbeleid
De doelstelling van handhaving is het bereiken van goede naleving van wettelijke regels. Handhaving is een beginselplicht, welke door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden als instrument voor de naleving van de regels, om hiermee een leefbare en veilige woonomgeving te garanderen voor de inwoners van de gemeente. Het bureau Toezicht en Handhaving van de afdeling Vergunningen en Handhaving is, namens het college, belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen.
Het handhavingsbeleid is, zoals vele andersoortige beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zonodig het beleid bijgesteld.
6.3 Opleggen Sancties
Wanneer een overtreding niet vrijwillig wordt beëindigd, wordt doorgaans gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed.
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
De brandweerpost wordt door de gemeente Goes in samenwerking met de Veiligheidsregio Zeeland gerealiseerd. Hiervoor heeft de gemeenteraad de benodigde besluiten genomen omtrent de locatiekeuze en ook het voorbereidingskrediet. Tevens is kennis genomen van de begrote kosten van het gehele project. De gemeente voert zelf de regie voor de realisatie van de brandweerpost en bewaakt hiertoe de grondexploitatie. Uit de grondexploitatie blijkt dat sprake is van een financieel haalbare ontwikkeling.
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
8.2 Inloopavond
Conform de Wet ruimtelijke ordening is het niet verplicht om een inspraakprocedure te volgen. De gemeente heeft besloten het bestemmingsplan niet ter inzage te leggen voor inspraak, maar op 13 april 2022 een inloopavond te organiseren waarbij belanghebbenden en geinteresseerden geinformeerd zijn over het plan.
8.3 Ter Inzage Legging Ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb is het ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is in de gelegenheid gebracht zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen (Bijlage 6).
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Aanmeldnotitie M.e.r.
Bijlage 3 Aanmeldnotitie m.e.r.
Bijlage 4 Stikstofberekening
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna